Kamp De Korenbeurs
Kamp De Korenbeurs
Groningen
NSB’ers in de Korenbeurs
Op 5 mei 1945, de dag van de Duitse overgave, liepen de straten van de Groninger binnenstad vol. De stad was drie weken eerder na zware gevechten bevrijd. Omringd door puinhopen werd nu opnieuw uitbundig gefeest. Met name de Korenbeurs trok – zoals de krant Ons Noorden schreef – ‘grote belangstelling’. De in het gebouw op de Vismarkt opgesloten NSB’ers kregen een ‘aubade van spontane volkszangers, die nationale liederen ten gehore brachten. Vooral toen daar het oude en mooie Wilhelmus werd aangeheven en onmiddellijk spontaan door de duizenden aanwezigen werd overgenomen, was dit een ontroerend moment.’
Wat de krant niet schreef, is dat de bewakers van het gebouw ongedisciplineerd vanaf het bordes schoten met hun wapens om de festiviteiten kracht bij te zetten. Het voorval is tekenend voor de sfeer in de eerste naoorlogse weken. Naast feestvreugde heerste er ook chaos en de behoefte aan wraak.
Meteen na de bevrijding op 16 april begonnen in de Stad de arrestaties van politiek verdachte personen. Daarbij was sprake van een grote mate van willekeur. Het merendeel van de gevangenen was onbetwist ‘fout’, maar dan wel in verschillende gradaties: van actieve handlangers van de Sicherheitsdienst tot gewone leden van de NSB. Ook vrouwen die een relatie hadden met een Duitser werden opgepakt. Daarnaast werden sommige Stadjers het slachtoffer van roddel, rancune en jaloezie van hun plaatsgenoten. Tot de gevangenen hoorden zelfs enkele verzetsmensen die als dekmantel NSB-lid waren.
Rijp en groen door elkaar werden de arrestanten opgesloten. Voor de ‘zware gevallen’ waren het Huis van Bewaring en de Stafgevangenis aan de Hereweg bestemd. Daarnaast fungeerden onder meer schoolgebouwen, fabrieken, het verenigingsgebouw van de Grönneger Sproak aan de Akerkstraat en de Korenbeurs als voorlopige interneringskampen. Speciaal voor de opsluiting van vrouwen en kinderen waren Huize De Beurs, het pakhuis van de firma Albino aan het Winschoterdiep en de Plantsoenschool. Op het Winschoterdiep was zelfs een interneringsboot voor ‘foute baby’s’ waarvan de ouders gevangen zaten.
De bewaking van de uitpuilende kampen bestond uit leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Die waren niet opgewassen tegen hun taken. De BS hadden aanvankelijk te weinig manschappen en stelde daarom kort na de bevrijding haar gelederen open. De nieuwe aanwas die toestroomde, betekende wel een kwantitatieve maar geen kwalitatieve verbetering. Meer dan incidenteel maakten bewakers misbruik van hun machtspositie. Gevangenen werden meer dan incidenteel mishandeld, vernederd of seksueel lastig gevallen.
Commandant van de Korenbeurs werd een student Indisch Recht. Hij had enige ervaring met het reilen en zeilen in een kamp, omdat hijzelf in Amersfoort opgesloten had gezeten. In de Korenbeurs was – net als in de meeste andere kampen – desondanks sprake van wantoestanden. Dat kwam mede doordat aan haast alles gebrek heerste. Zo’n zevenhonderd gevangenen moesten op stro slapen. De slechte hygiënische omstandigheden zorgen er voor een uitbraak van dysenterie.
Wanneer de geïnterneerden buiten kwamen, was dat om gelucht te worden. Ook moesten ze puin ruimen en affiches met nationaalsocialistische propaganda afkrabben. Daarbij werden ze doorgaans uitgejouwd en bespuugd door belangstellende Stadjers.
Verzoeken om verbetering van de leefomstandigheden, konden rekenen op afkeer in de publieke opinie. Zo kwam het de kranten in juni ter ore dat de gevangenen in de Korenbeurs – ‘door middel van hun eigen gekozen blokhoofden’ – om meer en beter eten hadden gevraagd. Op het verzoek werd misprijzend gereageerd:
Vanaf de zomer van ’45 werden de kampen in de stad Groningen opgeheven, uitgezonderd die aan de Hereweg. De resterende gevangenen werden in afwachting van hun berechting overgebracht naar interneringskampen in de provincie. Daarvan zijn die in de Carel Coenraadpolder bij Finsterwolde, De Beetse bij Sellingen en De Slikken bij Westernieland wel de bekendste. Ook belandde een aantal Groningers in het doorgangskamp Westerbork, terwijl de laatste Joden daar nog verbleven.
Aan de wantoestanden kwam daarmee geen einde. Hiernaar stelde de regering pas in 1949-1950 een onderzoek in. De Enquêtecommissie rapporteerde:
‘Het onderzoek heeft evenwel uitgewezen (…) dat nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze mensen te kwellen en te mishandelen, waarbij door de Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methodes zijn overgenomen. De mishandelingen hebben plaats gevonden, zowel als op zich zelve staande handelingen van bewakers als door de kampleiding goedgekeurde, althans toegelaten feiten.’