Namenlijst Oude begraafplaats Krimpen aan den IJssel
De naam Krimpen komt het eerst in geschriften voor in 1277. Pas in de negentiende eeuw kreeg Krimpen een eigen begraafplaats.
Het woord ‘Krimpen’ was in het verleden een ander woord voor rivierbocht, een naam die verbonden werd met de Krimpenerwaard. Met de toevoeging ‘aan den IJssel’ onderscheidde het dorp zich in later tijden van de buurgemeente Krimpen aan de Lek. Liggend aan de zuidoever van de IJssel was de dijk langs deze rivier eeuwenlang de enige plaats waar men zich vestigde. De bewoners bouwden er meestal kleine boerderijen die, waar er een concentratie ontstond, een gehucht vormden. Van een echt dorp was geen sprake, wat ook af te leiden valt uit het feit dat Krimpen lange tijd geen eigen kerk had. De doden uit de gehuchten langs de dijk werden ter aarde besteld in en bij de kerk van het verderop gelegen Ouderkerk aan den IJssel. Dat duurde tot in het begin van de negentiende eeuw.
Hoewel de toenmalige gemeente Krimpen aan den IJssel in 1829 minder dan 1.000 inwoners kende, was ze toch gedwongen een eigen begraafplaats aan te leggen. Dat had te maken met het feit dat de gemeente nog helemaal geen begraafplaats had, net als de buurgemeente Stormpolder. Samen met die gemeente, dat één vijfde deel van de kosten droeg, kon men voor beide gemeenten een begraafplaats aanleggen. Al in 1828 verkreeg de gemeente een stuk buitendijks land dat ingericht werd als begraafplaats. De kosten voor het stuk grond, 2.000 gulden, werden bijeengebracht door enkele bemiddelde inwoners, onder wie burgemeester J. Weggeman Guldemont en meestersteenbakker J. Mijnlieff.
Op 2 januari 1829 konden de voortvarende gemeenten de eerste dode begraven op de nieuwe begraafplaats. Dat was het lichaam van Arie Koomen, zeventig jaar oud. Hij werd begraven van gemeentewege op de 3e klasse.
In de loop van de negentiende eeuw volgden nog vele honderden Krimpenaren. Om ze allemaal te kunnen begraven, moest de begraafplaats ondertussen wel een aantal keren uitgebreid worden. Uitgaande van de huidige afmetingen moet de eerste aanleg niet meer dan enkele honderden vierkante meters groot zijn geweest. De uitbreidingen in 1860 en 1879 brachten de begraafplaats op een totale grootte van ongeveer 1.200 m2. Bij de laatste uitbreiding werd ook een baarhuisje gebouwd, iets wat sinds 1872 verplicht was voor alle begraafplaatsen in Nederland. Ook het huidige hekwerk op de bakstenen muur langs de dijk dateert uit die tijd, maar is in 1916 en 1953 opgevijzeld. Dat gebeurde in verband met dijkverhogingen waarbij ook het muurtje waarop het hek staat, telkens opnieuw opgemetseld werd.
De buitendijkse ligging van de begraafplaats leverde in de loop van de tijd veel problemen op. Hoog water veroorzaakte veel schade doordat de rivier zand wegspoelde. De basaltkades rondom moesten regelmatig worden hersteld en ook is er sprake van veel ophogingen. Naarmate de begraafplaats meer gebruikt werd omdat de bevolking groeide, werd ook duidelijk dat de kleine ruimte niet heel lang gebruikt kon worden. In 1901 werd de begraafplaats opnieuw ingedeeld, gemarkeerd met hardstenen nummerpaaltjes. In 1913 stelde de gemeenteraad voor om een nieuwe begraafplaats aan te leggen, dit keer binnendijks. Die begraafplaats werd inderdaad aangelegd, gelegen langs de IJsseldijk. Op de oude begraafplaats werden na 1915 geen nieuwe graven meer uitgegeven.
Na 1915 vonden incidenteel nog wel bijzettingen plaats. De laatste vond plaats op 12 februari 1945 met de begrafenis van een lid van de familie Mijnlieff. Na de Tweede Wereldoorlog werd het terrein rondom de begraafplaats opgespoten ten behoeve van de industrie. Daarbij liep het terrein veel schade op omdat omhoogkomend grondwater op de begraafplaats de grafkelders omhoog drukte of onder water liet lopen. Kelders moesten worden leeggepompt en hersteld. In 1947 en 1948 werd de beplanting op de begraafplaats om die reden gedeeltelijk vernieuwd en rondom uitgebreid.
In 1963 had een lokale firma plannen om ter plekke een botenshowroom te bouwen. Omdat de begraafplaats nog niet officieel gesloten was, gingen die plannen niet door. De officiële sluiting volgde in december 1963. In 1972 had de gemeente plannen om de grond van de begraafplaats te verkopen aan twee firma’s maar de verkoop ging wederom niet door. In 1988 bood de gemeente, aan om de grond te verkopen aan liftenfabriek De Reus. Omdat dit keer de burgerij te hoop liep tegen vernietiging van dit belangrijke stukje historie gingen ook deze plannen niet door. Maar kennelijk was de boodschap nog niet helemaal overgekomen want nog in 1998 wilde de firma Dijkgraaf/Karwei het terrein verwerven. Daarop besloot de gemeenteraad over te gaan tot een meer adequate bescherming door zich uit te spreken over behoud en conservering van de plek. Niet lang daarna zijn de restanten van de begraafplaats gerestaureerd.
De grafkelder van de familie Mijnlieff is het grootste grafmonument op de begraafplaats.