Nederlands- en Provincie volkslied
Gronings volkslied:
Grönnens laid
Van Lauwerszee tot Dollard tou,
van Drenthe tot aan 't Wad,
doar gruit, doar bluit ain wonderlaand,
rondom ain wondre stad.
Ain pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
ain pronkjewail in golden raand
is Stad en Ommelaand!
Doar broest de zee, doar hoelt de wind,
doar soest 't aan diek en wad,
moar rustig waarkt en wuilt het volk,
het volk van Loug en Stad.
Ain pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
ain pronkjewail in golden raand
is Stad en Ommelaand!
Doar woont de dege degelkhaaid,
de wille, vast as stoal,
doar vuilt het haart wat tonge sprekt,
in richt- en slichte toal.
Ain pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
ain pronkjewail in golden raand
is Stad en Ommelaand!
Lied dateert uit 1919.
Volkslied van de provincie Groningen
It Fryske Folksliet - Het Friese volkslied:
De âlde Friezen
Frysk bloed tsjoch op! Wol no ris brûze en siede
en bûnzje troch ús ieren om!
Flean op! Wy sjonge it bêste lân fan d'ierde,
it Fryske lân fol eare en rom.
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Hoe ek fan oermacht, need en see betrutsen,
oerâlde, leave Fryske grûn,
nea waard dy fêste, taaie bân ferbrutsen,
dy't Friezen oan har lân ferbûn.
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Fan bûgjen frjemd, bleau by 't âld folk yn eare
syn namme en taal, syn frije sin;
syn wurd wie wet; rjocht, sljocht en trou syn leare,
en twang, fan wa ek, stie it tsjin.
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Trochloftich folk fan dizze âlde namme,
wês jimmer op dy âlders great!
Bliuw ivich fan dy grize, hege stamme
in grien, in krêftich bloeiend leat!
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Klink dan en daverje fier yn it rûn
dyn âlde eare, o Fryske grûn!
Lied dateert uit 1829.
Tekst: Eeltsje Halbertsma (bewerkt door Jacobus van Loon in 1876).
Volkslied van de provincie Friesland
Drents volkslied
Ik heb u lief, mijn heerlijk landje
mijn enig Drentheland
ik min de eenvoud in uw schoonheid,
'k heb u mijn hart verpand.
Mijn taak vervuld' ik blijde
waarheen ook plicht mij riep
uw geest was 't, die mij leidde,
daarom vergeet 'k u niet.
'k Hoor nog de lieve held're klokjes
bij zinkend' avondzon
als schaapjes keerden van de heide
en moeder met ons zong.
O, kon ik nog eens horen
dat lied in 't schemeruur
en vaders schoon vertelsel
bij 't vrolijk knappend vuur!
'k Zie nog uw brink met forsche eiken
waar ik mijn makkers vond,
waar ik mijn tenen mandje vulde
met eikels, glad en rond.
Daar bij die oude linde
kwam 'k met mijn vrienden saam,
zo menig vriend ging henen
de schors bewaart zijn naam.
De ruige boswal langs uw velden
was mijn luilekkerland,
die gaf mij lekk're, zoete bramen
uit milde, gulle hand.
Daar gaarde ik de brandstof
voor 't oud en heilig vuur,
als lentes adem wekte
uit sluim'rende natuur.
Waar nog de held're, koele veldplas
uw vredig beekje voedt,
daar in dat wijde, bruine heivlak
waar wilp en korhoen broedt.
Daar koelde ik mijn leden
in 't nat van zuiv're wel,
daar heb ik leren zwieren
op ijzers, blank en snel.
Die beelden uit dat zoet verleden
wat blijven zij bij mij!
Vaak heb ik zware strijd gestreden
dan hielpen, sterkten zij.
En nu, ten volle dankbaar
wijd 'k u mijn beste lied,
mijn heilrijk, heerlijk Drenthe
vergeten kan 'k u niet.
Lied dateert uit 1896.
Volkslied van de provincie Drenthe
Overijssels volkslied
Aan de rand van Hollands gouwen
over brede IJsselstroom
ligt daar, lieflijk om t' aanschouwen
Overijssel, fier en vroom.
Waar de Vecht en Regge kronk'len
door de heuv'len in 't verschiet,
waar de Dinkelgolfjes fonk'len
ligt het land, dat 'k stil bespied.
'k Heb u lief; g' omvat in glorie
oudheid, kunst en klederdracht.
Eertijds streden om victorie
steden, ridders, burchtenmacht.
D' eindeloze twisten brachten
u, mijn land, geen voorspoed aan;
toch is uit uw leed en klachten
rijke stedenbloei ontstaan.
Gij bidt God, dat Hij op 't zaaien
rijpen doe 't gestrooide zaad;
dat ge dankbaar 't graan moogt maaien
als het uur van oogsten slaat.
Oversticht, ww schone weiden,
horizonten, paarse hei
boeien hart en ziele beide
van uw volk. Gij zijt van mij.
Volkslied van de provincie Overijssel
Twents volkslied
Er ligt tusschen Dinkel en Regge een land
ons schoone en nijvere Twente.
Het land van den arbeid, het land der natuur
het steeds onvolprezene Twente.
Daar golft op de esschen het goudgele graan
doet 't snelvlietend beekje het molenrad gaan
daar ligt er de heide in 't paarsrode kleed
dat is 't ons zoo dierbare Twente,
dat is 't ons zoo dierbare Twente.
Waar Twickel zijn torens uit 't eikenloof heft
de Lutte zijn heuvels doet blinken
de paasvuren branden alom in 't rond
en 't landvolk den kersthoorn laat klinken,
daar stroomt onze Dinkel zo heerlijk door 't land
door bossen en velden, door 't Losserse zand
daar rust er ons oog van der heuvelen top
op 't heerlijke landschap, ons Twente,
op 't heerlijke landschap, ons Twente.
De rookwolk die stijgt aan de horizon op
die wijst ons de nijvere steden
met mensen, arbeidzaam en degelijk, bewoond
de zetels van 't krachtige heden.
Daarbuiten, in boerschap, op heide en veld
daar wordt nog de sage en 't sprookje verteld
daar rust de Tubanter in 't heuvelig graf
't verleden naast 't heden van Twente,
't verleden naast 't heden van Twente.
En voert ons het lot ook uit Twente soms weg
wij blijven het immer gedenken.
Geen andere landstreek, hoe schoon ze ook zij
kan 't zelfde als Twente ons schenken.
Wij drukken elkaar in den vreemde de hand
gedenken ons klein, maar zo dierbare land
en moge ons huis in den vreemde ook staan
ons hart blijft toch altijd in Twente,
ons hart blijft toch altijd in Twente.
De Dinkel en de Regge zijn twee riviertjes in Twente.
Tekst: J.J. van Deinse.
Volkslied van Twente
Geldersch volkslied
Gelders dreven zijn de mooiste
in ons dierbaar Nederland.
Vette klei- en heidegronden,
beken, bosch en heuvelrand.
Ginds de Waal, daar weer de IJssel,
dan de Maas en ook de Rijn.
Geeft ons recht om heel ons leven
trotsch op Gelderland te zijn,
geeft ons recht om heel ons leven
trotsch op Gelderland te zijn.
Waar ons vaderland bebouwd werd
door den Saksischen Germaan,
daar werd onze stam geboren,
daar is Gelderland ontstaan.
En het graan, dat thans geoogst wordt,
waar het woest en wild eens was
geeft ons recht om trotsch te wezen
op ons echt Gelders ras,
geeft ons recht om trotsch te wezen
op ons echt Gelders ras.
In de dorpen en de steden
tusschen Brabant en de Zee,
tussen Utrecht en Westfalen
heerscht de welvaart en de vreê!
Met je kerken en kasteelen,
met je huisjes aan den dijk,
Gelderland, jij bent de parel
van ons Hollandsch koninkrijk,
Gelderland, jij bent de parel
van ons Hollandsch koninkrijk.
Tekst: Jan van Riemsdijk.
Toelichting: Dit lied was tot 1998 het volkslied van de provincie Gelderland (daarna werd dat: 'Waar der beuken breede kronen' van C. Geerlings - zie lied hieronder).
Voormalig volkslied van de provincie Gelderland
Ons Gelderland
Waar der beuken breede kronen
ons heur koele schaduw biên
waar we groene dennebosschen
paarse heidevelden zien
waar de blonde roggeakker
en het beekje ons oog bekoort
daar is onze Vale-ouwe
kostlijk deel van Gelre's oord,
daar is onze Vale-ouwe
kostlijk deel van Gelre's oord.
Waar bij zomerzon de boomgaard
kleurig ooft den wand'laar toont
en de vruchtb're korenakker
stagen arbeid rijk'lijk loont
waar het 'aorige rivierke'
rustig stroomt langs groenen boord
daar is onze rijke Betuw
kost'lijk deel van Gelre's oord,
daar is onze rijke Betuw
kost'lijk deel van Gelre's oord.
Waar kasteelen statig rijzen
rond door park en bosch omringd
waar het voog'lenkoor zijn lied'ren
in het dichte loover zingt
waar het lief'lijk schoon van 't landschap
't oog des schilders steeds bekoort
daar is onze "olde Graafschap"
kost'lijk deel van Gelre's oord,
daar is onze "olde Graafschap"
kost'lijk deel van Gelre's oord.
Gelders volkslied.
Tekst en muziek: C.J.C. Geerlings.
C.J.C. Geerlings (1865 of 1875-1951) was onderwijzer en schreef kinderverhalen en kinderliedjes. Bekende liedjes van zijn hand zijn 'Koeltjes suiz'len' en 'Het spruit aan de bomen'.
Uitleg: vale ouwe: veluwe (Germaans falwa: vaal, bleek land, braak/onbewerkt, i.t.t. betuwe: bhad land, goed, vruchtbaar land).
Toelichting: Dit lied is sinds 1998 het volkslied van de provincie Gelderland (daarvoor was dat: 'Gelders dreven zijn de mooiste' van J. van Riemsdijk - zie lied hierboven).
Utrechts volkslied
Langs de Vecht en d' oude Rijnstroom
strekt zich wijd het Stichtse land.
Willibrord ontstak uw fakkel,
die onblusbaar verder brandt.
Waar 's lands Unie werd geboren,
Utrecht, hart van Nederland!
Utrecht, parel der gewesten,
'k min uw bos en lustwarand'.
'n Eigen stempel draagt uw landschap:
plas, rivier of heid' en zand,
weid' en bongerd, bont verscheiden,
Utrecht, hart van Nederland!
Utrecht, nobel, nijver Utrecht,
middelpunt naar alle kant,
aan uw eigen stijl en schoonheid
houd ik steeds mijn zin verpand.
Blijv' in goed' en kwade dagen:
Utrecht, hart van Nederland!
Lied dateert uit 1952.
Tekst: Jan Küppers.
Volkslied van de provincie Utrecht
Noord-Hollands volkslied
Noord-Holland, ik houd van het groen in je wei,
het zwart-wit en rood van je koeien.
Je velden vol molens versieren de mei
wanneer alle bollen gaan bloeien.
Het zilveren licht kleurt de lucht op het land
en zilt komt de zeelucht gewaaid aan je strand.
Om 't wit van de wolken aan 't hemelse blauw:
Noord-Holland, mijn Holland, hoe houd ik van jou!
Noord-Holland, ik houd van je heerlijke Gooi,
je prachtige Kennemerdreven.
Je meren en brede kanalen zo mooi,
zijn spiegels van waterrijk leven.
En zie ik je polders, ontworsteld aan zee,
daar wuift nu het goudgele graan met ons mee.
Het fluitekruid siert met zijn sluier je dijk,
Noord-Holland, mijn Holland, wat ben je toch rijk!
Noord-Holland, ik zie je historische pracht,
bewaard in je talloze steden.
Je huizen getuigen van stoerheid en kracht,
en rijk is je grote verleden.
Een volk waar de één op de ander vertrouwt
en dat aan zijn toekomst nog dagelijks bouwt,
met ieder die aan jou zijn hart heeft verpand,
daarom ben jij Holland, mijn Holland, mijn land!
Lied dateert uit 1950.
Tekst: P.J. Ferdinant.
Volkslied van de provincie Noord-Holland
Zuid-Hollands volkslied
Zuid-Holland met je weiden en 't grazende vee,
je molens, je duinen, je strand en je zee,
je plassen en meren, aan schoonheid zo rijk,
je grote rivieren, betoomd door de dijk,
je akkers met graan, waar de wind over gaat,
je bloembollenvelden in kleurig gewaad!
Aan jou, o Zuid-Holland, mijn heerlijk land, mijn heerlijk land,
aan jou, o Zuid-Holland, heb ik mijn hart verpand!
Zuid-Holland, je hoofdstad zo mooi en zo oud,
je weids 's-Gravenhage, met Plein en Voorhout,
daar vindt men 't bestuur van Provincie en Land,
daar wonen ook ambassadeur en gezant.
Daar gingen de graven van Holland op jacht,
daar zetelt Oranjes doorluchtig geslacht!
Aan jou, o Zuid-Holland, historisch land, historisch land,
aan jou, o Zuid-Holland, heb ik mijn hart verpand!
Lied dateert uit 1950.
Tekst: L.C. Winkelman.
Volkslied van de provincie Zuid-Holland
Zeeuws volkslied
Geen dierder plek voor ons op aard,
geen oord ter wereld meer ons waard,
dan, waar beschermd door dijk en duin,
ons toelacht veld en bosch en tuin;
waar steeds d' aloude Eendracht woont
en welvaart 's landsmans werk bekroont,
waar klinkt des Leeuwen forsche stem:
"Ik worstel moedig en ontzwem!"
Het land dat fier zijn zonen prijst
en ons met trots de namen wijst
van Bestevâer en Joost de Moor,
die blinken zullen d' eeuwen door;
waarvan in de historieblaên,
de Evertsen en Bankerts staan,
dat immer hoog in ere houdt
den onverschrokken Naerebout.
Gij, Zeeland, zijt ons eigen land,
wij dulden hier geen vreemde hand,
die over ons regeeren zou,
aan onze vrijheid zijn wij trouw.
Wij hebben slechts één enk'le keus:
"Oranje en Zeeland!" da's de leus!
Zoo blijven wij met hart en mond,
met lijf en ziel: goed Zeeuwsch, goed rond.
Lied dateert uit 1919.
Tekst: D.A. Poldermans.
Volkslied van de provincie Zeeland
Zeeuws-Vlaams volkslied
Waar eens 't gekrijs der meeuwen
verstierf aan 't eenzaam strand,
daar schiepen zich de Zeeuwen
uit schor en slik hun land.
En kwam de stormwind woeden,
hen dreigend met verderf,
dan keerden zij de vloeden
van 't pas gewonnen erf.
Van d' Ee tot Hontenisse,
van Hulst tot aan Cadzand,
dat is ons eigen landje,
maar deel van Nederland.
Waar eens de zeeën braken,
met donderend gedruis
daar glimmen nu de daken
en lispelt bladgesuis.
Daar trekt de ploeg de voren,
daar klinkt de zicht in 't graan,
daar ziet men 't Zeeuwse koren,
het allerschoonste staan.
Van d' Ee tot Hontenisse,
van Hulst tot aan Cadzand,
dat is ons eigen landje,
maar deel van Nederland.
Daar klappen rappe tongen
de ganse lieve dag,
daar klinkt, uit frisse longen,
gejok en gulle lach.
Daar klinkt de echte landstaal,
geleerd uit moeders mond,
eenvoudig, zonder omhaal,
goed Zeeuws en dus goed rond.
Van d' Ee tot Hontenisse,
van Hulst tot aan Cadzand,
dat is ons eigen landje,
maar deel van Nederland.
Daar werd de oude zede
Getrouwelijk bewaard.
En 't huis in dorp en steden
bleef zuiver Zeeuws van aard.
Daar leeft men zo eendrachtig
en vrij van droef krakeel.
Daar dankt men God almachtig
voor 't toegemeten deel.
Van d' Ee tot Hontenisse,
van Hulst tot aan Cadzand,
dat is ons eigen landje,
maar deel van Nederland.
De worstelstrijd met Spanje
bracht ons het hoogste goed:
de vrijheid, door Oranje
betaald met hartebloed.
Dat goed gaat nooit verloren,
de Nederlandse vlag
zal wapp'ren van de toren
tot op de jongste dag.
Van d' Ee tot Hontenisse,
van Hulst tot aan Cadzand,
dat blijft ons eigen landje,
maar deel van Nederland.
Lied dateert uit 1917.
Tekst: J.N. Pattist en J. Vreeken.
Volkslied van Zeeuws-Vlaanderen
Noord-Brabants volkslied (niet officieel)
Toen den Hertog Jan kwam varen
te peerd parmant al triumfant
na zevenhonderd jaren
hoe zong men t' allen kant:
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
Na zevenhonderd jaren
in dit edel Brabants land.
Hij kwam van over 't water
de Scheldevloed, aan wal te voet
t' Antwerpen op de straten
zilver veren op zijn hoed:
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
t' Antwerpen op de straten
lere leerzen aan zijn voet.
Och Turnhout, stedeke schone
zijn uw ruitjes groen, maar uw hertjes koen
laat den Hertog binnenkomen
in dit zomers vrolijk seizoen.
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
Laat den Hertog binnenkomen
hij heeft een peerd van doen.
Hij heeft een peerd gekregen
een schoon wit peerd, een schimmelpeerd,
daar is hij opgestegen
dien ridder onverveerd.
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
Daar is hij opgestegen
en hij reed naar Valkensweerd.
In Valkensweerd daar zaten
al in de kast, de zilverkast
de guldekoning zijn platen
die wierden aaneengelast.
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
De guldekoning zijn platen
toen had hij een harnas.
Rooise boeren, komt naar buiten
met de grote trom, met de kleine trom
trompetten en cornetten ende fluiten
want den Hertog komt weerom.
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
Trompetten en cornetten ende fluiten
in dit Brabants hertogdom.
Wij reden allemaal samen,
op Oirschot aan, door een kanidasselaan
en Jan riep: "In Gods name
hier heb ik meer gestaan!".
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
En Jan riep: "In Gods name
reikt mij mijn standaard aan".
De standaard was de gouwe
die waaide dan, die draaide dan
die droeg de Leeuw mee klauwen.
Wij zongen alle man:
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
Die droeg de Leeuw mee klauwen
ja, de Leeuw van Hertog Jan!
Hij is in Den Bosch gekommen
al in de nacht, en niemand zag 't
en op de Sint Jan geklommen
daar ging hij staan op wacht.
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa.
En op de Sint Jan geklommen
daar staat hij dag en nacht.
Tekst: Harrie Beex.
Harrie Beex (1914-1997) was een Brabantse priester en tekstdichter. Floris van der Putt (1915-1990) was een Brabantse priester en componist. Zij schreven samen ook het liedje 'Dubbele Jan, die zie je niet meer op de kermis staan'.
Uitleg: Hertog Jan: Jan I, hertog van Brabant (1253-1294). Deze hertog schreef verschillende liederen, waaronder 'Eins meien morgens fruo was ich uf gestan' met als refrein 'Harba harba lori fa, harba lori fa'.
Limburgs volkslied:
Limburg, mijn vaderland
Waar in 't bronsgroen eikenhout, 't nachtegaaltje zingt,
over 't malsche korenveld 't lied des leeuw'riks klinkt,
waar de hoorn des herders schalt langs der beekjes boord:
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord,
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord!
Waar de breede stroom der Maas statig zeewaarts vloeit,
weeld'rig sappig veldgewas kostelijk groeit en bloeit,
bloemengaard en beemd en bosch overheerlijk gloort:
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord,
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord!
Waar der vad'ren schoone taal klinkt met held're kracht,
waar men kloek en fier van aard vreemde praal veracht,
eigen zeden, eigen schoon 't hart des volks bekoort:
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord,
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord!
Waar aan 't oud Oranjehuis, 't volk blijft hou en trouw,
met ons roemrijk Nederland, één in vreugd en rouw,
trouw aan plicht en trouw aan God heerscht van zuid tot noord:
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord,
daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord!
Lied dateert uit 1909.
Tekst: G. Krekelberg.
Volkslied van de provincie Limburg
Flevolands volkslied
Waar wij steden doen verrijzen
op de bodem van de zee,
onder Hollands wolkenhemel
tellen wij als twaalfde mee.
Een provincie die er wezen mag,
jongste stukje Nederland,
waar het fijn is om te wonen,
mijn geliefde Flevoland!
Land gemaakt door mensenhanden,
vol vertrouwen en met kracht.
Waar de zee werd teruggedrongen
die zoveel verschrikking bracht.
Een provincie die er wezen mag,
jongste stukje Nederland,
waar het fijn is om te werken,
mijn geliefde Flevoland!
De natuur laat zich hier gelden
dieren kiezen nest of hol.
En de wijde vergezichten
stemmen ons zo vreugdevol.
Een provincie die er wezen mag,
jongste stukje Nederland,
waar het fijn is om te leven,
mijn geliefde Flevoland!
Lied dateert van 1986.
Tekst van het Wilhelmus
Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij, onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.
Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.
Lijf ende goed tezamen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders, hoog van namen
hebben 't u ook vertoond
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag,
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.
Edel en hooggeboren,
van keizerlijken stam,
een vorst des rijks verkoren,
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen,
heb ik, vrij onversaagd,
als een held zonder vrezen
mijn edel bloed gewaagd.
Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t'aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.
Van al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil doch bewaren
den trouwen dienaar Dijn,
dat zij mij niet verrassen
in haren bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.
Als David moeste vluchten
voor Sauel den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alder nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.
Na 't zuur zal ik ontvangen
van God, mijn Heer, het zoet,
daar na zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
welk is, dat ik mag sterven
met ere in het veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwen held.
Niet doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.
Als een prins opgezeten
met mijner heireskracht,
van den tiran vermeten
heb ik den slag verwacht,
die, bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig in dat veld.
Zo het den wil des Heren
op dien tijd had geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven,
en heeft het niet begeerd.
Zeer christlijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.
Oorlof mijn arme schapen
die zijt in groten nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan,
als vrome christen leven,
't zal hier haast zijn gedaan.
Voor God wil ik belijden
en Zijner groten macht,
dat ik tot genen tijden
den Koning heb veracht,
dan dat ik God den Heere,
der hoogsten Majesteit,
heb moeten obediëren
in den gerechtigheid.
De originele tekst van het Wilhelmus
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen Bloedt,
Den Vaderland ghetrouwe
Blijf ick tot inden doet;
Een Prince van Orangien
Ben ick vry onverveert.
Den Coninck van Hispangien
Heb ick altijt gheeert.
In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Land, om Luyd ghebracht:
Maer Godt sal my regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment.
Lijdt U, mijn Ondersaten,
Die oprecht zijn van aert,
Godt sal u niet verlaten
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt nacht ende dach.
Dat Hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.
Lijf ende goed al te samen
Heb ick u niet verschoont,
Mijn Broeders, hooch van Namen,
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven,
In Vrieslandt in den Slach,
Sijn siel int eewich leven
Verwacht den jonghsten dach.
Edel en Hooch gheboren
Van Keyserlicken stam:
Een Vorst des Rijcks vercoren,
Als een vroom Christen-man,
Voor Godes Woort ghepreesen,
Heb ick vrij onversaecht,
Als een helt zonder vreesen
Mijn edel bloet gewaecht.
Mijn schilt ende betrouwen
Zijt ghy, O Godt, mijn Heer.
Op U soo wil ick bouwen,
Verlaet my nimmermeer;
Dat ick doch vroom mag blijven
U dienaer t'aller stond
Die tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.
Val al die my beswaren,
End mijn vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verasschen
In haeren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.
Als David moeste vluchten
Voor Saul den tyran:
Soo heb ick moeten suchten
Met menich edelman:
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost uit alder noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israël, seer groot.
Na tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt, mijn Heer, dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn vorstelick ghemoet,
Dat is, dat ick mag sterven
Met eeren, in dat velt,
Een eeuwich rijk verwerven
Als een ghetrouwe helt.
Niets doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan dat men siet verarmen
Des Conincks landen goet,
Dat ud de Spaengiaerts crencken,
O edel Neerlandt soet,
Als ick daeraen ghedencke,
Mijn edel hert dat bloet.
Als een Prins opgheseten
Met mijnes heyres cracht,
Van den tyran vermeten
Heb ick den slach verwacht,
Die, by Maestricht begraven,
Bevreesde mijn ghewelt;
Mijn ruyters sach men draven
Seer moedich door dat velt.
Soo het den wil des Heeren
Op die tijt had gheweest,
Had ick geern willen keeren
Van u dit swaer tempeest:
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert,
Die men altijt moet loven,
En heeftet niet begeert.
Seer christlick was ghedreven
Mijn princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet,
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat Hy mijn saeck wil reden,
Mijn onschult doen oircont.
Oorlof mijn arme schapen,
Die zijt in grooten noot.
U Herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroit:
Tot Godt wilt u begheven,
Sijn heylsaem woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
Tsal hier haest zijn ghedaen.
Voor Godt wil ick belijden
End sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren,
In der gherechticheyt.