Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met A

Aalten

In het tweede kwartaal van de zeventiende eeuw is er voor het eerst sprake van joodse inwoners in Aalten en Bredevoort. Tot aan de Napoleontische tijd bleef het aantal joden beperkt tot vier gezinnen, die in de afgelegen straten van het dorp Aalten woonden.
In 1767 werd er een synagoge ingericht in een voormalig woonhuis te Aalten, daarvoor werden de godsdienstoefeningen gehouden in een huissynagoge in Bredevoort. Rond 1850 was het aantal joodse inwoners van Aalten en Bredevoort zodanig toegenomen, dat de bouw van een nieuwe synagoge noodzakelijk was. Dit gebouw, gelegen aan de Stationsstraat, werd in 1857 in gebruik genomen.

De begraafplaats van de joodse gemeente van Aalten lag in een bos aan de Haartsestraat. Het terrein werd in 1852 officieel bezit van de gemeente, maar was mogelijk reeds vanaf 1820 als begraafplaats in gebruik.
In 1900 gaat de joodse gemeente van Bredevoort op in die van Aalten. Het kerkbestuur telt dan drie leden, er is een godsdienstschool met één onderwijzer en een ritueel bad. Naast een begrafenisvereniging voor mannen kende Aalten een vrouwengenootschap dat hulp bood bij ziekte en overlijden.

 

Het merendeel der Aaltense joden behoorde tot de middenstand en was werkzaam als koosjereslager of veehandelaar. Tot 1917 stond aan de Haartsestraat een fabriekspand van pijpenfabrikant Marcus Gans.

In de loop van de dertiger jaren nam het aantal joden in Aalten toe, doordat er vluchtelingen uit Duitsland opgenomen werden. Gedurende de bezetting werden er, zoals overal in Nederland, maatregelen genomen om de joodse bevolking te isoleren. In 1942 vonden de eerste deportaties naar Westerbork plaats, de rest van de joodse bevolking werd in 1943 gedwongen hun woonplaats te verlaten. Iets meer dan de helft van de vooroorlogse joodse bevolking van Aalten overleefde de oorlog door onder te duiken, de anderen zijn gedeporteerd naar de vernietigingskampen en daar vermoord.

Aalten heeft gedurende de bezettingstijd onderdak geboden aan een groot aantal joodse en niet-joodse onderduikers - op een bepaald moment 2500 op een inwoneraantal van 13000 - die vaak geholpen werden met geld dat in de plaatselijke gereformeerde gemeente ingezameld werd.
Tijdens de bezetting zijn er twee pogingen gedaan om de synagoge in brand te steken. Het interieur van het gebouw is vernield, maar de Tora-rollen en de rituele objecten zijn op tijd verborgen en zodoende behouden. Op de joodse begraafplaats in Aalten werden in de oorlogsjaren vernielingen aangericht.

 

Na restauraties in de vijftiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw werd de synagoge aan de Stationsstraat in 1986 opnieuw ingewijd. Het gebouw heeft tegenwoordig naast een synagogale ook een culturele functie. Jaarlijks organiseert de kleine maar actieve joodse gemeente Aalten er een druk bezochte chanoeka-dienst.

Bij het 150-jarig bestaan van de synagoge in december 2000 werd een plaquette aan de buitenmuur van het gebouw onthuld, met daarop de namen van alle Aaltense joodse oorlogsslachoffers.

In juni 2005 werd er in Aalten een nieuwe Torarol in gebruik genomen, in Israël vervaardigd Josef Giat. 

Aantal joden in Aalten:

1809    39

1840  101

1869    63

1930    69

1951    30

1971    31

1998    10

 

Alkmaar

De geschiedenis van de joodse gemeenschap in Alkmaar vangt aan in het begin van de zeventiende eeuw. Een aantal Portugese joden uit Amsterdam koopt dan een kleine begraafplaats in het nabij Alkmaar gelegen Groet. Twee jaar later zet Alkmaar, als eerste stad in de Noordelijke Nederlanden buiten Amsterdam, haar poorten voor joden open. Hen werd bescherming, veiligheid en godsdienstvrijheid in het vooruitzicht gesteld. Slechts weinig joden vestigden zich daadwerkelijk in Alkmaar; kennelijk was het verzoek tot toelating meer bedoeld als drukmiddel op het stadsbestuur van Amsterdam, om daar dezelfde privileges te verkrijgen. De joodse bevolking van Alkmaar was al snel weer verdwenen. Een poging van Portugese joden om in 1655 in Alkmaar een zijde-industrie te vestigen liep dood door het uitbreken van een pest-epidemie.

 

Aan het eind van de zeventiende eeuw vestigen de Hoogduitse joden zich blijvend in Alkmaar. Onder hen is een groot aantal armen en behoeftigen. Rond het midden van de achttiende eeuw verwerft een joodse slager als eerste het poorterschap.

In 1744 verkrijgen de Alkmaarse joden het recht in het openbaar hun godsdienstoefeningen te houden. Aanvankelijk werden de synagogediensten in privé-huizen gehouden. In 1792 besloot men een synagoge in te richten in een huis aan de zuidzijde van De Laat, nabij de Zakkenstraat. De in 1808 gebouwde synagoge aan de Hofstraat bestaat nog steeds. De begraafplaats aan de Westerweg dateert uit de veertiger jaren van de achttiende eeuw. De joden van Alkmaar beschikten over een godsdienstschool en een ritueel bad. In 1779 kreeg het kerkbestuur van de stedelijke autoriteiten een bekrachtiging van haar statuten.

De joodse gemeenschap van Alkmaar groeide gestaag tot het einde van de jaren zestig van de negentiende eeuw. Daarna nam het aantal joodse inwoners af.

 

Gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw was de economische situatie van de Alkmaarse joden nogal slecht, tegen het einde van de eeuw verbeterde de situatie. Het merendeel der joden is dan werkzaam als winkelier of detailhandelaar. De armlastigen werden gesteund door een daartoe in 1891 opgericht genootschap. Daarnaast waren er in Alkmaar eenbegrafenisgenootschap, een godsdienstige vereniging en een joodse toneelvereniging.

In de dertiger jaren bood de stad onderdak aan een aantal vluchtelingen uit Duitsland. Op 5 maart 1942 moesten zij en alle andere Alkmaarse joden de stad verlaten. Na een kort verblijf in Amsterdam werden zij via Westerbork naar het oosten gedeporteerd. Slechts een enkeling keerde terug. Enige tientallen Alkmaarse joden wisten zich het leven te redden door onder te duiken.

Gedurende de bezetting zijn de meeste rituele voorwerpen uit de synagoge geroofd, slechts één torarol is bewaard gebleven.

De synagoge en het schoolgebouw van de gemeente werden na de oorlog verkocht. Het voormalige synagogegebouw huisvest momenteel een Baptistengemeente, die het pand echter op termijn wil ontruimen. De joodse inwoners van Alkmaar en omgeving zijn tegenwoordig verenigd in een kleine joodse gemeente.

De Stichting Alkmaarse Synagoge, in 1997 opgericht om het oude synagogegebouw aan de Hofstraat weer in ere te herstellen, begon in 2004, bij de viering van het 400-jarig bestaan van de joodse gemeenschap in Alkmaar, een inzamelingsactie ten behoeve van dit doel. De Stichting kocht het gebouw in 2009, waarna restauratie volgde. Sinds december 2011 is het gebouw weer als sjoel in gebruik en is de synagoge te bezoeken.

Een gedenksteen op de joodse begraafplaats van Alkmaar herinnert aan de omgekomen medeburgers. Een aantal vrijwilligers onderhoudt de begraafplaats.
In Bergen (N-H) werd in mei 2000 een gedenksteen onthuld op de geallieerde begraafplaats aan de Kerkedijk ter herinnering aan de 17 omgekomen joodse inwoners van Bergen.
Op het Kerkpad in Castricum is op 16 april 2013 een monument onthuld voor de 31 joodse oorlogsslachtoffers uit deze plaats.
Op de algemene begraafpaats in Schoorl is in september 2013 een monument onthuld voor drie tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoorde Schoorlse joden: Louis de Kadt, Sonja Rita de Kadt-Swaap en Philip Mok.

Aantal joden in Alkmaar:

1798   129

1809   105

1840   205

1869   356

1899   254

1930   189

1951     40

1971     80

1998     69

 

Almelo

De geschiedenis van de joden in Almelo gaat terug tot de zeventiende eeuw. In de twintiger jaren van de achttiende eeuw wonen er nog geen tien mannelijke joodse inwoners in de stad, maar aan het einde van deze eeuw geldt Almelo voor Nederlandse begrippen als middelgrote joodse gemeente. In de negentiende eeuw neemt het aantal joodse inwoners gestaag toe, rond 1900 heeft de gemeente het hoogtepunt van haar groei bereikt.

De eerste synagoge van Almelo lag in de Bodden. De stichtingsdatum is niet bekend, maar het gebouw was in 1803 al in gebruik. Door de groei van de gemeente werd de synagoge te klein, vandaar dat er in 1846 een nieuw gebouw in de Schalderoistraat ingericht werd.

De eerste begraafplaats lag op het Sluitersveld aan de Kerkhofweg. Er werd al vóór 1775 begraven. De begraafplaats aan de Boddenstraat werd in 1846 aangelegd.

De families Salomonson (o.a. Mozes, Joseph en Godfried), Bendien en Hedemann hebben een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de Almelose textielindustrie en de oprichting van de Koninklijke Stoomweverij in het nabij Almelo gelegen Nijverdal.

In het midden van de negentiende eeuw werd in Almelo een studiegenootschap opgericht, waardoor de plaats een grote aantrekkingskracht uit op joden uit de omgeving kreeg. Over het joodse onderwijs in Almelo is weinig bekend.

Voor het aanzienlijke aantal armen werd zorg gedragen door een liefdadigheidsgenootschap, dat in 1855 opgericht werd. Emigranten uit Oost-Europa werden ondersteund door een apart, in 1900 opgericht genootschap. Voorts waren er in Almelo op sociaal, cultureel en maatschappelijk gebied allerlei verenigingen actief. In de dertiger jaren van de twintigste eeuw kwamen in Almelo zionistische activiteiten tot ontplooiing. Daarnaast waren er in Almelo verscheidene groepen Palestina-pioniers, die contacten onderhielden met de Chaloetsiem-beweging te Deventer.

 

Tijdens de bezettingsjaren werden in Almelo dezelfde anti-joodse maatregelen genomen als elders in het land. In 1941, na de verwijdering van de joodse kinderen uit het onderwijs, werd er een joodse school opgericht. Deze bleef tot februari 1943, toen de deportaties al in volle gang waren, bestaan. Het overgrote deel van de joodse inwoners van Almelo is weggevoerd naar de concentratiekampen en heeft de oorlog niet overleefd. De synagoge is ongeschonden behouden gebleven, net als de wetsrollen en andere rituele voorwerpen.

De joodse gemeente van Almelo werd na de oorlog heropgericht en is nog steeds actief. Op 2 november 1980 werd de huidige synagoge op het Kerkplein ingewijd, voor een belangrijk deel ingericht met het interieur van de oude synagoge aan de Schalderoistraat. Sinds april 1999 draagt het gebouw de naam Aron Haas Synagoge, als eerbetoon aan de stuwende kracht achter de heropbouw van de Almelose joodse gemeente in de naoorlogse jaren. De synagoge is niet meer in gebruik en sinds 2013 heeft het gebouw de functie van dagopvang voor senioren.

In mei 2000 werd de renovatie van de begraafplaats aan de Boddenstraat en het bijbehorende metaheerhuisje voltooid. In december 2004 werd op diezelfde begraafplaats een marmeren gedenkplaat onthuld met de namen van de niet teruggekeerde joodse inwoners.

Op 12 mei 2005 werd aan de oostkant van het stadhuis het joodse monument onthuld, naar ontwerp van Antiene Lusseveld. Van de 265 weggevoerde joodse Almeloers keerden er maar zes terug.

Bij Almelo hoorde ook de joodse gemeenschap van Vriezenveen. In het begin van de negentiende eeuw woonde er een tiental joodse gezinnen en vonden er godsdienstoefeningen plaats. Tussen circa 1880 en 1923 was er in Vriezenveen een synagoge in gebruik, gelegen aan de Almelose weg. Het pand is lang in gebruik geweest als timmerwerkplaats. De Stichting Behoud Synagoge Vriezenveen beijvert zich voor de restauratie van het gebouw dat op de monumentenlijst staat.

Ook het nabij Almelo gelegen Wierden had in de negentiende en twintigste eeuw joodse inwoners, deze waren echter niet georganiseerd in een eigen gemeente. 

Aantal joden in Almelo en omgeving:

1722      7

1809  120

1849  284

1868  468

1899  521

1930  443

1951  106

1971    65

1998    36

 

Almere

In 1996 ontstond in Almere het initiatief tot oprichting van een joodse gemeente. Op zondag 5 januari 1997 vond de oprichtingsvergadering plaats. In de loop van dat jaar werden er tweewekelijkse synagogediensten ingesteld en kregen kinderen joods onderwijs. Tot rabbijn van de NIG Almere werd Moshe Stiefel benoemd, die ook in Lelystad een orthodox-joodse gemeente wil oprichten.
In september 1998 nam de NIG Almere op het bedrijventerrein Markerkant een synagoge in gebruik. Ten behoeve van een eigen joodse begraafplaats kocht de NIG Almere in januari 2004 een stuk grond op de algemene begraafplaats in Almere Stad. De joodse begraafplaats werd in maart 2005 ingewijd.

In februari 1998 werd de Liberaal Joodse Gemeente Flevoland 'Zonen van het nieuwe land' opgericht. Diensten worden om en om in Lelystad en Almere gehouden. De LJG Flevoland heeft plannen voor de bouw van een Joods Cultureel Centrum. Een overgenomen sportkantine zal echter tot 2010 tijdelijke huisvesting bieden.

 

Alphen aan de Rijn

In de tweede helft van de achttiende eeuw hebben de eerste joden zich in Alphen gevestigd. Uit die tijd dateert de oudstebegraafplaats. De eerste synagoge werd in 1805 ingewijd. Bij de indeling van joods Nederland in ressorten van 1821 werd de joodse gemeente te Alphen tot ringsynagoge aangewezen. Hierdoor kreeg zij een centrale functie voor de omliggende gemeentes.

 

In de eerste decennia van de negentiende eeuw nam de joodse bevolking van Alphen zodanig toe, dat er in 1833 een nieuwe synagoge ingewijd kon worden aan de huidige Van Manderloostraat. Dit gebouw werd enige malen door brand geteisterd en vervolgens hersteld. Tegen het einde van de negentiende eeuw slonk de joodse gemeente weer. Ook het aantal kinderen dat de joodse school bezocht liep terug.

Aan het begin van de twintigste eeuw waren er naast twee joodse rederijkerskamers, een joodse toneelvereniging en een kinderkoor. Een genootschap droeg zorg voor de begrafenissen, terwijl twee vrouwenverenigingen zich met liefdadigheid en de zorg voor de rituele voorwerpen en het synagogaal textiel bezighielden.

In de dertiger jaren kwamen er enige tientallen vluchtelingen uit Duitsland naar Alphen en Bodegraven. Verreweg de meeste joodse inwoners van Alphen aan de Rijn zijn in oktober 1942 gedeporteerd en vervolgens vermoord, slechts enkelen overleefden de oorlog door onder te duiken.

De joodse gemeente van Alphen is in 1947 opgeheven en bij die van Leiden gevoegd. De begraafplaats is in 1964 geruimd, de stoffelijke resten zijn overgebracht naar de joodse begraafplaats te Katwijk.
De synagoge, die tijdens de bezetting ongeschonden gebleven was, ging over in handen van de remonstrantse kerk. Een kist met enige koperen kandelaars, waaronder een chanoekia die in 1980 onder de kerkvloer gevonden was, werd inzet van moeizame onderhandelingen tussen de Commissie Joods Erfgoed en de remonstrantse gemeente. De chanoekia belandde uiteindelijk in 1991 in het Yad Vashem-museum te Jeruzalem. Op de Oosterbegraafplaats bevindt zich al sinds 1949 een gedenkteken ter herinnering aan de joodse inwoners van Alphen.

In februari 1989 werd een inzamelingsactie gehouden ter oprichting van een herdenkingsmonument voor de joodse oorlogsslachtoffers. Dit monument staat op het Raoul Wallenbergplein en werd in mei 1990 door Simon Wiesenthal onthuld.
Eind 2001 werd de Stichting Joods Alphen opgericht, die zich tot doel gesteld heeft in de voetsporen van de voormalige joodse gemeente Alphen te treden.
 

Aantal joden Alphen aan de Rijn en omgeving:

1809   170

1840   144

1869   124

1899     88

1930     55

 

Amersfoort

De geschiedenis van joods Amersfoort vangt aan in het midden van de zeventiende eeuw. Rond 1650 vestigden de eerstePortugese joden zich er en tien jaar later verkreeg de eerste jood het burgerrecht.
Al spoedig kwam er ook een aantal Hoogduitse joden naar Amersfoort en in 1676 werd één van hen pachter van de stedelijke Bank van Lening.

Aanvankelijk werden gezamenlijke synagogediensten in een woonhuis gehouden. Rond 1700 werd een kleine begraafplaats in gericht aan de Bloemendaalse Poort. De joodse gemeenschap in Amersfoort groeide gestaag en kon zich, mede door de belangen in de tabakshandel, verheugen in de bescherming van het stadsbestuur. Het numerieke overwicht van de Hoogduitse joden leidde ertoe dat zij in 1727 een synagoge konden laten bouwen in het Juffersgat. De Portugese gemeente kwijnde langzaam weg.

 

Eén van de telgen uit een belangrijk geslacht van tabakshandelaren, Benjamin Cohen, was een fervent patriot en verleende tijdens de onrusten van 1787 twee maal onderdak aan stadhouder Willem V en diens echtgenote in zijn huis aan de Zuidsingel.

De joodse gemeente van Amersfoort was zeer behoudend. Zo verzetten de leiders zich tegen de verlichte maatregelen van het Consistorie aan het begin van de negentiende eeuw en aanvankelijk ook tegen de verordeningen van de regering van koning Willem I. Van 1814 tot 1917 was Amersfoort de standplaats van het opperrabbinaat van de provincie Utrecht.

Een conflict binnen de gemeente leidde in 1867 tot de oprichting van een tweede synagoge, dicht bij de Korte Gracht. In 1873 werd een stuk land langs de Soesterstraatweg aangekocht om een nieuwe begraafplaats in te richten.

Naast een godsdienstschool kende de joodse gemeente van Amersfoort ook een bloeiend verenigingsleven. Er was een genootschap dat zorg droeg voor de begrafenissen, een andere vereniging hield zich bezig met ziekenzorg en met bejaardenzorg. Een vrouwengenootschap bedreef liefdadigheid en zorgde voor het onderhoud van de rituele voorwerpen. Daarnaast waren er twee studiegezelschappen, een cultureel genootschap en een toneelvereniging. In de twintigste eeuw ontplooide de Amersfoortse joodse gemeenschap ook zionistische activiteiten.

Tijdens de Duitse bezetting werd een joodse school opgericht voor de kinderen die vanaf september 1941 uit het openbare onderwijs waren verwijderd. Tussen augustus 1942 en april 1943 werden de Amersfoortse joden gedwongen hun woonplaats te verlaten. Via Westerbork zijn zij weggevoerd naar de concentratiekampen in het oosten en daar omgebracht. Een relatief groot aantal joden uit Amersfoort en omgeving wist door onder te duiken de oorlog te overleven. 

In de buurt van Amersfoort bevond zich het gelijknamige Polizeiliches Durchgangslager dat in augustus 1941 in gebruik genomen werd. In dit beruchte kamp gold het 'Judenkommando" als de ergste van alle arbeidseenheden. Sinds april 2000 is in het voormalige Kamp Amersfoort een herinneringscentrum gevestigd.

Prentbriefkaart van de synagoge in Amersfoort, ca. 1920

Na 1945 werd de joodse gemeente Amersfoort heropgericht. De synagoge aan de Drieringensteeg werd weer in gebruik genomen, hoewel het interieur in de oorlog geheel verwoest was. In 1949 werd de synagoge volledig gerestaureerd

Van 1960 tot 2008 bevond zich in Amersfoort, naast een volledig functionerende joodse gemeenschap, ook het psychiatrische ziekenhuis 'Sinai' van de Centrale Vereniging voor de Joodse Geestelijke Gezondheidszorg. Het Sinai-centrum verhuisde in 2008 naar Amsterdam.

Dankzij het initiatief van het comité 'Lezikaron' bevindt zich sinds maart 1999 in het Museum Flehite een gedenkteken voor de omgebrachte joodse medeburgers in de vorm van een gedenkrol met 333 namen. Deze rol zal een definitieve plaats krijgen in het gemeentelijke informatiecentrum De Observant.

In juni 2000 werden bij verbouwingswerkzaamheden in het pand Muurhuizen 26 restanten aangetroffen van het in 1737 naast de synagoge gebouwde mikwe, dat tot 1943 in gebruik is geweest.

Op het terrein van kamp Amersfoort is in mei 2013 een holocaustmonument onthuld. Het monument bestaat uit een betonreliëf dat zich oorspronkelijk aan de voorgevel van het Apeldoornsche Bosch bevond.   

Aantal joden in Amersfoort en omgeving:

1809   350

1849   456

1869   465

1899   383

1930   398

1951   230

1971   164

1998   128

 

Amsterdam 

Amsterdam is altijd het centrum van joods leven in ons land geweest. Joden hadden een bijnaam voor de stad: Mokum, het Jiddisje woord voor plaats. Voor de oorlog woonden er ongeveer 79.000 joden in de stad met hun eigen typische beroepen, met hun verenigingen, gewoonten, markten en hun eigen buurten. Het joodse leven gaf de hoofdstad een heel eigen gezicht. Joden leefden aanvankelijk geïsoleerd maar in de 19e en 20e eeuw traden ze steeds meer naar buiten. Na de oorlog ging het joods leven op veel kleinere schaal verder.

Portugese joden

Vanaf de 16 eeuw kwamen er joden naar Amsterdam. Het begon met de Sefardische joden die van het Iberisch schiereiland verdreven werden. Ze waren deels bekeerd tot het christendom, vaak voor de vorm, en het was het Amsterdamse stadsbestuur niet altijd duidelijk dat ze joden waren. Langzaam gingen ze zich steeds meer als joden gedragen maar in het openbaar hun godsdienst belijden kon nog niet direct. De eerste synagoge verscheen pas in 1639, de beroemde Esnoga werd in 1675 ingewijd. In genoten joden nergens in Europa zoveel godsdienstvrijheid als in de Nederlanden. Amsterdam was toen een belangrijk joods cultureel centrum geworden.

 

Duitse joden

De grootste groep joden zouden echter de asjkenazische joden worden, ofwel de Duitse en Oost-Europese joden. Zij vluchtten voor oorlog in Duitsland, vervolging in Oost-Europa door de kozakken, en in de 19e eeuw opnieuw voor antisemitisme en pogroms in Oost-Europa en Rusland. Er was dus over een aantal eeuwen een stroom van asjkenaziem naar Amsterdam. De Grote Synagoge van de Hoogduitse joden werd in 1671 ingewijd.

 

Armoede

De joden leefden in Amsterdam in een relatief tolerante omgeving maar ze mochten geen lid worden van de gilden. Daarmee waren de meeste beroepen uitgesloten en moesten ze met handel hun inkomen verdienen: handel op straat, op markten en handel in geld. De meeste joden waren dan ook arm, en er waren een paar rijke Sefardische families. Met de economische tegenwind in de 18e eeuw werden de meesten nog armer en een groot deel van de Amsterdamse joden leefde toen van de bedeling. Joden leefden in de slechte buurten in het oosten van de stad zoals Vlooienburg en later Uilenburg en Marken. De rijkere joden leefden aan de nieuwe grachten aan de oostkant van de Amstel.

 

Diamantindustrie

In de 19e eeuw verloor Amsterdam haar prominente positie als handelsstad en was er nog meer armoede. Veel joden verlieten juist de stad in de eerste helft van de 19 eeuw. Rond 1860, toen de industrialisatie op gang kwam, trok Amsterdam weer joden aan, en bloeide ook de handel weer meer op, waar juist joden van profiteerden. Ook groeide een aantal kleine winkels uit tot grote gerenommeerde zaken zoals de Bonnetrie, Gerzon, de Bijenkorf en Hirsch aan het Leidseplein.

 

De grootste kans voor joden bood de bloei van de diamantindustrie. Veel joden werkten al in de diamantbewerking en vanaf 1870 kwamen er veel diamanten uit Zuid-Afrika op de markt en die moesten bewerkt worden. Deze periode heette daarom de Kaapse tijd. De lonen stegen flink en de welvaart onder het joodse proletariaat nam toe. Dit was de tijd dat veel joden socialistisch werden en steeds minder aan het jodendom gingen doen. En het was de tijd van de Algemene Diamantbewerkers Bond (ANDB) en socialistische joodse voormannen als Henri Polak, Sam de Wolff en Monne de Miranda. De ANDB was de eerste Nederlandse vakvereniging en liet de monumentale burcht bouwen, het hoofdkantoor van de bond. Joden traden in deze periode steeds meer uit hun isolement.

 

Sam de Wolff

Sam de Wolff was een bekende joodse socialistische voorman in Amsterdam. Hij overleefde de oorlog en speelde na de oorlog een rol bij de aankoop van de Hollandsche Schouwburg om er een gedenkplaats van te maken. 

 

Crisis

Begin 20e eeuw werd de jodenbuurt voor een deel gesaneerd en verhuisden veel bewoners naar de nieuwe Transvaalbuurt. Toch bleef er een joodse buurt bestaan in het centrum. Na de oorlog zou die buurt helemaal verdwijnen.

In de jaren dertig sloeg de crisis toe. Tachtig procent van de diamantbewerkers raakte werkloos en het aantal (joodse) straathandelaren steeg explosief. Er woonden toen ongeveer 79.000 joden in de hoofdstad, ook al daalde het geboortecijfer onder de joden. De meesten behoorde tot de arbeidersklasse en werkten in de diamantindustrie, de textielnijverheid of ze hadden kleine zaakjes. Met de teloorgang van de diamantindustrie zochten velen hun heil in straathandel of openden kleine armoedige winkeltjes. De diamanthandel en industrie bleven trouwens een joodse aangelegenheid. In de jaren dertig was nog altijd tachtig procent van de werkgevers en zestig procent van de werknemers joods in deze bedrijfstak. In al deze jaren bleef Amsterdam nieuwe joden aantrekken, niet alleen uit Oost-Europa en Rusland, maar in de jaren dertig ook uit Duitsland. Op de vlucht voor de nazi’s zochten zo’n 40.000 joden veiligheid in Nederland.

 

De Transvaalbuurt

De Transvaalbuurt werd vanaf de jaren twintig aangelegd in Amsterdam Oost. Architect Berlage tekende het stratenplan van de wijk. In deze buurt verrezen vele arbeiderswoningen woningen in de typische stijl van de Amsterdamse School. En er werd geëxperimenteerd met sociale woningbouw. Onder andere de woningen van de Handwerkers Vriendenkring stonden hier, een woningbouw vereniging waar veel joden huurden. Deze joden kwamen uit de armoedige Jodenbuurt in het centrum. Voor de oorlog was zeventig procent van de bewoners joods.

Na de Tweede Wereldoorlog moest juist in Amsterdam, waar de meeste joden hadden gewoond en de meesten waren vermoord, het joodse leven weer vanaf de grond worden opgebouwd. De naoorlogs periode was een bittere periode voor veel joodse overlevenden: hun huizen en bezittingen waren weg, rechtsherstel verliep traag en moeilijk en belangstelling en er was nauwelijks begrip voor wat ze hadden meegemaakt. Toch kwam er weer joods leven van de grond. Begin jaren vijftig leefden er ongeveer 15.000 joden in de hoofdstad, deels omdat joden uit de provincies naar Amsterdam trokken. Er kwamen nieuwe synagogen en nieuwe joodse scholen en instellingen. De oude Jodenbuurt speelde geen rol meer in dit leven, het joods leven ontstond in de naoorlogse wijken Buitenveldert en Amstelveen.

 

Joden moesten na de terugkeer uit de kampen in Duitsland en Oost-Europa hun bezittingen zien terug te krijgen. Daarvoor moesten ze rechtsherstel procedures in gang zetten die vaak traag, moeizaam en onbevredigend waren.

 

Het begin van de oude Jodenbuurt vormde het eiland Vlooienburg. Daar kwamen eind 16e eeuw de eerste Portugese joden terecht. Vlooienburg bestaat niet meer als eiland, het is de plek waar nu het Muziektheater en Stadhuis staat. Het hart van de Jodenbuurt was de Jodenbreestraat en het Jonas Daniel Meijerplein, vroeger de Deventer Houtmarkt geheten. Vanaf de 17e eeuw breidde het joodse leven zich ook uit naar de eilanden Kattenburg en Uilenburg direct ten noorden hiervan. Deze buurt was de typische oude Jodenbuurt zoals die tot de oorlog bestond. Wel verpauperde de oude jodenbuurt meer en meer vanaf 1900 omdat de joden die het konden betalen verhuisden naar nieuwe wijken in Oost en in Zuid. Toch bleef de wijk overbevolkt.


In dit gebied bevonden zich bekende joodse instellingen en monumenten: natuurlijk veel synagogen zoals het Hoogduitse synagogencomplex (nu het Joods Historisch Museum), de Portugese synagoge, met de bibliotheek Ets Haim, en de Uilenburger Synagoge uit 1766. En er waren belangrijk joodse instellingen, zoals in de Rapenburgerstraat waar het Nederlands Israëlitisch Seminarium zat waar J.H. Dünner tot 1911 de scepter zwaaide. Ook zat hier het joods meisjesweeshuis, op de plek waar nu café Waterlooplein zit. Op het Rapenburgerplein bevond zich het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis, het eerste joodse ziekenhuis van de stad, tot het in 1885 naar de Nieuwe Keizersgracht verhuisde. En natuurlijk werd de bloeiende diamanthandel zichtbaar in dit deel van de stad. In 1879 vestigden de gebroeders Boas de imposante diamantslijperij Boas, een echte fabriek, in de Nieuwe Uilenburgerstraat.

 

Eigenlijk is deze buurt na de oorlog van de kaart geveegd, nadat het leven in de oorlog verdwenen was. De bewoners waren weggevoerd en uit de leegstaande woningen was al zoveel gesloopt dat veel woningen krotten waren geworden. Na de oorlog vond er grootscheepse sloop plaats en werd de metro aangelegd. Daarmee was de buurt verdwenen.

 

Belangrijke  Joodse gebouwen / monumenten in Amsterdam:

 Hoogduits Synagogencomplex JHM Jonas Daniel Meijerplein 2-4

 Portugese Synagoge Mr. L.E. Visserplein 3

 Dokwerker Jonas Daniel Meijerplein

 Beth Hamidrasj Ets Haim Rapenburgerstraat 109

 Joods meisjesweeshuis Rapenburgerstraat 173

 Nederlands Israelietisch Seminarium Rapenburgerstraat 175-179

 Apotheek De Castro Muiderstraat 14

 De Burcht, ANDB-gebouw Henri Polaklaan 9

 Auschwitzmonument  Wertheimplantsoen

 Hollandsche Schouwburg Plantage Middenlaan 24

 Plaquette van de Crèche Plantage Middenlaan 31-33

 Plaquette aanslag bevolkingsregister Plantage Kerklaan 36

 Plancius Plantage Kerklaan 61

 Gebouw Boas-diamantslijperij Nieuwe Uilenburgerstr. 173-175

 Uilenburger synagoge Nieuwe Uilenburgerstr. 91

 Diamantbeurs Weesperplein 4

 Joodse Invalide Nieuwe Achtergracht 100

 Joodse HBS en Joods Lyceum Voormalige Stadstimmertuin 1 en 2

 Joods Verzetsmonument  Amstel 1

 Monument Joodse Jongensweeshuis Amstel 1

 Waterloopleinmarkt Waterlooplein

 Huis De Pinto Sint Antoniesbreestraat 69

 Monument Jacob Israel de Haan Jodenbreestraat

 Synagoge Lekstraat Lekstraat 63

 Synagoge Jacob Obrechtplein Jacob Obrechtplein / Heinzestraat 3

 Portugese Begraafplaats Beth Haim Kerkstraat 10, Ouderkerk/Amstel

 Begraafplaats Zeeburg Flevopark, Amsterdam

 Begraafplaats Muiderberg Googweg 6, Muiderberg

 Begraafplaats Diemen Oud Diemerlaan 146, Diemen

 Sjabbatpaal aan de Amstel hoek Kalfjeslaan

 Portugees-Israëlietisch Ziekenhuis  Henri Polaklaan 6-10

 Monument Samuel Sarphati Sarphatipark

 Talmoed Thoraschool Tweede Boerhaavestraat 7

 Gerard Dou synagoge Gerard Doustraat 238

 Russensjoel Nieuwe Kerkstraat 149

 Tuschinski bioscoop Reguliersbreestraat 26-28

 Diamantslijperij Asscher Tolstraat 127

 Handwerkers Vriendenkring Nieuwe Achtergracht 140-144

 

 

Apeldoorn

De joodse gemeente van Apeldoorn geldt als een van de jongste van Nederland. Toch woonden er al rond 1770 -1780 enige uit Duitsland afkomstige joden in Apeldoorn. Deze vielen onder de joodse gemeente van Deventer.

Vanaf 1855 werden er godsdienstoefeningen gehouden in een huis aan de Loolaan. Toen zich aan het einde van de negentiende eeuw meerdere joodse gezinnen in Apeldoorn vestigden, werd de synagoge aan de Paschlaan met de aangrenzende leerruimte en het rituele bad gebouwd. Ook de school voor joods onderwijs werd in 1890 opgericht. Met de inrichting van een begraafplaats aan de Arnhemseweg twee jaar later maakte de Apeldoornse joodse gemeente zich definitief los van de Deventerse.

 

In de eerste decennia van de twintigste eeuw groeide de joodse bevolking van Apeldoorn aanzienlijk, dit in tegenstelling tot de algemene tendens. De verklaring hiervoor ligt in de vestiging in Apeldoorn van enige centrale geneeskundige instellingen van het Nederlandse jodendom. In 1909 werd het Centraal Israelietisch Krankzinnigengesticht Het Apeldoornse Bosch geopend. Deze instelling beschikte over een eigen synagoge. Het Paedagogium Achisomog droeg vanaf 1925 zorg voor de opvoeding van geestelijk achtergebleven joodse kinderen.

De snel groeiende joodse gemeente van Apeldoorn kende een rijk verenigingsleven; zo zorgde een vereniging voor kleding voor de patiënten van de beide zorginstellingen. Een andere organisatie probeerde het leven van de kinderen te veraangenamen. Ook een apart begrafenisgenootschap voor mannen en voor vrouwen stond ten dienste van de joodse gemeenschap. Er waren in Apeldoorn, tot voldoening van het kerkbestuur, geen armlastige joden. Het culturele leven was georganiseerd in een toneelgezelschap, een literaire vereniging en een zang- en een ontspanningsvereniging. Zowel de Nederlandse Zionisten Bond als de Zionistische Jeugdbeweging waren actief in Apeldoorn.

 

In oktober 1941 werden in Apeldoorn 1549 joden geregistreerd, waaronder een groot aantal vluchtelingen en patiënten en verplegend personeel van de beide verpleeginrichtingen. De arrestaties en deportaties begonnen al in een zeer vroeg stadium, in oktober 1941. In de loop van 1942 werden vele joodse bewoners van Apeldoorn weggevoerd. Begin januari 1943 werden de overgeblevenen gearresteerd en overgebracht naar Het Apeldoornsche Bosch. Op 23 januari werden allen die op dat moment in de inrichting verbleven samen met de kinderen van Achisomog en hun verzorgers op transport gesteld. Zij zijn bijna zonder uitzondering omgebracht in Auschwitz en Sobibor. 

Na de oorlog keerden ongeveer 150 mensen in Apeldoorn terug, hetzij uit de kampen, hetzij uit de onderduik. De synagoge aan de Paschlaan was in augustus 1941 in brand gestoken en zwaar beschadigd. De synagogediensten werden aanvankelijk thuis hervat, net als de joodse lessen aan kinderen. In het Apeldoornsche Bosch werd in juli 1947 het Kinderdorp Ilaniah ingericht, waar 440 joodse kinderen, meest afkomstig uit Roemenië, werden opgevangen tot zij in oktober 1948 naar Palestina gingen.

Achisomog hervatte in 1946 zijn activiteiten, maar voor een joodse psychiatrische inrichting was het Apeldoornsche Bosch na de oorlog te groot. In 1951 werd het terrein verkocht. Plannen voor een nieuwe psychiatrische inrichting resulteerden uiteindelijk in de opening van de Sinai-kliniek in Amersfoort, in 1960.

Behalve een gedenkteken op de joodse begraafplaats uit 1950 werd in 1990 in het Prinsenpark een door Ralph Prins ontworpen monument opgericht ter herinnering aan de deportatie van de patiënten en het personeel van Het Apeldoornsche Bosch. De synagoge aan de Paschlaan is herbouwd en in 1960 weer in gebruik genomen. In dat jaar werd ook een reliëf aan de gevel van de synagoge aangebracht. Er worden nog steeds op de Hoge Feestdagen synagogediensten gehouden. De plaatselijke overheid draagt sinds 1988 zorg voor het onderhoud van de begraafplaats. Voor de synagoge aan de Paslaan is in oktober 2005 een monument ter herinnering aan de 592 Apeldoornse Joden onthuld die de oorlog niet overleefd hebben.

In 1954 werd de joodse gemeente van Hattem bij die van Apeldoorn gevoegd.
De joodse gemeenten van Apeldoorn, Deventer en Zutphen hebben zich in oktober 2000 formeel verenigd in de Joodse Gemeente Stedendriehoek. Hierin speelt Zutphen een centrale rol.

Aantal joden in Apeldoorn:

1809     13

1840     35

1869     23

1899   103

1930 1030

1951   112

1971     60

1998     24

 

Appingedam

De joodse gemeente van Appingedam behoort tot de oudste joodse gemeenten in de provincie Groningen. In 1563 kreeg een uit Praag afkomstige jood toestemming om de plaatselijke Bank van Lening te pachten. In 1595 en 1605 wordt opnieuw melding gemaakt van joden, die vermoedelijk handel dreven met het nabij gelegen Emden.

In de zeventiende eeuw bleef het aantal joden in Appingedam klein, maar in de achttiende eeuw nam door toestroom van buiten hun aantal aanzienlijk toe. De meeste joden waren werkzaam in de porseleinindustrie, het geldwezen, de veehandel en de huidenhandel. Daarnaast waren er veel joodse slagers en was ook het stedelijke pandhuis in handen van joodse pachters. De omstandigheden waaronder de joden in Appingedam leefden waren tamelijk benard, vandaar dat zij, uit vrees voor nog meer concurrentie in de porseleinhandel, in 1780 de stadsraad verzochten niet nog meer joden toe te laten.

 

In de eerste helft van de achttiende eeuw kregen enkele joden, onder wie de onderwijzer en de ritueel slachter, het poorterschap. Aanvankelijk maakten de joodse inwoners van Appingedam gebruik van een apart gedeelte van de joodse begraafplaats te Farmsum. In de jaren 1762-1763 werd een begraafplaats aan de Heidensgang in Appingedam aangekocht.

In 1667 werd op het Bolwerk een synagoge in gebruik genomen, maar deze werd twee jaar later al gesloten op instigatie van de gereformeerde kerkenraad. Vanaf het midden van achttiende eeuw werden in een huissynagoge aan de Dijkstraat godsdienstoefeningen gehouden. Door de groei van de gemeente werd dit gebouw aan het einde van de achttiende eeuw te klein. Een nieuwe synagoge aan de Broerstraat werd in 1801 ingewijd. Bij de ressortale indeling van 1821 werd Appingedam aangewezen als Ringsynagoge.

Binnen de joodse gemeenschap hielden verscheidene genootschappen zich actief bezig met liefdadigheid in ruime zin. Twee vrouwenverenigingen droegen zorg voor het onderhoud van de synagoge en de rituele voorwerpen. In 1870 werd een culturele vereniging opgericht. Een armbestuur, dat gesubsidieerd werd door de stedelijke armenzorg, droeg zorg voor de arme gemeenteleden en kon in 1928 opgeheven worden.

Gedurende de bezettingsjaren werden in Appingedam dezelfde anti-joodse maatregelen van kracht als elders in het land. Na de verwijdering van de joodse leerlingen in september 1941 werd een joodse school opgericht, die tot de zomer van 1942 heeft bestaan. In augustus 1942 zijn vrijwel alle joden van Appingedam tezamen met de andere joodse inwoners van de provincie Groningen gedeporteerd. Van hen heeft slechts een zestal de oorlog overleefd.

 

Na de oorlog is de synagoge, die in mei 1945 door een bom getroffen was, verkocht. Het gebouw is gerestaureerd en nu in gebruik bij de Vrijgemaakt Gereformeerde Gemeente. De joodse gemeente werd in 1948 officieel bij die van Groningen gevoegd. Sinds 1985 staat voor de voormalige synagoge een gedenkteken met namen van omgekomen joodse bewoners van Appingedam. De begraafplaats aan de Heidensegang staat sinds 1968 op de lijst van beschermde monumenten en wordt door de plaatselijke overheid onderhouden.

De joden van het nabijgelegen Uithuizen hadden een vrij onafhankelijke status en hielden in de tweede helft van de negentiende eeuw eigen synagogediensten. Hoewel er ook een joodse begraafplaats was in Uithuizen, is het nooit gekomen tot het oprichten van een zelfstandige gemeente. De joodse gemeenschap van Uithuizen hield in de Tweede Wereldoorlog op te bestaan. De begraafplaats, gelegen aan de Hoofdstraat West, wordt tegenwoordig door de gemeente Eemsmond onderhouden.

Aantal joden in Appingedam:

1565         10

1710   ca. 30

1760   ca. 60

1780   ca. 100

1809         130

1840         129

1869         237

1899         285

1930         153

 

Arnhem

Arnhem is één van de eerste steden in de noordelijke Nederlanden geweest, waar zich joden gevestigd hebben. De oudste vermelding van een joodse inwoner dateert van 1237. Gedurende de Middeleeuwen was de positie van de joden in Arnhem, net als elders in Gelre, kwetsbaar.

Tijdens de pestepidemie van 1349, "de zwarte dood", werden zij gevangen genomen en werd hun bezit verbeurd verklaard. Op instigatie van een pauselijke afgezant werd het in 1451 aan joden in Arnhem verboden om geld te lenen aan christenen en werden zij verplicht een kenteken te dragen. Daartegenover staat dat ze bescherming genoten van het stadsbestuur. Van het einde der vijftiende eeuw tot het einde van de zeventiende eeuw zijn er geen berichten meer over joden in Arnhem.

In de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden vestigden zich opnieuw joden in Arnhem. In 1737 kregen de leden van de gemeenschap hun eerste politieke rechten, lidmaatschap van de gilden bleef echter verboden. In die periode werden er synagogediensten gehouden in een privé-huis. Aanvankelijk begroeven de joden van Arnhem hun doden in Huissen en in Wageningen, waar ook al vroeg joodse inwoners geweest zijn. In 1755 werd een joodse begraafplaats de Zandbergen aan Onderlangs ingericht. Een jaar later werd de joodse gemeente officieel erkend door het stadsbestuur en werd er een nieuwesynagoge ingericht aan de Nieuwe Walstraat. In 1780 werd Jonas Daniël Meijer in Arnhem geboren, de man die een beslissende rol zou spelen in het emancipatieproces van de Nederlandse joden. Met de komst van de Fransen werd de formele emancipatie van de joden een feit.

 

Als hoofdstad van de provincie Gelderland maakte Arnhem in de negentiende eeuw een snelle groei door. Ook de joodse gemeenschap nam zodanig toe, dat er verscheidene malen een grotere behuizing gezocht moest worden voor de synagogediensten. Uiteindelijk werd in 1853 de nog steeds bestaande synagoge aan de Pastoorstraat gebouwd, op de plaats waar eens het geboortehuis van J.D. Meijer stond.

In de loop van de negentiende eeuw werden twee nieuwe joodse begraafplaatsen in gebruik genomen, De Valk of Bovenover en Onder de Linden. Deze zijn later verplaatst naar Moscowa, dat in 1866 in gebruik genomen werd. Deze begraafplaats bestaat tot op heden, maar heeft tegenwoordig naast een joods gedeelte een algemeen en een katholiek gedeelte en een crematorium.

Arnhem werd vanuit joods oogpunt nog belangrijker toen het in 1881 werd aangewezen als hoofdplaats van het synagogaal ressort en zetel van het Opperrabbinaat van Gelderland. Deze functie werd tot dat jaar door Nijmegen bekleed.

De aanwezigheid van een groot aantal verenigingen voor Torastudie en liefdadigheid duidt op een uitgebreid joods sociaal leven. Ook was er een joodse school, een tehuis voor ouden van dagen en een tehuis voor joodse militairen. Meerdere verenigingen voor armenzorg waren rond de eeuwwisseling verantwoordelijk voor een relatief grote groep behoeftigen. Kort voor de Tweede Wereldoorlog was de armoede vrijwel verdwenen. De meeste joden waren toen werkzaam in beroepen als vertegenwoordiger, grossier, winkelier, slager of marktkramer. Ook de oprichter van de Algemene Kunstzijde Unie, Jacques Coenraad Hartogs, behoorde tot de joodse gemeenschap.

In de jaren kort voor de Tweede Wereldoorlog nam het aantal joden in Arnhem aanzienlijk toe door de komst van een grote groep vluchtelingen uit Duitsland. Tijdens de bezetting werd het merendeel der joodse inwoners naar de concentratiekampen in het oosten gedeporteerd en vermoord. Een monument ter hunner nagedachtenis staat op het joodse gedeelte van de begraafplaats Moscowa.

 

Na de oorlog is de joodse gemeente van Arnhem heropgericht. De synagoge aan de Pastoorstraat werd gerestaureerd en is in 1950 weer in gebruik genomen. De in 1998 opgerichte Stichting Arnhemse Synagoge heeft plannen voor een ingrijpende restauratie, met als doel het gebouw weer in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen.
Eind zestiger jaren vormde zich in Arnhem een liberaal-joodse gemeente. Het in 1960 opgerichte bejaardenhuis Beth Zikna, dat de plaats innam van het in 1942 opgeheven Beth Mikloth Lezikno, sloot in 1998 definitief zijn deuren.

In juli 2001 is een groep van vijftig vrijwilligers van de Stichting Boete en Verzoening begonnen met het opknappen van de begraafplaats aan Onderlangs.
De restauratie van de synagoge, waartoe in 1998 door de Stichting Arnhemse Synagoge het initiatief werd genomen, is in augustus 2001 begonnen en werd afgesloten in 2003. Op 8 oktober van dat jaar heeft de Stichting Arnhemse Synagoge, tijdens een bijeenkomst in aanwezigheid van Koningin Beatrix, het gebouw weer overgedragen aan het NIK.

Tot het gebied van Arnhem behoort ook het dorp Huissen, waar al vanaf de Middeleeuwen joden gewoond hebben. Aanvankelijk begroeven zij hun doden in Arnhem en in Nijmegen, in de tijd van de Republiek hadden zij een eigen begraafplaats.
Tegenwoordig behoren Zevenaar, Doesburg, Dieren, Oosterbeek en Velp tot de kring van de joodse gemeente Arnhem. 


Aantal joden in Arnhem en omgeving:

1809    332

1840    509

1869    990

1899  1275

1930  1389

1951    327

1971    241

1998      70

 

Assen

In Assen gold in de achttiende eeuw, net zoals elders in Drenthe, de regel dat er maar drie joodse families mochten wonen: een slager, een koopman en een vilder. De eerste joodse koopman vestigde zich in 1750 in Assen. Hoewel de komst van een tweede joodse koopman in 1774 protest opriep, werd hij toch gedoogd. Tot 1800 bleven zij de enige joodse inwoners.

In de negentiende eeuw ontwikkelde Assen zich tot een economisch, sociaal en cultureel middelpunt. Als gevolg daarvan maakte de plaats een aanzienlijke bevolkingsgroei door. Ook het joodse bevolkingsdeel groeide in deze eeuw relatief sterk.

De eerst joodse inwoners van Assen hadden al in 1778 toestemming gekregen om een begraafplaats in te richten achter het Asscherbos op het Twijfelveld. Synagogediensten werden aanvankelijk in een huissynagoge gehouden. In 1832 werd de synagoge aan de Groningerstraat gebouwd, mede met behulp van giften van zowel protestantse als katholieke inwoners.

De joodse gemeente van Assen werd in 1840 van een bijkerk van Hoogeveen tot een Ringsynagoge, met tal van instellingen. Zo was er een joodse school en waren er diverse verenigingen op maatschappelijk en cultureel gebied, zoals eenbegrafeniscollege, verenigingen ter bevordering van joodse kennis en ter verzorging van synagogaal textiel en rituele voorwerpen. Er was een jongerenvereniging en gedurende korte tijd, rond 1850, een joods amateur toneelgezelschap. Ook de armenzorg was in handen van de joodse gemeente.

Naast de begraafplaats aan het Twijfelveld maakte de joodse gemeente van Assen ook gebruik van de joodse begraafplaatsen in het naburige Norg, Veenhuizen, Rolde, Borger en Zuid-Laren.

Door de komst van joodse gezinnen uit andere Drentse plaatsen bleef de gemeente groeien en werd de synagoge aan het einde van de negentiende eeuw te klein. In 1901 werd op dezelfde locatie in de Groningerstraat een nieuwe, grotere synagoge gebouwd, en ingewijd op 26, 27 en 28 juli. De stichtingssteen met Hebreeuwse tekst ('open voor mij de poorten van de gerechtigheid', Psalm 118:19) afkomstig uit de oude synagoge werd ingemetseld in de linker zijgevel. Op de steen boven de ingang staat ook een Hebreeuwse tekst ('zij geven dank aan Uw naam, zij bidden en smeken tot U in dit huis', I Koningen 8:33) en het jaartal (5)661 (=1901).

Van de gunstige economische ontwikkelingen in Assen profiteerde ook de joodse gemeenschap. In de twintigste eeuw waren de joden voornamelijk werkzaam als handelaars en veehandelaars, kleine fabrikanten, vleeshouwer en slager. Daarnaast waren er enkele joodse grondbezitters en ambtenaren.

 

Gedurende de bezettingsjaren werden ook de Assense joden het slachtoffer van de anti-joodse maatregelen, die overal van kracht werden. Toen de joodse kinderen in september 1941 uit het openbare onderwijs verwijderd werden, is er een joodse school opgericht. Deze heeft tot de zomer van 1942 bestaan. De meeste joden uit Assen zijn in oktober 1942 opgepakt en via Westerbork naar het oosten gedeporteerd. Een enkeling is teruggekeerd, slechts een tiental van de Assense joden overleefde de oorlog door onder te duiken.

De synagoge is in de oorlog beschadigd en de inboedel was grotendeels verdwenen. Het kerkbestuur verhuurde het gebouw vanaf 1947 aan de Vrijgemaakt Gereformeerden die het in 1951 kochten. Na hun vertrek in 1970 heeft het gebouw leeggestaan en was het in gebruik als meubelopslagplaats. In 1980 werd het gebouw gekocht door de Christelijke Gereformeerde Kerk die het sindsdien in gebruik heeft. De glas-in-loodramen die in 1932 door architect van Oosten gemaakt waren, zijn in 1974 overgebracht naar de recreatiezaal van kibboets Beth Kesjet.

In 1988 zijn de joodse gemeenten Assen, Emmen en Hoogeveen gefuseerd tot de Nederlands Israëlitische Gemeente Drenthe. In Assen houden drie monumenten de herinnering aan de omgebrachte joodse inwoners levend. De begraafplaats aan de Beilerstraat wordt onderhouden door de plaatselijke overheid.

In de omgeving van Assen ligt Veenhuizen, dat als heropvoedingsgesticht voor bedelaars en zwervers is opgericht in de tijd van Willem I. In 1839 werd er een synagoge ingericht, er was tevens een joodse begraafplaats. Na 1890 werden er geen joden meer naar de instelling gestuurd en raakte zowel de synagoge, als de begraafplaats in onbruik. In 1938 verbleef een aantal joden, dat na de Reichskristallnacht naar Nederland gevlucht was, korte tijd onder erbarmelijke omstandigheden in de inrichting Veenhuizen. De gemeente Norg onderhoudt thans de begraafplaats.

 

Monument bij voormalig werkkamp de Fledders 

In Rolde, dat behoorde tot de joodse gemeente Assen, ligt bij het Ruige Veld een begraafplaats die tussen 1792 en 1911 werd gebruikt. Een restauratie, die drie jaar in beslag heeft genomen, was op 24 mei 2004 voltooid.

In Norg is in 2007 een monument opgericht ter nagedachtenis aan de honderdtwintig mannen uit het werkkamp De Fledders, die daar vanaf juli 1942 als joodse dwangarbeiders verbleven. Het monument bestaat uit een glasplaat, ingeklemd tussen twee betonnen gebogen houders, op een plateau in de vorm van een davidster.

Aantal joden in Assen en omgeving:

1809     84

1840   309

1869   474

1899   542

1930   581

1951     46

1971     44

1998     51