Namenlijst Rooms Katholieke begraafplaats Petrus Bergeijk
Katholieke begraafplaats, Petruskerkhof is een gesloten kerkhof, bij de Hofkerk. Hoewel het kerkhof een katholieke signatuur heeft, is het kerkhof al sinds het begin van de negentiende eeuw eigendom van de gemeente Bergeijk.
De gemeente telt meerdere begraafplaatsen, waarvan de meeste beheerd worden door een katholieke parochie. In het recente verleden kende Bergeijk ook nog enkele kloosterbegraafplaatsen, maar deze zijn geruimd na sluiting van de kloosters. De huidige gemeentelijk begraafplaats van Bergeijk bevindt zich in Luyksgestel.
De streek is van oudsher een land van gehuchten, met één centrale dorpskern en gemiddeld een dozijn gehuchten. Vanaf 1400 tot circa 1850 bestond de bebouwing in Bergeijk uit bewoning rond ’t Hof en de oude Markt, lintbebouwing langs diverse wegen, gehuchten van losse boerderijen en enkele hoeveontginningen aan de grenzen. Zo kende de dorpskom in 1830 circa 45 woningen, boerderijen en een tweetal kerken. Straatgehuchten als Broekstraat en Het Loo telden tussen de 32 en 40 boerderijen en huizen. Daarnaast waren er nog tal van kleine groepen bebouwing bestaande uit enkele boerderijen en soms een huis.
De St. Petrus Bandenkerk of Hofkerk zou rond 960 gesticht zijn door de bisschop van Keulen. Het eerste kerkgebouw was vermoedelijk van hout en werd later vervangen door een Romaanse kerk. De oudste teruggevonden delen van de kerk worden gedateerd in het begin van de elfde eeuw. Waarschijnlijk zijn in de twaalfde of dertiende eeuw twee zijbeuken aangebouwd. In de loop van de geschiedenis is de kerk nog enige malen uitgebouwd tot de huidige vorm verkregen werd. De kerk is het centrum van een zogenaamde vroegmiddeleeuwse oerparochie en is de moederkerk van Luijksgestel, Riethoven, Westerhoven, Dommelen en Borkel. Door de eeuwen heen kwamen omwonenden uit naburige dorpen en gehuchten naar Bergeijk om hun geloof te belijden en om hun doden te begraven. Dat betekent dat op het kerkhof van de Hofkerk de bewoners van onder andere Luyksgestel, Westerhoven, Dommelen, Borkel en Riethoven hun laatste rustplaats vonden. Tenminste, tot deze kernen hun eigen parochie kregen, zoals Westerhoven in 1444, waarna de kapellen van Borkel en Dommelen de kerk van Westerhoven als moederkerk kregen en de bewoners hun doden daar lieten begraven op het kerkhof. In 1648 ging de kerk van Bergeijk over in protestantse handen. De katholieken zochten hun toevlucht tot schuilkerken. In eerste instantie juist over de gemeentegrens in het naburige Luyksgestel, waar samen met Eersel een noodkerk werd ingericht. In 1716 ontstond op ’t Hof een schuilkerk ten noordwesten van de oude kerk. Ondertussen was in 1650 de toren en een deel van het schip van de Hofkerk ingestort. Geld om de kerk te herstellen was er niet. Voor de eredienst maakten de weinig talrijke protestanten toch al slechts gebruik van het koor van de kerk. In 1669 is een vrijstaand klokkenhuis naast de kerk gebouwd ter vervanging van de toren.
In 1798 ging de kerk weer over in katholieke handen. Na de Tweede Wereldoorlog werd de kerk te klein en werd een nieuwe kerk gebouwd in Bergeijk. Eind twintigste eeuw werd deze alweer gesloopt en sinds 1994 is de oude kerk weer in gebruik genomen door de intussen kleiner geworden katholieke gemeenschap.
In hoeverre er in de monumentale kerk van Bergeijk destijds ook begraven is, blijft onduidelijk. Van oudsher werden de doden veelal in de kerk begraven. Was de kerk te klein, dan werd als eerste het arme deel van de bevolking begraven op het kerkhof. Het geestelijke en het meer vermogende deel van de bevolking liet zich graag begraven in de kerk, zo dicht mogelijk bij het koor. In 1818 werden bij het vernieuwen van de kerkvloer slechts twee grafzerken aangetroffen, beiden van de familie Wachtelaars. Een van de zerken betrof een priestergraf en was versierd met de afbeelding van een kelk. Hoewel het pas in 1827 verboden werd om te begraven in kerken, werd in Bergeijk al vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw niet meer begraven in de kerk. Zoals vaker voorkwam in vroegere eeuwen werden bij verbouwingen aan een kerk grafzerken veelal geruimd en verdwenen ze als bouwelementen of deurstenen voor schuren en boerderijen. Gezien de samenstelling van de bevolking is het waarschijnlijk dat slechts een klein deel van de bevolking in de kerk begraven werd en het merendeel op het kerkhof zijn laatste rustplaats vond.
Waarschijnlijk is er zo’n duizend jaar begraven rond de kerk van Bergeijk.
Het kerkhof, het hof rond de kerk, had duidelijk niet alleen de functie van begraafplaats. Over het algemeen werd slechts een deel van het hof rond de kerk gebruikt als begraafplaats. Het was niet ongebruikelijk dat op een ander deel markt werd gehouden. In Bergeijk lag het kerkhof voor de doden op de noordzijde en langs het oostelijk deel van de kerk naar het zuiden toe. Aan de noord- en oostzijde was het kerkhof door een stenen muur en enkele poorten afgesloten. Tot 1780 bestond nog een muur aan de zuidzijde van het kerkhof, bij de tuin van de woning van de schoolmeester. Niet lang daarna moet de muur rond het kerkhof gesloopt zijn en vervangen door een heg. In 1837 werd de heg met hout omheind. Wanneer de huidige kerkhofmuur is aangelegd is niet bekend. Op het oude kerkhof zullen waarschijnlijk weinig zerken hebben gelegen. Mogelijk hebben er meerdere stenen kruizen gestaan, maar waarschijnlijker is het gebruik van houten grafmonumenten in vroeger tijden. Ten minste als er al grafmonumenten werden gebruikt. De meeste graven zullen geen grafmonument hebben gehad.
Met een Koninklijk Besluit in 1827 werd het gemeenten verplicht een begraafplaats buiten de bebouwde kom aan te leggen. In eerste instantie legde de gemeente Bergeijk een nieuwe dodenakker aan op ’t Loo, bij de schuurkerk aldaar. Waarschijnlijk was deze begraafplaats slechts bedoeld als tijdelijke begraafplaats, want in 1830 kocht de gemeente een stuk grond aan op de Molenakkers. Uiteindelijk is waarschijnlijk tot 1863 bij de schuurkerk op ’t Loo begraven, toen werd de huidige kerk gebouwd met een naastgelegen kerkhof.
Het buiten gebruik stellen van het oude kerkhof in Bergeijk ging gepaard met de nodige emoties. Niet alleen wilden de gelovigen hun doden graag bij de kerk begraven, maar vooral ook op de plek waar hun voorouders begraven lagen. Dit wordt geïllustreerd door een aantal voorbeelden.
In juli 1830 werd een doodgeboren kindje begraven op de nieuwe begraafplaats, maar in stilte wordt het de volgende nacht alsnog begraven op het oude kerkhof (wat overigens vaker gebeurde met ongedoopte en doodgeboren kinderen).
Op 31 november 1830 stierf Gonda Colon, woonachtig naast het kerkhof van Bergeijk. Zij zou 3 december op ’t Loo begraven worden, maar werd op 2 december in grote haast ten noordwesten van het luihuis begraven.
Omdat slechts zes huizen zich binnen 30 meter van het kerkhof bevonden, vroeg de gemeente bij Gedeputeerde Staten toestemming om bij de oude kerk te mogen blijven begraven. Het kerkhof was bovendien verhoogd aangelegd en aan twee zijden was er geen enkele bewoning. De nabestaanden van Petronella Keunen wachten die toestemming niet af en zij werd in april 1832 ten oosten van het priesterkoor begraven. Toen de gemeente niet veel later toestemming kreeg, werd het zuidelijk deel van het kerkhof definitief in gebruik genomen als begraafplaats. Het noordelijk deel van het kerkhof werd gesloten. Het ‘nieuwe’ kerkhof bleef een katholieke signatuur houden, hoewel er ook protestanten werden begraven. Protestanten werden, in ieder geval na 1800, begraven op een klein deel van het kerkhof - door een paadje omsloten - op het noordwestelijke deel. In 1831 is daar voor het laatst begraven. Van 1832 tot 1862 werden de protestantse doden op het ‘nieuwe’ kerkhof begraven, tussen de katholieken. Vanaf 1862 kreeg de protestantse gemeenschap de beschikking over een eigen begraafplaats, gelegen aan de Bucht. De in 1830 nieuw aangelegde begraafplaats op de Molenakkers is uiteindelijk niet verder benut en werd in 1832 alweer buiten gebruik gesteld.
In eerste instantie werd alleen aan de zuidoostzijde van de Hofkerk begraven, later werd ook de zuidwestzijde van het terrein bij het kerkhof betrokken. Dit terrein werd opgehoogd met de grond van de aarden wal aan de noordzijde van de kerk. Op het bijgevoegde deel lag voorheen een school, later sigarenfabriek, en er stond ook een knekelhuisje uit 1749.
Bergeijk kende in de achttiende en negentiende eeuw geen echte elite, met name omdat grootgrondbezit niet voorkwam in de Kempen. In het begin van de negentiende eeuw kende Bergeijk twee oorspronkelijk vreemde families, de familie Raupp en de familie Van Galen. Beide families werden geleidelijk in de gemeenschap opgenomen en maakten deel uit van de lokale elite. Deze groep bestond uit families die zich met name na 1839 wisten op te werken en te consolideren als ‘machthebbers’. Rond de eeuwwisseling kregen ook andere families machtskansen. De elite was actief in de handel, hun kinderen werden opgeleid voor religieuze beroepen en uit hun rangen werden de bekleders van openbare functies gerekruteerd.
Twee families onderscheiden zich binnen de lokale elite. Ten eerste de artsenfamilie Raupp, een familie van Oosteuropees aristocratische herkomst, en daarnaast de familie Van Galen, representant van de stedelijke Hollandse macht. Beide families zijn in de laatste halve eeuw van de generaliteitsperiode in het dorp komen wonen en wist hun sociale positie na 1794 te handhaven. Gedurende drie generaties leverde de katholieke familie Raupp de dorpsarts en groeide daardoor uit tot de meest gerespecteerde familie van het dorp. De familie had bovendien toegang tot het provinciaal en regionaal bestuur en zette zich nadrukkelijk in voor de gemeenschap. Meerdere leden van deze familie liggen begraven op het kerkhof. Uit de familie Van Galen kwamen vier opvolgende notarissen van Bergeijk voort. Verschillende leden van deze vooraanstaande familie liggen begraven op de protestantse begraafplaats in Bergeijk. Hun graven onderscheiden zich door de bijzondere hekwerken. Raupp en Van Galen organiseerden de plaatselijke notabelen in een ‘burgersociëteit’. De leden van deze groep, naast winkeliers en herbergiers nog enkelen die een openbare functie hadden, beschouwden zichzelf vaak als het elitegezelschap van het dorp. De posities van gemeentesecretaris, ontvanger, ambtenaar en onderwijzer hield men binnen deze groep. Verschillende leden van deze groep notabelen liggen nog begraven op het oude kerkhof, waaronder naast meester Panken, ook Keunen en Aarts. Na het vertrek van de familie Van Galen en Raupp, eind negentiende eeuw, en de groei van stedelijke centra in de omgeving, veranderde de sociale structuur van het dorp Bergeijk en verdween de oude elite.
Na de sluiting van het kerkhof in de zestiger jaren van de twintigste eeuw, waren er in de jaren zeventig plannen voor een parkeerplaats, maar het zou tot 1988 duren voordat er een concreet plan kwam. Na een inventarisatie zijn toen op het kerkhof veel zerken en andere graftekens geruimd, met uitzondering van de grafmonumenten voor de notabelen bij de voormalige ingang en een aantal grafmonumenten waarop eeuwige grafrechten rusten. Tevens werd de kerkhofmuur hersteld.
Hoewel de oorspronkelijke aanleg van het kerkhof door de ruiming in de jaren zeventig van de vorige eeuw en de herinrichting in de periode 2009-2011 voor een deel is verdwenen, zijn enkele onderdelen in oorspronkelijke staat en laten de geschiedenis van het kerkhof en Bergeijk zien.
Het kerkhof ligt aan de zuidzijde van de kerk en meet bijna 0,3 ha. Het kerkhof wordt aan de noordzijde begrensd door de kerk en aan de west- en oostzijde door een hoge bakstenen muur met ezelsrug. De zuidzijde van het kerkhof wordt begrensd door een beukenhaag. Het kerkhof heeft twee ingangen. De hoofdingang bij het luihuis bestaat uit een smeedijzeren sierhekwerk. In de noordoosthoek bevindt zich de tweede ingang, eveneens bestaande uit een smeedijzeren sierhekwerk.
het oudste deel van het kerkhof. Op dit deel bevindt zich een aantal grote hardstenen grafmonumenten met neogotische elementen, behorend bij verschillende notabele families uit Bergeijk, waaronder meerdere generaties Raupp. Ook het grafmonument van meester Panken bevindt zich hier.
In de noordoosthoek van de begraafplaats staat een monument voor ongedoopte en doodgeboren kinderen.