Ondergoed

Ondergoed

 

Het ondergoed ofwel de onderbroek is een kledingstuk welke wordt gedragen onder de normale broek. De onderbroek diende van oorsprong om de zorgen dat de gewone broek minder snel vuil werd. Door de dunne stof welke wordt gebruikt voor het maken van de onderbroeken zijn deze gemakkelijk uit te wassen. Vooral toen er vroeger nog geen wasmachines bestonden was ondergoed een stuk makkelijker uit te wassen dan de gewone broeken.

Soorten ondergoed

Het ondergoed in de vorm zoals wij deze op dit moment kennen is een redelijk recente vorm van ondergoed. Vroeger werden de onderbroeken naast het schoonhouden van de broek gemaakt als extra bescherming in de koude klimaten. Ook waren de onderbroeken niet kort zoals nu maar hadden deze vaak lange pijpen. Dit kwam vooral veel voor in het begin van de 20e eeuw. De lengte van onderbroeken is heel verschillend. Tegenwoordig bestaan onderbroeken in allerlei soorten formaten en met verschillende lengtes van de pijpen. Zo heb je boxershorts met langere pijpen, slips  vaak zonder of met hele kleine pijpen en strings welke zelfs maar een klein gedeelte van het bekken  omvatten.

Verschil tussen mannen- en vrouwenondergoed

In het begin van de 20e eeuw tijd was het ook nog heel normaal dat zelfs de vrouwen lange onderbroeken droegen, wat tegenwoordig vrijwel niet meer voorkomt. De onderbroeken met langere pijpen, ofwel de boxershorts, worden in meestal alleen nog maar door mannen gedragen. Echter recentelijk is het zogenoemde hipster model op de markt gebracht, wat ondergoed is voor vrouwen met langere pijpen.

BH

Bustehouder Aan het begin van de 20e eeuw dook in het Nederlands het woord 'bustehouder' op, min of meer gelijktijdig met de uitvinding van de moderne beha. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt een bron uit 1902 waarin men spreekt over "reformkorsetten en bustehouders".Het woord is een samenstelling van 'buste' (boezem, borsten) en 'houder' (van het werkwoord 'houden').Het is een leenvertaling van het Franse 'soutien-gorge' (bustesteun), wellicht via het Duitse 'Büstenhalter'. Het was de Française Herminie Cadolle die de woorden 'corselet-gorge' en later 'soutien-gorge' lanceerde. In 1950 werd 'bustehouder' in de Van Dale opgenomen. Het letterwoord 'beha' – ook 'bh', 'b.h.' of 'BH' gespeld – ontstond later als eufemistische afkorting van 'bustehouder' en is intussen de meest gebruikelijke benaming.

In nogal wat talen heeft men de benaming aan de Franse term ontleend; zo spreekt men in het Roemeens van een 'sutien', in het Grieks van een 'soutién' ('σουτιέν'), en in het Turks van een 'sütyen'. Ook in Vlaanderen is het woord 'soutien' goed ingeburgerd. De Engelse benaming, 'brassiere' (meestal verkort tot 'bra'), is eveneens een (Normandisch) Frans leenwoord, maar verwijst in het Frans en in de Vlaamse dialecten naar een kledingstuk voor baby's met knopen op de rug.

De beha ontstond eind 19e eeuw in het Westen en raakte in de eerste helft van de 20e eeuw ingeburgerd. De ontstaansgeschiedenis kan echter niet los gezien worden van de ontwikkelingen die het korset doormaakte van de renaissance tot de belle époque. Verder zijn er in de Europese kostuumgeschiedenis voorlopers van de beha aan te wijzen, die, hoewel de beha er niet rechtstreeks op teruggaat, wel een gelijkaardige opbouw hadden of dezelfde functies dienden.

 

In de menselijke geschiedenis duiken allerlei kledingstukken en accessoires op om vrouwenborsten te bedekken, te ondersteunen of ze een ander aanzicht te geven. In het Middellandse Zeegebied is kleding ter ondersteuning van de borsten opgetekend uit de oudheid. Van de Minoïsche beschaving zijn 3600 jaar oude beeldjes overgeleverd van de slangengodin in een lange rok en een korsetachtig lijfje dat de taille nauw omsloot en de ontblote borsten opstuwde.De klederdracht van de Minoïsche beeldjes wijkt sterk af van andere kleding uit die tijd, die erg eenvoudig was, grotendeels gelijk voor mannen en vrouwen, en zonder duidelijk onderscheid tussen bovenkleding en ondergoed.

In het Oude Griekenland en Rome droegen vrouwen onder bepaalde omstandigheden een strophion of strophium[b] om de boezem: een lang wollen, katoenen of linnen verband dat op de rug werd vastgemaakt. Griekse en Romeinse meisjes en vrouwen droegen het verband veelal om de borsten plat te duwen en vast te houden. Bij jonge meisjes veronderstelde men dat een strak verband de borstgroei tegenging; het Romeinse schoonheidsideaal was een fijngebouwde jonge vrouw met kleine borsten en brede heupen. Het strophium kon evengoed gebruikt worden om de boezem in de kijker te zetten, simpelweg door langere verbanden te gebruiken of door het verband onder de borsten te wikkelen.In de Ilias van Homeros wordt verwezen naar de rijkversierde borstband van Aphrodite en op 4e-eeuwse mozaïeken uit de Villa Romana del Casale zijn vrouwen te zien die aan lichaamsoefening doen in wat wel een bikini lijkt die bestaat uit een strophium en een broekje. Naast het strophium waren leren riemen onder of over de borsten gebruikelijke kleding voor Griekse en Romeinse vrouwen. Zulke riemen werden boven een tuniek gedragen, als bovenkleding dus.

 

Over ondergoed tijdens de middeleeuwen in Europa is relatief weinig met zekerheid bekend. Zowel mannen als vrouwen droegen als onderkleding een kiel, chainse of chemise, al dan niet in combinatie met een soort (onder)broek. Ondersteuning van de buste was vermoedelijk zeldzaam, al zijn er aanwijzingen dat vrouwen weleens een linnen verband om de borsten wonden om ze op hun plaats te houden en kleiner te doen lijken. In de 13e-eeuwse Roman de la Rose geeft een oude dame bijvoorbeeld het advies om grote borsten in te binden.Tot in de 15e eeuw idealiseerde men namelijk jonge vrouwen met kleine, ronde en hoog gepositioneerde borsten.

Over het algemeen werd, vooral naar het einde van de middeleeuwen toe, de boezem goed ingepakt onder strakke lijfjes en hoge halsuitsnijdingen

 

Terwijl vroeg- en hoogmiddeleeuwse klederdracht voor vrouwen bestond uit lange, losse gewaden, hadden laatmiddeleeuwse overjurken een opvallend nauwsluitende snit en een vetersluiting, waardoor ze – ook zonder spannende onderkleding of een aparte beha – enige ondersteuning boden voor zwaardere vrouwenborsten. De onderkleding bleef dan ook grotendeels losjes.

Toch bestonden beha's en nauwere onderkleding wel degelijk. De Franse hofarts Henri de Mondeville schreef in de jaren 1310 dat sommige vrouwen twee aansluitende "borstzakjes" in hun onderhemden naaiden en de boezem vervolgens met een verband vasthielden.Verschillende verluchte manuscripten uit de 14e en 15e eeuw bevatten afbeeldingen waarop aansluitende onderhemden met borstzakjes te zien zijn. In Meister Reuauß, een anoniem satirisch gedicht uit het 15e-eeuwse Oostenrijk, staat te lezen dat menig vrouw "twee buidels" maakte zodat alle jongens zouden zien wat voor mooie borsten ze had, terwijl andere vrouwen "zakjes" maakten opdat men in de stad juist níét zou zien dat ze dikke borsten hadden. In 2008 vonden archeologen van de Universiteit van Innsbruck in het Oost-Tiroolse Lengberg-kasteel vier linnen beha's tussen 2700 textielfragmenten. Het bleek te gaan om twee mouwloze onderhemden met borstzakjes, een beha met schouderbandjes en een longlinebeha met vetersluitingen onder de oksels. Op een van de beha's werd kloskant aangetroffen, wat doet vermoeden dat het eigendom was van een rijke, mogelijk adellijke dame. De kledingstukken dateren vermoedelijk uit de eerste helft van de 15e eeuw.

In de renaissance maakte kleding die het figuur benadrukte plaats voor kleding met een rigide vorm. In de 16e eeuw kwam de voorloper van het korset op in de Europese mode. Aristocratische dames droegen een gesteven linnen lijfje of keurslijf, veelal versterkt met walvisbaleinen, staal, riet of een ander hard materiaal. De lijfjes van de renaissance konden zowel onder- als bovenkleding zijn en werden in het Frans cotte genoemd en in het Engels (pair of) body (bodies) (bovenkleding) of stays (onderkleding). Korsetten creëerden een lang en conisch torso, met een brede borstkas en een smal middel. Hoewel de halslijn – vaak vierkant of trapezoïdaal – beduidend lager lag dan tijdens de middeleeuwen, bleef de boezem buiten beeld. Onder het korset werden de borsten namelijk uit elkaar geduwd en daardoor onopvallend gemaakt. Men was ervan overtuigd dat korsetten noodzakelijk waren voor een rechte houding, en aristocratische kinderen – zowel meisjes als jongens – kregen op vroege leeftijd een korset aangemeten.

 

Hoewel de mode van de adel allerlei wijzigingen onderging in de 16e, 17e en 18e eeuw, bleven lijfjes en korsetten grotendeels hetzelfde. Op het einde van de 18e eeuw brak er echter een moment van radicale verandering aan. De Franse Revolutie kan gezien worden als een van de grootste keerpunten in de westerse mode. Exclusieve, formele kleding die geassocieerd werd met de hogere klassen was plots niet langer toelaatbaar. In plaats daarvan werd een eenvoudige, romantische modestijl ingevoerd. De nieuwe stijl, die in Frankrijk à l'anglaise zou gaan heten, ging te leen bij de klederdracht van Engelse meisjes in de jaren 1780 en werd gekenmerkt door simpele jurken met opvallend hoge tailles, korte mouwen en lage halslijnen. De aanhangers van het nieuwe regime brachten de stijl in verband met het oude Griekenland, een bron van inspiratie voor hen. Zowel de bovenkleding als de onderkleding veranderde. Net als zware stoffen en rijke garneersels werden korsetten verworpen. Tot circa 1830 gaven de meeste vrouwen de voorkeur aan klassieke jurken met een strak lijfje in plaats van een korset. Slechts een minderheid van vooral jonge vrouwen in West-Europa droeg hooguit een chemise en een lint onder de borsten. Heel korte korsetten en korsetten die de borsten scheidden, beide voorlopers van de beha, waren eveneens korte tijd populair.

Deze periode betekende een keerpunt in de vormgeving van de boezem: terwijl die tot op het einde van de 18e eeuw ondergeschikt was aan de door het korset benadrukte taille, werd vanaf de Franse Revolutie van korsetten en andere (onder)kleding verwacht dat ze de borsten in zekere mate ondersteunden, scheidden en accentueerden. Door de hoge tailles en de lichte, halftransparante stofjes van de directoire- en empiremode, bijvoorbeeld, kwam de nadruk sterk op de buste te liggen; rond de eeuwwisseling verschenen er zelfs 'valse boezems' van was of katoen.

 

In Europa en Noord-Amerika groeide er tijdens het victoriaanse tijdperk een grote middenklasse, die geïnteresseerd was in mode. Tegelijkertijd werd de textielproductie gemechaniseerd en geïndustrialiseerd, waardoor de prijzen daalden en het aanbod toenam. De uitvinding van de naaimachine speelde een belangrijke rol in de productie en verspreiding van ondergoed. In de jaren 1850 werden de eerste naaimachines in gebruik genomen in Amerikaanse en Britse korsettenfabrieken. Aan het einde van het victoriaanse tijdperk hadden consumenten in het rijke Westen de keuze uit een groot assortiment damesondergoed, inclusief verfijnde korsetten en onderrokken in wit, grijs, zwart of een modekleur, uitgevoerd in satijn of voorzien van kanten boordjes of borduurwerk.

De neoklassieke trends van eind 18e en begin 19e eeuw gingen – via een conservatieve, maar nog altijd romantische fase – geleidelijk over in de meer pompeuze victoriaanse mode, waarin het lange korset opnieuw centraal stond. Strak aangespannen en stijve korsetten werden gecombineerd met volumineuze hoepelrokken (crinolines) in de jaren 1850 en 60 en met tournures begin jaren 70.[ Men reeg de veters van het korset strak aan (tightlacing) zodat het korset een heel 'vrouwelijk' silhouet creëerde, met een volle boezem, een wespentaille en glooiende heupen. Terwijl de korsetten oorspronkelijk passend werden gemaakt door extra stof in te naaien ter hoogte van de heupen en borsten, begon men in de jaren 50 korsetten samen te stellen op basis van meerdere panden, zoals later ook met beha's zou gebeuren. Een typisch midden-19e-eeuws korset bedekte de boezem ruimschoots, werd gesteven en was uitgerust met een harde busk en baleinen. Naar het einde van de 19e eeuw maakte het cuirasse-lijfje (letterlijk pantser, met dezelfde oorsprong als 'keurs' zijn opwachting: een lang en nauwsluitend lijfje dat de rondingen benadrukte, maar nog minder bewegingsvrijheid bood. Om de borsten nog meer te benadrukken, verschenen er in de jaren 1880 opnieuw valse boezems, alsook verstevigde topjes die een push-upeffect konden bereiken. Eigen aan de victoriaanse voorlopers van de beha was dat ze de boezem steevast vormgaven als een ononderbroken geheel, zonder de twee borsten visueel te scheiden.

 

 

De moderne beha ontstond eind 19e eeuw uit een tweeledige evolutie: enerzijds de breed gedragen fysiologische kritiek op korsetten en anderzijds de toegenomen vraag van vroege feministes naar praktische mode. Vanaf de jaren 1830 werd er kritiek geuit op ongezonde modetrends die het lichaam vervormden, zoals tightlacing. Ingesnoerde korsetten konden orgaanletsel veroorzaken en beperkten de bewegingsvrijheid aanzienlijk. Sommige artsen ontraadden knellende korsetten en stelden alternatieven voor. De roep om meer 'hygiënische' en 'rationele' kleding – ter vervanging van de onpraktische modegrillen – werd versterkt door de emancipatie van vrouwen uit de hogere klassen. Zij wilden hun hoepelrokken inwisselen voor kleding die meer bewegingsvrijheid bood tijdens het sporten, zoals de door anderen verafschuwde bloomer. Parallel aan de voorstellen van hygiënisten en feministen experimenteerden kunstenaars met lossere kleding. Verzet tegen de victoriaanse mode kwam vanaf de jaren 1840 bijvoorbeeld van het Pre-Raphaelite Brotherhood, dat kunst in de breedste zin wilde bevrijden van zijn academisch keurslijf en opkeek naar de losse, hoog getailleerde gewaden van de middeleeuwen. De prerafaëlitische klederdracht – ook artistic en later aesthetic dress genoemd – raakte in de jaren 1870 enigszins ingeburgerd bij de artistieke en intellectuele elite. Het duurde tot het einde van het victoriaanse tijdperk voordat reformkleding ingang vond bij een breder publiek. Zo verschenen er in de laatste decennia van de 19e eeuw allerlei lijfjes die wel steun boden, maar het lichaam niet beknelden. Rond de eeuwwisseling werden tal van 'gezondheids-' en 'reformkorsetten' op de markt gebracht, zoals het wollen korset van Dr. Jaeger. De wespentaille bleef echter in de mode en de nieuwe korsetten werden net zo hard aangeregen als de oude, waardoor de boezem vooruit en de heup achteruit werd geduwd, wat resulteerde in het edwardiaans S-vormig silhouet.


Eind 19e en begin 20e eeuw werden in Europa en de Verenigde Staten primitieve beha's ontworpen en gepatenteerd om aan de vraag van actieve vrouwen tegemoet te komen. Wat de 'eerste beha' is, is een kwestie van definitie op basis van de vorm, de functie en de impact van de
 uitvinding. Volgens onderzoekers Jane Farrell-Beck en Colleen Gau is er geen 'uitvinder van de beha' aan te duiden, maar kwam de vinding voort uit vele kleine stappen van zowel mannelijke als vrouwelijke ontwerpers. De Française Herminie Cadolle, grondlegger van het gelijknamige modehuis, ontwierp in 1889 de corselet-gorge, een tweeledig korset dat bestond uit een beha en een heupkorset. Ze verkreeg hiervoor een patent en stelde haar uitvinding tentoon op de wereldtentoonstellingen van 1889 en 1900 in Parijs. Het setje werd in Frankrijk op de markt gebracht, maar kende weinig succes. In de Verenigde Staten bleek het ontwerp van Marie Tucek uit 1893 eveneens een commerciële mislukking. Ook Hugo Schindler en Christine Hardt maakten vermeldenswaardige ontwerpen, respectievelijk in 1893 en 1899. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa, met Frankrijk op kop, werden in de eerste jaren van de 20e eeuw tal van basale beha's geproduceerd. Dat blijkt onder andere uit het feit dat het woord voor beha rond deze periode in de talen van deze landen opduikt. Rond de eeuwwisseling was in het Nederlandse taalgebied sprake van 'brassières', 'borstdragers' en 'bustehouders'

 

 

 

De beha heeft zijn doorbraak voornamelijk te danken aan de begin-20e-eeuwse mode voor bovenkleding. De Fransman Paul Poiret ontwierp vanaf 1908 jurken waaronder zijn klanten geen korset moesten, konden of – wat hem betrof – mochten dragen. Ze hingen als Griekse chitons losjes van de schouders naar beneden, subtiel ingebonden rond het middel. Poirets rechte silhouet werd geïmiteerd door andere ontwerpers en kende een wijde verspreiding. Hoewel veel mensen uit gewoonte of overtuiging korsetten bleven dragen, kreeg de beha gestaag meer aanhangers. Korsetten zelf waren lang en laag, zodat ze haast tot de knieën reikten en geen ondersteuning boden aan de boezem. Onder een slanke jurk kon een hard en verstevigd lijfje of, almaar vaker, een beha dan soelaas bieden.

In Duitsland patenteerde de firma Lindauer in 1912 de eerste in serie geproduceerde beha, de Hautana. Na de Eerste Wereldoorlog onderging het damesondergoed ingrijpende veranderingen. Tijdens de oorlog hadden vrouwen een grote rol gespeeld in de economie, en eind jaren 10 en begin jaren 20 werd de roep om vrouwenkiesrecht in veel landen ingewilligd. Die ontwikkelingen vertaalden zich in een androgyne damesmode in het verlengde van Poirets ideaalbeeld: de boezem werd afgevlakt, de taille verborgen en de heupen versmald. De mode van de jaren 20, gesymboliseerd door de flapper, wisselde het korset in voor bandeaubeha's die de borsten plat duwden. In diezelfde periode werd het corselet uitgevonden, dat de functies van de afvlakkende beha en het rechte heupkorset combineerde. Over het algemeen vergde het jongensachtig silhouet minder en dunner ondergoed, al werd volop gebruikgemaakt van felle kleuren en exclusieve stoffen zoals zijde, kant, kasjmier en later ook viscose (kunstzijde)

 

Vanaf midden jaren 20 werden lichaamsrondingen opnieuw af en toe benadrukt en verschenen er fullcupbeha's die de borsten apart ondersteunden en die een min of meer natuurlijk silhouet toelieten. Zo werd in 1922 de firma Maidenform opgericht, die zich – in naam ('meisjesvorm') en in de ontwerpen – verzette tegen het jongensachtig silhouet. De meest invloedrijke uitvinding was echter de Kestos, ontworpen door de Pools-Britse Rosaline Kiln. De Kestos was een eenvoudige beha die bestond uit twee driehoeken stof, schouderbandjes en gekruiste borstbandjes. Volgens historici Jane Farrell-Beck en Colleen Gau betrof het de belangrijkste innovatie in lingerieontwerp van de 20e eeuw. De moderne beha, beargumenteren ze, duwt de boezem niet langer als één geheel omhoog, zoals de korsetten van weleer, noch duwt hij hem plat als in de jaren 20. Hij wordt voornamelijk figuurcorrigerend ingezet: de beha creëert het gewenste lichaamsprofiel zonder het lichaam zelf te vervormen. Vanaf eind jaren 20 schuilt de figuurcorrigerende kracht van beha's in de schouderbandjes, die de borsten subtiel optillen, en de twee cups, die de borsten apart vormgeven.

Rond 1929 sloeg de mode voor bovenkleding een andere richting in. Hoewel de vrouwelijke figuur slank bleef, verloor ze het jongensachtig karakter definitief. De taille klom naar het natuurlijke middel en werd – samen met de borsten – opnieuw benadrukt. De impact op ondergoed was in eerste instantie beperkt. Wel verdwenen onderhemden en lichaamsbedekkend ondergoed en ging men de beha en het heupkorset rechtstreeks op de huid dragen. Geleidelijk werden beha's lichter en werden ze vaker in elastische stoffen uitgevoerd, zoals lastex. Fabrikanten streefden over het algemeen naar groter draagcomfort voor een grotere groep vrouwen. De Britse firma Berlei introduceerde in 1930 een complex systeem van figuurtypes en maten. In 1932 introduceerde de Amerikaanse producent S.H. Camp and Company vier behamaten: A, B, C en D, die in eerste instantie de stevigheid van de borsten aangaven. Terwijl veel producenten nog lange tijd werkten met eenvoudige confectiematen, paste Warner in 1937 de lettermaten toe op het volume van de cups, zoals nog altijd gangbaar is. Verder verschenen er verstelbare bandjes met haken en ogen. Om consumenten een zo goed mogelijke pasvorm te bieden, leidden producenten en warenhuizen winkelassistenten op om lichaamsmaten correct op te meten en een passend behamodel voor te stellen.Verschillende behatypes werden in de jaren 30 ontwikkeld, maar braken pas door na de Tweede Wereldoorlog, zoals de bandeaubeha zonder bandjes, de beugelbeha en de beha met vullingen.

De Tweede Wereldoorlog legde de kledingindustrie grotendeels lam, onder andere door rantsoenering van grondstoffen. Zo gold er in het Verenigd Koninkrijk een verbod op ondergoed met kant of borduurwerk. Zowel in Groot-Brittannië als in de Verenigde Staten kregen vrouwen – die een belangrijke rol speelden in de oorlog – het evenwel voor elkaar om damesondergoed te laten erkennen als een essentiële industrietak, zodat de kwaliteit van korsetten en beha's gewaarborgd bleef.

 

In 1947 kwam de modewereld na de sobere oorlogsjaren weer tot leven. Europese en Amerikaanse ontwerpers, producenten en consumenten, die de oorlog maar al te graag achter zich wilden laten, sprongen op de kar van de Franse ontwerper Christian Dior. Diens jongste collectie – La ligne corolle, door de Amerikaanse pers de New Look genoemd – was opvallend vrouwelijk en luxueus. Wijde rokken, wespentailles, nauwe bovenstukken en smalle schouders waren kenmerkend voor het nieuwe vrouwbeeld. Het gewenste silhouet werd mogelijk gemaakt door het juiste ondergoed, zoals een stretchkorset en een (bandeau)beha.

Terwijl Diors New Look vooral op de taille werkte, verschoof de aandacht onder invloed van Amerikaanse film en televisie naar de boezem en naar de beha's die het nieuwe ideaalbeeld mogelijk maakten. Producenten adverteerden vanaf de jaren 50 in magazines en op tv met beelden van zich aan- en uitkledende vrouwen in glamoureuze poses. Ook in Hollywood was de beha niet langer onzichtbaar. Voluptueuze actrices als Lana Turner, Jayne Mansfield en Jane Russell droegen zowel op het doek als daarbuiten onder een nauwe sweater een puntbeha of bullet bra. Deze opvallende beha met kegelvormige cups werd in 1949 ontwikkeld door Maidenform en werd verstevigd en voorgevormd met doorgestikte naden.  In diezelfde periode raakte – eveneens door toedoen van filmsterren – de in 1946 gelanceerde en nog erg gedurfde bikini ingeburgerd. In 1948 bracht het Amerikaanse Frederick's of Hollywood een eerste push-upbeha op de markt. Vullingen en gekantelde cups duwden de borsten van de drager omhoog en inwaarts, waardoor een decolleté haalbaar werd voor vrouwen met kleinere borsten.

Het veranderde silhouet werd mogelijk gemaakt door de uitvinding en toepassing van twee kunstmatige vezels na de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse chemiereus DuPont ontwikkelde zowel nylon als lycra (elastaan): sterke, veerkrachtige en erg goedkope vezels. Deze nieuwe stoffen werden onder andere gebruikt om lichte en ietwat rekbare beha's, (heup)korsetten en onderbroeken te produceren. Tegelijk werd de textielproductie gemechaniseerd, waardoor modieus en duurzaam ondergoed betaalbaar werd voor mensen uit alle sociale klassen. Handvervaardigd ondergoed voor rijke dames verdween. Decoraties die tot dan alleen haalbaar waren in zware en dure stoffen, zoals taf en marquisette, werden door de uitvinding van het ragfijne nylon gemeengoed.

 

De borstenfixatie van de Amerikaanse maatschappij, de expansiedrang van ondergoedproducenten, de democratisering van confectie en de groeiende autonomie van tieners verklaren waarom behaproducenten zich ook op pubermeisjes gingen richten. Er werden comfortabele tienerbeha's ontwikkeld in lichte materialen. Zowel artsen als de kledingindustrie opperden dat beha's noodzakelijke ondersteuning boden. Uiteindelijk zou de ontwikkeling van gerieflijke en modieuze beha's voor een generatie mondige maar onzekere tieners[d] het beeld van ondergoed voor alle leeftijden veranderen: meisjes die opgroeiden met goed zittende beha's in mooie stoffen, kleuren en motieven, zouden als volwassene hetzelfde verwachten van hun ondergoed.

In de tweede helft van de jaren 60 zette de vereenvoudiging van damesondergoed voor meisjes en vrouwen zich voort onder impuls van de minirok en maillot of kousenbroek. Toen korte rokken populair werden bij jonge vrouwen, verwierp men kousen en jarretellengordels als onpraktisch en begon men maillots te dragen. Ook heupkorsetten, corseletten, korsetten en onderhemden verdwenen grotendeels. Vanaf eind jaren 60 was het gebruikelijk om onder de bovenkleding louter een beha, een (almaar kleinere) onderbroek en eventueel een maillot te dragen. Hoewel de minirok zelf slechts enkele seizoenen populair was, en dat bij een kleine minderheid van de vrouwen, was de impact op damesondergoed permanent en nagenoeg universeel. Ook onder invloed van de tweede feministische golf en de seksuele revolutie werd traditioneel figuurcorrigerend ondergoed verworpen, won licht en betaalbaar ondergoed aan populariteit en werd er geëxperimenteerd met moderne en minimalistische beha's, zoals de No Bra van Rudi Gernreich uit 1964. Tot in de jaren 70 bleef damesondergoed klein, dun, soepel, sober en soms doorzichtig en werden beha's doorgaans niet gevuld of voorgevormd.

Een innovatie van de jaren 70 waren ondergoedsetjes, waarbij een beha werd aangevuld met een broekje of onderrok in dezelfde kleur of print. Voordien was dit moeilijk haalbaar, maar door de uitvinding van lycra tricot konden fabrikanten dezelfde prints maken in zowel traditionele als elastische stoffen. Eveneens in de jaren 70 werden de eerste in mallen geperste beha's geproduceerd, zoals de T-shirtbeha. Deze beha's worden in een stuk vervaardigd uit thermoplastische stoffen op basis van nylon, polyester en elastaan. Geperste beha's maakten in de loop van de jaren 70 een gestage opgang vanwege het draagcomfort en de toentertijd begeerde nude look.

De afgelopen decennia is het aanbod aan damesondergoed sterk gediversifieerd. Het assortiment bestaande uit klassieke fullcupbeha's en minimalistische creaties werd uitgebreid met T-shirtbeha's, sportbeha's en push-upbeha's. De eerste sportbeha werd in 1977 op de markt gebracht en beleefde door de jogging- en aerobicsrages een sterke groei in de jaren 80 en 90.Terwijl de vrouwenmode zich in de jaren 80 door de zakelijke herenmode liet inspireren – bijvoorbeeld met blazers met schoudervullingen – werd ondergoed opnieuw vrouwelijker en luxueuzer. Zo verscheen er, nadat damesondergoed twee decennia lang voornamelijk eenvoudiger en kleiner was geworden, lingerie die decoratiever, glamoureuzer en romantischer was. Popster Madonna gaf het korset en de bustier weer nieuw leven, en zette hiermee de trend voor zichtbaar ondergoed (in het Engels underwear as outerwear, in het Frans dessus-dessous). Hoewel korsetten als bovenkleding geen gemeengoed werden, zijn zichtbare onderbroekranden en schouderbandjes sinds de jaren 90 in veel situaties niet langer taboe.

In de jaren 90 brak de push-up-beugelbeha door als het populairste type. Het schoonheidsideaal bleef lang en mager, maar nu met grotere en uitgesproken bolvormige borsten. Een push-upbeha maakte het mogelijk om dat ideaal te benaderen. Het model 1300 Dreamlift van de Canadese fabrikant Wonderbra uit de jaren 60 brak pas echt door begin jaren 90. In 1991 ging de Britse markt overstag, in 1993 gevolgd door het Europese continent en in 1994 door de Verenigde Staten. Ook concurrent Victoria's Secret zette – met de Miracle Bra – volop in op push-ups. In 1996 was de Wonderbra de meest verkochte beha ooit. Sindsdien hebben producenten werk gemaakt van comfortabelere beha's. Tot op heden blijven push-up-, beugel- en T-shirtbeha's de meest gedragen types. Sinds midden jaren 2010 zijn sportbeha's en bralettes aan een opmars bezig, voornamelijk bij millennials.

Sinds de jaren 90 dragen vrouwen gemiddeld almaar grotere behamaten. Mogelijke oorzaken zijn de vergrijzing, obesitas en borstvergrotingen. Een andere oorzaak voor de gestegen verkoop van beha's in grote maten is dat vrouwen zich meer bewust zijn van het belang van een goed passende beha en dat ze zich daardoor beter laten opmeten. De gemiddelde behamaat van Amerikaanse vrouwen evolueerde van een B-cup begin jaren 90 naar een C-cup begin jaren 2000 en nog eens tien jaar later wellicht naar een D- of E-cup.