Kamp Sondel

Kamp Sondel

  • Kamp ‘Eisbär’ in Sondel en interneringskamp

 

Sondel 

 

M. Spaans, de commandant van het interneringskamp Sondel
Tijdens de oorlogsjaren was Kamp Sondel – gebouwd op een hoog gelegen terrein nabij het dorp Sondel, Zuidwest-Friesland - een Luftwaffe-radarpeilstation (codenaam: Eisbär) en maakte in die hoedanigheid deel uit van een keten rondom het IJsselmeer. Hiermee konden naderende Geallieerde vliegtuigen opgespoord worden met als doel de nachtjagereenheid van Fliegerhorst Leeuwarden in de gelegenheid te stellen deze uit te schakelen. In de winter van 1941-1942 werd begonnen met de bouw van houten barakken. Ook werden er twee zogenaamde afluisterapparaten (1 grote en 1 kleine), een kleine zendinstallatie en een stoorzender, geplaatst. Vanaf februari 1942 was Kamp Sondel operationeel. Na ongeveer een jaar werden de houten barakken vervangen door stenen gebouwen, die allen bovengronds stonden. De capaciteit van het kamp werd later vergroot door de installatie van 2 grotere luisterapparaten.

Na de bevrijding diende Kamp Sondel enige tijd als interneringskamp voor NSB-ers. Vanaf 1947 werden de bunkers ingericht als vakantieoord. In 2004 werden bijna alle - inmiddels grondig verbouwde - bunkers gesloopt om plaats te maken voor recreatiebungalows.

Op 1 juni 1946 telde het kamp Sondel nog 374 delinquenten. De oppassers waren leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. De NBS werd later werd omgevormd tot het nieuwe Korps Hulppolitie.

 

Zaterdag 30 november 1946 officiële sluitingsdatum van het Bewarings- en Interneringskamp “Sondel” te Sondel. De Dienst Directoraat-Generaal van Bijzondere Rechtsvordering had de gebouwen gehuurd tot 1 december 1946. Op 14 oktober 1946 was bijna iedereen vertrokken. Er waren alleen nog 6 personen achtergebleven van de opruimploeg om mee te helpen bij opruiming.

Personeel Kamp Sondel

 

Commandant
M. Spans 24-11-1904


Administratie
Administrateur Johannes P. Reehoorn 14-05-1921
Plv.administrateur Anthonie v.d. Meulen 22-10-1924 
Schrijver W. Helder 06-04-1926


Voedingsafdeling.
Albert Venema, chef-kok 26-02-1903
P.K. van der Wal, menagemeester 21-06-1923


Vervoersafdeling.
Sake de Vries 18-06-1920


Medische verzorging
Jan Herman Hattink, arts 25-01-1910
J. Boersma, verpleegster 04-09-1924

 

Geestelijke verzorging
Pieter Verdam, kamppredikant 26-01-1920
Albert de Kleine, assistent 04-02-1915
Herman A. Wieggers, kampgeestelijke 20-04-1893

Na de Duitse vlucht op 16 april 1945 uit Sondel nam de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten van Gaasterland het leegstaande kamp over. Onder hun leiding en zorg werd direct begonnen met het overbrengen en opsluiten van “foute” Nederlanders uit de Tweede Wereldoorlog.

Vanaf 1 mei 1945 werd het kamp, geschikt voor meer dan 500 personen, in gebruik genomen door de D.G.B.R, de afkorting voor Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspraak. Zij gaven het de naam "Kamp Sondel” te Sondel.

Eind 1946 waren alle gevangenen berecht en werd het kamp per 1 december 1946 gesloten. Hierna werd het een groepsverblijf en bleven er enkele gezinnen tijdelijk wonen. De bunkers kregen bekendheid als vakantiecentrum totdat in 2004 de bunkers – op twee na – gesloopt waren en er een vakantiepark met 40 villa’s werd neergezet.


In 1886 – 1887 werden de reflecterende eigenschappen van radiogolven door de Duitsers ontdekt. Deze eigenschappen werden bij de radar gebruikt voor het bepalen van richting en afstand van voorwerpen. Deze gebruiksmethode was in 1922 in Amerika ontdekt en sinds 1934 verder ontwikkeld voor gebruik in de luchtverdediging en op zee. Destijds was het een nieuwe techniek, waarvan de toepassing door de
oorlogsdreiging en de oorlog in een stroomversnelling kwam. De Duitse Kriegsmarine experimenteerde met de radar in 1934 met twee systemen die door het elektronische bedrijf Gema Co ontwikkeld waren. “Seetakt”, die op een golflengte van 80 cm werkte, kwam als scheepsradar in gebruik bij de marine. De antenne Freya, op een golflengte van 2,4 meter, werd als eerste gebouwd op het Duitse Waddeneiland Wangerooge. Hier kwam een uitgebreide proef op stelling van verschillende geteste radars onder leiding van Lt. Diehl.

Een eerste Duitse succes werd behaald op 18 december 1939 toen 12 van de 22 Wellingtonvliegtuigen uit Engeland werden neergehaald. Deze dag staat bekend onder de naam “De Slag boven de Duitse bocht”.

Duitsland had 8 radarstations bij het uitbreken van de oorlog. Op dat moment beschikte Engeland reeds over 29 radarstations, die langs de gehele kust opgesteld waren. Op 1 augustus 1940 werden alle apparaten, op één Freya na, op het eiland Wangerooge gedemonteerd en naar Nederland overgebracht. Twee typen antennes werden tijdens de oorlog op grote schaal geproduceerd: de Freya en de Würzburg. De Freya werkte over grote afstanden, de Würzburg kon hoogten en hoeveelheden registreren. De paraboolantenne van het type Würzburg had een doorsnede van 7,5 meter. Dit type werd tijdens de Tweede Wereldoorlog verbeterd. Het nieuwe type werd “Würzburg-Riese” genoemd.


Al in 1941 werd begonnen met de aanleg van een dekkend systeem van radarstations. Een jaar later was er volledige dekking van radar boven land. Deze zogenaamde Kammhuberlinie – bij de geallieerden beter bekend als “Himmelbett” - werd genoemd naar commandant Josef Kammhuber van de nachtjagerverdediging.
Op 17 juni 1940 was hij tot commandant benoemd en had hij zijn intrek genomen in zijn hoofdkantoor van Het Slot in Zeist. De keten van radarstellingen strekte zich uit - met overlappende radargebieden van 40 kilometer tussenruimte - van Noorwegen tot aan Zuid-Frankrijk, met het breedste deel over Nederland. De afstand van 40 kilometer was gekozen omdat de reikwijdte van de “Würzburg – Riese” radar ook 40 kilometer was.
Aan de kust stonden drie waarnemingsstations, de door de Engelsen omschreven “early-warning stations” die de geallieerde bommenwerpers al boven zee moesten signaleren. Een tweede reeks stations stond meer in het binnenland.


Zoals reeds aangegeven is, werd het Kamp Eisbär in Sondel uitgebreid en verbeterd toen de Royal Air Force (RAF) steeds meer greep kreeg op de Duitse vliegtuigen. Kamp Sondel fungeerde nu als een vooruitgestoken voelhoorn van de Luftwaffe. Door de toenemende bombardementen op de vliegtuigindustrie en oliecentra, kon de mof zijn vliegtuigjagers niet meer dag en nacht het gehele Rijk laten verkennen. Zij gingen dan over tot het concentreren van de diverse jager eenheden in de verschillende gouwen waarin Duitsland verdeeld was. Deze maatregel levert een aanzienlijke besparing aan motorbrandstoffen en materiaal op.


In Sondel stonden - vergelijkbaar met andere radarstations – een tweetal acht meter hoge Würzburg-Riese radars en een Frya operationeel. Verder twee Heinrich-peiltorens plus een gevechtsleidingscentrum. Hierdoor werden jagers van vliegbasis Leeuwarden aangestuurd.

Op 1 augustus bestond de vliegleiding in Sondel uit Kp.F.Lt.Lubke (1e JaegerLeitOffizier (JLO), Michels(2e JLO)-Stockmann(3e JLO) en Michels(GZF).

De kosten van de luisterapparaten bedroegen, naar schatting, ongeveer f. 500.000,00 per stuk (€ 225.000.00). De R.A.F. heeft het kamp slechts eenmaal beschoten.

Zodra er geallieerde vliegtuigen in aantocht waren - en in een straal van 200 kilometer rond kamp Sondel verschenen – wezen de luisterapparaten reeds de richting en de hoogte van de vliegtuigen aan. Op een hoogte van 8000 meter werden de vliegtuigen al waargenomen. De geluidstrillingen worden op het uiterst gevoelige luisterapparaat opgevangen en overgebracht naar een glazen plaat die de kaart van Nederland voorstelde. Andere instrumenten wezen de hoogte aan waarop de vliegtuigen ongeveer vlogen. (Door het opblazen van die apparaten is er niet meer van bekend). Een Duitse luitenant stond in het midden van een speciale kamer in het kamp aan een grote ronde tafel, de “Seeburgtisch”. Op deze tafel lag een groot glas dat even groot was als het tafelblad zelf. Tussen dit blad en het glas lag een groot stuk papier met velerlei figuren. Dan was er nog een soort waterpas. Daarboven hing een koptelefoon.


Als de luitenant ‘s nachts aan het werk was. had hij die koptelefoon op zijn hoofd en stond hij in verbinding met een Duits jachtvliegtuig dat in de buurt rondcirkelde. Als er dan een Duits vliegtuig dichtbij een Engels vliegtuig kkwam, verscheen er op het papier onder het glas een verlichte lichtstraal. Dan kwam het precieze werk voor de luitenant. Hij moest dan op het juiste moment aan het Duits vliegtuig doorgeven dat er geschoten kan worden. Deze gegevens werden via 46 telefoonlijnen in kamp Sondel doorgegeven aan de centrale post van de Luftwaffe in Duitsland. Deze gaf op zijn beurt weer de opdrachten door aan de basis van de jagers in het rayon waar de bommenwerpers waarschijnlijk zouden gaan komen.

Zo was het niet nodig om de gehele dag en de gehele nacht jachtvliegtuigen boven het grensgebied paraat te houden. Deze basis gaf dan weer zelf de gegevens door aan de omliggende stellingen van het zwaardere luchtdoelgeschut. De overbekende en meermalen dagelijks voorkomende ,,Luftlagemeldungen” vinden hun oorsprong in dit soort kampen.

In de winter van 1943 – 1944 begint de Royal Air Force met het uitgooien van “zilverlinten” van verschillende lengten en breedten. Dit veroorzaakte storingen in de ontvangst zodat de apparaten vanaf die tijd nutteloos worden. De N.B.S.-districtscommandant Siemen de Jong uit Balk had daarop de RAF gevraagd dit kamp te sparen nadat het nutteloze van de apparaten vastgesteld was door het uitgooien van de linten. Aan dit verzoek is voldaan
Zoals eerder gemeld kwam het lichte afweergeschut zelden in actie maar de Duitsers oefenden iedere week met hun wapens. Vrijdag 20 augustus 1943 zag burgemeester Schwartzenberg van Gaasterland op behoorlijke hoogte een grote ballon overdrijven. Hij hoorde dat er op de ballon geschoten werd en zag de ballon snel naar beneden
komen. De burgemeester ging persoonlijk op onderzoek uit en hoorde toen dat het om Duitse schietoefeningen ging. Het bleek toen ook dat de Duitsers iedere week hun oefeningen hielden in een perceel weiland van de Sânfeartshoek van boer Jorritsma aan de Heaburgen in Nijemirdum.


Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog hadden de Duitsers in het bezette Nederland de beschikking over 8 radarstations. De stations waren bekend als Himmelbettstellungen die elk twee jagers naar twee doelen konden brengen. Deze stellingen bestonden uit drie uitvoeringen, waarbij de meest uitgebreide bestond uit
minimaal één Freya (FuMG80) en twee Würzburg Riese (FuSE 65) antennes. De radarparabolen van het type Würzburg Riese maakten het mogelijk om binnen een afstand van 40 – 70 kilometer een vliegtuigformatie te volgen en de eigen jagers te begeleiden.

Met de "Würzburg-Riese” beschikten de Duitsers over een zeer goede radar die gebouwd was door Telefunken, destijds een fabriek van radiotoestellen. De radars hadden een schotelantenne met een doorsnede van 7,5 meter en waren gebouwd door de Zeppelinfabrieken in Friedrichshafen. Omdat de fabriek van Telefunken in Würzburg was gevestigd, werd het apparaat ““Würzburg-Riese”genoemd.

De nachtjagers zelf waren stapsgewijs vanaf 1941 voorzien van een eigen boordradar. De bij de kust gelegen stations waren bovendien met een Fernstsuchgerät (genaamd Wassermann, Elefant en Mammut) uitgerust.
Gedurende de oorlog werd het aantal stations uitgebreid. Omstreeks 1942 waren er ruim 20 radarstations. Het radarstation Gazelle bij Veendam werd voorzien van het eerste type rondzoekradar (Jagdschloss). Ook station Hase bij Harderwijk werd uitgerust met dit type. Bij een aantal radarstations kwamen grote vierkante houten torens te staan. Deze blokvormige constructies van gemiddeld vier meter in het vierkant waren de zogenaamde Y-peilers. Elk station werd bemand door een zogenaamde Flugmeldekompagnie. In een Auswertungsgebäude werden de gegevens verwerkt. (Auswertung betekent nuttig gebruik). Tegen het einde van de oorlog zijn alle stations door de Duitsers vernield en verlaten. Daarbij is slechts één antenne gespaard gebleven. Apparatuur werd vernield en na de Tweede Wereldoorlog opgeruimd. Vaak resteren er in de landerijen alleen nog de betonnen sokkels van de paraboolantennes, en op een enkele plaats nog bunkers, kazematten of barakken, zoals in Sondel.


Vanaf 1941 werd gewerkt aan de uitbreiding van een aantal radarstations dat onderdeel ging uitmaken van de zogenaamde Atlantikwall. Er werd gebouwd aan een netwerk, waarbij alle stations gemiddeld tussen de 40 en 60 kilometer van elkaar af kwamen te liggen en elkaar overlapten. Bijna alle radarstations, ook in de buurlanden, werden alleen aangegeven met een codenaam. Hiervoor werden dierennamen gebruikt. Nadat de voltooiing had de radarvorm een vorm van een reusachtige sikkel, waarvan het handvat van noord naar zuid door Denemarken liep en het blad zich door Noordwest-Duitsland, Nederland, België en Frankrijk naar de Zwitserse grens kromde.

De namen van de verschillende stations en plaatsen waar ze in de buurt lagen:

Bisam (Strijbeek, België)
Bazi (Rips/Bakel NB)
Bever (Oostvoorne ZH)
Biber (Den Briel ZH)
Drossel (Toldijk GR)
Eisbär (Sondel)
Fox (Lonnekerberg/Lonneker OV)
Fohlem (Houthem L, niet in werking geweest)
Gazelle (Veendam (GR)
Gorilla (Schoonrewoerd ZH)
Hamster (Domburg Z)
Hase (Harderwijk GE)
Hering (Hoorn/Medemblik NH)
Kröte (Goor OV)
Küken (Meerssen L)
Löwe (Marum/Trimunt GR)
Marder (Ter Arlo/Zuidwolde DR)
Max (Egmond aan Zee NH)
Moritz (Scheveningen ZH)
Rotkehlchen (Hoekoop/Gouda NH)
Salzhering (Den helder/Callantsoog NH)
Schlei (Schiermonnikoog FR)
Schmetterling (Den Bommel Z)
Seeadler (Diemen/Weesp/Muiden NH)
Tiger (Terschelling FR)
Truthahn (Weert-Bakel L)
Wespe ( Kalishoek NB)
Zander (Zandvoort NH)
Daarnaast werden tijdens de oorlog de zogenaamde Y-peil stellingen gebouwd. Deze radio-peilstellingen waren Sneeglöckchen (Schagen), Teerose (Terlet) en Teerose II (Roosendaalse Zand), Löwenzahn (tussen Leeuwarden en Franeker) en Brenessel (bij Den Briel). Of deze stellingen een andere, meer belangrijker functie hadden dan de eerdergenoemde is niet duidelijk. Het centrale commandocentrum was gevestigd in Zeist, later in Driebergen en in de bunker Diogenes op Deelen bij Arnhem. Bekend is ook dat vanaf de verschillende radarstellingen intensief contact was met de Fliegerhorsten (vliegvelden) die in de buurt van de stellingen lagen, omdat vanaf dat vliegveld de ““Nachtjagd”- vliegers vertrokken.

De radarstations lagen op regelmatige afstand van elkaar. In feite waren er drie reeksen te onderscheiden: een reeks stond aan of bij de kust zoals Tiger, Moritz en Hamster; een reeks stond meer in het binnenland zoals Eisbär in Sondel, Hase en Seeadler. Als derde lag er een reeks in het oosten van het land zoals Löwe, Marder en Truthahn. Ook waren er verschillende orden te onderscheiden maar de exacte betekenis hiervan is nog onbekend. Door de aanwezigheid van radarstations is de luchtoorlog voor de Duitsers redelijk succesvol verlopen. De verhalen van Friezen en overige Nederlanders over neergestorte vliegtuigen en gestrande piloten zijn redelijk talrijk en in de meeste gevallen gedocumenteerd. Zo zijn over de luchtoorlog boven Friesland en Zuid-Nederland inmiddels standaardwerken verschenen.

De in Leeuwarden op de Fliegerhorst gevestigde jägerleiteroffizier Heinz Lübke (zie foto) zorgde met de nachtjagers voor veel verliezen bij de geallieerden. Luitenant Lübke was eerst van zomer 1941 tot voorjaar 1942 commandant geweest van Radarstation Löwe in Trimunt onder Marum. Hij ging daarna als commandant naar Schiermonnikoog, stelling “Schlei”. Van februari 1943 tot aan de herfst van 1944 verbleef hij in kamp Sondel. En bij dat alles was het Kamp Eisbär in Sondel het Duitse zenuwcentrum. Vanuit Sondel liepen er 46 telefoonlijnen vanaf het kamp naar andere radarstellingen in Duitsland. Lübke werd een van Duitslands succesvolste Jägerleitoffiziere genoemd. In juni 1943 kreeg hij het IJzeren Kruis der Eerste Klasse en in het begin van 1944 de Erebokaal van de Luftwaffe voor “bijzondere verdiensten in de luchtoorlog”.

Lübke had een groot aandeel in de meeste successen van Oberleutnant Lent, de befaamde Kommandeur van de op Leeuwarden gestationeerde nachtjachtgroep. De beide mannen waren op den duur zo op elkaar ingespeeld, dat Lent er tenslotte de voorkeur aan gaf in de door Lübke geleide zone te jagen. In het najaar van 1944 promoveerde Lübke tot commandant van de toen belangrijke radarstelling in Noord-Nederland, “Gazelle” in Veendam. Op 15 april 1945 vluchtte hij van daar naar Duitsland toen de Polen als bevrijders kwamen. Na de oorlog werkte hij bij Philips in Hamburg. Hij overleed in het jaar 2000.

De illegale werker KEES maakte op 30 januari 1945 een overzicht van vrijwel alle Duitse Luchtwachtposten, peilstations en zenderinstellingen in het Noorden. Onderstaande toelichting en opgave zijn letterlijk overgenomen. De desbetreffende illegale werker moet aardig ingewijd geweest zijn, om tot dit overzicht te komen in oorlogstijd. Zijn informatie over Trimunt was echter onjuist omdat hier het kamp Löwe gevestigd is.

Betekenis van de afkortingen:
Fl. is Flugwache, ook wel Fluwa is Luchtwachtpost (zoals in Mirns)
Wimstelle is Peilstation.
Ln. Stelle is Luftwaffeb-Nachrichten-Stelle-Zenderstellung.
Verschillende van deze Luchtwachtposten waren uitgerust met een schijnwerper van 1500 watt en dienden om Nachtjagers de richting aan te duiden waarheen een geallieerd vliegtuig of formatie vloog. Vermeld moet worden dat de bezetting van een gewone Fluwa gewoonlijk bestond uit 4 manschappen, terwijl een Fluwa met een richtingsschijnwerper door meestal 6 man bezet was. Elke Fluwa was uitgerust met minstens 1 m.g. met de bijbehorende munitie en de normale uitrusting. Er stond dag en nacht 1 man op wacht in de uitkijkpost.

Fl. Oost Vlieland
Fl. West Vlieland
Fl. Oosterend Terschelling
Ln. Stelle Tiger Terschelling
Fl. Oost Ameland
Fl. West Ameland
Wimstelle Wiesel Ameland
Fl. Oost Schiermonnikoog
Ln. Stelle Schlei Schiermonnikoog
Ln.Stelle Heidelberg(Nes) Schiermonnikoog
Fl. Holwerd
Fl. Hallum
Fl. Koehool
Fl. Wijnaldum
Schiesstab Franeker
Ln. Stelle Löwenzahn Franeker
Fl. Gaast
Fl. Winsum
Fl. Sneek
Fl. Langweer
Ln. Stelle Eisbär Sondel
Fl. Lemmer
Fl. Mirns
Fl. Afsluitdijk
Fl. Grouw
Fl. Oudega
Fl. Tjallebert
Fl. Huizum
Fl. N.Bergum
Fl. Rinsumageest
Funksender Tietjerk
Fl. Oostmahorn
Fl. Kollum
Fl. Oudega
Fl. Veenhuizen
Fl. Nijelamer
Fl. Stavoren
Fl. Oostwolde
Fl. Loppersum
Fl. Veendam
Ln. Stelle Gazelle Veendam
Fl. Frieschelo
Fl. Sellingen
Fl. Oldekerk
Fl. Appelscha
Fl. Annen
Fl. Schildwolde
Fl. Steenbergen
Fl. Buinen
Fl. Wijnjeterp
Fl. Trimunt

HET BEGIN IN SONDEL 1942


In 1940 en 1941 werden 8 radar-peilstellingen gebouwd. De stelling in Trimunt bij het Groningse Marum was in oktober 1940 de eerste uit de eerste serie, gevolgd door “Salzhering” bij Den Helder. Vanaf 1942 werd met de tweede serie begonnen van 7 stellingen. Sondel werd de eerste uit de 2e serie. Tenslotte kwam er nog een derde serie met 9 stellingen. Dat Sondel bij de tweede serie behoorde, was belangrijk omdat deze serie extra additioneel werd uitgerust met twee zogenaamde “Würzburg-Riesen”. Deze waren uitgerust met enorme holle antennespiegels van 7,5 meter in doorsnee en konden vliegtuigen reeds bij 60 à 80 kilometer peilen. Ze wogen maar liefst 15 ton en vroegen een zesmansbediening.

De bezetter begon de voorbereidingen in 1941 met de onteigening van enkele huizen en gronden in Sondel. Er werd gehandeld naar het Algemeen Vorderingsbesluit 1940. (ook wel “landjepik” genoemd). De bouw werd nu mogelijk door in totaal eerst acht hectare grond te vorderen. Vijf hectare weiland voor buiten het kamp en 3,2 hectare (10 pondemaat) voor het kamp zelf van o.a. de familie Kerst Bangma (2 hectare) en van Frans Smits (1,2 hectare). Ook moesten er arbeiderswoningen worden afgebroken. Hiervoor telden de Duitsers een bedrag neer van f. 2732,98 (€ 1240,17).

Vrijdag 8 mei 1942 stuurde de Oberleutnant und Komp. – Führer van de Dienststelle L 26308 Lg. Pa. Amsterdam üb. Bergheim - een officieel document naar de gemeente Gaasterland met daarin de mededeling dat zij in Sondel ten dienste van het kamp beslag hadden gelegd op de volgende woningen:

Op 20-04-1942: Een dubbel woonhuis van Anne Dam.
Op 20-04-1942: Een eenvoudig woonhuis van Jelte Scholtanus.
Op 27-04-1942: Twee woonkamers van eigenaar Jouke Tittes op de Hoek
Op 29-04-1942: Een woonkamer van eigenaar P. Boomsma.

Zaterdag 17 april 1943 werden de dubbele woning en de vrijstaande woning ontruimd en afgebroken. Er was een lijst van alle perceel- en landeigenaren die landerijen af moeten staan aan de Duitse Weermacht:

Anne Dam, Sondel
Eigenaar en gebruiker J.W. Eppinga, Sondel.
Sijbren Dooper te Ruigahuizen
Pieter Boomsma, Sondel
Pieter IJdes de Jong, Sondel
Wed. P. Deinum, Sondel
Jelte Scholtanus, Sondel
Doeke Balstra, Sondel
Bauke de Vries, Ruigahuizen
Wed. D.H. Boersma, Sondel
Kramer, Ruigahuzen
Gerben Jaarsma, Nijemardum
Tj. H. Visser, Sondel
R.P. Scholtanus, Wijckel
Gebrs. Samplonius, Sondel
Catharina Dorothea Star Numan, gehuwd met O.G. Helding, Hemmen
Wed. J.D. Tuinier, Oudemirdum. T. Beuckens is de gebruiker van het perceel.
Bangma te Sondel
Wed. Kl. Pelsma, Sondel

Enkele aanvragen voor schadevergoeding zijn bewaard gebleven.
De familie Anne Dam vroeg een schadevergoeding voor het verlies van hun 16 appel- en perenbomen, tuinproducten, aardappels en andere kleine schades.
De familie Osinga wilde vergoeding voor de kapotgereden toegangsweg en bedrijfsschade van in totaal f. 250,00.
Familie Kerst Bangma wilde niet alleen vergoeding voor het “puike” weiland waar 4 koeien en 1 hokkeling op graasden. Hun was verteld dat zij het land niet meer mochten betreden. Hierdoor kregen ze minder melkopbrengsten en moesten er extra kosten gemaakt worden zoals voor het verlies van de waterbak, palen en draden. Daarom werd f. 1175,00 schadevergoeding gevraagd. Familie S. Smink miste zijn bouwlandgebruik voor rogge. Er werd f. 675,00 geclaimd.
Doeke Balstra en Weduwe D.H. Boersma wilden een schadevergoeding in natura ter compensatie van hun bouwland. De vraag was om 20 zak rogge; 3 ton stro; 40 ton bieten, palen en paaldraad. Vergoeding voor minder koeien terwijl twee zonen ander werk moesten zoeken. Er zijn geen eindbedragen gevonden.
Volgens de families werd voor de gevorderde gronden geen cent vergoeding uitbetaald. Eerst na de oorlog werd een kleine schadeloosstelling uitgekeerd. De familie Bangma sprak van een belachelijk laag bedrag.

Het was in een koude en strenge winter toen donderdag 22 januari 1942 de Elfstedentocht gehouden werd met 5300 deelnemers. Toen vanuit Lemmer halverwege februari 1942 de eerste vrachtwagen met bouwmateriaal verscheen, werd vanwege de lage temperaturen met 16 graden onder het vriespunt de naam “Eisbär” bedacht door de eerste 60 Duitsers en de werkmannen van de Nederlandse firma Koksma uit Leeuwarden. Bij de bouw waren ook enkele lokale werkmannen betrokken tegen een goede betaling.

De architect-aannemer van het kamp in Sondel werd Jurjen Martens Koksma, geboren 27 augustus 1907 in Leeuwarden. De totale bouwkosten zijn geschat op 12.000.000 gulden (€ 5.500.000).


Koksma en zijn vrouw bij een waterpastoestel dat in de bagage meegenomen zal worden naar Griekenland. Hier zal Koksma proberen om het eiland door middel van bebossing vruchtbaarder te maken. (foto Vrije Volk 9 februari 1960)
Koksma, collaborateur op grote schaal, werd na de oorlog wegens hulpverlening aan de vijand veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf in een Rijkswerkinrichting (R.W.I.); ontzegging van het kiesrecht; 10 jaar lang niet het beroep van architect mogen uitoefenen; ontzegging van het recht bij de gewapende macht te dienen, ondanks dat hij in mei 1940 Nederlands reserve-luitenant was geweest. Hij was onder meer werkzaam geweest als Technisch Angestellter bij de Bauleitung van Vliegveld Leeuwarden dat door de Duitsers werd ingericht voor de Luftwaffe. Hij had de bezetter ook geholpen bij het opsporen en in beslag nemen van een gevorderd Nederlands schip “Actief” in Eernewoude. Ook is hij veroordeeld omdat hij militaire bouwwerken voor de Duitsers had uitgevoerd zoals kustverdedigingswerken op Texel; kamp Eisbär in Sondel en scherfvrije barakken op vliegvelden in Leeuwarden. Meer dan 1 miljoen gulden had hij aan bouwopdrachten uitgevoerd. Voor de rechtbank vertelde hij dat van deze verdiensten niets is overgebleven. Hij meende zijn schuld reeds geboet te hebben door het openbaar maken van geheimen over het V-wapen. Maar de rechter vond dat niet want hij had dat verteld aan een willekeurig persoon. In 1946 werd Koksma in Duitsland ontdekt in een Engels legeruniform omdat hij als tolk fungeerde. Hij is zowel commandant geweest van de W.A. als reserve-luitenant bij de Grenadiers. Eind vijftiger jaren gaan Koksma en zijn vrouw als vrijwilliger voor de Wereldraad van Kerken als vrijwilliger aan het werk in Ierland en Griekenland. Daar gaan zij geen bijbelonderricht geven maar Koksma gaat helpen bij technische aangelegenheden zoals bosaanleg. Zijn vrouw gaat zich met het vrouwenwelzijn van het Griekse eiland Kithira bezighouden.


De Duitsers begonnen met het bouwen van enige houten barakken op een 7,2 meter boven NAP gelegen terrein even ten Westen van het dorp Sondel in de gemeente Gaasterland ter grootte van 50 hectare grond. Deze locatie voor een Funkmessstelling (radarstelling) werd gekozen in het gebied waar de stroom van geallieerde bommenwerpers regelmatig langs kwam op hun weg naar Duitsland en weer terug.

Sondel vulde voor de Duitsers een gat op in hun luchtverdediging van Noordwest-Nederland. Daarbij werd vaak de route gekozen tussen Terschelling en Den Helder. Het terrein werd ook uitgezocht vanwege de hoge positie en de ligging dicht bij het IJsselmeer. Op het IJsselmeer waren geen storende obstakels die het opvangen van radiosignalen konden verhinderen. Het was bij de Duitsers een gewoonte om dierennamen aan de kampementen te geven. Sondel kreeg dus de naam Eisbär (IJsbeer). De stelling Trimunt bij Marum kreeg de naam Löwe (Leeuw) en op de Terschelling werd de naam Tiger (Tijger) ingevoerd.
Er werd direct begonnen met het aanleggen van de fundamenten voor de 18 bunkers waarop luisterapparatuur gebouwd zou worden. Bouwen viel niet mee bij deze lage temperatuur en vooral het maken van specie stagneerde. Het werden typische Duitse bouwwerken waarvan het beton een hoog zoutgehalte had en later als “druipstukken” werden aangemerkt. De barakken en 500 palen daarvoor kwamen op 5 maart 1942 als een soort van bouwpakket met een boot aan in Sloten. Boeren uit de naaste omgeving van Sondel moesten zich in Sloten melden met paard en bolderwagen om de ““bouwpakketten” van Sloten naar Sondel te brengen. Dat was voor de boeren de eerste mooie gelegenheid om verzet te plegen. Onderweg wisselden heel wat platen en ander bruikbaar materiaal van eigenaar. Die werden dan stiekem op het eigen erf gedropt en naar een geheim plekje geschoven. Het resultaat was dat ze op het kamp te maken kregen met onvolledige pakketten, die ook nog eens kapot waren en door elkaar lagen. Het in elkaar zetten van de prefab barakken duurde dan ook langer dan gepland was. Het zand, het grint, het beton en andere bouwmiddelen moesten door boeren uit de omgeving uit Lemmer gehaald en gebracht worden. Behalve de barakken werden er twee luisterapparaten (1 grote en 1 kleine); twee stellingen voor luchtdoelgeschut; een kleine zendinstallatie; een stoorzender en een installatie voor afluisterapparatuur gemonteerd. De eerste zestig militairen van de verbindingstroepen vonden eerst nog onderdak in Sondel zelf.



Er is nergens officieel te vinden dat het luchtafweergeschut in Sondel gebruikt is. Wel was melding gemaakt van een voorval op 29 augustus 1944 waarbij het luchtafweergeschut van Sondel betrokken zou zijn geweest. Een formatie van drie of vier Engelse Supermarine Spitfirevliegtuigen had een verkenningsmissie uitgevoerd naar het Duitse Waddeneiland Borkum. Op de terugweg maakte de formatie een patrouillevlucht tussen Egmond, Heerenveen en Meppel. Dan zijn er twee lezingen op welke wijze de Spitfire Mk.IX-MH907-9R-Z werd aangeschoten.
Het ene verhaal was volgens het boek “De Luchtoorlog boven Zuidwest- Friesland” dat in de omgeving van Lemmer – Sondel de formatie van drie vliegtuigen werd opgemerkt door het Peil- en Radarstation in Sondel. Daar scheen om 19.45 uur met luchtdoelmitrailleurs vanuit het kamp geschoten te zijn en dat kwam eigenlijk voor. Kennelijk was men in het kamp bang voor een beschieting. Er werd wel raak geschoten. Op de (inmiddels opgeheven) website van de Stichting Ongeland werd melding gemaakt van Duits afweergeschut. Het andere verhaal stond in het boek Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders. Daarin is over dit voorval gemeld dat dit werd getroffen door Duits luchtafweergeschut te Sondel.

Eisbär zelf blijkt door de geallieerden nauwelijks te zijn aangevallen. Sondel zelf werd één keer beschoten. De Gaasterlandse ondergrondse heeft toen gevraagd om de stelling niet te beschieten en de bewoners te sparen. Men vreesde een ware wraakactie.

De Duitse Oberleutnant Herbert Joesch werd op 1 februari 1942 aangesteld als eerste commandant (Zugführer) in Sondel. Hij bleef hier tot 1 april 1943 in functie. Zijn opvolger werd Oberleutnant Harald Thiedecke. Dat was een humane man waarvan bekend was dat hij niets moest hebben van de praktijken van Hitler. Hij verafschuwde de S.S., de Gestapo en al het verdere politiegespuis. Hij handelde ridderlijk tegenover gevangenen of gevallen tegenstanders. Dat had hij al meer dan eens bewezen. Thiedecke bleef tot 1 februari 1944 in functie. De Duitse Oberleutnant Hans Hauenstein werd dan de derde – en laatste – commandant van Kamp Sondel. Er zijn in totaal 3 kommandanten geweest. Van al deze drie personen werd gezegd en geschreven dat zij zich menselijk en ridderlijk gedragen hebben tegenover de burgerbevolking, maar ook tegenover de vijanden die dood of levend in hun handen kwamen. Het kamp had niet de uitstraling van terreur en onderdrukking.

Op donderdag 5 maart 1942 werden er voor de tweede maal bouwmaterialen aangevoerd om het kamp Sondel verder uit te breiden. Deze keer werden er 500 houten palen aangevoerd. Dat werd gedaan door Nederlandse arbeiders en boeren uit de directe omgeving van het kamp, die verplicht werden om te helpen bij het materialenvervoer. Het werk en het vervoer waren op dat moment niet gemakkelijk, omdat de sneeuw op sommige plaatsen 2 meter hoog lag. Een vrachtwagen van de Duitsers kon maar heel langzaam vorderen vanwege de sneeuwbulten en de sneeuwstorm. De vrachtwagen kwam ten slotte muurvast te zitten ter hoogte van de lagere school in Sondel. Ogenblikkelijk gingen de Duitsers naar de dichtstbijzijnde boer om materiaal te vorderen, zodat de weg weer vrijgemaakt kon worden. De boer probeerde er onderuit te komen door te zeggen dat hij het materiaal hiervoor niet had. En dan werd er gezegd dat hij direct met materiaal moet komen, anders werd hij opgepakt. De boer koos ervoor om maar aan de opdracht te voldoen.

In april 1942 kwamen de eerste 60 militairen naar het kamp maar het was nog niet helemaal klaar. Ze werden zolang bij particulieren in Sondel ondergebracht.

Kennelijk heeft men het Kamp in juli/augustus helemaal klaar want op 25 augustus 1942 maakte burgemeester Schwartzenberg bekend dat het betreden van de Duitse stelling te Sondel slechts was toegestaan door de hoofdingang aan de Delbuursterweg. Daarbij is het strengste verboden en levensgevaarlijk, de om de stelling aangebrachte afsluiting aan te raken; onder door te kruipen of er overheen te stappen. “Bij het wederrechtelijke betreden van de stelling zal terstond van de vuurwapens gebruik worden gemaakt. Bij overtreding stelt men zich aan de zwaarste straffen bloot”. Ongeveer een jaar later werden de houten barakken vervangen door stenen gebouwen die allen bovengronds stonden. De capaciteit van het kamp werd vergroot door de installatie van twee grotere luisterapparaten. Het zou kunnen zijn dat een dagboeknotitie van een onbekend gebleven inwoner uit Sloten hiermee te maken had. De persoon schreef namelijk dat op 4 maart 1943 plusminus 200 Duitse militairen op de fiets Sloten passeerden. Een dergelijk grote groep is natuurlijk ongewoon en het is best mogelijk dat dit nieuwe bewoners waren voor het kamp Eisbär.

De Duitsers hielden er rekening mee dat de Royal Air Force (R.A.F). heer en meester in het luchtruim ging worden. De Luftwaffe zou dus de handen vol krijgen en daarom moest een verdediging worden ingesteld. De Duitsers besloten door middel van dit soort kampen het verdedigingssysteem van ““der Heimat” zo goed mogelijk op te bouwen en daarom werd kamp Sondel uitgebreid. In de winter van 1943 – 1944 vond de tweede verbouwing plaats. In plaats van de bovengrondse gebouwen werden er nu 18 bunkers gebouwd en wel zodanig dat de helft van een bunker onder de grond kwam en de andere helft boven de grond. Daarnaast kwamen enkele houten gebouwen te staan – die dienstdeden voor de administratie, als garage enz. De bunkers dienden als verblijfplaats voor de officieren en manschappen, waaronder een aantal voor de vrouwen die bij de Luftwaffe in dienst waren zoals telefonistes). De werkzaamheden werden uitgevoerd door Nederlandse arbeiders, vanwege de goede verdiensten en mogelijke vrijstelling van tewerkstelling in Duitsland. Zo zullen vader Hylke en zoon Tjipke de Jong uit Sloten ook hebben gedacht. Alleen de rechter vond hun medewerking strafbaar. Op 27 mei 1947 meldde het Friesch Dagblad dat voor het Tribunaal in Sneek dat “vader en zoon De Jong waren verschenen, beiden schilder van beroep en woonachtig te Sloten. De heren waren vrijwel gedurende de gehele bezetting als schilder werkzaam geweest bij het verven van barakken in een Duits kamp te Sondel. En dit was volgens hun verklaring eigenlijk geschied, althans was het hoofddoel, om junior voor tewerkstelling in Duitsland te vrijwaren en een broer van de vader die in Vught zat, vrij te krijgen. Vader de Jong kreeg een boete van f. 7500,00 en de tegen de zoon uitgebrachte dagvaarding werd vervallen verklaard”. Ook werden boeren uit Sondel en naaste omgeving gevraagd om werk te verrichten. Zij moesten òf een paard òf een wagen – en soms allebei – ter beschikking stellen van de vijand. In eerste instantie werd dat vrijwillig gevraagd. Als vergoeding werd een bedrag uitbetaald van f. 0,52 per uur bij een 48-urige werkweek.

De bunkers waren evenwel van slechte kwaliteit doordat er behoorlijk gesaboteerd werd bij de aanleg. De Duitsers zouden zelfs bang geweest zijn dat de bunkers bij aanvallen zouden instorten. Slopersbedrijf Haarsma bevestigde deze lezing toen zij in 2004 veel bunkers afbraken. Er was veel te weinig betonijzer gebruikt en ook nagenoeg geen cement in de betonspecie. De kraan van het sloopbedrijf boorde zich moeiteloos door de 40 centimeter dikke betonnen daken en gemetselde bunkermuren.

Behalve de luisterapparatuur kwamen er stellingen voor het 20 mm luchtdoelgeschut en een raamantenne voor de zendinstallatie. Enige stenen gebouwen bleven bestaan, waaronder het hulpziekenhuis dat voorzien was van douchecellen, een ontsmettingskamer enz. De verblijfplaatsen van de officieren waren voorzien van vaste wastafels die aangesloten waren op de elektrische pompinstallatie van het kamp. In de andere bunkers waren zuiveringstanks voor het drinkwater. De bekabeling van het kamp was oorspronkelijk bovengronds via palen en later ondergronds. Het gehele kamp was beveiligd door eenmansgaten, mitrailleursnesten, enige stukken 20 mm luchtdoelgeschut en een geheimzinnige gladde dubbele prikkeldraadversperring.

De firma Dekenga uit Leeuwarden had in mei 1942 deze versperring aangebracht. De veertien werknemers werden in herberg Boschwijck op de Bargebek in Wijckel ondergebracht. De herbergier ontving f. 2,25 per dag voor deze mannen. Wel moesten deze mannen op de zolder van de herberg in het stro slapen. Menigeen dacht dat deze versperring elektrisch geladen was. Een Duitse soldaat liet zich eens ontvallen dat er bij het aanraken van deze versperring een lichtkogel werd afgeschoten en dat er in alle bunkers een rood licht ging branden. Deze Duits soldaat had zijn buik vol van de gehele oorlog en hij wenste Hitler en zijn trawanten niet veel goeds toe. Enkele mannen van de ondergrondse – de K.P. - in Gaasterland wilden deze mededeling testen en joegen in een nacht met geweld enkele grotere kalveren op die daardoor tegen de geheimzinnige prikkeldraadversperring aanliepen. Het bleek dat de Duitser inderdaad de juiste informatie had gelekt.

Hetzelfde effect ondervond Jaap Mulder, de schoonvader van Kerst Bangma. Hij vertelde later dat zijn schoonvader problemen had met dit prikkeldraad omdat hij als naastliggende gebruiker bij het maaien van zijn hooiland op een keer per ongeluk met zijn maaimachine tegen de draad was gekomen. Er was groot kabaal ontstaan, want er begonnen tientallen bellen te rinkelen.

De Duitsers waren op Kerst Bangma afgekomen en riepen “Mitkommen, sabotage”! Met lood in zijn klompen moest Bangma mee naar de kommandant. Na veel vijven en zessen – en onder beloften dat het nooit weer zou gebeuren – werd Bangma weer vrijgelaten. De camouflage bestond uit honderden meters gaas en camouflagestof gespannen over de ruimten tussen de bunkers. Alle gebouwen en het camouflagemateriaal waren groen gekleurd. Tot het laatst toe werd aan het kamp gebouwd, verbouwd en afgebroken. Naar het schijnt was het de “heren” nooit naar de zin.

In augustus 1943 begon de leiding van het Kamp Sondel met het geven van publicatieopdrachten aan burgemeester Schwartzenberg. Het waren veiligheidsmaatregelen vanwege de uitbreiding van het kamp.

De eerste publicatie was op 5 augustus 1943 toen G.W.C.D. Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, burgemeester van de gemeente Gaasterland, uitvoering gaf aan het eerste bevel van de Duitse commandant van Kamp Eisbär te Sondel met betrekking tot de bekendmaking van meerdere veiligheidsvoorschriften rondom het kamp zelf.

Schwartzenberg maakt bekend dat binnen een omtrek van 300 meter, gemeten vanuit de afscheiding van het terrein der stelling Sondel, geen koren meer mag worden verbouwd. Op 3 september 1943 kreeg hij weer een opdracht van de Duitse kampcommandant van Sondel. Alle landerijen gelegen binnen de grens van de stelling Sondel mochten niet worden bebouwd dan na verkregen toestemming van de Hauptfeldwebel. Voorts moest er rekening mee worden gehouden dat de grens van de stelling binnenkort aanzienlijk in Noordwestelijke richting zou worden uitgebreid. Op 24 september 1943 geeft Schwartzenberg voor de derde maal gehoor aan de opdracht van de Commandant van Kamp Sondel. Schwartzenberg maakte bekend dat de hekken, aanwezig binnen de stelling Sondel, niet hoger mochten zijn dan een halve meter. Als de aanwezige hekken hoger waren, dan moesten deze worden veranderd en tot een halve meter worden teruggebracht. Binnen de omtrek van 70 meter van elk der beide houten torens mochten in het geheel geen hekken staan, terwijl de aanwezige hekken direct moesten worden verwijderd.

De bij de stelling gelegen greppels en sloten moesten direct worden opgeschoond. Dan zet de Duitse commandant van kamp Sondel voor de 4e maal burgemeester Schwartzenberg aan het werk en ook nu weer gaf Schwartzenberg uitvoering aan het bevel. Hij liet op 29 september 1943 publiceren dat alle landerijen binnen de grens van de stelling Sondel, ook het nieuwe aangelegde deel in Noordwestelijke richting, niet mochten worden bebouwd dan na toestemming van de Hauptfeldwebel. Bovendien mocht binnen een omtrek van 300 meter gemeten vanuit de afscheiding van het terrein der stelling, geen koren worden verbouwd. Wel mochten binnen de genoemde afstand aardappelen, bieten en kool worden verbouwd. De Duitsers wilden natuurlijk een duidelijk schootsveld houden om te vijanden te keren en dan kon natuurlijk alleen bij laag te verbouwen producten.

Voor de vijfde maal in zeer korte tijd gaf Schwartzenberg op 8 oktober 1943 gehoor aan de opdracht van de Commandant van Kamp Sondel. Hij liet nu publiceren dat er bij het kamp Sondel niet gejaagd mocht worden en dat er geen schot mocht worden gelost. Op 13 december 1943 ontving Schwartzenberg alweer een opdracht vanuit kamp Sondel. De gemeente moest zorgen dat er een bruggetje over een sloot werd gemaakt, zodat de Duitsers snel bij storingen bij de ondergrondse telefoonleidingen konden komen. Ook moesten de boeren opdracht krijgen de sloten schoon te maken. Dit keer vraagt Schwartzenberg eerst advies aan de Staatsraad.

Hij vroeg of aan dit verzoek mee moet worden gewerkt of dat hiertegen bezwaar moest worden gemaakt, omdat de ingezetenen een verplichting werd opgelegd om medewerking te verlenen aan de instandhouding van zuiver militaire werken.

In het begin van de maand april 1942 wordt de eerste groep Duitse militairen van 60 personen ingekwartierd. Zij vinden eerst onderdak bij particulieren in Sondel en even later krijgen zij hun intrek in het kamp. De bemensing van het kamp bestaat maximaal uit 400 personen. Van dit aantal bewaken 150 Duitsers in ploegendienst het kamp, de installaties en de apparatuur.



Vrouwen kamp Sondel
Dit zijn luchtmachthelpsters buiten dienst. Op het hoofd staat een “schuitje, met voorop de Duitse adelaar. Op de linkermouw zit een gestileerde bliksemschicht, een teken van hun diensttak en een rangonderscheiding. Foto overgenomen uit: Kamp Trimunt in oorlogstijd.
De Val van Stalingrad op woensdag 3 februari 1943 bezorgde Duitsland een smadelijke nederlaag in Rusland. Hitler dacht nog steeds niet aan capituleren en wilde nog meer soldaten naar Rusland sturen, zodat hij het leger niet verder behoefde terug te trekken dan de Don en de Dnjepr. Gevolg hiervan was dat in Duitsland een studie plaatsvond op welke manier de Führer zijn zin kon krijgen met het sturen van meer militairen naar Rusland zonde r het eigen Duitsland te verwaarlozen. De oplossing werd gevonden. Duitse militairen in het buitenland werden teruggehaald en naar het Russische oostfront gezonden. Ook een behoorlijk aantal Duitsers in kamp Sondel moest vertrekken om aan het Oostfront te gaan vechten. De werkzaamheden in Sondel konden gewoon doorgaan, omdat er ““Blitzmädeln” in Kamp Eisbär voor hen in de plaats kwamen. Zij werden aangeduid als de ““nachrichtenhelferinnen”. Zij konden evenals de mannen de apparaten wel bedienen en het telefoonwerk doen. Uit inlichtingenrapporten bleken er dan 46 operationele telefoonverbindingen te zijn. In eerste instantie kwamen er 30 vrouwen en langzamerhand groeide dat aantal uit tot 100 dames. Deze vrouwen zijn al lang weer vertrokken als het kamp op 16 april 1945 door alle Duitsers werd achtergelaten.

De dames liepen op platte zwarte schoenen en in een uniform van dezelfde kleur maar vervaardigd van een fijnere stof. Zij deden dienst bij de verbindingsdienst en droegen op hun linkermouw een gestileerde bliksemschicht. Datzelfde merkteken prijkte op de barak, waarin de “grijze muizen” woonden: een bliksemschicht van ruim een meter groot. Zij deden dienst bij de verbindingsdienst en droegen op hun linkermouw een gestileerde bliksemschicht. Datzelfde merkteken prijkte op de barak, waarin de “grijze muizen” woonden: een bliksemschicht van ruim een meter groot.

De dagindeling van de meisjes – leeftijd tussen 20 en 25 jaar – was dezelfde als die van de soldaten. Dat was om half zeven ’s morgens gewekt worden door de muziek uit luidsprekers: soms koorzang, meestal pittige marsmuziek, opstaan, bedden model opmaken – dat moest heel secuur en werd iedere morgen door een onderofficier gecontroleerd – wassen en ochtendgymnastiek. Zij droegen dezelfde sportkleding als de soldaten.

 

Mannen en vrouwen konden best met elkaar samenwerken.
Mevrouw Gré de Groot – Bolhuis was kapster in Lemmer en vertelt op www.spanvis.com een anekdote dat het vermoeden staafde dat de dames niet helemaal vrijwillig naar Sondel zijn gekomen: “Sondel, vlakbij Lemmer/Gaasterland was een Duits kamp ingericht met jonge Duitse meisjes en vrouwen en mannen.

De vrouwen kwamen geregeld in onze kapsalon, meestal 2 tegelijk. Soldaten kwamen ook meestal met zijn tweeën, ik denk dat ze elkaar in de gaten moesten houden.

Ik herinner me nog één Duitse vrouw die als ze de kans kreeg zachtjes vertelde dat haar man aan het Oostfront diende en dat die niets van de oorlog moest hebben. Toen kwam het dochtertje van de kapper de salon binnen en fluisterde de Duitse vrouw haar toe: "Als ik een kind zou krijgen, zou ik naar huis mogen." Ze had erge heimwee. Wij konden niet veel tegen haar zeggen”.


De aanwezigheid van dit kamp moest natuurlijk op de een of andere manier wel bekend worden gemaakt aan de geallieerden. Daar hebben zich enkele Gaasterlanders aan gewaagd die ook mogelijkheden zagen om hun verslag in Engeland te laten komen. Er is een verhaal bekend dat boswachter Kees Keuning kamp Eisbär in kaart gebracht heeft en dat vervolgens heeft doorgegeven aan een huisarts in Lemmer. Deze arts had op zijn beurt weer zijn connecties in Engeland. Rond 20 augustus 1944 is ook de verzetsactieve onderduiker Harm Kingma uit Leeuwarden bezig met gegevens te verzamelen over deze luisterpost. Hij deed dat met ene “Frans” uit Leeuwarden. Meer heeft Kingma niet bekendgemaakt.

Maar het meest uitgebreide en gedetailleerde verslag is toch het verslag van een anonieme spion uit 1943. Aan dat verslag heeft de rapporteur ook nog een gekleurde situatietekening toegevoegd. Het is fantastisch dat het verslag bewaard gebleven is zodat altijd een duidelijk overzicht aanwezig blijft van wat er op de terreinen van het kamp stond.


In 1942 werd Kamp Eisbär in opdracht van de illegaliteit door een ondergrondse werker in kaart gebracht en aan de Royal Air Force doorgegeven. Volgens zijn eigen zeggen heeft de NBS-districtscommandant Siemen de Jong uit Balk deze klus geklaard.

In het archief van het Ministerie van Defensie/Oorlog is een rapport met bijbehorende ingekleurde plattegrond bewaard gebleven met 5 juli 1943 als datum. Het zeer gedetailleerde rapport – met alle belangrijke gegevens - is in Engeland geboekt op 12 juli 1943. Het moet door een superspion zijn gemaakt die onopvallend – en met kennis van materiaal en omgeving – alles beschreven heeft. Het rapport luidt alsvolgt:

“Op hoogte van 7,2 meter is in Sondel aanwezig een uitgebreide Luisterinstallatie voor waarnemingen van vliegtuigen, bestaande uit:

2 stuks ronde Luisterapparaten, doorsnede ongeveer 10 meter, opgesteld op betonklippen; het geheel ongeveer 15 meter hoog; deze draaien zowel verticaal als horizontaal; aan de achterzijde is een meedraaiende cabine aangebouwd.
1 Luisterapparaat van vierkant model, met aangebouwde cabine, ongeveer 6 bij 8 meter; opgesteld als bovenbeschreven, draait uitsluitend om verticale as. Deze 3 toestellen zijn in een gelijkzijdige driehoek opgesteld. De ronde toestellen staan aan het westelijk einde van het terrein met een onderlinge afstand van ongeveer 300 meter; het derde toestel staat oostelijk van deze. Een krachtinstallatie is op het terrein aanwezig in een der barakken, terwijl ook stroom wordt betrokken uit het provinciale net.
Aanwezig is verder een toestel (model als een klein zoeklicht) hetwelk bij avond lichtseinen uitzend (morsetekens).
De afweer bestaat uit 2 mitrailleurs, opgesteld op ongeveer drie meter hoge verhoging.
De bedieningsmanschappen zijn ondergebracht in twee, op het terrein staande, boerenwoningen (oostzijde terrein nabij het dorp Sondel), alsmede in barakken, welke dicht bijelkaar op het oosteinde van het terrein zijn opgesteld.
Een barak, welke van bovenaf gezien een T-model heeft, is de centrale waarnemingsbarak, deze is geheel met isolerend materiaal bekleed en de vloeren ervan zijn met dikke tapijten belegd. Alle kabels komen hier samen: meerdere telefoon- en andere toestellen zijn langs de wanden opgesteld. Dee barak heeft directe verbinding met het vliegveld Leeuwarden en met Berlijn.
Voor de bediening zijn 50 man aanwezig en ongeveer 100 vrouwelijke personen. Met mitrailleurvuur, gericht op de T-barak en op de 3 grote toestellen, is deze installatie gemakkelijk te verstoren. Camouflage is niet aangebracht”.

 

De Duitsers hebben de inwoners van Sondel niet te veel tegen zich in het harnas gejaagd. De gelegerde militairen waren meest technische mensen die een hekel aan de oorlog hadden. Voorts waren er meerdere bij die al in Rusland hadden gevochten. Er waren ook militairen bij die zich gedeisd hielden, omdat zij bang waren naar het Oostfront te worden uitgezonden. Men was ook bang voor kleine terroristische aanslagen.

Het is niet bekend geworden waarom op 4 september 1942 de gehuwde Oberfeldwebel Gerhard Weinhold, geboren op 27 juni 1898, zelfmoord pleegde als militair van Kamp Eisbär in Sondel. Hij deed dat door een handgranaat in zijn hand te laten ontploffen. Dichtbij de zogenoemde blikken schuur had men hem bijna onherkenbaar gevonden. Waarom had hij zelfmoord gepleegd? Was het heimwee naar vrouw en familie? Was het de uitzichtloosheid van de oorlog? Had hij bericht gekregen dat hij naar het Oostfront moest? Weinhold behoorde bij het onderdeel van 437 Fliegerhorst Kommandatur L. Gütersloh. Was het heimwee geweest; had hij bericht gekregen dat hij naar het Oostfront moest? of was het de uitzichtloze oorlog Zijn verhaal is opgenomen in het hoofdstuk Van-Dag-tot-Dag bij 4 september 1942.

Het was bekend dat er illegaliteit in Gaasterland was. Dat mag blijken uit het feit dat in december 1944 de Oostenrijkse militair Josef Fleck deserteerde en opgevangen en verborgen werd door het verzet in Gaasterland. Hij overleefde in Harich de oorlog. Zijn gehele verhaal is in het hoofdstuk Personen2) opgenomen De militairen maakten een rustige indruk en aan actieve opsporing van Joden en onderduikers werd eigenlijk niet gedaan. Het ging zelfs zover dat een Oostenrijkse soldaat in Duitse dienst zich verloofde met een jongedame (1923) uit Sloten. Zij had nauwe familiebanden met een met de Duitsers sympathiserend gezin in Sloten.

Ook is het volgende verhaal bekend: in het najaar van 1944 werd op een late avond op een kamerruit geklopt bij schoenmaker Teeuwes de Jong uit Balk. Men schrok, want wie kan dat op dit late avonduur nog zijn en dan ook nog wel in spertijd en bij strikte verduistering. Mevrouw De Jong opende de deur en daar stond een jonge Duitse militair uit kamp Sondel. Hij had een schoen in zijn handen met een verbrande zool. Hij vroeg of schoenmaker De Jong die wou repareren, want de kommandant had gezegd dat de militair zelf maar moest zien hoe de schoen binnen een dag gerepareerd zou worden.

De soldaat vertelde erbij dat de commandant ook gezegd had dat de soldaat direct naar het Oostfront zou worden gestuurd als de schoen niet gerepareerd zou worden. Mevrouw De Jong vroeg de militair te wachten en ging naar binnen. Hier zei zij tegen haar man: ““Teeuwes, hjir stiet in Dútse militêr oan ‘e doar. It is noch mar in bern. Wolst him asjeblieft helpe oars wurdt hy nei it Oastfront stjoerd”. (Teeuwes, hier staat een Duitse militair voor de deur. Het is nog maar een kind. Wil jij hem alstublieft helpen anders wordt hij naar het Oostfront gestuurd). De Jong overwon zijn weerzin tegen het helpen van de vijand en repareerde de schoen. Dat deze Duitse militair hier als privépersoon stond, zegt niet alleen iets over het gebrek aan leer, maar ook over de Duitse organisatie in het kamp.

Ook kon er in het kamp door een enkeling zaken worden gedaan. Zo haalde een oude buurman van het kamp (A. Osinga) de aardappelschillen uit het kamp en verkocht hij met Kerstmis speenvarkens aan de soldaten. Ook knapte hij regelmatig karwijtjes op. Anne Alberda uit Lemmer reed dagelijks vanuit Lemmer op en neer om brood te brengen vanuit Lemmer. Hij werd daarbij altijd begeleid door een Duitse militair.

Er deed een verhaal de ronde dat er tijdens een razzia van de Duitse Sicherheidsdienst en de Landwacht een schuilplaats aan onderduikers werd aangeboden in het kamp. Na de oorlog bleek dat het verhaal klopte. Het gezin van Doeke Balstra en Antje Bergsma uit Sondel waren onderduikers die door soldaten van Kamp Sondel werden uitgenodigd bij dreigend gevaar in het kamp zich te verschuilen.


Drie ontspannen lachende militairen bij de brug in Balk. Zo te zien hebben zij inkopen gedaan. Achterop de foto staat september 1942. Foto: Doede Deinum
Dat de angst om naar het Oostfront te worden uitgezonden terecht was, mag blijken uit het verhaal van Harmen Keuning uit Balk. Diens vader was destijds jachtopziener en boswachter. Het was tijdens een woensdagmiddag dat mijn vader in het bos bij Nij Amerika op konijnen wilde jagen. Ik kan het verhaal goed vertellen omdat ik als jongetje met mijn vader mee mocht. In oorlogstijd waren er veel konijnen in het bos en de Commissaris voor de Maaltijdvoorziening had er bij de jachtopzieners op aangedrongen meer konijnen te schieten, omdat ze een bedreiging waren voor de maaltijdvoorzieningen. Vader en zoon Keuning waren al een paar gedeelten van de landerijen op en neergelopen, toen vader Keuning even stil bleef staan en zoon Harmen achter een grote boom duwde. De vader gebaarde dat de zoon stil moest blijven staan. Keuning Sr. maakte het geweer open en wisselde de konijnenmunitie voor de reemunitie. Reeën werden geschoten met kogels. Even later hoorden zij dat er iemand aan kwam lopen op een perceel land ernaast en langs hen voorbijliep. Het was een Duitse militair in een jagende houding. Toen hij voorbij was gelopen riep Keuning Sr. de Duitser aan met: “Ho, Politie, geweer neerleggen”. De militair schrok wel even maar deed wat hem opgedragen werd.

Keuning zelf hield zijn geweer in de aanslag en vroeg aan de militair de kogels uit het geweer te halen en voor hem uit te lopen naar de uitgang van het bos. De militair had aan de kleding van Keuning wel gezien dat hij met een ambtenaar te maken had. De soldaat ging daarna lopend naar kamp Sondel en vader en zoon Keuning gingen op de fiets naar huis. Vervolgens ging Keuning Sr. direct naar politieman Walda in Wijckel. Deze politieman was de verbinding tussen de Gaasterlandse inwoners en de Duitsers in Kamp Sondel. Keuning vroeg aan Walda om bij de kampleiding zijn bezwaar tegen de stroperij over te brengen. Walda ging met het bericht van Keuning naar het kamp. Enige tijd later kwam Walda bij Keuning en vertelde hem dat zij dezelfde avond in het kamp Sondel werden verwacht. Keuning moest de militair aanwijzen die hij ’s middags betrapt had bij het stropen. Alle soldaten moesten voorbij de barak van de kommandant lopen.
Zo kon Keuning de soldaat aanwijzen die gestroopt had. De militair werd bij de commandant binnengeroepen. Hij kreeg het bevel om al zijn spullen bij elkaar zoeken en de volgende dag met de eerste autobus af te reizen naar…….Rusland want daar konden ze wel soldaten gebruiken. Keuning en Walda werden gevraagd om als getuigen van het vertrek de volgende morgen om 7 uur bij de bushalte te zijn. De soldaat is met tranen in de ogen afgereisd”. Dit verhaal toont tevens aan dat er een goede samenwerking was tussen inwoners, politie en kampleiding. De Duitsers waren zeer humaan ten opzichte van de bevolking en van de vijanden die hen in handen vielen.

Alle drie commandanten van kamp Sondel gaven de geallieerde vliegers een militaire begrafenis als ze de kans kregen. Er waren dan geestelijken bij de begrafenis uitgenodigd, er was een vuurpeloton en een krans van de Wehrmacht. Deze commandanten hadden een even grote hekel aan de SS en de Grüne als de meeste Gaasterlanders.

De laatste commandant van Kamp Sondel, Hans Hauenstein, nodigde zelfs in het kamp onderduikers uit de omgeving uit als er een razzia dreigde. Hij zette ze direct aan het werk voor het graven van “Deckungslöcher”. En dan liet hij de SS niet toe in het kamp onder de mededeling dat het peilstation een “Sondergebiet” was van de Luftwaffe waar zelfs de SS niets te zoeken had. Zodra de SS het terrein weer had verlaten, liet hij de onderduikers weer gaan. Dat is altijd goed gegaan. Het was een soort gentlemen-agreement met het verzet in Gaasterland; ze lieten elkaar met rust.

Josef Fleck had door desertie laten zien dat hij niet verder wilde met dit Duitse leger. Een ander voorbeeld is dat van Josef Müller uit het Kamp. Zijn functie was hoofd Stabsfeldwebel van de “Kraftfahr-Abteilung”, dit is de Afdeling Motortransport. Müller blijft gewoon aan als militair maar laat in Balk zien dat hij niets van de sommige Duitse praktijken moest hebben. Ook is duidelijk dat zijn ondergeschikten op de hoogte waren van zijn illegale daden. Geschiedenisschrijver Jan J. van der Veer schrijft daarover:

“Nadat de busdiensten van Autobedrijf “De Zuidwesthoek” waren gestaakt, werd de garage van Marten de Boer, het hoofdkwartier van de Z.W.H. – overgenomen door de Luftwaffemensen uit Kamp Sondel. Jupp Müller was de man die hier de scepter kwam zwaaien. Het was in die tijd dat het aantal onderduikers in Gaasterland met de dag groeide. Dat bracht onherroepelijk met zich mee dat de Grüne Polizei, geassisteerd door “Jan Hagel” van de Landstorm Nederlanden - later zelfs ook nog door de Feldgendarmerie - hoe langer hoe vaker klopjachten in Gaasterlands dreven ging ondernemen.

Jupp Müllers monteurs hielden in de Balkster garage hun materiaal zoveel mogelijk in topconditie, maar vormden geen gevaar voor de omgeving. Integendeel zelfs. Müller en zijn mensen kenden diverse onderduikers in Balk, maar deden alsof ze hen niet kenden. Op een bepaald moment begon de situatie er dreigend uit te zien toen Balk weer eens door het politiegespuis werd uitgekamd en diverse onderduikers, tot zelfs Joden toe, hun toevlucht tot de Z.W.H.-garage namen. “Komm mal hier”, zei Müller. Hij liet de onderduikers een overall aantrekken en gaf hun bezems in de hand – “und jetzt Arbeiten!”, zei hij. De op deze manier geronselde gastarbeiders veegden alsof ze ervoor werden betaald. Müller zette een schildwacht op post bij de ingang van het garageterrein en gaf hem de opdracht geen sterveling op het terrein toe te laten. Maar ja… even later begon de situatie echt moeilijk te worden want een patrouille Feldgendarmes kwam op de garage af en wilde naar binnen. De schildwacht hield ze tegen en riep: “Herr Stabsfeldwebel, kommen Sie bitte hierher!” Müller kwam in al zijn waardigheid en vroeg nogal arrogant wat de heren wilden. De heren wilden de garage doorzoeken of er ook “Untertäucher” waren. Ze verzochten toestemming daarvoor. “Das wird ja nicht gehen!”, sprak Müller majesteitelijk. “Dies ist Luftwaffe-Sondergebiet und betreten ist strengstens verboten! Also, meine Herrschaften: Sofort Abhauen und Snell, Bitte!!” De Feldgendarmenie had niets meer te zeggen en droop af. Müller liet zijn vrijwilligers nog een tijdlang doorvegen en toen het gevaar geweken was, werden de overalls uitgetrokken. De onderduikers gingen weer terug naar hun oude schuilplaatsen. Ze loofden Müller blijmoedig en van harte.

Jupp Müller was gebiologeerd door ijsvorming en schaatsenrijden. Van dat laatste wist hij niets af en daarom wilde hij het graag leren. Met een stelletje jongens die nog niet in de “gevaarlijke leeftijd” zaten, trok hij er op uit om het schaatsen te leren. Het ijs in de Luts was voldoende sterk en dus werd dat gebruikt als startbaan. Tussen de hoge oevers was er ook nog wat beschutting tegen de felle oostenwind. Nu weet iedereen dat de Luts bijna nooit goed ijs oplevert. Diezelfde oostenwind blaast een laagje zand over het ijs. Dat interesseerde Stabsfeldwebel Jupp Müller totaal niet. Een schoolliedje uit die dagen bezong de wilskracht van ene Jantje met de woorden: “Schaatsenrijden zal hij leren, of valt hij dan ook honderd keren”. Datzelfde ging nu op voor Jupp Müller. Hij moet minstens 200 keer zijn gevallen, maar opgeven? Nooit. Had hij zich op dezelfde manier ingezet voor Hitlers Duizendjarig Rijk, dan zou de kans op de “Endsieg” hiel wat groter zijn geweest. “Der Hitler?” “Der ist mir Würst” moet hij eens in vertrouwd gezelschap gezegd hebben. En er waren meer zoals Jupp. Maar helaas waren er vele, vele anderen, die Hitler hebben verdedigd “bis zum letzten Patrone”.

Minder mooi was dat de ondercommandant op 6 april 1945 meewerkte aan de moord op 5 mannen in Nijemirdum van de NBS en KP uit IJlst en Sneek. De ondercommandant wees de wrede executiecommandant Ströbel op zijn verzoek een stille executieplaats aan bij de Sânfearderhoek aan het IJsselmeer onder Nijemirdum.