Genealogisch woordenboek N t/m Z
Bevat:
Alle voorkomende genealogische woorden
N
N = afk. notarié, notarieel
n = afk. numéro, (rang)nummer, volgnummer, nummer aflevering
N = afk. onbekend
n. = afk. natus, geboren
n.c = afk. notre compte, onze rekening
N.C = afk. Nouve converti, nieuwe bekeerde bekeerling(e), ook voor n.c.
N.D = afk. Nobilis dominus/ domina, weledele heer, weledele dame
N.N = afk. nomen nescio, de naam is mij onbekend
n.st = afk. nouveau style, nieuwe stijl (kalender)
na = afk. notariële archieven
na drie zondagse geboden =koop was pas rechtsgelding na 3 zondagse afkondigingen
naa = naar
naa regten = genoegzaam, volgens de wet voldoende
naaien = vastzetten van gepotdekselde planken met lange spijkers
naaier = kleermaker
naalis = afk. naturalis, natuurlijk (= onwettig kind)
naan = dwerg
naar henne geliefte = naar hun welgevallen
naar stijl = van rechten volgens de gebruikelijke rechtsgang
naat = naaiwerk
nabedde = tweede huwelijk
naber = borenmaker
nabeschreven = later in dit stuk beschreven
nabloed = nabestaande
nabruiloft = maaltijd daags na de bruiloft
nac-raste = hoofdkussen
nachtblaser = nachtwaker
nachtboete = verzwaarde boete voor een in de nacht gepleegd misdrijf
nachtdief = zaadvloeiing
nachtdoecken = hoofddoek door vrouwen ’s nachts gedragen
nachteten = avondeten
nachtkönig = vuilnisophaler
nachtluut = avondklok luiden
nachtmaalsboek = kerkboek, vaak voorzien van zilverwerksluiting
nachtmaaltje = zie nachtmaalsboek
nachtmayen = ’s nachts veldvruchten stelen
nachtmeester = zie nachtmeister
nachtmeister = vuilnisophaler
nachtmoeder = spook, nachtgeest
nachtridder = zie nachtmoeder
nachtroeper = nachtwacht
nachttabbart = nachtkleed
nachtwaerde = nachtwacht
nachtwercker = persoon die de privaattonnen ’s nachts leegt
nacomste = nakomeling
nae = naar
nae behoerlicker geboer = naar behoren
nae usantie = naar gebruik
nae voor = gehouden
kerckenrade = nadat de gehele kerkenraad over de kwestie had vergaderd
naebescreven = onderstaand
naechtgaen = ’s nachts op straat lopen
naeiere = kleermaker, maar ook dakdekker
naekt = inkomende zonder middelen binnenkomen
naeldemakere = naaldenmaker
naer noen = in de avonduren, na de middag
naer recht ende practique = volgens geldend recht
naerbruloften = zie nabruiloft
naergangelijc = toegankelijk
naerheit = recht van naasting, ook: naaste verwante
naerhueraer = zie nahuerder
naerhuure = huur krachtens het recht van naasting
naerman = tweede man, tweede echtgenoot
naerrente = later gevestigde rente
naerstelicke = met nadruk, met klem, ernstig
naesaeten = opvolgers
naestcomende = eerstvolgende
naestcommende = eerst volgende, eerst komende (...dag)
naeste bloedtvrunden = naaste verwanten, de beste familieleden, vrienden
naesten rechtdach = eerstvolgende rechtsdag
naestinge = het recht om, bij verkoop van een zaak door de
eigenaar, die tegen de bedongen prijs aan zich te nemen
naestlesten = voorlaatste (dag van de maand)
naevolchster = opvolgster in recht
naevus = moedervlek
nageneven = volle neven
nahouden (enen iet) = iemand de gelegenheid bieden om een goed over te nemen tegen een zekeren prijs
nahuerder = onderhuurder
nahuwelijc = tweede huwelijk
naitre = geboren worden, ter wereld komen
nakomelingen = rechtsopvolgers, erfgenamen
nam = want
namenfeest = 2e zondag na Driekoningen
namentlijkck = namelijk
nampteren = eiser voorlopig tevreden stellen
namptiseren = handvulling, te berde brengen, opbrenging, het geven van een onderpand ter voorlopige bevrediging, opschieten
namptissement = voor de zekerheid, betaling vooraf onderpand geven voor voorlopige tevredenstelling
napander = later beslaglegging
napelen = vals spelen
napte = steenolie, (petroleum)
narente = rente verkocht of gevestigd na een opgegeven tijd
narratie = vertelling
narratijf = het geen men in de "requeste", of de conclusie tot zijn bewijsreden neemt
narreren = vertellen, verhalen
naseggen (iet) = later zeggen nadat iets anders geschied is
nastaen = achterstallig zijn met...
nat. = afk. natus, geboren
nata = geboren
natale = geboortedag
natalis = geboorteplaats
natalitia = verjaardagsfeest
natie = volk, landvolk, geborenen, inboorlingen
natione = van... nationaliteit
nativitas domini = geboorte van Christus, 25 december
nativitas Mariae = geboorte van Maria,8 september, geboorte
nativiteit = afkomst door geboorte, geboortedag
nativus = geboortig
natuirlijk = geboren oprecht geboren
natuirlijkkind = speelkind, het gevolg een "vrijage" door ongehuwden
natum = zie natus
natum media nocta = geboren te middernacht
naturalis = natuurlijk (onwettig) kind
natus = geboren
natus anno = geboren in het jaar
natuur, van wat... = wat voor soort dan ook
nauta = schipper
nauto = matroos
navector = veerman
navents = ’s avonds
navercopen (iet) = verkopen nadat een zekere gebeurtenis heeft plaatsgehad
navigabell = bevaarbaar, bezeilbaar
navigator = schipper
navis = boot
navitatis = van de geboorte
navium gubernator = stuurman
naweiden = het vee laten grazen in het najaar
nawijf = tweede vrouw, tweede echtgenote
nbre = afk. novembre, november, 11e maand, ook vaak als 9ber geschreven
né (e) = geboren worden, ter wereld komen
né (e) à ... = geboren te ...
nec en = niet
nec non en = eveneens
necess = afk. nécessaire, noodzakelijk, nodig, vereist
necessarie = nodig, noodwendig, noodzakelijk
necessarus moribundorum sacramentis = met de benodigde sacramenten der stervenden
necessitas(tatis) (in necessitate) = noodzaak (in nood)
neceßiteit = noodwendigheid, noodzakelijkheid
necessre = zie necess
necissatis baptismum = nooddoop
necrologium = overlijdensregister
neder = laag
nederbaliu = baljuw met lagere rang
nederbanc = lagere rechtbank
nedercleet = broek, beenkleed, mogelijk ook ondergoed
nedergesoncken = ingeklonken, verzonken
nederliggen = zijn zaak in een rechtsgeding verliezen
nederslach = doodslag
neerbasen = lange onderkousen (onder de wambuis)
neerhuis = bijgebouw bij een kasteel of buitenplaats, zoals een stal , koetshuis, poorters woning
neerkamer = woonvertrek met vloer onder maaiveld
neerslach = zwaar letsel toebrengen
neester = boomgaard
neet = luis
negatie = loochenen, ontkenning, beneming, loochening, tegendeel, het tegenovergestelde
negatijf = ontkennend
nege(e)ren = loochenen, ontkennen, benemen
negel = egel
negenmanneken = betaalmiddel, zilveren munt ca. 1500
neghende = negende
negligent = verzuiming, onachtzaam, achteloos
negligentie = veronachtzaming
negligentieing = verzuim, verwaarlozing, achteloosheid, onachtzaamheid
negligeren = zie negligentieing
negotiant = handelaar, koopman
negotie = handel(aar) in...
negotiëren = handelen, handeldrijven, verhandelen
neille = zie nele
nele = spijker
nelle = zie nele
neminghe = beslaglegging
neomagensis = van Nijmegen
neomagus = Nijmegen
neonatus = pasgeboren
neophytus = eerst voor korte tijd toegetreden of gedoopt
neosponsi = de jonggehuwden
neostadiensis = van Nieuwstadt
nepos = kleinzoon, neef
nepoten = begunstigde verwanten
nepotes = kindskinderen, nakomelingen
nepotisme = neefbegunstiging, familiebegunstiging, nepotisme in de zin van, familieregering, het verlenen van baantjes aan familieleden, begunstiging door hoog geplaatsten van
bloedverwanten
nepta = kleindochter, nichtje
neptes = zie nepotes
neptis = kleindochter, nicht
nesciens scribere = niet schrijven kunnende
nescius = onkundig
neteldoekse = doek van netvezels
netor = naaister
netrix = zie netor
neusdoecken = zakdoeken
neuter = neutraal, onzijig, generlei
neutraliteit = onzijdigheid
neveu = neef
neygerin = naaister
nf = afk. nul, nul, nietig, waardeloos
NH = afk. Nederlands Hervormd
ni, nivo = afk. nivose, maand van de sneeuw
nicht = bloedverwante
nièce = nicht
niet = niets
nieuloopich = nieuwsgierig
nieus = opnieuw, nieuwe
nieuwdach = nieuwjaar
niewelaer = wafeltjesbakker, obliebakker
nigromanticus = tovenaar
nihil = niets, niet-met-al, niets ter wereld, nul
nihilpendeeren = niet achten, versmaden
nije = zie nye
nijle = zie nele
nivo = afk. nivose, december, maand van de sneeuw
nivôse = december
nob = afk. noble, edel, statig, nobel
nobel = betaalmiddel, gouden munt ca. 1
440, ook edel
nobilis domina = weledele dame
nobilis dominus = weledele heer
nobilis nobilist = edel, voornaam heer
nobiliteren = veredelen, edel maken
nobilitierung = verheffen in de adelstand
noblesse = edelheid, adel
nobre = zie nbre
noctis = van de nacht
nocturnus = nachtelijk
nodorfft = nooddruft, in onderhoud voorzien
noe. = afk. nomine, in de naam van, met als naam
noene = middag, om circa 3 uur in de middag
noenmalen = middageten
noenslaep = middagslaapje
noerderzijde = noordzijde
noes = afk. nommés, genaamd, genoemd, benoemd
noetmunder = verkrachter
noie. = afk. nomine, in de naam van, met als naam
noitsakenwille = noodzakelijkerwijs
nokerboom = noteboom
nomber = getal
nombreeren = met talletters (cijfers) merken
nomen = naam
nomen nescio = naam onbekend, afk. NN
nomina = namen
nomina baptisatorum = namen van gedoopten, naamlijst van...
nomina defunctorum = namen van overledenen, naamlijst van...
nomina matrimonio iunctorum = namen van gehuwden, naamlijst van...
nomina sacro oleo unctorum = namen van hen die Heilig oliesel ontvingen
nominatie = benoeming, gezamenlijke kandidaten
nominatien = voordragen
nominavit = heeft genoemd
nomine = uit naam van, met als naam
nomine = zie nomini
nomine Dei = in de naam van God
nomine uxores = uit naam van zijn echtgenote
nomineren = noemen
nomini = in naam van, namens
nominis = zie nomen
nominus = naam
non habet = niet hebben, heeft geen
non peste = niet aan de pest
non presens = niet aanwezig
non procul a = niet ver van
non solvet = zal niet betalen
nona = negende, negende uur, kloosterlijke gebedstijd, meestal later op de middag
nonagenarius = negentigjarige
nonagesimus = negentigste
nonaginta = negentig
nonam = negende
nonam horam = negende uur
nondum = nog niet
nonen = vastendagen na Aswoensdag
nongentesimo = 900
nonnenmaker = castreerden
nonus = negende
noodmundschap = verkrachting
noodstal = overdekte plaats, de hoefsmidse voor het beslaan paardenhoef ook travalje genoemd
nootdadinge = vergelijk waartoe men is gedwongen
nooteet = eed door de omstandigheden noodzakelijk gemaakt
nooteet = eed waartoe men verplicht is
nootenbomen comtoir = notenhouten kast
nootgift = verplichte gift
nootlijk = noodzakelijk
nootmonden = verkrachten, een vrouw geweld aandoen, aanranden
noppelaken = lakenstof gemaakt van noppenwol (onzuivere wol)
nord = noord (richting)
nore = zie not
norme = zegel, maat, voorbeeld, regel
nos = afk. Nous, wij, we, ons, elkaar
nosd = afk. nosdites, onze afspraken
noster = onze
not = afk. Notaire, notaris, ook afk. notre, ons, onze
nota = merkteken, talletter (cijfer)
notabel = merkelijk, aanzienlijk
notabene = let wel
notabilis = voornaamste burgers van de plaats
notaris = beambte schrijver, bondschrijver
notarishant = handtekening van de notaris
notaristeken = echtheidsteken op notarisoorkonden en geschriften
notarius = ambtenaar van het geestelijk gerecht, notaris
notarius apostolyck = kerkelijk notaris
notarius publicus = openbaar notaris
notarius regius = koninklijk notaris
notariusbrief = akte opgemaakt door een notaris, een stuk derhalve behorende tot de geestelijke rechtspraak en bij het wereldlijke gerecht als een onderhands stuk geldende
notatie = notatie, betekening
note = teken, merk, kenteken
noteren = aantekenen, letten
nothus = bastaard, onecht kind
noti = notaris (meestal achten de naam van de Notaris)
notificeren = doen weten, bekendmaken
notitie = aantekening, kundschap (kennis van hebben), aandacht aan schenken
notoir = kennelijk, kenbaar
notoire = openbaar
notorische mißheirat = geldig huwelijk, tussen een man van hoge adel en een vrouw van lagere stand, zonder dat er een het stand verschil regelend verdrag voor de vrouw en kinderen gesloten is
nots. = afk. notaris, notaris
notule merkceel = tekenschrift
nouvelles = nieuwigheden
novalis = nieuwnovatie = vernieuwing
novem = negen
novembre = november
novembris = november
novemdecima = negentien
novennis = negen jaar oud
noverca = stiefmoeder
novercus = stiefvader
novies = negenmaal
noviteit = nieuwigheid
novo = (de) op nieuw
nre = afk. notre, ons, onze
nred = afk. notredit, onze afspraak
nredae = afk. Notre Dame, Onze Lieve Vrouw(e)
nres = afk. notre sire, onze Majesteit
nrese = zie nres
nresr = afk. notre seigneur, onze heer
nt = afk. notre, onze
nubere = trouwen
nubilis = huwbaar
nuda proprietas = naakte eigendom, de bloot eigenaar is hij wiens eigendom belast is met vruchtgebruik
nudius tertius = eergisteren
nul = niets
nul en van geen effect = van nul en gene waarde hebbende
nulliteijt = nietigheid
nulliteit = nietigheid, wezenlijk verzuim, onbeduidend mens
nullo allato impedimento detecto = wanneer er geen huwelijksbeletsel ontdekt is
nulloque detecto impedimento = en wanneer er geen huwelijksbeletsel ontdekt is
nummularius = muntenmaker, muntmeester
nunc = nu
nuncupatio = mondelinge aanwijzing
nuncupatyff = een testament waarbij de na(a)m(en) van de erfgena(a)m(en) onder getuigen wordt/worden voorgelezen
nuntius = gerechtsbode, bode
nuper = onlangs
nupta = bruid, getrouwde vrouw
nuptae = bruiden
nuptiae = bruiloft
nuptialis = betreffende de bruiloft
nuptiare = huwen, trouwen, met iemand trouwen
nuptias celebrare = bruiloftvieren
nuptura = bruid
nupturus = bruidegom
nuptus = gehuwd
nuptuvienten = verloofde
nurus = schoondochter
nutritor = verzorger, opvoeder
nutrix = zoogster, min, pleegmoeder, baker
Nutta = Nuth
nuwen = stijl nieuwe stijl (betreft de Gregoriaanse kalender, oude datum van voor 1521 + 10 dagen.)
nyarcoop = nakoop door verwanten
nye = nooit
nyen = nieuw
nyet = niet
O
o = afk. obiit, is gestorven
o = afk. overlijdensregister
Ö = afk. geboren en gedoopt
Oa = afk. huw. akte, oude akte
oath of purgation = zuiveringseed
ob = afk. obiit, is gestorven
ob defectum rationis et loquelae= vanwege het verlies van verstand en spraak
ob periculum mortis = vanwege het stervensgevaar
ob.s.p. = afk obiit sine prole, stierf zonder nageslacht
obdormivit = is ontslapen
obedieeren = gehoorzamen
obedient = onderdanig
obedientie = onderdanigheid, gehoorzaamheid
obentürer = edelsteenhandelaar
obeo = sterven
oberichteit = overheid
obierunt = zijn overleden
obii = zie obire
obiit = in afkorting o, is gestorven
obiit sine prole = stierf zonder nageslacht
obiit subito = plotseling overleden
obire = sterven
obita = dood, overleden (vrouw)
obiter = ter loop(s), in het voorbij gaan
obitorium = dodenboek
obitum = sterven
obitus = dood, overleden (man)
object = voorwerp, grond
objecteren = voorwerpen, tegenspreken
objiciëren = voorwerpen, tegenwerpen
oblatie = offer, aanbieding, opdracht, offerande
oblatio Mariae ad temlum -het offer van Maria in de tempel, 21 november
oblectatie = verlustiging, vermaak, verheuging
oblecteren = verlusten
obligatie = schuldbekentenis
obligatie = verband, verbinding, ook: schuldkennis, schuldbrief, verbintenis, handschrift, bondschrift (bindend), verplichtschrift
obligatiebrief = zie obligatie
obligatio = verplichting, verbinden
oblige(e)ren = zie obligatio
oblique = scheef
obool = medicinaal gewicht, 1 obool = 1/576 med. pond, 2 scrupel, 10 grein, ook: betaalmiddel, z.g. halve denier
obreptie = insluiping
obreptijf = ter sluip, insluiping, onderkropen
obruta = begraven (vrouw)
obrutus = begraven (man)
obs = afk. obsèques, teraardebestelling, begrafenis
obsceen = slordig, onkuis, ongeschikt
obscuir = duister, donker
obscureren = verdonkeren
obsecr(e)ereren = smeken, bidden
obsecratie = smeking
obsequa = meid, dienstmeid
obseques = plechtige uitvaartdienst
observandis = met inachtneming van de voorschriften
observantie = waarneming, gebruik, gewoonte, gadeslaan, opmerking, eerbiedigheid
observatis = zie observandis
observe(e)ren = waarnemen, gadeslaan, aanmerken
obstacule = verhindering, hinderpaal, hinder
obstantie = halsstarrigheid, hardnekkigheid, kriegelheid
obste(e)eren = in de weg staan, verhinderen, tegenstaan
obsteren = in de weg staan, verhinderen, tegen staan
obstetricator = vroedmeester, (vroedvrouw)
obstetrix = vroedvrouw
obstinaat = hardnekkig, halsstarrig
obstinatie = halsstarrigheid
obtenda prius super proclamatio nobus dispensatione S.Matrimonii Sacramentum contraxerunt... = na verkregen eerder dispensatie van afkondiging, is voltrokken het sacrament van het huwelijk van...
obtenta dispensatione = na het verkrijgen van dispensatie
obtentus = verkregen
obtine(e)ren = verwerven, behouden, verkrijgen
obtinere = vonnis verkrijgen, verwerven, bekomen
obtinueert = gekregen
obtrectatie = lastring
obtrudeeren = opwerpen, opdringen
obveniëren = te gemoed komen, verhoeden
occasie = gelegenheid, voorval
occident = west, ondergang
occidentaal = westwaarts, westers
occisus = gedood, vermoord
occon = afk. occasion, (gunstige) gelegenheid kans, mogelijkheid
occubuit = hij rust (in het graf)
occulte = verborgen
occulteren = verbergen
occupatie = inneming, voorkoming, ontledigen, bezigheid, bekommering, bevrijden, in bezit neming, bezetting
occuperen = innemen, ontledigen, bezig zijn
occurentie = ontmoeting
octavus = achtste
octel = het achtste deel van iets
octennis = acht jaar oud
octigenti = achthonderd
octigenties = achthonderd maal
octingentesimus = 800e
octo = acht
october = 10e maand, ook: 8 ber, 8bri, 8bre, wijnmaand
octobre = zie october
octobris = zie october
octogenarius = tachtigjarige
octogesimus = 80e
octogies = tachtigmaal
octoginta = tachtig
octrooi = vergunning van de landsregering m.n. van de Staten van Holland
octroy = verlening, vergunning, gunst, verlof, gunstbrief
octroye(e)ren = verlenen, vergunnen
oculair = ogenschijnlijk, schijnbaarlijk, zichtbaar
oculaire = inspectie met eigen ogen, onderzoek ter plaatse
oculi (mei semper ad deum) = 4e zondag voor Pasen
oder = of
odertrouwe = onderlinge trouwbelofte
odieux = hatelijk
oeconomie = huishouding, huishoudkunde
oelebord = uilenbord
oen = hem
oenopola = wijnschenker
oer = hun, haar
oercondelijc = door bewijzen gestaafd
oerconden = een verklaring afleggen, getuigen, getuigschrift
oerdt = betaalmiddel, zilveren munt 1 oert = 3 stuiver
oere = zie oer
oeren = zie oer
oeren mundighen (tot) = (tot) hun meerderjarigheid
oervede = zie: oorvede
oes. = afk. omnes, allen
oestal = hoefstal, noodstal
of indien of iet rechten = executie doen wegens een zaak
ofdeylen = kwijtschelden, ook: gerechtelijk iets afnemen
ofentürer = edelsteenhandelaar
offenceren = beledigen, leeddoen, kwetsen, beschadigen, verongelijken
offensie = leed, belediging, kwetsing
offensif = beschadigende
offer = aanbieding
offerbert = offerschaal
offereren = aanbieden, toedienen
offerkiste = offerblok
offerman = koster
offert = zie offer
officael = kerkelijk functionaris
official = beambte
officialis = bisschoppenlijk rechter, kerkelijk rechter
officie = officie, ambtman, ambtenaar, ambt, plicht
officinator = muntenmaker in muntenmakerij
officine = werkplaats
offies = afk. Offices, diensten
OFM = afk. Ordre des freres Mineures, Orde van de Fransiscanen
ofropen = afroepen, afkondig, bekendmaken
oft = zie ofte
ofte = of
ogemeester = oogarts
ohm = vroeger
oir = erfgenaam
oirboirhout = zie oorboorhout
oirconden = een verklaring uitgeven, vaak van een zegel
voorzien als extra bewijskracht als echt
oirdelen = vonnissen
oirgat = landweg, weg uitsluitend bestemd voor toegang tot het bouwland
oirsaecke = reden, waarom
okerij, okery = boomkwekerij
okshoofd = vat, inhoudsmaat wijn, 1 okshoofd = 1/2 vat of voeder = ca. 230-240 ltr.
old = oud
oldbuter = schoenlapper
olderlieden = wijze (in leeftijd) oude mannen
oldts totten = zoals gewoonlijk
olearius = olieslager
olen = laatste oliesel aan een stervende toedienen
oliebedde = sterfbed, bed waarin een stervende zieke
olim = voorheen, overleden, vroeger
olipodrigo = mengelmoes
olm = vermolmd
olt = oud
om = afk. oncle maternel, oom van moeders zijde
ombieden = mededelen, aanzeggen, gebieden, ontbieden
ombrage = schaduw, achterdenken (bedenkingen hebben), argwaan
ombrageren = beschaduwen, overschaduwen
ombrageux = schaduwen, achterdochtig
ombre = zie ombrage
ombreken = ontbreken
omdoeck,ommedouc = boezemdoek, nonnen -borstsluier
omel = neef
omenträger = lastdrager
omgekeerd = heraldiek teken, als teken omgekeerd wordt weergegeven
omgewend = heraldiek teken, als afbeelding in andere richting wordt weergegeven
omgeworgd = omgeslagen
omhalven = om wille van
omhout = schors, bast
omineus = rampzalig
omißie = overslaan, nalaten
omissus = weggelaten, vergeten
omitte(e)ren = zie omißie
omklinker = stadsomroeper
omloop = galerij in een klooster
omlooper = kadastraalboek, erfregister
ommebegraven = omgracht, gegraven gracht om een gebouw
ommecomen = verschijnen
ommelant = omliggende landerijen
ommeloper = bode, gerechtsdienaar, ook: zwerver, landloper
ommeslaan = naar een bepaalde maatstaf het aandeel bepalen in een belasting, omslaan
ommestellingen = omslaan, gelijkmatig over
belastingschuldigen verdelen
ommevragen = hoofdelijk stemmen
omnes = allen
omnes gentes = 6e zondag na Drievuldigheid
Omnes Sancti = Allerheiligen, 1 november
omnia qaue fecisti = 19e zondag na Drievuldigheid
omnibus = allen
omnibus ecclesiae Romanae sacramentis = met alle sacramenten van de Roomse kerk
omnibus exeuntium sacramentis = met alle sacramenten der stervenden
omnibus extremis sacramentis = met alle laatste sacramenten
omnibus hoc precens scriptum visuris ... = aan allen die dit schrift zullen zien ...
omnibus sacrae romanae ecclesiae sacramentis (prae-) munitus = voorzien van alle sacramenten van de H. Roomse kerk
omnibus sacramentis = met alle sacramenten
omnibus sensibus destitutus = beroofd van zijn zinnen
omnipotent = almogende
omnipotentie = almogendheid, almachtigheid
omnis terra (adoret) = 2e zondag na Driekoningen
omniscientie = alwetendheid
omnium animarum = aller zielen, 2 november
omnium sanctorum = aller heiligen, 1 november
omroden = ontginnen, omspitten van de heide
on = zonder
On. = afk. huw. akte, oude naam
onaft = onwettig, onrechtmatig
onbeclaget = zonder dat men in iets in rechte kan worden aangeklaagd
onbedegen = kinderloos
onbedreven = niet bebouwd land
onbegeven = nog niet uitgeboedeld (erfenis verdeeld)
onbegeven kint = een kind, aan wie zijn hem van een van zijn ouders toekomende erf-portie nog niet uitgekeerd is, dat dus met zijn ouders of een van hen in een meenboedel (onverdeelde boedel)zit
onbejaert = minderjarig
onbelastet = zonder schuld, of met andere geldelijke lasten bezwaard
onbeloken = niet omheind
onbeluut = niet bij het klokluiden afgelezen. (bepaaldelijk van gerechtelijke eigendomsoverdrachten, die jaar en dag na zulk een aflezing onherroepelijk werden
onbemannet = ongehuwd
onbeschat = niet door geldelijke lasten bezwaar
onbesegelt = zonder zegel
onbesocht = niet geëxamineerd, niet onderzocht
onbestaet = ongehuwd
onbesticht = onbebouwd
onbestorven = de ouders zijn nog in leven
onbevrievet = zonder schriftelijk bewijs
onbezet leen = leen waar de leenman nog niet de eed van getrouwheid heeft afgelegd
onc = afk. onces, ons
onc = afk. oncle, oom
oncer = zie unster
ondaft = onbetamelijkheid, straatschenderij
onder de geboden overlijden = in de periode van de huwelijks afkondiging overlijden
onder de geboden staan = in ondertrouw zijn, de tijd gelegen tussen de 3 huwelijks afkondigen
onder iemants inductie = zonder dwang
onderbasen = onderkousen
onderbehouden (iet) = onder zich houden, bewaren
ondercleet = onderkleed
ondergaand = heraldiek teken, zon op schild in linkerbenedenhoek
ondergeszeyt = ondergetekende
onderhoosen = lange onderbroek
onderjarig = minderjarig (meestal onder de 25 jaar)
onderlaet = schuur, stal klein gebouw
onderleenman = iemand die land te leen kreeg van een leenman, die dat van een leenheer in bezit (ter
leen, niet in eigendom) had gekregen
ondermeester = meester die de dagelijkse leiding had op de bouwplaats (nu uitvoerder)
onderpanden = door een onderpand verzekerd
onderroeren = onderzoeken zodat de onderste steen boven komt
onderschreven = ondergetekende
onderscot = afscheiding, tussenschot
onderseggen = aanzeggen
ondersoeken = de waarheid van een zaak trachten te vinden door het opsporen van bewijzen
ondersprec = overeenkomst onderstonden
ondertrout = aangifte bij de burgerlijke stand van het voornemen om te trouwen, bevestiging ten overstaan van de parochiepriester van voorgenomen huwelijk
ondertrouwen = voornemen om te trouwen
ondervallich = die een rechtsgeding verliest
ondervloeyen = onderlopen
ondervoet = de dijkvoet aan de buitenzijde van de dijk
onderwet = lager recht
onderwilen = beurtelings, na elkaar ondertekend
onderwisen = terechtwijzen
ondiep = zeer diep, peilloze diepte
onduechdelycke hantieringe = onbehoorlijk gedrag
onechtelijke = buiten het huwelijk
onegt kint = buitenechtelijk kind
onereren = belasten, laden, overlasten, overladen, pak op leggen
onergeschreven = ondergetekende
onewelijc = onwettig
ongeavijst = zonder beraad
ongecalangeert = zonder door iemand aangeklaagd te kunnen worden, onaangevochten, onbestreden
ongecanceleert = zonder uitschrappingen, uitkrassen of insnijdingen, een akte niet door insnijdingen enz., ongeldig gemaakt
ongecancelleert = niet door insnijdingen als ongeldig gewaarmerkt
ongecanseliert = zie: ongecancelleert
ongejaert = minderjarig
ongelden = lasten, belasting
ongelder = ontvanger van het ongelt (belasting)
ongelooft = niet goedgekeurd
ongelt assisia = belasting vooral op levensmiddelen, vertering- en gebruiksbelasting, onkosten te betalen bij openbare verkopingen
ongemiddelt = rechtstreeks, onmiddellijk
ongeraetsiert = zie: ongeraseert
ongeraseert = niet door doorhalingen als ongeldig gewaarmerkt
ongescift =- onverdeeld
ongeveerlick = ongeveer
ongeweer = onweer
ongeweerte = zie ongeweer
ongewesen = niet door een vonnis beslist
ongewonnen = niet door den eigenaar zelf verdiend, niet op andere wijze dan door erfrecht verkregen
onghewedde = nog niet aanhangig zijnde, buiten de wet
ongoed = slecht
onhoesch = zie: onbehovesch
onhovesch = onfatsoenlijk, onbehoorlijk
onkerstenlic = onchristelijk
onklaar = heraldiek teken, anker op schild met touw om de stang gewonden
onledigheid = drukte, druk bezig zijn
onlichamelijk leen leen zonder leenman, bestond uitsluitend uit rechten op cijns, renten en andere echten
onmegaen = het rondgaan van de vinders om overtredingen der keuren te constateren, ook: het rondgaan van den schout om te panden (beslagleggen op een goed)
onmondig = zie onmondige
onmondige = minderjarige
onmondigheid = onbevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen, bijvoorbeeld gehuwde vrouwen,
onder curatele gestelde, ongehuwde kinderen onder de 25 jaar
onmundige = kinderen minderjarige kinderen
onraet = moeite, arbeid, ook: accijns
onrechte bevallen (in den) = in een proces veroordeeld worden
onredelijc = onbillijk
onreynnicheit = vuil, (huis)vuil
onscout bieden (voer iet) = aanbieden van de zuiveringseed te doen, ten bewijzen van zijn onschuld
onsculdich siin = van iet iets niet gedaan hebben, niet bij iets betrokken zijn
onscult op iet nemen (zijn) = zich verontschuldigen
onseker(e) = onzeker (e)
onsen = onze
onslakinge = ontslag van gerechtsvervolging
ontblooten = in gebruik nemen van bv land, in cultuur brengen
ontborgeren (enen) = iemand zijn burgerrecht ontnemen
ontcrachten = met geweld ontsnappen, ontvluchten
ontdreven = verloren gegaan
onterven = iemand van zijn erfdeel beroven
onterven (enen bij testamentaire beschikking) = een beschikking ten nadeel zijner natuurlijke erfgenamen maken
ontfaen = ontvangen
ontfaen (iet) = de overdracht van iets
ontfange = geaccepteerde
ontferren (enen iet) = bedrieglijk ontnemen. ook:; iemand benadelen
ontgeven (enen) = een beslissing nemen, waarbij iemand het eigendom van een onroerend goed ontnomen wordt
onthelen = bederven
onthengen (iet) = gedogen, toelaten
ontheten = bevelen
onthiet = zie ontheten
onthoefden = zie onthoveden
onthoveden = onthoofden
ontjaghen = wegjagen
ontlorst = ontstolen
ontmensen = sterven
ontpoerteren = ontnemen van zijn poorterschap, ontnemen van zijn burgerrechten
ontramponeert = beschadigen
ontrumen = in ballingschap gaan, vluchten
ontruymt = verlaat
ontschadelijck = vrijwaren
ontschieten = uit de handlopen
ontscriven (enen iet) = door een schriftelijke akte iemand zijn recht ontnemen
ontsegelen (iet) = iets van het zegel ontdoen
ontslapen = overleden
ontsliten (iet) = een vonnis vernietigen
onttugen (ontughen) (enen ontwaringe) = het ontnemen van de "were", het bezit van een vastgoed
ontwijsen = bij vonnis ontnemen
ontwisen = zie ontwijsen
onus = last
onvercoft = onvervreemd
onverjaert =- minderjarig
onverlaet = restanten
onvernoecht = niet voldaan, onbetaald
onvernuecht = zie onvernoecht
onversleten = niet door een vonnis beslist
onwedderroeplicken = niet te herroepen
onwillig decreet = een verkoping van de goederen van schuldenaars, nadat een vonnis daartoe bekomen is
oocke = ook: ooclant = klein stuk land door een weg gescheiden van een groot stuk land
ooftboomgaert = fruitboomgaard
oorbaar = nut, voordeel
oorboorhout = goed timmerhout
oorconde = getuige
oorconscap = de emolumenten der schepenen, hun bij het passeren van een akte in het gerecht betaald als loon voor hen later af te leggen getuigenis daarover
oorcussen = oorkussen, hoofdkussen
oorcusteect = kussensloop
oord = inhoudsmaat voor natte waren, 1 oord = 2 kan, = 2 mengel = 0,6 ltr.
oordaeghen = herdagen
oorfluwijn = kussensloop
oorijzer = sierraad aan de muts bij vrouwen
oorkonde = in plechtige vorm opgestelde akte
oorlinc = erfgenamen, nakomelingen
oorname = geslachtsnaam
oorschult = erfschuld
oortje = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 4 penningen
oortken = betaalmiddel, zilveren munt 1 oortken = 18 mijten
oorvede = belofte, afgelegd aan het gerecht, dat men wegens een of ander feit geen wraak zal nemen
oospot = waterketel
oost = augustus
ooverseyde (van de) = transport van getallen bij een optelling over meer bladzijden
ooy = weiland grenzend aan een rivier
op = afk. oncle paternel, oom van vaderszijde
OP = afk. Ordo Predicatorum, Orde van de les Frères Prêcheurs, de Predikheren, de Dominicanen
op poene = op straffe van
op te gaderen = in te zamelen
opantworden = uitleveren, afgeven
opbacken = waarmerk er op bakken
opbannen = op een plechtige wijze sluiten
opbliven = niet willen ontruimen
opboeren = zie: opboren
opboren = in ontvangst nemen
opbrandinge = verbranden (van bijvoorbeeld de heide begroeiing)
opbueren = zie: opboren
opcomste = inkomsten uit iets verkrijgen, inkomsten, opbrengst
opcomsten = zie opcomste
opdracht = overdracht van een vast goed
opdrucken (iet) = iets met zijn zegel voorzien
opeischende = opeisen
open rechtdach = de openbare terechtzitting in de schepenbank
openbair = openbaar
openebrief een acte = met uithangend zegel, in tegenoverstelling van een door een zegel gesloten brief
openen breve = verklaring aan alle die dit lezen
operarius = loonwerker, werkman, handwerker
operateur = werkmeester
operatie = werking
operatio caesarea = keizersnede
operatius caesarea = zie operatio caesarea
operatius scriniarius = schrijnwerker
operator = zie operarius
operer = opperen voor de metselaar
opereren = werken
opereux(s) = arbeidzaam, werkelijk, groot, zwaar opgedrukt zegel papierstrook:je met was door een warm gemaakt stempel er aan bevestigd
opgenoomen = in het (huwelijks)register ingeschreven
opgeregt = heeft opgemaakt (testament)
opgevaeren = opgestaan
ophoudingen = gevangennemen, beslaglegging
ophuus = bovenwoning
opidani = burgers, inwoners
opidanus = poorter, burger
opidum = stad, plaats
opifex = handwerkman, arbeider
opificie = ambacht, handwerk
opificis = van de arbeider, van de handwerksman
opificium = beroep
opilio = schaapherder
opinatie waning = opinie, waan
opiniatre = stijfzinnig, kriegel
opiniatre(e)ren = onverzettelijk, brieven
opinie = waan, mening, drift
opiniëren = wanen, menen
opinieux = verwaand
opleiden = gevangen zetten
oploopen = aanranden, aantasten
oplooper = aanrander, aantaster ook: jong matroos
oplopinge = overstroming
oportuin = gelegen, bekwaam
opperclager = hoofdaanklager
oppergrootvader = overgrootvader
oppidanus = burger van de stad
oppidum = stad
oppignoratie = verpanding
oppignoreeren = verpanden
opponent = zie opposant
opponeren = zie oppose(e)ren
opposant = verweerder, tegenstrever
oppose(e)ren = tegenstellen, tegenzetten, weerstaan
oppositie = tegenstelling, weerstand, tegenweer
oppress(e)eren = verdrukken, onderdrukken
oppreßie = verdrukking
opprimeeren = verdrukken, onderdrukken
oppugneren = bevechten, bestrijden
oprel = naar de kruin van de dijk toelopende weg
oproepinghe = geboden
oproepingscedel biljet = dagvaarding
oprorisschen = persoon die oproerteksten verkondigd
opruimer = soevereinboor, kegelvormige boor
oprukking = bij boedelscheiding het voorkeursrecht van de oudste zoon, het hoger plaatsen op de voorkeurslijst van de oudste zoon
opseggen (enen iet) = iemand aanzeggen, dat men iets wil doen eindigen (meenboedel, huurcontract)
opsetene = noemde men de bedrijver die zijn land op de parochie bewerkte gevestigde, inwoner
opsetten (iet) = te koop aanbieden
opsicht te hebben = toezicht te houden
opslaende venxteren = vensters, die niet als de tegenwoordige vensterluiken zijwaarts naar buiten geopend werden, doch van boven naar beneden opengeslagen werden
opsteecker = steekwapen, lang mes, bajonet
opstellige gedaan (is) = is openlijk aangekondigd
opstriken (iet) = opduwen, naar boven stuwen (bijvoorbeeld in Utrecht: de goederen van de "werven" onder aan de gracht, waar ze aangevoerd worden, langs de opgaande "wedden" tot
boven op de straat brengen.)
opswere = onder ede verklaren
opte aengevinge = volgens aangeven van
optie = keur, kiezen
optoch = hijskraan
opulent = rijk
opulentie = rijkheid, rijkdom, overvloed
opzicht = toezicht
opzittende = inwoner
or = goud
ora et labora = bid en werk
ora pro nobis = bid voor ons
oracul = hemelspraak, hoedspraak, godspraak, vraagbaak
orateur = redenaar
oratie = vertoog, redenering, reden, gebed
orator = aanvrager
oratrix = aanvraagster
orba = weeskind (meisje)
orbatum = beroofd
orbatus = beroofd van
orbitas = kinderloosheid
orbus = wees, ouderloos
orconde = getuigenis, getuigenverklaring
orconder = getuige
orconscap = zie: heuge
ordce = afk. ordonnance, regeling, bepaling, voorschrift, verordening
ordeelgelt = onkosten voor een uitspraak of vonnis
ordinaire = het gewone
ordinantie = geschiktheid, schikking
ordinariis ecclesiae sacramentis = met de gebruikelijke sacramenten van de kerk
ordinariis morturientium sacramentis = met de gebruikelijke sacramenten van de stervenden
ordinaris = gewoonlijk
ordinarius = gewone
ordinarus = zie ordinarius
ordineren = beschikken
ordo = orde
ordonnantie = inzetting, keur, schikking, bevel, ontwerp, kerkorde, reglement
ordonnantie (ter) = in opdracht van, op last van
ordonneren = schikken, instellen, willekeur, tot priester wijden, ook: bevelen
ordonneren (’t) = te verordenen, te beschikken
ordonneren (ende willekeuren) = verordenen, een verordening of keur uitgeven
ordonnieren = uitvaardigen, verordenen
ordre = afk. ordinaire, gewoon(lijk), normaal, gebruikelijk, in de regel ook: schikking, orde, stel, bestel, dagorder
oreillet = oorbel, oorhanger, oorversiersel
oreillettes = oor kompressen, oorkleppen, oorijzers
orenveger = de pink
oreren = redevoeren
orfèvre = goudsmid
organista = organist
orgelhuisje = gebouw boven de poort waarin het valhek (orgel) is opgehangen
oriential = van oosten, oostwaarts, oprecht van ’t beste
originali = afschrift stemt, nadat het is gecollationeerd woordelijk overeen met het origineel
origineel = oorspronkelijk, het principale en eerste schrift
origo = oorsprong, afkomst
oriljet = zie oreillet
oriundus = komend van, afstammend van, kind van ...
ornament = versiering, gesmede
orneren = versieren, optooien
orphanus = wees, weeskind
orphelin = zie orphanus
ortelijk = in het kort
orthodox = rechtgelovig, rechtzinnig
ortus = geboorte, afstamming, afkomstig, ook: tuin
ortus = zie ourtum
OSB = afk. ordre de Saint Benoit, Orde van de Benediktijnen
osepot = waterketel
osiedrop = ruimte naast een huis tussen de lijn waar de afdruipende regen neervalt en de muur
ostage = pand, gijzeling
ostagier = gijzelaar
ostenderen = brallen, pochen, beroemen, stoffen ook: vertonen
ostentatie = beroemd vinden, pochen, snorken (snoeven), pralerij, grootspraak
ostiarius = torenwachter, poortwachter
osyendroppe = zie osiedrop
Ot = afk. ondertrouw
otieux = ijdel, ledig
otium = verdiende rust na eervolle ambtvervulling
otium et pax = rust in vrede
oubliant = vergeetachtig
oud bewind = de periode die met de Franse revolutie eindigde in België (omstreeks 1796)
oude heircomen ende hoevenaersrecht = gewoonterecht
oudegrotevrouwe = overgrootmoeder
oudemoeder = grootmoeder
oudemoeye = oudtante
ouderdach = verjaardag
ouderdoem = eerstgeboorterecht
ouderman = bestuurder van een gilde, ook vaak deken genoemd
oudermanne kiste = een meubel als "de stat kiste," die in de vergaderkamer der oudermannen stond, ook:een gewone, gesloten kist
oudevader = grootvader
oudnederlands = de "Nederlandse" taal tot 1150
ouest = oost (richting)
ourtum = tuin
outeigen = een perceel grond, waarvan men het onbezwaard eigendom heeft, dat dus niet met een rente belast is. ook:; waarvan iemand het onbezwaarde eigendom heeft
outerve = een onroerend goed, dat iemand krachtens zijn recht als naaste erfgenaam heeft verkregen (en dat daarom niet zonder toestemming der bloedverwanten vervreemd mocht worden, en bij kinderloos overlijden terugviel aan de zijde, van waar het gekomen was: (gewonnen goed en roerend goed is dus geen outerve)
outichsasy = autorisatie
outmoeder = grootmoeder
outrage = spijt, leed. overlast
outrageeren = leed veroorzaken, overlast veroorzaken
outvader = grootvader
ouvrier = arbeider
Ov = afk. overzicht
Ov. = afk. huw. akte, overleden
ovaal eitrek = eirond
ovaal = heraldiek, vorm van schild door gehuwde vrouwen en geestelijken gevoerd
over den bloede sitten = een doodvonnis vellen
overalde = voorvader
overbreken = buiten zijn oever treden van de rivier
overcleet = overkleed
overcomen = overeenkomen
overcomen (ende verdragen) = overeenkomen
overcomen te wesen overeengekomen te zijn
overdenckende = over na nadenken
overdragen = overgaan, toevallen, versterven op, devolveren
overgangsrecht devolutierecht, overdracht van goederen van een familie die in de rechte lijn is uitgestorven toewijzing van goederen uit het tweede huwelijk aan kinderen uit het eerste
overgesondene = voorgelezen
overgeven (enen iet) = gerechtelijk overdragen
overgichten (enen iet) = een gerechtelijke verklaring ten iemands laste afleggen
overgifte = gerechtelijke opdracht van een onroerend goed
overhebben (iet) = door verdracht, in zijn macht krijgen
overhoer = overspel
overjaar = vorig jaar
overjaard = oud
overlant = ver weg gelegen land
overleefd = gestorven, overleden
overleyt = overlegd
overman = zie: ouderman
overmeester = bovenmeester, hoofd van de school
overmeister = zie overmeester
overmits = door middel van
overoom = oudoom
overposen = klokluiden voor een dode
overrechters = de ’hoge’ rechters in Friesland
overseggen (enen iet) = een arbitrale uitspraak doen ten laste van iemand
oversliten (enen iet) = een vonnis ten laste van iemand vellen
overspeelsterse =- overspelige vrouw
overste = ouderman hoofdbestuurder van een gilde
overtoom = plaats waar een schuit over land werd getrokken
oves = schapen
oxhoofden = wijnvaten
P
p = afk parrain, doopheffer, peter, doopvader
p = afk. pagina, bladzijde
p = afk. par, parentes, ouders
p = afk. pupur, pourpre, heraldiek kleur, kleur paars, aangegeven door een linker-schuinlijnen
P = afk. père, vader, ook: doopheffer / Peter
p.m = afk. post meridiem, na de middag, ook: afk. pro memoria, ter herinnering
p.m.s.l = afk. per matriomonium subsequens ligitimatus, door het huwelijk van zijn ouders alsnog gewettigd onwettig kind
p.p = afk. parentes, ouders
p.s = afk. post scriptum, naschrift
p.t = afk. pro tempore voor de tijd van
pa = afk. postérité adultérine, nageslacht-, nazaten uit echtbreuk, overspel geboren
paaiement = kleingeld
paaijemnent = zie paaiement
paal = heraldiek teken, strook begrenst door twee lijnen
paap = in de middeleeuwen de naam voor priester
paaps = rooms
paardemeester = dierenarts speciaal voor paarden
paardetuisser = paardenkoper
paartje = inhoudsmaat bier, wijn. 1 paartje = 2 pint = ca. 1,2 ltr.
pabilioen = bed
pace = in vrede
pacers = melaatse
pachdach = betaaldag
pacht = belasting
pachtbraecke = verbreking van het pachtcontract, huurcontract
pachtbrake = zie pachtbraecke
pachtbrief = pachtakte
pachtgoet = onroerend goed in pacht gegeven
pachthof = hoeve, hof in pacht gegeven
pachthuus = kleine boerderij, huis in pacht gegeven
pacificatie = bevrediging, vredestichting, verzoening
pacifiq = vredig, vreedzaam
pacifisceren = verdragen, bevredigen, overeenkomen
pacta = huwelijkse voorwaarden
pacta dotalia = huwelijkscontract
pade = peet, doopvader
padeken = paadje, weggetje
paeco = omroeper van het gemeentebestuur, heraut, gerechtsbode
paegnans = zwanger
pael = grenspaal
paelder = beambte die de grens van een gebied aangeeft
paelge = stro
paelgenoot = buurman
paellander = polderbewoner, poldergast
paelscheidinge = afpaling van grond eigendom
paelstede = plaats waar grenspaal staat
paerdoen = kwijtschelden
paeremakere = mandenmaker
paersscaerlaken = paarsroodscharlaken
paert = deel
paertcoen = verdeling van nagelaten goederen
paertshoeve = (on)kruid, klein hoefblad, goed geneesmiddel tegen zwerende clapporen (ontstoken)
paetkin = paadje
paeyemeester = stadsontvanger
paeyen = betalen
paffuut = wapenknots aan de punt voorzien van een snijdend uiteinde
pagadoor = betaalheer, penningmeester, betaalmeester
pagamentum =- betaalmiddel, betaling
page = paard, zowel een rij- als trekpaard
pagie = zijde, zijdienaar, zijganger (naast het paard lopen)
pagimagister = (dorps -) burgemeester
pagulus = gehucht
pagus = dorp
pain céleste = heilig sacrament
pair = engels edelman, de naam is ontstaan doordat volgens middeleeuws rechtsbegrip niemand geoordeeld kon worden dan door zijn "pairs" dus zijns gelijke
pairess = de vrouw van een pair
pairschap = rechten en waardigheid van een groot leen, met invloed, stond vlak onder de kroon
paisibel = vreedzaam
paix = vrede
palais = paleis
palbabel = gelijkenis
pale = ovenschop
paleisteren = polijsten
palen = afbakenen, afpalen, de grenzen aangeven
palen, (op de) = .. op de grens
paleografie = kennis van het oude schrift
palestermacher = schietbogenmaker
paleye = katrol
palimpsest = een perkament -handschrift, waarop veelal uit zuinigheid, over de onleesbaar gemaakte eerste tekst een andere geschreven is. Langs chemische weg gelukt het vaak de
oorspronkelijke, soms waardevolle tekst, weer leesbaar te maken
palinge = grens van een erf
palinodie = weerroeping, herroeping als men van iemand heeft kwaad gesproken
palissaden = heraldiek teken, brede aan de bovenzijde gescherpte palen
palloerlaken = laken voor het maken van banieren
palm = lengte maat, kleine palm = 3 cm., grote palm = 9,6 cm., na 1820 is de palm 10 cm.
palmarum = palmzondag, de zondag voor Pasen
palmslach = zie coopslach
palpabel = tastbaar
palster = herderstaf
paltsgraaf = gedelegeerde van de keizer en paus
palustre = broekland (kleigrond langs rivieren), moeras
panchiser = ontvanger van de panchys (het heerlijk recht op het brouwen van bier)
panchys = heerlijk recht op het brouwen van bier
pancys = zie panchys
pandbrief = schuldbekentenis
pande = bieden (ook: "verbieden") de gepande goederen ter terechtzitting aanbieden aan hen, die beter recht daarop hebben. (als voorbereiding tot het toewijzen van de panden door de rechter.)
pandemarckt = marktplaats waar in beslaggenomen (onroerende)goederen openbaar werden verkocht
panden beslag, leggen op gijzelen panden (enen voer iet, aen iet, op iet), beslag leggen op een stuk goed van iemand als voorbereiding voor den executoriale verkoop daarvan voor een
schuld
pandene = panden gerechtelijke handeling
pander = gerechtelijke beslaglegger
pandere = hij die beslag legt
pandijnghe = bij gerechtelijke verkoop, beslag wegens schulden, op een onroerend goed
pandinge = het panden. ook: de omgang van den schout, waarop het panden plaatshad
paneel = stuk doek onder het zadel om de rug van het paard te beschermen
panetarius = bakker
paneterie = bakkerij
panhuus = brouwerij
panhuushuus = pand waarin de brouwerij gevestigd is
panifex = bakker, broodbakker
pannarius = lakenwever
pannicida = kleermaker
pannifex = lakenwever
pannitextor = zie pannifex
pannitonsor = laken-droogscheerder
pansier = maliënkolder
pantbrief = rentebrief
pantinenmacher = klompenmaker
pantkeringe = verzet tegen een gerechtelijke panding
pantopola = groothandelaar
pantsel = onderpand
pantvercoper = een ambtenaar, bij het oudermansrecht (later ook: bij het schepenrecht) aangesteld tot het verkopen der
gepande = goederen, die niet gelost zijn
pantweringe = het beletten der panding
papa = priester, vader
papalis = pauselijk
papencruud = paardebloem
papenkelder = wijnhandel van geestelijken
papenkint = kind van een priester
papist = rooms katholiek
papisterie = door een rooms-katholieke priester getrouwd
papkop = meelbrij kom
pappenheimer = beerputleger
papulis = van de mazelen, door de mazelen
papyrifex = papiermaker, papierfabrikant
par-devant nous = zijn voor ons
par. = afk. parentes, ouders
parabel = gelijkenis, zinnenbeeld
parade = pronken glimpvertoning, afwering van een aanval
paradeiser = tuinman
paradiskin = kleine hoogkamer
paradox = wonderspreuk, wonderrede, ongemeen, uitspraak die een (schijnbare) tegenstrijdigheid bevat
parage = verwantschap
parage = (een tellen) de graad van verwantschap met iemand uitrekenen
paragon = puik, uitstekend, drukletter van 18 pnt.
paragraphe = beschrijving, onderschrijven, afdeling, de zelfde mening hebben
paralysis = verlamming
paranimf = bruidsleider, die de bruid op de bruiloftsdag terzijde staat
parant = bloedverwant, familielid
parant ou allié = aanverwant, bloedverwant
paranté = verwantschap
paraphe = merk, merkteken
paraphe(e)ren = merken, tekenen
paraphrase = uitbreiding
Parasceve = Goede Vrijdag
parate executie = schielijke rechtsvordering, zonder uitstel
parausbrief = brief met aankondiging van openbare verkoping bij opbod
pardoen = vergeving van zonden, kwijtschelding van een (kerkelijke) straf
pardoen = vergiffenis, vergeving, aflaat
pardoendach = dag waarop een aflaat verdient kan worden
pardon = vergiffenis, kwijtschelding van een terechte straf door de heer
pardonnabel = vergeeflijk, te vergeven
pardonneren = vergeven
pare(e)ren = sieren, oppronken, tooien, gehoorzamen, tevoorschijn komen
pareerhabijt = ambtsgewaad
pareersel = oppronken, versiersel, tooisel
pareil = effen, gelijk
parens = ouder, vader
parentagie = verwantschap
parentatio = lijk plechtigheid, herdenking van een dode
parenté = zie parentela
parente(e)ren = vermaagschappen, verwantschappen
parenteel = staat waarin alle mannelijke en vrouwelijke nazaten vermeld staan van één paar ouders
parentela = verwantschap
parentelae = van de familie
parentelus = ouderlijk
parentes = ouders
parenthese = inworp, tussenreden, inreding (inlassing), tussenstelling, tussenzin, inlassing, inzetting
parentis = van de vader, van de ouder
parfumeren = beroken, doorluchten
parisijs = volgens de reken- en munteenheden van Parijs
paritas = evenheid, op voet van gelijkheid
pariter = te gelijkertijd, op gelijke wijze, evenzeer
parlement = ruzie, woorden, oploop, ook: raadhof, pleithof, gerechtshof
parlementen = bulderen, tieren
parlementeren = de samenspraak, handelen van overgave van steden, of sterken
parmentierwerk = zeer fijn naaiwerk
parochia = parochie
parochiaan = zie karspelpaap
parochianus = parochiaan, lid van een kerkelijke gemeente
parochie = karspel, wijk
parochipaep = parochiaan
parochus = pastoor, geestelijke
parmia = spreekwoord
parquet = perk, nood
parrain = doopheffer, peter, doopvader
parre = omheinde plaats ook: parochie
parrehuus = woning van de pastoor
parrekerk = parochiekerk
parricida = vader-, moeder-, broeder-, zuster- of de kindermoordenaar
parricidium = vadermoord
pars = deel, een deel voor het geheel
pars met een schabeltie = deel van een knielbankje
parsoen = pastoor die de werkzaamheden door een ander laat doen uitvoeren
partage = deling, verdeling
parthie = partij, (hoeveelheid)
partiaal = partijdig, eenzijdig
participant = deelhebber, deelachtig, deelgenoot
participatie = mededeling, medegenieting
participeren = mededelen
particularise(e)ren = bijzonder maken, uitvoerig de bijzonderheden vertellen
particulariteit = bijzonderheid, naarder bericht, nadere bijzonderheid, eigenaardigheid
particulier = bijzonder, afgedeeld stukswijs
partigeren = ieder zijn aandeel geven
partij = advers tegenpartij
partije = wederdeel, tegenstander, deel
partim = deels, gedeeltelijk
partisaan = medestander, lid van een ongeregelde groep militairen of bende vrijheidstrijders
partitie = verdeling, deling
partitionair = meedelend in de opbrengst
partu = tijdens de bevalling
partuer = gade, weerga
partus = bevalling, pas geboren kind
party advers = partij tegenstander, tegenstander
partyschap = partijschap, zijdigheid (partijdigheid )
parukemaker = pruikenmaker
parvula = klein meisje
parvules = kleine jongen, kind
parvus, parvulus = klein, heel klein kind
paryrificis = van de papier fabrikant
pas = lengtemaat, 1 pas = 2,5 voet, pas wordt ook: als gemene pas, schrede en tree omschreven, landmeterpas, -tree = 2 gemene pas = 5 voet
pascha (pasca) = Pasen
pascha clausum = zondag na Pasen
pascha floridum (florum) = Palmzondag
pascha passionis = 2e zondag voor Pasen
pascha rosarum = Pinksteren
paskwil = smaadschrift, anoniem schotschrift
pasloot = peillood
pasmes = sikkelvormig mes
pasquil = schimpschrift, steekschrift, schotschrift, schimpgedicht
passabel = lijdelijk, geduldig, draaglijk, er mee door kunnen
passade = reisgeld
passage = weg, doorgang, doorweg, aaneen gesloten zinnen in een bericht, overdekte straat, doorvaart, overtocht
passagier = reiziger
passant = voorbijganger, doorreizende, ook: lus voor gordel, riem
passato = van de verlopen, voor den voorleden (verleden) maand
passatus postea = later gepasseerd
passement = ingenaaide bies of strook:, afkanting van een kleed
passementwercker = bies aanbrenger bij meubels en kleding
passeport = vrijbrief, vrijreisbrief, vrijgeleidebrief
passeren = voorbijgaan, verleen, overtreffen
passeringhe = gerechtelijke akte
paßie = lijden, zucht, drift, verrukking, ingenomenheid, lijdzaam, hartstocht
paßijf = lijdende
passio dominica = goede vrijdag
paßioneren = verrukken, innemen
paßiones = hartstochten, genegenheden
passionstag (dominica passionis) = 2e zondag voor Pasen
pastebacker = bakker van fijnbrood
pasteiken = gebakje
pastellator = pannenmaker
pastillifex = apotheker
pastoor = herder, pharheer, kerkheer, preker
pastor bonus = 2e zondag na Pasen
pastor loci = pastoor van deze plaats
pastor = primarius deken
pastoriekoren = tienden, geheven ten behoeve van het pastoriefonds over bepaalde landerijen
pastorietienden = vaste rente welke geheven werd ten behoeve van het pastoriefonds over bepaalde landerijen
pastorije phar = herderstaat, kerkmeesterschap
pastory = een gemeente onder een leraar
patacon = zie patakon
patagon = zie patakon
patagons = zie pattakons
patakon = betaalmiddel, zilveren munt, waarde ca. 48 stuivers
patater = aardappel
patent = openbrief, bevelschrift ook: inkwartieringsbevel
pater = vader
pater denominatus = aangegeven of genoemde vader
pater ignoratus = onbekende vader
pater patris = grootvader langs vaders zijde, vader van vader
pater praevignus spondae = stiefvader van de bruid
pater sine nomine = ongenoemde vader
pater spondae = vader van de bruid
pater sponsi = vader van de bruidegom
pater suppositus = vermoedelijke vader
paterinus = peet, peetvader, doopvader
paternel = vaderlijk, bevoogdend
paternitas = vaderschap
paternoster = rozenkrans
paternosterer = rozenkransmaker
paternus = van vaderszijde, vaderlijk
patibulum = kruis, galg
patient = leider, zieke
patienteren = lijden, dulden, gedogen
patientie = geduld, lijdzaamheid
patijn = houten schoeisel
patr. = afk. patrini, paterni
patraster = stiefvader
patre absente = bij afwezigheid van de vader
patrem = vader
patrem designare recusavit = weigerde de vader te noemen
patrem nominavit = als vader noemde
patres = voorouders
patria = land, vaderland, geboorteland (stad)
patria caesarea = land behorend tot de keizer
patria imperialis = zie patria caesarea
patriarch = oppervader, aartsvader
patrima = minderjarige dochter (waarvan de vader nog leeft)
patrimoniaal erfaftig = tot het vaderlijk erfdeel behorend, van de ouders geërfd of meegekregen
patrimoniale-goedren = patrimoniale goederen, vrije
erfgoederen, erfhave
patrimonie = vaderserfenis, vadersgoed
patrimus = minderjarige zoon (waarvan de vader nog leeft)
patrina = doop hefster, doopmoeder, meter
patrini = doop ouders, peter en meter
patrinus = peter, doopheffer, doopvader
patriot = vaderlander, liefhebber van het vaderland
patris = van de vader
patris soror = vaderszuster, tante
patrocineren = voorstaan, verdedigen
patronaatschap = priesterlijk inkomen
patronage = patronaatschap, huishoudenschap, huisvaderschap
patroniemen = vadersnamen, bijvoorbeeld Jan pieterszoon, Catharien jacobsdoghter
patronymicum = vadersnaam
patroon = voorstander, huisvader, voorbeeld
patrueles = neven,en nichten in de tweede graad, waarvan de beide grootvaders broers zijn patrueles volle neven, volle nichten, waarvan de vaders broers zijn
patruelis = neef, zoon van een broer
patruus = oom van vaderszijde
patruus magnus = oud-grootoom
patruus major = achter -oudoom, achter -grootoom
patruus maximus = betovergrootoom, betoveroudoom
pattakons = betaalmiddel, meestal met de vermelding Brabant Maastrichter cours. de Brabantse
patagons = een zilveren munt met een waarde van 48 stuvers (wisselkoers Maastricht)
pauper = arm
paupercula = arm vrouwtje
pauperculus = arm mannetje
paur = boer
pauseren = verpozen, rusten
pave = straatweg
paveersele = plaveisel
paveersteen = vloersteen
paveertichel = vloertegel
paveljoen = tent, veldtent
paveren = bestraten, betegelen
pavey = vloerstenen, natuursteen tegels
pax = vrede
paydach = betaaldag
payement brokkelgeld = kleingeld, betaling
pays pax = vrede
pædictum = voornoemd
pd = afk. pro deo, gratis, zonder betaling
pecceren = zondigen, misdoen
peciam terre emit = een stuk grond kopen
pecias terre = stukken grond
pecora = vee, koeien, kalveren
pectorali morbo = door een borstkwaal
peculiele = straf geldstraf, in geld te betalen straf
pecunia = geld
pecunieel = geldelijk
pecus = vee
pedagium = tol
pedagoge = tuchtmeester, leermeester, huislijk leermeester
pedant = waanwijze, kindermeester, schoolvos, verwaand
pedanterie = kinderwerk, leurderij, schoolvosgerij (bekrompen leermeester), waanwijsheid
pede = stok met ijzer beslagen en uitstekende spijkers op de kop
pedeken = paadje
pedel = laag land, broekland, veenland
pedellant = zie pedel
pedes = voetganger voetknecht
pedestaf = zie pede
pedestal = te voet, laag bij de grond
pedestantelijk = op staande voet
pedisequa = dienstbode, kamermeisje
peditis = van de voetganger
pedriere = soort blijde, werptoestel voor stenen en kogels
peede = zie pede
peerdeken = kleine munt
peerdenkerkhof = ongewijde begraafplaats, vaak het galgenveld
peeter = (gouden) betaalmiddel, gouden munt ca. 1360 -1480
peilscael = peilschaal
peine = straf, verlegenheid, nood, moeite
peken = met pek besmeren
pekneus = kleine erker uitbouw boven de poort met gaten in de vloer om pek te laten vallen op aanvallers
pelle = doodskleed, lijkkleed, doodslaken, ook: schandpaal
pellegrim = pelgrim, bedevaartreiziger
pellegrimage = bedevaart
pellewever = zijdewerver
pellex = bijzit, concubine
pelliceum = een soort pelzen borstrok
pellifex = bontwerker, ook: leerlooier
pellio = zie pellifex
pellore = wapenrok
pelse = met bont gevoerd kledingstuk bepaaldelijk: een onderkleed, ook: gedragen over het blote lichaam
pelsemakere = bontwerker
peltier = bontwerker
peluw = kussen
pelvarius = ketelmaker, bakkenmaker
pelvifex = (metalen) schalen en schotel maker
pelzer = bontwerker
penael = betrekking hebbende op straf
penael = decreet strafvordering
penden = beslag, leggen op gijzelen
pene = de straf (of geldboete), gesteld op de overtreding van de politieverordening of op het niet nakomen van een aangegane verbintenis, ook: boete
pene = zie peine
pene extraordinaire = een bijzondere straf, een buitengewone straf
penen = straffen
penesticus = opkoper
penetentie = berouw, leedschap, leedwezen
penetreren = doordringen
penewaren = koopwaar met geringe waarde
penitentia = berouw (bij biecht)
peniteren = van het recht gebruikmaken om af te zien van een koopovereenkomst, ook: berouw hebben
pennicleen = leen met een vaste jaarlijkse opbrengst in geld
pennincbrief = schuldbrief
penninckrente = geldrente
pennincrente = rente in geld te voldoen
pennincsac = geldbuidel
penning = gewicht, 1 penning = 1/240 of 1/270 pond ook: als zilvergehalte bekend, 12
penning = 1000/1000 (zuiver zilver), 1 penning = 12 greinen, ook: oppervlaktemaat, penning is synoniem voor vierkante
koningsroede, = 1/240 pondemaat
penningen = betaalmiddel, 12 penningen = 1 schelling
pensator = ijkmeester
penschier = pensier
pensier = iemand belast met het beheer
pensionaris = loontrekker, stadsraadgever, raadsman, loontrekkend raadsman, ook: rechtsgeleerd ambtenaar van een stad, vast bezoldigde rechtsgeleerde raadsman
pensman = slagersknecht
pentecoste = Pinksteren, de 50e dag na Pasen
penultima = de voorlaatste dag (van de maand)
penwerde = een kleine hoeveelheid
penwerden slyten (bij) = in het klein verkopen, iets in kleine partijen verkoopen
peperbos = brijpot
peppel = gepeupel, volk, gespuis, het grauw
per = door
per accidens = bij geval, bij gebeurtenis
per duos dies aegrotavit = hij was twee dagen lang ziek
per matriomonium subsequens ligimatus = door het huwelijk van zijn ouders alsnog gewettigd kind, ook: vaak als afkorting
p.m.s.l. per me door mij
per oratie = besluiten, slotrede, samenvatting van de rede
per oreren = sluitreden, reden van sluiten
per procuratie = perquisitie
per procurationem = door (of bij) volmacht
perceelplan = kadasterplan, perceelkaart, kadasterkaart
percento = ten honderd
perche = teken van gezag, roede, staak
percipiëren = ontvangen, vatten, begrijpen
perckmeister = mijnbouwmeester
perdurabel = gedurig
peregrinatie = uit landigheid , omzwerving in een vreemd land, ook: reizen, landreizen
peregrinus = pelgrim, vreemdeling, van elders afkomstig
peremptoir = uiteindig, uitvoerbaar, beslissend, afdoend, ook: onherroepelijk, laatste uitstel
perfect = volmaakt
perfectie = volmaaktheid
perfidie = ontrouw, trouwloosheid
perhonestus = weledele
pericliteren = wagen, bestaan
periculeuse = gevaarlijke
periculosus = gevaarlijks
periculum mortis = stervensgevaar
perijkel = gevaar, noot
perime(e)ren = doden, te niet doen
periode = punt, stip, omloop, volzin, uitgang, lid
periphrasis = omspraak
peripneumonia = longontsteking
peritus = ervaren
perjurie = eedbreking
perlen = parels
permanent = vast, bestendig
permanentie = verblijvendheid, spreekuur, doorlopende dienst
permissie = verlof, toestemming
permißie = toelating, verlof
permitteren = toelaten
permittieren = toestaan, toelaten
permoveren = beroeren
permutatie = wisseling, mengeling, verwisseling, omzetting
permuteren = zie permutatie
pernitieux = schadelijk, verderfelijk
perpetreren = bedrijven
perpetuël = altijd durend, eeuwig
perplex = verbaast, radeloos, bedremmeld, beteuterd
perplexiteit = verbaasdheid, radeloosheid, bedremmeldheid
perquire(e)en = doorzoeken, onderzoeken, uitvorsen
perquisitie = onderzoek, nasporing, huiszoeking
perscruteren = nazoeken, doorzoeken
perse = door hem zelf, uit hem zelf
persecuteren = vervolgen
persecutie = vervolging, vervolging om geloof
persemtafel = bank van lening
persevant = leerling-heraut
perseverantie = volharding, volstanding, het volharden
persevereren = volharden, doorzetten
persijn = peterselie
persiste(e)ren = op iets blijven staan, volharden, staand houden, bevestiging van een vorige verklaring ten overstaan van het gerecht
persisteren = aanhouden, bijblijven
persona pastoor = een persoon
personagie = rolspeler, kamerspeler
personeel = hoofd voor hoofd, ondergeschikten
personele = actie opspraakrecht
personen = lieden, luiden
personne titrée = iemand van adel, iemand met een titel, voornaam persoon
persoonsleen = een leen waarvoor de leenman zweerde om zijn heer tegen iedereen en met al zijn goederen te verdedigen
perspective = doorschouwing, doorzichtig
perspicuitas = duidelijkheid
perstringeren = bedwingen
persuaderen vroedmaken = (verstandig zijn), aanraden, overreden, bepraten, overtuigen, overhalen, doen geloven
persuasie = zie persuaderen
persuatie van ymand (sonder) = (zonder) dwang van iemand
persvloot = bakje voor de kaas te persen
perszeunis = zie persvloot
pertinent = behoorlijk, na den eis
pertinentibus = met de grond en alles wat ertoe behoord
pertinentie = geschiktheid, beschiklelijkheid
perturbatie = beroering, verstoring
perturbe(e)ren = beroeren, verstoren
pervers = verkeert, verdorven, onnatuurlijk
perverteren = verkeren, omkeren
perykel = gevaar
peste aan = de pest
pestilentii = de pest
pestroede = staf die de pestlijder moest dragen als herkenningsteken
pete = doopvader, doopmoeder
peter = doopheffer
peter = zie pete
petit = klein
petitie = begeerte, eis
petitoir zaakseigen = vervolgbaar
petitoire actie = een zaak die in den grond en ten principalen vervolgt moet werden
petmolen = molen om water uit put op te pompen, meestal voorkomend in weilanden
petri ad cathedram pieterstoel = een dag die gevierd word op 22 februari
petter = peet
petulant = dartel, brooddronken, opbruisend, uitgelaten
peul = kussentje
peul of peluw = stijf langwerpig onderkussen, ook: extra hard kussen
peuldoeken = kussensloop om de peul
peupel = het gemene (totale) volk, gespuis, het volk
peyne breuke = straffen
pf = afk. procureur fiscal, procureur voor de belastingen
pfaider = hemdenmaker
pfeifer = fluitist
pfettenhauer = bouwvakker, timmerman
pfister = bakker
pfragner = handelaar
phantasia = inbeelding
phantasmata = inbeelding, spoken
pharmacopola = apotheker, handelaar in zalven
phillippuspenninck = betaalmunt, 1 penninck = 15 stuivers
philosooph = wijsgierig, wijszuchtig, wijsgierig
philosophie = wijsgerigheid, wijsheid, wijsgierigheid, wijswording, wijsheidszucht, wijsbegeerte
phiole = snaarinstrument met strijkstok, fles
phlebotomarius = aderlater
phrenesis = krankzinnigheid
phs = afk. Phillips
phthisicus = teringlijder
phtisis = tering
piæ memoriæ = zaliger gedachtenis
picant = stekelig, scherp, spits, steekachtig, netelig, smaak / zinnen prikkelend
pichure = maailoon
picke = snoeimes, pikhouweel
pickerie = dakstro, dekstro
picoreie = strooptocht, het stropen
pictaciarius = hersteller, schoenlapper
pictor = schilder, kunstschilder
pietas = vroomheid gehoorzaamheid
pieteit = godsvruchtigheid
pietemaent = september
pietersdach = 22 februari
pijlwicht = weegschaal
pijncamer, pinecamer = folterkamer
pijncamere = pijnkamer
pijnder = arbeider, zakkendrager
pijnlijcheit = onder moeilijke omstandigheden
pijnre = beul
pijnstoc = folterwerktuig
pijp = inhoudsmaat voor wijnolie en natte waren, 1 pijp heeft overal een eigen inhoudmaat
pijpegael = kruiwagen
pijpkan = tinnen kan
pijzel = kleerkast
pike = lans met platte ijzeren punt
pil = zie pille
pilae memoriae = zaliger gedachtenis
pilearius = hoedenmaker
pileo = zie pilearius
pille = geestelijke zoon of dochter, petekind, doopkind
pillegave = doopgeschenk
pilleren = plunderen, stelen
pillerie = zie pilleren
pilorisatie = veroordeling tot de schandpaal
pilotingaren = garen van plootwol, wol die van de vacht is af gestoken
pilter = bontwerker, huiden bewerker
pimpel = brandewijnglaasje
pinakel = siertorentje
pincerna = inschenker van de drank
pinecamer = folterkamer
pineel = tinne of trans van een gebouw
pinen (enen) = op de pijnbank leggen
pineweke = week voor Pasen, de Goede week voor Pasen
pinkernscoe = schoen van kalfsleer
pinsbek = legering van koper en zink, vooral voor horlogekasten gebruikt
pinsoen = zie pondemaat
pint = inhoudsmaat voor graan en droge waren, 1 pint = 1/35 schepel, ook: = 1/2 kan en 1/128 zak, ook:, inhoudsmaat, 1 pint = 2 stoop = 4 mutsjes = ca. 0,6 ltr, 1/4 stoop
pipegael = zie pijpegael
pipegale = kruiwagen
pipere = fluitspeler
piqueeren = steken, stikken met kleine teken, krenken
piqueren = steken, iemand hatelijk zijn, heimelijke haat
pirmeider = perkament bewerker
piscator = visser
piscina = viswater
pislappen = luiers
pistolet = munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 70 stuivers
pistor = bakker
pistrix = bakkersvrouw
pitaker = zie aker
pius = vroom, trouw
pl = afk. pluviôse, maand van de regens
placcaat plakceel = plakschrift, bevel
placcaet = plakkaat, publicatie
placcaten = bevelen
placide = vreedzaam
placke = betaalmiddel van geringe waarde
plade = uitstekende punt van het dak
pladermolen = klappermolen, de wieken maken een klapper geluid
plain = effen, gelijk
plainte = klacht, aanklacht, aangifte
plaisant = lustig, vrolijk
plaisier = lust, vrolijkheid, vreugd, vermaak
plaisirs de la chair = vleselijke geneugten
planeet = zweefster, dwaalster
planeren = schaven, effenen, slechten
plantagie = de beplanting, de begroeiing, de tuin
planum = plat
plastes = beeldhouwer
plate = stalen uitrustingsstukken die boven de halsberg (harnas of metalen plaat / harnas) werden gedragen
platea = straat, steeg
platijnen = klompen of pantoffels, houten schoenen
platijnhout = hout waarvan klompen worden gemaakt
plattijnen = zie platijnen
plauderen = handklappen
pleb. = afk. plebanus, pastoor, geestelijke
plebaan = zie plebues
plebanus = pastoor
plebeus = een man van geringe soort, een platter, ook: pastoor aan een bisschoppelijke kerk
plecht = gerechtelijke erkenning van een geldschuld, waarvan een gerechtsbrief is opgemaakt
plecht op goet = hypotheek
plechtboec = het register, waarin de schuldbekentenissen voor schepenen werden opgetekend
plechtbrief = de gerechtsbrief opgemaakt van de erkenning in rechte van een geldschuld
plechten binnen (veertien) dagen = schuldbekentenissen op korten termijn, zonder vestiging van renten
plechten in het regyster =schuldbekentenissen op korten termijn, waarvan alleen een aantekening in het
schepenboek werd gemaakt en geen schepenbrief afgegeven
plechten = verplegen een schuld in rechte erkennen
plechtich (later pligtig) = door een plecht tot betaling verplicht, verbonden
plecker = stucadoor
pleidoi = verdedigingsrede, geding, dingtaal
pleie = martelwerktuig, verdachte werd uitgerekt met dit apparaat
plein = effen, gelijk, vlakke open ruimte
pleinlijk = volkomen
plenipotentiaris = gevolmachtigde
plenipotentie = volmacht
plenitude = volheid
pleuritide = wegens pleuritis, borstvliesontsteking
pleydoy = geding, dingtaal, pleidooi, verdedigingsrede
plichtbrief = gerechtsbrief opgemaakt van de erkenning van een schuld
pligten = plichten
ploech = ploeg
ploech(h)arnasch = onderdeel van een ploeg
ploechgangen besittende = land geschikt om te ploegen en te zaaien
ploechghehinghe = beploegbaar akkerland
ploechrecht = recht van de afgaande pachter op een deel van de oogst
ploechwinne = akkerbouw
ploeger = landbouwer, boer
plogemeker = boer, ploeger
plogge = houten nagel
plombete = knots, met lood gevuld slagwapen
plombeye = met lood gevulde knots
plompe = baksteen, afm. 7 x 3 x 2 duim
plonderije = afgedankte rommel, oude kleren, vuilnis
plonderinghe = kleine huisraad
ploten = het vruchtgebruik hebben
ploter = leerlooier
plotte = korte degen, soort dolk
plouch = ploeg
pluderoien = twisten
pluisen = oude kleren
pluisteren = beroven, plunderen
plukken = beroven
plumbarius = tinnegieter
plunderkast = rommelkast
pluraliteit = meerderheid
plures alii = veel anderen
plurimi = zeer veel anderen
plurimi ahi = zie plures ahi
plurimi alii = zie plures ali
plurimum reverendus = zeer eerwaarde
pluumcussen = verenkussen
pluv = afk. pluviôse, maand van de regens
pluvia = regen
pluviôse = januari
pneteren = broodbakken
pntie = afk. presentie, aanwezig
podelpoel = modderpoel
poederpere = peervormige strooibus
poelagier = poelier, verkoper van geslacht gevogelte
poen = boete, straf, pijn
pna = straf, misdaad
poensoen = dolkmes, steekwapen, ook: etsnaald om te waarmerken
poepen = afkomstig van büben, Duits voor "jongen", ook: hannekemaaiers (grasmaaiers uit Duitsland)
poerbus = specerijen (strooi)bus
poest = stal voor koeien met melkschuur
poeta = dichter
poete = hoer, prostituee
poète courtisan = hofdichter
poilledeine = kalkoen
poinct = punt, stip, verhandelstuk
poinctijnghe = berekende het belastingdeel van ieder die men verschuldigd was aan de vorst
poingnaert = korte puntige dolk, ponjaard
pointer = zetter der belastingen
pointwerk = klein karweitje
poirter = poorter
poit = betaalmiddel, kleine munt uit ca. 1615
poke = zie pook
pokhuis = ziekenhuis voor lijders aan syfilis
pokken = syfilislijder, besmettelijke ziekte
pokmok = scheldwoord voor een door syfilis verminkt persoon
pol = bedrogen echtgenoot
pol = hoerenloper, bezoeker van bordeel
polaex = strijdbijl
poldergrave = poldersloot
polentarius = brouwerijknecht
police = bestuur, regering
police van assurantie = verzekeringspolis
poligamie = veelwijverij
polijt = net, beschaaft, geslepen
politie = burgerschap, burgerlijke regering, burgerstand
politieke resolutie (bij) = bij besluit van het stadsbestuur
politijcq = burgerlijk
poliz = verzekerbrief, verzekeringsbewijs, polis
pollagier = zie poelagier
polleie = martelwerktuig, verdachte werd uitgerekt met dit apparaat
polleye = katrol
polleye = zie paleye
pollicitatie = belofte
pollinctor = doodgraver
pols = polsstok
polye = katrolblok
pomarius = groentehandelaar, fruithandelaar
pome = soort appel, deze droeg men bij zich tijdens bezoek aan besmette persoon
pomeridianam = na de middag
pomeridianus = namiddags
pomme de terre = aardappel
pomp = afsluitbare duiker
pompa funebris = begrafenisstoet
pompe = statie, pracht
pompeux = prachtig
pond = betaalmiddel, 1 pond = 20 schellingen, sous, 1 pond = 240 penningen, derniers (d), ook: gewichtsmaat, 1 pond = 16 ons, = 430-494 gram
pond = (medicinale) gewichtsmaat, 1 pond = 12 ons
pond = (oude) gewichtsmaat, 32 pond = 13 kg., 1 pond = 406 gram, 0,437 voor boter
pond = Vlaams betaalmiddel, in 1700, 1 pond = één gulden
pondelmaker = kopersmid
pondemaat = Friese landmaat, 1 pondemaat = 240 vierkante koningsroeden, in 1812 is de pondmaat vastgesteld op 0,3674 ha.
pondereren = overwegen
ponjaard = korte puntige dolk
ponsoen = graveer- of etsnaald
pontifex = bisschop
pontificaal = pauselijk, priesterlijk
pooi = pui
pook = wolmaat voor handel in engelse wol, 1 pook: = 1/3 scarpelier
poortclocke = grootte bel boven de stadspoorten
poortdinge = gerechtzitting op vaste tijden, meest drie- of viermaal in het jaar
poorterbrief, porterbrief = een door de overheid aan een poorter uitgereikte verklaring, dat hij burger is
poortergelt = een soort belasting om zijn poorterschap te behouden
poorters = inwoners van een stad, iemand die binnen de stadspoorten woont
poorterscamer = gevangenis voor poorters, maar ook: de woning van een poorter
poorterschap = toestand van stedeling, rechten en verplichtingen van een burger, burgerrecht
poorterskint = kind van een poorter
poortersneringe = nering die in de steden alleen aan burgers is vergund
pop = stroprop voor het dichten van gaten onder de pannen tegen stuifsneeuw
popinarius = verkoper van gekookt en gebraden vlees, ook: gaarkeuken
populair = gemeenzaam, slechtachtig, volks
populeus = volkrijk
populus = 2e week van de advent
por = afk. prior
porpointe = zie porponte
porponte = wambuis dat de krijgslieden onder de halsberg droegen
portaverunt = hebben wettelijk en erfelijk overgedragen
porte-epée = degenriem
porte-manteau = staande kapstok
porterbrief = zie poorterbrief
porthuus = stadspoort
portie = gedeelte
portwech = opengang om van een perceel naar de openbare weg te komen
poseren = zetten, stellen
positie = stelling, stand
positijf = gesteld, stellig, het geen men behoord te zetten, of waardig gesteld te worden
possederen = in het bezit hebben, bezitten
possesseur = bezitter
posseßie = bezit, bezitting, eigendom, landgoed
possessoir = bezittelijk, recht om te bezitten, het bezit betreffende
possessor = bezitter, eigenaar, houder
poßibel = mogelijk
poßideren = bezitten
post = na, sinds, nadat
post alium = na de andere, na het andere
post denuntiationem ternalem = na de drie roepen
post hominum memoriam = sinds mensenheugenis
post meridiem = na de middag
post partum = na de bevalling
post prandium = na de middag
post sciptium = naschrift
post susceptum baptismum = na het ontvangen van het doopsel
post trinam proclamationem = na de drie huwelijksafkondigingen
post(h)uma, -us pstuum = geboren na de dood van de vader
postea = naderhand
posteri = nakomelingen
posteritas = nakomelingschap
posteriteit = nakomelingschap, afkomst
posterne = geheime deur, achterdeur
posterus = later
posthumus = een kind dat na de dood van zijn vader geboren werd
postille = uitlegging, korte verklaring
postmeridianus = namiddags
postmis = zie posthumus
postponeren = uitstellen, achter stellen, verschuiven
postquam = nadat
postridie = daags daarop, op de volgende dag
postuir = stal, gestalte
postulant = eiser, verzoeker in een rechtzaak, aanzoeker om een post
postulata = begeerten, eisen, vereisen
postulatie = afeisen, afvorderen
postuleren = afeisen, eisen, afvorderen
postumus = zie posthumus
pot = inhoudsmaat vloeistoffen = ca. 1,5 ltr.
potage = eenvoudige spijs, kan zowel met groente als met
meelspijs zijn bereid
potas = ingedikt restant van uitgeloogd houtas om
aardewerkpotten waterdicht te maken
potens facere = handelsbevoegd
potent = machtig, vermogend
potentaat = geweldheer
potentie = vermogen, macht
pothuis = halfbovengrondse uitbouw boven een kelder
potje = inhoudsmaat, 1 potje = ca. 1/16 kan
pottagelepel = groente opscheplepel
pounder = zie unster
pour acquit = voor ontvangst voldaan
pour cause = niet zonder reden
pour suit = navolging, vervolg
poursuiveren = vervolgen, najagen, aanhouden
pousseren = aanstouwen, aandrijven
practicus = medicus
practijk = bewerking, handelgreep, onderwind, handhaving
practizijn = bewerker, uitwerker, recht beoefenaar
prädikat = kenteken, bv "Von" bij Duitse adel
praedicta = zie pædictum
praedictus = zie pædictum
praemittendis = nadat gezegd was, wat gezegd moest worden
praemuntius = voorzien van de biecht en het heilig oliesel
praenobilis dominus = weledele heer
praesentie = zie præsentes
praet, preet = weide
praetendens = aanstaande (echtgenoot)
praetendentis = van de aanstaande (echtgenoot)
prairial = mei
prati, prata = wei, weide, weiland, weiden
praxator = brouwer
praxis = daad, doening, oefening
præ, pre = voor
præ. = afk. praeceptor, schoolmeester, onderwijzer
præceptor = schoolmeester, onderwijzer
præco = omroeper
præcox partus = te vroeg geboren
præcursor Christi = Johannes de doper
prædio = gisteren
præenobilis = domina weledele vrouwe
præfectus = beheerder, voogd
præfectus = voogd
prægnans = zwanger
prælegatum = vooruitmaken
præminentie = voortreffelijkheid
præmissis proclamationibus = na de roepen, na de huwelijks afkondigingen
præmissis tribus bannis = na de roepen, na de 3 huwelijksafkondigingen
præmunitus = voorzien van
prænobilis = edele, edel
præpositus = geestelijk een rang lager dan abt
præsens(ntis) = aanwezig, tegenwoordig
præsentes = in aanwezigheid van
præsentibus = in aanwezigheid van
præsentibus(ut) testibus =in de aanwezigheid der getuigen
præses, praeses = voorzitter, president, voorzitter, hoofd
præsidiarius = behorend tot het garnizoen
præstes = leider
prætenderen = eisen, voorwenden, afvorderen, rechtwanen
præter = uitgezonderd, min , wegens, behalve
prætor, pretor = schout, burgemeester, beheerder, voorzitter
prætorium = stadhuis
prævenieringe = voortzetting
prævia dispensatione = na het verkrijgen van de dispensatie
prævie = tevoren
præviis sponsabilus et tribus banis = voorafgegaan door ondertrouw en door de 3 huwelijksafkondigingen
præviis tribus bannis = voorafgegaan door de 3 huwelijks afkondigingen
prævius = voorafgaand
prævus tribus bannis = na de drie roepen
pre = voor
pré-gelt = soldij
prealable = vooral, eerst
prebendarius = zie prybende
prebende = recht op proviand, mondkost, ook: op rente, ook: prove, inkomsten, priesterlijk inkomen
prebere = aanbieden
precario = ter bede
precarium = belasting
precedens = voorafgaande
precedent = voorgaande
precedente = met het voorafgaande, voorrang, voortred
precederen = voorgaan
precelleren = te boven gaan, uit muiten, overtreffen
precept = gebod
preceptie = bevel, bevelen
preceptor = meester, leraar, leraar klassieke talen
preceptoraat = leraarsambt
precijs = juist, stip
precipitatie = overijling, verhaasting
precipiteren = overijlen, neerstorten, verhaasten
precium = de prijs, de waarde
preco = omroeper
predecesseur = voorganger, voorzaat
predestinatie = voorschikking, voorbestemming, voorbeschikking
predestine(e)ren = voorschikken
predicant = voorganger, uitroeper, preker
predicatie = voorlering, leerreden, preken, verkondiging
predictie = voorzegging
preëminentie = uitstekendheid, voortreffelijkheid, uitsteek
preet = weide
preferentie = voordeel, voordeling, voortrekking
prefereren = voordelen, voortrekken, meerachten, voor een ander gaan, de voorkeur geven
prefigeren = voorbestemmen
prefixie = voorbestemming
pregnant = dringende, zwanger, zinrijk, overmatig, scherp geformuleerd
preimeren = doden, te niet doen, uit doen
preintimare = opzeggen, van te voren aankondigen
prejudiceren = beschadigen, veroordelen
prejudiceren = veroordelen
prejuditie = nadeel, bevoordeling, achterdeel, vooroordeel
prelaat = kerkvoogd
prelaet = abt
prelature = kerkvoogdij
prelecture = voorlezing
prelegaat = erfmaking ter bevoordeling boven anderen van gelijke graad
prelegateren = vooruitmaken, bij prelegaat vermaken
preludium = voorspel, voorteken, voorloper, inleidend stuk
prematuir = onrijp, ontijdig, voorbarig, te vroeg
premie = wedde, loon, prijs, verering, verzekerd geld, beloning
premier = eerste
premier témoin = eerste getuige
premissen = voorzendingen, het gene voor henen gaat
premitteren = voorzenden, voor heen zenden, voorafzenden
premium pudicitiae = kransgeld
prent = houtenkoekvorm om figuren te maken, bijvoorbeeld sinterklaaspop
preoccupatie = voorkoming, vooropneming, voorinneming
preparatie = bereiden, voorbereiding
preparatie = toebereiding, voorbereiding, gereedschap, bereiding
preparatoir = toebereid, bij voorraad
prepareren = toebereiden, voorbereiden
prepositie = voorzetsel
prepositus = proost
preposteratie = verkeerd omdoen
prepostere = verkeerd, het achterste voor
prerogatijf = voordeel, voorrecht
presatie = voorreden
presbyter = ouderling, priester
presbyteriaal = beginsel beginsel dat de kerk wordt bestuurd door de kerkelijke vergadering
presbyterium = college van ouderlingen
prescientie = voorwetenschap, voorwetendheid
prescriberen = voorschrijven, verjaren
prescriptie = verjaring, bevel, voorschrijven, verordening, ook: verjaring, verlies van een recht omdat er niet bijtijds gebruik van is gemaakt
presdicte = voornoemde
present = tegenwoordig, een geschenk
presentatie = aanbieding, overdragen
presenteren = aanbieden, overdracht
presentia = aanwezigheid, deze akte
presentibus testibus = in aanwezigheid van de getuigen
presentie= tegenwoordigheid, aanwezig
presentie van (ter) = in aanwezigheid van
preservatie = behoeden voorbehoeden, bewaring
preservatijf = voorbehoedend bewarend
preserve(e)ren = preserveren, behoeden, behouden, beschutten
preses = preses, voorzitter, opperste
preses = zie praeses
president = voorzitter, raadshoofdman
presidentie = voorzitting, leiding geven
presideren = voorzitten, leiding geven
presser = drukker
presseren = achter de vodden zitten, spoedeisend, dringend, haast hebben
prestantie = overtreffen
presteren = betonen, te weeg brengen, volvoeren, goed doen
prestito juramente solemni = naar behoren de eed afgelegd
presumeren = vermoeden, aannemen, ervan uitgaan, wanen
presumptie = vermoeden, waan, laatdunkendheid
presumptueux = verwaand, vermetende, laatdunkend
presupponeren = vast stellen, voor heen bedingen, vooronderstellen
presuppositie = vaststelling, voorbeding, vooronderstelling
pretendieren = beweren, voorwerpen, aanspraak maken op
pretenselick = zogenaamd
pretentie = aanspraak
pretentie eis, afvordering = (verlangen), voorwending, rechtswaan
preteriëren = voorbijgaan
pretext = deksel, voorwending tot een schijn, tot een dekmantel
pretieux = kostelijk, dierbaar
pretium, precium = de prijs, de waarde
pretor = burgemeester, provoost
preuve = proeve, bewijs. item, geestelijk inkomen
prevaleren = overtreffen, te boven gaan
prevaricatie = overtreding, te buitengaan, vergrijping
preveniëren = voorkomen
preventie = voorkoming
prevoost = zedenstraffer, tuchtvoogd, tuchtmeester, drost, geweldige
pridie = daags (er) voor, gisteren
pridie nata = de dag er voor
priem = de tijd tussen 5 en 9 uur ’s morgens
priestrage = pastorie
prijs boecken = waarin de zetters de ’prijzijen’ (schattingen) van landerijen optekenden
prijsers = schatter
prijsie = schatting
prikskenbroot = klein broodje, voor een prikje gekocht
prima = eerste dag (van de maand)
prima hora = de eerste uren na zonsopgang, hebben vooral de belangstelling in de kloosters
prima noctis = één uur ’s nachts
primaat = opperkerkvoogd, eerste, hoogste geplaatst
primo = de eersten
primo = ten eerste, aanvankelijk
primogeniture = eerstgeborenschap, eerstgeboorterecht
primogenitus = eerstgeboren
primogenituur = eerst geboorterecht: voorrang van kinderen uit een eerste huwelijk
primus = eerste, voorste
princeps = prins
principaal = voornaamste, zaakwillig, zelf schuldig
principaelbrief = de perkamenten brief, waarbij een andere brief, die daarin iets wijzigt, getransfixeerd is. ook: een acte die wijzigingen brengt in een andere of oudere acte
principie = beginsel
princken = loeren
prins prince = vorst, voogd, hoog. overheid
prinsdach = dag waarop de prins in de rederijkerskamer een dichtwedstrijd uitschreef
prinsen = daalder munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 37 soms 35 stuivers
priore anno = het jaar tevoren
prisatie = waardering
prisen = schatten, taxeren, waard achten
prisen (iet) = goedkeuren
priser = zie priseren
priseren = waarderen, schatten
prisering = zie prisie
prisie = schatting, taxatie, vooral om te weten of daarmee een schuld of belasting kan worden betaald
prisieringe = zie prisie
privaat = toilet, ook: gemak, ook: afgezonderd, bijzonder
privatie = ontneming, ontbering, beroving
prive = bijzonder
priveren = ontnemen, ontzetten, beroven
privigna = stiefdochter
privignus = stiefzoon, een uit een eerder huwelijk van de moeder geboren zoon, (van een andere vader dus)
privilege = een bijzonder recht of vrijheid welk de landsheer verleende aan zijn leenmannen, steden etc.
privilegeren (iet) = een voorrang, voorrecht aan iets verlenen
privilegie = voorrecht, handvest
priwelesiën = privileges
pro = voor, ten behoeve van, in plaats van
pro animae suae refrigerio = tot verkwikking van zijn ziel
pro anno = voor een jaar
pro contant = voor gereed geld
pro deo gratis = (om Gods wil)
pro expensis litis t = bijvoorbeeld de kosten van...
pro iuribus pastoris = voor pastoorsrechten
pro memoria = ter herinnering
pro pe = dicht bij
pro qua = in wiens plaats, voor wie
pro quibus absentibus suppleverunt =die bij hun afwezigheid vervangen werden door
pro quo = zie pro quao
pro quo absente supplevit = die bij zijn afwezigheid vervangen werd door
pro re nata = naar de aard van de zaak
pro se et suis = voor hem en de zijnen
pro tempore = voor de tijd van
pro ut dat scripto = zoals / opdat het schriftelijk gegeven is
proamita = zuster van overgrootvader
proavia = overgrootmoeder
proavitus = van de voorouders geërfd
proavunculus = broer van een overgrootmoeder
proavus = overgrootvader
probabel = bewijsbaar, waarschijnlijk
proband = eerste persoon in een genealogie -overzicht
probatie = proeftijd, beproeving, zich bewijzen, proef
probator = muntkeurmeester
probatum est = het is proefondervindelijk goed gebleken
proberen = beproeven, bewijzen, waarmaken
probleme = leerbeeld, vraagstuk, werkstuk, vertoog, voorstel, vraagstuk
proc. = afk. procurator. volmachthouder, plaatsvervanger, advocaat, woordvoeder
procarius = varkenshoeder
procedeerde uuyt = voortkwam uit, gevolg was van
procederen = voortgaan, voortvaren, dingen, pleiten, bevorderen
procederende personen dinglieden = procedure voorgang, dingtaal, pleithandel, bepleiting
proces = geding
proceßie = ommegang
proche voisin du defunt = naaste buur van de overledene
prochiepaep = parochiepriester
prochischoole = school behorend tot de parochie of kerspel
proclamatie = uitroep
proclamatio,-ionis = afkondiging
proclameren = uitroepen
procrastinatie = verdaging, uitstellen
procreare = verwekken, in het leven roepen, voortbrengen
procreatie = teling, voortplanting, verwekken van kinderen
procreatores = ouders
procreeren,(te...,) = te verwekken, zich voortplanten
procul = ver
procula = zie procul
proculatorium = volmacht
procuratie = voorzorg, volmacht, last
procuratie ad lites = volmacht om een proces te vervolgen, ook: volmacht bij geschillen
procuratie ad negotia = schriftelijke volmacht om zaken af te handelen, ook: volmacht om enige zaken te beschikken
procuratie apud acta = algemene volmacht om zaken af te handelen
procuratio = machtiging
procurationis = zie procuratio
procurator = gemachtigde
procurator = volmachthouder, plaatsvervanger, advocaat, woordvoeder
procureren = verzorgen, voorzorgen
procureur = verzorger, pleitbezorger, volmacht, taalman, gevolmachtigde
procureur generaal = algemeen verzorger, gemeenteverzorger
procuvata = voortgekomen
prodigaliteit = verkwisting
prodige = deurbrenger, kwistgoed, verkwisten, niet ontzien
prodige(e)ren - verkwisten, kwistig zijn met, niet ontzien
prodigeus = wanschapen, wonderbaarlijk
prodigus = verkwister (goederen zijn door het gerecht ontnomen)
prodogi = goederen van iemand die onder curatele is geplaatst vanwege verkwisting
product = uitbreng, uitkomst, uitgebraakte
productie = voortbrenging
proef = bewijs
proefmeester = ambtenaar door de gilden aangesteld tot het examineren van hen, die als lid willen worden opgenomen
proefpredicatie = voorbereidingspreek, voorafgaande aan de viering van het heilig avondmaal
proeve = bewijs
proeven (iet) = bewijzen
profaan = onheilig, werelds, godloos, ongodsdienstig
profaneren = ontheiligen, ontwijden
profereren = uitspreken, uitten, voortbrengen
profeßie = belijdenis, voorgeving, ambt, aangenomen dienst
professor = hoofdleraar, opperleraar, hoofdschoolmeester, hoofdbevorderaar, landsleraar
profesto (in) = de dag voor het feest
profiteren = vorderen, winning doen, winnen
proflige(er)en = neerslaan, neerwerpen
profluge(e)ren = ontspringen, voortvloeien
profossionis suae = van beroep
profuge = toevlucht, voorvluchtig
profusie = kwistig, verplenging, overvloed, overdaad, verkwisting
progener = vader van de afstammeling
progenerare = verwekker
progenetrix = stammoeder
progenie = geslacht, afkomst
progenies = nageslacht, afstammeling
progenitor = stamvader
progenitus = nageslacht, zoon, afstammeling
prognosticatie = voorkennis, voorduiding
prognostiqueren = voorkennen, voorduiden, voorspellen
progredie(e)ren = voortgaan, voortschrijden, vorderen
progreßie = voortgang
prohebitief = verbieden, terughoudend
prohibe(e)ren = verbieden
prohibitie = verbod, verbod op invoer van bepaalde goederen
proiven = zie: proeven
proje = buit, roof, opbrengst van misdaad
project = voorwerp, ontwerp
projecteren = voorwerpen, ontwerpen
projiciëren = zie projecteren
prolandus = de te ondervragen persoon
prolaps = verzakking
prolatie = voortbrenging
prolegomena = voorreden, inleidende opmerkingen, voorstudie
proles = kinderen
proles = nakomeling, afstammeling, ook: gezien als onecht kind
proles = zie prolis
proles illegitima = onwettig kind, bastaard
proles naturalis = wettig kind
proles spuria = onwettig kind, bastaard
prolis = kind, nakomeling
prolix = wijdlopig, langzaam, breedsprakig
prologe = voorrede, voorwoord, voorspel
prolongatie = verlenging, termijn verlenging
prolongeren = verlengen
promatertera = zuster van de overgrootmoeder
promeridianus = in de voormiddag
promißio = belofte, toezegging
promittent = hij die de promesse ondertekent, die belooft
promitteren = toezeggen, beloven
promocondus = keldermeester
promoteur = voorsteller, bevorderaar
promotie = bevordering, voorzetting, rang verhoging
promotor = bevorderaar, hoogleraar bij promotie
promoveren = bevorderen, voorzetten
prompt = gezwind, zonder hakkelen, snel
promptitude = vaardigheid
promulgatie = verkondiging
promulgatio = afkondiging van een huwelijk
promulgeren = verkondigen
promus = keukenmeester
pronepos = achterkleinzoon, achterneef
proneptis = achterkleindochter, achternicht
prononceren = uitspraak doen van vonnis, bekendmaken
pronunciata = getuigenissen
pronunciatie = uitspraak, uitspreken
pronunciëren = uitspreken, vonnis geven, uitwijzen
pronuntiatie = uitspraak
pronuros = vrouw van een kleinzoon
proosdij = woonhuis van de proost
propagatie = voortplanting, uitbreiding, verbreiding
propago = nageslacht
propatruus = broer van de overgrootvader
proper = klein, dun, net
propheet = gods-tolk, voorbode, voorzegger
propheteren = voorzeggen, waarzeggen, preken, voorboden
prophetie = voorzegging, openbaring, voorboden
propia persona = in eigen persoon
propice = goedgunstig, toegedaan
propinquitas = nabijheid, bloedverwantschap
propinquitas = verwantschap
propinquus = verwant
proponent = nog niet beroepen theoloog, ook: voorsteller, beginnend leraar
proponeren = voorzetten, voorslaan (voorstellen), voorhouden
propoost = voornemen, voorhebben, onderwerp van gesprek
proportie = evenredigheid, gelijkmatigheid, voordeling, evenheid
proportioneren = evenredigen
proposeren = voorstellen
propositie = voorstel, voorstelling, uitgesproken oordeel, stelling
proposten = uiteenzetting, voorstelling van zaken
proprie = eigenlijk
propriétaire = zie proprietarius
proprietaris = zie proprietarius
proprietarius = eigenaar
proprietas = eigenschap
propriété = eigendom
proprium = eigen, eigenschap, ook: wissellende gezangen van de mis, deel van het brevier
propter = wegens
proquibus = voor wie
proreta = kapitein
prorogatie = uitstel, verlenging. ook: een voorovergeef verzoek, verdaging
prorogatie van jurisdictie = overdracht van rechtsdwang, daar bij men in de rechtsdwang, van een hogere rechter bewilligt opschuiving van een geschil naar een hogere rechter
prorogeren = uitstellen, verlengen
prorogieren = verdagen, verlengen, verschuiven
prosapia = verwantschap, geslacht
prosateur = prozaschrijver
proscinderen = afsnijden
proscriberen = verbannen, wegzenden, vogelvrij verklaren, uitsluiten
proscript = vogelvrij verklaarde, door de ban getroffen
proscriptie = ban, verbanning, vogelvrijverklaring
prose = rijmloos, onberijmd, onrijm
prosectie = ontleding opensnijden van lichaamsdelen
prosecutie = gerechtelijke vervolging
proseliet = bekeerde, door een ander overgehaald om tot ander geloof over te gaan
proselitismen = bekeringsijver, zieltjes winnerij
prospereren = prospereren, welvaren, veroveren
prosperiteit = voorspoed, welvaart, voorspoedigheid
prosterneren = neerwerpen, neder knielen, een voetval doen
prostratie = voetval, eerbiedig neerknielen
protavus = bet-overgrootvader
protecteur = beschermer
protectie = beschut, bescherming
protegeren = beschermen, beschutten
protest = voorbetuiging, wederspraak, aantijging, tegen getuigenis, beklag
protestatie = protest, tegenspraak
protestatie = tegenspraak, onschuldgetuigenis, vrijwaring betuiging, betuigkennis
protesteren voortuigen = weerspreken, verwerpen, zich zelve ergens tegen beklagen
protestieren = protesteren, tegenspreken
protexie = zie protectie
prothocol = schrijfboek, kladboek, schrijfrol
prothocolleren = te boek stellen
prouffyten = voordelen, opbrengst(en)
prout inde selve (ibidem) = zoals in de zelfde
prout numero = onder nummer...
prouveren = bewijzen, aantonen, doen blijken
prouwelijzer = wafelijzer om de prouwelwafel op te bakken
provenue = inkomst
proverbe = spreekwoord, spreekwijs, spreuk, bijspreuk, wijszaak
proviant = voorraad
provident = voorzienig
providentie = voorzienigheid, voorziening
provideren = voorzien
provincia = landschap, beheerd landschap
provincialen-raad landzatigen = raad, landschapsraad
provintie = provincie
provisie = voorziening, voorraad, zaak voerloon, vooreerst, tijdelijke voorziening, vergoeding
provisie (bij) = voorlopig, bij voorlopige voorziening
provisioneel = bij voorraad, vooreerst, tot opzeggen toe
provisionele = voorlopige
provisoor = toezichthouder, voogd, tijdelijk bestuurder
provisor puerorum = voogd van jongeren
provisoren = voogden
provisus = voorzien van (de sacrament van de stervenden)
proviteiten = voordelen
provocatie = uitdaging, porring, beroep
provoceren = in hoger beroep gaan
provoost = gerechtelijk ambtenaar, zoals ambtman en baljuw ook: opzichter van orde en tucht in een legerplaats, ook: militaire gevangenis, (onder streng arrest)
provoqueren = provoceren, uitdagen, porren
proxeneta = tussenhandelaar
proximo = die de volgende dag
proye = buit, roof
prudent = voorzichtig
prudentia = voorzichtigheid
prurietschap = ontucht plegen
prybende = kerkelijke titel waaraan inkomsten uit kerkgoederen verbonden zijn
pryculeus, periculeus = gevaarlijk
prysenteren = voor te stellen
psaligraphie = de kunst om figuren uit papier te knippen
pubertas = huwbaar
publi = publiek (bij notaris vermeld)
publicatie = afkondiging
publiceren = afkondigen, aflezen, bekendmaken
publijcq public = openbaar, het gemeeneigen, gemeentelijk, wereldkundig
puchveler = perkamentbewerker
puckel = van wilgentenen gevlochten visfuik
pudiek = eerbaar, kuis
pudijk = beschamend, schaamachtig, eerbaar
puella = meisje
puella publica = prostituee
puella pudica = eerbare jonkvrouw
puellula = klein meisje
puer = kind, knaap
puera = meisje
pueri = kinderen
puëril = kinderlijk
puerinus = kind, knaap
puerpera = zie puerperia
puerperia = kraamvrouw
puerperis = tijdens de bevalling
puerperium = bevalling, kraambed
puerulus = baby
pugna = veldslag
pullemaat = inhoudsmaat, 1 pullemaat = 1/120 ton = 1,4 ltr. ook: bekend als kroes
pulpetum = ladekastje / secretaire
pulveren = fijnstampen
pumeel = sierknop
punctueel = geschikt, net op zijn stuk,zeer nauwkeurig
punctuëren = aftekenen, afstippen
punctum = stip
punitie = straf
punt = artikel van een verordening
punt = lengtemaat, 1 punt = 1/12 rijnlandse lijn = 0,18 mm., na 1820=1,1 mm.
puntdeuren = sluisdeuren
pupa = klein meisje
pupil = wees, pleegkind
pupill = halve wees, moederloos, pleegzoon
pupillariteit = onmondigheid
pupillus = moederloos, wees van moederszijde
pupula = zie pupa
pupulus = zie pupus
pupus = kleine jongen
purgatie = zuivering, lossing, bevordering van de ontlasting, buikzuivering
purge = zuivering (voor het gerecht, van een beschuldiging)
purge = zuivering
purgeren = zuiveren, lossen, verschonen
purificatie = reinmaken, vervulling, zuiveren, zuivering
Purificatio Maria = Lichtmis, 2 februari
purificeren = reinmaken, vervullen, zuiveren
puritein = zuiver, zuivergeest, vrijgeest
puriteit = zuiverheid
purpur = heraldiek teken, kleur, aangegeven door lijnarcering
van linker schuinlijnen
pusio = kleine jongen
pustulae = puisten
putaker = putemmer
putatief = zie putatyf
putatyf achtenderwijs, vermeintelijk = (vermeend), ingebeeld, ondersteld, ingebeeld
puteus = gat, put
putgalge = houten paal naast waterput met V vork aan bovenzijde, waarin stok om water op te halen
putimo orto = dadelijk na de geboorte
pütner = kuiper
puuc = beste soort laken of wol
puur = puur, zuiver, helder, onschuldig
puut = kikvors
puutbeitel = puntijzer om kleine gaten in natuursteen te maken
pynkelder = folterkelder
pynychbanck= pijnbank
pypkanne = pijpenrek
'
Q
Q = afk. geQualificeerde
q.q. = afk. qualitate qua, in hoedanigheid van
qadrese = slechte vrouw
qmer = afk. commer, belemmering , last, belemmering in rechte
qou = waarheen
quaart = kwart
quad attestor = uitvoerend vaststeller, opsteller
quade = schulden oninbare schulden
quaden = in waarde verminderen
quadertiere = veertigtal
quadragenarius = veertigjarige
quadragesima = de 40e dag voor Pasen, ook: bekend als Aswoensdag, het begin van de vaste, eigenlijk zijn het 46 dagen tot paaszaterdag, maar de 6 zondagen zijn vastenvrij
quadragesimus = 40e
quadraginta = veertig
quadrans = vierkant, vierendeel, kwart, vierde deel
quadrant = vierendeel
quadrante = met een kwart
quadreren = voegen, passen
quadriennis = vierjarig
quadringentesimus = 400e
quadruplijque = antwoord op het derde inbrengen van de aanklager
quae nominavit patrem = die als vader noemde
quae patrem declaravit = zie quae nominavit patrem
quae patrem designare recusavit = die weigerde de vader te noemen
quaecbert = bordspel
quaedlike = op ondeugdelijke wijze
quaerten = bijeenroepen, ter vergadering oproepen
quaestor = penningmeester, ontvanger, beheerder van de staatskas
quaestrix = penningmeesteres
quaestuur = ambt, waardigheid van quaestor
quaet = vuilnis, drek
quaet = geld vals geld
quaetbeleijders = verleider (in bordeel)
quaetheit = misdaad
quaetie ende verschil = verschil van mening
quahier = opschrijfboek, gebedenboek
quaken = dobbelsteenspel
qualificatie = hoedanigmaking, toekenning van een eigenschap, benaming, grootheid
qualificeert persoons = een man van aanzien
qualificeren = hoedanig maken, titel geven
qualitate qua = in hoedanigheid van, ambtshalve
qualiteit = aanzien, hoedanigheid, gedaante, staat, titel, eigenschap, zoals
qualiter taliter = hoe dan ook, het zij zo het wil
qualiteyten = hoedanigheid
quamquam = ofschoon
quantelaer = knoeier, bedrieger
quanti minoris = is een acte die ingebracht werd als iets te veel, of boven de waarde gekocht is, daar bij men verzoekt om de teveel gegeven penning terug te ontvangen
quanti plurimi = als de verkochte zaak meer waart is als dezelve is verkocht, en men verzoekt zo veel meer als bevonden zal worden te behoren
quantiteit = grootheid, menigvuldigheid, menigte, hooggrootheid, hoe vermogendheid, veelheid
quantus = zo veel als
quareel = pijl die uit de ’balist", werd geschoten, was kort en dik met vierkante schacht
quart = munt
quarta (feria) = woensdag
quarta falcidia = is het vierendeel van de gehele erfenis, het welk den erfgenaam, met al te veel makingen (erfstellingen en legaten) belast, voor hem vrij mag behouden en aftrekken, en de rest aan
quarta falcidia = 20 de makingbeurders overgeven
quarteleren = in de wapenkunde een kwartier, een der vier vakken van een gequarteleerd wapenschild, de rechterbovenhoek, het eerste kwartier van een schild
quartier = vierendeel, een wijk, gewest
quartier-meester = kwartiermeester, wijkmeester
quartieren = in de geslachtkunde, kwartier van een stamtabel of kwartierstaat, aanwijzing van de afstamming van vaders- en moederszijde, vooral ten bewijze dat iemands kwartieren
adellijk zijn
quarto = met een vierde, vier, 4
quartus = vierde
quasimatrimonium = Jozefs huwelijk, kuis huwelijk
quasimodo = eerste zondag na Pasen
quasimodogeniti = 1e zondag na Pasen
quatember (quatuor tempora) = de 4 vastentijden die altijd op een woensdag beginnen na 13 december, Aswoensdag, na
Pinksteren en na 14 september
quater = viermaal
quaterne = tot een boekje gevouwen en gebonden (4) vellen perkament of papier
quaternelle = uitstel van betaling voor vier jaar, ook: de akte hiervoor
quattuor = vier
quattuor decim = veertien
quattus decimus = veertiende
queckelhovet = domoor, iemand met weinig verstand
queen = vrouw in kaartspel
queenensondach = veertien dagen na Pasen
queeste = speurtocht door een ridder naar de "graal"
quelen = praten
quellen = pijnigen, folteren, martelen
quelnisse = zie quellen
quene = een vrouw op leeftijd, een vrouw met ervaring en levenswijsheid, oud wijf
quenicum = oudewijvenpraat, volkswijsheden
querel = krakeel, klacht
quereleren = krakelen, beklagen, klagen
querelleus = krakelerig, twisten, kibbelen
quernsteen = de kleine molensteen
queruleeren = tegenspreken
questeren = geld bijeenbrengen, giften verzamelen
questie = geschil, vraagstuk
questioneren = ondervragen, verhoren
quetsen = verwonden, pijnigen
quetsende = verwondende
qui (achter een woord geplaatst)= en, aan wie, waaraan, wiens, wier, welke, die
qui a dit être... (pere de la) ... défunt = die verklaart te zijn ...de vader van de... overledene, vervlogene
qui fuit ...annis = die ... jaar oud was
qui fuit 55 annis = die 55 jaar oud was
qui mecum = die met mij
quia = omdat
quicbeeste = gehoornd vee
quicsant = drijfzand
quid pro quod = het een voor het ander
quidam = de een of andere, een zeker iemand, een of andere snuiter
quidecies = vijftienmaal
quidem = zeker, inderdaad
quiesceren = berusten, rusten
quiëtude = gerustheid
quietum = beschutting
quigenti = vijfhonderd
quijt = te schelden kwijtschelden
quijtbrief = brief over vrijlating van een gevangenen of veroordeelde
quillibet = ieder zonder uitzondering
quindecim = vijftien
quingentesimus = 500e
quinquagenarius = vijftigjarige
quinquagesima = de 50e dag, de 7e zondag voor Pasen
quinquagesimus = 50e
quinquaginta = vijftig
quinquanelle = vijf jarig uitstel
quinque = vijf
quinquennis = vijfjarig
quinta (feria) = donderdag
quintaal = gewicht, 1 qintaal = ca. 1/22 last
quintam matutinam = vijf uur in de morgen
quintilis = juli, vroeger was dit de 5e maand
quinto = op de vijfde, ten vijfde
quintupel = vijfvoudig
quintus = vijfde
quintus decimus = vijftiende
quisquillën = prullen, beuzelarijen, vodderijen
quitare = lossen, betalen
quite = kwijt, vrij, ontslagen van
quite = weren vrijwaren
quiteren = verlaten, ontslaan, te goede schelden, afzien van, laten varen
quitinge = betaling, vrijmaken, lossing van een rente, voldoening
quitlatinge = kwijtschelding
quitscheldingshebrief = betalingsbewijs
quitte = elkaar niets meer schuldig zijn, gelijk
quod = dat
quod attestor, quod testor = het geen ik getuig,-bevestig, -verklaar
quod testor = hetgeen ik getuig
quohier = een rekenboek, een register
quomodo = op welke wijze, hoe
quondamquodibet = allegaartje, van alles wat
quoque = ook
quote = aandeel, mate, deel, portie
quoteboec = landboek, erfregister, kadaster
quoteren = aantekenen, tekenen
quotidiana = dagelijks terugkerende koorts
quotisatie = schatting, optekening, berekening van ieders deel
quotiseren = schatten, naar verhouding delen
quoyeren = kohieren
quyt = vrij, onbelast, gezuiverd., ook: vernietigd, van geen waarde
quytantie = kwijting, kwijtscheldingsbrief, kwijtschelding
quytbaer = afkoopbaar, aflosbaar, afkwijtbare rente
quytcopen (hem) = zich vrijkopen
quytlaten (enen) = vrijlaten
quytscelden = iets aan iemand overdragen, zijn recht aan iemand opgeven., ook: zich voldaan verklaren, zijn recht op iets opgeven
R
r = afk. recto (folio), op de voorzijde van het blad
r b s = afk. retroacta burgelijke stand, van de burgelijke stand,archiefstukken van vroegere datum, o.a. doop- huwelijks- en begraaf- registers
R.D = afk. reverendus dominus
r.f = afk. relicta filia nagelaten dochter
r.f = afk. relicta filius nagelaten zoon
R.I.P = afk. Requiescat in pace, hij/zij moge rusten in vrede
R.K = afk. Rooms katholiek
r’ = appelleren = wederroepen, herroepen
ra = afk. rechterlijke archieven
ra = trecken (de) het land opmeten
raadslot = raadsbesluit
raak = hark
raakende de ontfang en uytgaven = betreffende de ontvangsten en uitgaven
raar = zelden, ijl, dun, aardig, zeldzaam, ongemeen, bijzonder
rabat = halskraag meestal van linnen of kant, ook: herrie, en korting, ook: afkorting, afslag van de som
rabatteren = afkorten, afslaan
rabauweboom = oud soort appelboom
race = afkomst
racke = pijnbank
rackelijc = rechtschapen, fatsoenlijk, braaf
racken = rekken, voorraadkasten
racker = diender, helper van de schout
raconte(e)ren = vertellen
radbraken = op het rad uiteenrukken, botten verbrijzelen
raden = op het rad leggen om een bekentenis af te dwingen
radenryer = bediener van het radbraakrad
radicaal wortelijk = geworteld, oorspronkelijk, met takken, tot de wortel gaand, geheel en al, met de wortel en al
radiceren = wortelen
radix = oorsprong, geslacht
radstaak = paal of staak met daarop een wiel of rad waarop het lijk van een misdadiger werd gelegd nadat alle botten waren gebroken, ook: een stok die tussen de spaken van een rad werd
gestoken zo dat het paard niet verder ging, ook: schandpaal en folterpaal
raeck ende daeck (in) = in goede staat
raeiing = rooilijn
raemscerre = lakenscheerder
raeplant = rapenveld
raepolie = raapolie, olie uit raapzaad geperst
raepstic = zie raeplant
raet = raadsman
raet (te rade werden van iet) = tot iets besluiten
raetboec = boek waarin opgetekend de rechtshandelingen van de (gemeente) stadsraad
raethere = lid van de stedelijkeraad (gemeenteraad)
raeyen = zie radbraken
raeying = zie raeiing
rafelschive = schijf of steen van een tafelspel
raffineren = zuiveren
railleren = gekkernij (merkwaardig gedrag) , boert (scherts), beetnemen
raillerie = scherts, spotternij
rake = hark, speciaal een hark om de as bijeen te harken
rammelaar = slecht gebakken tegel
rampok = overval
ramponeert = vernielt, verwoest
rantsoen = verlossing, verzoening
rantsoeneren = lossen
rantsoenglaasjes = klein drinkglas
rantsoenpenningen = opcenten op heffingen genoten door de kerk
rapiamus = mengelmoes
raport = aanbrenging, overdracht, verslag
raporteren = zie raport
rappel = herroep
rapporteur = overbrenger, overdrager
rariteit = zeldzaamheid, een ongemene zaak, iets bijzonders
rasement = glad gepleisterd gedeelte in het gewelf
raseren = vernielen, met de grond gelijk maken
rasier = korenmaat
rasinge = wartaal, waanzin
rastcamere = binnenkamer
rasteel = paarden ruif
rastering = rasterwerk, schutting
rate = behoorde, portie
ratelwacht = nachtwacht
ratelwaicker = nachtwaker met een ratel
ratificatie = zie ratificeren
ratificeren = bekrachtigen, ambtelijk goedkeuren
ratijn = geweven wollen stof, de uistekende uiteinden zijn in elkaar gedraaid
ratiocinatie = redenering, bewijsvoering, gevolgtrekking
ratiocinator = boekhouder, rentmeester
rationaal = redelijk, meetbaar
ratione dubii = om reden van de twijfel
ratione officii = uit hoofde van zijn ambt
ratione privatus = beroofd van zinnen
ratione sanguinis = op grond van bloedverwantschap
ratum (ob)servare = van waarde houden
rauwsterigge = lijk aflegster, maakt de lijken gereed voor de begrafenis
rave = balk, plank
ravelokker = dief, lokt de raven naar de galg
ravenzwart = kleur, zwart
rayck = rijk
razier = inhoudsmaat voor graan=ca 147 ltr.., maar ook: 50 ltr. gezien
rbs = afk. retroacta, van de burgerlijke stand
Rdo = afk. reverendo, aan de eerwaarde
readmitteeren = opnieuw toelaten (meestal als burger in de voorheen verlaten plaats)
reale = betaalmiddel, munt
reale = werkelijk
reale executie = werkelijke tenuitvoerlegging
realis = zie reale
realiter = zie reale
reauditie = wederhoring, herhoring, overhoring
rebaptizatus = herdoopt
rebbe = vierkantige houtenbalk
rebel = weerspannige, afvallig, hardnekkig
rebelleren = weerspannig zijn, tegen spannen, muiten
rebellie = afvalligheid, wederspannigheid, muiterij
rec = afk. receveur, ontvanger
recapitulatie = hoofdindeling, herhaling der hoofdstukken
recederen = aarzelen
recens = onlangs, pas
recepisse = ontvang, ontvangçeel, kwijtbrief, ontvangbewijs, voorlopig bewijs van storting
recept = ontvanging, inneemsel
receptie = ontvangst, aanneming, overneming van rechtsgewoonten
receptor = ontvanger (der belastingen)
reces = uitstel, afscheid
recessebrief = officiële akte van een raadsbesluit
receveur des impôts = belasting ontvanger
recht van besterfnisse = recht van exue, besterfte, ook: het openvallen van iets door sterfgeval
recht van drop = recht om het regenwater op andermans erf te laten vallen en afvoeren
recht van eerste en laatste sacrement = erkenning als zelfstandige parochie, mogen dopen, huwen en begraven
recht van geleyde = het heerlijke recht om een vreemde binnen zijn gebied toe te laten en hem daar bescherming toe te zeggen, ook: de vergunning, aan misdadigers verleend, om tijdelijk het recht van geleyde rechtsdistrict, waaruit zij gebannen waren, te bezoeken, met de verzekering, dat zij in die tijd niet wegens dit misdrijf in hechtenis genomen zullen
worden, noch bloot zullen staan aan de wraak van de beledigde of zijn bloedverwanten, ook: deze vergunning, door particulieren gegeven aan hun voortvluchtige het gevolg, dat
zij deze niet mogen (laten) arresteren
rechtbank = aanrecht
rechte mombaer = zie: mombaer
rechtelick bekende scult = een geldschuld voor het gerecht erkend
rechten aen den bloede = recht doen zo dat het bloed vergoten, het lichaam, de hals verbroken wordt; dus iemand ter dood brengen volgens een vonnis
rechten aen siin lijf = zie rechten aen den bloede
rechten aen sinen hals = zie rechten aen den bloede
rechten over enen iemand = volgens een vonnis ter dood doen brengen
rechteren = rechters
rechtinge = crimineel vonnis
rechtinghe = herstel betaling, vergoeding
rechtweigeringe = weigering om aan het rechterlijk bevel te gehoorzamen
rechtwiser = officier van justitie, stelt de eis in een rechtsgeding
recipiëren = ontvangen
recipisse = kwitantie, ontvangbewijs
reciprocatie = weerkering
reciprocum = wederzijds
reciproque = wederzijds, onderling wederkerig, heen en weer, over en weer
reciteren = oplezen, opzeggen
reclamatie = tegen roep, weerspraak
reclameren = tegen roepen, weerspreken
recognitie = gerechtelijke erkenning van iets voor datgene erkentenis waarvoor het uitgegeven wordt
recognosceren = erkennen
recolement = overhoring
recolement van getuygen = als de getuigen nader ondervraagt en beëdigd werden
recolement van reekening = herberekening van de rekening
recoleren = overhoren
recommandabel = aanprijs waardig, aanprijsbaar
recommandatie = aanbeveling, aanprijzing, voorschrijven, gebiedenis
recommanderen = aanbevelen, aanprijzen
recompenseren = vergelden
reconciliatie = verzoening
reconciliëren = zie reconciliatie
reconcilitatio = herhaling van de huwelijksbelofte wanneer het huwelijk niet voor de bevoegde priester gesloten was
reconcilliacie = herstelling van de wijding van ontheiligde kerken en kerkhoven
recontreren = ontmoeten, bejegenen
reconveniëren = wederom eisen, weder aanspreken
reconventie = reconventie, wederopeising, wederaanspraak
recordatie = herdenking
recorderen = herdenken, geheugen, herinneren
recouvreren = veroveren, terugkrijgen
recredentie = toevertrouwing, vertrouwen, vooroordeel, voor afgewezen bezit
recto (folio) = op de voorzijde van het blad
rector = pastoor, leider, bestuurder
rector = schoolvoogd, bestierder
rector magnificus = landsschoolvoogd, hoge schoolvoogd
rectus = rechtvaardig
recueil = verzameling, kort verhaal
recuperatie = verovering, terugkrijgen
recupereren = terugkrijgen, herwinnen
recusant = onwillig, weigerende
recusatie = weiring
recuseren = weigeren
reddite (Ceasari) = 21e zondag na Drievuldigheid
redditus = opbrengst
rede gestelt (te) = aangesproken
rededeel = woord
redelijkerwijs = volgens recht, met recht
redeloos = zonder reden
redemptie = verlossing, vrijkoop
redemptor = handelaar
redemptoristen = leden van de kloosterorde van de Allerheiligste Verlosser
redemtor = handelaar, koopman
rederijk = sierlijk spreken, welsprekend
rederijker = lid van de Rederijkerskamer
rederijkerskamers = genootschap dat zich bezig hield met het schrijven van gedichten en toneelspelen
redes = reeds, al
redevabel = schuldig, verschuldigd
redger = juridisch bestuurder in Friesland, meestal de notaris, ook: plattelandsrechter in de Groningse ommelanden
redhibitie = teruggeven, koop vernietiging, terug nemen wat verkocht is
redhibitoir = strekkend tot tenietdoening
redhibitoire = actie vordering tot tenietdoening
redigeren = maken, stellen, schikken, daar toe brengen, in behoorlijke vorm op schrift stellen
redijt = herhaling, herzegging, (nog eens zeggen)
redimere = terugkopen, lossen
redimeren = verlossen, vrijkopen
redingote = geklede jas, dames mantel
redite = herhalen, herhaling
reditibus pauperum vivens = onderhouden door de uitkeringen aan de armen
redituarius = pachter
reditus = wederkomst
redivius = uit de dood herrezen, herleefd
redonderen = overvloeien, hervloeien, terugvloeien
redoublement van ’t interdict = wanneer een gedaagde in zaken van bezit, voorstelt dat hij zelf in het bezit is, en daar in
wil "gestyfd" (gesterkt,) worden
redoubleren = verdubbelen
redoutabel = vreselijk, geducht
redoute = kleine veldschans, ook: gemaskerd bal
redres = herstel, herstelling, vergoeding, herziening
redresse(e)ren = herstellen, herschikken, goedmaken
reduceren = terugvoeren, te recht brengen, herbrengen., ook:, van een meerder op een minder getal brengen
reductie = terugbrenging, herleiding, herstelling van een meerder tot een minder getal., ook: beroep van een uitspraak van goede mannen
reeder = reder, scheepseigenaar
reël = dadelijk, werkelijk, waarlijk
reep = lengtemaat voor stoffen, 1 reep = 10 el, ook: dik touw, kabel
reepgaren = garen voor het touwslaan
reepmaker = touwslager
reeroof = zie reeuroof
reesloot = grenswetering, grenssloot
reet = spleet, kier
reet om rede = koop tegen contante betaling
reetrecker = landmeter, erf-scheider, rooimeester
reeuroof = lijk roof, ook: lijk beroving
reeuw = schuim op de lippen van een stervende, doodszweet
reeuwech = weg waarlangs lijken naar het kerkhof werden gebracht, lijk weg
reeuwen = een lijk afleggen, het reinigen en voor de begrafenis in gereedheid brengen
reeuwer = lijkenaflegger, oppasser bij besmettelijke zieken en ontsmetter van hun lijken
reeuwige = zie reeuwer
refectorium = refter, eetzaal in klooster
refectus (sacramentis) = gesterkt (door de sacramenten), d.w.z. bediend
referendarien = overbrengers, vertellers
refereren = verhalen, bijbrengen
reficiëren = hermaken, vermaken
reflecteren = verbuigen, ombuigen, ergens na toe buigen
reflectie = verbuiging, weerslag, weerbuiging, afkering, toe neigen
reflexiën = levenstekenen (bv bij verdrinken)
reflutatie = weerleggen
reformateur = hervormer
reformatie = hervorming, zuivering, klaring, ook: hervorming tot herstel zoals het vroeger was
reformatie (de) = de kerkhervorming in de 16e eeuw
reformator = hervormer, kerkhervormer
reformeren = hervormen, zuiveren, ook: verzoeken van een hogere rechter hersteld te werden, en verbeterd te hebben een vonnis, dat van een lager rechter tot nadeel gewezen is, dat
men verklaring noemt
reformeren (iet) = herstellen
refractie wanschauwing = verbreking
refrein = rederijkersgedicht, elke strofe telt minstens acht regels, alle strofen eindigen op de zelfde regel die de hoofdgedachte uitdrukt
refrenatie, betoming = in toom houden
refrescheren = verversen, vernieuwen
refreseren = weer opkrullen
refuge = toevlucht, toevluchtsoord, schuil gelegenheid
refugeren = weerleggen
refugium = laatste toevlucht, toevluchtsoord, wijkplaats
refunderen = terugbetalen, herstellen, vergoeden, ook: vergelden, opbrengen
refusa = teruggegeven, terug betaald
refusant = weigeraar
refuseren = weigeren, van de hand wijzen
refusie = weigering
refutatie = refutatie, wederleg, wederlegging
refute(e)ren = weigeren, afstaan, van de hand wijzen
refuteeren = weerleggen
refuus = antwoord weigeren, weigeren van een verzoek
regaal = koninklijk
regard = aanzien, aanschouw
regard van (in) = in aanmerking genomen
regeneratie = wederbaring, wedergeboorte, hernieuwd zedelijk leven
regenhoyke = regenmantel
regenschuur = regenbui
regent = bestierder, voogd, rijksbestuurder, bestuurder van een gesticht / gasthuis (ziekenhuis)
regentenkamer = kamer van regenten in weeshuis / gasthuis (ziekenhuis)
regentes = vrouwelijke regent
regest = beknopte inhoudsopgave van een akte, brief , boek met afschriften van oorkonden
reget = door aanslibbing verkregen land
regieringe = bestuur
regiment = beheersing, bestier. item, een hoop krijgsvolk
regina = koningin
région = streek, gebied, gewest, regio
région judiciaire = rechtsgebied
register = tafel, rol, bladwijzer, blafferd (register)
registreren = opschrijven
registrum = lijst, register
registrum baptizatorum = doopboek
registrum defunctorum = overlijdensregister
registrum iunctorium = trouwboek
registrum matrimonio coniunctorum = trouwboek
registrum matrimonio junctorum = trouwboek
registrum mortuorum = overlijdensregister
regius = koninklijk
reglement = schikking, orders, bepalingen en voorschriften
regneren = heersen, bestieren
regnum = rijk van de natuur
regres = verhaal, verhaal op een ander, recht op schade vergoeding
regrettabel = betreurenswaardig
regrette(e)ren = berouw, berouw hebben, betreuren, bejammeren terugwensen
regt = recht, rechts, niet krom, wettelijke voorschriften
regt been = rechter been
regt of eygendom = eigendomsrechten
regt(bank) = groep rechters
regtelyk = volgens het recht
reguarde van (ten) = met het oog op
regulen = met planken beslaan
reguleren = schikken, regelen, stieren
regulier = geregeld, geschikt, rechtuit
regulieren = te houden, zich schikken naar regelingen
rei = timmermansgereedschap, ook: rij
rei vindicatie = rechtsuitvoering, uitwinning, zaakeigen aantal
reider = zwaardmaker die het heft aanbrengt
reiderland = gebied in Groningen
reimeringhe = borgtocht, losgeld
rein = onbevlekt, zuiver
reine cloude = zoete pruim, geel/groen, genoemd naar koningin Claude van Frankrijk
reingenoedt = naast gelegen
reingenoot = naaste buurman
reingenote = belendende eigenaar
reise = krijgstocht
reisen = een krijgstocht ondernemen
reiser = pelgrim
reiteratie = herhaling
rejecteren = verwerpen, niet ontvankelijk erklaren
rejectie = verwerping
reke (een huus ende loedsen in goeden reke houden) = een huis en loodsen in goede staat houden
rekel = vlegel, onbeschofte, brutale persoon, ook: mannelijke vos / wolf
reken (iet) = in rekening brengen, in de rekening vermelden
rekenboec = koopmansboek, waarin de (winkel) schulden zijn opgetekend
rekenhof = (Belgische) rekenkamer
rekhout = smalle houten latten
rekwest = verzoekschrift
rel. = afk. relectis, weduwnaar, achtergelaten
relaas = verhaal, vertelling, mondeling verslag
relata = opzichtelijk, sterk in het ooglopend, opvallend, opzichtig, waarneembaar
relatant = opsteller van het verslag
relate = zie relata
relateert = verklaard
relateren = vertellen, verhalen
relatie = betrekking, betrekking tot andere personen, kennis
relatieren = berichten, vermelden
relaxatie = lossing, ontslagen, losmaking, verbreiding, verzachting
relaxeren = lossen, ontslaan
releveren = opheffen, opbeuren, verheffen, ontheffen, herstellen
relicta = weduwe, achtergelaten vrouw
relicta filia = nagelaten dochter
relictis binis filus majoren nibus = met nalaten van twee meerderjarige zonen
relictis duabus filiabus = met nalaten van twee dochters
relictis tribus prolibus = met nalaten van drie kinderen
relictus viduus = weduwnaar
relief = opheffen, opheffing, verlichting, herstelling, herstelbrief
relief tegens de indibite interjectie van de appellatie = herstelling tegen de onbehoorlijke inbrengen van het beroep
relieur = boekbinder
relievement = ontheffing, verheffing
religie = godsdienst
religieus = godsdienstig, godsplichtig
relinquens = achterlatend
relinquensis post se cun ... prolibus = een vrouw met ... kinderen achterlatend
reliqua = wat bij de rekening en verantwoording over was, ook: overblijfsel, overschot
reliquien = overblijfselen
reliquit... filios et ... filias = heeft ... zonen en ... dochters nagelaten
remarqueeren = op te merken
remarqueren = aanmerken, opmerken, waarnemen
rembourseren = weer uitgeven, weer betalen, verschieten, terugbetalen, de dekking zoeken van een wissel
remedie = hulpmiddel, heelmiddel, tegen middel
remediëren = verhelpen , beter maken, herstellen, helen, genezen, weer te recht rengen
remedyëren = herstellen, verbetering brengen
rememoriëren = herdenken, weerverhalen, herinneren
remensis = van Reims
reminiscentie = herdenking
reminiscere (miserationum domine) = 5e zondag voor Pasen
remis, remissie = kwijtschelding
remißie = overzetting, overzending, overmaking
remißie = vergiffenis, vergeving
remissis (omnibus) bannis = met nalaten van (alle) roepen
remissis proclamationibus = met nalaten van de roepen
remitteren = overzetten, overmaken, kwijtschelden
remonstrant = opsteller van protest, verweerschrift
remonstrantie = protest, verweerschrift, vertoog
remonstreren = vertonen, tegenwerpen, egenwerping maken
removeren = weren, afwenden, verwijderen
ren. = afk. renatus, herboren, gedoopt
renatus = herboren, gedoopt
rencontre = belevenis, verwijzing in een koopmansboek, toevallig samentreffen
rendant = rekeninghouder, rentmeester, rekenplichtig beheerder
renegaat = afvallige
renommeren vermaart = maken, vermaren
renonceren = afstand doen van, van een zaak afzien
renonchieren = zie renonceren
renonciatie = ontzegging, opzegging
renonciëren = zie renonciatie
renoveren = vernieuwen, verbeteren
renteboec = boek met aantekening van renteverplichtingen
rentebrieff = akte, waaruit recht op rente blijkt
rentenaer = renteheffer
renteniersse = rentenierster, van haar bezit levend
renthe op enen setten = iemand tot de betaling een jaarlijkse uitkering verplichten
rentier = persoon die jaarlijks een rente, opbrengst verschuldigd is
rentmeester = beheerder, rentmeester
rentmeyster = zie rentmeester
rentsvleesch = zie rintvleesch
renuncerende = afstand doen van
renunciatie van alle exceptien = zonder uitzondering
renunciæeren = ontzeggen, opzeggen
renuntiare = super afstand doen van
renuntiëren = ervan af te zien
renversaal akte = waarbij een vroegere akte veranderd wordt., ook: ontvangstbewijs
renversaal-brieven = wederbrieven, ontkrachting brieven, tegen brieven
renversael = tegen verzekering, tegen belofte
renverseren = verkeren, vernietigen, omverwerpen omkeren
renvoij = verwijzing naar een andere rechtbank
renvooi = verbetering in de marge van een akte, overdracht van stukken aan onderzoeker
renvoy = verzending, wederzending
renvoyeren = verzenden, terugzenden, in handen stellen van, verwijzen, door renvooi wijzigen
reparatie = vermaking, vergoeding, herstellen
reparatie van attentaten = herstellen van alle handelingen tegen iemand die zijn gedaan tegen het verbod van de
rechter
repareren = vermaken, vergoeden
repartiëren = verdelen
repartitie = verdeling onder de rechthebbende, verdeling naar een zekere verhouding, ook: bedeling, aandeel, verdeling
repe = vlaskam, ook: riem, zadelriem
repeken = smal stukje grond
repel = vlaskam
repel = zie repe
repelleren = verdrijven, terugdrijven
repeteren = herhalen
repetitie = herhaling
replicate = antwoordlelijk
replicatie = ontvouwing, hervouwing, herhaling
repliceren = wederzeggen, wederantwoorden, antwoorden, tegen het gezegde inbrengen, van repliek dienen
replijcq = zie repliceren
replique = antwoord, weerwoord, verweer, tegenspraak
reporsitor = penningmeester, schatbewaarder
reportare = van zijn kant overdragen
réportation, à la = toeschreven wordt aan
repositorium = opbergkastje
reprehende(e)ren = berispen, afstraffen
reprehensibel = berispelijk, lakenswaardig
reprehentie = berisping, bestraffing
represatie = wederneming, terugeisen met geweld, bekommering en bezetting om de gemene zaak
representatie = vertoning, plaatsvulling
representeren = representeren, vertonen, plaats vullen, verbeelden
reprife = hervatting
reprimende = bedwang, bestraffing
reprimeren = verdrukken, bedwingen
reprinse = hervatting
reprobatie = verwerping, wraking, verwijten, strenge afkeuring
reproberen = wraken, verwerpen
reproche = berisping, wraking, verwerping, nalatig, verwijt, blaam
reprochen = getuigenwraking
reprocheren = verwerpen, wraken, berispen, wederleggen
repromißie = wederbelofte
repromittere = van zijn kant beloven
repromitteren = wederloven
republijcque = gemeenbest, gemeintenstaat
repudiatie = verlating
repudiatus = gescheiden, verstoten
repudiëren = verstoten, verlaten
repudium = ontbinding (b v van huwelijk, verloving)
repudium volontarium = vrijwillige ontbinding van het huwelijk
repugnantie = tegenheid, tegenzinwekkend, weerzinwekkend, afkeerwekkend
repugneren = bevechten, tegenstrijden, tegenstaan
repuls = afslag, weigering
repulsie = verdrijving, afwering
reputabel = achtbaar
reputatie = achting, achtbaarheid
reputeren = achten, weder op denken
request = verzoek, verzoekschrift
request civijl = heus verzoek, echt verzoek tot herstellen
requeste = verzoekschrift waarbij iemand zijn verzoek en mening bekend maakt
requiem = herdenken van de doden
requiescat in pace = dat hij ruste in vrede (afk. R.I.P.)
requievit in Domino = hij rustte in de Heer
requioscat in pace = hij/zij ruste in vrede, (RIP)
requirant = eiser, aanlegger, verzoeker
requirerant = verzoeker
requireren = verzoeken, eisen
requisitie = verzoek, vordering
réquisition = vordering b v. door ministerie ge -eist
requisitis denunciationibus = met de vereiste roepen
requisitorien = verzoekbrieven, verzoekingen
res = zaken, ding, vermogen, openbare zaak
res familiaris = huishouding, huiselijke zaken
res pectus parentelae = de wettelijke verhouding tot broers en zuster ofwel bloedverwanten
rescinderen = breken, te niet doen, voor nietig verklaren
rescissie = gerechtelijke vernietiging van een testament
resconteren = afrekenen, vereffenen, een argument weerleggen
rescriberen = antwoorden, antwoordschrijven, terug schrijven
rescriptie = schrift, weerschrift, schriftelijke last tot inning of uitbetaling van een geldsom
rese = reis, krijgstocht
reseant = voldoende
reservataire erfgenamen = erfgenamen die door de wet zijn beschermd tegen onterving
reservatie = voorbehoud
reserve = deel van de erfenis waar men niet vrij over kan beschikken
reserveren = behouden, voorhouden, van te voren bespreken
resico = gevaar
resident = verblijver, plaatshouder, gezaghouder
residentie = verblijf, zitting
resideren = verblijven, zitten
residerende = zetelende
residet = woont
residet apud = woont bij
residet extra = woont buiten
residuum = overschot
resignare = opzeggen
resignatie = overwijzing, doorverwijzing, berusting, neerleggen van ambt, gerechtelijke ontzegeling
resigneren = afstand doen van, neerleggen, berusten of neerleggen bij zijn lot
resigneren = afstanddoen
resilieren = terug springen, uitscheiden, zich terug trekken
resiliëren = zie resilieren
resilliatie = ontbinding van een contract, terugtrekking
resistentie = weerstand, tegenstand
resisteren = weerstaan, tegenstaan
resolut = onbeteuterd (niet verlegen), rustig, vastberaden, doortastend
resolutie = besluit
resolutie = voorneming, opzet, besluit, oplossing, ontbinding, ontknoping, vervlieten, versmelting
resolutien = besluiten
resoluties = besluiten van een bestuursorgaan
resolveren = besluiten bijvoorbeeld van een collegiaal bestuur als de vroedschap, voornemen
resolvieren = zie resolveren
resonnantie = weerklank
resort = bestek, kaveling, strekking, onderhoring
resorteren = behoren, onderhoren
respect = ontzag, gezag, aanzien, opzicht, waardigheid
respecteren = eerbiedigen, ontzien, ongemoeid laten
respectijf = onderling, zoo in het een als in het ander
respice domini = 12e zondag na Drievuldigheid
respice in me = 2e zondag na Drievuldigheid
respijt = uitstel
respiratie = ademhaling
respireren = ademhalen
responderen = antwoorden, verantwoorden, aanpassen, ook: voor iets instaan
responsabel = verantwoordelijk
response = antwoord
responsive = schriftelijk antwoord
restabiliëren = wederrechten, wederom in state stellen
restablissement = wederoprechting, (herstelling)
restauratie = oprechting (herstellen) wederoprechting, vernieuwing
restaureren = oprechten (herstellen), wederoprechten
reste = overblijfsel, overschot
resteren = overblijven, overschieten
restiarius = zeeman, belast met het stuwen van de lading
restituëren = herstellen, wedergeven
restitutie = herstelling, teruggeven
restoir = overschot, overblijfsel, vergoeding
restrict = verknocht
restrictie = vervang, inbinden en op het nauwste genomen, voorbehoud
restrictien = inbinden
resulieren = weerspringen, opspringen, ontstaan, ontspringen
resumeren = herhalen, hervatten
resumptie = herhaling, hervatting
resurrectie = verrijzenis, wederopstanding
resurrectio = opstanding (in kerkelijke begrip), Pasen
resusciteren = verwekken
retardatie = vertraging
retardement = tegenhouden, ophouden, vertraging, uitstel, verhindering
retarderen = vertoeven, ophouden, verachten
retentie = onthouding, terughouding
retentus = teruggetrokken
reticentie = verzwijging
retineren = onthouden, behouden, achterhouden, vasthouden
retireren = aarzelen, vertrekken terugtreden, afdeinzen, herhalen, hervatten
retorqueren = verdraaien, verkeren, te rug drijven
retorsie = omdraaiing, omwending, terugdrijven
retour = weerkeer, keer
retourneren = weerkeren, terug zenden, keren
retracteren = herroepen, herdoen
retrahent = terugtrekken (van een rekest)
retraict = vertrek, wijk
retraicte = secreethuisje, toilethuisje
retranchement = verdedigingswal
retrencheren = afsnijden, besnoeien
retroacta = archiefstukken van vroegere datum
retroacta = van de burgerlijke stand, doop-, huwelijks- en begraafregisters
retroacten = de eerste acte
retrograde = gedicht waarin de woorden van voren naar achteren en van achteren naar voren kunnen worden gelezen
reumatijcq = koud, vochtig, nat
reuselmaent = oktober
reuwen = ruw maken van laken
revalidatus = achteraf gewettigd
reveilleeren = ontwaken
revelatie = openbaring
reveleren = openbaren
revenge = wrake, vergeldding, wreken
revengeren = wreken
revenuen = inkomsten
reverendissimus = hoogeerwaarde heer
reverendus dominus = eerwaarde heer
reverentelijcken = eerbiedig
reverentelijcken = te erkennen, met eerbied te kennen
reverentelijk = eerbiedig, ook: met gepaste eerbied
reverentie = eerbewijs, staat in de eerste zin van een verzoekschrift. (geeft met behoorlijke reverentie
te kennen), eerbied, eerbieding
reversaal = schriftelijke tegen belofte, verzekering
reversael = zie reversaal
reviseren = overzien, herzien
revisie = herziening
revisor = overziender, corrector, controleur van rekeningen
revocatie = herroeping
revoceren = herroepen, intrekken, terugnemen, terug trekken
revolceren = zie revoceren
revolte = oploop, afval
revolteren = afvallen, omwenden, omkeren
revolutie = omwenteling, omloop, omrollen, omdraaiing
revolveren = omwenden, omlopen
revoveer = herroep
revyerviscooper = rivierviskoper
rex = koning
reyhier = smal schiet- of lichtdoorlaat gat in buitenmuur
RG = afk. Remonstrantse Gemeente
rhedarius = wagenmaker
rhetorijcque = de kunst om deftig te spreken
rhetorizijn = rijmer, dichter
rheumate = door reumatiek
ribaldus = landloper
ribaut = zie ribaldus
ribout = deugniet, dief, landloper
richel = dunne plank ca. 4 x 8 cm.
richtinge = zie: rechtinge
richtmei = kleine boom in de top als hoogste punt van het gebouw is bereikt
ricsdaalder = rijksdaalder
ridicule = belachelijk, bespottelijk
ridiculeus = zie ridicule
riedenmakere = weefkammen -maker
riedmarch = rietland
riedmeed = land of weide met veel riet begroeid
riedmeersch = zie riedmarch
riembeslach = versiersels op een riem
rietmaet = zie riedmeed
rigeur = strafheid, strengheid, gestrengheid
riggelen = grendellat, afsluiting
rigoreux = streng
rijcman = vermogend persoon
rijder = betaalmiddel, waarde 1 rijder
rijgenoten = naastgelegen
rijglijf = korset
rijksdaalder (Ned) = muntsoort, waarde gelijk aan 47 stuivers
rijlijf = zie rijglijf
rijshuus = opslagplaats voor rijs(brand)hout
rijsmeyer = opzichter over het rijs- en hakhout
rijst = hoeveelheid leien ca. 56 stks.
rijten = zie reet
rindsschuster = leerlooier
rinsel = deel van een watermolen waar het water naar beneden loopt
rintvleesch = rundvlees
riole = (open)goot, verlaat
ripelijjck = rijp, aanzienlijk
rippe = vrouw
risique = risico, gevaar
ristrictus = stiefvader
rite = naar behoren
rite munitus(a) = Heilig Oliesel ontvangen
rival = medevrijer, medeminnaar
RK = afk. Rooms-Katholiek
roboratie = sterking
roboreren = sterken, versterken
robust = sterk
rocht = zittingdag van de schout, om getuigen te horen, bewijzen te verzamelen
rockener = zwartbroodbakker
rocmaker = kleermaker
roede = de staf des schouten, het symbool van het gezag vroeger op den omgang rondgedragen, later in plaats daarvan van het schepenhuis uitgestoken roede landmaat (roede = 14 m2), ook: oppervlakte maat, groot ca. 12,569 ca, in elk deel van het land anders van oppervlak, lengtemaat, in elk deel van het land anders van lengte. In Limburg was de
strekkende roede verdeeld in 16 voet, 20 van deze "kleine" roede vormde één "grote" voet. 20 van deze grote voet vormde weer één "bunder". de aanduiding 53-10-0 betekende dus 53 bunder, 10 grote roeden en 0 kleine roeden, ofwel 53,5 bunder,
Rijnlandse roede 3,767 mtr. Blooise roede 3,617 mtr. Drentse roede 4,12 mtr. Duivenlandse roede 3,667 mtr. Schouwse roede 3,727 mtr.
roededrager = mannelijk (teel)lid
roedetale = bepaald aantal roeden land met betrekking tot de omslag
roefbart = zolderplank
roepambacht = ambtelijk stadsomroeper
roeren = aanraken
roerende = betreffende, reeds genoemd
roers = geweren
roetsijdich = scharlakenrood
rogate = 5e zondag na Pasen
rogationes = de 3 dagen voor Hemelvaart., ook: de gehele Hemelvaartsweek, eigenlijk de in deze dagen gehouden processies
roïeren = uitdoen, uitschrappen, uitschrijven
rokelstock = pook:
rollenaer = voerman
rolsmeer = vet, smeervet
rolwagen = ronde hoge vaas van chineesporselein
roman = lang verhalend epos in de volkstaal (Romaans = in de volkstaal)
romano -catholicae religionis = van Rooms -Katholieke godsdienst
rondeel = waltoren, 3/4 cilinder buiten de muur
rederijkersvers = vaak achtregelig met twee rijmklanken
rondel = steenhouwers beitel
rondgast = zie rontganger
rondooghe = rozetvenster, roosvenster
rong = zware ijzeren nagel
rontganger = nachtwacht, nachtwaker
rontgat = vensteropening
roocgat = schoorsteen, gat in dak boven stookplaats voor afvoer van rook
roocgaten = schoorstenen
roocpenning = belasting op schoorstenen
rood = heraldiek teken, kleur, weergave met verticale strepen arcering
rood trijp = matrassen met rode trijp(stofsoort) overtrokken
roode roede = staf die de pestlijder moest dragen als herkenningsteken
rooden = loop buikloop, difterie
roodscharlaken = kleur, scharlakenrood
roofkot = rovershol
rooi = rechte lijn
rooien = de rooilijn bepalen
roomelisoen = dysenterie, pest
roomermaent = meimaand
roopastoor = pastoor van de pestleiders
roos = heraldiek teken, bloem als wilde roos weergegeven met meestal 5 bloembladeren in de bloem
roosdach = zondag voor half vasten
roossteenen = stenen behorende bij een tafelspel
root = graanziekte, ook: rood
roscher = wolwever
roselmaent = zie reuselmaent
rosenkranzfest = rozenkransfeest, 1e zondag in oktober
rosenmontag = carnavalsmaandag, maandag voor vastenavond
rosenobel = betaalmiddel, goudstuk van ca. 8 gulden, ook: bepaalde goudkleur.
rosenoblen = gouden munt
rosensontag = Rozenzondag, 3e zondag voor Pasen
roskam = paardenkam
rosmolen = door paard(en) voortbewogen tredmolen
rößler = paardenstalknecht
rotarius = wagenmaker
roten = rotten van vlas
rotmeester = hoofdman van een rot, meestal 10 man
rotting = wandelstok van rotan
roucamer = opbaarkamer overledene
roufbart = zolderplanken
route = verstrooiing
rouwerck = ruwwerk, grof werk
royeermeester = ambtenaar voor nazien stadsrekeningen
rubrijk = aftekening
rubro sigillo = met rood zegel (geen roepen als men betaalde), zonder roepen trouwen als men wel er extra voor betaalde
rude = hart, rouw
ruffian = koppelaar
rugleggende stoelen = stoelen met rugleuning
ruim (in het) = plaats in de kerk waar de stoelen van de vrouwen stonden
ruine = vernieling, neerstorten
ruïne des boedels = vernielen van de inboedel
ruineren = vernielen, neerslaan, te gronde werpen
ruineus = bouwvallig
ruit= aanspoelsel uit zee
ruminatie = herkauwing, herhaling
ruminge = het bevel tot ontruiming van een perceel door den schout op verzoek van de nieuwe eigenaar aan de oude, voorafgaande aan de "levering" daarvan aan de nieuwe eigenaar, ook: het bevel tot afbraak van een gedeelte van een gebouw, dat op andermans grond
ruminge (vervolg) = getimmerd is, door de schout op verzoek van de eigenaar van die grond
rumoer = gerucht
rumoermeester bendeleider
rupture = breuk
ruraemundensis = van Roermond
Ruremunde = Roermond
rurensis = boer, landbouwer
ruricola = landbouwer
ruricolus = zie ruricola
rus-leeren armstoelen = (gevlochten) leren armstoelen
ruse = moeite
rusticus = landbouwer, landman
rustijk = boers
rustleeren = leren bekleding
rüsttag = goede vrijdag
ruutmolen = schorsmolen
ruwaard = waarnemend graaf, bijvoorbeeld bij krankzinnigheid
ruyminge = zie: ruminge
ruyn = ontmande hengst, paard
rybaude = zie ribout
rysenbrys ondercleeren = gebreide ondergoed
S
s = afk. sabel, heraldiekteken, kleur, zwart, weergave met
horizontale en verticale arcering of effen zwart
S = afk. schepen, wethouder
s = afk. semis, half
S = afk. sterbefälle, sterfgeval, overledenen
S = afk. susceptores, doopgetuigen, doopheffer, peter en meter
S.(S) = afk. susceptores, doopgetuigen, doopheffer, peter en meter
s.a.a = afk. sans alliance actuele, zonder actuele huwelijk (sverbintenis), verwantschap
s.g., s.m. = afk. zaliger gedachtenis
s.p = afk. sans postérite, zonder nageslacht, nazaten
S.R.E = afk. Sancta Romana Ecclesia, Heilige Romeinse kerk
s.s.t.t = afk. van salvis titulis, met voorbehoud van de titels
sa = afk. sans alliance, zonder huwelijksverbintenis, verwantschap
saai = gekeperde wollen stof, kamgarenstof
saaien = zie saai
saaihal = gebouw voor het keuren van de saai
saaiwerker = wever van saaiweefsel
saaiwever = zie saaiwerker
saaywerker = de zaaier
sabbathi dies = op zaterdag
sabbatum = zaterdag
sabbatum luminum (magnum sanctum) = zaterdag voor Pasen, op deze dag wordt de paaskaars ontstoken
sabel = heraldiek teken, kleur, zwart, weergave met horizontale en verticale arcering of effen zwart
sabotier = blokmaker, houten schoenmaker
sacage(e)ren = beroven, plunderen
saccage = plundering
saccellarius = schatmeester, penningmeester
sacel = afk. sacellanus, kapelaan, onderpastoor, hulp priester
sacellani = zie sacellanus
sacellanus = kapelaan
sacellum = kapel
sacer = heilig, gewijd, heilige zaken, heiligdommen
sacerdos = priester
säckelmeister = vermogenbeheerder, rentmeester
saclaken = zaklinnen
sacra = zie sacer
sacra baptismatis unda ablutus = gezuiverd door het heilige water van het doopsel
sacra communio = de Heilige Communie
sacraal = geheiligd, gewijd
Sacrae Scripturae = Heilige Schrift
sacrament = heilteken, eedbond, genademiddel
sacramentaliter sacra- menteel = voorzien van de sacramenten
sacramentis munitus = voorzien van de sacramenten
sacramento sacri olei munitus = voorzien van het sacrament van het Heilig Oliesel
sacramentum extremae unctionis = het sacrament van het Laatste Oliesel
sacramentum matrimonii = het sacrament van het huwelijk
sacramentum poenitentiae = het sacrament van de biecht
sacrarium = gewijde ruimte, putje voor afvoer gewijd water
sacreren = heiligen, wijden
sacrificie = heiliging, offerande
sacrifiëren = offeren
sacrilège = heiligschennis
sacrilegie = kerkroof, diefstal uit kerk
sacrista = koster, kerkbewaarder
sacristain = zie sacrista
sacristie = heiligdom, kerkkamer
sacro ledo copulati = in de gehouden mis getrouwd
sacro oleo provisus = voorzien van het H. Oliesel
sadelaere = zadelmaker
sadelhof = zie sadelhofstat
sadelhofstat = de woning, boerderij, het hof van de leenheer
sadelhuus = zadelschuur
sadelijchijt = het volle genot
sadinge = het zaaien op het land
saecschaffer = zaakwaarnemer
saei = zie saai
saeiaerde = zaailand
saeier = zaaier
saeiwaerp = kettingdraad van saai
saeiwerc = saaiweefsel, gekeperde stof
saelhof = zie sadelhofstat
saelhonttouwere = zeehondenleer bewerker
saelstoelmaekers = zitstoel makers
saementlijke leeden = de gezamenlijke leden
saepius = meerdere malen, vaak
saetacker = te bezaaien land
saetcoren = korenzaad
saeygewandt = weeftoestel, weefgetouw voor het weven van
saaiwerc = gekeperde stof
Saeykam = kam, onderdeel van weeftoestel
sagittarius = pijl en bogen maker
saietmaker = wollen garen fabrikant, sajetspinner
sainteurs = vrije boeren die zich, in de vroege middeleeuwen, onder de hoede stelden van kerk of klooster
saiseren = vatten, vast houden, in het bezit stellen
saisie = genieting, bezit
saisoen = jaargetijde, seizoen
sakeloos = niet beschuldigd
sakristan = landmeter
salariëren = bezoldigen, lonen
salaris = wedde, loon, bezoldiging
salarius = zoutbewerker
salde(e)ren = effenen, rekening opmaken, rekening afsluiten
saldus = waardeloos, ongebruikt
salet = salon
salette = kleine salon, ontvangkamer
salff = behoudens
salifex = zouthandelaar
salinator = zie salifex
salm = psalm, kerkelijk lied
salmiator = slijper, gereedschappolijster
saloppe = voorschoot voor vuil werk
salpista = trompetter, trompetblazer, trompettist
saluëren = begroeten
salus populi (ego sum) = 18e zondag na Drievuldigheid, ook: 4e donderdag voor Pasen
salut = zaligheid, groeten
salutair = heilzaam
salutatie = begroeting, heilwensen, groet
saluteren = groeten
salva inthimatione = behoudens gerechtelijke aanzegging
salvatie = bewaring, beschut
salvatien = weerleggen van de bezwaren tegen getuigen, getuigenis of geschriften
salvator = redder, heiland
salve = wees gegroet, welkom
salve(e)ren = bergen, in veiligheid brengen, behouden
salveconduit = vrijgeleiding
salvis = met voorbehoud van
salvis omissis = behoudens het wat vergeten of overgeslagen is
salvo (in) = in behouden haven
salwirth = plaatbewerker, smid
samaar = lang slepend vrouwengewaad
samblant = ogenschijnlijk, schijnbaar
sambuë = paardendek
samencoop = een partij in zijn geheel, in een keer kopen
samenlovenisse = trouwbelofte, verloving
samenrotten = samenscholen met slechte bedoelingen
samentelijcke = gezamenlijk
samenwerker = verzochte getuige bij een
huwelijksovereenkomst
sammelen = treuzelen
sammet = fluweel
samoos schipper = schipper die vaart op de Maas en Sambre
sampt = gezamenlijk, ook: met
samt = samen met
sancmeester = kapelmeester
Sancta Gertrude = Sint-Geertruide
sancta hebdomada = Goede week, ook: stille week voor Pasen genoemd
Sancta Margaretha = Margraten
sancta(-us) = heilige
sanctificatie = heiligmaking, heilig verklaren
sanctificatori = heiligmaker
sanctimonia = heiligheid
sanctis sacramentis = met de heilige sacramenten
sanctissimae theologiae tudiosus = theologiestudent
Sanctorum omnium = Aller Heiligen, 1 november
sanctus = heilig
sandtstande = kuip gevuld met zand
sanguin = bloed
sanguinem spuens = bloed spuwend
sanguinis fluxum = verbloeding
santbusse = busje gevuld met fijn zand om inkt te drogen
santee = drinkglas
santhorste = zandgronden met kreupelhout begroeid
sapc = afk. sans alliance avec postérité connue, zonder huwelijks-verbintenis, maar met erkend nageslacht
sape(e)ren = ondergraven
sapientiei = wijsheid
sapr = afk. sans alliance mais avec postérité reconnue, zonder actuele huwelijksverbintenis, maar met erkend nageslacht
sark = zerk, lijkkist ook: soort wollen stof
sarrieshut = huis naast de molen waarin de cargier/chercer woonde
sartor = kleermaker
sartrix = kleermaakster
saserdos = priester
satblauw = donker blauw
sate = zitting van een bestuursorgaan, ook: graanmaat
satelles = gerechtsbode, leenman, vazal, gewapende bediende
satellites = knecht, slaaf
sater = bemiddelaar, scheidsrechter
satertag = zaterdag
satisfacere = tevreden stellen
satisfactie = voldoening, (genoegdoening), voldoening
sator = zaaier
satrapa = stadhouder
satrix = kleermaakster
saturni dies = zaterdag
saufconduit = vrijgeleide
sausisen = vuurpijl, ook: kruidige worst
sauvegarde = bescherming, beschutting, vrijwaring, vrijgeleiding, vrijgeleide
savelerde = zavel, zware kleigrond met veel zand
savetier = schoenlapper, ook: broddelaar
saysoen = getij, jaargetij
sc = afk scilicet, namelijk
sc = afk. sans contrat, zonder huwelijksvoorwaarden, zonder overeenkomst
scabel = bank, voedbank
scabieus = schurftachtig
scabinale = akten schepenakten
scabini = zie scabinus
scabinus = schepen, schepenen
scabiosa = bloem, werd gebruikt tegen de schurft
scabreus = rouw, ruig, schurft, gewaagd, schuin, onwelvoeglijk
scaelc = knecht, bediende
scaeldeckere = leidekker
scaemelhuus = armenhuis
scaemelhuusweke = arme uit het armenhuis
scaepbrake = zie schaepbrake
scaepcoman = schapenhandelaar
scaephettinc = schapenweide
scaepsciere = zie schaepschier
scalatie = strafwerktuig, ladder waarop men gebonden werd en dan uitgerekt
scallacie = zie scalatie
scandaal = aanstoot, ergernis
scandaleus = ergerlijk, aanstotelijk, ergerniswekkend
scandeliseren = ergeren, aanstoot geven
scandularius = dakplankenmaker, dakdekker
scaperiene = schapenhoedster
scapiere = van schapenvacht
scapperen = ontkomen
scarificatie = scherving, het aan de oppervlakte inkerven in de huid om lidtekens te maken
scatten (enen) = iemand geld afnemen, gewoonlijk als losprijs
scattinge = begroting
scautheete, scaut = schout, gerechtelijk bestuurder
sceau à la cire = lakzegel
scedule, çeel = handschrift
sceell = hebben in iet verschil over iets hebben
sceetgracht = scheidingwater tussen twee stukken land
sceidinge = boedelscheiding
scelereus = schelmachtig, schalks, ondeugend
scelleren = verzegelen, dichtlakken met een zegel
scema = gestalte, voorstel
sceme = zie scema
scene = toneel
scepencameraer = de ambtenaar belast met het innen de door de schepenen uitgesproken boeten
scependom = het gebied der schepenbank
scepenebrief = een acte, opgemaakt van een handeling, voor het gerecht verricht en bezegeld met de zegels van de schout en (vier) schepenen
scepenquitancie = een acte, door schepenen opgemaakt van de voor hen gegeven kwijtschelding van een schuld
scepstock = gevangenis
scepter = koningsstaf, rijksstaf
scerpe examinatie = verhoor op de pijnbank
sceversteyndecker = pannendakdekker
schaar = oppervlaktemaat, ca. 300- 400 vierkante roeden = ca. 0,4-0,65 ha., 2 morgen
schabbelele = bank zie schabel
schabel = voetbankje
schabeltje = knielbankje
schacherer = venter
schacht = veer, synoniem voor lengtemaat roede
schadde = zode van veenachtige heide, als brandstof te gebruiken
schadeloosbrief = brief waarin de schadeloosstelling is beschreven
schadeschout = schuld op interesten
schaecman = struikrover
schaecroof = doel om iemand te beroeven
schaelc = schelm, schurk
schaelgedac = leiendak
schaepbrake = braak liggende grond waarop schapen grazen
schaepschier = grijs bruine wol van schapen
schaerbaer = land om vee op te laten scharen
schaers = scheermes
schalenschroder = mesheftmaker
schalie = schrijflei, lei
schaliedekker = leidekker
schalmei = muziekinstrument, (houten) fluit
schamele = jongen zie schortkandelaar
schap = houten rek
schapijnre = zie scapiere
schapraai = kast voor etenswaren, provisiekast, spijskast
scharen = scheren, ook: het aantal schapen, waartoe gerechtigd, op de gemeenschappelijke weide laten lopen
scharrebier = scherp dun bier
scharrelen = onzeker lopen, strompelen
scharrmacher = wagenmaker
schat = oppervlaktemaat, 1 schat = 1 mud = 6,8 are
schathuis = veestallen
schatplichtig = belastingplichtig
schatter = taxateur
schäufeler = ventende marskramer met lastdier
schavelen = slijten door schuren
schavotteren = veroordelen tot het schavot of schandpaal, vooraf vaak gebrandmerkt op de kaken
scheenstuk = plaat van metaal die de schenen bedekt bij harnas
scheepsbeschieter = meubelmaker / timmerman op schepen
scheepsjager = bestuurder van het paard dat de boot trok op het jaagpad
scheepsrol = lijst van bemanningsleden aan boord van schepen
scheepston = inhoudsmaat voor schepen = 1m3
scheepsverband = hypotheek met als onderpand een schip
scheerweide = zie schaar
scheet = kleinigheid
scheiber = zouthandelaar
scheidelpennic = kleingeld
scheidepunt = kruispunt van twee wegen
scheidesteen = grenspaal
scheiding van vastigheden = niet meer op kunnen vertrouwen
scheidler = messenmaker
scheidung unserer liebe frauen = Maria Hemelvaart, 15 augustus
schelachtig = in een proces verwikkeld, in een geschil
scheling(e) = geschil, civiele rechtszaak
schelling = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 6 stuivers, ook: betaalmiddel, 1 schelling = 12 denier (ca. 11e eeuw), 1/20 pond = 12 schellingen
schelpkom = kom, in de vorm van een schelp
schelpschaal = schaal in de vorm van een schelp
schelter = goochelaar, kunstenaar
schepampt = kleermakersambacht
schepel = inhoudsmaat bij graan, 1 schepel = 2 mud = ca. 29-34 ltr., ook:1/4 mud en 1/8 mud, na 1820, 1 schepel = 10 ltr. opppervlaktemaat, 1 schepel = 1 schat = 1 mud = 6,8 are, ook: 1 schepel = 4 spint, 1/4 mud en 1/4 morgen, gerechtelijk functionaris bij een lokale rechtbank, lid van de schepenbank
schepen ende raet = het stadsbestuur
schepenbanc locale = rechtbank
schepenboec = wetboek gehanteerd door de schepenbanc
schepencamere = kamer waar de schenen vergaderden en rechtspreken
schepencnape = gerechtsbode
schepeneet = ambtseed van de schepenen
schepenplecht = gerechtelijke erkenning van een schuld, door de schepenen gepasseerd
schepenquitancie = akte waarin opgetekend de kwijtscheldding van een schuld door de schepenen
schepensegel = zegel van de schepenen
schepentuuch = verklaring of getuigenis van de schepenen
scherfmes = hakmes
scherfvat = doodkist, ook: fig. lijkkist
scherpe examinatie = verhoor op de pijnbank
scherprechter = beul
schertmagen = bloedverwanten in de mannelijke lijn
scheuk = ontuchtige vrouw
scheuken = wrijven vanwege jeuk
scheurbanden = breukbanden
scheurmand = prullenmand
scheurzichtig = die op een scheuring uit is
scheversteen = kiezelsteen, steengruis, lei
schijtputte = beerput
schikken = sturen, zenden
schilden = betaalmiddel, 1 schilden = 20 stuivers (ca 14e eeuw)., ook: vaak klinkaart genoemd
schilderhuis = wachthuisje voor de schildwacht
schilt, schattinge = belastingvorm, voorloper van de grondbelasting
schiltleen = leen, waarop het verrichten van krijgsdiensten
schindeldac = dakvlak belegd met schindels (houten dakplanken)
schindele = houten dakpannen, dakplanken
schinder = vilder, beul, slager
schippond = gewicht, 1 schippond = 300 pond
schipsbrief = schuldbekentenisbrief of rentebrief gevestigd op een schip
schirmer = vechtersbaas, voorvechter
schirrmacher = wagenmaker
schlotfeger = schoorsteenveger
schnitter = oogstarbeider
schnittker = houtbewerker, fijnwerk timmerman
schnorrer = landloper
schobberdebonk = bedelen, klaplopen
schoef = bundel, bos, schoof
schoehouten = wilgenhouten deel van een schoen
schoenbroet = witbrood
schoenhoorn = schoenlepel
schoenlinghen = schapenvel, schapenvacht
schoerteldoek = voorschort
schofhecke = valhek in stadspoort
schofhek = valhek in poortdoorgang
schoft = werktijd tussen de pauze, ook: rust tussen de werktijden, ploert en schouder van een dier
schoften = schaftijd
schofvenster = schuivend luik in stadspoort
schoitstroy = dekstro als dakbedekking
scholastijcq = schools
scholder = beul
schole = school
scholebert = uithangbord bij de school met de vermelding van de naam van de onderwijzer (es)
scholes = leerplaats
scholtist = schout
schonk = grof been
schooien = bedelen
schooieren = zwerven, bedelen
schoolman = kerkleraar
schoontjes = geheel en al
schoorttecleet = schort
schoot = gewicht, 1 schoot = 2 pond
schopenhauwer = houten troggenmaker
schoren = vastmaken
schorre = ruwe steen (puin) voor de fundering
schorteldoek met valvulas = voorschort met zakken
schortkandelaar = staande kandelaar, voorzien van een schermpje tegen uitwaaien
schoteldoek = vaatdoek
schotelhuis = washok, bijkeuken
schotgaarder = inner van de (opbrengst)belasting
schotgavel = hooivork
schotgeld = opbrengst
schotkerver = belastinginner, de betaling werd op de kerfstok d.m.v. een inkerving aangebracht
schotschietende huysen = belasting verschuldigde huizen
schotvarken = mestvarken
schouboete = boeten voor niet goed schoonmaken van de sloot
schoudach = dag waarop geschouwd werd
schouhouder = gevangenbewaarder
schout = een rechtstreekse vertegenwoordiger van de heer der heerlijkheid, rechterlijk ambtenaar, die in civiele zaken rechtsprak, hoofd van een ambacht
schouteteboete = boete aan de schout de voldoen
schoutetenbrief = akte van een voor de schout geschiede rechtshandeling
schoutetendiener = gerechtsdienaar
schoutetinne = vrouw van een schout
schoutheete = schout, vertegenwoordiger van de graaf als hoofd van politie en gerecht
schrede = lengtemaat, 1 schrede = 2,5 voet, landmeterspas, -tree = 2 gemene schrede = 5 voet
schreiboom = boom als grenspaal
schreur = kleermaker
schriefboek = kasboek, cahier
schriftuyre = rechtstuk, pleitstuk
schriftuyren = zie feyten
schrijfhout = timmermansgereedschap
schriver = persoon die kan schrijven en tegen betaling brieven schrijft
schriyfgerief = schrijfgerij, schrijfbehoeften
schrobbelaar = bediener van de schrobbemolen, onderdeel van de voorspinmachine voor het weven van lakenstof, ook: visser die vist met schrobnet
schrobber = lijkverzorger van pestlijders
schrodere = kleermaker
schrooien = verplaatsen door met touwen erom heen rollen
schröter = doekensnijder
schruiven = bankschroeven
schuddelkist = gevangenis
schueren = omploegen om bouwland in weiland te veranderen
schultellies = schotelpan
schumer = landloper, straatrover
schurre = zie schorre
schutterij = de vereniging welke in de middeleeuwen voor de verdediging van de stad zorgde
schuttinge = het vangen en vast zetten vee dat op verboden plaatsen liep
schutzengelfest = feest van de beschermengel, vanaf 1700, 2 oktober daarvoor 29 september, nu echter 2e zondag van september
schuyfspel = sjoelbak
schuytenvoerder = binnenschipper
schwager = broeder van een echtpaar
schwertdegen = jonge ridder
sciatica = heup en lende pijn
scientia = wetenschap
scieur = houtzager
sciif. = tafel; dikwijls de tafel, waarom de rechters bij hun beraadslaging buiten de schepenbank zaten
scijnsgoit = zie chijnsgoet
scilicet = namelijk
sciltboortich = behorende tot een stand die de wapenen mag voeren, van ridderlijke geboorte
scindere = weghalen (bij bevalling)
scintillatio = glinstering, tinteling, fonkeling
scipper = schipper
scipwrictere = scheepsbouwer, arbeider op een scheepswerf
scisma = tweespalt, scheuring
scismatijcq = scheurmaker
scissie = tweespalt, scheuring
scissum = er uitgerukt
scissuur = splijting, scheur
sclatorius = dakdekker
sclopetus = geweer, buks
scoeboeter = schoenlapper
scoel = zie scolescat
scoenewercstricghe = schoenmaakster
scolaris = scholier, leerling
scolas = afk. scolasticus, hoofd van de school
scolasticus = hoofd van de school
scolescat = boete, voorschot
scoparius = straatveger
scopus = wit, doel, oogmerk
scorator = verwekker van een onecht kind, hoerenloper, overspelpleger
scorpionarius = boogschutter
scorta = ongehuwde moeder
scortatie = hoereren, hoererij
scortatio = overspel, echtbreuk
scortator = hoerenloper, verwekker van een onecht kind
scorteren = hoereren
scortum = lichtekooi, hoer
scotporte = houten valpoort
scoutetedoem = ambt van schout in bepaald gebied
screuder = zie scroeder
scriba = secretaris, ook: schrijver, klerk
scribere = schrijven
scribere non posse = verklarende niet te kunnen schrijven
scribtarius = klerk
scrijfampt = het ambt van den schepenklerk
scrijfgelt = het loon van de schepenklerk voor het maken van een schepenbrief (te betalen door de verzoeker)
scrijnmakere = zie scrinewerker
scrinewerker = timmerman, schrijnwerker, meubelmaker
scriniarius = schrijnwerker, panelenmaker, ook: geheimschrijver en zegelbewaarder
scrinifex = zie scriniarius
scrips = afk. scripsit, heeft geschreven
scripto = geschreven
scriptor = schrijver
scriptura = schrift
scrivegelt = zie: scrijfgelt
scroeder = kleermaker
scrupel = medicinaal gewicht, 1 scrupel = 1/528 pond = 20 grein
scruptatie = nazoeking, doorgronding
scrupul = apothekersgewicht, ca. 1,3 gram
scrupule = angst, bekommering, gewicht van twintig greynen
scrupuleus = angstig, achterkousig, angstvallig
scrutarius = opkoper, uitdrager
scruteren = onderzoeken, doorsnuffelen, nazoeken, doorgronden
sct = afk. sanctus, heilig
sculptor = beeldhouwer
scultetia = schoutambacht, schoutschap
scultetus = schout, dorpsburgemeester
scupteur = beeldhouwer
scurre = rabauw, guit, fielt (schurk)
scurriliteit = fielterij, ,schurkachtigheid
scuteman = binnenschipper
scutterie = jacht
scuwen (iet) = voorkomen
se affinare = door huwelijk verwant worden
se marier = trouwen
se scribere ignaros, declarvaverunt = verklaarde niet te kunnen schrijven
sec. = afk. serviteur, dienaar, dienstknecht, bediende
secluderen = afzonderen, afsluiten, uitsluiten
seclusie = afsluiting, uitsluiting
seclusie = uitsluiting
second témoin = tweede getuige
seconde = tweede
seconderen = bijstaan, ondervangen
secondine = nageboorte
secours = bijstand, hulp
secr = afk. secrétair, secretaris(-resse)
secreet = geheim, ook: gemak, toilet
secreet siegelt = geheim zegel
secretarijs = geheimschrijver
secretaris = raadschrijver, geheimschrijver, schriftheer, gerechtschrijver, stadschrijver
secretarius (dorps) = secretaris
secretarius subscripsit = als secretaris ondertekend
secretelijk = heimelijk
secta luteranorum = de sekte der Lutheranen
sectaris = aanhanger
secte = aanhang, gedeeldheid, afgescheiden groep gelijkdenkende
seculier = wereldlijk
seculum = honderdjarige eeuw
secunda (feria) = maandag
secunda vota = tweede belofte, tweede verloving
secundum quid = na iets
secundus = tweede
securiteit = veiligheid, onbekommerdheid, onbeschroomdheid, gerustheid
sed = maar
sedecim = zestien
sediteus = oproerig
seditie = oproer
seductor = verleider, de vader van een onecht kind
seeckere = een bepaalde
seeckere origin = het origineel
seeker = zie seeckere
Seelen (aller) = Allerzielen, 2 november
seengaren = pezen voor bogen
segelwas = de te smelten was voor zegels
seghel = zegel
segisser = magere Hein, de man met de zeis
segristanus = koster
segwoort = bewering zonder bewijs
seidenneger = zijde -breister
seigerschmied = groot uurwerkmaker
seigneur = heer
seigneurie = heerlijkheid, in de middeleeuwen het gebied waarover men het gezag uitoefende onderverdeeld in een hoge of lage heerlijkheid
seigneurie = heerschappij, heerlijkheid
sejunctie = onderscheiding, afscheiding
sekel = zeis, sikkel
sekele = zie sekel
sekerheyt = zekerheid
selfsegel = door zijn eigen zegel gezegeld en bekrachtigd
selig = overleden
sellarius = zie sellator
sellatius = zie sellator
sellator = zadelmaker
selver = van hem zelf, maar, ook: zilver
selverijn = zilveren
semblant = schijn
semen = zaad, kroost
semiennis = een half jaar oud
seminarium = planthof, kwekerij, snijhof (bloementuin)
seminis = van het zaad
semiplene = probatie halve proeve, bewijs ten halve
semistultus = halfdwaas
semmler = witbroodbakker
sen = afk. senior
senateur = raadheer
senatus-consulta = raadsbesluiten
sendael = doek van linnen, neteldoek
sendebrief = aanbevelingsbrief, missive
senechaussee = rechtsgebied van een seneschalk, rechtbank van een senechalk
senectus = hoge ouderdom
senectute confectus = zwak van ouderdom
senescalcus = ambtenaar belast met toezicht op het koningshuis, aanvoerder van het leger
senescalissa = vrouw van een seneschalk
seneschalk [= zie senescalcus
senex = grijs en eerwaardig, oude man
senii = van de ouderdomskrachten
senilicus = oud mannetje
senio confectus = door ouderdom uitgeput
senior = ouderling, oudste
sensal = makelaar
sensibel = gevoelig
sentence capitale = doodvonnis
sententia = vonnis
sententiare = zie sententie
sententie = vonnis, oordeel, het gewijsde, zin- en zede spreuk, spreuk, zin uitting
sententie-diffinitijf = eindoordeel
sententiëren = vonnissen, oordeel vellen
sententieus = zinrijk, kernachtig, bondig
sentiment = gevoeligheid, gevoelen, oordeel
sentir le fagot = van ketterij verdacht worden
separabil = onderscheidenlijk, afscheidlelijk
separatie = scheiding
separatie bonorum = boedelscheiding
separatio a toro et mensa = gescheiden van tafel en bed
separatio quoad torum et mensam = gescheiden van tafel en bed
separatio quoad vinculum sepelivi = echtscheiding
separeren = scheiden
sepelevi = ik heb begraven
sepelivi = echtscheiding
seperanus = hoogste, voornaamste, exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag
seponeren = weg leggen, ter zijden leggen
septem = zeven
septem dies = zeven dagen
septembris = in september, 9e maand, ook voorkomend als; september, septembre, 7ber, 7bre
septemdecim = zeventien
septennis = zeven jaar oud
septimana = week
septimanarum = weken
septimanarum communis = de week voor allen, vanaf 29 september
septimanarum rogationum = de week van de gebedsomgang
septimus = zevende
septimus dicimus = zeventiende
septingentesimus = 700e
septuagenarius = zeventigjarige
septuagesima = de 70e dag, de 9 zondag voor Pasen
septuagesimus = 70e
septuaginta = zeventig, 70
septuennis = zevenjarige
sepulchre = graf
sepulcrum = graf
sepulivi = ik heb begraven
sepulter mortuorum = doodgraver
sepultura = begrafenis, uitvaart, cremeren van een lijk, ook: graf
sepultus in cemetero = op het kerkhof begraven
sepultus in choro = in het koor begraven
sepultus in coemeterio = op het kerkhof begraven
sepultus in ecclesiae = in de kerk begraven
sepultus in ecclesiae navi = in het schip van de kerk begraven
sepultus in templo = in de kerk begraven
sepultus(-ta, -ti) = begraven
sequele = gevolg
sequester = scheidsman, zegsman, makelaar, in wiens handen een betwiste zaak te bewaren en als in verzekering gesteld werd
sequestratie = overgift, inbewaarstelling, overdragen, ook: gerechtelijk besluit
sequestrere = overgeven, in bewaring stellen
serator = slotenmaker
sercksetter = grafsteen-, maker en plaatser
sereniteit = helderheid
serge de nimes = keper geweven stof van wol later, ook: van katoen (denim)
sergeant = bedienaar, rechtsbode
sergiant = zie seriant, ook: extra lange lijmklem
seriant = knecht, helper, soldaat
sericarius = zijdebewerker
serieus = ernstig
serjiant = zie seriant
serment = eed voor geheimhouding bij werkzaamheden, eed, plechtige belofte
sermijn = geweven stof uit de weverijen van Leiden
sermoen = betoog, predikatie, leerreden, vermaning
serpent = slang
serr = afk. serrurier, slotenmaker, ijzerhandelaar
serrarius = zagenmaker
servateur = behoeder, behouder
servatis servandis = met inachtneming van de voorschriften
serveriteit = hardigheid, strengheid
servetten (met dubbele roosjes) = servetten met ingeweven motieven
serviteur = dienaar
servituit = dienstbaarheid
servitus prædiorum rusticorum = velddienstbaarheden
servitus prædiorum urbanorum = huisdienstbaarheden
servituten = erfdienstbaarheden, dienstbaarheden
servitutes rerum = erfdienstbaarheden, servituten, lasten waarmede een erf is bezwaard ten dienste van een
ander erf
servituyt = dienstbaarheid
servus = knecht, dienaar, schildknaap
servysmeester = inkwartieringsambtenaar
sescentesimus = 600e
sesdeel = het zesde deel (bijv. van geld)
sesenti = zeshonderd
sesquiennis = van anderhalf jaar
seßio = zitting, vergadering, bijeenkomst
seste = zesde
sestehalf = vijf en een half
sester = inhoudsmaat voor olie, 1 sester = 40 mengel
set = kont, achterste
settere = belastingontvanger
setterlyden = inwoners
seu = anders gezegd
seurete des corps = vrijgeleide, vrijbrief
seveer = streng, gestreng
sevendalf = zes en een half
sex = zes
sexagenarius = zestigjarige
sexagesima = de 60e dag, de 8e zondag voor Pasen
sexagesimus = 60e
sexaginta = zestig
sexdecim = zestien
sexe = soort, geslacht, kunne, hij, of zij
sexennis = zes jaar oud
sexta (feria) = vrijdag
sextillis = de 6e maand, later is dit augustus geworden
sextus = zesde, 6e
sexus = geslacht
seyen feill = zijden sluier
Sg = afk. signature, ondertekenaar(ster)
Sgr = afk. seigneur, heer, leenheer, landsheer
shoofs (van...) = het gerechtshof (van ...)
sibbe = de familie, verwanten of familieleden
sibbedag = bijeenkomst van familieleden en naamgenoten
sibbedeel = verwantschapsgraad
sibbekunde = familiekunde
sibbemaech = bloedverwant
sibber = nader familie
sibbesten = de naaste familieleden
sibbetabel = parenteel, waar, ook: de afstammelingen in de vrouwelijke lijn zijn opgenomen en die dus alle nakomelingen van de stamvader omvat
sibbetale = graad van bloedverwantschap
sibbevooght = verwantschap -of bloedvoogd, (tweede) voogd
sibbicheit = bloedverwantschap, verwantschap, overeenkomst in aard, verschijnselen, enz
sibi = aan zich, aan hem, aan haar
sic attestor = zo, aldus, aldus verklaar ik
sicaneren = moorden
sicanerie = baatzoekigheid, hoetelachtigheid, moorden
sicaneur, hoetelaar = baatzuchtig, moordenaar
sickele = sikkel
sickelmaker = sikkelmaker
sicut (et) = en eveneens
sideval = zijlinie, het komen van erfgoed aan een zijlinie
sidten = zeden
sieckman = melaatse
sieckten = ziekten
siedehuus = zoutziederij
sieden = koken, braden
siedoec = doek om stoffen te zeven
siekevoget = bestuurder van het gasthuis
siektens = zie sieckten
sielboec = boek met vermelding van de overledenen
siepel = ui
sigilavit = hij heeft bezegeld
sigillatum = is bezegeld
sigillatur = wordt of is bezegeld
sigillum = zegel
signaal = teken
signatura = handtekening, ondertekening, tekening
signavit = hij heeft ondertekend
signet = zegel, ook: zegelring, merkring
significant = duidelijk
signifieren = betekenen, aanzeggen
signum = teken
silentie = stilzwijgend
silva = bos, woud
Silva Ducis = ’s Hertogenbosch
silveren cop = zilveren kommetje
silveren ducaton = munt
silverfoelge = bladzilver
silvergelt = zilvergeld, zilveren munten
similarius = witbroodbakker
similis = gelijk
similiter = gelijkelijk
simpel = enkel, eenvoudig, slecht
simpliciteit = eenvoudigheid, slechtigheid, eenvoudigheid
simulatie = veinzen, bewimpeling
simuleren = veinzen, bewimpelen, voorwenden
sinceer = oprecht, eenvoudig
sinceriteit = oprechtheid, openhartigheid
sindael = zie sendael
sine = zonder
sine dode hant besoeken = onderzoek instellen omtrent den toestand van een toegevallen erfenis voor de aanvaarding daarvan
sine preavia proclamatione = zonder voorafgaande afroeping
singelmuer = een muur aan den buitensingel van een stad
singulariteit = bijzonderheid, eigenaardigheid, zonderlingheid
singulier = bijzonder, zonderling
sinilis = afgeleefd, door ouderdom
sinister = slinks, vals
sinopel = heraldiek teken, kleur, ook: groen of emaraldgroen genoemd, weergave met schuinsrechtse arcering
sinstag = dinsdag
sinte = de heilige
sinxen = Pinksteren
sippe = een niet scherp begrensde groep van verwante personen, in engere zin de gehele verwantschap van enkele personen
sippenamt = genealogisch bureau
sippenforschung = genealogisch onderzoek
sippenhaft = in arrest, in hechtenis zijn van de familie
sippenlade = familiearchief
sippenschafttafel = sibbetabel, tabel van familieleden
sippenstolz = familietrots
sippenüüberlieferung = familietraditie
sisenaer = sijsmeester
sister = inhoudsmaat voor koren = ca. 49 ltr.
sisteren = in recht stellen, iemand vertonen, ofte doen komen
sitas = zie situs
sitientes venita (ad aquas) = zaterdag voor Pasen
sittardiensis = van Sittard
sittekiste = stoel met er onder een gesloten kist
situ = ter plaatse
situëren = stellen, aanwijzen van plaats, gelegen zijn
situs = gelegen, oorspronkelijke toestand
situs = situatie, stand, gelegenheid, eigenschap eender plaatse
sive = ofwel, anders gezegd
slaaprok = zie beidje, ook: bijtje genoemd
slabbe = zie saloppe
slach = aandeel meestal: een gedeelte van een weg, water of dijk, tot welk onderhoud een college of een persoon verplicht is
slachbosch = kreupelhout, struikgewas, hakhout
slachcleet = kussenovertrek
slachmolen = oliemolen
slachtbeeste = slachtvee
slachturf = baggerturf
slaeckijnghe = vrijlating
slaepclocke = avondklok, gaf het begin van de nacht aan
slaepers messe = mis omstreeks 10 uur 30 voor de middag
slaeplaeckens = beddenlakens
slaeplaken = bedlaken, lijkkleed
slaepstat = slaapplaats
slaepstede = zie slaepstat
slagturven = veen baggeren, de veenlaag onder water werd tot op de kleilaag door slagturven gewonnen
slaper = betaalmiddel, zilveren munt ca. 1500
slaper = de balk waarop het span van het dak rust., ook: een schepenbrief die niet tijdig vertoond is en dus zijn kracht grotendeels verloren heeft
slavine = reismantel
slechtbijl = bijl met korte steel
sleef = pollepel, zowel van hout als metaal
sleepdegen = lange degen
sleepstake = soort eg, houten plank met korte tanden om het land glad te maken
sleescatte = muntrecht
sleg = zie slegge
slegge = grote, houten hamer, inz. voor inslaan van palen gebruikt
sleghel = houten hamer, maar, ook: hendel
sleis = lange stang met greep, om grote vuren en roosters schoon te maken
slemp = slijmerige klei
slenk = ondiepe kom
sleunen = hakken
sleutelraaks = ketting waaraan de vrouwen hun sleutels droegen
sleutelriem = zie sleutelraaks
sleynen = snoeien van takken
sliclant = niet bedijkt land
slief = zie sleef
slincker = linker, aan de ...
slobbe = zie salope
slobhoos = slobberbroek
sloobrade = gebraad van gevulde varkensdarmen
slop = geheime plaats, schuilhoek, doodlopende steeg
slotelare = slotenmaker
slotemakre = zie slotelare
slots = boete
slovaert = rouwmantel, gedragen door de lijkbidder
sloyer = lange smalle doek, als versiering op een hoed gedragen
sluier = sjerp
sluikerijen = smokkelarij
sluipschool = niet erkende school
sluuswael = verdiept en verbreed deel voor de sluis
sluutcorf = korf met deksel (s)
sluutgelt = de geldsom, door de in boeien gesloten (of afzonderlijk opgesloten) gevangenen betaald
om zich levensonderhoud te verschaffen
smaltiende = kleine tiende, een belasting
smedegetouw = smidswerk gereedschap
smedenambagt = smederij
smelthuys = huis met smeltoven
smersnider = spekverkoper
smette (in) = besmet met een besmettelijke ziekte
smitten = smederij, smidsoven
smouttappere = oliehandelaar, meestal in spijsolie
smoutwerc = met boter ingevet wol -weefsel
snaphaen = struikrover, ook: munt met een waarde van ca. 5 stuivers
snaphaenen = soort geweer
snedelinc = kind geboren met een keizerssnede
snees = oppervlakte maat, groot circa 2,5138 ca., in elk deel van het land anders van oppervlak., ook: 1 snees = 20 stuks eieren of vis
snidemaerte = meisje belast met de kruidentuin
snoeisabel = zeis
snoeizeis = zie halve maan
snotveger = barbier
snuijterbak, snuiter = kaarsendover met houder
sober = nuchter, zuinig, spaarzaam, schaars
sobriëteit = nuchterheid, spaarzaamheid
sobrina = nicht van moederszijde
sobrinus = neef van moederszijde
socer = schoonvader
socer magnus = grootvader van de huwelijkspartner
soceri = van de schoonvader
socht = besmettelijke ziekte
societeit geselschap = maatschap, gemeenschap
socrinus = zwager, echtgenoot van zuster
socrus = schoonmoeder
socrus magnus = grootmoeder van de huwelijkspartner
socrus major = overgrootmoeder van de huwelijkspartner
sodalis = kameraad, reisgezel
sodalitas = verbroedering
sodomie = ontucht, ook: zelfbevrediging
soe = hoe
soenboec = boek waarin vermeld is de verzoeningen tussen twee partijen
soenbrief = brief waarin overeenkomst is omschreven
soeur = zuster, non
soeur consanguine = halfzuster van vaderszijde
soevereiniteit = exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag
soglam = een bij de koe nog drinkend kalf of lam bij een schaap
soir = namiddag, avond
soirée = zie soir
solaas = troost
solageren = vertroosten
soldanus = soldaat
soldenier = soldaat
solemneel = jaarlijks terugkerend, feestelijk, plechtig, plechtige
solemneele = zie solemneel
solemnele = enkelvoudig
solemnicatio = zie solemnisatie
solemnisatie = trouwplechtigheid
solemniseren = vieren, feestvieren, hoogtijd houden, plechtigen
solemnitatio = zie solemnisatie
solemniteit = hoogtijdviering, feest, plechtig
solemniter = plechtig
solemniteyten = plechtige handelingen
solemnizatum = ingezegend
solicessatio = braakligging
solicitor = procureur, zaakwaarnemer
solidair = gezamenlijk, hoofdelijk
solide = louter, hecht, hard, vast, lichamelijk
soliditeit = degelijkheid als betaler, louterheid, dichtheid, vastigheid, lichamelijkheid
solis dies = zondag
solitair = solitair, eenzaam
solitis proclamationibus = na de gebruikelijke roepen
sollers = bekwaam
sollicitatie beneerstiging = (dingen naar...), verzoek
sollicitator = verzorger van iemands belangen, van iemands rechtzaak bij de regering
solliciteren beneerstigen = (dingen naar...), verzoeken
solomniteit = verhevenheid
solstitie = zonnestand
solstitium = zonnewende, 24 juni, zonnekeerpunt
solstitium hiemale = winter zonnewende, 25 december
solum = alleen
soluta = alleenstaande vrouw, ongehuwde vrouw
solutie = oplossing, lossing, betaling
solutus = alleenstaande man, ongehuwde man
solvent = betaalbaar, instaat te betalen, geldig, rechtsgeldig
solvere = betalen voldoen
solveren = oplossen, lossen, betalen, verklaren
solvit = hij, zij, hebben betaald
solvyt = zie solvit
sombre = beschaduwt, bedekt, treurig, akelig, droevig
somer = inhoudsmaat voor graan, 1 somer = 1/3 malder, = 2 vat
somerbaen = weg die alleen in de zomer te gebruiken was, niet verharde aarden baan
somma lateris = onder aan een bladzijde de optelling van alle bedragen
sommarie = inhoud, korte samenvatting
sommatie = dagvaarding, gerechtelijke opeising
sommer = zie somer
sommeren = afeisen, afvorderen, uiteisen, opeisen, optellen
sommieren = sommeren, eisen
somtues = zie sumptueus
sonder bespieringe = onbelemmerd, zonder belemmering
sonder erlist = zonder arglist, zonder kwade opzet
sonder oir = zonder nageslacht
sonderen = op de vaste grond zetten, onderzoeken, peilen, uithoren sone = zoon
sonne, bi der sonnen ute ende bi der sonnen in = van zonsopgang tot zonsondergang
sonneabend oculi = zondag voor oculi
sonnendaich = zondag
sonnwende = zonnewende, 24 juni
sont comparus = zijn verschenen
soo = wanneer
soo groot ende cleyn = in afmeting als blijkt
soor = uitgedroogd
sophist = muggenzifter, wijsneus, betweter, haarklover, woord-vitter
sophistiseren = muggenziften, betweterig
soror = zus
soror germana = halfzuster
soror patris = zuster van de vader
soror patruelis = kind van een broer of zus
sorores = de zusters
sororis = van de zusters
sororum = zie sororis
sorteren = uitzonderen
sosius = verbondene
sotorius = zwager
sotternie = klucht, kort toneelspel met grappige inhoud, middeleeuws toneelspel
sottise = dwaasheid, grofheid, zotheid
soude = zou
soude ghelieven = zou willen (geloven)
soulagement = troost, verlichting, opluchting, verzachting
soulageren = vertroosten
soumis = onderdanig, gedwee
souteneren = ondersteunen, staande houden
souterrain = opperhoofd, opperste, oppermachtig
soutvaten = zoutstrooier
souverainiteit = oppermacht, opperhoofdigheid
soverein = exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag
spademakere = gereedschapmaker, spadenmaker
spaesvat = wijwatervat
spanninge = dakspanten
sparge(e)ren = verspreiden
spatie = witte ruimte, lege plaats
spatieus = ruim, wijt
specht = Spaanse soldaat
speciaal = zonderling, bijzonder
speciale = procuratie zonderlinge last, met bijzondere opdracht
specialijck = in het bijzonder
specialijk = inzonderheid, bijzonderlijk
specialiteit = bijzonderheid
speciarius = specerijenhandelaar
specie = gedaante, soort, bijzonder
specierente = rente in natura
species = gedaante, soort, gemeen gedaante
specieus = uitzonderlijk, zonderling schoonschijnend, bedrieglijk, misleidend
specificatie = uitzondering, benoeming, uitdrukking, gedaangeving, rekençeel, gesplitst
specifiëren = specificeren, sonderen, uitzonderen
spectakel = schouwspel, beschouwspel
spectateur = aanschouwer
spectatie = opmerking, bespeuring, bespieding, beschouwing
specteren = aanschouwen
specterende sijn = betrekking hebbende op, daarbij behorend
speculatijf = opmerkend, bespiegelend, met onzekere kans op winst
speculator = spion, waker, opmerker, aanschouwer
speculeren = bezinnen, bespeuren, bespieden, beseffen, beschouwen
speek = spaak
speelwort = uitdagende opmerking, scheldwoorden
spekkoper = varkensslager
spelleude = muzikanten
spelonk = aardkuil, grot
spenderen = bekostigen, verspillen, aan te kost hangen
speten = twee steken diep
spica = korenaar
spicarium = graanzolder
spiegaten = kijkgaten in gevelmuren
spijnde = voorraadkast voor etenswaren
spiker = korenschuur
spilside = de vrouwszijde, van moederszijde
spindelmagen = bloedverwante uit de vrouwelijke lijn
spint = inhoudsmaat bij graan, 1 spint = 1/2 schepel = ca 7,2 -8,5 ltr ook: ca 5,4 ltr. en 36,5 ltr., ook:
oppervlakte maat, 1 spint = 1,7 are
spirituel = geestelijk
spiritum Deo reddidit = gaf zijn geest aan God terug
spiritum exhalavit = blies de laatste adem uit
spiritus domini replevit = Pinksteren
spitter = platte schop om roggebrooddeeg los te steken
splenderen = glinsteren
splendeur = klaarheid, glans
splete = deel van een leen d.i. uit een leen gespleten
splettstößer = dakplanken handelaar
spoliatie = beroving, plundering uitplundering, het ter kwader trouw ontrekken van goederen
spoliationes = vernielingen, brandstichtingen, plundering
spolie = storing, roof
spoliëren = beroven, plunderen, verwarring, ontroven
spon = moedermelk, ook: tap, stop
spondboor = gatenboor
sponde = bed, bedstedeplank
spongat = gat in vat voor de spon (stop)
spons = afk. sponsus, sponsalia, aanstaande bruid, verloofde
sponsa = bruid, ook: verloofde
sponsa clandastina = heimelijke huwelijks belofte
sponsa publica = publieke verloving
sponsalia = huwelijk, trouwbeloften, ondertrouw bruidsschat, huwelijksgift
sponsalitium = verloving, ook: huwelijk
sponsari = huwen, trouwen
sponser = doopgetuige, borg
sponser fidei = peetoom. peet, peter
sponsi = bruid en bruidegom, het bruidspaar
sponsus = bruidegom, ook: verloofde
sponton = zie bartizaan
sporkel = februari
sportularius = korven-, mandenmaker
spoubecskijn = spuwbakje
sprecterende = behorende
sprenkvlees = pekelvlees, gezouten vlees
spuria = onwettige dochter, onecht kind
spurius = onwettig (kind), bastaard, onwettige zoon, onecht kind
spurkel = zie sporkel, ook:februari
sputo sanguinis = door een bloedspuwing
sr = afk. Sieur, (de) heer
ss = . subscripsit, hij heeft dit ondertekend, was getekend
ss.s = afk. susceptores, de doopgetuigen , de doopheffers
sst = afk. subscripsit, heeft hieronder getekend
st. = afk, sunt, heilig
St. Jan mitsomer = feestdag van St. Jan, 24 juni
StA = afk. Staatsarchiv, rijksarchief in Duitsland
StaA = afk. Stadtarchiv, stadsarchief
staak = stam van een familie stamboom, de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijk voorouder, ook: boom, als onderdeel in een erfafscheiding
staand horologie = staande klok
staatboek = legger waarin opgetekend alle bezittingen van een kerk
Staatsarchiv = rijksarchief in Duitsland
stabularis = stalknecht
stadhouder = plaatsvervanger van de vorst in het bestuur van het land, een provincie of een streek
stadsrechten = het recht van een stad om zijn eigen rechtspraak, rechters en (jaar)markten te hebben
Stadtarchiv = stadsarchief
stadthelder = zie stadhouder
stadtsmeijster = stadsgeneesheer
staen tot slitinge van enen = tot het gebied van een rechter behoren
staet van goed = ambtelijke boedelbeschrijving
staetcamere = pronkkamer
staffirmaler = stukadoor
stagnifusor = tinnegieter
staket = paal, staak
stambeer = stamhouder
stammbuch = oorspronkelijk geslachtsregister, later een boek waarin familieleden en (later) vrienden van de eigenaar iets schreven als aandenken
stand = burgerlijke stand, bevolkingsregister, beroep
standkandeler = grote kandelaar die niet verplaatst werd
stannarius = kannen -, tinnegieter
stante pede = zie pedestantelijk
stare ad iura patrie et vicinorum = vallend onder het land- en buurrecht
stat kiste = kast met laden, die tevens als tafel diende; men bewaarde daarin behalve verschillende charters en boeken, ook: het stadszegel en de standaard van maat en gewicht, in de
raadsvergaderingen zaten de kameraars en de stadsklerk daar omheen
statbrief = akte, opgemaakt van een voor het gerecht verrichte handeling en ten bewijze daarvan voorzien van het grote stadszegel
statebode = bode bij de staten
staterarius = wagenmaker
stateren = laten staan, in staat stellen
statieren = vaststellen, verordonneren
statim = terstond, op staan
statt = stad
statue = beeld, stokbeeld
statuëren = instellen, vastzetten
stature = lijfsgroot, lijfstal
status = staat, hoofdzaak
status animarum = staat van de zielen (lijst van parochianen)
statuyten = instellingen, landrechten, stadswetten, keuren
stave = knots, het wapen van de strijders te voet
stedige woen = iemands hoofdverblijf
steekan = inhoudsmaat, bij natte waren. 1 steekan = 1/8 aam = 16 mengel = ca. 18,75 ltr.
steelboerskijn = beurs waarin het gestolen geld opgeborgen werd
steen = gewicht, 1 steen = 8 pond, maar, ook: 6 pond gezien
steen om den hals een zware steen aan een ketting om de hals gehangen als straf o.a. voor laster
steenbickelaar = metselaar, steenbikker
steenbickelere = zie steenbickelaar
steenboete = de levering van een zeker aantal stenen voor den stadsmuur, later vervangen door betaling van de waarde daarvan, ook: een zware steen, door vrouwen, die een of ander
misdrijf gepleegd hadden, volgens rechterlijk vonnis om de stad gedragen
steengelt = zie: sluutgelt
steenkosten = gevangeniskosten
steenpoorte = stenen stadspoort, hierin was vaak de gevangenis voor landlopers en vagebonden
steenput = waterput
steenstuk = oorlogswerktuig, katapult voor grote stenen
steenwaerder = gevangenisbewaarder in de steenpoort (stadstoegangspoort)
steenwech = steenweg
steewyf = stadsvrouw
stekaed stock = steekwapen, b.v sabel, degen
stellmacher = wagenmaker
stemma = stamboom
sterbefälle = sterfgeval, overledenen
sterculium = mestvaal, beerput
stere = inhoudsmaat, 1 stere = 1 m3 los opgestapeld
brandhout, double stere = 2 m3
sterfhand = geestelijke liefdadige instelling
sterfhuis = nalatenschap
sterfput = beerput, zinkput voor de privaat
steriliteit = onvruchtbaarheid
sterquilinum = beerput, zinkput voor de privaat
sterre = zie stere
sterzer = landloper
steynmetzer = metselaar
stiefsnaar = vrouw van de stiefzoon
stieg = hoeveelheid, 1 stieg eieren = 20 stuks eieren
stift = klooster
stijffmoeder = stiefmoeder
stijg = zie stieg
stille wacht = personen die de beerputten leegmaakten
stille woche = week voor Pasen
stiller freitag = goede vrijdag
stilletje = kastje met po achterdeurtje op schap
stillevanger = personen die de beerputten leegmaakten
stilo novolabl = aanduiding voor de nieuwe kalenderstijl van 1582
stimulatie = aanporring
stimuleren = voortdrijven, aanporren
stinkroer = geweer
stipael = tot de familie behorend
stipulatie = afspraak, overeenkomst, toezegging
stipuleren = toezeggen, bedingen
stipus = bedelaar
stirpis = van de afstammeling, van de familie
stirps = het geslacht, de familie, erfgenamen
stiven (enen) = bijstaan, handhaven
stockhouder = ambtenaar belast met de wettelijke verkoping van goederen
stockleggensbrief = akte van overdracht van een goed met stoklegging
stocksgewijs = volgens de graad van verwantschap
stoep = ratelwacht, nachtwacht , drinkbeker
stoepschijter = huursoldaat, huurling
stoet = zie: stoot
stoetselaer = steekwapen
stofvarken = handveger, stoffer
stok leggen = in rechte afstand doen van (onroerend) goed en in eigendom overdragen door het neerleggen van een stok als eigendomssymbool
stokbewaarder = cipier
stokwaarder = gevangenisbewaarder
stoolgelden = onzekere inkomsten van een priester bij het verrichten van bepaalde handelingen (dopen, trouwen, begraven)
stoop = inhoudsmaat, bij natte waren. 1 stoop = 2 mengel = ca. 2,4 ltr., bij melk = ca. 0,75 ltr.
stoot = geschil, twist, oploop
storger = marktschreeuwer, ook: zwerver
storting = miskraam
stoter = munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 40 penningen
stoven = voetstoof
straetbespieder = rover in het struikgewas of hinderlaag
straetmare = overal bekend gerucht
straetmodder = vuil op straat, ook: vaak van de beerput
stratagema = arglistigheid, loze trek, loosheid (slimheid)
stratarius =zadelmaker
strijckvat = maatvat voor het afmeten van droge waren
strijcrepe = koord om het laken mee te meten
strikte = gijzeling (in) onder streng arrest
stro = hoeveelheid speciaal voor vis, bekend is 1 stro haring = 500 stuks, 20 stro = 1 last
stroe dack - zie week dack, dak van stro
stroedecker = strodaklegger
stroncken = staken, afgezaagde boom, van een geslacht
stronckgoed = familiebezit
structure = timmerwerk, gebouw
student = leerling, boekoefenaar, schoolgast
studeren = vlijtig, oefenen
studie = leeroefening, vlijt
studieus = naarstig, vlijtig, leerzuchtig
studiosus = student
studoor = oefenkamer
stuferos = zie stuferus
stuferus = stuiver, stuivers
stuiver = muntsoort, waarde 1/20 gulden
stuksgewijze (iets) = en detail verkopen
stulta = zie stultus
stultus = beroofd van zijn/haar zinnen, gek, zot
stupenator = badkuipbezitter
stupiditeit = stompheid, domheid, botheid, domme streek
stuprata = ongehuwde zwangere vrouw
stuprum = echtbreuk, overspel, verkrachting
stuprun violentium = verkracht, schofferen
sturte = dun plaatijzer voor harnassen
stylo novo = volgens de nieuwe stijl (kalender na 1582)
stylo veteri = volgens de oude stijl (kalender voor 1582)
suade(e)ren = raden, oefenen
suae coniugis = van zijn (wettige) echtgenote
suasie = aanrader, overreding
suasor = overreder
suatie = afvoer, lozing van (overtollig) water
sub = onder
sub conditione = onder voorwaarde
sub dimissorialibus = met de verlofbrieven van
sub dimissorialibus Reverendus Dominus pastoris sponsi = met de verlofbrieven van eerwaarde heer pastoor van de bruidegom
sub hac condicione = onder deze voorwaarde
sub hac parochia = onder deze parochie
sub juramento = onder eed
sub matricularius = onder koster
sub mediam noctem = omstreeks middernacht
sub meridiem = tegen de middag
sub urbe = buiten de stad
sub vesperam = tegen de avond
subalternatie = ondergeschiktheid
subalterne = onderhorig, ondergeschikte
subalterne regters = die onder een andere hogere rechter staan
subdiveren = onderscheiden
subicieeren = onderwerpen
subijt = zie subyt
subitanea morte = door een plotselinge dood
subitanee = plots, plotseling
subito = plotseling
subito defuncta = plotseling overleden
subject = onderwerp, onderworpen, grondzaak, grond
subjectie = onderwerping, onderworpenheid
subjiciëren = onderwerpen
subjungeren = onderwerpen, ondervoegen
sublev(e)eren = opheffen, opbeuren, optillen
submersus = verdronken
submersus in ...(mosa) = verdronken in de ...(Maas)
submissie = onderworpen, mee akkoord gaan
submißie = onderstelling, verblijf
submitteren = onderstellen, verblijven
suboles = nakomeling
suborn(e)eren = heimelijk opzeggen, uitmaken
suborneren = heimelijk besteken, uitmaken
subrept = steelswijs, ter sluip, in het geheim
subreptie = heimelijke onttrekking
subreptijf = onderkropen
subrideren = meesmuilen, kokermuilen
subrogeren = in de plaats van een ander stellen, plaats vullen
subscribtie = ondertekening
subscripsi = ik heb ondertekend
subscripsit = heeft ondertekend
subscriptie = ondertekening
subscriven = ondertekenen
subsecutum matrimonium = is gewettigd door het daarop gevolgd huwelijk
subsequens = (hieronder) volgend
subsidie = onderstand
subsignerant = hebben ondertekend
subsigneren = ondertekenen
subsistentie = onderstandigheid, bestaanlijkheid, het op zich zelf bestaan, levensonderhoud
subsisteren = bijstaan, onderstand doen, helpen
substantie = wezenlijkheid, zelfstandigheid, werkelijkheid, ook: essentie, samenvatting
substantieus = bondig, zelfstandig, op eigen kracht
substituëren = in de plaats stellen, onderstellen, erfstellen (aanwijzing van erfgenamen)
substitutie = in de plaatsstelling, onderstelling, erfmaking (erfstelling over de hand, aanstelling tot
erfgenaam = na de dood van een erfgenaam of vruchtgebruiker)
substituyt = in de plaats gesteld, ondergestelde, plaatsvervanger
substractie = aftrekking
substraheren = aftrekken
subtijl = spitsvinding, scherpzinnig, fijn, snedig
subtiliseren = haarkloven, al te fijn uit pluizen
subtiliteit = spitsvondigheid, scherpzinnigheid
subulcus = varkenshoeder, varkensdrijver
subveniëren = voorkomen, te hulp komen, onderstand doen
subventie = onderstand
subventio = heffing
subversie = omkering
subvirguleren = onderstrepen
subyt = snel, terstond, gezwind
succedeerde = volgde op
succederen = involgen, navolgen, gelukken, in het erfrecht opvolgen, erven
successeur = erfgenaam, nakomeling
succeßie versterffenis = (bij sterven overgaan), navolging, involging (zijn wensen vervullen)
succincte = beknopt
succomberen = verliezen van het proces, veroordeeld worden
succours = hulp
succumbant = verliezende partij
succumberen = onderliggen
succursalis = hulpkerk
sud = zuid
suerde = zwaard
sufferator = hoefsmid
sufficientiem facere = deugdelijk houden
suffisant = genoegzaam
suffisante = voldoende
suffisante cautie jurisdictie = onder deze een voldoende borg binnen deze jurisdictie
suffocatus = gestikt, gewurgd
sui juris = onafhankelijk, mag zonder toestemming ouders trouwen
suis = dat, aan zijn
suite = stoet
sulcke effecte (ten) = met zodanige uitwerking
sulfferpriem = zwavelstok, voorloper van de lucifer
sumittieren = onderwerpen
summa = som, totaal, bedrag
summa gradis = met, in de hoogste graad
summa lateris = bedrag van deze bladzijde
summa summaris = totaal van alle (blad) totalen
summa totalis = totaal bedrag, eindbedrag
summer = zie somer
sumptueus = kostelijk
sunlichten = zonnewende, 24 juni
sunt = zij zijn
sunte (Nicolaes) = sint (Nicolaas)
suo = haar, in bv aan haar filio (zoon)
superabondant = overvloedig
superabondantie = overvloed
superbe = hoogmoedig, trots, hovaardig
superbiteit = hoogmoedigheid, trotsheid
superficie = oppervlak, vlak, vlakte
superflu = overvloedig, overtollig
superintendent = oppervoogd
superioriteit = overheid
superius = hierboven
superscriptie = opschrift
supersede(e)ren = aflaten, nalaten
supersolutien = schriftuur waarbij iemand bewijst, dat zijn partij het bewijs niet voldaan heeft dat hem bij de rechter was opgelegd
superstitie = overtolligheid, bijgeloof, afgeloof, wangeloof, waangelovig
superstitieus = bijgelovig
suppediteren = toereiken
suppi evil = trad op in plaats van
supplement = suppletie, vulling
suppleren = vullen, vervullen
suppleverunt = die bij hun afwezigheid vervangen werden door
suppliant = indiener van een verzoek of request (rekest)
supplianten = indieners van een verzoek of request (rekest), smekelingen, verzoekers
supplicatie = smeking, smeekschrift, ootmoedig verzoek, verzoekschrift, smeekschrift
suppliceren = smeken, te voet vallen (neer knielen?)
supplicie = straf, lijfstraf
supponeren = veronderstellen
suppoost = ondergestelde, onderhorig, bediende van een magistraat
support = steun, stut
supportare = overdragen
supporteren = verdragen, onderstutten, onderschragen
supposeren = ondersteken, onderstellen, uitmaken, toestellen, versieren
suppositie = uitmaken, onderstelling
suppreßie = verdrukking, onderdrukking
supprimeren = verdrukken, onderdrukken, onderhouden, dempen
supra octavas = na afloop van de 8 dagen
supradictus = bovengenoemd
surceance = schorsing, opschorting
surceren (iet) = opschorten, uitstellen
surcheren = schorten, opschorten
surcket = overkleed
surdaster = hard horend
surdus = doof
surdus et mutus = doofstom
surplus = overschot
surreptie aftroning = (door mooi praten verkrijgen), weglokken, ontfutseling
surrogatie = in de plaats stelling
surrogeren = in de plaats stellen
survivantie = overleving, toezegging om naar iemands dood in zijn ambt, of officie te komen, of te blijven
sus = afk. suceptor, suceptrix, doopheffer, peter en meter
susc = afk. susceperunt, zij namen de zorg op zich, wij hebben ten doop gehouden, hij/ zij verhief ten doop
susceperunt = zij namen de zorg op zich, wij hebben ten doop gehouden, hebben ten doop gehouden
suscepit = beschermer, Peter of Meter bij doop
suscepto prius baptismate ab obstetrice = na eerst het doopsel ontvangen te hebben van de vroedvrouw
susceptor = doopheffer, peter
susceptores erant = de doopgetuigen waren
susceptores fuerunt = de doopgetuigen waren
susceptorum = van de doopgetuigen
susceptrix = doopheffer, meter
suscipi = gedoopt worden
suscipientes = doopgetuigen
suscipientibus = met als doopgetuigen
suscipientibus eum de sacro funte = die zij opnamen van de H. Doopvont
suscipio = ik ben doopgetuige
susciteren = opwekken
susdit = bovengenoemd, voornoemd
suspect = verdacht
suspect allegeert = als verdachte aangemerkt
suspect de fuga = van voorvluchtigheid verdacht
suspecteren = verdenken, nadenken, achterdenken
suspenderen = opschorten, afstellen
suspensie, suspicie = achterdocht, argwaan, nadenken, achterdenken, vermoeden, verdenking
sustentatie = onderhoud
sustineeren = beweren, staande houden
sustineren = staande houden, drijven
sustinue = staande houding, drijving, gevoelen, bewering
sutor = schoenmaker
suum = zijn, haar, hun
suus = zijn, haar, hun
suwe = sloot, gracht, afwatering
suyckerdose = suikerdoos
suyker stroyers = suiker strooipotjes
swaartvager = wapensmid, die steek- en slagwapens smeed
swaelyck = zeer zwaar
swaertveger = zie swaartvager
swager = ieder door een huwelijk vermaagschapt, manspersoon
swagerse = ieder door een huwelijk vermaagschapt, vrouwspersoon
swanger = zwanger
swaricheyt = probleem, last
swart = zwart
swart van swaerde = onbegroeid, maar weinig begroeid, (letterlijk met zwarte aardkleur)
sweer = schoonvader
sweeren = zweren, bij de rechtbank
swegersse = schoonzuster
swegher = schoonmoeder
swehir = zwager
swelen = omkeren van gemaaid gras
swere = zie sweer
sweren = een eed afleggen
swerre = zie sweeren
swertside = de mannelijke zijde
sweserik = zwezerik
swetland = grensland
swetnoot = buren met de zelfde erfafscheiding
swieher = schoonvader
swinre = varkenshoeder
Swoll = Zwolle
sx = afk. sexe, geslacht
sychte = zeis
sydehaudentheyd = bepaling in een huwelijkscontract waarbij de in het huwelijk ingebrachte goederen na de dood teruggaan naar de familie waarvan ze afkomstig waren
sylveren = zilveren
synagoge = school, vergaarplaats
synode = kerken landraad, kerkelijke vergadering
'
T
t = afk tomus, deel van een band of handschrift
t = afk. deel van een band of handschrift
T = afk. trouw- en ondertrouwregister
t = afk. témoin, getuigen
T. = afk. taufen, dopen
t. = afk. testes, testis, getuigen
taak = inhoudsmaat voor graan, 1 taak = 1/4 schepe, ook: als wijnmaat bekend, 1 taak = 1/40 aam en 2,5 kan
taan = verfstof uit eikenhout
tabaert = lang overkleed voor mannen en vrouwen
tabaksconfoir = tabakstafel
tabbert = lang neerhangend kleed met wijde mouwen
tabe = wegens tering
tabelje = zie tablier
tabellarius = voorbode, postbesteller, loper
tabellio = zie tabellarius
tabellioen = bondschrijver
taberna = taveerne, herberg, kroeg
tabernakel = een tent, een hut
tabernarius = winkelier, herbergier
tabernator = waard, kastelein
tabes = tering
tablier = voorstr, ook: in een vrouwenrok, ook: voorschoot voor de koetsier
tabure = trommel
tache = nagel met brede kop
tachteren = te vorderen hebben
tacite = stilzwijgend
tacite = stilzwijgende, bedenkelijk
tactu apoplexico = door een beroerteaanval
tactus = getroffen
taelbaer = betaalbaar, kan betaald worden
taeldinger = erfgenaam
taelgehout = hakhout
taelgerie = kleermakerij
taelgerie = kleermakerswerkplaats
taeljoer = bord, schotel
taeljoor = vleesschotel om vlees op te snijden
taelman = advocaat
taelvrouwe = vrouwelijke advocaat
taenhuus = leerlooierij
tafelaker = gewichtjes aan het tafellaken
tafelconfoir = tafelcomfoor
tafelet = klein tafeltje
tafelhouder = geldhandelaar, bankier
tafelloot = daklood, afdichtingslood op dak
tafelslot = nar, voor het vermaak onder een diner
tafelspel = eenvoudig op een verhoging gespeeld toneelstuk
tafelspreed = tafelkleed
tafelstede = uitstaltafel voor de winkel
taft = fijn geweven stof
taglohner = daggelder, los -werkman, dagloner
tagrijn = handelaar in (oud) ijzerwerk, oude scheepstuigage
taille = lengtemaat, 1 taille = 1/16 el, ook: belasting aangetekend op de kerfstok
taille personnelle = hoofdgeld
taille reelle = grondbelasting
taillehout = hakhout
tailler = omslag, omslaan, verdelen belasting leggen op het volk
tailliehout = hakhout
tal = aantal, meestal gevolgd door bijvoorbeeld -turf, betekend het voorwerp word per aantal verkocht
talemetarius = bakker
talen spreken = in rechte aanspreken
talge = omslag, aandeel in geldelijke lasten
talioor = bord
talliehout = zie taillehout
tamen = loch, gat
tamquam = als
tamquam avia = als grootmoeder
tandem = eindelijk, tenslotte
tanen = looien
taneur = leerlooier, huideninvetter, iemand die met huiden werkt
tanneid = bruingeel
tanquam = (zo)als
tanthamer = punthamer
tapboor = boor om gaten te verzinken (schuine kant maken)
tapeet = sprei
tapetium artifex = tapijtwever
tapijt = behangsel
tapisseur = tapijtwever
tarderen = vertoeven, benijden, ophouden
tarra = onrein, onzuiver
tashuus = schuurtje. kleine loods zonder spanten
tassche = buidel, ook: soort brood
tassene(e)ren = afpersen
taswerc = aanbesteed werk, op inschrijving verkregen werk
taswercnemer = aannemer die inschrijft op aanbestede werken
taufen = dopen
tautologia = dubbelspreuk, met andere woorden het zelfde zeggen, herhalingen met andere woorden
taux = belasting
tauxatie = aanslag (belasting) taxatie
tauxeren = taxeren, schatten
taverne = kroeg
taverner = waard, herbergier
tavernier = waard
tax = verschuldigde portie, taak
taxacie = begroting
taxatie = schatting, waardering
taxe de main morte = belasting op goederen in de dode hand, (belasting die de overgangs- rechten vervangt)
taxeren = schatten, waarderen
tdh = afk. tailleur d’ habits, kleermaker
te bouck te stellen = op schrift stellen, opschrijven
te wijve = had als vrouw, had als echtgenote
tector = dakdekker, ook: stucadoor
tector stramineus = strodaklegger, rietdekker
tectot laterum (tichel) = dakpannendekker
teems = zeef om melk te zeven
teerpenning = fooi, drinkgeld
tegeldac = pannendak
tegularius = dakpannenlegger, plateelbakker, tegelzetter
teirking = dobbelsteen
teisteren = pijnigen, folteren, brandmerken
tekeninge = het merken van iets
tekeniser = brandmerkijzer
telcken = steeds
teljoor = schotel, bord
telligen = twijghout
telljoer = zie teljoor
telonei = receptor ontvanger der belastingen
temerair = roekeloos, stout, vermeten, lichtvaardig, onbedacht
temmerman = timmerman
témoin = getuige
témoin me seschart coram = getuige, bij mij bekend
tempeest = onweer, storm
tempel = kerk
tempelvaruwe = een verfstof, niet oliehoudend
temperantie = matigheid
tempestive = tijdig
templum = kerk
tempore clauso tempore = in de gesloten tijd (waarin niet getrouwd mocht worden (o.a. advent en vastentijd)
tempore necessitatis = in tijd van nood
temporeel = tijdelijk
temptatie = kwelling
tempteren = kwellen
tempus = tijd
tempus clausum = in de gesloten tijd (waarin niet getrouwd mocht worden (o.a. advent en vastentijd)
ten hondert, (4...) = (bijvoorbeeld 4) procent rente
ten principale = wat de hoofdzaak van het geding betreft
tenderen = strekken
tenebras = duisternis
teneur = inhoud
tennenwerc = zie tinnewerc
tentatie = beproeving, verzoeking, bekoring
tente = paviljoen
tenteren = beproeven, verzoek, bekoren
ter = driemaal
ter contrarie = in strijd daarmee, in tegendeel
ter contrarie = in tegenstelling tot
ter decies = dertienmaal
ter dendel = het derde deel
ter eerster klocken = bij de eerste gelegenheid, iets afgekondigd wordt. (bijvoorbeeld na het klokluiden)
ter manisse = ter aanmaning (van)
ter onscout staen = recht hebben om door aflegging van de zuiveringseed het proces te winnen
ter tydt = heden, op dit moment
terceine = gewone koorts
tergiversatie = uitstel, tegenstribbeling
tergiverseren = tegenstribbelen, uitstel zoeken
termen = bepaalde en gepaste woorden
termeschouwen = schoorsteenschouw met zijstukken
termijn = bepaling, paalteken, merkteken, talwortel, paal
terminatie = einde, uiteinde, bepaling
termineren = eindigen, bepalen, uitten, vellen
terminis (in) = ter zake dienende
terra decimalis = tiendenland, een tiende deel van de oogst was voor de eigenaar van het land
terreng = tering, besmettelijke ziekte
territoria = landpalen
territorium = land
tertia (feria) = dinsdag
tertia (hora) = het kloostergebed omstreeks 3 uur in de middag
tertiam, tertius = derde
tertio = op de derde
tesse = versiersel op kleding
tessinge = onrust, oproer
testament = uiterste wil, verbond
testament minus solennel nuncupatyff codicil donatio causa mortis = een testament zonder de jaarlijkse nuncupatyff (afroepen van de namen) meestal toevoeging aan het testament voor schenkingen inzake na de dood
testament obtenu par captation = testament bekomen door vleierij en arglist
testamentaire dispositie = uiterste wilsbeschikking bij testament
testamentaire executeur = erfenis uitvoerder, die de boedelzaken afhandelt
testamentarijs = executeur testamentair
testamenteur = die aangesteld is tot de uivoering van iemands uiterste wil (testament), ook: vaak omschreven als executeur testamentair
testateur = uiterste wilmaker, willer, erflater, erflaatster
testatrice = zij die een testament laat opmaken, uiterste wilmaakster
testatrise = vrouwelijke testament opsteller
testeren = erfmaken (testament maken), betuigen, getuigen, beschikken, getuigen
testes = getuigen
testes fuerunt = getuigen zijn geweest
testibus = met als getuigen
testificatie = betuiging
testimonium = getuigenis
testis = zie testes
testor hac mea manu proria = hierdoor, langs deze weg getuig ik met/door mijn eigen hand
tetensonntag = 3e zondag voor Pasen, in Pruißen vanaf 1816 de laatste zondag van het kerkelijkjaar
tette = vrouwenborst
teve = vaak als scheldwoord gebruikt
textor = wever
textoris textores = wevers
theatre = schouwburg, toneel, schouwspelplaats
thema = gestel, voorstel
theninwerc = zie tinnewerc
theologant = zie theologus
theologie = godgeleerdheid, godsdienstkunde
theologus = godgeleerde, schriftgeleerde
ther = afk. thermidor, maand van de warmte, juli
theriakskrämer = kwakzalver
thermidor = juli
thesaurarius = schatbewaarder
thesaurier = ontvanger, fiscus, penningmeester, comptabele
thesis = stelling, losgeschil, te bewijzen stelling
thoen = bewijs, vertoog
tholbrieff = schriftelijk bewijs van vrijstelling van tol betaling, tolbrief
thorensis = van Thorn
thoro = zie thorus
thorum = zie thorus
thorus = bed, huwelijksbed
thosamengevungh = huwelijkssluiting
thoverlaetige rescriptie = gunstig antwoord
thresoor = schat
thresorier = ontvanger, schatmeester, penningmeester
thumbherr = kanunnik, domheer
thysicus = teringlijder
thysis = tering
tichel = aardewerk tegel voor vloer of wanden
tichter = kleinkind, afstammeling
tiegendragen (enen) = in strijd met iets zijn, ook: in strijd met iemands belang zijn, hem benadelen
tieghens = enen
zuenen =door het betalen van de "zoen" iemand bevredigen, zich met iemand verzoenen wegens een misdrijf
tiendehalf = negen en een half
tienden = van oorsprong kerkelijke belasting, tiende deel van de opbrengst van het land (gewassen, jonge dieren vruchten, slacht en vissen)
tiendrecht = zie tienden
tiendschuur = opslagloods voor het opbergen van de gewassen waarmee het tiendrecht was betaald, was vaak niet het eigendom van de begunstigde
tienhondert = duizend
tienste = tiende
tierske = wijnvaatje
tijns = belasting, schatting, pacht, rente
tijnsbrief = pachtcontract
tijnsrolle = zie tijnsbrief
tijnsvri = vrij van het betalen van de tijns (pacht, belasting)
tiktakbord = gezelschapspel, nu black gammon genoemd
timiditeit = blooheid, vrees, verlegenheid, beschroomdheid
timmermeester = architect, ontwerper
tincio = doop
tinctio = zie tincio
tinctor = schilder, textielverver
tincture = verven, indoping (verven)
tindsen = zie tinsen
tindsen = zie: tinsen
tinnewerc = voorwerpen van tin
tins = rente uit een goed gaande ter erkenning van het recht van de eigenaar, die het tegen betaling van de tins heeft uitgegeven, ook: belasting (tijns, cijns)
tinsen = rente, uit een goed betalen
tinsgenoot een der bezitters van een onderdeel van een groot goed, in percelen tegen betaling van tins uitgegeven; zij spraken onder voorzitting van den tinsheer recht over zaken het goed betreffende
tinsgoederen = goederen waarop een belasting (tijns, cijns) rust
tinwerc = zie tinnewerc
tiran = dwingeland, geweldenaar
tirannie = dwingelandij, geweld, wreedheid
tiras = cement
tiro = leerling, kwekeling
tiss = afk. tisserand, weefster
titule = opschrift, bijnaam, van benaming, erenaam
tituleren = bij noemen, opschrijven
Tm = afk. tante maternelle, tante van moederskant
tobbeke = waskuip
tochgrave = tochtsloot, afvoersloot
tocht = vruchtgebruik
tocht van bladinge = zie tocht
tochtbrief = akte waarin een lijfrente of vruchtgebruik wordt verzekerd
tochtinge = het toekennen van een lijfrente, "weduwegoet", ook: de lijfrente, ook: het vruchtgebruik van lijfrente etc.
tochtmeester = opvoeder
toeclaren = in rechte toewijzen
toecomende = aanstaande
toecoren = een straf opleggen
toegeseyt = toegezegd
toertssen capsluyers = gedraaide hoofddoek
toirconde = terstond
tolerantieid verdraagzaamheid
tolereren = verdragen
tombe = graf (tombe), grafsteen, zerk, graf, dood
tomber en déshérence = erfenis aan de staat of de landsheer vervallen
tome = boekdeel
tomeator = kunstdraaier, beeldhouwer
tomio = zie tomeator
tonderin deses = degene die dit stuk toont
tonnegeld = belasting op bier
tonnestoel = kinderstoel, meestal met po onder zitvlak
tonnevlees = pekelvlees
tonsor = breuk en natuursteenbewerker
toonen = tenen
toparcha = heer, heer van een erfgoed
topende wijtlingen = bovendeel laken van wit linnen
torengelt = betaling voor verblijf in de gevangenis
torff = turf
torment = pijn
tormenteren = pijnigen, folteren, kwellen
toros = zie thorus
torqueren = wenden, draaien, keren, wringen
tort = mest, uitwerpselen
torture = torture, pijniging, pijnigingwerktuig
tortureren = folteren, kwellen op de pijnbank
torturerenn = zie tortureren
tot oeren mundighen = jaren tot hun meerderjarigheid
totaal = totaal, geheel, al
totter = tot aan
tournesol = rode kleurstof
touwer = zeemleer bereider
tp = afk. tante paternelle, tante van vaderskant
tr = afk. thermidor, maand van de warmte
tr = afk. trouw(en) met ...
tractaat = handeling
tractaat van trevis = bestandhandeling
tractabel = handelbaar, rekkelijk, wel onthalende
tractement = salaris, wedde
tracteren = handelen, onthalen, te goed doen
traditie = overlevering, levering, opdracht
traduceren = overzetten, overhalen, bekladden, doorstrijken, vertalen
traduseren = belasteren
trafijcq = koophandel
trafijcqueren = koophandel drijven
tragdie = treurspel
traineren = slepen
traiter = verrader
traktaat = verdrag of overeenkomst tussen staten of andere politieke machten
tranchee = loopgraaf
trangelen = aan de treklijn trekken van een trekschuit
trangelwech = trekpad lang een wetering, vaart, sloot
tranquilliteyt = rust, gerustheid, gelatenheid, bedaardheid
transactie = overgeving, afhandeling, dading, overkomst, verdrag, vereffening, minnelijke schikking
transfix = stak dat door middel van een insnijding aan een brief of oorkonde
transformatie = gedaante verandering, vervorming
transformeren = gedaante veranderen, vervormen
transgreßie = overtreding
transiens = reiziger
transiëren = overgaan, voorbij passeren
transigere overkomen, overzetten, verdragen
transitie = overtred, aftred (van het onderwerp afgaan) overgang van het ene onderwerp op het andere
translateren = overzetten, overdragen, vertalen
translatie = overzetten, overdracht, vertalen
translatus = overgebracht
transmitteren = verzenden
transmutatio = verwisseling
transmuteren = verwisselen
transport = overdracht, overgeven, opdracht
transporteren = overdragen, overleveren
transubstantiatie = over zelfstandigheid
transversales = verwanten in de zijlinie
trapezeta = geldwisselaar
travalie = arbeid
travaliëren = arbeiden, kwellen, moeiten aandoen
travalje = overdekte plaats de hoefsmidse voor het beslaan paardenhoef
travelton = inhoudsmaat voor bier, 1 travelton = ca. 120 ltr.
travers = dwars, kruis weegs
traverseren = kruisen, dwars over, drijven
trawant = bedelaar, vagebond
träxl = kunstdraaier
trectange = nijptang
tredecim = dertien
tredecimus = dertiende
tregimini = drieling
trekwerker = arbeider aan een weefgetouw
trenchee = loopgraven, voorschans
trepidatie = schudding, waggelen, beving
tres = drie
tressorier = ontvanger, fiscus, penningmeester, comptabele
treverensis = van Trier
trevis = bestand, stilstand van wapenen
tria = drie
tria millia = drieduizend
triangel = driehoek
tribue = oorlogstuig, slingerapparaat voor zware stenen
tribuit = schatting, een vorm van schatting speciaal voor Joden als zij zich in een stad wilden vestigen
tribunus = gildenmeester, overste, bevelhebber
tribus = gilde, geslacht, vereniging, stam
tribus habitis proclamationibus = na de drie huwelijksafkondigingen, -roepen
tribus proclamationibus praemissis factis = na de drie huwelijksafkondigingen, -roepen
tributie = verdriet, gekweld, wederwaardigheid
tribuyt = tol, schatting, oplage
tricenarius = dertig jarige
tricesimo = op de dertigste
tricesimus = dertigste dag van rouw. een van de veel voorkomende gedenkdagen voor de overledenen
tricesimus = dertigste
Tricht = Maastricht
tricoteuse = breister
triennis = drie jaar oud
triennium = tijdvak van drie jaar
trigamus = drie maal getrouwd geweest
trigemini = drieling
triginta = dertig
trimestris = drie maanden oud
trimulus = drie jaar oud
trinitas = drie-eenigheid, drievuldigheid, drieheid
trinitatis = feest van de Drie-eenheid (Drievuldigheid), de 1e zondag na Pinksteren
triste = treurig, droevig
tritor = kunstdraaier, ook: dorser
triturator = dorser
triumphant = winnaar van het geding, ook: stof meestal veelkleurig
triumphe = zegepraal, intrede
triumpheren = zegepralen
troois = gewichten, troois gewicht was onder verdeeld in één troois pond = 492,17 gr. =.2 mark van 246,17 gr., 8 ons van 30,76 gr., 20 engels van 1,54 gr., 4 vierling van 0,38 gr., 2 trooiske van 0,19 gr., 2 deuske van 0,09 gr., 2 aas van 0,05 gr.
tropheen = zegetekenen, zegestichter
trotteren = draven
troubleren = beroeren
troup = kudde, hoop
trouwehant = executeur
truggelen = bedelen
trumetter = trompetter
trunken = bomen knotten
tryffoet = driepoot
tsaers = (in het), (elk) jaar
tsedert = sedert
TT = afk. tienjarige tafels
tte = afk. tante
ttt = afk. testament
tuchten = regelen, besturen, onderrichten, ook: onderwerpen berispen, vermanen, straffen
tuchtmeester = zie tochtmeester
tudiosus = theologiestudent
tüffelmacher = pantoffelmaker
tugen openberlije = verklaren in het openbaar
tugtelingen = gestraften, veroordeelden
tuier = ketting of touw om vee mee vast te zetten om te grazen in bermen
tuierhamer = hamer om de tuierpaal in de grond te slaan
tuierketting = ketting waaraan het vee werd uitgelaten
tuighuis = arsenaal, wapenhuis
tuin = omheining
tuinen = omheinen, vlechten
tumulatus = begraven
tumult = oproer
tumultueus = oproerig
tumulus = graf, grafheuvel
Tungrorum = zie Tungros
Tungros = Tongeren
tunnarius = kuiper
turbatie = beroering
turbe = onderzoek naar het gewoonterecht, waarbij het getuigenis van een aantal personen tegelijk werd gehoord, later werd het aantal getuigen beperkt tot een paar terzake
bevoegde personen, ook: bende, menigte, schare
turbeelen = ordeverstoring
turberen = beroeren
turbulent = onstuimig
turpe = lelijk, oneerlijk
tussi = door hoest
tutela = voogdij, voogdijschap
tutela (sub) = onder voogdij
tutele = voogdij, momberschap
tutelle = voogdij (schap)
tuter = trompetter
tuteur = voogd, momber, voogd (es)
tutor = voogd, beschermer
tutor sue uxoris (ut) = als voogd van zijn echtgenote
tutoris = van de voogd
tutrix = voogdes, beschermster
tuuch = getuige
tuuchliede = getuigen
tuwe = twee
tuynman = tuinman
tv. = afk. huw. akte, toeziend voogd van de ..
twelff = twaalf
tymmer = timmerman
tyrannije = dwingelandij
tyranniseren = geweld bedrijven, overlast doen
tyrannus = dwingland, geweldenaar
tyropola = kaashandelaar
tzabel = zwart bont
tzins = cijns, belasting
U
U= afk. uw
u.a = afk. ut ante, zoals vroeger
u.L = afk. u lieden
ubi = waar
ubiquiteit = overalheid, alom vertegenwoordigd
uijtcoope = tegen betaling door de ene partij verkrijgen van een goed van de andere partij
uire = uren
uitdoender = geldschieter
uiterdijk = land buiten de oude dijk, aangeslibde grond
uitgebloed = doodgebloed
uitlekken = ondanks verplichte geheimhouding bekend worden, uitdrinken
uitschikken = verbannen
uitstervende = linie die geen erfgenaam meer heeft
uitstrijking = woekerwinst
uitvriezen = doodvriezen
uitzeg = verbanning
uitzendeling = spion
ulcere = door een zweer
ulner = pottenbakker
ultima = die op de laatste dag (van de maand)
ultimo = de laatste
ultimo = die zie ultima die
ultimum diem vitae clausit = sloot zijn laatste levensdag af
ultimus = laatste
ultimus familiae = de laatste van een familie
unam = een
unanimiteit = eenmoedigheid, eenparigheid, eenstemmigheid
undecies = elfmaal
undecim = elf
undecimus = elfde
undetricesimus = negenentwintigste
undetriginta = negenentwintig
undevicesimus = negentiende
undeviginti= negentien
unehelich = bastaard kind, buitenechtelijk, onecht
unehrlig = oneerlijk, illegaal
unetvicesimus = een en twintigste
unguentarius = parfum en zalvenmaker
unicus, filia unica = enige, enige dochter, enige erfdochter
unie = enigheid, vereniging
uniëren = verenigen
uniform = eenvormig
unigena = eniggeboren
unius = van een
universalitas = algemeenheid
universeel = algemeen
universiteit = landschool, hogeschool, gemeenschool, algemeenheid
unsinnige woche = week voor Pasen
unster = balans met ongelijke armen
unster = weegtoestel
untersaeten = onderzaten
unum et = idem een en het zelfde
unus = één
unus et viginti = eenentwintig
up ende affars = in eigen gebruik
up ende afward = zie up ende affars
uperken = inhoudsmaat, halve pint
upgaf = opgeven
urbaan = deftig, burgerachtig, beleeft
urbaniteit = deftigheid, burgerlijkheid
urbe = stad
urbe X. = in de stad X.
ureclocke = uurwerk, vaak staat er ook vierclocke of vuurclocke , dit is een brandklok
urijn = waterpot, pispot
urinator = duiker
ursel = horzel
usagie = zie usantie
usancien = gebruiken
usantie = gebruik, zakelijk recht van gebruik
usu rationis carens = beroofd van het gebruik van zijn verstand
usu rationis privatus = beroofd van het gebruik van zijn verstand
usufruct = lijftocht, vruchtgebruik, bezitneming, inneming
usufrucuair = vruchtgebruikers
usurarius = woekeraar
usurpatie = gebruik, inneming, bezitneming tegen recht
usurperen= in bezit nemen, gebruiken, innemen
usus = bruik
ut aiebant = zoals ze verklaren
ut ante = zoals vroeger
ut asserunt = naar hun zeggen, zoals zij beweren
ut dicitur = zoals gezegd wordt
ut dicunt = zoals ze zeggen
ut fertur = naar men zegt
ut infra = zoals hieronder beschreven
ut patet in registro = zoals blijkt uit het register
ut supra = als boven, als hiervoor, zoals hierboven beschreven
ut, uti = als, evenals
utebaelge = gedeelte buiten de versteking van een versterkte stad
uteboedelen = het uitkeren van de boedel aan een kind, bijvoorbeeld bij het trouwen van een dochter
uteborgen = tegen een borg vrijlaten
utebuur = van buiten de stad
uteclop = door klokgelui aankondigen, bekendmaken
utedijc = buitendijks
utegoedinge = het bij leven al uitdelen van de erfenis aan bloedverwanten
uterinae sorores = halfzusters met de zelfde moeder
uterini = halfzuster, stamt van de zelfde moeder af
uterini fratres = halfbroers met de zelfde moeder
uterque = beiden
utgehangen... = er buiten hangen van bijvoorbeeld het zegel
utgesecht = uitgezonderd
uti = als, evenals
uti dicitur = zoals gezegd wordt
uti mater in partus doloribus coram obsterice declaravit =
zoals de moeder in barensweeën aan mij de vroedvrouw verklaarde
uti retulit = zoals hij zegt
utijl = profijtelijk
utiliteit = profijt, nut
utinge = uitvaart, ook: de kosten der uitvaart
utrisque juris = beide rechten d.w.z. Romeinse en Canonieke rechten
uttersten = laatste, achterste
uur gaans = afstand maat, 1 uur gaans = ca. 5 km., ook gelijk aan 1500 rijnlandse roeden = 5621 m1, volgens code Napoleon, 5000 mtr. en bij koninklijk besluit van 1863, 5555,5 m1
uut = komende uit (meestal richting)
uutbliven = afwezig blijven, niet verschijnen
uutboedelen = zie uteboedelen
uutbrengen (iet) = openbaren, aanbrengen
uutdrifte = het verdrijven, verjagen
uutgegaen = geëindigd
uutgeven = uitgaven
uuthangen (iet) = iets publiceren door aanplakking aan het schepenhuis
uuthebben (iet) = iets van zijn ouders bij het huwelijk verkregen hebben
uutscrift = afschrift
uutslach = alles wat groeit op land, weiland of akker
uutsliten (enen) = iemand tot ballingschap veroordelen
uutsteecksel = uitdrukkelijk vermeld
uutwisen (enen) = iemand bij vonnis verbannen
uuytsending = hoofdelijk omslaan van een belasting
uuytzeghellynghe = bevestigen met een zegel
ux. = afk uxor echtgenote, echtgenoot
uxor = echtgenote, echtgenoot
uxor gratuita = concubine, bijvrouw
uxorari = uithuwelijken, trouwen
uxorata = getrouwde vrouw
uxoratur = gehuwd
uxoratus = getrouwde man
uxoris = van de echtgenote
uyrwerckmaecker = uurwerkhersteller, -maker
uytboedelen = zie uteboedelen
uyterlijck = uiterste, uiterste wil, testament
uytgenomen = uitgezonderd
uytgescheiden = met uitzondering van
uytgeset = zie uytgescheiden
uytgeseydt = waren verbannen waren
uytgesondert = uitgezonderd
uytgevrongen = uitgebroken
uytsne = verkoop in het klein direct uit het woonhuis, werkplaats, atelier
uytverkoren = momber uitverkoren voogd, o.a. bij zaken betreffende een weduwe noodzakelijke manspersoon
die haar zaken behartigde bij rechtshandelingen, vrouwen waren daartoe niet gerechtigd
V
v = afk. vidimus
V.O.W = afk. zonder bekende Verblijf Of Woonplaats
vaag = in goede toestand, maar ook leeg, onbeheerd woest, niet scherp
vaal = dood
vaalbleek = grauw, geelachtig bleek
vaalt = mesthoop
vaam = lengtemaat, 1 vaam = ca. 5 tot voet, bij de marine 6 rijnlandse voeten = 1,88 m1
vaar = vrees, gevaar
vaats = lomp, onbeschoft
vacant = ledig, opstaand, onbezet
vacante = vacature
vacantie = ledigheid, viertijd
vacantien rechts-wijg dagen = er is geen rechtspraak in die periode
vacat = staat open is leeg, vacant
vacatie = bezigheid, ontlediging (ontlasten, bevrijden), ambtelijke verrichting
vacca = koe
vacer(e)en = openstaan, onbezet zijn, vacant (bij een ambt)
vaceren = beledigen, verledigen, ontledigen, ook: onbezet ambt, vacante functie
vacerende = zie vaceren
vacillatie = waggeling, (wispelturigheid)
vacilleren = waggelen, wankelen, weifelen, besluiteloos
vadderschap = Peter zijn bij dopen
vadem = lengtemaat, was ca. de lengte van uitgestrekte armen zie ook vaam
vademen = meten met de vadem
vadergoet = vaderlijke erfgoederen
vaderlykzyde = van vaderszijde
vaderslachter = vadermoordenaar
vadimodium = borgtocht, beloofde verschijning voor het gerecht
vadius = borg
vaerman = varensgezel
vaerwagen = vrachtwagen
vagabonderen = zwerven, rondslenteren, door het land zwerven
vagabundus = zwerver
vagant(en) = rondzwervende mensen die voordroegen ook: rondtrekkende priester
vagantenliederen = dans -, liefdes- en drinkliederen van vaganten, de inhoud was vaak voorzien van kritische teksten
vage = onbebouwd, braakliggend terrein woest
vagebond = landloper, zwerver
vagebondage = landloperij, sterke lust tot zwerven
vagebonderen = rondtrekken als vagebond /zwerver
vagen = schoonvegen
vaginarum = wapen schede maker
vagus = zie vagabundus
vaillant = kloek, (gezond en krachtig) moedig, dapper
valabel = rechtsgeldig, geldig
valavond = bij het vallen van de avond
valbrugge = valbrug in stadspoort of burcht
valdag = vervaldag
valde = zeer
valderen = afsluitbomen over de toegangswegen, hek
vale = benaming voor een donkergeel paard
valend = zijn waard
valeur = waarde, prijs, geldigheid
valideren = geldig zijn, (rechts) geldig zijn, doen gelden, goedkeuren
valkebec = wapen, een soort hamer/strijdbijl
valletje = kort gordijntje langs de schouwbalk
Vallis = Vaals
vals-aart = zie falsaris
valscen (iet) = vervalsen
valscer = vervalser
valselyck = vals, ten onrechte
valster = vallende ster
valuatie = waardering, gelding
valueren = de waarde bepalen
valvarius = huisbewaker, poortwachter
valvaseur = die naast een baron, of vrijheer is
valvassor = achterleenman
van = door
van de hant = gelegen is
van huis gelegen is = in de zin te ver weg gelegen van het huis
van iet = door het afleggen van getuigenis iemand zijn recht doen verliezen
van iet rechten = over een zaak rechtspreken, ook: executie doen wegens een zaak door te panden
van iet sliten = vonnissen in een zaak
vandel = inhoudsmaat voor graan, 1 vandel = 1/4 lopen, ook 16 stedemaat
vaneel = gootpan
vangebrief = schriftelijk bevel van de rechtbank tot gevangen nemen
vangen = gevangene
vangenisgelt = betaling voor leefgeld en verzorging tijdens gevangen houden
vangere = stroper, jager
vani = diverse
vaniteit = ijdelheid
vanteren = beroemen
varbinder = kuipenmaker
varentman = zeeman
variabel = veranderlijk, wisselbaar
variatie = verandering
variëren = veranderen, afwisselen, afwijken
varieteit = verandering
varing = stier
various = wegens pokken
varken = stoffer, veger
varkencooye = varkenshok
varkensbake = zij de varkenspek
varkensbrinc = weiland waar de varkens liepen
varre = stierkalf, jonge stier
varsebalie = vleeskuip
varuweren = de waarde bepalen
vascularius = kuipen en tonnen maker
vassaelheer = leenheer, feodale heer
vassaelhof = leenhof
vassaellerije = leengoed, rechtsgebied van een leenhof
vassal = leenman, smalheer (ambtachtsheer),ook: vazal, hij die dient
vassallus = zie vassal
vassus = zie vassal
vast ende stade = vast, blijvend, definitief rechtsgeldig, onaanvechtbaar
vat = kom / schotel van een eetservies
vaticineren = waarzeggen
vatzaad = oppervlaktemaat, 1 vatzaad = 1/16 mudzaat
vausseur = vazal
vavasserie = achterleen
vazal = vrijman, onder het gezag van een heer, hij was hem getrouwheid en gehoorzaamheid schuldig en met "raad" en "daad" (krijgsdienst met paard en soldaten) terzijde staan, ook:
leenman, slaafse volgeling
vd = afk. vendémaire, maand van de wijnoogst
Vd. = afk. huw. akte, vader van de bruid
vechtcore = boete voor vechten
vechtelijc = straatgevecht
vector = voerman, koetsier
vedder = oom van vaders of moederszijde
vedel = viool, muziekinstrument met 3-5 snaren
vedelboge = strijkstok viool
vedova = weduwe
vedovus = weduwnaar
veduvelt = door de duivel bezeten
veechhede = naderende dood
veem = gezelschap
veemvroegich = door het veemgericht te berechten
veerdere lasten = overige lasten (kosten)
veerhuus = zie veerstal
veerinc = fokstier
veerstal = overzetplaats van het veer
veertigste penning = 40e penning, gewestelijke belasting over onroerend goed, ca. 2,5% van de koopsom
vegemes = mes van hoefsmid
vegesimo = twintigste
vehement = hevig, heftig
vehementie = hevigheid
veige = de dood nabij
veil = zie feil
veiling = bij opbod verkopen, in veiling brengen
vel = afk. alias, ook genoemd vel = of, ofwel, ook: kattig vrouwspersoon
veldscheerder = barbier bij een leger, chirurgijn
veldweifel = onderofficier
velijn = fijn perkament
vellebijl = houthakkersbijl
vellemaker = perkamentbereider
vellen = vermoorden, omleggen
velleschieter = uitzoeker en schoonmaker van de vellen
velociteit = rasheid, snelheid
velouté = fluweel
velpen = fluweelachtig satijnweefsel
velt = grondweefsel van lakenstof
veltsicke = geit
veltsiec = melaats
velvet = weefvorm van fluweel
velveteen = katoenfluweel
venaal, veil = te koop, omkoopbaar
venator = jager
vend = afk. vendémaire, maand van de wijnoogst
vendel = troep militairen, compagnie, 1 vendel = 175 personen, ook: vaandel
vendémiaire = september
vendiceren = toe-eigenen
vendidit = hij heeft verkocht
vendit (hij) = verkoopt
venditie = verkoping
venditor = verkoper, handelaar, slijter
vendrich = vaandrig
vendue = verkoping in het openbaar
venerabel = eerwaardig
veneratie = eerbiedwaardigheid
veneratie = eren eerbieding, eerbiedigheid
veneris dies = vrijdag
veniam aetatis = gunst ten aanzien van de leeftijd, meerderjarigheidsverklaring
veninen = vergiftigen
veninersche = gifmengster
venit = hij komt, kwam
venstercassine = kozijn voor raam
vensterdicht = met goed sluitende vensters
vensterie = winkel met een etalage
venstrier = winkelier
vent = afk. ventôse, maand van de winden
ventegoed = koopwaar die los verkocht mag worden
venteuze = pompoen, waarmee men deed aderlaten
ventileren = wannen (koren zuiveren in de ’wan’ (holle bak), redenering
ventôse = februari
ventosen = aderlaten met een venteuse (pompoen)
venuskwaal = venerische ziekte (geslachtziekte)
veraast = verlokt
verbaal = vertelling, verhaal
verbael scripto = schriftelijk vastgelegd
verbaelmonden = verkwanselen, niet goed beheren als voogd van de goederen van onder zijn beheer staande (minderjarige) kinderen ook: voor de goederen van een onder zijn hoede
staande vrouw (weduwe)
verbaliseren = zijn zaak met de mond verdedigen
verbatim et litteratim = woord voor woord, letterlijk weergegeven
verbeten = doodgebeten, verscheurd
verbeterhuys = gesticht, (her-)opvoedingsgesticht
verbeurte = verbeurdverklaring
verbeyder = gerechtigde op de troonopvolging
verbijsteren (iet) = wegmaken, doen verloren gaan
verblieren = verwoorden
verboernisse = verbeuren
verbot = bevel om iets niet te doen
verbreken (iet) = een misdrijf plegen, dat bij een wetsbepaling verboden is of dat men zich verbonden heeft niet te plegen
verchensinghe = verpachting, overdragen in eigendom tegen een vaste pacht
verçiering = zie fictie
verclaghen = aanklagen, beschuldigen
verclaren (iet) = een wetsbepaling door het "claren" (d. i. door het geven van een beslissing over een twijfelachtige plaats) daarvan veranderen, een interpretatieve wet maken
verclaringe = een ordonnantie door latere bijvoegingen en veranderingen gewijzigd
vercnaghen = zich beklagen
vercoft = verkocht
vercofte huijsraet = verkochte huisraad
vercontumachiert = bij verstek veroordeelt
vercort soude sijn = tekort zou komen
verdachvaerden (enen) = dagvaarden
verdartelen = ongeschikt gemaakt voor de krijgdienst
verdestrueert = verwoest
verdieren = prijs verhogen
verdomt = vervloekt, verdomd
verdopen = opnieuw dopen
vere = veerman, veerpont
vereeliken = uithuwelijken
vereeringe = geschenk
verfrouwen = verblijden
vergaderen = met iemand trouwen
vergator = vendumeester
verghaert = bijeen
vergiën = in recht verklaren
vergieren = meten met de roede
vergult = papier (vermoedelijk) met goudopdruk
verhaelbrief acte = waarin het verhaalrecht wordt toegekend c.q. medegedeeld aan belanghebbende
verhangenisse = ophanging
verheffen = officieel verklaren zich aan de formele vereisten van trouw aan de leenheer te zullen voldoen door de erfgenaam van een leen
verhemelte = plafond, zoldering
verhengenisse = toelaten, gedogen, verlof
verheyschende = vereisend
verhoeren = vernemen, maar ook: echtbreuk plegen
verhopen = hopen
verhuden (iet) = verbergen, geheim houden
verhuert sall waerden = verhuurt zal worden
vérificateur (des pois et mesures) = ijkmeester (van de gewichten en maten)
verificatie = waarmaking
verificeren = zie verifiëren
verificieren = met bewijzen staven, bekrachtigen
verifiëren = waarmaken, waartuigen
verismile = waarschijnlijk, de waarheid gelijk, geloofwaardig
verjaerde sculden = schulden die ouder zijn dan een jaar
verkoepen = verkopen
verkogt = verkocht
verkuisen = mooi maken, tooien
verkündigen = ontbieden, oproepen, de huwelijksgeboden afkondigen
verkündigung = oproeping
verlaat = sluis
verlaatshere = zie verlaatsmeester
verlaatsmeester = sluiswachter
verlacht = voorgeschoten
verlaeghijnghe = ruilen
verlaet = kwijtschelding,vrijstelling geven, vergiffenis schenken, ook: het iemand iets ontzeggen of weigeren
verleggen (iet) = voorschieten
verlemen = beschadigen, verminken
verleunen = afstand doen van zaken, verzaken
verlienisse = verklaring voor de schepenen gedaan, aangaande een schuld
verlij = betalingsbelofte, schuldbekentenis
verlijden = het passeren van een akte
verlijen = belenen
verlijfpachten = levenslang , verhuren, verpachten aan iemand
verlijftochten = aan iemand het vruchtgebruik geven
verlijftochtigen = zie verlijftochten
verloven (iet) = zijn goed door een lofte (be- of gelofte) verbinden, verpanden, ook: (hem in iet). zich door een lofte (be- of gelofte) tot iets verbinden
verly = passeren van een akte
vermaegen = in het klein verkopen
vermaninge = terechtwijzen
vermeenisse = verbanning, banvloek
vermeensaemheit = verbannen uit de gemeenschap
vermeet = beweert
vermenen = menen van oordeel zijn
vermengelen = verenigen, kan ook door een huwelijk
vermenichte = medeplichtig aam moord
vermeten = durven beweren, zich beroemen op, in rechte iets beweren
vermoegen = vermogen, beste kunnen
vermoetsoenen = afkopen van een meningsverschil
vermombaren (enen) = voogd over iemand zijn
vermostelijk = beschimmelt, bedorven
vermuege = wegens
vermuft = verrot, bedorven
vernufteling = ingenieur, genie, geleerde
vero = waarachtig, echter, wettig, waarlijk
verobligeren = verbinden, borgstellen
verolmt = vergaan
veronrechtinge = aangedaan onrecht
veroorsatinge = vergoeding
verorveden = een vete vijandschap afzweren
verpangelen (iet) = verruilen
verpennewaerden = in het klein verkopen
verplecht = een in rechte gedane schuldbekentenis
verplegen = zich in rechte verbinden ("verplichten")
verponding = grondbelasting
verpoyen = verdrinken, in de zin van tijd verdrijven met drinken
verradachtich = verraderlijk, vals, niet te vertrouwen
verradende = vals, niet te vertrouwen
verramponeren = toetakelen
verrasschenische = verkrachting, zwaar aanranden
verrechten (iet) = iemand voor iets vergoeding geven
versamenen = verbinden, paren, "in huwelijc versament siin," getrouwd zijn
versamentlijc = gezamelijk
verscalken (enen) = bedriegen
verschenen = vervaldatum
verschrijvinge = oproeping
verscieten (iet) = vooruitbetalen, voorschieten
versekeringe = zekerheidsstelling, het zeker maken van iets
versen(in) = vers geheugen hebben, nog goed kunnen herinneren
versetten (iet an iet) = door verpanding iets bezwaren
versie = overzetting, omzetting, draaiing, wending
versien = voorzien
verso = achterzijde, op de achterkant van het blad
versoec = request
versoeckende = verzoekt
versouck = zie: versoec
verspertinus = van de avond
versseren = verkeren, oefenen, omgaan
verstaan = ondervraagd
versteeck = verstek
versteecke oft defalte = verstek
versterf door erfenis = in eigendom verkrijgen
versterfnesse = hetgeen iemand bij versterf aankomt, erfenis
versterven = door sterven verminderen, ook: door sterven verbeurd worden, op een ander overgaan
verstoelen = het regelen van de onderhoudsplicht aan de dijken
verstoeren (enen iet) = vergoeden
verstorven (de bruid/bruidegom) = de bruid of bruidegom is
overleden in de afroepingsperiode
versturven = overlijden
versturven zijnde tot = overleden in
versus = naar, tegen
verte = (aan onderzijde blad) keer blad om
vertegen = afzien van
verthijen = afstand doen
vertichten = in rechte afstanddoen van iets
vertiën in rechte = afstand doen van iets
vertien (iet) = uitstellen
vertiën (op enen of iet, van iet) = van iets afstand doen
vertieren = overgaan in andere handen
vertroncen = na de dood van de eigenaar naar een andere tak of familie over gegaan
vertweefelijnghe = overhalen door belofte of geld
verus = waar, echt, authentiek
vervaertijt = verhuistijd, het einde van den termijn waarvoor een perceel verhuurd is
verveerdigt = gereedgemaakt
vervollen = aanvullen
verwane = jacht de hoge jacht
verwaten = geëxcommuniceerd, in de ban gedaan
verweerder = gedaagde
verwerdere = gedaagde, verweerder
verweren van = ontslaan
verwerker = werkgever, geefster
verwettigen = in rechte aanhangig maken
verwin = toewijzing bij executie
verwinbrief acte = met beschrijving van het "verwin"
verwiser = rechter
verzogt = verzocht
vesper = oorspronkelijk avond, de voorlaatste kloosterlijke gebedstijd, in oorsprong vlak voor zonsondergang, later vanaf 1300 omstreeks 3 uur ’s middags
vesperi = ’s avonds
vespertinam = na de vesper,’s avonds
vespertinus = tot de avond behorend
vespillo = doodgraver, lijkdrager
veste = verdedigingswerk, bolwerk
vestiarius, vestiflex = kleermaker
vestige = spoor, voetstap
veteramentarius = opkoper
vétérinaire pour les vaches = dierenarts (voor de koeien)
vethuus = stal voor de opslag van stalmest
vetmannetje = betaalmiddel, kleine Keulse munt, genoemd naar de er op afgebeelde vette monnikfiguur
vetramentarius aerarius =ketellapper
vetschoen = vetleren schoen
vette = mest, bemesten
vetten = vet mesten, ook: looien
vetter = kind van oom of tante
vetterhuys = leerlooierhuis
vettewarie = handel in vetwaren
vettewarier = vethandelaar
vettik = veldsla
vetula = oude, bejaarde vrouw
vetulus = oude, bejaarde man
vetus = oud, bejaard
veuf = weduwnaar
veuve = weduwe
vexatie = kwelling, moeite
vexeren = kwellen, plagen
vexillarius, vexillifer = vaandeldrager
vezum = luier
vf = afk. veuf, weduwnaar
Vg = afk. huw. acte, vader van de bruidegom
vi = krachtens
vi rubri sigilii = uit kracht van het rode zegel
vi rubris sigilli = door de kracht van het rode zegel
viaticum = reisgeld, laatste Oliesel, avondmaal
vicarie = stadhouderschap, prove, geestelijk inkomen
vicarius = plaatshouder, stadhouder ook: pastoor
vice = in plaats van
vice pastore = plaatsvervanger van de pastoor
vice verca = omgekeerd
vicecomes = zie vicomte
vicecomitissa = burggravin
vicecurei = pastoor
vicedecurio = onder-korporaal
vicenarius = twintigste
vices egit = in wiens plaats optrad
vicesimo = op de twintigste
vicesimus = twintigste
vicie = ondeugd, slechte gewoonten
vicies = twintigmaal
vicieus = ondeugende, gebrekkig
viciniteit = gebuurschap
vicino = zie vicinus
vicinus = buur, buurman, aangrenzend buurman
vico = in het gehucht, op straat
vicomte = burggraaf
victorie = overhand, overwinning, zege
victorieus = zegerijk, overwinning
victualie = voedsel, leeftocht
victualiëren = voeden, spijzen
vicus = wijk, buurt, gehucht, straat
vid. = afk vide, zie (zien)
vide = zie
videlicet = namelijk, te weten
vidibatur = hij scheen, hij leek
vidimus acte = waarbij een gezaghebbend persoon onder zijn zegel verklaart, de een of andere oorkonde gezien te hebben, door welke verklaring hij derhalve de inhoud daarvan erkent
vidimus authentijcq = gelegaliseerd afschrift van een akte en oorkonde door bevoegd persoon, meestal door
hem gezegeld voor echt
vidit = heeft dit gezien
vidua = weduwe
vidualitium = weduwgeld, lijftocht
viduam relinquens = als weduwe achterlatende
viduatum = tot weduwe/weduwnaar gemaakt
viduitas = weduwe -/ weduwnaarstaat
vidus relicta = nagelaten weduwe
viduum relinquens = als weduwnaar achterlatende
viduus =weduwnaar
viego = kuiper
vier nonen = vastentijd van Aswoensdag tot voor Invokavit (6e zondag voor Pasen)
vierbance = rechtbank
vierbesienders = brandweerman, brandweer
vierbrant = toorts, fakkel
vierde paert = vierde deel
vierdepit = soort turf
vierendeel jaers = kwartaal
vierendelen = inhoudsmaat voor graan = ca 11 ltr.
vierijzer munt =17e-18e eeuw , gelijk aan 9 oortjes
vierkamer = donderbus
vierkante roede = oppervlaktemaat = 1/10 spint = 17 m2
vierloot = gewicht, 1 vierloot = 4 lood of 2 ons
vierman = brandweerman, hield toezicht op het doven van de lichten en vuren na de avond (vuur)klok
vierscare = de plaats waar de terechtzitting gehouden wordt. (de plaats tussen de vier scharen of de vier banken.)
vierschaar = rechtbank
vierschaerdach = dag dat de rechtbank bijeenkomt
vierschare = rechtbank
viertale = graanmaat, 1 viertale = ¼ hoet
viertel = oude inhoudsmaat
vierthien = veertien
viesebel = onzichtbaar
vieter = zie viego
vietor = (manden)vlechter, tonnen en vaten maker
vigeren = van kracht zijn, groeien, leven, sterk ende kragtig wesen sterk en krachtig zijn)
vigesimus = twintigste
vigeur = sterkte, kracht, van kracht zijn
vigilant = wakker
vigilantie = wakkerheid
vigilarius = waker
vigileeren = toezien, waken
vigilia (zonder voorzetsel) = de dag voor Kerstmis, 24 december
vigilia vigiliae = 2 dagen voor Kerstmis, 23 december
viginti = twintig
vigore rubri sigilii = krachtens het rode zegel, (tegen betaling kon vrijstelling van de huwelijksafkondiging worden verkregen)
vigoreus = sterk, krachtig, fris
vijffmannen = het vijffgericht, een stedelijk rechtscollege, bestaande uit vijf mannen
vijl = slecht, gering, onachtbaar, onwaard
vijver = wormziekte
vilain = guitachtig, schandelijk, afgunstig
vilainie = guitig, afgunstigheid
vilipenderen = verachten, versmaden
vilipendie = verachting, kleinachtig, geringschatting, verguizing
villa = boerderij, gehucht, pachtgoed
villae = Romeinse boerderij, -hofstede
ville = doopkind, petekind, ook: stad
villica = pachtster
villicus (maior) = pachter, dorpeling, landgoedbeheerder
vilt = vrek, gierigaard
viminarus = mandenmaker
vinctor = kuiper
vindemie = wijntijd, wijnoogst
vinder = vrederechter, ook: stadskeurmeester
vinderie = ambtsgebied van een "vinder "
vinderschap = scheidsrechtelijke bemiddeling door de vinder, arbitrage
vindicatie = toe-eigening
vindiceren = vrijmaken, verlossen, bevrijden, eigenen, wreken
vingt = twintig
vininer = gifmenger
vinitor = wijnboer
vink = penis, maar ook schooier, klaploper
violatie = schoffering, schending
violatio = onteren
violent = gewelddadig, met geweld, geweldig
violentie = geweld, schoffering
violeren = schofferen, verkrachten, schenden, ontheiligen. ontwijden
vioolkens = langhals flesjes
vir(is) = man, echtgenoot
virgina = maagd, jonge dochter
virgo = maagd, jonge dochter, ongehuwde vrouw, non
virgo honesta = de eerbare jonkvrouw
virgulator = bezemmaker, bezembinder
virguncula = meisje
viri = van de man, van de echtgenoot
viribus exhaustus = uitgeput van krachten
viridium dies = witte donderdag
virtuosus = deugd vol
visben = platte vismanden
visconte = ondergraaf
visie = zienswijze, schouwing, inzage
visier = doorzicht
visiker = dokter, geneesheer
visioen = gezicht, gezichtspook, toongezicht, verschijning
visis litteris reverendi = gezien de brieven van de eerwaarde
visitatie = bezoek, onderzoek aan den lijve
visiteerder = bezocht
visiteren = bezoeken, bezichtigen
visiteur = inspecteur
visscherije = visrechten
vistelator = fluitspeler, speelman
visum repertum = (schriftelijk) verslag van een onderzoek
vitam cum morte commutavit = heeft het leven met de dood verwisseld
vitam cum morte conjuxit = verbond het leven met de dood
vitie = ondeugd, mangel
vitieus = vol fouten, ondeugend, gebrekkig
vitor = zie vietor
vitr. = afk. vitricus, ouderling, ook genoemd als schoon -en stiefvader
vitriarius (iator) = glazenmaker
vitricus = ouderling, ook genoemd als schoon -en stiefvader
vitrifactor = glazenmaker, glasblazer
vitrifex = zie vitrifactor
vitripictor = glasschilder
vitsel = twijgen, rijshout
vituperabilis = versmadelijk, te waarderen, aantrekkelijk
vituperatie = versmading
vitupereren = lasteren, verachten, versmaden
vivaciteit = levendigheid, langlevendheid
vivadierer = bezemmaker
vivens = levend, in zijn onderhoud voorzien met
viverit = in / tijdens (zijn) (haar) leven
vivres = mondvoorraad, levensmiddelen
vlaams = pond munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 20 schellingen
vlasaard = akker met vlas beteelt
vlaszaad = lijnzaad
vleek = vleugel
vleesbank = pijnbank, executieplaats
vleeschelijke conversatie = geslachtsgemeenschap
vleeschhouwer = slager
vleeskleur = heraldiek teken, kleur, natuurlijke huidkleur, weergave met korte verticale onderbroken streep arcering
vlegel(e) = dorsvlegel
vlegewerf = dorsvloer
vlegkast = met gaasdoek bespannen kastje
vlei =- geul in ondiep water
vliemen = aderlaten
vliemenlater = aderlater, chirurgijn
vlier = moerasveen
vlint = kei
vloeder = vloer
vloederhuus = huis met dorsvloer
vloghe = duiventil
vlos = bagger of turf beugel
Vo. = afk. huw. Akte, voogd van de ...
vocabulaar = vertaalboek, woordboek
vocatie = beroep
vocatur = wordt genoemd
voceren = roepen, beroepen
vocifereren = luide roepen, krijsen, morren
voeder = groot wijnvat
voegen = samenvoegen, bijvoegen
voer = wagenvracht ofwel: zoveel als door één paard op een kar getrokken kan worden, ook: hoeveelheden en gewichten
voerberuyrte = voor genoemde
voerman = man die een met paard of ossen bespannen wagen bestuurt
voerraet = doen bedrog plegen bij de behandeling van een zaak
voerraet pleghen in iet = zie voerraet doen
voerseyde = voor genoemde
voervoght = vervoegd bij
voesterdochter = pleegdochter
voesterkint = pleegkind
voestermoeder/vader = pleegmoeder resp. pleegvader
voestersone = pleegzoon
voet = oppervlakte maat, groot ca. 0,09 ca, in elk deel van het land anders van oppervlak, ook: lengtemaat, 1 voet = 31,3 cm., in elk deel van het land anders van lengte
voetcleet = vloerkleed
voetwerk = enkelvoudig tafeldamast
vogellerije = recht van vogelvangen
vogelroede = met lijm besmeerde roede voor het vangen van vogels
vogelvrijverklaarde = banneling
vogelvrijverklaren = verbannen
vogelvrijverklaring = buiten bescherming van de wet verklaard en bloot gesteld aan ieders vervolging, verbannen
voirschreven = voor genoemde
voirszeid = voornoemde
voirtgaende = verder gaand
vol betaelt = geheel betaald, voldaan
volbeteren = ten volle voldoen
volbord = toestemming, bewilliging, bij vonnis uitspraak
volborden = toestemmen in iets
volbürtige geschwister =kinderen die allen de zelfde vader en moeder hebben
volcheet = volg -eed, de eed van de eedhelpers of eedvolgers, waardoor de waarheid van de eed van de hoofdpersoon bevestigd wordt
volente Deo = als God wil
volgeboren = door wettige geboorte
volksballade = verhalend gedicht in strofen vorm met veel herhalingen en sprongsgewijze verteltrant
volksst = afk. volkstellingregisters
volle dingtalen = de bij een geding voorgeschreven uitdrukkingen, ook: de procestaal of de geschreven
proces stukken
vollonen = naar verdienste belonen
volmoeye = volle tante
voltisierder = kunstvechter
volumen = boekdeel, rol, boek, boekband
voluntaire condemnatie = willige rechtspraak
voluntaris = vrijwillige, gewillig, willig
voluptas = wellust
voluptueus = wellustig, dartel
vomitus = het braken
vonnis = gewijsde zaak, wijsdom
vontghiften = doopgeschenk
voocht = zaakwaarnemer aangesteld door de (kerkelijk) autoriteiten om de macht uit te voeren over meestal minderjarigen, ook over de echtgenote, zij kon geen verplichtingen aangaan
voogd = zie voocht
vooloegen = inkepingen
voorcomen = voor den rechter verschijnen
voordane = voorts, vervolgens
voordeel = enige voorwerpen in den boedel van een overledene, die door de echtgenoot of de zoon daaruit mochten genomen worden, voordat de boedelscheiding plaats had
voorderinge = bevordering
voordochter = kinderen uit een vorig huwelijk ook kinderen voor het huwelijk verwekt
voorgeboorte = kinderen uit het eerste huwelijk
voorjaer = een vroeger jaar dat reeds verlopen is
voorlijf = een bedrag in kontanten voor het gebruik van een weiland
voorling = afstandsmaat, waarna het paard werd gekeerd bij het ploegen, na 55 roed en. afhankelijk van de roedemaat ca. 207 mtr.
voormaals = voorheen
voormont = (eerste) voogd, belast met de geldzaken
vooroordeel = een vonnis dat vroeger gewezen is
voorordonnantie = een vroegere ordonnantie
vooroverdracht = vooroverdracht. een vroeger, ouder besluit
vooroverlijden = eerder overlijden
voorpachter = een vroegere pachter
voors = afk. voorseit, voornoemd
voorscreven = voor genoemde
voorseide de genoemde.. = voor genoemde
voorslitinge = een vroeger gewezen vonnis
voorsone = geboren uit een voorhuwelijk, ook ongehuwd verwekt
voorstanders = bestuurders
voortboren (iet) = verder innen
voortmeer = voorts, vervolgens
voorvorderen = voorouders, ambtsvoorgangers
voorzoon = zie voordochter
vopiscus = de overlevende tweeling
voraciteit = gulzigheid
vordel = zie: voordeel
vorderbrief = aanbevelingsbrief
voreren = opslokken, verslinden
voreval = pachtopbrengst, cijnsopbrengst
vorkinder = stiefkinderen uit een vroeger huwelijk van een van de partners, geen onwettige kinderen
vormer =- gebruiksaardewerk maker
vormundere = voogd
vornoemde = bovengenoemd, voornoemd, bovenvermeld
vorster = deurwaarder (in Brabant)
vota secunda = tweede echtverbintenis
voti = van de huwelijks/ verlovinggelofte, van de rechtelijke beslissing
votum = gelofte
vouëeren = verloven, toewensen
voyage = reizen
vraemgoedt = goederen die een kind heeft, zonder het van zijn ouders te hebben geërfd
vreisem = cholera
vreiseme = zie vreisem
vremde = voogd (derde) voogd
vrij ende nivers meede belast = vrij van lasten en plichten
vrij goed = onroerend goed in volledig eigendom
vrij huysinge = ende erf huis en erf vrij van huur
vrij te waren = niet met verdere schulden te belasten
vrije consten = vrije kunsten
vrijen ende te waren (te) = vrijwaren, bij eigendomsoverdracht ervoor instaan dat de nieuwe eigenaar ook de werkelijke eigenaar is
vrijgelijde = zie: recht van geleyde
vrijheid der stede = stadsrecht
vrijinge zie vrijnge = vrijkwartier rechter bovenhoek van een schild, in aanzicht van het schild dus linksboven
vrijleen = een leen toebehorend aan een vrije niet edele persoon
vrijmetselaar = natuursteenbewerker die vrij kon werken en geen lid van het gilde was
vrijnge = vrijwaring
vriwerker = losse werkman, dagloner
vroedemoeder = vroedvrouw, vroedwijf, vroemoer
vroemen = in vruchtgebruik hebben
vroemoeder = zie vroedemoeder
vroente = braak, onbebouwd terrein
vroenten = zie vroente
vroetman = verstandige man
vroevrouw = vroedvrouw
vrome opbrengst = vruchten en inkomsten van een leen, dat een leen te koop stond ter bester vromen (van drien) betekent dan: tegen de waarde van de beste opbrengst (uit drie jaren)
vrommer = vrome
vrone = heerlijkgoed, domein
vronen (enen) = arresteren, gevangen nemen
vroonen- en tiendevrij = vrij van/onbelast met heerlijke rechten en tienden
vroongers = tot het vroon (domein) behorend land
vroonhurer = pachter van een stukland van de "vrone"
vroonte = herenland, domeingoed, onverdeelde gemeentegrond
vroupersoon = vrouw
vrouwe = gebiedster, heerseres, bijzit
vrouwekracht = verkrachting van een vrouw
vrouwen choor = gedeelte van de kerk bestemd voor de vrouwen en hun kinderen
vrouwencunne = vrouwelijk geslacht, verwanten van de gehuwde vrouw
vrouwensmijter = man die zijn vrouw slaat
vrouwentuig = zilver opsmuk gedragen door vrouwen op kleding
vrouwewee = barenswee, barensnood
vrouwgetimmer = vrouwenlichaam
vruchtgebruick daer aff om bewegende redenen onseggen =
het vruchtgebruik om moverende redenen ontzeggen
vruchtgebruik lijftocht, in het oude erfrecht is voorzien dat de weduwnaar of de weduwe het vruchtgebruik houdt van de eenmaal gemeenzaam bezeten huwelijksgoederen
vrunden = vrienden, verwanten, familie
vrundschappe gemaeckt = in goed overleg
vruntlicker = vriendelijk
vso. = afk. verso achterzijde, op de achterkant van het blad
vt = afk. ventôse, maand van de winden
vuilvrouwe = witte vloed, vrouwen ziekte
vuister = haard
vulgair = vulgair, gemeen, slecht
vulgo = in de volkstaal
vulgo quaesitus = onwettig kind, buitenechtelijk kind, onecht
vullewijn = tapwijn, ongebottelde wijn
vulnera Christi = de dag na de lijkafname, de 2e vrijdag na Pinksteren
vurstere = boswachter
vutsteecxsel = zie uutsteecksel
vuulboom = zwarte els
vuurclocke = klok welke het sein aangaf dat de vuren gedoofd moesten worden
vuureimer = brandblusemmer, zeildoekemmer
vuurgaffel = pook, vuurhaak
vuurhert = vuurplaats, schouw, stookplaats
vuurschoppe = asschep
vuurstat = vuurplaats, schouw, stookplaats
vuurte = brandstof
vuurvat = ijzeren stoof of bak om vuur in te doen nadat de
vuurclocke = luide
vuytbliven = zie: uutbliven
vve = afk. veuve, weduwe
W
wa = wel
waad = bos
waalplaats = slagveld
waard = geldersoldaten in dienst van een stad, huursoldaat, ook: laaggelegen land
waarderen = schatten
waarschuw = straf
waarslieden = personen belast met waterstaatkundige werken
waarteken = waarmerk
wachtere = bewaker
wachterhorn = alarmhoorn van de nachtwaker
waecboec = boek waarin op getekend de waakplichten en de afkoop van de waakplicht
waechuus = wachthuis
waecpennic = betaling voor het waken
waector = wachttoren
waecvri = vrij van de verplichting om deel te nemen aan de nachtelijke bewaking der stad
waeggelt = betaling voor het laten wegen op de stadswaag
waeghbrive = waagbriefje
waeghuus = stadswaag, waaggebouw
waegmeester = beëdigd stadswaagweger
waei = twijgen, rijshout
waeiling = jong boompje
waelpoyt = inhoudsmaat voor wijn en bier
waemys = wambuis
waer = goederen
waer ’t sake = wanneer het geval zich zou voordoen
waeraf = waarvan, waarover
waerave = zie waeraf
waerbier = bevestigingsdronk met bier na afsluiten overeenkomst
waerbrief = brief waarin vermeld de vrijwaring van eigendomsoverdracht
waerde = het bewaken van...ook: ziekenoppasser, bewaker
waerder = bewaarder, bewaker, wachter, "steenwaarder" (bewaker van gevangen in de ’steenpoort’)
waerdersliede = wachters
waerdich sijn = waard zijn
waerduer = keurmeester, waarmerker
waerheijt = waarheid
waerheitsliedende = mannen aan wie het instellen van een enquête of gerechtelijk onderzoek is opgedragen
waeringhe = zie: waringe
waerninghe = zie: waringe
waernisse = vrijwaren, het zekeren van iemands
eigendomsrechten
waerp = zie werp
waerscap = borgtocht
waerschap = borgstelling
waert = zie weert
waerteken = bewijsteken
waeterinck = wetering, waterloop, afwateringskanaal
wagenaer = voerman, koetsier
wagenare = zie wagenaer
wagenen = voerlieden
wagengereiden = alles wat bij een koets of wagen behoord
wagenmaker = radermaker, velgenmaker
wahrleichnam = lijkafname dag, 2e donderdag na Pinksteren
wake = een verzameling van personen, uit een gilde aangewezen tot bewaking bij nacht van de
aan dat gilde toevertrouwden wal(toren)
wakersloon = beloning van de stadswaker
walemeet = weiland grenzend aan een kolk of rivierarm
walhuis = apart staand gebouw tegen slootkant om te spoelen
waller = pelgrim
walsche = Waalse
wambass = zie wambuis
wambeis = kledingstuk, zichtbaar gedragen onder het bovenkleed
wambesteeker = zie wambesticker
wambesticker = kleermaker van wambuizen
wambesule = wambuis, hemdrok
wambuis = wambuis, mannen kleding
wammes = zie wambuis
wamuse = zie wambuis
wanclacht = valse beschuldiging
wandelaere = zwerver, maar ook: pelgrim
wandelbrief = schrijven waarin vermeld de toestemming om over een bepaald land te lopen
wandelcoop = een heerlijk recht, te betalen wanneer een eigendom bij contract op een ander overgaat
wandmalerei = muurschildering
wangeloof = ketterij
wanhavenig = smerig, vuil, onrein
wanrichtinge = plichtsverzuim van de rechter
wantsnider = lakenkoper
wapentuir = krijgsman
wapenusurpatie = het toe-eigenen van een familiewapen van een familie met bijna de zelfde naam, zonder bewijs dat het werkelijk het zelfde geslacht is
wapper = zweep met loden kogels, ook: een leren riem met loden kogel
warande = jachtterrein, lusthof
warandeerders = keurmeesters
warandenare = boswachter
waredin = wachtpost
warf = terp, volksvergadering
waringe = waarschuwing
warmoes = groenten
wasch-ligtblaaker = olielamp brandend op bijenwas
waschhuus = washuis
waselinckmaker = waskaarsenmaker
wasenmeister = vilder, beul
waseveld = modderland dat gemakkelijk onder water komt
wassinge = wasvrouw
wat vougen = op welke wijze, op welke manier
wateregel = bloedzuiger
watergalletje = braaksel
waterganck = ruimte naast een huis tussen de lijn waar de afdruipende regen neervalt en de muur
waterganghe = sloot, afwatering
waterladinge = waterzucht
Wd. = afk. op huw. Akte, weduwe van ...
wechen(zer) = per week
wechgedraegen = meegenomen
wechmaken (iet) = overdragen
wechsegelen (iet) = iets in een gezegelde brief wegschenken
wecht = weg
wed = afk. weduwe
weddahe = weduwe
weddaman = zie wedman
wedde = een som door partijen onder den rechter
gedeponeerd, die door de verliezende partij verbeurd werd
weddelijc = wat verpand kan worden
wedden = als pand geven
weddingknot = huwelijksband
wedeman = weduwnaar
wedeme = is een aan de kerk geschonken goed of heem, een dotatie aan klooster of kerk. Zou de oude naam van pastorie zijn
wedemebrief = brief of acte waarin aan een vrouw een bruidsschat wordt toegekend
wedenar = weduwnaar
weder = terug, weer, ook: een besneden mannelijk schaap
wedercedel = de tweede van een in twee exemplaren opgeschreven contract, waarvan elk der partijen een bezit
wedergecomen = terug gekomen
wederroep = herroeping, opzegbaarheid
wederstadinghe = schadeloosstelling
wederstoc = de tweede van een paar overeenkomstige kerfstokken
wedersyts = vertekenden, door allen ondertekend
wederumme = wederom
wederwere = een handeling in strijd met een belofte of overeenkomst
wederwerven (iet) = iets terugkrijgen
wederwroegen = beschuldiging tegen iemand uiten/inbrengen
wedlock = huwelijk
wedman = deurwaarder, dienaar van het gerecht
wedr = afk. weduwnaar
wedt = College van Burgemeester en schepenen
weduwestoel = bezit waarop de inkomsten van een weduwe stoelen, gegrondvest zijn
wee = weide, ook: pijn, smart, leed
weem = pastorie
weer = akker, hoeveelheid grond
weerbare mannen = mannen die geschikt waren om krijgsdienst te doen
weergang = de buitenmuur waarover men kon lopen en voorzien was van kantelen om het gebouw te verdedigen
weergelt = geld als zoengeld betaald tot boete voor een manslag aan de ’magen’ van een verslagene
weerlijck = wereldlijke rechtbank, tegenovergestelde van de kerkelijke rechtbank.
weert = laagliggend land, vaak omgeven door water
weesboom = lange paal / staak om hooi bijeen te houden
weescamere = weesmeesterskamer waar alle stukken en bescheiden betreffende de weeskinderen bewaard worden en waar de weesmeesters vergaderen
weesmeester = lid van de Weeskamer, die oppervoogdij heeft over de wezen en hun belangen behartigt
weesmeesters = zij vormen een college van gedelegeerden of gemachtigde rechters, die in de plaats van de gewone rechter, kennis nemen van zaken betreffende de wezen
weet = gerechtelijke aanzegging, kennisgeving
wegelink = weggetje
wehmutter = vroedvrouw
wei = vocht dat na kaasbereiding overblijft, grasland
weibak = bak voor het opvangen van de wei
weidecamp = afgesloten weiland, ook: door een sloot omgeven weiland
weidehuus = jachthuis
weideverken = scharrelvarken
weijmes = groot en lang mes
weikuip = kuip of ton om de ’wei’ in op te vangen
weiland = wijlen
weiman = jager, jachtopziener
weinsticher = wijnproever
weinvisierer = beambte belast met het opmeten van de wijnvaten
weiße Woche = de week na Pasen
weißer sonntag = 6e zondag voor Pasen, na 1600 de 1e zondag na Pasen
weit = tarwe
wekenpennic = wekelijkse bijdrage
wekentlik = wekelijks
welbedagt = overwogen
welcken = gestalte op welke manier, hoe dat
welgeborene = edele heer
wellinghe = pap, warme brij
welverstande = wat moet worden opgevat als
wemel = spijkerboor
wenaar = weduwnaar
wende = omgeploegd land
wendelepel = ijzeren lepel voor bij het braadspit
wendepanne = pan onder het braadspit voor opvangen van de jus
wender = knecht van de strodakdekker
wendestake = draaispit, braadspit
wenne = zie winne
wentijser = braadspit
wentstok = zie wentijser
wercbrood = roggebrood
werckhuis = werkhuis, meestal een gedwongen te werkstelling bij een gevangenis, atelier, werkplaats
werden = worden
werdinge = waardering, waarde schatten
werestede = werkplaats
werevlees = rams- of hamelvlees (ontmande ram)
werghändler = vlashandelaar
werp = kettingwol, kettinggaren bij het weven
werpenisse = het wegwerpen van een halm ten teken dat men afstand doet van iets
werpscoepe = bats, brede schep
wete = zie: weet
wettelijcke neergaentde graedt = wettige nakomelingen
wettlijck = man, curator
wetzer = slijper
weutje = lam
weye = weiland, wei
weysen (is geweesen) = vonnis wijzen, uitspraak doen
weyts = tarwe
WG = afk. Waalse Gemeente
wich = wigvormig tarwebrood
wieberen = vrouwen, echtgenoten
wiedergeburt = dopen
wierde = terp
wijfhooft = vrouw
wijkmeesters = de pointers of zetters (ook genaamd wijkmeesters) verdeelden de gemeente in wijken voor het zetten der belasting
wijlle (de) = omdat
wijnroeper = bediende van een wijnkoper
wijnroeper = zie: hooftroeper
wijnverlater = persoon die beroepshalve wijn overhevelt om de wijn te klaren en waarbij de droes achterblijft
wijnwaerder = keldermeester
wijsevrouwe = vroedvrouw
wilcoren (iet) = goedkeuren, bevestigen
wiledaeghes = wijlen, overleden
wilendaeghs = zie wiledaeghes
wileneer = wijlen
wilkoeren (iet) = zie: wilcoren
willecoeren = goedvinden, besluiten, toestaan
willecoeren) (iet) = zie: wilcoren
willekeuren = kiezen, gekozen
willich pant = pand door de schuldenaar vrijwillig aan de schuldeiser gegeven
willich recht = jurisdictio voluntaria, het passeren van akten voor het gerecht op verzoek van partijen
willige acte = gerechtelijke akte opgemaakt van een overeenkomst
willige condemnatie = schijnvonnis waarbij iemand zich laat veroordelen tot het betalen van een som, later
opgenomen in een rechterlijke akte om de verplichting te bewijzen en de crediteur parate executie te verzekeren, ook: een vonnis op de overdracht van partijen, voor ten wederzijden onherroepbaar gedaan
wilner = wijlen
winblock = omheinde (groente)tuin
winkel = werkplaats
winlant = akkergrond
winne = landarbeider, ook: pachter
winner = zie winne
wintermonat = december, soms wordt ook bedoelt 1e
wintermaand = november en 2e =december
winterzonnewende = 25 december
wiser = rechter, wijzer
wisinge = vonnis
wispeltuir = ongestadig
wispeltuyrigheid = ongestadigheid
wit van loede = loodwit
witachtig = wettig, wettelijk, rechtsgeldig, met echtskracht
witlijck = wettig, wettelijk, rechtsgeldig, met rechtskracht
wittaftich = bewijs geloofwaardig bewijs
wittaftighe dochterter = wettige dochter
wittebroodskind = moederskind, bedorven kind
wittebroodsweken = de maand na het huwelijk, huwelijksreis
wittevrouwe = weduwe
wittige = wettige
witwechere = smid voor klein gereedschap
witwerk = smeedwerk
witwerker = smid, voor klein smeedwerk, gereedschap
wivekyn = verkleinwoord van wijf, troetelnaam, wijfje, wijfken, wijfjelief
WM = afk. lijsten van weerbare mannen
Wn. = afk. huw. akte, weduwnaar van ...
wocher = woeker
woe = hoe
woeker = ongeoorloofde winst
woekerare = hij die geld uitleent tegen hoge rente of enig voordeel
woekergelt = bij een wisselaar geleend geld, waarvoor een hoge rente moet worden betaald
woekermeester = een ambtenaar belast met het toepassen van de woekerkeuren en het terechtstellen der schuldigen (voor raad of oudermannen)
woenen = wonen
woert = laagliggend stuk land
woestelant = heide, onbebouwd ruw land
woewell = hoewel, ondanks dat
wolft = dakconstructie
wolgemelte = reeds vermelde
wolleblauw = van blauwe wol
wollebreker = verkoper van wol
wollecaerdigge = wol kaardster
wollecammigge = wol kamster
won = afk. wonende
wondebrief = papier met een bezweringsformule om ziekten te genezen
wonderdokteres = kwakzalfster, soort kruidenvrouwtje die met zalfjes en kruiden van natuur-preparaten zieken genas
wonnemond = mei
wonnende = tot wonende te
wonnynghe = woning
wonstag = woensdag
woonachtich = bewoner van de stad die het burgerrecht mist
woonsdach = woensdag
woorde tot woorde = woord voor woord
worsetter = wollen stof meestal glad en effen
wortelteef = groentevrouw
wouwer = visvijver
wrocht = gemaakt
wurzler = kruidenier, kruidenhandelaar
wuwere = visvijver
wyfsgeboort = vrouwelijke nakomeling
wyfwaerheit = woord van eer, door een vrouw verpand
wynambacht = het gilde der wijnkopers
wyncoop en waerbier = gegeven bij een gerechtelijke eigendomsoverdracht, een dronk wijn en bier
wysdom = uitspraak, vonnis
wysmoeder (de) = vroedvrouw
X
X = afk. gehuwd
X december = 10e maand van het Romeinse jaar, (dat begon op 1 maart)
X-C = afk. huwelijkscontract
X2 = afk. 2x gehuwd
X3 = afk. 3x huwelijk
Xber = december
Xbris = zie Xber
xpistiaen = Christiaan
xristine = Christine
XX = afk. 2x gehuwd
XXX, X3 = afk. 3x huwelijk
xylocopus = timmerman
Y
ydropike = waterzucht
yegen = tegen
yisere = een ijzeren band, mogelijk wordt een halsberg (halsijzer) bedoeld
ymmell = inboedel
yn in = (wonend in)
yn stadt in = plaats van, plaatsvervanger van
yser = ijzer, staal
ysersnijder = graveur van munten
yserwerk = hang en sluitwerk, klein ijzerwerk in gebouwen
yunyus = juni
Z
zaaieling = nakomeling
zaakweldige = aansprakelijk persoon, crediteur
zachten = afbetalen
zainer = zie zener
zakken = inhoudsmaat voor graan = ca. 243 ltr.
zal = afk. zaliger
zaliger = gedachtenis wijlen, overleden persoon, (afk. s.g)
zamt = fluweel
zante = graan resten op het land, achtergebleven aren welke men mocht oprapen
zark = wollenstof benaming
zatblauw = donkerblauw
zate = zie zathe
zatertag = zaterdag
zathe = met opstallen landgoed met gebouwen er op, herenboerderij met opstallen
zauer = doekenmaker
zayland = akkerland, te bewerken grond
zeedland = zaailand
zeemtouwersknecht = knecht van de zeemleerbereider
zegelaar = merkmeester
zegge = moerasplant, rietgras
zeggewaart = laaggelegen land voornamelijk met zegge begroeid
zehn nonen = vastendagen vanaf Aswoensdag tot voor
Reminiszere = uitgezonderd de vastenvrije zondagen
zeichenmeister = ijkmeester
zeidler = imker
zeighelkiste = kist waarin de zegels werden bewaard
zeilsteen = magneet
zelateur = ijveraar
zele = ijver
zelger = zaliger
zeliger gedechtenisse =wijlen, overleden persoon
zener = korvenmaker
zengener = tangensmid
zerener = ijzersmid
zetschipper = een schipper die vaart voor rekening van de eigenaar van het schip
zeugung = ongehuwd "vleeschelijke conversatie" hebbende gehad, voorhuwelijks geslachtsverkeer
zeze = belasting, vaste heffing op onroerend goed
zielental = het aantal inwoners
zijde = zijlijn, bijvoorbeeld van (moeders) zijde
zijde = houdende aan de familie blijven waarvan het afkomstig is
zijde houdenheit = zie zijde houdende
zijdewinder = haspel op poot om zijdedraad op te rollen
zijl = afwateringssluis
zijlinie = zijdelings
zijlschot = belasting op waterlozing
zijpen = slootje, waterloop
zilver = heraldiek teken, kleur, zilver, weergave in ongekleurde wapens door het wit te laten of niet gearceerd
zilveren dukaat = muntsoort, waarde gelijk aan 50 stuivers
zilveren rijder = muntsoort, waarde gelijk aan 63 stuivers
zinstag = dinsdag
zitzweber = katoenwever
zoen = zoon
zoetekoek = ontbijtkoek
zonarius = gordelzadelmaker
zondagskind = gelukskind, kind dat op zondag geboren is en volgens het bijgeloof geesten kon zien
zul(d)aks = timmermanswerktuig, bijl aan tweezijden scherp om gaten in balken te maken
zullingen = funderingen van een muur
zusterkinderen = neef en nicht die willen trouwen, hiervoor was (meestal) dispensatie nodig
zwanzigste = 13 januari, 20e dag na Kerstmis
zwark = wolken
zwart = heraldiek teken, kleur ook: sabel genoemd, weergave met horizontale en verticale arcering of effen zwart
zweefstarre = planeet
zweetrok = jak, overhemd
zwei(haak) = timmermansgereedschap, ook: zwaaihaak
zweites neujahr = 6 januari
zwemen = gelijken
zweng = trekgedeelte van een wagen, ook: evenaar genoemd
zwengelhout = zie: zweng
zwenk = zie: zweng
zwet = grenssloot
zweve = binnendijk
zwijmelvlaag = epilepsie
zwillinge = tweeling
zwirner = draadmaker
zwischen den jahren = de tijd tussen kerstmis en nieuwjaar. (bedoeld wordt tot 6 januari)
zwölf nächte = zie zwischen den jahren
zwölfter abend = 5 januari
zwölfter tag = 6 januari