Kamp De Beer

Kamp De Beer

 

Rozenburg 

 

Kamp De Beer te Rozenburg was van 1946-1951 in gebruik als een Bewarings- en verblijfskamp.

De krijgsgevangenen van de landmacht, Das Heer, werden in een kamp aan de Langeweg onder gebracht, het Prisonerscamp. In het voormalige vluchtelingenkamp “Vianda” aan de Slachthuisweg werden politieke gevangenen, onder andere NSB-ers, ondergebracht. Ook op Rozenburg-De Beer werd een kamp ingericht voor krijgsgevangenen. Al deze gevangenen werden onder bewaking van Britse, Canadese en Nederlandse soldaten aan het werk gezet in de voormalige vesting.

Op de Harwichkade waren ploegen Duitse krijgsgevangenen bezig met het opnieuw opbouwen van de fruitloods. Om herkenbaar te zijn als krijgsgevangenen hadden zij een geel gekleurde bal op de rug van het uniform en een gele ruit op de rechter knie van de broek.


Op de Nieuwe Waterweg werd het nu drukker met oorlogsschepen, onder andere Britse mijnenvegers van Force A. Diverse schepen begonnen nu binnen te lopen en af te meren in de Berghaven en aan het Harwichsteiger. Deze oorlogsschepen moesten worden bevoorraad en van brandstof worden voorzien. Hiervoor was het noodzakelijk om aan de wal faciliteiten in te richten. Te Hoek van Holland lagen 8 Hafenbewachungsfahrzeuge (omgebouwde trawlers). Van deze schepen lagen er 3 al enkele maanden stil wegens gebrek aan brandstof. De Mijnenvegers waren druk bezig om een mijnenvrije geul naar de Nieuwe Waterweg aan te leggen, terwijl zij ook aan het vegen waren op de Nieuwe Waterweg om het vaarwater naar Rotterdam mijnenvrij te maken. Onder deze mijnenvegers bevonden zich ook Britse schepen bemand met Nederlandse marinemensen. De loodsen te Hoek van Holland hadden het druk. Inmiddels voeren er ook vrachtschepen met voedsel naar Rotterdam. Voorzichtig loodste men deze schepen langs de gezonken scheepswrakken en mijnenvelden.


In het oude pantserfort trof men een erg goed uitgeruste telefooncentrale aan. Hier vond men ook het ondergronds opgestelde radiobaken van het lichtschip “Maas”. Omdat goede verbindingen noodzakelijk waren liet men Duitse verbindingsmensen onder leiding van Britse militairen telefoonverbindingen aanleggen met onder andere 2 directe lijnen met ’s-Gravenhage, 3 directe lijnen met Rotterdam en 1 directe lijn met IJmuiden. Na enkele dagen beschikte men over ongeveer 70 locale aansluitingen. Na enige tijd, begin juli, werden in elke wacht 2 vrouwelijke PTT-telefonistes, 1 technische man van de Marine en 1 Duitse Obergefreiter ingezet.

Verder zette men werkploegen bestaande uit Duitse soldaten in bij het opruimen van de mijnenvelden in en rond de vesting. De Duitse Obergefreiter was verantwoordelijk voor de verbindingen naar de mijnenvelden waar deze werkploegen bezig waren. Elke morgen werden deze krijgsgevangenen afgemarcheerd naar hun werkterreinen te Hoek van Holland en met landingsschepen over de Nieuwe Waterweg gezet naar Rozenburg-De Beer.