Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met G

 

Geertruidenberg

 

In de zestiger jaren van de veertiende eeuw bemiddelt een joodse bankier tussen de stad Geertruidenberg en de graaf van Holland. Vervolgens wordt er pas in het laatste decennium van de achttiende eeuw wederom van joodse bewoners in de plaats gewag gemaakt.

 

Rond 1810 ontstond er een georganiseerde joodse gemeente, die in 1842 een huis aankocht en dat als synagoge inrichtte. Dit gebouw moest in 1879 afgebroken worden, vanwege de slechte staat waarin het verkeerde. Met steun van andere joodse gemeenten en subsidies van het rijk en de stad werd in de jaren 1873-1874 aan Elfhuizen bij het Marktplein een nieuwe synagoge gebouwd. Naast de inwoners van Geertruidenberg maakten ook in de buurt gelegerde joodse militairen gebruik van de faciliteiten van de joodse gemeente van de plaats.

 

In de Geertruidenberg zelf was geen begraafplaats, de doden werden begraven in Oosterhout. Er was geen godsdienstschool, de weinige kinderen kregen thuis joodse les. De armlastigen werden geholpen door de Vereniging voor Armenverzorging. In 1910 werden de joodse gemeenten Capelle en Oosterhout bij Geertruidenberg gevoegd.

Van de joodse inwoners van Geertruidenberg heeft slecht een enkeling de oorlogsjaren overleefd. De joodse gemeente is in 1947 ontbonden en bij die van Breda gevoegd. De synagoge werd verkocht en diende daarna als opslagruimte. Aan de Marktzijde zijn de Stenen Tafelen met de Tien Geboden nog zichtbaar in de voorgevel. In 1996 werd het gebouw opgeknapt, maar de toen aangebrachte veranderingen zijn bij een volgende verbouwing in 2002 weer ongedaan gemaakt. Tegenwoordig biedt de voormalige synagoge onderdak aan een galerie.

 

 Aantal joden in Geertruidenberg:

1809   1

1840 26

1869 37

1899 28

1930 42

 

Gendringen

 

De vroegste gegevens over joods leven in Gendringen dateren uit de eerste helft van de zeventiende eeuw en betreffen namen in kerkelijke akten. Aan het einde van diezelfde eeuw pachtte een jood de plaatselijke Bank van Lening.


In de loop van de achttiende eeuw vestigden zich meerdere joodse families in Gendringen. Toch bleef de gemeenschap klein en voor een groot gedeelte armlastig.

Rond 1800 kwam men voor de godsdienstoefeningen bijeen in het huis van devoorzanger. In 1811 werd een synagoge ingericht aan de Kromme Elleboog. Buiten de stad, aan de huidige Ulftseweg, was vanaf rond 1840 een begraafplaats in gebruik. Oorspronkelijk viel Gendringen onder de joodse gemeente van 's-Heerenberg, na 1840 werd het een zelfstandige bijkerk. Binnen de gemeente functioneerden de twee leden van het kerkbestuur eveneens als armbestuur. Er was geen joodse school. In feite had de joodse gemeente Gendringen al voor de oorlog opgehouden te bestaan; in 1941 werd zij door de Centrale Commissie van het NIK officieel ontbonden.

Aantal joden in Gendringen:

1809  49

1840  64

1869  56

1899  38

1930  13

 

Gennep

 

De joodse gemeente van Gennep ontstond omstreeks 1845, maar er zijn aanwijzingen dat ook in de zeventiende en achttiende eeuw joden in de plaats woonden. Zij waren echter zo gering in aantal dat ze tot het midden van de negentiende eeuw tot de joodse gemeente van Sittard gerekend werden. Ook na het zelfstandig worden van de gemeente bleef het aantal leden gering.

De synagoge aan de Kerkstraat (de huidige Torenstraat) werd in 1874 ingewijd, terwijl het pand al in 1864 aangekocht was. Op de in 1842 officieel in gebruik genomen begraafplaats aan de huidige Davidlaan werd al voordien begraven; de oudste grafsteen dateert uit 1794. Het kerkbestuur van de joodse gemeente van Gennep bestond uit twee personen. De kinderen kregen joodse les van een onderwijzer uit Cuijk. Gennep telde twee joodse genootschappen: één voor het bijeenbrengen van gelden voor de synagoge en een vrouwengenootschap voor de verzorging van zieken en overledenen en voor het textiel in de synagoge.

Vluchtelingen uit Duitsland zorgden aan het einde van de dertiger jaren van de twintigste eeuw voor een aanzienlijke aanwas van de joodse inwoners van Gennep. Van de helft van hen is bekend dat zij naar Polen gedeporteerd zijn. Over het lot van de anderen is niets met zekerheid te zeggen. De synagoge is tijdens een bombardement beschadigd en niet gerestaureerd. In 1947 werd de joodse gemeente opgeheven en bij Venlo ingedeeld. Op het terrein, waar eens de synagoge stond, staat nu een klooster. De begraafplaats wordt door de gemeente Gennep onderhouden.

Aantal joden in Gennep:

1809  15

1840  26

1869  31

1899  28

1930  20

 

Goes

 

Rond het midden van de veertiende eeuw heeft er in Goes een aantal uit Frankrijk gevluchte joden gewoond. Daarna wordt er eeuwenlang niets vermeld over joodse inwoners in de plaats.

Rond 1835 wonen er weer joden in Goes, die voor hun godsdienstoefeningen bijeenkomen in een privé-huis. De joodse gemeente krijgt in 1836 een onafhankelijke status. Er wordt eensynagoge gebouwd, die in 1881 grondig gerenoveerd wordt. Ook was er sedert 1835 een joodsebegraafplaats in gebruik, gelegen aan de Zaagmolenstraat.

Midden negentiende eeuw is de joodse gemeenschap van Goes op zijn hoogtepunt, daarna zet de neergang in. In 1911 wordt de joodse gemeente van Goes bij die van Middelburg gevoegd. De weinige joden, die aan het begin van de bezetting nog in Goes woonden zijn via Amsterdam en Westerbork naar Polen gedeporteerd en daar vermoord. De joodse begraafplaats wordt tegenwoordig door de plaatselijke autoriteiten onderhouden. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.
 

Aantal joden in Goes:

1809  17

1840  88

1869  52

1899  24

1930    6

 

Goor

 

De vroegste vermelding van joden in Goor dateert uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Daarna wordt er tot aan de zeventiende eeuw niets over joden bericht. In de tweede helft van de zeventiende eeuw kregen enkele joden toestemming om in Goor te komen wonen. Gedurende de achttiende eeuw woonden zowel in Goor als in het nabijgelegen dorp Markelo enige joodse families. Dit bracht het plaatselijk bestuur herhaaldelijk in conflict met de provinciale autoriteiten, die de vestiging van joden in Twente probeerde te beperken.
Vanaf 1720 hadden de joden van Goor de beschikking over een eigen begraafplaats: ze begroeven hun doden op de Borghoek, een terrein bij de Enterseweg, achter de huizen van de Molenstraat. Synagoge in Goor, ca. 1930

De voornaamste groei van de joodse gemeenschap te Goor vond plaats in de negentiende eeuw. De gemeente was arm. Er was geen joodse school, maar de kinderen kregen wel les van een godsdienstonderwijzer. In 1821 werden de joodse gemeenschappen van Goor, Diepenheim en Markelo tot één Ringsynagoge samengevoegd. De synagoge stond aan de Malmberg, nu Schoolstraat geheten en werd vóór 1870 in gebruik genomen.
Er waren twee begraafplaatsen - in Goor en in Markelo - die momenteel door de plaatselijke autoriteiten worden onderhouden. Het 'Jodenkerkhof Stokkumeresch' in Markelo was al vanaf het midden van de negentiende eeuw in onbruik geraakt.

De oude synagoge in Goor werd in 1902 vervangen door een nieuwe. Binnen de joodse gemeenschap van Goor bestonden drie genootschappen, die zich bezighielden met het begrafeniswezen, het opvangen van vreemdelingen en de verbreiding van het joodse bewustzijn. Heel belangrijk voor de economische ontwikkeling van Goor waren de eerste weefschool in de plaats, opgericht door de gebroeders Lavino, en de NV Twentsche Stoombleekerij, opgericht door G. Salomonson.

In de dertiger jaren van de twintigste eeuw kwam er een klein aantal vluchtelingen naar Goor. Bij een aanval van NSB-ers op joodse inwoners van Goor in juli 1941 werd een vrouw gedood. Het overgrote deel van de joden werd gedeporteerd en vermoord, de overigen slaagden erin onder te duiken en zo te overleven. De synagoge werd tijdens een bombardement in april 1945 beschadigd en is na de oorlog afgebroken. In 1948 is de joodse gemeente ontbonden en bij die van Enschede gevoegd. Op de begraafplaats, die sinds 1970 op de monumentenlijst staat, bevindt zich een gedenksteen, ter herinnering aan de weggevoerde joodse inwoners van Goor.

Aantal joden in Goor en omgeving:

1748    13

1809  238

1840  117

1869    93

1899  144

1930    47

 

Gorinchem

 

Tegen het einde van de zeventiende eeuw werden de eerste joodse poorters in geschreven in Gorinchem. In 1787 bestaat er een Israëlitische gemeente, die voor zijn godsdienstoefeningen bijeenkomt in gehuurde kamers. Na de burgerlijke gelijkstelling in 1796 ontwikkelde de joodse gemeenschap van Gorinchem zich zodanig dat in 1814 de voormalige Luthersekerk aan de Havendijk aangekocht kon worden. Deze kerk werd drie jaar later als synagoge ingewijd.
Het gebouw raakte al spoedig in verval en moest in 1837 afgebroken worden. In 1842 werd de synagoge aan de Kweckelstraat ingewijd, die tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven. Naast de synagoge was een godsdienstschool gevestigd.

De begraafplaats aan de W. de Vries Robbéweg was waarschijnlijk al in 1796 in gebruik, maar het terrein werd pas officieel aangekocht in 1814. Tussen 1799 en 1814 werden de overledenen 'Op de wal' begraven.

De joodse gemeente van Gorinchem ontwikkelde zich gedurende negentiende eeuw voorspoedig. Het hoogste ledental werd rond 1900 bereikt. Daarna zette een snelle leegloop in en werd de gemeenschap ongeveer gehalveerd. Het merendeel van de joodse inwoners was werkzaam als koopman.

In Gorinchem waren de volgende joodse gezelschappen actief: een armbestuur, een begrafenisgenootschap, een godsdienstige vereniging en een genootschap voor de verzorging van het interieur van de synagoge. Vanaf het einde van de negentiende eeuw was er in de stad een afdeling van de Alliance Israélite Universelle. Kort voor de Duitse inval werd een jeugdvereniging voor joodse kennis en toneel opgericht.

In januari 1941 waren er in de synagoge al ernstige vernielingen aangebracht door Duitsers en NSB-ers. Kort na de plechtige viering van de honderdste verjaardag van de synagoge in mei 1942 begonnen de deportaties, die aan meer dan de helft van de Gorinchemse joden het leven zouden kosten.

Een gering aantal joden keerde na de oorlog naar Gorinchem terug. De synagoge werd meteen na de oorlog hersteld, maar werd wegens het tekort aan leden al snel verkocht en in 1958 afgebroken. De joodse gemeente werd in 1964 ontbonden en bij die van Rotterdam gevoegd.

De joodse begraafplaats wordt onderhouden door de plaatselijke gemeente en werd in september 2000 gerestaureerd. Ter nagedachtenis aan de 70 gedeporteerde joodse inwoners is in 1989 een monument onthuld aan de Blijenhoek. Midden negentiger jaren werd dit monument, een menora van marmer tegen een stenen muur, vernieuwd en verplaatst naar het Melkpad.
Op de plaats waar eens de synagoge stond werd in maart 2000 een mikwe aangetroffen. Dit is enige meters verplaatst, maar verder intact gelaten.

Aantal joden in Gorinchem en omgeving:

1809    84

1840  131

1869  184

1899  212

1930    93

1951    34

 

Gorredijk

 

De eerste joden vestigden zich in de tweede helft van de achttiende eeuw in Gorredijk, waar geen economische beperkingen voor joden waren. Rond 1800 was het aantal joden groot genoeg om een gemeente te organiseren.In 1804 werd een begraafplaats gekocht in Kortezwaag, ter vervanging van de begraafplaats in Noordwolde.
Aanvankelijk kwam men voor de godsdienstoefeningen bijeen in een lokaal aan de Noordoost-Dubbelestraat. In 1807 werd aan de Langewal een kleine synagogeingewijd, die tien jaar later uitgebreid werd met een school en een onderwijzerswoning. De school werd in 1856 vervangen door een nieuw gebouw.

In 1817 werd Gorredijk een Ringsynagoge in het kader van de ressortale indeling van het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap. Bijkerken waren Noordwolde, Drachten (tot 1821) en Heerenveen.
Naast de kerkenraad en het kerkbestuur waren de volgende organisaties actief: een genootschap voor talmoedstudie en verzorging van de doden voor mannen, een begrafenisvereniging voor vrouwen en een vereniging, die verantwoordelijk was voor het plaatsen van grafstenen. Vanaf het eind van de negentiende eeuw was er ook een afdeling van de Alliance Israelite Universelle. In 1853 werd door de joodse gemeente een armhuis opgericht. Een joodse toneelgroep gaf in 1871 enige opvoeringen.

Al voor de Tweede Wereldoorlog was de joodse gemeenschap in en rond Gorredijk zo klein geworden, dat er slechts nog onregelmatig godsdienstoefeningen gehouden konden worden. Vanaf september 1942 werd het overgrote deel der joden uit Gorredijk en omgeving gedeporteerd en vervolgens in de concentratiekampen vermoord. Slechts enkelen doken onder. In de omgeving hebben tijdens de bezetting nog enkele tientallen joden uit andere plaatsen ondergedoken gezeten.

De joodse gemeente Gorredijk werd in 1948 opgeheven en bij die van Leeuwarden gevoegd. De synagoge, die de oorlogsjaren doorstaan had, werd in 1953 wegens de bouwvallige staat afgebroken. De gemeente Opsterland, waartoe Gorredijk behoort, zorgt voor het onderhoud van de joodse begraafplaats aan de Dwarsfeart.

In 1956 is een gedenksteen aan een pand in de Hoofdstraat aangebracht, ter herinnering aan de verdwenen joodse inwoners van Gorredijk. In april 2001 werd in het Van Haersmapark te Drachten een monument onthuld ter nagedachtenis aan de 14 joodse inwoners van Drachten en Smallingerland die in de Tweede Wereldoorlog omkwamen.

Aantal joden in Gorredijk en omgeving:

1798     39

1809     70

1840   153

1869   186

1899   137

1930     47

 

Gouda

 

In Gouda werden in de periode tot aan de burgerlijke gelijkstelling van 1796 slechts enkele joden toegelaten. In 1746 besloot de stadsraad zelfs dat joden uitgesloten waren van alle vestigingsrechten. Desondanks woonde er aan het einde van de achttiende eeuw al een aanzienlijk aantal joden in Gouda, die zich na de emancipatie in 1796 tot een gemeente organiseerden.


Aanvankelijk kwam de joodse gemeenschap voor haar gebedsdiensten bijeen in een woonhuis aan de Lange Groenendaal. In 1798 werd het leegstaande kerkgebouw van de Doopsgezinden aan de Turfmarkt aangekocht en ingericht als synagoge. Het gebouw raakte al spoedig in verval en werd in september 1827 vervangen door nieuwbouw.

Tot 1815 werden de overledenen in Rotterdam begraven. In dat jaar kregen de joden toestemming een begraafplaats in te richten aan de Boelekade, nabij het huidige Kleiwegplein. Deze begraafplaats werd in 1846 en in 1856 uitgebreid. In 1930 werd een nieuwe joodse begraafplaats in gebruik genomen aan de Bloemendaalse Verlaat, richting Waddinxveen.

Naast het kerkbestuur en de kerkenraad, die zich tevens met de armenzorg bezighielden, waren in Gouda een begrafenisgenootschap, een Talmoed-studiegroep en een vrouwengenootschap actief. Tevens was er een armenhuis en een oude mannen- en vrouwenhuis. Voor de kinderen van de gemeente was er een joodse school. Het grootste deel van de joodse beroepsbevolking hield zich bezig met straathandel, huidenhandel en touwslagerij.

In 1910 werd in Gouda de Joodsche Tuinbouw-, Veeteelt- en Zuivelbereidingsvereeniging opgericht op initiatief van de zionistische leider en Haagse bankier Jacobus Kann. Aanvankelijk was het aantal leerlingen gering. In de dertiger jaren werd de vereniging nieuw leven ingeblazen; op de Catharinahoeve werden zowel voor als na de oorlog zionistische pioniers opgeleid.

In 1935 werd de joodse gemeente Woerden bij die van Gouda gevoegd.

Tijdens het eerste jaar van de bezetting kwam een groot aantal joodse vluchtelingen, die gedwongen werden de kuststreek te verlaten, naar Gouda. Na de verwijdering van de joodse kinderen van de openbare school werd er een joodse school opgezet, die tot april 1943 gefunctioneerd heeft. In de tweede helft van augustus 1942 begonnen de deportaties, waarbij de Duitse bezetter geholpen werd door de plaatselijke NSB. Vrijwel alle joodse inwoners van Gouda, waaronder de bewoners van het bejaardenhuis, werden weggevoerd en kwamen om in de kampen. Het interieur van de synagoge werd volkomen vernield, de Torarollen en een aantal rituele voorwerpen waren verstopt en bleven gespaard.

Na de oorlog is het joodse leven in Gouda niet meer goed op gang gekomen. De Catharinahoeve werd al na enige jaren verkocht, evenals de synagoge en het bejaardentehuis. In 1964 werd de joodse gemeente opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd. De joodse begraafplaatsen van Gouda zijn in 1976 in verband met de hoge waterstand geruimd, waarna de stoffelijke resten naar Wageningen zijn overgebracht. De poort en een deel van de muur van de begraafplaats maken deel uit van een monument in het Raoul Wallenbergplantsoen. Een herdenkingsplaquette herinnert aan de omgekomen joodse inwoners van Gouda.

In Oudewater, dat in 1821 bij de joodse gemeente Woerden was ingedeeld, heeft vermoedelijk rond 1835 een zelfstandige joodse gemeente bestaan. Omstreeks 1877 werd deze joodse gemeente bij Gouda gevoegd. De synagoge van Oudewater dateert van 1910 en is maar kort in gebruik geweest. De enige joodse vereniging in de plaats was een vrouwenvereniging ter onderhoud van de synagogale voorwerpen.

In Moordrecht staat sinds januari 1999 een monument ter nagedachtenis aan de vier gedeporteerde joodse onderduikers.

Aantal joden in Gouda en omgeving:

1795    ca. 100

1809          169

1840          347

1869          396

1899          413

1930          223

 

Grave

 

Volgens bronnen uit de vijftiende eeuw hebben er tegen het einde van de Middeleeuwen al enige joden in Grave gewoond. Van een echte gemeente was pas sprake in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Aanvankelijk vielen de joden van Grave onder het gezag van de joodse gemeente Cuijk. Rond 1842 kregen zij de status van zelfstandige gemeente. Op de hoek van de Oliestraat en de Korte Roggestraat werd in 1871 een synagoge gebouwd. De doden werden begraven op een apart gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Estersveldlaan.
De joodse gemeenschap van Grave bleef bescheiden van omvang en was op haar grootst in 1869. Daarna liep het aantal joodse inwoners van Grave gestaag terug, zodat de gemeente in feite reeds voor de oorlog had opgehouden te bestaan.

De laatste joodse inwoners van Grave zijn tijdens de bezetting gedeporteerd en in Polen vermoord. De synagoge is tijdens de oorlog leeggeroofd. In 1947 is de joodse gemeente van Grave officieel opgeheven en bij die van Oss gevoegd. Het synagogegebouw werd in 1952 verkocht en deed aanvankelijk dienst als kerk. In 1981 is het verbouwd tot woonhuis. De begraafplaats wordt door de plaatselijke gemeente onderhouden. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in Grave:

1809    7

1840  61

1869  63

1899  46

1930  10

 

Grevenbicht

 

Vroeg in de negentiende eeuw ontstond te Grevenbicht, dat tegen de Belgische grens aan ligt, een kleine joodse gemeente. Aanvankelijk gingen de joden uit het plaatsje in Sittard naar de synagoge. In 1818 werd in Grevenbicht aan de huidige Weidestraat een eigen synagoge gebouwd. Vanaf dat jaar fungeerde de gemeente als bijkerk onder de Ringsynagoge Sittard.

De synagoge werd in 1870 en in 1886 gerestaureerd. Op een oude Romeinse grafheuvel nabij de Heilige Kruisstraat ligt de joodsebegraafplaats 'Het Jodenbergje'. Deze werd in 1803 in gebruik genomen.
De joodse gemeente Grevenbicht werd rond 1905 opgeheven. De synagoge is door een ingrijpende verbouwing in 1966 onherkenbaar geworden. Het interieur was voordien reeds gesloopt. De joodse gemeente Sittard onderhoudt de begraafplaats van Grevenbicht.

Aantal joden in Grevenbricht:

1809   19

1840   13

1869   12

1899    9

1930    5

 

Grijpskerk

 

De joodse gemeente van Grijpskerk werd pas laat, in 1879, erkend. In datzelfde jaar werd de synagoge aan de Molenstraat ingewijd. Voordien werden de godsdienstoefeningen gehouden in een voorkamer van een woning die ook aan de Molenstraat lag. In de volksmond werd deze ruimte 'de jeudnkoamer' genoemd. De Lageweg stond bekend als 'Jeudnbreestraat'.

In 1881 kregen de joden van Grijpskerk de beschikking over een gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Oosterkade bij de Poel om hun doden te begraven. Rond die tijd telde het dorp vier joodse slagers, van wie sommigen ook in vee handelden. Andere joodse inwoners hielden zich bezig met de handel in manufacturen.

Tijdens de bezetting werden bijna alle joodse inwoners van Grijpskerk gedeporteerd en omgebracht. Na de oorlog is de synagoge niet meer gebruikt. Het interieur was vrijwel geheel verloren gegaan.

In 1948 is de joodse gemeente van Grijpskerk officieel opgeheven en bij die van Groningen gevoegd. Het joodse gedeelte van de Algemene Begraafplaats wordt onderhouden door de plaatselijke gemeente. Op de begraafplaats bevindt zich een gedenksteen voor de joodse slachtoffers van de Duitse terreur. De grafstenen op de begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in Grijpskerk en omgeving:

1809  15

1840  41

1869  52

1899  35

1930  19

 

Groenlo

 

In de tweede helft van de zeventiende eeuw vestigden de eerste joden zich blijvend in Groenlo. Tussen 1674 en 1895 pachtten zij de Stedelijke Bank van Lening.
Van een georganiseerde joodse gemeente was pas vanaf het einde van de achttiende eeuw sprake. Aanvankelijk werden desynagogediensten in een gehuurd huis gehouden. Mede door een ruime donatie van koning Lodewijk Napoleon was het mogelijk een synagoge te bouwen aan de Noteboomstraat.

Bij de ressortale herindeling van 1814 kreeg Groenlo, met inbegrip van Lichtenvoorde, de status van Ringsynagoge. Ook Winterswijk en Aalten ressorteerden tot 1862 als bijkerk onder Groenlo. In 1822 werd een nieuwe synagogeaan de Schoolstraat ingewijd. Dit gebouw werd in 1878 in oriëntaalse stijl gerenoveerd. De joodse gemeente van Groenlo had de beschikking over tweebegraafplaatsen; de ene lag buiten het dorp Lichtenvoorde en was tot 1909 in gebruik, de ander lag in een park aan de Kanonswal. Naast het kerkbestuur en de kerkenraad was er een penningmeester voor het Heilige Land en was er zowel voor vrouwen als voor mannen een begrafenis- en studiegenootschap.

Aanvankelijk kregen de kinderen les van een godsdienstonderwijzer, in de loop van de negentiende eeuw werd een joodse school opgezet. De school was in de zestiger jaren op zijn grootst en werd toen in een nieuw gebouw gehuisvest. Door de slechte financiële situatie en interne conflicten nam de belangstelling voor de school na die tijd zienderogen af.

In de tweede helft van de negentiende eeuw verbeterden de economische en maatschappelijke omstandigheden, waardoor Groenlo uitgroeide tot een betrekkelijk welvarende joodse gemeente. In het begin van de twintigste eeuw was het merendeel van de gemeenteleden werkzaam in boekverkoop en textiel- en veehandel. De joden van Groenlo waren tevens actief in het openbare leven en een aantal van hen was lid van algemene verenigingen. Toch liep de joodse gemeenschap van Groenlo in die periode enigszins terug.

Tijdens de Duitse bezetting wist ruim een kwart van de joodse inwoners onder te duiken, de anderen zijn gedeporteerd naar Polen en daar vermoord. De synagoge diende tijdens de bezetting als opslagplaats voor de bezittingen van de gedeporteerde joden. Na de oorlog is het gebouw verkocht en uiteindelijk als woonhuis in gebruik genomen. Het interieur van de synagoge, de Tora-rollen en de rituele voorwerpen zijn bewaard gebleven.

In 1950 werd de joodse gemeente van Groenlo officieel opgeheven en bij die van Borculo gevoegd. Na de opheffing van Borculo kwam Groenlo bij Winterswijk.
Ter nagedachtenis aan de verdwenen joodse gemeenschap is in 1986 een monument onthuld. De joodse begraafplaats van Groenlo staat op de monumentenlijst en wordt door de plaatselijke gemeente onderhouden.
Bij opgravingen in de vestinggracht bij de Beltrummerpoort in Groenlo zijn in 2004 een vijftiental joodse amuletten, vermoedelijk daterend uit het einde van de zeventiende eeuw, te voorschijn gekomen.

De joodse gemeenschap van Lichtenvoorde, waarvan al in 1740 melding wordt gemaakt, was te klein om synagogediensten en onderwijs te organiseren. Men was voor deze voorzieningen afhankelijk van Groenlo. Wel was er een joodse begraafplaats aan de Kerkdijk in het gehucht Vragende, die aanvankelijk ook in gebruik was bij de joodse inwoners van Groenlo. De laatste joden van Lichtenvoorde zijn in de oorlog weggevoerd en omgebracht. Ook een tiental onderduikers van elders, die verraden werden, deelden hun lot. De plaatselijke gemeente onderhoudt de begraafplaats.

Aantal joden in Groenlo en omgeving:

1809     51

1840   116

1869   132

1899   123

1930   105

 

Groningen

 

Aan het einde van de zestiende eeuw wordt in Groningen voor het eerst gewag gemaakt van joodse inwoners. Zij kregen echter geen permanente vestigingsvergunning en gedurende de hele zeventiende eeuw was hun positie in de stad onzeker. Dit ondanks het feit dat zij handel mochten drijven en dat één van hen de stedelijke Bank van Lening pachtte. Nog in 1691 werd het hen verboden om samen te komen voor godsdienstoefeningen en in 1710 werden er door het stadsbestuur maatregelen genomen om de komst van joden uit het Duitse Oost-Friesland streng te beperken.

In 1711 krijgt een jood uit Amsterdam zowel de pacht van het stedelijke pandjeshuis als het recht om binnenskamers in een gebouw aan de Poelestraat aan de religieuze verplichtingen te voldoen. Vanwege de toename van het aantal joden wordt korte tijd later een huis aan de Steenstilstraat gehuurd en als synagoge ingericht.
In de loop van de achttiende eeuw verwerven enkele joden ondanks tegenwerking en protest het lidmaatschap van het gilde van handelaars en marskramers. Ook het kramersgilde en het vleeshouwers- en knopenmakersgilde worden gedwongen hen toe te laten. 

In de veertiger jaren van de achttiende eeuw ontstaat er een georganiseerde joodse gemeente, waarvan de statuten door het stadsbestuur worden goedgekeurd. Ondanks weerstand uit christelijke kring wordt in 1756 een synagoge in gebruik genomen in de Volteringstraat, de latere Kleine Folkingestraat. Aanvankelijk had het gebouw geen ramen vanwege de vijandige houding van de plaatselijke bevolking. De joodse gemeenschap woonde geconcentreerd rond de synagoge.

Vanaf 1776 hielden de burgemeester en de gemeenteraad van Groningen toezicht op de interne aangelegenheden van de joodse gemeente. Aan deze feodale toestand kwam in 1808 een einde.

De strijd tussen Leeuwarden en Groningen om de hegemonie in het nieuwe noordelijke consistoriale gebied werd beslist in het voordeel van Groningen, toen opperrabbijn Abraham Deen, na zijn benoeming in 1813, besloot daar te blijven wonen.
De wens van het kerkbestuur om vernieuwingen door te voeren leidde in 1848 tot een scheuring in de joodse gemeenschap. Zo ontstond er in 1852 een ultraorthodoxe gemeente, die in 1865 een eigen synagoge in gebruik nam aan het Zuiderdiep. In 1881 kwam door hereniging van beide gemeenten een einde aan deze situatie.

Naast een kerkenraad en een kerkbestuur waren er in Groningen talloze verenigingen en genootschappen actief op godsdienstig, cultureel, sociaal en maatschappelijk gebied. Ook waren er zowel een zionistische- als een antizionistische beweging en diverse jeugdbewegingen.

Het joodse onderwijs, dat vanaf de oprichting van de gemeente bestaan had, werd rond 1815 drastisch vernieuwd. Na de invoering van de Wet op het Lager onderwijs daalde het aantal leerlingen van de joodse school gestaag. Tegen het einde van de negentiende eeuw werden er alleen nog joodse vakken onderwezen.

De eerste joodse begraafplaats, het Jodenkamp aan de Bloemsingel, werd aangekocht in 1747, voor die datum werden de doden in Leeuwarden, Appingedam of de Pekela's begraven. Tussen 1838 en 1909 was een gedeelte van de Algemene Noorderbegraafplaats buiten de voormalige Boteringepoort als joodse begraafplaats in gebruik (begraafplaats Moesstraat) In 1909 werd een nieuwe begraafplaats aan de Winsumerstraatweg, de huidige Iepenlaan, in gebruik genomen.

Joodse inwoners van Groningen hebben een grote invloed op zowel het economische als het universitaire leven gehad. Een groot aantal van hen was, net als in andere provinciesteden, werkzaam als kleinhandelaars, winkeliers, vleeshouwers en veehandelaars. Daarnaast speelden de families Polak en Levie een belangrijke rol bij het opzetten van nieuwe grootwinkelbedrijven en takken van industrie. Izaak van Deen, zoon van de opperrabbijn werd in 1851 als eerste joodse hoogleraar in Nederland aan de universiteit van Groningen aangesteld. Ook de eerste vrouwelijke studente in de medicijnen, Aletta Jacobs (1854-1929), studeerde in Groningen en was van joodse afkomst.

Een van de toonaangevende schilders van de Haagse School, Jozef Israëls, werd in Groningen geboren en groeide daar op.
In de eerste helft van de twintigste eeuw wist de joodse gemeenschap van Groningen zich te handhaven, ondanks de trek van velen naar het westen. In 1906 werd een nieuwe, grote synagoge aan de Folkingestraat ingewijd, een opvallend gebouw in Byzantijnse stijl met Moorse elementen. Nog in januari 1940 werd aan de Folkingedwarsstraat een jongerensynagoge ingewijd.

Naast de zionistische en antizionistische bewegingen, die soms met elkaar op gespannen voet stonden, waren er ook joodse padvinders-, gymnastiek- en sportverenigingen. Op cultureel gebied waren enige toneelverenigingen actief.
In 1940 verkeerde de joodse gemeenschap van Groningen over het algemeen in bloeiende toestand, met eigen instellingen op allerlei gebied. De meeste joden behoorden tot de middenstand of hadden een vrij beroep. In de dertiger jaren had de komst van ongeveer 250 vluchtelingen uit Duitsland voor een flinke aanwas van de joodse gemeente gezorgd.

De anti-joodse maatregelen die door de Duitse bezetter in het begin van de Tweede Wereldoorlog genomen werden, maakten onmiddellijk slachtoffers op de scholen en de universiteit. Hoogleraren, leraren en onderwijzers werden ontslagen, studenten en leerlingen werden uitgesloten. Vanaf september 1941 waren er een joodse lagere school, een lyceum en een ULO-school. Ook werden in 1941 op instigatie van NSB-ers de joodse veehandelaren uitgesloten van de Groningse veemarkt. Eind november 1941 werd in Groningen een afdeling van de Joodse Raad gevestigd voor de hele provincie.
De deportaties begonnen in augustus 1942 met de oproep van ongeveer 600 mannen voor werkkampen en gingen door tot april 1943. Relatief weinig Groningse joden zijn ondergedoken. Wel hielp een studentencomité joodse kinderen onder te duiken.

Na de oorlog werd het joodse leven hervat door de mensen die terugkeerden uit de onderduik of uit de kampen. De synagoge aan de Folkingestraat was tijdens de oorlog gespaard gebleven, maar werd in 1952 verkocht. Het gebouw diende achtereenvolgens als onderdak voor een wasserij en stomerij en als kerk en vergaderzaal voor het Apostolisch Genootschap. De in 1973 in het leven geroepen Stichting Folkingestraat Synagoge beijverde zich voor de restauratie van het gebouw, waardoor het in 1981 opnieuw, zij het gedeeltelijk, als synagoge in gebruik genomen kon worden. Daarnaast zijn er tegenwoordig in Groningen verschillende andere joodse activiteiten, met name onder jongeren en studenten. Ook de Stichting Joods Maatschappelijk Werk en de Joodse Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg zijn in Groningen vertegenwoordigd.

De joodse begraafplaats aan de Bloemsingel werd begin vijftiger jaren geruimd, de stoffelijke resten werden overgebracht naar de begraafplaats Moesstraat. De joodse begraafplaatsen worden tegenwoordig door de plaatselijke gemeente onderhouden. In 1985 werd de begraafplaats aan de Iepenlaan opgeknapt door de Stichting Boete en Verzoening. Ook in de zomer van 1999 vond daar een opknapbeurt plaats. Vrijwilligers van de werkgroep Kerk en Israël begonnen in juli 2001 met het herstel van grafstenen op de begraafplaats aan de Moesstraat.
Op diverse plaatsen in Groningen houden monumenten de herinnering aan de vermoorde joodse stadgenoten levend.

Aantal joden in Groningen en omgeving:

1580          10

1690    ca. 50

1750  ca. 100

1776  ca. 260

1798        396

1809        516

1840      1200

1869      1652

1899      2688

1930      2408

1951        225

1971        128

1998          53

 

Gulpen

 

Rond het midden van de achttiende eeuw vestigden de eerste joden zich in Gulpen. Aanvankelijk ondervonden zij veel tegenstand van de plaatselijke bevolking en waren er herhaaldelijk incidenten, waarbij de joden het slachtoffer dreigden te worden.

In 1786 waren er genoeg volwassen mannen om godsdienstoefeningen te kunnen houden in een privé-woning. In 1818 werd Gulpen erkend als Bijkerk onder de Ringsynagoge Eijsden, waarna er in 1823 een synagoge gebouwd werd. De kinderen kregen les in de plaatselijke joodse school, die in 1875 een nieuw schoolgebouw in gebruik nam.

De joodse gemeenschap van Gulpen was rond 1870 op zijn grootst. De joodse begraafplaats lag aan de Rijksweg te Gulpen. De gemeente telde een mannen- en een vrouwenvereniging, beide opgericht als begrafenisgenootschap.
In de laatste decennia van de negentiende eeuw liep de joodse bevolking van Gulpen zo hard achteruit, dat de gemeente omstreeks 1900 met de eveneens kwijnende gemeente van Vaals samengevoegd werd. In 1935 werd de naam van de joodse gemeente officieel Gulpen-Vaals.

Tijdens de Duitse bezetting zijn alle joden uit Gulpen-Vaals naar Polen gedeporteerd en daar vermoord. Na de oorlog hebben zich noch in Gulpen, noch in Vaals weer joden gevestigd. Van de synagoge aan de Kiebeukel (destijds Kippenheuvel), die voor de oorlog al in slechte staat was, was na de oorlog alleen het entreegedeelte nog gedeeltelijk intact. Het gebouw is jarenlang in gebruik geweest als stal en als kaasmakerij. Later werd op deze plaats een woonhuis gebouwd. In 1947werd de joodse gemeente officieel bij die van Maastricht gevoegd.

De joodse begraafplaatsen in Gulpen en Vaals worden tegenwoordig onderhouden door de plaatselijke gemeente. In mei 1989 werd aan de Kiewegracht een joods oorlogsmonument onthuld. Ook op de joodse begraafplaats bevindt zich een klein gedenkteken. De grafstenen op de begraafplaats in Gulpen zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in Gulpen en omgeving:

1809  36

1840  66

1869  80

1899  64

1930  37