Kamp Luttelgeest I en II
Kamp Luttelgeest I en II
NOP
geen gegevens
Vanwege de houtschaarste werd het gedurende de Tweede Wereldoorlog voor de Directie Wieringermeer steeds moeilijker om in de Noordoostpolder houten arbeiderskampen te bouwen. In november 1942 stelde de Directie daarom voor om arbeiderskampen van steen op te trekken, aangezien steen nog in voldoende mate verkrijgbaar was. De Directie plande stenen arbeiderskampen op de plekken waar later de dorpen Ens, Marknesse en Luttelgeest zouden moeten verrijzen. De stenen barakken zouden dan tot arbeiderswoningen kunnen worden verbouwd door er muren in aan te brengen.
Kamp Luttelgeest II is één van de drie stenen barakkenkampen die in de Noordoostpolder zijn gebouwd. Het kamp (bouwperiode juni 1945-oktober 1947) bestond uit drie woonbarakken en één kantine-keuken, alle opgetrokken uit steen.
Daarnaast stonden een aantal houten barakken, waarvan onduidelijk is of ze een woonbestemming hadden. Er waren onder andere een smederij en een noodwinkel in gevestigd. Kamp Luttelgeest II werd in de volksmond ‘Kuinderbrug’ genoemd. ’s Zondags werd er kerk gehouden in de stenen kantine. De maximale bezetting was 173 personen. In 1947 woonden er 65 personen.
In de oorspronkelijke plannen zou op de plek van Luttelgeest II het latere dorp Luttelgeest gebouwd worden. In 1948 verbouwde de bouwkundige afdeling van de Directie Wieringermeer de bestaande stenen barakken van de kampen Luttelgeest II tot woningen. In de jaren vijftig werden woningen bijgebouwd in het kamp. Deze eerste woningen stonden naast de houten barakken, die op dat moment nog niet waren afgebroken. Toen de plannen voor het dorp Luttelgeest veranderden en het dorp op de plek van kamp Oostvaart werd gebouwd, is kamp Luttelgeest II verbouwd tot camping en bungalowpark.
De indruk bestaat weleens dat de gehele Noordoostpolder ruim van te voren op de tekentafel is bedacht, maar voor wat betreft de dorpen is dat zeker niet het geval. Duidelijk was dat er een groter centraal gelegen dorp zou komen als verzorgingsplaats met voldoende winkels om de omliggende kleinere dorpen te voorzien, die dan zelf een beperkt aantal winkels zouden krijgen.
Het latere Emmeloord, eerst nog Dorp A genoemd, zou dat grotere dorp zijn. In de beginjaren van de polder gaf de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) te Zwolle een aantal excursiegidsen uit over vorderingen van de kolonisatie van de polder. De oudste, in mijn bezit, is uit 1947, uitgegeven bijna vijf jaar na het droogvallen van de polder in 1942.
Op het bovenstaande kaartje zijn zeven dorpen te zien. Naast Emmeloord zien we Marknesse (eerst nog Dorp B), Ens, Luttelgeest, Rutten, Espel en Nagele. In 1947 staan deze dorpen gepland maar moet met de meeste nog met de bouw begonnen worden. Later wordt besloten dat er nog vier dorpen bij komen en deze zijn op het kaartje van de excursiegids 1949 ingetekend. Ze hadden toen nog geen naam, maar we kennen ze nu als Kraggenburg, Creil, Bant en Tollebeek (in blauw met een pijltje erbij op het kaartje aangegeven).
Door het inplannen van vier nieuwe dorpen vindt er een verschuiving van twee dorpen plaats; Rutten en Luttelgeest (zie pijlen op kaartje 1947). Door de komst van Creil schuift Rutten naar boven op; dit dorp was eerst gepland op de kruising Wrakkenweg/Polenweg, de plaats waar arbeiderskamp Rutten stond, maar kreeg zijn definitieve plaats tussen de Wrakkenweg en Gemaalweg.
Luttelgeest daarentegen werd naar onderen verplaatst. Het was gepland aan de Oosterringweg, aan de noordkant van de kruising met de Kuinderweg. Na de verschuiving werd in 1950 met de bouw van Luttelgeest begonnen aan de Oosterringweg ter hoogte van de Blankenhammerweg.
Het arbeiderskamp hier heette Oostvaart. De kampen Luttelgeest I en II waren gebouwd op de plek waar het dorp Luttelgeest oorspronkelijk zou komen. De bedoeling van deze verschuivingen was om de dorpen zoveel mogelijk op gelijke afstand van het hoofddorp Emmeloord te houden; de planologen waren duidelijk geen visionairs en konden niet vermoeden dat halverwege de jaren zestig de auto sterk zijn opmars zou maken, zodat een kilometertje meer of minder reizen, ten opzichte van brommer of fiets, niet veel uit zou maken.
Op de plaats van de arbeiderskampen Luttelgeest I en II zou dus geen dorp meer komen, dat was immers opgeschoven. Of tòch? In principe werden de arbeiderskampen van hout gebouwd; als een project klaar was, werden ze vaak weer afgebroken en op de volgende, in cultuur te brengen plek, weer opgebouwd.
Stenen kampen waren er ook, behalve kamp Luttelgeest II ook in Ens en Marknesse. ‘Het houten en het stenen kamp,’ zo werden ze respectievelijk genoemd, kamp Luttelgeest I en II. Ze stonden vlak naast elkaar. Kamp Luttelgeest II was het stenen bewoond gebleven kamp dat nog enige jaren onder de naam Kuinderbrug zou blijven bestaan; het asielzoekerscentrum (azc) Luttelgeest is er tegenwoordig gehuisvest en er zijn nog sporen uit het verleden bewaard gebleven; kamp I stond in de richting Burchtweg. Kamp II werd niet verder ontwikkeld omdat het niet de bedoeling was dat kamp Luttelgeest II als extra dorp in de planning zou worden opgenomen.
Maar, het was wel bewoond, er waren winkels, er was een kantine (in die tijd nog als cantine geschreven) er werd gekerkt, naar verluidt woonde er een dominee, een politieman, een brandweerman en er waren, afhankelijk van waar je het leest; 23, 24, 25 of zelfs 29 huizen, er woonden ruim 100 mensen er waren twee straten. Het niet geplande dorp komt daarom verder niet voor in de excursiegidsen van de Directie. De naam Kuinderbrug voor het dorp was inmiddels spontaan ontstaan. (Niet te verwarren met de restanten Kuinderburg in het Kuinderbos.)
In de officiële stukken naar buiten toe kom ik de naam Kuinderbrug maar één keer tegen en dat was in het ‘driemaandelijks bericht betreffende de Zuiderzeewerken 3e en 4e kwartaal 1949’; daar vermeldt de Directie op een lijst; ‘Kuinderbrug (voorheen Luttelgeest genaamd) tijdelijke bouw in Rijkseigendom 29 huizen’.
Het woord ‘tijdelijke’ in de vorige zin geeft dus al aan dat Kuinderbrug geen blijvertje was. Maar zolang er mensen wonen zijn er voorzieningen nodig en uit correspondentie tussen de ambtenaren van de Directie toentertijd, nu in het archief van de gemeente Noordoostpolder, blijkt dat op ambtelijk niveau ook gesproken werd over Kuinderbrug en niet meer over Luttelgeest II.
Het oudste archiefstuk is van 21 februari 1951 en betreft een uittreksel van de notulen van de Poldercommissie voor algemene belangen. De Poldercommissie was min of meer te vergelijken met een gemeenteraad. Pas in 1962 zou de Noordoostpolder een gemeente worden met burgemeester/wethouders en gemeenteraad. Voor die tijd werd de polder bestuurd door de zogenaamde landdrost (een term bedacht tijdens de Tweede Wereldoorlog); dr. ir. Sikke Smeding. Hij werd bijgestaan door de Poldercommissie.