Kamp Ampsen
NAD mars in Lochem
NAD 321 Ampsen Laren Gelderland
Kamp Ampsen te Lochem (Gelderland) was vanaf 1941 een werkkamp van de Nederlandsche Arbeidsdienst. Van 1946 tot 1951 was het kamp in gebruik als een Bewarings- en verblijfskamp.
Het is onjuist de Arbeidsdienst te zien als instituut dat tijdens de bezetting uitsluitend op Duits initiatief in het leven werd geroepen. Al in de jaren dertig, tijdens de economische crisis en de daarmee samenhangende grote werkloosheid, trachtte men jeugdige werklozen op te vangen. Ook in Lochem was de sociale nood verontrustend genoeg om het belang van werkverschaffing voor de oudere jeugd in te zien. Landelijk werd zelfs gedacht aan een soort arbeidsdienst. Van verschillende kanten werd op instelling daarvan aangedrongen. Voorbeeld was Duitsland, waar al in 1931 een vrijwillige arbeidsdienst was opgericht. Die werd in 1935, toen de Nazi’s aan de macht waren, verplicht gesteld. Nederlandse autoriteiten die toen een bezoek brachten aan de Duitse arbeidskampen, verklaarden na terugkeer te zijn getroffen door het Duitse voorbeeld, “waar nu”, zo verklaarden zij, “in gemeenschappelijke arbeid aan het vaderland werd gewerkt”. In het voorjaar van 1937 werd, met goedkeuring van de directeur-generaal van de afdeling steunverlening en werkverschaffing, een studiecommissie ingesteld om een plan te ontwikkelen.
Van drang naar dwang
Aanvankelijk wilde men trachten om op basis van vrijwilligheid en met behulp van gerichte propaganda werkloze jongeren tussen 18 en 25 jaar aan werk te helpen. Ze hoefden dan niet langer op straat rond te hangen en afhankelijk te zijn van hun ouders of van instellingen. Dit moest dan uiteindelijk resulteren in verplichte dienst aan land en volk. Er werd gedacht aan vier maanden diensttijd. In ieder kamp waar men de jongeren wilde onderbrengen zouden barakken worden opgetrokken; één barak voor dertig man. Naast werkkleding zou eenvoudige uniforme kleding worden verstrekt voor na het werk. Wat het werk zelf betrof, gingen de gedachten uit naar het aanleggen van recreatie objecten, wegen, wandel en fietspaden, het planten van bomen en het verrichten van landarbeid. Al gauw kwamen er van verschillende kanten protesten, vooral van sociaal-democratische en anti-revolutionaire zijde. Onder anderen dr. H.Colijn, toen minister-president, was fel tegen. De R.K.- fractie en andere rechtsgeoriënteerde groeperingen juichten het idee wèl toe. Romme, toen fractieleider van de R.K. Staatspartij in de Kamer, voelde er zelfs veel voor. Het is er nooit van gekomen. Het plan riep te veel weerstanden op omdat dit soort dwang volgens velen niet in overeenstemming was met de Nederlandse volksaard. Toch heeft ons land al vanaf 1932 wel een soort kampen gekend, waar aan jeugdigen onderdak en arbeid werden verschaft. Deelname was echter volkomen vrijwillig. We moeten hierbij denken aan onderkomens in kampverband, georganiseerd door socialistische, katholieke en protestantse jeugdbewegingen. De Arbeiders Jeugdcentrale A.J.C. bijvoorbeeld, probeerde jonge werklozen uit arbeiderskringen naar Vierhouten te laten komen. Daar moesten ze dan voor kost en inwoning oude gebouwen herstellen, o.a.de Paasheuvel. Ook moesten ze banken en tafels repareren, schilderen en andere reparatiewerkzaamheden verrichten. Aan hun verblijf werd dan meteen een soort culturele vorming verbonden. De acties gingen in die jaren niet over de grenzen van de levensbeschouwelijke zuilen. Wel werd algemeen beoogd, het gevaar van verwording van een groot deel van de jeugd tegen te gaan. Tegen het eind van de jaren dertig, toen oorlogsdreiging heel Europa beheerste en er een eind kwam aan het plannen maken om de jeugdwerkloosheid te bestrijden, verdween het idee voor een arbeidsdienst voorlopig in de ijskast. Men had andere zorgen. Toen de sociaal democratische minister dr. J. van den Tempel in het in augustus 1939 geformeerde kabinet De Geer werd opgenomen als minister van Sociale Zaken, deed hij slechts het voorstel tot scholing en herscholing in goed geleide werkplaatsen voor de jeugd. Hij zag weinig heil in de sociaalpedagogische denkbeelden van sommige van zijn voorgangers.
Een klein jaar later zou echter alles anders worden. Na 10 mei 1940, toen oorlog en bezetting ook voor ons land een feit werden, regeerden onder supervisie van de Duitse bewindslieden Nederlandse meesters met nieuwe wetten!
De opbouwdienst
Een week na de capitulatie van het Nederlandse leger keurde, op 22 mei 1940, de Opperbevelhebber van Land en Zeemacht generaal H.G. Winkelman goed dat de helft van het reserve en dienstplichtig personeel naar huis terugkeerde. Mits ze tenminste bij hun vroegere werkgever in dienst genomen zouden worden of zich als zelfstandige konden vestigen. Men moest ervan overtuigd zijn in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Niemand mocht afhankelijk zijn van een steunuitkering. Wie geen inkomen kon verdienen bleef in dienst. Niet in militaire dienst, maar in de nieuw op te richten Opbouwdienst. Die was op 15 juli 1940 in het leven geroepen, ook voor studenten van de K.M.A. en voor hen die in opleiding waren voor het toenmalige Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (K.N.I.L.). In Breda werd de eerste school van de Opbouwdienst gevestigd. Volgens de oud opperbevelhebber werd de Opbouwdienst slechts ingesteld om uitbreiding van de werkloosheid te voorkomen. Dr. A. Seyss Inquart, inmiddels aangesteld als Rijkscommissaris voor het bezette Nederland, had er heel andere bedoelingen mee. Deze dienst moest de grondslag vormen voor een nationaal socialistisch getinte “echte arbeidsdienst”, verplicht voor iedere jongen van achttien jaar, naar Duits voorbeeld. Ook zou er een arbeidsdienst voor meisjes komen, maar die zou een vrijwillig karakter dragen. De Duitsers begrepen dat ze voorzichtig te werk moesten gaan met deze voor Nederland nauwelijks bekende instelling. Het Nederlandse volk moest niet plompverloren met een nationaal socialistische arbeidsdienst worden geconfronteerd. Majoor N.J. Breunese, tijdens de meidagen stafchef van één der divisies in het westen des lands en bekend als organisator van de vooroorlogse Nijmeegse Vierdaagse, kreeg de leiding. Volgens Breunese “(…) zou het zinvol zijn al die jonge kerels voor nuttig werk bijeen te houden, teneinde onder hen arbeidsvreugde en eerbied voor de arbeid aan te kweken.”
Met zo’n 10.000 vrijwilligers werd begonnen. Sport, zang en spel, maar ook het uitvoeren van werkzaamheden op diverse projecten vulden de agenda. Het werk geschiedde onder leiding van de Nederlandse Heidemaatschappij, uiteraard onder toezicht van de Duitse bezetters. Ook Lochem kende een Opbouwdienst Op 4 september 1940 horen we van deze nieuwe dienst ook plaatselijk iets meer. Er werd toen de inwoners kond gedaan van het feit dat een korps in de omgeving van Lochem zou worden gehuisvest. Voor een deel in de Cloese; de staf werd ondergebracht in het leegstaande pand ‘t Kobeke aan de Zutphenseweg, waar later dr. H.J.Geselschap woonde. In Lochem werden 700 man gelegerd: officieren, onderofficieren en manschappen, die aanvankelijk in Sassenheim waren gelegerd. Een week later al, op de avond van zaterdag 7 september, marcheerden mannen van het 28e korps van de Opbouwdienst met tromgeroffel door ons stadje om de bevolking te laten kennismaken met de “voorgangers” van de op te richten Arbeidsdienst. Ook voor Lochem werd de naam “Koenraad van de Arbeidsdienst” een begrip. De commandant van die eerste groep die hier en in de omgeving werd ondergebracht was majoor A.C.C. Noordenbos. Het begon allemaal zo onschuldig met deze Opbouwdienst. Het waren allemaal Nederlandse militairen, al dan niet gedemobiliseerd, die op die zaterdagavond door Lochem trokken. Deze knapen hadden zich immers tijdens de meidagen ingezet voor koningin en vaderland! Er werd toen nog niet beseft dat een deel van deze groep het toekomstig kader zou vormen van de verplichte arbeidsdienst die er zat aan te komen. De “opbouwers” bleven niet zo lang in Lochem. Op 30 oktober van hetzelfde jaar vertrok de groep naar Zutphen.
Van opbouwdienst naar arbeidsdienst
Op het gevormde hoofdkwartier waren de voorbereidingen voor de officiële oprichting al in volle gang en voor het tweede bezettingsjaar goed en wel begonnen was, zouden al vier kampen voor een arbeidsdienst worden geopend, het eerste op 3 maart. Begin 1941 was door de secretarissen-generaal van de verschillende departementen een concept opgesteld voor een te vormen dienst. Dit werd door Seyss Inquart afgewezen omdat de bepaling dat “Joden” en veroordeelden geen lid mochten zijn van een dergelijke instelling was weggelaten. Toen de heren, die in hun opzet al behoorlijk ver waren gegaan, geen medewerking meer wilden verlenen, ondertekende Seyss Inquart zelf de verordening waarin de oprichting van de Nederlandse Arbeidsdienst officieel werd bekendgemaakt. Dit gebeurde op 23 mei 1941. Begin maart was men trouwens al van start gegaan met 4700 man, nl. 3000 kaderleden en 1700 manschappen. De doorsnee Nederlander bezag de dienst met enige argwaan. Was ze fout? In opzet wel. Niet fout was het kader, dat wil zeggen in het begin niet. Later zou het kader door N.S.B. aanhangers worden geïnfiltreerd. De jongens die verplicht in dienst traden en een half jaar zouden moeten dienen waren voor 99% goede Nederlanders. Bij de eerste vrijwilligers was de geest gelijk aan die in de rest van Nederland, fel tegen de bezetter, nog feller tegen de N.S.B. Eind december 1941 waren er al 30 kampen en tot 1 januari 1943 zou dit aantal oplopen tot 60. Uiteindelijk werd die hele Arbeidsdienst een mislukking. Van de taakvervulling “werkend in de geest ener ware volksgemeenschap, de Nederlandse jeugd te doordringen van de ethische waarde van de arbeid in het algemeen en haar in het bijzonder de vereiste waardering voor de handenarbeid bij te brengen” is weinig terechtgekomen. De Heidemaatschappij belastte zich ook nu weer vooral met het doen uitvoeren van grondprojecten. Ook bij het binnenhalen van de oogst werd geholpen. In 1941 (toen nog vrijwillig) werd al 25 are woeste grond ontgonnen, in 1942 49 ha. Verder waren er veel kameraadschap avonden met zang, sport en spel. Velen verveelden zich stierlijk of geneerden zich als ze in hun groene pakje op straat liepen. Er werd in de dagbladen trouwens veel propaganda gemaakt. Advertenties waarin de N.A.D.- man “Koenraad” aangeprezen werd als een voorbeeld voor iedereen kwam men geregeld tegen. Voor zover bekend, maakten gedurende de bezetting 43.000 mannen deel uit van de Nederlandse Arbeidsdienst. Tot 1 augustus 1941 bleef majoor N.J. Breunese commandant van de N.A.D. Hij was geen lid van de N.S.B. - hij was er zelfs tegen - maar hing wel degelijk de z.g. “nieuwe orde” aan. Toen de Duitsers geleidelijk allerlei concessies van hem verlangden ter versterking van hun eigen beginselen bedankte hij voor de eer. Opvolger werd de voormalige beroepsofficier lt. kol. L.A.C. de Bock. Hij was geen N.S.B.-er, maar, meer dan Breunese, bereid met de Duitse wensen rekening te houden. De Bock bleef commandant tot na Dolle Dinsdag. Op 6 september 1944 was zijn taak ten einde. Wat er toen nog over was van de Arbeidsdienst op Dolle Dinsdag 5 september waren de meeste kampen als het ware leeggestroomd omdat men ieder ogenblik de bevrijding verwachtte werd ingeschakeld bij werkzaamheden voor de Duitse Wehrmacht. Na de bevrijding werden zowel Breunese als De Bock uit het Nederlandse leger ontslagen wegens on-Nederlandse houding en on-Nederlandse handelingen tijdens de bezetting.
Op 1 april 1942 werd, weer bij verordening van de Duitse bezettingsautoriteiten, bekend gemaakt dat met ingang van die datum de Arbeidsdienst zijn vrijwillig karakter verloor. Toekomstige ambtenaren alsmede studenten tussen 18 en 24 jaar moesten eerst hun arbeidsdienstplicht van zes maanden vervullen, alvorens ze konden worden aangesteld in overheidsdienst. Allen die geboren waren in 1924 en goedgekeurd door veelal pro Duitse doktoren werden dat voorjaar “onder de schop” geroepen. Ze kwamen 24 september 1942 in dienst. Totaal 10.000 jongens trof dit lot. Sommigen doken toen al onder. Bepaalde Nederlandse instanties die al lang geijverd hadden voor een dergelijke instelling juichten de maatregel toe. Bijvoorbeeld de Nederlandse Unie, opgericht in juli 1940 met de bedoeling om alle vaderlandslievende krachten te bundelen. Weliswaar tegenstander van de N.S.B., maar vooral in het begin erg meegaand met de Duitsers. De Unie dacht n.l. met een meegaande houding een eigen standpunt te kunnen handhaven. Dat botste met de N.S.B., die onvoorwaardelijk voor de Duitse kant koos. Eind 1941 werd de Unie verboden omdat ze niet helemaal voldeed aan de bedoeling van de Nazi’s. De nieuwe Arbeidsdienst kende veel rangen. Het hoge kader: opperarbeidsleider, hoofdarbeidsleider, arbeidsleider. Het middenkader: hopman, onderhopman, assistent hopman, hoofdopzichter, opzichter, onderopzichter Het lagere kader: werkmeester, voorman en tenslotte arbeidsman.
Behalve een arbeidsdienst voor jonge mannen werd er in de verordening van 23 mei 1941 een dienst voor meisjes ingesteld. Aanvankelijk was de bedoeling dat ook deze te zijner tijd verplicht gesteld zou worden. Deze dienst werd gedurende de hele bezettingstijd “bemand” door vrijwilligsters. De meisjes die zich meldden kwamen voornamelijk uit N.S.B. en pro Duitse families. Het eerste meisjeskamp van de N.A.D. dat in deze omgeving werd opgericht was in Barchem. In 1941 bevonden zich er 45 meisjes. Ze werkten niet alleen in het kamp zelf maar verrichtten allerlei buitendiensten, zoals hulp in de huishouding van mensen die het nodig hadden. In het kamp zelf hielden zij zich bezig met werkzaamheden als het schoonhouden van dienstvertrekken, het verzorgen van het middagmaal en de verzorging van de door de meisjes zelf aangelegde moestuin, het wassen van kleding enz. Tijdens het werk werd blauwe kleding gedragen met bonte hoofddoek en in de vrije tijd een flatteus uniform van groen laken met witte of kleurig geruite bloes en een groene baret. De kampleidster, een zekere juffrouw Hoen, waakte over de orde. Daaraan mocht letterlijk niets mankeren. Het kamp te Barchem telde drie slaaphuizen, die op weinige meters van het hoofdgebouw waren gelegen. Ze droegen de landelijke namen “Hooischelf”, “Boerderij” en “Schaapskooi”. De arbeidsmeisjes moesten om kwart voor zes ‘s morgens opstaan en een kwartier daarna op het appèl zijn voor de ochtendgymnastiek. Daarna gingen zij terug naar hun slaapvertrekken om zich op de dagelijkse dienst voor te bereiden. Om tien voor zeven werd, evenals dat later bij de jongens in kamp Ampsen het geval was, plechtig de nationale vlag gehesen. Om zeven uur werd gemeenschappelijk ontbeten, daarvoor was een half uur beschikbaar. Na het ontbijt werden enige liederen gezongen. Om acht uur werd met het werk begonnen. Ook bij het binnenhalen ‘s zomers van de oogst bij de boeren waren de meisjes behulpzaam. “Ze dragen bij tot het welslagen van den productieslag”, aldus een persbericht in de plaatselijke courant van toen. Verder is nog bekend dat ze eens in de zes weken verlof kregen om van zaterdag tot maandagavond bij familie of verwanten te vertoeven. De reiskosten werden vergoed. Naast kleding, huisvesting en voeding en geneeskundige behandeling ontvingen ze fl. 0,20 zakgeld per dag. Op de overige zondagen mochten de meisjes vrij wandelen in de prachtige omgeving van Barchem.
Het N.A.D.- kamp in Ampsen
Al op 13 februari 1941 komt van het Departement van Binnenlandse Zaken bericht aan de Rijksgebouwendienst over de bouw van barakkenkampen voor de op te richten Arbeidsdienst. Burgemeester Rengers van Laren ontvangt 10 maart bericht dat een terrein in de buurtschap Exel geschikt was bevonden voor de oprichting van zo’n kamp. Heel snel daarna werd met de bouw ervan begonnen, midden in de prachtige natuur. Op 5 mei werden er de eerste 130 vrijwilligers drie groepen en tien kaderleden – ondergebracht. Bij die vrijwilligers waren er die het toekomstige kader zouden vormen van de verplichte Arbeidsdienst voor jongens. Het waren mannen behorende tot de 3e afdeling van het 4e hoofdkorps van de N.A.D. In heel Nederland telde begin mei de N.A.D. 24 afdelingen, 15 daarvan waren volledig bemand. Weldra bevolkten de mannen in hun groene pakken Lochems straten. Het op Duitse leest geschoeide verplichte zingen was een van de nieuwigheden waaraan de plaatselijke bevolking al spoedig gewend raakte. Men ging het zelfs mooi vinden. Allerlei ingestudeerde arbeidsliederen klonken uit de kelen van deze Nederlandse jongens als ze in groepsverband door Lochem marcheerden. Liederen als “Wij groene soldaten”, “Het leger van den arbeid trekt zingend aan het werk”, “Vroeg in de morgen marcheren wij door de bossen, door de velden” en dergelijke werden voor de bevolking al spoedig bekende klanken. Spoedig hadden de jongens dan ook het pleit gewonnen, vooral bij de Lochemse vrouwelijke jeugd.
Gedurende de zomer en herfst van 1941 werd een stuk woeste grond van 4½ ha bij kasteel Ampsen door de jongens in bouwland herschapen. Iedere dag werd vier uur aan dit werk besteed, dat kwam in de tijd van toenemende schaarste onze voedselvoorziening ten goede. Een in die tijd veel gehoorde slagzin was “Nederland voedt zichzelf”. Invoer was door oorlogsomstandigheden praktisch onmogelijk geworden. Verder werden en dat gold later ook voor de verplichte dienst de dagen doorgebracht met vlaggenparade, kameraadschap avonden, lezingen en vorming, met de nadruk op karaktervorming en niet te vergeten het stimuleren van “orde, tucht en kameraadschap”. Over het algemeen viel dit de jongens in het begin niet gemakkelijk. Het lag niet in de Nederlandse volksaard zo’n soort drilsysteem zonder meer te accepteren. Het dienstverband van die eerste vrijwilligers duurde 5½ maand. Op 22 november 1941 was het afgelopen, maar niet dan nadat op woensdag 19 november een plechtig afscheid had plaatsgevonden. Het was een zogenaamde gemeenschapsavond, die gehouden werd in de Lochemse Schouwburg. De zaal was versierd met groen en de Nederlandse vlag. Aanwezig waren de eerste commandant van het kamp Ampsen, hopman W.G. Reinders en W. Rigter, inmiddels hoofdarbeidleider en commandant van het 4e hoofdkorps met enkele leden van zijn staf. Verder was aanwezig de leidster van de meisjes N.A.D. Of er van de gemeente ook mensen waren uitgenodigd is niet bekend. Wel waren er personen die al in dat vroege stadium van de bezetting de Nieuwe Orde aanhingen. We noemen dan de Lochemse kringleider der N.S.B., W. ten Hoopen hij werd 16-10- 1943 burgemeester van Ruurlo, L. te Veldhuis, groepsleider der N.S.B. te Lochem, G.B. Van Velthoven, vendelcommandant van de W.A. hij was vóór de oorlog vele jaren jeugdherbergvader van de Lochemse jeugdherberg “ ‘t Locheym” en W. de Vries, streekleider van de Nationale Jeugdstorm. Zoals vermeld was Wilhelmus Gerrit Reinders, geboren op 21 mei 1910 te Arnhem, de eerste commandant van het N.A.D.-kamp te Ampsen. Hij kwam in 1941 naar Lochem en vestigde zich hier voorgoed op 14 april 1942. Reinders was geen N.S.B.-er, maar voor een instelling als de Nederlandse Arbeidsdienst had hij alle begrip. Dit begrip komt duidelijk tot uitdrukking tijdens een interview dat hij gaf aan een van de redacteuren van de toenmalige Lochemsche Courant, naar aanleiding van het afscheid van de eerste groep vrijwilligers in november 1941.
Op donderdag 20 november, daags na de gemeenschapsavond, werd om twee uur ‘s middags als afscheid van de Lochemse bevolking een mars door de stad gehouden. Bij de Schouwburg werd door enkele autoriteiten het defilé afgenomen van de eerste vrijwilligers die in mei van dat jaar waren opgekomen. Een tweede ploeg vrijwilligers treedt aan Op maandag 8 december 1941 kwam een nieuwe groep vrijwilligers op, eveneens behorende tot de 3e afdeling van het 4e hoofdkorps. Een week daarna kwam er nog een aanvulling, waarna ongeveer 125 jongens tot arbeidsmannen werden gevormd gedurende hun diensttijd van 5½ maand. Het betrof hier de laatste vrijwilligers. Bij de volgende opleiding, een half jaar later, waren de jongens die opkwamen arbeidsdienstplichtig. De jongens die tot die groep behoorden kwamen uit alle delen van het land. De meesten hadden na het doorlopen van de lagere school een vak uitgeoefend. Pas in januari 1942 verschenen ze in de Lochemse straten. In de eerste maand na hun opkomst mochten de knapen behalve dan met het Kerst en Nieuwjaarsverlof het kamp in Ampsen niet verlaten. Dat was om aan het kampleven te wennen en de eerste opleiding te volgen. “Een goed optreden als arbeidsman in het openbaar diende gewaarborgd te zijn” zo werd de jongens voorgehouden. De Nederlandse Arbeidsdienst wordt algemeen verplicht Op 1 april 1942 verscheen het officiële arbeidsdienstplichtbesluit, waarin werd bepaald dat alle jongeren die in dienst waren bij de overheid of bijzonder onderwijs genoten, b.v. aanstaande studenten, zes maanden moesten dienen in de arbeidsdienst. Eind september 1942 kwam de afkondiging dat alle mannen die achttien jaar werden, verplicht waren zes maanden een opleiding te volgen in een van de kampen, zoals het kamp Ampsen bij Lochem. Zo toonde Lochem, waar men al in 1942 had kennisgemaakt met de jongens in hun groene pakken, tot en met augustus 1944 het beeld dat in de vrije uren en in weekeinden de straten zich vulden met jongemannen die vertier zochten. Dat vonden zij bij de Lochemse meisjes, in de cafés, de bioscoop of bij Lochemse families die vaak medelijden hadden met de jongens die verplicht moesten opkomen. Het kamp Ampsen telde meestal per lichting zo’n 100 tot 150 arbeidsmannen, inclusief het kader. In de loop van de bezetting doken veel opgeroepenen onder. De jongens die wel opkwamen namen het niet meer zo nauw, vooral in het laatste jaar van de oorlog, toen duidelijk werd dat de Duitsers de oorlog zouden verliezen. Dat gold natuurlijk niet voor dat deel van hen dat pro Duits was of nationaal-socialistisch dacht, en ook niet voor het kader. Een pluspunt was natuurlijk voor velen dat, zolang men in de arbeidsdienst was, men geen oproep kon krijgen voor verplichte arbeid in Duitsland. Die oproepen werden n.l. Sedert 1943 rondgestuurd.
In het kamp Ampsen waren 4 of 5 barakken opgetrokken waarin 100 150 man kon worden ondergebracht. Er waren 4 groepen; een groep bestond meestal uit 30 tot 50 personen. Verder was er een ziekenboeg, een fourierskamer, een administratie, een kantine en natuurlijk een kaderbarak. De commandant had een apart kantoortje. De slaapplaatsen van de jongens zagen er kraakhelder uit en er was ook nog een modern ingerichte keuken. Wie het op dat moment in het kamp voor het zeggen had, is niet precies bekend. Wel bekend is dat behalve hopman Reinders o.a. tot het kader behoorden: Ariëns, Plant, Postel, Offringa, Tjallings en Boele. Er waren echter nogal veel mutaties. De helft was goed, d.w.z. pro Nederlands, de andere helft was “fout”, dus nazigezind. De “goeden” waren meestal vrijwilligers uit de eerste tijd; ze zagen veel door de vingers en verrichtten vooral later, in de jaren na hun diensttijd, allerlei illegale activiteiten. Een voorbeeld daarvan was een zekere Ariëns. Van hem is bekend dat hij sommige jongens tussentijds naar huis liet gaan om zogenaamd een examen te doen waarvoor ze een opleiding gevolgd hadden. “Ook weer terugkomen,” zei hij dan, “anders kom ik in de problemen.” In het halve jaar diensttijd mochten de jongens maar éénmaal naar huis. De vier groepen waren ingedeeld naar lengte. Aan het hoofd van een groep stond een hoofdopzichter, geassisteerd door een onder opzichter, werkmeester of voorman.
Indeling van de dag
Wat deden deze Nederlandse jongens die van heinde en verre hier naar toe gehaald werden; “Jongens van alle rang en stand”, zoals in het vaandel van de Nederlandse Arbeidsdienst geschreven stond? Hoe vervulden zij hun arbeidsdienstplicht, hoe was hun dagelijks lot? Om zes uur opstaan, sporttenue aan en binnen vijf minuten naar buiten. Na de ochtendgymnastiek wassen en het werktenue aan; wassen met ontbloot bovenlijf in het waslokaal en eens per week douchen. Vervolgens het ontbijt bestaande uit vier sneetjes brood met thee, dan zingend in colonne naar het werkobject. Voor zwaar werk werden kipkarretjes gebruikt, zoals vroeger bij de werkverschaffing tijdens de crisisjaren. Om half elf kwam er soep. Na het werk weer zingend in colonne naar het kamp. Warm eten, netjes aan tafel. Het kader zat apart, maar kreeg hetzelfde eten. Men at met mes en vork, wat de meesten eerst moest worden geleerd. Aan het hoofd van de tafel zat een voorman. Degenen die wilden bidden en danken kregen daartoe de gelegenheid. Van één uur tot kwart voor twee was er een verplichte rustperiode op bed. ‘s Middags was er exercitie, soms vrij zwaar; vallen, opstaan, marcheren. Vallen en opstaan werd ook wel als straf toegepast. Ook kreeg men ‘s middags wel eens zangles, natuurlijk werden er arbeidsdienstliederen gezongen. ‘s Avonds, behalve op woensdagavond, zat je in het kamp; op je kamer of in de kantine. Tegen een gering bedrag was daar, zolang de voorraad strekte, wat surrogaatdrank of iets dergelijks te koop. Om tien uur was het tijd om naar bed te gaan. Tegen elf uur kwam de wachtcommandant op de kamer voor inspectie. Ontdekte hij ergens een stofje dan moest iedereen zijn warme bed uit. Voor de goede verhoudingen werden er ook door de Lochemse afdeling van de N.A.D. Zowel voor de jongens zelf als voor de bevolking evenementen georganiseerd.
Wat gebeurde er zoal in de jaren 1942 tot en met augustus 1944 en na Dolle Dinsdag in september 1944? Aan de hand van informatie van enkele voormalige arbeidsmannen, artikelen in de plaatselijke krant, archiefgegevens en persoonlijke herinneringen van de auteur is geprobeerd, zoveel mogelijk in chronologische volgorde iets weer te geven over de gebeurtenissen van toen in het kamp Ampsen. En passant zullen we ook de arbeidsdienst voor meisjes ter sprake brengen.
1942 Arbeidsdienst voor meisjes
Zoals al vermeld, was deze dienst vrijwillig. Hij bleef dat gedurende de oorlog, al was het de bedoeling dat ook deze dienst te zijner tijd verplicht zou worden. Het is er niet meer van gekomen. De meisjes die zich aanmeldden kwamen voornamelijk uit pro Duitse families. Aanvankelijk waren ze ondergebracht in Barchem, later in De Cloese bij Lochem. Ze maakten zich verdienstelijk zoals omschreven in een bericht in de Lochemsche Courant van 28 januari 1942. Het was een zeer strenge winter met veel vorst en sneeuw; ook de Lochemse bevolking leed onder de kou. Men kreeg toen al weinig kolen toegewezen, terwijl de meeste levensmiddelen streng waren gerantsoeneerd. Er werd door veel mensen al hout gekapt en gesprokkeld in de bossen, ondanks het verbod daartoe. Een gezin, bestaande uit man, vrouw en vier kinderen van tien, acht, zeven en vijf jaar verbleef bij deze felle kou in een schuur. Het was de familie van een werkloze man. De schuur waarin deze familie verbleef stond tegenover de Cloese en was een vroegere timmermanswerkplaats.Het was er ijzig koud en een boer zou er zijn vee nog niet in hebben ondergebracht. Het gezin woonde daar al sinds 1941. Dat kon zo niet langer volgens de gemeenteveldwachter van Barchem (toen nog gemeente Laren Gld.) Daarom verzocht hij de leidster van de meisjesarbeidsdienst op de Cloese, zich te ontfermen over moeder en kinderen. In de Cloese werd een kamer ontruimd, er werden ledikanten geplaatst enz. Bij aankomst kreeg de familie een bord dampende erwtensoep waar ze zichtbaar van genoot. Deze toestand werd natuurlijk propagandistisch uitgebuit en de meisjes die zich uitgesloofd hadden om het gezin te helpen werden geroemd als “redsters in de nood”. “Onvoorstelbaar,” schreef de redacteur, “de autoriteiten hadden toch al eerder moeten ingrijpen.”
In april 1942 hielpen de arbeidsmannen uit Ampsen bij het omspitten van grond bij de Cloese, bij de familie Kolkman aan het Zuiderenkpad en bij het station. Ook op die manier maakten ze zich verdienstelijk. Op zaterdag 16 mei 1942 zwaaide de tweede lichting vrijwilligers uit het kamp Ampsen af. Op 1 juni 1942 zou een nieuwe lichting, nu verplicht, opkomen. Alvorens men aan de burgermaatschappij werd teruggegeven werd, zoals dat ook in 1941 het geval was plechtig afscheid genomen. Wat er in de afgelopen vijf maanden werd gepresteerd en hoe het afscheid verliep wordt vermeld in bijstaand artikel, ontleend aan de plaatselijke courant van 15 mei 1942. Evenals de diverse lichtingen vrijwilligers die sinds mei 1941 het kamp Ampsen bevolkten, werden de verplicht opgekomenen – waaronder thans veel studenten en toekomstige ambtenaren, op dezelfde manier opgevangen en geoefend. Ook voor hen gold het gedisciplineerd werken, zingen en “in de pas lopen”. Ook voor de nodige afwisseling werd natuurlijk gezorgd. Zo was er begin augustus al een gemeenschapsavond in het kamp zelf. De arbeidsmannen zelf organiseerden toneelstukjes en er werd gezongen. De avond werd besloten met het plechtig strijken van de vaderlandse driekleur, terwijl op het kampterrein de mannen in carré stonden opgesteld. Ook die zomer zagen de Lochemers dikwijls hun “Koenraads” in de straten en natuurlijk lieten toen ook de jonge Lochemse meisjes zich niet onbetuigd. Er werden zelfs vriendschappen voor het leven gesloten. Diverse thans in Lochem wonende arbeidsmannen van toen uit kamp Ampsen trouwden later met een Lochemse schone en genieten thans - ruim 60 jaar later van hun AOW.
Het eten in het kamp was niet slecht, maar lang niet altijd voldoende, voor 18 jarige jongens. Boerenfamilies in de omgeving van het kamp, o.a. een familie Reusink, voorzagen af en toe jongens van brood, lekker Gelders roggebrood dat eigenlijk niet mocht worden aangenomen. Ook andere Lochemers namen jongens, wanneer ze vrij waren in hun huizen op. Bijvoorbeeld de familie Miltenburg, toen wonend in de Tuinstraat, waar de jongens te allen tijde welkom waren. Zij deden veel voor de dienstplichtigen die het lang niet altijd gemakkelijk hadden. Contacten met zulke families bleven ook na de oorlog veelal gehandhaafd.
Omdat in 1942 alle voeding strikt gerantsoeneerd was probeerden de jongens wat bij te kopen zonder distributiebonnen. Dit voedsel was meestal niet veel bijzonders, maar het was maagvulling. Zonder bon kopen lukte nog wel eens bij bakker Gerrit Pongers in de Molenstraat, die daar sedert 1938 gevestigd was. Pongers en zijn vrouw Marie wisten nog wel eens iets weg te moffelen voor de mannen, zoals roggebrood. Ook het niet erg smakelijke gebak van toen verdween vaak in de magen van de hongerige klanten van de arbeidsdienst. Op de levering van voedsel aan het kamp Ampsen en het meisjeskamp de Cloese werd destijds behoorlijk controle uitgeoefend. Dat blijkt uit enkele bewaard gebleven brieven uit het archief van de gemeente Laren. Daaruit komt naar voren dat bakker G.J. Heusinkveld te Lochem per week 400 kg brood leverde tegen fl. 0,19 per kg, dat boter, kaas, gedroogde en vatgroenten werden betrokken van het centraal beheer van de N.A.D. En dat taptemelk (ook gerantsoeneerd) en karnemelk werden geleverd tegen resp. 7 en 8 cent per liter.
Zomerfeest Arbeidsdienst
Op woensdag 19 augustus 1942 werden op vijftig plaatsen in Nederland zomerfeesten gehouden, georganiseerd door de Nederlandse Arbeids- dienst voor jongens en meisjes. In Lochem werd het feest op de Markt voorafgegaan door een mars door de stad van de jongens uit Ampsen en de meisjes van de Cloese. Heel toevallig viel dit evenement samen met een proeflanding van geallieerde troepen bij Dieppe aan de kust van Frankrijk. De Nederlanders die gehoopt hadden dat nu eindelijk de bevrijding was begonnen, kwamen bedrogen uit. De Britten en Canadezen werden door de Duitsers die de versterkte kust bewaakten bloedig teruggeslagen. Velen sneuvelden helaas daarbij. Het zou nog bijna twee jaar duren voordat de volgende poging werd ondernomen. Die slaagde wel en bracht uiteindelijk de bevrijding. Gedesillusioneerd als vele Lochemers waren over het falen van de geallieerde landing sprak het vanzelf dat een groot deel van de burgerij ook al uit principe het die avond liet afweten. Daar kwam nog bij dat ook de meisjesarbeidsdienst deelnam. Die was niet verplicht, zodat men er met zeer gemengde gevoelens tegenover stond. Het was die avond prachtig zomerweer en degenen die naar de Markt togen, meestal uit nieuwsgierigheid, kregen een uitgebreid programma voorgeschoteld. Dit werd de volgende vrijdag 21 augustus in de plaatselijke courant beschreven.
Arbeidsdienstmeisjes zwaaien af
Ondanks het vrijwillige karakter van de meisjesarbeidsdienst waren op zaterdag 26 september 1942 talrijke kaderleden van Ampsen aanwezig op het afscheidsfeest van de meisjes van de Cloese. De meisjes van de Cloese hadden er een half jaar opzitten. Aanwezig waren o.a. Hopman Reinders, aspirant-hopman Ariëns en aspirant-hopman Groeneveld. De bijeenkomst werd gehouden in de barak achter de Cloese, waar ook circa veertig moeders en kinderen aanwezig waren voor wie de meisjes hadden gewerkt. Na het welkomstwoord van mej. Hoen, leidster van de meisjes, werd op koffie en koek getrakteerd. Om de feestelijke stemming te accentueren volgde een programma van toneelstukjes, volksdansen en schetsjes.
Een eerste groep verplichte arbeidsmannen zwaait af
Nog vóór het jaar 1942 ten einde was zwaaien de eerste “groene mannen” die in mei verplicht waren opgekomen in het kamp Ampsen af. Ook dit ging weer gepaard met een grote gemeenschapsavond, nu in zaal Stegeman te Laren Gld. Ook inmiddels weer opgekomen meisjes van de Cloese waren aanwezig alsmede afgevaardigden van het arbeidskamp te Eibergen. Verdere aanwezigen waren onder meer de commandant van het 6e korps, arbeidsleider Kuiper en hopman Van der Loo. Zelfs de heer Van Engen, vroeger tandarts te Lochem, was aanwezig, waarschijnlijk speciaal uitgenodigd. De leider van die avond was aspirant-hopman Ariëns en natuurlijk ontbrak ook hopman Reinders, de kampcommandant van Ampsen, niet. De zaal was versierd met rood, wit en blauw en dennengroen; het zag er allemaal behoorlijk “Nederlands” uit. Wanneer men echter de zaak goed beschouwde, aldus een der genodigden, hing er wel de sfeer van de “Nieuwe Orde”. Er waren namelijk nogal wat N.S.B.-ers en pro Duitse belangstellenden. Ariëns was tevens de zangleider die avond, die omlijst werd met muziek. Ook werden schetsjes opgevoerd. “De grootste verdienste van het lied,” aldus de zangleider, “is dat het de gemeenschapszin tot uitdrukking brengt en de zingenden tot een hechte eenheid samensmeedt!” Onder zijn leiding hadden tot dan de arbeidsmannen veel krachtige liederen gezongen; liederen van Neerland, van de zee, van den arbeid en van de “spaden”.
Het jaar 1942 is ten einde. Begin januari 1943 wordt het kamp Ampsen bevolkt door alweer de 4e lichting. Van begin januari tot mei 1943 gebeurde er eigenlijk weinig spectaculairs in het arbeidskamp te Ampsen. Men hield zich, als het jaar daarvoor, bezig met de gewone dagelijkse werkzaamheden. Wel raakte de dienst steeds verder in nationaal socialistisch vaarwater. Zoals we al zagen, was de aanvankelijk zeer enthousiaste landelijke commandant majoor Breunese al in augustus 1941 verdwenen. Hij werd opgevolgd door de wat meer fanatieke commandant De Bock. Veel kaderleden die de zogenaamde nieuwe tijd propageerden infiltreerden geleidelijk de kampen. Zij probeerden de jonge mannen te indoctrineren met nationaal socialistische en Germaanse propaganda. Dat bleek uit lezingen die de jongens verplicht waren bij te wonen. In 1943 kwam het keerpunt in de oorlog en kregen de geallieerden geleidelijk de overhand. Dat begon met het debâcle bij Stalingrad. Ook werden de Duitsers verdreven uit Noord Afrika. Eind april kwam de mededeling dat de militairen van het voormalige Nederlandse leger weer in krijgsgevangenschap moesten worden teruggevoerd. Dit leidde tot wilde stakingen, vooral in het oosten van het land en dus ook in Lochem. Meedogenloos werden die stakingen door de Nazi’s de kop ingedrukt en dit kostte veel Nederlanders het leven. In februari 1943 was ook het gemeentebestuur van Lochem nationaal-socialistisch geworden. Op de 27e van die maand werd een N.S.B. burgemeester, F.D.N. van Elten, geïnstalleerd; tijdens de plechtigheden die daaraan verbonden waren werd ook een groot deel van de arbeidsmannen uit Ampsen verplicht om hieraan deel te nemen. Ze paradeerden voor de nieuwe “burgervader” op de Markt voor het stadhuis. Op 1 mei, de dag van de arbeid, door de Duitsers op hun eigen manier gevierd, was het de bedoeling dat de N.A.D.-Ampsen en de meisjes van de Cloese gezamenlijk deze dag luisterrijk zouden vieren met vlaggenparades, spelletjes voor de kinderen en een mars door de stad. Er was zelfs een voetbalelftal geformeerd dat het zou opnemen tegen een van de Lochemse voetbalclubs. ‘s Avonds zou de Lochemse bevolking worden uitgenodigd bij de gemeenschapsavond in het kamp. Of er veel gekomen zouden zijn laten we maar in het midden, maar het feest werd afgeblazen. Hoe kwam dat? De al gemelde stakingen waren nog in volle gang en de Duitsers hadden de uitzonderingstoestand afgekondigd. Van zes uur ‘s avonds tot vier uur ‘s morgens hadden de burgers huisarrest. De Lochemsche Courant gaf het volgende commentaar: “Bijzondere omstandigheden waren er aanleiding toe, dat alle feestelijkheden die ter opluistering van de eerste meidag, de dag van de arbeid, waren georganiseerd moesten worden afgelast.” Dit gold ook voor het feest dat de arbeidsmannen van Ampsen en de arbeidsmeisjes van de Cloese tezamen in Lochem zouden geven. In Ampsen werd bij de vlaggenparade als leuze voor de eerste meidag “vertrouwen” uitgesproken. Op 8 juni 1943 was het weer zover. De dienstplichtigen van de 4e lichting N.A.D.-Ampsen zwaaiden af. Schop, uniform en eetgerei werden ingeleverd. Na zes maanden diensttijd kreeg iedere arbeidsman een ontslagbriefje waarop stond of je je best had gedaan, bijvoorbeeld, matig, zeer matig, goed of heel goed. Een soort getuigschrift dus. In 1943 was het al zover dat bepaalde kaderleden die “fout” waren demonstratief het N.S.B. speldje droegen.
Voordat de 4e lichting afzwaaide werd op vrijdag 4 juni om drie uur ‘s middags door de jongens en meisjes een defilé gehouden. Zingend, begeleid door tromgeroffel trokken ze langs de Schouwburg. Het defilé werd afgenomen door de N.S.B. Burgemeester Van Elten en foute maar ook “goede” autoriteiten. ‘s Avonds was er een eenpansmaaltijd in de Schouwburg en konden de mannen en meisjes afscheid nemen van de burgers van Lochem. Of er veel belangstelling voor was is niet bekend gemaakt.
Inmiddels was in juni 1943 weer een nieuwe groep arbeidsmannen opgekomen. Interessant is misschien de vermelding dat bij gebrek aan collectanten - de mannen dikwijls werden ingeschakeld bij de Winterhulpcollecte. Omdat deze instelling in 1940 waren de meeste liefdadigheidsinstellingen gelijkgeschakeld en in de Winterhulp Nederland ondergebracht van meet af aan in Duits vaarwater koerste – was het moeilijk om collectanten te werven. Vandaar dat een beroep werd gedaan op de N.A.D., de Jeugdstorm en de W.A. - uiteindelijk allemaal op Duitse leest geschoeide organisaties.
Op 29 oktober 1943 meldde de Lochemsche Courant dat de Winterhulp van de commandant N.A.D. dit zal De Bock zijn geweest fl. 20.000,— had ontvangen voor de volksgenoten die het moeilijk hadden. Dit betrof de opbrengst van de collecte die van 11 tot 16 oktober 1943 werd gehouden. Op dinsdag 13 oktober 1943 werd in de arbeidskampen Winterswijk en Ampsen door een gezelschap van de Nederlandse Omroep (de verzuilde omroep van voor de oorlog werd op last van de bezetter in maart 1941 tot Nederlandse Omroep omgevormd) een voorstelling gegeven, tijdens een tournee door Oost en Noord-Nederland, omdat duizenden mannen hadden geholpen met de aardappeloogst. Zes leerlingen van de Omroep, onder leiding van Adriaan van Hees, fanatiek nationaal socialist lieten zich tijdens dit aardappeltournee van hun beste kanten zien. Jan van Hees trad op als conferencier, Fred Krom speelde piano. Het was een voorstelling die geheel in het teken stond van nationaal socialistische en Germaanse broederschap. In overeenstemming daarmee waren de genodigden. Obersturmführer Feldmeister, een zekere H. Looks, burgemeester Van Elten van Lochem met echtgenote, de groepsleider van de N.S.B. te Lochem, op dat moment de heer Schekman, en vele anderen. Bekend is nog dat de kantine in het kamp versierd was met vlaggen, groen en blauw, naast de portretten van de leider Mussert Mussert was inmiddels uitgeroepen tot leider van het Nederlandse volk - en de commandant van de N.A.D., De Bock. Of de aanwezige niet foute stafleden en de jongens het zelf interessant hebben gevonden is niet bekend. Meestal werden op zo’n moment de zaken met een korreltje zout genomen.
Het was inmiddels eind 1943. De Duitse terreur nam gestadig toe, de Wehrmacht was overal in Europa op de terugtocht en de bevolking in West Europa snakte naar de bevrijding. Die zou echter nog meer dan een jaar op zich laten wachten. Voor de Lochemse kinderen werd door de N.A.D. Van Ampsen Sinterklaas gevierd, op zaterdag 4 december van het jaar 1943 in de Schouwburg. St. Nicolaas maakte eerst een rondrit door de stad, waarna om twee uur ‘s middags eenieder met zijn kinderen was uitgenodigd voor het feest binnen, waar men kon genieten van een eenpansmaaltijd die geheel was verzorgd door arbeidsmannen en meisjes.
Het jaar 1943 is ten einde. Ook de lichting die in juni onder de schop kwam kon naar huis. Inmiddels waren voor de nieuwe lichting die in januari 1944 zou opkomen honderden jongemannen opgeroepen. Velen kwamen niet. Men dook onder of liet zich door middel van een verzonnen kwaal ongeschikt verklaren voor de dienst. De meeste plaatselijke doktoren waren “goed” en gaven al gauw een bewijs van ongeschiktheid. De keuringsartsen, meest N.S.B.-ers, keurden de meesten daarentegen zonder meer goed.
Het jaar 1944 had juist zijn intrede gedaan toen op 5 januari een nieuwe groep jongens het kamp Ampsen binnenstroomde. Bezieling om land en volk te dienen was bij de meesten ver te zoeken, maar als men niet kwam liep men de kans naar Duitsland te worden gestuurd om er te werken. Dat was op dat moment toen het daar dag en nacht bommen regende geen aanlokkelijk vooruitzicht. Bovendien voorzagen de meesten wel dat het nu niet meer lang zou duren. De berichten van de BBC en Radio Oranje uit Engeland waren gunstig en iedereen had het over de invasie die nu elk moment kon beginnen om de bevrijding van Europa te brengen. In het oosten rukten de Sovjettroepen snel op en trokken de Duitse legers zich steeds verder terug. Misschien tegen beter weten in waren veel N.S.B.-ers en pro Duitse figuren nog steeds fanatiek in het uitdragen van hun idealen. Zo ook de staffunctionarissen van de N.A.D. Op dat moment zullen ze nog niet hebben geweten dat begin september 1944 het einde zou brengen van hun N.A.D.- wereldje of dat deze instelling nooit meer zou terugkomen. Maar zover was het nog niet.
De laatste acht maanden
Belevenissen in het kamp Ampsen van de Arbeidsdienst in 1944. Hoe was nu de situatie op die 5e januari 1944 toen een nieuwe - en op een na laatste - lichting opkwam? Het waren over het algemeen 18 en 19 jarige jongens, van wie velen uit het Westen en Limburg kwamen. De opkomst was al minder dan in de jaren 1941 1943, omdat ook nu velen aan hun oproep geen gehoor hadden gegeven. Hoe zo’n opkomst precies in zijn werk ging herinnert zich na zestig jaren nog een Limburger die toen als 18 jarige in die januarimaand wèl naar Lochem kwam om zijn arbeidsdienstplicht te vervullen.
Door twee kaderleden, aanhangers van de “Nieuwe Orde”, werden de toekomstige arbeidsmannen op station Lochem van de stoomtrein gehaald. Die kaderleden waren “onderhopmannen”. Meteen al werd er gebruld “opstellen allemaal in de rij, drie aan drie formeren. En stilte.” Er werd verzocht een lied aan te heffen (de echte arbeidsdienstliederen moesten nog geleerd worden). Dat liep gemakkelijker tijdens de tocht van ongeveer twintig minuten naar het kamp. Het gros van de nieuwelingen had weinig animo om te zingen. Op deze grauwe januariochtend werd wie het initiatief daartoe nam is onbekend het lied “Wij willen Holland houden, ons Holland fier maar klein” aangeheven. Daarop kwam toen weinig commentaar van de “hoppies”! Toen de nieuwelingen, in het kamp aangekomen, in hun burgerkloffie in een lange rij stonden te wachten op hun eerste maaltijd in kamp 321 N.A.D.-Ampsen, serveerde de kok erwtensoep. Het burgerpak werd al gauw verwisseld voor een groen soldatenpak met het embleem van de N.A.D. en een kepie zoals voorheen de soldaten droegen van het Nederlandse leger. Ook de beruchte puttees ontbraken niet bij de gewone arbeidsman. Het kader droeg meestal modeluniformen met laarzen en een pet, met natuurlijk de nodige emblemen erop. Evenals de vorige lichtingen mochten de jongens, behalve voor hun werk, het kamp de eerste vier weken niet verlaten. Men moest eerst in de leer en dat was voor de meesten die weinig moesten hebben van de Nieuwe Orde een hele toer. De training, min of meer op Duitse leest geschoeid, was zwaar. Als altijd marcheren, vallen, opstaan, liggen en salueren. Bedden opmaken was een compleet ritueel. Leren eten met mes en vork, ochtendgymnastiek, vlaggenparade, enz. Na vier weken elke woensdagavond en zondag vrij van dienst, mits men geen straf had. ‘s Zondags mocht men bezoek van thuis ontvangen; ouders, vrienden en kennissen kwamen de jongens vaak bezoeken en brachten dan van hun toch al schaarse rantsoen wat aanvulling mee op het kamprantsoen. Kwamen soms verwanten niet opdagen dan werd het door anderen ontvangen voedsel eerlijk verdeeld, aldus onze zegsman. Bovendien en dat gold ook voor deze nieuwe groep werden veel jongens die na vier weken Lochem gingen verkennen door de Lochemers vriendelijk bejegend en niet zelden uitgenodigd. Ook de boerenbevolking in de omgeving van het kamp stelde zich gastvrij op. Het eten was volgens onze Limburger wel goed maar te weinig voor iemand van 18 jaar. Een mager ontbijt van een half kuchje met wat boter, warm eten vaak bestaande uit boerenkool met worst of kapucijners. Mocht men niet uit dan kon men naar de kantine. Er werden in die periode ook veel lezingen gehouden door een der kaderleden over het leven en de gewoonten van onze voorvaad’ren, o.a. over de roemruchte oude Germanen. De jongens deden hun best om het allemaal te begrijpen.
Alweer volgens onze arbeidsman van toen werden vooral in dat laatste jaar de zaken gesaboteerd door anti’s om er uitdrukking aan te geven dat men “echt Nederlander” was. Bepaalde N.S.B. Kaderleden probeerden het leven voor sommigen ondraaglijk te maken. Onze zegsman is bekend dat een van de jongens wegens lijdelijk verzet door enkele kaderleden zo gepest werd dat hij op de ziekenzaal terechtkwam waar hij is overleden. Dat was een zekere Piet Siefkens uit Rotterdam. De morgen na zijn overlijden moesten alle jongens op de appèlplaats aantreden. Daar maakte hopman Ariëns – een goede die al eerder genoemd werd het overlijden bekend. Veel van zijn kameraden konden hun tranen niet bedwingen. Individueel verzet, ver van huis en haard, tegen de onderdrukking.
Het laatste volle jaar van oorlog en bezetting werd spannend en emotioneel. Iedereen verwachtte nu elk moment de invasie en daarmee de verlossing van de nationaal socialistische overheersing. De leiding van de N.A.D. echter bleek nog vol goede moed, óók die in Ampsen. Op 21 maart 1944 werd door de jongens van Ampsen en de vrijwillige meisjesarbeidsdienst van de Cloese een lentefeest gehouden. Toen op 21 maart, de dag waarop de lente begon, na een maartse bui de zon doorbrak, trad de Arbeidsdienst aan op een akker nabij de Koedijk. Overal waren de boeren al bezig op de akkers om te zaaien. De aangetreden arbeidsdienst demonstreerde met een symbolische handeling zijn verbondenheid met werkend Nederland. Met hun spaden stonden de mannen in twee groepen opgesteld, de meisjes van het A.D.M.-kamp tussen hen in. In aanwezigheid van enkele genodigden en een aantal belangstellende jongelui overhandigde burgemeester Van Elten hun, namens de burgerij, een versierde bak met zaad. Hij hield daarbij een toespraak, waarin hij de Arbeidsdienst het zaad der gemeenschap noemde, dat naar hij hoopte zou uitgroeien tot heil van Nederland en Europa. ‘s Morgens was er al een sportfeest geweest, gevolgd door een feestmaaltijd van N.A.D. En A.D.M. in kamp Ampsen. Daar zaten ook een aantal genodigden aan, onder wie de burgemeester en zijn echtgenote. ‘s Avonds was er een gemeenschapsavond in de Schouwburg. Zoals altijd was ook deze keer de zaal versierd met groen en bloemen en met het N.A.D. embleem. De commandant van het kamp begroette opperarbeidsleider Rigter uit Apeldoorn. Die woonde vroeger in Lochem, was tot 1942 eigenaar van hotel Aurora, was ooit kapitein in het voormalig Nederlands leger en aanvankelijk leider van de in 1933 te Lochem opgerichte N.S.B. Afdeling. Tenslotte deelde de commandant nog mee dat het in de bedoeling lag om nog een meifeest en een oogstfeest te houden. Voor zover we weten is het er niet meer van gekomen. Wel sukkelden tot juli 1944 de in januari opgeroepenen hun diensttijd door. Dagelijks klonken ook toen nog de arbeidsdienstliederen door de Lochemse straten als de N.A.D. op mars was en ook zag men de jongens door Lochem slenteren in hun vrije tijd.
Invasie
De invasie, waar zo vaak over gepraat was, begon dan eindelijk op de 6e juni van dat jaar. Snel ging de opmars aanvankelijk niet. Maar in juli en augustus kwam de doorbraak in Frankrijk en ook voor ons land leek de bevrijding begin september nabij. In de opwinding van Dolle Dinsdag, 5 september, werd het kamp Ampsen – zonder dat daartoe eigenlijk het bevel was gegeven hals over kop verlaten. Met de spaarzame autobussen die toen nog reden, probeerden de jongens hun woonplaatsen te bereiken. Sommige jongens doken onder in de omgeving, bang om opgepakt te worden of naar Duitsland te worden gestuurd. Zo verging het tenminste een arbeidsman die toen hulpkok was in de keuken. Hij dook onder bij de familie B. in de buurt van het kamp. Hij bleef daar de hele strenge winter van 1944 1945 en hielp bij allerlei werkzaamheden. Hij trouwde later een Lochems meisje. Na de oorlog vestigde hij zich in Noord Brabant, maar verhuisde na zijn pensionering weer naar Lochem. Volgens zijn zeggen waren er vóór de evacuering van het kamp in september nog een kleine honderd arbeidsmannen aanwezig. Ook het kader had zich grotendeels uit de voeten gemaakt. Enkelen van hen doken de illegaliteit in. Wie fout was geweest, probeerde zich in die winter te rehabiliteren door aan allerlei zogenaamde verzetsactiviteiten deel te nemen. Na de ontruiming schijnt het kamp Ampsen eerst nog als legerplaats gediend te hebben voor een groep Duitse SS-ers. Lochem was in die winter overstroomd met Duitse soldaten die overal inkwartiering eisten. Na de bevrijding, half april 1945, werden er ook gedetineerden N.S.B.-ers en collaborateurs in opgesloten. Daarna vinden evacués, die hun woonplaatsen elders nog niet konden bereiken, er een tijdelijk onderkomen. Nadien diende het kamp als internaat voor moeilijk opvoedbare jongens. De plaats waar ruim zestig jaar geleden de N.A.D. haar bivak opsloeg ligt er nog steeds, te midden van de mooie en stille natuur van Ampsen en Exel. Alleen de barakken van toen zijn vervangen door mooie solide gebouwen. Dikwijls nemen personen die destijds als arbeidsman in Ampsen dienden de gelegenheid waar om in gezelschap van vrouw, kinderen en kleinkinderen plaats en omgeving op te zoeken waar hun destijds de zogenaamde dienst aan gemeenschap en kameraadschap werd voorgehouden.