Kamp Vries

Geen NAD nummer

Vries voormalig gemeente

School Yde strafkamp

Strafkamp Yde, 150.000 burgers spitten voor de vijand’

In het kader van de Duitse Arbeitseinsatz werden in bezet Nederland in september 1944 meer dan honderdduizend mannen opgeroepen om mee te helpen met de aanleg van Duitse verdedigingswerken. Dit werk gebeurde veelal vanuit speciaal daarvoor ingerichte kampen. Een van de minder bekende kampen was het Strafkamp Yde, nabij de grens van Groningen en Drenthe.


De oproep om in strafkampen te werken voor de bouw van verdedigingswerken (zoals loopgraven, tankvallen en schuttersputjes), was een direct gevolg van D-Day en de opmars van de geallieerden. Nazi-Duitsland zat in de verdrukking en probeerde het wankelende Derde Rijk met man en macht te verdedigen.

De nazi’s besloten in 1944 in Nederland vier hoofdverdedigingslijnen aan te leggen: de Pantherstellung (tussen Bunschoten en de Grebberg), allerlei bruggenhoofden langs de IJssel, kleine infanteriestellingen ten oosten van de IJssel en de Assener Stellung (ook wel Frieslandriegel) in Drenthe en Groningen met artillerie, infanterie, tankgrachten.


Voor de inrichting van de strafkampen gebruikte men gebouwen, zoals Port Natal in Assen. In Yde een schoolgebouw. Bij onvoldoende ruimte vond er inkwartiering plaats, zoals in Yde. De ’spitters’ en hun bewakers moesten allemaal onderdak krijgen:

“In elke boerenschuur, stal en zelfs kolenhok moesten spitters worden ondergebracht. Dit betrof het eerste transport van zo’n 4000 Leeuwarders die op 3 oktober [1944] op transport waren gezet en vanuit Assen over de verschillende plaatsen werden verdeeld. Volgens stukken in het gemeentearchief van Tynaarlo is de gemeenteschool in Yde in oktober 1944 eerst een week bezet geweest door soldaten van de Wehrmacht, waarna deze in gebruik werd genomen als strafkamp.”


“Aan de gemoedelijke sfeer komt ’s middags een abrupt einde als er twee mannen de school in worden gejaagd en door een van de bewakers in de gang worden afgeranseld. Deze twee mannen waren uit de vrije ploeg in Assen ontsnapt en in Norg onderdak vroegen bij een NSB-boer, die hen samen met de Landwacht gevangen nam. Zo heeft Strafkamp Yde er weer twee nieuwe bewoners bij.”


Onophoudelijk wordt gedreigd met de ‘Knochensturm’ (strafcolonne) en ‘durch die Hände schiessen’ en meer van dat fraais, als er niet hard doorgewerkt wordt. (…)
Na de geallieerde landing in Normandië op 6 juni 1944 maakten de Duitsers zich op voor het verdedigen van hun rijk. Onder grote druk moesten de bestaande verdedigingslinies worden uitgebreid en versterkt. Ook de Westwall moest worden uitgebreid. Van Zwolle tot aan Delfzijl, voornamelijk langs het Noord-Willemskanaal moesten bunkers, loopgraven en tankgrachten worden gebouwd om te voorkomen dat de geallieerden vanuit het westen Duitsland zouden kunnen bereiken. Deze uitbreiding op de Westwall werd de Assener Stellungen of de Frieslandriegel genoemd. Hiervoor was veel mankracht nodig. De Duitse bezetter maakte daarbij o.a. gebruik van de zgn. Gemeinde-einsatz, het oproepen van burgers voor dwangarbeid via de gemeenten.

De toenmalige gemeente Vries werd vanaf september 1944 overspoeld met honderden Duitse militairen en duizenden dwangarbeiders. De eerste lichting bestond voornamelijk uit Leeuwarders. In Leeuwarden waren de eerste transporten naar Drenthe op dinsdag 3 oktober vertrokken. De opkomst van zo’n 4000 man was groot. De geruchten dat bij onvoldoende opkomst represailles zouden worden gehouden en de toezegging van extra verstrekking van levensmiddelen zal hieraan hebben bijgedragen. In een tien wagons lange trein van de Duitse Bundesbahn, getrokken door twee locomotieven, verlieten de dwangarbeiders het station, onder luid gezang van het Wilhelmus en ‘Lang zullen ze leven’. Na een lang oponthoud vertrok de trein richting Groningen. Naarmate de rit duurde steeg ook de spanning. Het was voor iedereen onzeker wat de bestemming was, ondanks de toezegging dat de werkzaamheden in de noordelijke provincies plaats zouden vinden. Velen vreesden dat de trein ook weleens richting Nieuweschans zou kunnen gaan en dan over de grens.


De reis ging echter zuidwaarts, richting Assen waar in Vries-Zuidlaren moest worden uitgestapt. Er werden verschillende groepen geformeerd en de gravers marcheerden af naar boerderijen in dorpen als Tynaarlo, Taarlo, Zeegse en De Punt waar ze onderdak vonden in stallen en schuren. De onderkomens verschilden qua comfort. Men moest maar afwachten bij wat voor gezin men werd ondergebracht. Maar het was al snel duidelijk dat de omstandigheden een stuk slechter waren dan beloofd. Van verstrekking van extra levensmiddelen was geen sprake en toen na enkele weken de dag naderde dat het eerste transport afgelost zou worden en deze groep verwachtte naar huis te kunnen bleek dit wederom een loze belofte van de Duitsers te zijn. De Leeuwarder gravers in de omgeving van Vries waren namelijk op de nacht van 18 op 19 oktober uit hun kwartieren gehaald en naar het station geleid. De trein vertrok niet zoals verwacht via Groningen naar Leeuwarden, maar richting Zwolle. Het transport ging verder naar Zevenaar, waar de dwangarbeiders werden verdeeld over verschillende kwartieren. Enkele kilometers van het front hebben ze nog wekenlang moeten ‘spitten voor de vijand’. Deze woordbreuk veroorzaakte veel onrust en zorgde voor veel weerstand. Steeds meer mensen weigerden zich te melden en doken onder. Ook een flink aantal burgemeesters en ambtenaren weigerden mee te werken aan de Gemeinde-einsatz.


Vanuit de overvolle gevangenissen in het noorden werden mannen gehaald om te ‘spitten’ in Drenthe. Het ging hierbij om gepakte onderduikers en werkweigeraars, maar ook zwarthandelaren en mannen die voor andere kleine vergrijpen, zoals diefstal, waren opgepakt.

 

“Bij de Punt, waar de weg afbuigt naar Ide, wordt weer gestopt en nu moeten de mannen uitstappen. Worden nu in rijen van drie geplaatst en dan worden de krijgsartikelen voorgelezen. Ontvluchten en poging tot ontvluchten wordt gestraft met de kogel. Dan klinkt het commando “voorwaarts mars” en zo gaat het in gesloten colonne, in de richting Ide. In Ide aangekomen worden de mannen in de gemeenteschool ondergebracht. Het is een tamelijk groot gebouw met vier lokalen met een grote lange gang in het midden. In deze gang worden de mannen op een rij geplaatst en dan moeten ze hun persoonsbewijs inleveren. Sommigen trachten door een leugen het te behouden, wat enkelen een klap in het gezicht bezorgd. Lokaal 1, 3 en 4 zijn reeds bezet en zo krijgen de mannen lokaal twee aangewezen om hierin door te brengen. De mannen moeten eerst alles schoonmaken en van schoon stro, het welk van de boeren gevorderd wordt, voorzien. Als dat alles gebeurd is, zocht ieder een plaats”.


De gevangenen kwamen in Yde in de strafploeg terecht. In Yde zat ook de ‘vrije’ ploeg. Hierin zaten de dwangarbeiders die niet vanuit de gevangenis waren gekomen en onderdak hadden bij burgers. Vanuit de vrije ploeg konden spitters als strafmaatregel in de strafploeg worden gezet. In de strafploeg heerste een strenger regime en moest er ook op zondag worden gewerkt. Strafkamp Yde was een berucht kamp. De hygiënische omstandigheden waren slecht. Het kamp werd overdag onder andere bewaakt door een aantal Belgische SS’ers (Rexisten) die geweld niet schuwden. ’s Nachts werd de bewaking overgenomen door plaatselijke Landwachters. De bewaking werd strenger naarmate steeds meer spitters de benen namen. Vanaf het werk was het wat makkelijker om weg te komen. Maar ook vanuit het kamp wisten een aantal spitters te ontsnappen door hulp van buitenaf. Een groepje welwillende Ydenaren had zich georganiseerd en hielp de gevluchte spitters door het aanbieden van een eerste overnachtingsplek en een veilige route. De plaatselijke smid Scheepstra, die voor reparatiewerkzaamheden het kamp mocht bezoeken, had het wc-raam geforceerd waardoor deze er in zijn geheel uit kon worden gehaald en weer teruggeplaatst kon worden waardoor tientallen spitters op deze wijze het kamp konden ontvluchten. Daarna volgde een dagenlange gevaarlijke tocht om weer thuis te raken waarna een bestaan in onderduik volgde.


Er zijn geen exacte cijfers bekend van het aantal dwangarbeiders die betrokken waren bij de stellingbouw. Alleen van maart 1945 zijn er cijfers bewaard gebleven. Toen werkten meer dan 65.000 dwangarbeiders aan de stellingbouw in het bezette deel van Nederland, in Vries waren dat er 3180 tegenover 115 man Duits toezichthoudend personeel. Geschat wordt dat in totaal rond de 150.000 burgers moesten ‘spitten voor de vijand’.