Tjideng
Kamp Tjideng was een Japans interneringskamp voor vrouwen en kinderen tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de wijk Tjideng (nu gespeld als Cideng) van het toenmalige Batavia (Nederlands-Indië).
Batavia kwam onder controle van de Japanners in 1942, en een deel van de stad werd als Kamp Tjideng gebruikt voor het interneren van Europese (vaak Nederlandse) vrouwen en kinderen. De mannen en jongens werden ondergebracht in andere kampen, vaak kampen voor krijgsgevangenen.
In eerste instantie stond Tjideng onder burgergezag, en waren de omstandigheden dragelijk. Toen echter de militairen het gezag overnamen in april 1944 werden privileges (zoals het zelf mogen koken, en de mogelijkheid voor kerkdiensten) al snel ingetrokken. Bezittingen moesten worden afgestaan, en tweemaal daags moesten alle gevangenen aantreden op appél, en moest er gebogen worden in de richting van Japan. Er kwam een centrale voedselvoorziening en de kwaliteit en hoeveelheid voedsel namen snel af. Honger en ziekte sloegen toe en omdat er geen medicijnen beschikbaar werden gesteld steeg het aantal dodelijke slachtoffers.
Het gebied van Kamp Tjideng werd in de loop der tijd steeds kleiner gemaakt, wat de Japanners niet weerhield om er steeds meer gevangenen onder te brengen. Waren er in eerste instantie ca. 2000 gevangenen, aan het einde van de oorlog waren er ca. 10.500, waarbij het grondgebied was teruggebracht tot een kwart van het oorspronkelijke. Elk stukje ruimte werd gebruikt voor slaapplaatsen, inclusief de keukens (er kon niet worden gekookt) en badkamers (leidingwater was niet beschikbaar). Om toch voldoende slaapplaatsen te hebben waren slaapplaatsen niet breder dan 30 centimeter.[5]
Na de atoombomaanvallen op Nagasaki en Hiroshima volgde de overgave van Japan op 2 september 1945. Op 16 september 1945 werden in opdracht van het Rode Kruis filmopnames gemaakt van Tjideng. De beelden waren in de eerste week van december 1945 in Nederlandse bioscopen op het Polygoonjournaal te zien. Het waren de eerste naoorlogse filmbeelden uit Nederlands-Indië.
Japanse oorlogsmisdadiger Kenichi Sonei
De Japanse oorlogsmisdadiger Kenichi Sonei, "de beul van Tjideng", staat in Nederlands-Indië voor de Temporaire Krijgsraad.
Vanaf april 1944 stond het kamp onder commando van kapitein Kenichi Sonei, die verantwoordelijk was voor veel gruweldaden. Hij mishandelde vrouwen en liet kampgevangenen, inclusief zieken, dagelijks aantreden en urenlang staan in de volle zon. Voedsel werd gerantsoeneerd voor kampgevangenen. Op 25 februari 1945 werden ongeveer 150 jongens bij de moeders weggehaald en afgevoerd. Na de oorlog werd kapitein Sonei gearresteerd, en op 2 september 1946 ter dood veroordeeld door de Temporaire Krijgsraad. Het vonnis werd door een Nederlands vuurpeloton ten uitvoer gebracht op 7 december 1946, nadat een verzoek tot gratie aan de Nederlandse luitenant-gouverneur-generaal Hubertus van Mook was afgewezen. Van Mook's echtgenote was een van Sonei's gevangenen in Tjideng geweest.
Verslag van Lord Edward Russell
Toen de geallieerde luitenant-kolonel Read-Collins na de Japanse capitulatie in het kamp aankwam, was hij getuige van de omstandigheden van de gevangenen. Zijn observaties zijn door Lord Edward Russell vastgelegd in The Knights of Bushido: A History of Japanese War Crimes During World War II. Russel was een van de juridisch adviseurs betrokken bij het proces van Neurenberg en het proces van Tokio:
Er waren geen enkele voorzieningen en geen plek voor de kinderen om te spelen. Ze konden alleen bewegen in de smalle straatjes die tijdens het regenseizoen tot enkelhoogte onderstonden met rioolwater van de overgelopen septic tanks. Voedingstekorten hadden gevallen van [honger]oedeem en beriberi veroorzaakt. Er was ook veel dysenterie en malaria.
Hij merkte op dat er in Batavia geen voedseltekorten waren, terwijl de schaarste in het kamp aanzienlijk was:
Het belangrijkste voedselproduct was een onvoldoende hoeveelheid rijst, soms een beetje vlees, zuur zwart brood gemaakt van tapiocameel en een kleine hoeveelheid obi-bladeren, de enige groente. Onmiddellijk na de Japanse capitulatie werden de rantsoenen van de geïnterneerden verdubbeld. Er was vóór de terugkeer van de geallieerden geen tekort aan voedsel en [luitenant-kolonel] Read-Collins zag geen tekenen van ondervoeding onder de plaatselijke inheemse bevolking. Op 18 september waren er al twaalfhonderd patiënten in het kamp ziekenhuis. Er waren nog vele anderen die ook in het ziekenhuis hadden moeten worden opgenomen, maar die bij hun kinderen wilden blijven. Toen zij allemaal werden opgenomen, steeg het aantal patiënten tot tweeduizend en werd elk beschikbaar gebouw in Batavia omgebouwd tot een hersteloord. De ergste gevallen werden naar Singapore geëvacueerd.
Na de bevrijding kwamen de mannen die de Jappenkampen hadden overleefd hun vrouwen en kinderen zoeken.
Nasleep: de Bersiap
Veel voormalige kampkinderen overleden aan boord van SS Nieuw Amsterdam ten gevolge van een mazelen infectie
Veel voormalige kampkinderen overleden aan boord van SS Nieuw Amsterdam ten gevolge van een mazelen infectie
Na de overgave van Japan brak de gewelddadige Bersiap periode aan. Het Indonesische woord 'bersiap' betekent 'maak je klaar' of 'wees paraat'. In het machtsvacuüm sprak Soekarno op 17 augustus 1945 zijn proclamatie van onafhankelijkheid uit, die het begin markeerde van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Schattingen van het aantal Nederlandse en Nederlands-Indische burgerdoden als gevolg van de Bersiap lopen uiteen van 3.500 tot 30.000. De voormalige Japanse interneringskampen werden vluchthavens voor het geweld.[13][14]
In december 1945 werden 3.800 voormalige kampbewoners, waaronder 1.200 kinderen, aan boord van de SS Nieuw Amsterdam naar Nederland gerepatrieerd. De kinderen waren verzwakt na jaren in de Japanse interneringskampen. Een uitbraak van mazelen aan boord kostte veel kinderen het leven. De doden kregen een begrafenis op zee. Op 27 december 1949 ondertekende Koningin Juliana het verdrag waarmee de soevereiniteit aan Indonesië werd overgedragen.
Repatriëring naar Nederland
SS Almanzora arriveert in Amsterdam met 1900 repatrianten uit Nederlands-Indië aan boord (3 januari 1946)
Veel naoorlogse repatrianten uit Nederlands-Indië waren niet eerder in Nederland geweest. Ze waren hun eigendommen vaak kwijtgeraakt tijdens de Japanse bezetting of hadden bezittingen achter moeten laten. Nederland kampte met woningnood en werkloosheid wat het moeilijk maakte om een nieuw bestaan op te bouwen. Sommige repatrianten werden tijdelijk ondergebracht in voormalige werkkampen uit de oorlog, zoals kamp Westerbork. De Nederlandse overheid probeerde in eerste instantie om de repatriëring van Indische Nederlanders tegen te houden. Naargelang de situatie in Nederlands-Indië verslechterde werden ze, onder strenge voorwaarden, in Nederland toegelaten. Over de traumatische ervaringen in de interneringskampen en de Bersiap periode werd meestal niet gesproken.
Lijst Nederlandse slachtoffers
Sara Catharina Auffmorth (1862-1943)
Anna Maria Baier (1870-1945)
Maria Mathilda Elisabeth Bennes (1903-1945)
Johanna Maria Adriana Beumer (1873-1945)
Elizabeth de Bock (1891-1945)
Jansje Catharina Elisabeth Brandenburg (1890-1945)
Hendrina Louisa van Bremen (1881-1945)
Maria Helena ten Cate (1868-1944)
Margaretha Neline Everdina Couvee (1906-1945)
Susannah Elisabeth Ferns (1880-1944)
Susannah Elisabeth Ferns (1880-1944)
Elske de Bruijn (1904-1944)
Caroline Henriette Ernestine Frey (1897-1945)
Henriette Funke* (1910-1944)
Anna Adriana Maria van Gemen (1884-1945)
Cornelia de Geus (1878-1945)
Maria Margaretha Aafje Johanna van Hasselt (1880-1945)
Aaltje Rensine Hoek (1899-1945)
Anna de Jong (1879-1945)
Guurtje Kelder (1898-1945)
Hendrik van 't Sant (1875-1945)
Joanna opt Aldewitveldt (1875-1945)
Hadewich Wouterse (1875-1945)
Leonarda Merien (1875-1945)
Hindrika Antiena Bakker (1875-1945)
Joannes Peters (1875-1945)
Nicholas Arp (1875-1945)
Mike Henseler (1875-1945)
Verena Elisabeth Lienhard (1889-1945)
Pauline Loth (1880-1945)
Dora Elise van Maarseveen (1877-1945)
Maria de Meester (1903-1945)
Herman Christiaan Monteiro (1872-1945)
Adele von Dachsburg (1873-1944)
Petronella Margaretha van Oppen (1898-1945)
Lucy Eleonora Petronella Oudorp Kortebrant (1875-1945)
Justine Ouwehand (1901-1945)
Abeltje Jantje Jennigje Pilon (1878-1945)
Gerarda van Putten (1894-1945)
Andries Groenevelt (1878-1945)
Maria Sänger (1872-1945)
Ida Wilhelmina Maria Schmidt (1881-1945)
Geertje Scholtz (1874-1945)
Lientje van Son (1897-1945)
Ada Tjalkens (1904-1945)
Catharina Alberdina Veenenbos (1880-1945)
Antonia Helena Vogelzang (1879-1945)
Gerarda Geertruida Zijlmans (1894-1945)