Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met H

 

Haaksbergen

 

Eind zeventiende eeuw vestigde de eerste jood zich in Haaksbergen. Het was een ritueel slachter, tevens handelaar. In tweede helft van de achttiende eeuw woonden er meerdere joden, ondanks tegenwerking van de Twentse autoriteiten. Aan het begin van negentiende eeuw bestond er een kleine joodse gemeente van rond de vijftig personen. Het merendeel van hen was armlastig.


Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in huissynagogen, totdat er in 1825 een stuk grond werd aangekocht aan de Morsinkhofsteeg om een synagoge te bouwen. Het nieuwe gebouw kon in 1828 in gebruik genomen worden, hoewel er van katholieke zijde bezwaren gemaakt werden. Vrijwel tegelijkertijd scheidde de joodse gemeente Haaksbergen zich af van die van Goor en werd zelfstandig. De begraafplaats aan de Goorsestraat was al in de veertiger jaren van de achttiende eeuw in gebruik genomen en werd in 1867 uitgebreid.

De meeste joodse inwoners van Haaksbergen hielden zich bezig met handel en rituele slacht. In 1885 stichtte Salomon Frankenhuis een lompenverwerkingsfabriek. Naast een kerkbestuur waren er twee genootschappen actief: één voor begrafenissen en talmoedstudie en een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge. Het joodse godsdienstonderwijs werd verzorgd door een rondreizende onderwijzer.

In 1908 werd het aan de synagoge grenzende mikwe gesloopt en het het daarnaast gelegen leslokaal omgebouwd tot mikwe. De kinderen kregen vanaf dat moment joodse les in de openbare school.

De joodse gemeente groeide langzaam tot rond de zestig leden in het begin van de twintigste eeuw. Daarna zette een licht verval in, wat weer teniet gedaan werd door de komst van een aantal vluchtelingen uit Duitsland eind dertiger jaren.

In 1941 werd een derde deel van de joodse inwoners van Haaksbergen gedeporteerd en in de vernietigingskampen omgebracht. De overigen doken onder, voor het merendeel bij plaatsgenoten. De synagoge bleef ongeschonden, net als een deel van de inboedel.
 

Hoewel er na de oorlog nog joden in Haaksbergen woonden, was het in 1967 niet langer mogelijk synagogediensten te houden. De gemeente werd in 1972 opgeheven en bij die van Hengelo gevoegd. Het rituele bad werd in 1978 gesloopt, de synagoge werd op initiatief van een plaatselijk comité behouden en in 1982 gerestaureerd. Het gebouwtje is nu in gebruik als synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente Twente. De joodse begraafplaats staat op de monumentenlijst en wordt sinds 1991 onderhouden door de plaatselijke autoriteiten. 

Op het gazon naast de synagoge staat een beeld ter nagedachtenis aan Betsy Frankenhuis (1933-1942), het jongste joodse oorlogsslachtoffer uit Haaksbergen. In 2012 werd hierbij een plaquette geplaatst met de namen van de vermoorde joodse burgers uit Haaksbergen. 

Aantal joden in Haaksbergen:

1748   10

1795   51

1809   56

1840   33

1869   39

1899   62

1930   37

1951   33

1971   10

 

Haarlem

 

In de Middeleeuwen hebben zich sporadisch joden in Haarlem opgehouden, maar van een blijvende vestiging is, net als elders in de Nederlanden, in die periode geen sprake geweest.
In 1605 deden enige Portugees-joodse kooplieden een mislukte poging om zich in de plaats te vestigen. Het bleek ondoenlijk om de vereiste 50 families naar Haarlem te halen, zonder welke de plaatselijke overheid geen toestemming wou geven om een openbare synagoge te stichten.

In het begin van de achttiende eeuw vestigen de eerste Hoogduitse joden zich in Haarlem; een van hen verkrijgt in 1703 het poorterschap. Aanvankelijk werden de joden in hun beroepsmogelijkheden ernstig beperkt doordat het hen verboden is tot de gilden toe te treden.
In 1742 wordt er in Haarlem een joodse school gesticht. Kort na het midden van de eeuw verwerven de joden het recht tot het houden van godsdienstoefeningen in een huis aan Zoetestraat.

In 1765 krijgt men toestemming tot het openen van een synagogeop de eerste verdieping van een huis aan de Begijnhof, het huidige Goudsmidpleintje. Een jaar later geeft het stadsbestuur officieel verlof om een joodse gemeente te organiseren. In 1770 richt deze gemeente een begraafplaats in aan het Bolwerk.

De beginjaren van de joodse gemeente werden gekenmerkt door onlusten en problemen. In 1794 zag het stadsbestuur zich daarom genoodzaakt in te grijpen in de interne aangelegenheden. Aan het einde van de achttiende eeuw werd er in Haarlem ook een Portugese joodse gemeente gevormd, die geruisloos weer is ontbonden.
Aan het begin van de negentiende eeuw waren de economische omstandigheden van het grootste deel der joden in Haarlem ongunstig, dit ondanks de burgerlijke gelijkstelling van 1796. Het stadsbestuur moest de joodse gemeente dan ook herhaaldelijk ondersteunen, zowel bij de oprichting van de armenschool in 1819, als bij de nieuwbouw van de synagoge aan de Lange Begijnenstraat in 1841.

Binnen de joodse gemeenschap waren naast de kerkenraad en het kerkbestuur verscheidene genootschappen actief op maatschappelijk, sociaal, godsdienstig en cultureel gebied. In de laatste decennia van de negentiende eeuw maakten ook enige joodse gezelligheidsverenigingen een korte bloei door.

De eerste begraafplaats van de joodse gemeente te Haarlem aan het Bolwerk was in gebruik tussen 1770 en 1833. Een deel van de algemene begraafplaats aan de Kleverlaan werd in 1832 de joodse gemeenschap ter beschikking gesteld en heeft tot 1915 als joodse begraafplaats gediend. Daarnaast werd in 1877 een aparte joodse begraafplaats ingericht aan de Amsterdamsche Straatweg, de tegenwoordige Amsterdamse Vaart. Hier wordt tot op heden begraven. Toen de begraafplaats aan het Bolwerk in 1960 geruimd werd, zijn de stoffelijke resten overgebracht naar de begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart.

Aan het einde van de negentiende eeuw namen het aantal joden en de activiteiten van de joodse gemeenschap in Haarlem, mede onder invloed van de industrialisatie, toe. Een belangrijke rol in het godsdienstige leven werd gespeeld door Rabbijn Simon Ph. de Vries, een voorvechter van het zionisme.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden in joods Haarlem diverse nieuwe verenigingen opgericht op godsdienstig, cultureel, maatschappelijk en zionistisch gebied. In een vleugel van het St. Elisabeth Gasthuis, een algemeen ziekenhuis, werd in 1930 een joods ziekenhuis gevestigd. In 1936 werd Haarlem de residentie van het provinciale opperrabbinaat.
 

Door de komst van vluchtelingen uit Duitsland nam de joodse bevolking van Haarlem in de dertiger jaren aanzienlijk toe. Kort na de bezetting werden de joodse vluchtelingen uit Duitsland gedwongen de kuststreek, dus ook Haarlem, weer te verlaten. In Haarlem werd eerst een vertegenwoordiging van de Joodse Coördinatie Commissie opgezet, later kwam er een afdeling van de Joodse Raad. Beiden stonden onder leiding van opperrabbijn Frank. Toen als reactie op de deelname van Haarlem aan de Februaristaking van 1941 een NSB-burgemeester aangesteld werd, werden de anti-joodse maatregelen in versneld tempo ingevoerd.

Na verwijdering van de joodse kinderen uit het openbare onderwijs werden een joodse kleuterschool, een lagere school en een lyceum opgericht. Vanaf augustus 1942 begonnen de deportaties. Een aantal vooraanstaande joodse inwoners van Haarlem, onder wie opperrabbijn Frank, werd gefusilleerd. Er zijn naar schatting meer dan duizend mensen uit Haarlem gedeporteerd, van wie er slechts een tiental uit de kampen terugkeerden.
De synagoge werd geplunderd, maar de Torarollen bleven gespaard. Ook op de joodse begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart werden vernielingen aangericht.

Na de oorlog werd de synagoge verkocht en gesloopt. De heropgerichte joodse gemeente kocht in 1949 een pand aan het Kenaupark 7 en vestigde er een nieuwe synagoge, een school en kantoren. Het joodse ziekenhuis werd verkocht. Van de opbrengst werd zowel in Haifa als in Haarlem een bejaardenhuis ingericht. Dit laatste, het Rabbijn de Vrieshuis, werd in 1991 opgeheven.

De joodse begraafplaats werd zoveel mogelijk hersteld. De stichting Boete en Verzoening nam in 1996 het initiatief om de begraafplaats verder op te knappen. In de directe omgeving van Haarlem bevinden zich nog drie andere joodse begraafplaatsen, in Overveen, Hoofddorp en Santpoort-Zuid. De begraafpaats Overveen (sinds 1797 gelegen aan de Tetterodeweg) heeft in 2005 monumentenstatus gekregen.

Sinds het najaar van 2002 zijn de archieven van de joodse gemeente Haarlem geordend en voor publiek toegankelijk bij de Archiefdienst voor Kennemerland.

In september 2012 is op het Philip Frankplein een monument onthuld ter nagedachtenis aan de joden die in de Tweede Wereldoorlog zijn weggevoerd en vermoord, met daarop al hun namen.

Aantal joden in Haarlem:

1798    198

1809    166

1840    418

1869    571

1899    819

1930  1130

1951    260

1971    184

1998      71

 

Hardenberg

 

In het begin van de achttiende eeuw vestigde de eerste jood zich in Hardenberg. Hij is de eerste die op de latere joodsebegraafplaats, het Jodenbergje, begraven wordt. In de zestiger en zeventiger jaren van de achttiende eeuw ondervinden joden nog veel problemen wanneer zij zich blijvend in Hardenberg willen vestigen. Toch neemt hun aantal vanaf die tijd gestaag toe.

Rond 1824 werd Hardenberg erkend als een zelfstandige joodse gemeente binnen het kader van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap, daarvoor hoorde de gemeente bij Deventer. De eerste synagoge die de groeiende joodse gemeente in 1855 in gebruik nam lag aan het Oosteinde. In 1903 verhuisde men naar een ander gebouw, eveneens aan het Oosteinde gelegen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd er niet meer op het Jodenbergje begraven. In 1901 werd een nieuwe begraafplaats langs de Gramsbergerweg in gebruik genomen.

Naast het kerkbestuur waren er in de tweede helft van de negentiende eeuw in Hardenberg een studiegenootschap, een vrouwengenootschap en een begraafgenootschap actief. In de dertiger jaren van de twintigste eeuw bestonden er naast een joodse tennisclub ook een zang-, handels- en toneelvereniging.

De godsdienstonderwijzer was tevens werkzaam als voorzanger en ritueel slachter en werkte ook voor joodse gemeenschappen in de omgeving.
De Hardenberger joden waren werkzaam als ritueel slachter, klerenhandelaar, kleermaker, drukker en kleinhandelaar. R.E. de Bruin, eigenaar van een drukkerij en uitgever van de plaatselijke krant 'De Vechtstreek' speelde ook een prominente rol in het openbare leven.

Tijdens de bezettingsjaren deelden de Hardenbergse joden het lot van de andere joden in ons land. In de loop van 1942 en 1943 werden zij voor het overgrote deel via de doorgangskampen in Nederland naar Polen gedeporteerd. Slechts een enkeling keerde terug of wist door onder te duiken te overleven.

In 1947 werd de joodse gemeente Hardenberg officieel opgeheven en bij die van Almelo gevoegd. De synagoge is in 1948 verkocht en uiteindelijk in 1980, ondanks protest, afgebroken. In 1987 besloot de gemeenteraad om een plein in de buurt van de voormalige synagoge te vernoemen naar Israël Emanuel, de eerste joodse inwoner van Hardenberg.

Op 20 april 2005 werd een gedenksteen onthuld, die aangebracht is in de vloer van de winkelstraat in Hardenberg, ter hoogte van de plek waar vroeger de synagoge stond.
In het enige kilometers noordelijker gelegen Gramsbergen heeft vanaf het begin van de negentiende eeuw een joodse familie gewoond. De leden van deze familie waren voor hun voorzieningen op joods gebied aangewezen op Hardenberg.
In Collendoorn, gemeente Hardenberg, werd in oktober 2000 een monument onthuld op de plaats van het voormalig werkkamp Molengoot.

Aantal joden in Hardenberg en omgeving:

1809  19

1840  37

1869  77

1930  29

 

Harderwijk

 

De eerste aanwijzing voor de aanwezigheid van joden in Harderwijk dateert uit 1590. In de tweede helft van de zeventiende eeuw weet een joodse vleeshouwer zich in de plaats te vestigen ondanks een officieel verbod. De stedelijke Bank van Lening wordt in 1715 voor de eerste maal aan een jood verpacht; tot in het midden van de negentiende eeuw zal de leenbank in joodse handen blijven.
Vanaf 1760 konden joden in Harderwijk de rechten van ingezetene krijgen en twee jaar later werd hen het poorterschap toegestaan. In het tweede decennium van de achttiende eeuw krijgen de joodse inwoners van Harderwijk de beschikking over een begraafplaatslangs de stadsmuur, achter de Grootepoort.

De plaatselijke universiteit trok een groot aantal joden aan, die zich vooral in het recht en de geneeskunde bekwaamden. In 1759 werd toestemming verleend om openbare godsdienstoefeningen te houden in een speciaal daartoe ingerichte kamer. De eerste synagoge werd in 1773 in gebruik genomen. Ook het reglement van de joodse gemeente dateert uit deze periode. Bij interne conflicten greep de stadsraad in; deze instantie moest nog tot in de Franse tijd joden van buiten de stad toestemming verlenen zich in Harderwijk te vestigen.

In 1813 leefden er in Harderwijk dertien joodse gezinnen, waarvan de kostwinners merendeels in de handel werkzaam waren, of als slachter of tabaksteler. De uit 1817 daterende synagoge aan de Jodenkerksteeg stond twintig jaar later reeds op instorten en moest daarom in 1839 ingrijpend gerestaureerd worden. Het gebouw heeft tot aan de Tweede Wereldoorlog dienst gedaan.

In 1852 werd in het nabijgelegen Tonsel een nieuwe joodse begraafplaats ingericht. Naast een kerkbestuur, dat tevens dienst deed als armbestuur en bestond uit drie leden, waren in Harderwijk ook twee studiegenootschappen en een vrouwengenootschap actief. Enkele joden namen als gemeenteraadslid aan het openbare leven deel.
De joodse kinderen van Harderwijk kregen tot 1857 les op een joodse school, daarna werden de niet-religieuze vakken op de openbare school gevolgd.

Aan het einde van de negentiende eeuw begon de neergang van de joodse gemeente van Harderwijk doordat veel leden naar het westen trokken. In het nabijgelegen Ermelo groeide daarentegen de joodse gemeenschap. Rond 1920 waren er in Harderwijk ongeveer tachtig vluchtelingen uit Oost-Europa geïnterneerd. In 1925 werd in de plaats het Joodsch Militair Tehuis geopend voor de vele joodse soldaten die in de omgeving waren gelegerd.

Na de bezetting van Nederland in mei 1940 en de ontruiming van de kustgebieden kwamen er vele gevluchte Duitse joden in Harderwijk en omgeving terecht. Vrijwel alle in en om Harderwijk woonachtige joden zijn gedeporteerd en niet teruggekeerd uit de kampen. Slechts enkelen konden onderduiken. Het synagogegebouw bleef onbeschadigd, maar het interieur werd geplunderd. De Torarollen zijn na de oorlog aan de gemeente Winterswijk geschonken.

In 1947 is de joodse gemeente van Harderwijk ontbonden en bij die van Apeldoorn gevoegd. De synagoge werd verkocht en heeft na de oorlog onder andere dienst gedaan als buurthuis en milieucentrum. In 1995 werd aan het gebouw een plaquette aangebracht ter nagedachtenis aan de vermoorde joodse medeburgers.

Sinds december 2003 is het gebouw eigendom van het interkerkelijk jongerenwerk in Harderwijk (Stichting Algemeen Christelijk Jeugdwerk) en wordt nu gebruikt als ontmoetingshuis.
In april 2011 werd in de voormalige synagoge aan de Jodenkerksteeg een herinneringswand onthuld over Joodse Harderwijkers en over het Joodse leven dat uit Harderwijk is verdwenen.
De joodse begraafplaats De Veldkamp aan de Lindenlaan wordt onderhouden door de plaatselijke gemeente.

Harderwijks bekendste joodse inwoner was Hartog Beem (1892-1987), een van de belangrijkste pioniers op het gebied van de mediene-geschiedschrijving en het West-Jiddisj.


Aantal joden in Harderwijk:

1809   38

1840   56

1869 192

1899   81

1930   57

 

Harlingen

 

Aan het einde van de zeventiende eeuw vestigden de eerste joden zich in Harlingen. In de loop van de achttiende eeuw groeide het aantal joden dat het poorterschap verwierf tot rond de twintig. Zij waren afkomstig uit alle windstreken, de meesten van hen waren werkzaam als handelaar, straatventer en ritueel slachter.
Al in de jaren zestig van de achttiende eeuw was er sprake van een georganiseerde joodse gemeente, waarbinnen gezamenlijke godsdienstoefeningen werden gehouden.
Aanvankelijk werd er gebeden in een privé-woning en op de zolder van een pakhuis; eind 1812 werd een synagoge ingewijd aan de Raamstraat.

De oudste nog leesbare grafschriften op de joodse begraafplaats langs de Stadsmuur aan de Willemskade wijzen erop dat deze begraafplaats al in het midden van de achttiende eeuw in gebruik werd genomen. Armenzorg en liefdadigheid waren in handen van de joodse gemeente.

Na de burgerlijke gelijkstelling nam het ledental van de joodse gemeenschap gestaag toe. Dit hing tevens samen met de economische opbloei van de plaats. Vanaf 1830 viel de joodse gemeente van Franeker onder het gezag van die van Harlingen. Sommige joden namen actief deel aan het openbare leven van Harlingen, maar geen van hen bracht het tot een functie in het stadsbestuur. Naast een joodse school telde de joodse gemeente van Harlingen ook diverse genootschappen, waaronder een begrafenisgenootschap, een vrouwengenootschap en een afdeling van de Alliance Israélite Universelle. Van de vijf leden van het kerkbestuur was er één tevens penningmeester van de belangenvereniging voor het Heilige Land.

De synagoge werd zowel in 1877 als in 1897 gerestaureerd en uitgebreid. De oude begraafplaats aan de Willemskade werd in 1870 gesloten. Een deel van de algemene begraafplaats aan de huidige Begraafplaatslaan, bij de watertoren, werd tot joodse begraafplaats bestemd. Dit gedeelte werd in 1909 uitgebreid.

De meeste joden die rond 1900 in Harlingen leefden waren actief in de handel en de slachterij of als borstel- of sigarenmaker. Ondanks hun betrekkelijke welvaart liep het aantal leden van de joodse gemeente in het begin van de twintigste eeuw snel terug door de trek naar de grote steden. Toch werden er in die periode nog een nieuw vrouwengenootschap en een toneelvereniging opgericht.

Tijdens de bezetting zijn in de loop van 1942 en 1943 alle joodse inwoners van Harlingen gedeporteerd en vermoord. De synagoge werd getroffen tijdens een bombardement. De Torarollen en de rituele voorwerpen, die reeds verstopt waren, zijn onbeschadigd gebleven en na de oorlog overgebracht naar Israël. In 1947 is de joodse gemeente Harlingen opgeheven en bij die van Leeuwarden gevoegd.

De oude begraafplaats aan de Willemskade werd in 1953 geruimd,. De stoffelijke resten zijn overgebracht naar de nieuwe begraafplaats. Hier herinnert sinds 1965 een gedenksteen aan de omgebrachte joodse plaatsgenoten. De begraafplaats wordt tegenwoordig door de plaatselijke autoriteiten onderhouden.

Ook in de Raamstraat, op de plek waar eens de synagoge stond, is een gedenkteken aan gebracht. 
Ook op het eiland Terschelling woonden in de negentiende eeuw een aantal joden. Tegen het einde van de eeuw hebben zij het eiland weer verlaten.

Aantal joden in Harlingen:

1796    83

1809    88

1840  195

1869  356

1899  216

1930    56

 

Hasselt

 

Ondanks een keizerlijk besluit van 1546 waarin het joden verboden werd zich in de Spaanse Nederlanden te vestigen, kregen twee joodse artsen in 1563 toestemming zich met hun gezinnen in Hasselt te vestigen. Hun verblijf is van korte duur geweest, zij zijn waarschijnlijk al weer in 1570 vertrokken. Ook in het midden van de zeventiende eeuw moet er een jood in Hasselt gewoond hebben, gezien het feit dat hij in een proces betrokken was.
In 1720 biedt het stadsbestuur van Hasselt Portugese joden vrije vestiging aan, in de hoop hiermee de handel te stimuleren. Op dat aanbod wordt niet in gegaan, maar wel vestigen zich er korte tijd later Hoogduitse joden. Zo werd in de laatste drie decennia van de achttiende eeuw de Bank van Lening door een jood gepacht.

In 1774 kregen de joden van Hasselt van de stadsraad een stuk land buiten de Veenepoort om daar hun doden te begraven. Na de verwoesting van deze begraafplaats bij een overstroming in 1825 werd een nieuwe dodenakker ingericht achter het Van Stolkpark aan het Bolwerk.

In 1802 werd een synagoge aan de Ridderstraat ingewijd. De joodse gemeenschap van Hasselt was arm, rond 1813 waren de meeste gezinshoofden werkzaam als slachter of als handelaar. Tussen 1820 en 1835 was de economische toestand van de joodse gemeente van Hasselt zo slecht, dat deze haar zelfstandigheid verloor. Eind jaren dertig vindt een korte opleving plaats en wordt de synagoge opgeknapt. In 1853 vervalt de zelfstandigheid van de gemeente opnieuw, maar twintig jaar later herkrijgt Hasselt de zelfstandige status.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog blijft Hasselt bestaan als een kleine joodse gemeente. Er waren twee genootschappen actief: een begrafenisgenootschap en een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge.

 
Gedurende de bezettingsjaren is het overgrote deel van de joodse inwoners van Hasselt gedeporteerd en vermoord. Een enkeling kon onderduiken. Het synagogegebouw is verloren gegaan, de Torarollen, rituele voorwerpen en het meubilair eveneens. In 1947 is de joodse gemeente Hasselt opgeheven en bij die van Zwolle gevoegd. De begraafplaats wordt tegenwoordig onderhouden door de plaatselijke autoriteiten. Een Hebreeuwse inscriptie op het oorlogsmonument herinnert aan de vermoorde plaatsgenoten.

Aantal joden in Hasselt:  

1795   47

1809   42

1840   40

1869   36

1899   35

1930    7

 

Hattem

 

In de achttiende eeuw vestigden zich voor het eerst joden in Hattem. Zij hadden de beschikking over een synagoge, die echter na 1790 niet meer in gebruik was. In de eerste helft van de negentiende eeuw leefden er slechts enkele joden in Hattem. Zij waren zowel van Hoogduitse als van Portugese oorsprong.
Na 1850 volgde er een periode van opbloei, in 1873 werd er opnieuw een synagoge ingewijd. Deze was gelegen aan de Achterstraat.

De begraafplaats in Het Veen, naast de algemene begraafplaats aan de Kerkhofdijk, werd ruim tien jaar later aangekocht. De officiële oprichting van de joodse gemeente vond pas in 1887 plaats. Naast een driehoofdig kerkbestuur kende de joodse gemeente van Hattem een genootschap voor Talmoedstudie en begrafenissen en een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge.

Tijdens de bezetting is het overgrote deel van de Hattemse joden gedeporteerd en in de kampen vermoord. Een enkeling wist onder te duiken en op die manier te overleven. Het interieur van de synagoge werd beschadigd en de Torarollen gingen verloren.
Aanvankelijk werd de joodse gemeente van Hattem in 1954 bij die van Apeldoorn gevoegd. In 1960 werd ze echter bij het gebied van de joodse gemeente Zwolle ingedeeld. De plaatselijke overheid draagt zorg voor het onderhoud van de begraafplaats. In 2006 werd er een plaquette aan de voormalige synagoge onthuld ter herinnering aan de joodse gemeenschap.

Aantal joden in Hattem:

1809  18

1840  45

1869  55

1899  42

1930  43

 

Heenvliet

 

De eerste joden die zich rond 1750 op Voorne-Putten vestigden woonden in Geervliet, Heenvliet, Zuidland, Zwartewaal, Hellevoetsluis en Brielle. De kleine joodse gemeente die zij met elkaar vormden kwam samen in een klein privé-huisje in Geervliet, terwijl er godsdienstonderwijs gegeven werd in het achterste deel van het armenhuisje in Heenvliet.

De joodse begraafplaats dateert uit 1781 en ligt aan de Spuikade in Geervliet. Deze werd in de negentiende eeuw diverse keren uitgebreid. In 1940 vond er de laatste begrafenis plaats.
In 1807 werd de eerste synagoge, aan de Kerkweg in Heenvliet, in gebruik genomen. Er wonen dan zo'n 135 joden op Voorne-Putten.

Vanwege de grote afstanden op het eiland en wat onenigheid tussen de leden, maakten Brielle en Hellevoetsluis zich in 1809 los van de joodse gemeente Heenvliet. Omdat de gemeente Heenvliet net daarvoor tot de aankoop en verbouwing van de synagoge was overgegaan bleef deze in financiële moeilijkheden achter. In 1865 diende de joodse gemeente een verzoek in bij de overheid tot geldelijke steun voor het behoud van de synagoge en de begraafplaats. Zo kon de synagoge in 1867 gerestaureerd worden, maar voor de begraafplaats was geen geld beschikbaar. In 1887 maakte ook Zuidland zich los van de joodse gemeente Heenvliet.

De joden van Heenvliet waren voornamelijk werkzaam in de vleeshouwerij, de textiel- en de veehandel. In de plaats bestond een genootschap voor de inzameling van geld voor de joodse gemeenschap in het Heilige Land
In feite had de joodse gemeente van Heenvliet al opgehouden te bestaan vóór aanvang van de Duitse bezetting. In die periode zijn de nog aanwezige joodse inwoners van Heenvliet en van Spijkenisse gedeporteerd en om het leven gebracht.

De joodse gemeente van Heenvliet is in 1947 officieel bij die van Rotterdam gevoegd. De synagoge en de aangebouwde onderwijzerswoning zijn in 1948 verkocht en werden na de watersnoodramp van 1953 gesloopt. Een gevelsteen van de synagoge bevindt zich in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Wat er met de inboedel van de synagoge is gebeurd is niet bekend; de voorhang van de Heilige Ark bevindt zich in de synagoge te Leiden. Het archief van de joodse gemeente is bij de sloop verloren gegaan.

Een straat in Heenvliet draagt tegenwoordig de naam van de vermoorde voorzitter van de joodse gemeente, S. van Blankenstein (1862-1942). De begraafplaats te Geervliet, die sinds 1971 op de monumentenlijst staat en in 1986 gerestaureerd werd, wordt onderhouden door de plaatselijke autoriteiten.

Aantal joden in Heenvliet:

1809  62

1840  41

1869  54

1899  19

1930  14

 

Heerenveen

 

Heerenveen telde in 1781 één joodse inwoner. In de daarop volgende decennia groeide de joodse bevolking tot vier families. Deze vroegen in 1813 aan het Consistorie te Leeuwarden toestemming voor het houden van synagogediensten op de Hoge Feestdagen. In 1817 werd Heerenveen een zelfstandige joodse gemeente die twee jaar later een synagoge betrok aan de Heerenwal.

In de jaren zeventig van de negentiende eeuw bereikte deze gemeente, die ook de streken Haskerland, Schoterland en een deel van Weststellingerwerf omvatte, haar grootste ledental.
De synagoge werd in 1892 verbouwd en in 1893 opnieuw ingewijd. De meeste joden woonden in de directe omgeving van de synagoge of aan de Molenwijk en in de omliggende stegen. Zij waren werkzaam in de handel in kleding en als slagers.

De oudste joodse begraafplaats, gelegen in Veensluis op de grens van 't Meer en De Knîpe, was in gebruik tussen 1860 en 1880. In 1883 werd een begraafplaats in het Oranjewoud aangekocht met geld uit een donatie van de familie Rothschild.
Heerenveen had een vrouwen- en een mannengenootschap, waarschijnlijk voor de verzorging van zieken en van begrafenissen. Ook was er een vrouwengenootschap dat zich bezig hield met het onderhoud van de synagoge.
In 1933 werd de joodse gemeente van Heerenveen bij die van Sneek gevoegd. In hetzelfde jaar is de synagoge afgebroken. Een gedenksteen van de synagoge bevindt zich in de plaatselijke oudheidkamer. De beide joodse begraafplaatsen worden onderhouden door de lokale overheid.

 
In het voorjaar van 2000 vond in Heereveen de oprichting plaats de Liberaal Joodse Gemeente voor Noord Nederland Beth Hatsafon, die op dat moment 36 leden telde.
Aantal joden in Heerenveen:

1809    4

1840  34

1869  70

1899  71

1930  23

 

Heerlen

 

Op grond van een Keuls document uit 1270, waarin melding wordt gemaakt van een jood uit Heerlen, is het aannemelijk dat er in de Middeleeuwen al joden in Heerlen geweest zijn. Begin achttiende eeuw vestigen zich enkele joodse families definitief in de plaats. In 1726 bestaat de gemeenschap uit zes gezinnen.

Voor hun godsdienstoefeningen komen ze bijeen in een huissynagoge. De eerstesynagoge stond aan de toenmalige Veemarkt bij het huidige Wilhelminaplein en de Dautzenbergerstraat. De inwijdingsdatum is niet bekend, maar het gebouw werd in 1852 opgeknapt. In 1898 werd een vrouwengenootschap opgericht, dat zich bezig hield met het onderhoud van de synagoge.
Een opvallend groot aantal joden in Heerlen was gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw werkzaam als vleeshouwer.
In 1778 werd er, na enig onderhandelen, een begraafplaats ingericht, gelegen achter Huis de Croon aan de Dorpsstraat (nu Emmastraat). Toen deze begraafplaats aan het einde van de achttiende eeuw vol dreigde te raken is in 1811 een nieuwe joodse begraafplaats aan de Schinkelsteeg (de huidige Stationsstraat) aangelegd. Vanaf rond 1900 werden de Heerlense joden begraven aan de Akerstraat, naast de Algemene begraafplaats. In 1936 werd aan de Stationstraat, boven de oude joodse begraafplaats, een nieuwe synagoge gebouwd.

Tengevolge van de machtsovername in Duitsland door de nazi's kwamen er in de dertiger jaren veel joodse vluchtelingen naar Heerlen en Kerkrade.
Na de verwijdering van de joodse leerlingen uit het algemene onderwijs in september 1941 werd in Heerlen een joodse school opgericht, die tot februari 1943 bestaan heeft. Van de in Heerlen verblijvende joden is ongeveer de helft tijdens de oorlogsjaren omgebracht. Dankzij de activiteiten van dominee Pontier en de illegale NV-groep onderleiding van Jaap Musch konden in Heerlen en omgeving veel joden, waaronder ongeveer honderd kinderen, onderduiken. Het interieur van de synagoge werd geplunderd en vernield. De Torarollen en de rituele voorwerpen, die bij wijze van voorzorg naar Amsterdam waren gebracht, zijn daar verloren gegaan. De lege synagoge werd als opslagruimte gebruikt.
Na de bevrijding van het zuiden van Nederland werd de synagoge op 6 januari 1945 heringewijd. In 1959 onderging het gebouw een renovatie. Door de terugloop van het aantal gemeenteleden is de synagoge sinds 1985 niet meer in gebruik.Uit dit gebouw is een plaquette ter nagedachtenis van de joodse slachtoffers van de bezetting overgebracht naar de begraafplaats aan de Akerstraat. Deze begraafplaats wordt door de plaatselijke autoriteiten onderhouden. Op 4 mei 1998 werd aan de Akerstraat een zwart granieten monument onthuld met de 62 namen van de omgekomen Heerlense joden.

De joodse gemeenten van Heerlen, Roermond en Maastricht zijn in 1986 gefuseerd tot de NIHS Limburg.
In Nieuwenhagen (gemeente Landgraaf) bevinden zich sinds 1990 twee gedenktekens. 

Aantal joden in Heerlen en omgeving:

1809    43

1840    44

1869    63

1899    51

1930  120+

 

Hellevoetsluis

 

De joodse gemeenschap in Hellevoetsluis behoorde in 1821 tot de Ringsynagoge Brielle. Omstreeks 1830 werd het een zelfstandige gemeente. De joden van Hellevoetsluis beschikten aanvankelijk over een huissynagoge, maar in 1839 werd de synagoge aan het Achterom ingericht. Samen met Brielle en Heenvliet werd er gebruik gemaakt van een joodsebegraafplaats te Geervliet. Door terugloop van het aantal gemeenteleden moest de synagoge van Hellevoetsluis in 1919 verkocht worden. In 1938 en 1939 was er in Hellevoetsluis een tijdelijk kamp voor joodse vluchtelingen uit Duitsland.
De synagoge is tijdens de bezetting afgebroken. De joodse gemeente werd in 1948 opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd.

Aantal joden in Hellevoetsluis:

1809  17

1840  74

1869  59

1899  34

1930    6

 

Hengelo Gelderland

 

In het Gelderse Hengelo woonden rond 1750 twee joodse gezinnen. In 1787 was er al een tiental kerkelijk meerderjarige joodse mannen (een minjan), zodat er in een privé-huis godsdienstoefeningen gehouden konden worden. Twee jaar later kreeg de joodse gemeenschap van Hengelo een stuk land langs aan de Kloosterweg, een zijweg van de Varsselseweg, toegewezen als begraafplaats.

De gemeenschap groeide in het eerste decennium van de negentiende eeuw zodanig, dat er in 1813 een zelfstandige joodse gemeente opgericht kon worden. Lang duurde deze zelfstandigheid niet, want reeds in 1821 viel joods Hengelo weer onder joods Doetinchem. Toch werd er in 1822 werd in een bouwvallige schuur aan de Hofstraat een synagoge ingewijd; het gebouw werd in 1837 opgeknapt.
Waarschijnlijk werd de joodse gemeente Hengelo pas in de jaren zeventig weer zelfstandig. In 1882 werd in de Korte Hofstraat een nieuwe synagoge gebouwd. De school, die in 1875 in gebruik genomen werd, was maar een kort leven beschoren. Al in 1911 bestond de school niet meer en kreeg het kleine aantal joodse kinderen les van een leraar uit Lochem.
Het kerkbestuur bestond uit twee leden. In 1892 werd een armbestuur opgericht.

Tijdens de bezetting is slechts een klein aantal joden uit Hengelo erin geslaagd onder te duiken. De overigen zijn gedeporteerd en vermoord. Een deel van de Torarollen is door Duitsers en NSB-ers verbrand. Wat behouden is gebleven, is na de oorlog met een deel van de rituele voorwerpen naar Israël gebracht. De overige rituele voorwerpen zijn na de oorlog verdeeld over de joodse gemeenten in Nederland.

Na de oorlog is de synagoge verkocht en een paar jaar later afgebroken. De naam Korte Hofstraat werd veranderd in Synagogestraat. De joodse gemeente van Hengelo is in 1947 ontbonden en bij die van Zutphen gevoegd.

In de Raadhuisstraat staat een monument voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog; onder de 56 genoemde namen zijn 32 namen van joodse inwoners van Hengelo. De joodse begraafplaats is in 1965 geruimd; de grafstenen en de stoffelijke resten zijn naar Zutphen overgebracht.

Aantal joden in Hengelo Gelderland:

1809  22

1840  37

1869  41

1899  43

1930  39

 

Hengelo Overijssel

 

Vanaf de eerste helft van de achttiende eeuw hebben er joden in Hengelo gewoond. Eind dertiger jaren vermeldt het geboorteregister enige joodse families en ook is het bekend dat er in de veertiger jaren een godsdienstonderwijzer was. Sinds 1775 was er een joodse begraafplaats aan de Dennebosweg in gebruik.

De meeste joden die rond 1813 in Hengelo leefden waren handelaars, winkeliers en venters. De welstand was over het algemeen niet hoog. Omstreeks 1830 werd Hengelo een zelfstandige joodse gemeente, naast Goor. Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een privé-huis, maar in 1837 werd een houten synagoge in de Jansenstraat ingewijd. Dit gebouw werd in 1848 vervangen door een stenen synagoge, met een aangebouwde school en een ritueel bad.
Naast een uit zeven leden bestaand kerkbestuur waren binnen de joodse gemeente de volgende organisaties actief: een vrouwengenootschap, een begrafenisgenootschap, een liefdadigheidsgenootschap en een armbestuur.

In de tijd van de industrialisatie hebben joden een relatief grote rol gespeeld in de Twentse textielindustrie. Zo stichtten S.Ph. de Jong en de gebroeders Van Dam in Hengelo in 1912 de Eerste Nederlandse Kantfabriek. In 1883 was de joodse gemeente reeds zodanig toegenomen in omvang, dat er een nieuwe synagoge gebouwd kon worden aan de Marktstraat. In de laatste decennia van de negentiende eeuw en de eerste decennia van de twintigste eeuw zou het aantal joodse inwoners van Hengelo nog verdubbelen. Naast een toneelvereniging en een joodse jongerenvereniging was er in de plaats ook een zionistische organisatie actief. In de dertiger jaren kwamen er vrij veel vluchtelingen uit Duitsland naar Hengelo. Bij het begin van de bezetting was het aantal joodse inwoners van de plaats dan ook op zijn hoogtepunt. In augustus 1941 werd de synagoge door Duitsers en NSB-ers vernield; de inboedel was te voren in veiligheid gebracht. De eerste grote razzia vond half september plaats. Vanaf de zomer van 1942 zijn de Hengelose joden in het kader van de algemene deportaties gedeporteerd. Meer dan de helft van hen is naar de kampen afgevoerd, slechts een enkeling kwam terug. In de omgeving van Hengelo zijn vele mensen ondergedoken geweest.

Na de oorlog werd het joodse leven in Hengelo hervat. De herinwijding van de opgeknapte synagoge vond plaats in 1951. Ten gevolge van een plan tot herindeling van de binnenstad moest dit gebouw in 1960 afgebroken worden. In 1966 werd aan de Dorpsmatenstraat een nieuwe synagoge gebouwd.

In 2005 is een monument opgericht dat staat op de vide in het stadshuis en bestaat uit vijf driehoeken waarin de namen van alle 167 slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog gegraveerd zijn.

Aantal joden in Hengelo Overijssel:

1809   46

1840   37

1869   49

1899 162

1930 247

1951   86

1971   70

1998   32

 

Herwijnen

 

In Herwijnen bestond vóór 1821 korte tijd een joodse gemeente, die in een huissynagoge bijeenkwam. Na 1821 werd deze bij de joodse gemeente van Zaltbommel gevoegd, om vervolgens vijftig jaar later weer zelfstandig te worden. Vanaf die tijd werden de doden begraven op een apart gedeelte van de algemene begraafplaats aan de Peperstraat in Herwijnen, waar zich nog zes zerken bevinden.

Aan het einde van de negentiende eeuw nam het aantal joodse inwoners van Herwijnen zodanig af dat de gemeente zijn bestaansrecht verloor en in 1920 wederom bij Zaltbommel gevoegd werd. De begraafplaats wordt tegenwoordig onderhouden door de plaatselijke autoriteiten van Lingewaal, waaronder Herwijnen tegenwoordig valt. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in Herwijnen:

1809   32

1840   29

1869   34

1899   18

1930     6

 

Heusden

 

Een document van 1443 uit Heusden vermeldt dat een aldaar verblijvende jood van zijn bezittingen beroofd was. Dat is het enige teken van joodse aanwezigheid in de plaats tot de achttiende eeuw, wanneer er wederom sprake is van joodse inwoners.

Uitnodiging voor een bal ter gelegenheid van de inwijsing van de synagoge in Heusden

In 1838 werd Heusden een zelfstandige joodse gemeente. Aanvankelijk werden desynagogediensten in een privé-huis gehouden. In oktober 1870 werd aan de Breestraat een synagoge ingewijd. In de tweede helft van de negentiende eeuw was er een joodse school met een tiental leerlingen.

De joodse gemeente van Heusden had een begraafplaats aan de Grotestraat bij de dijk aan de Bergse Maas (aan 't Benedenpad) in het gehucht Heesbeen.
Tot 1927 bleef de joodse gemeente van Heusden zelfstandig. Na opheffing werd hij bij die van 's-Hertogenbosch gevoegd.
De plaatselijke autoriteiten van Heusden dragen tegenwoordig zorg voor het onderhoud van de joodse begraafplaats.

Aantal joden in Heusden (inclusief Veen):

1809   34

1840   39

1869   64

1899   27

1930     2

 

Hilversum

 

In de eerste helft van de achttiende eeuw bevond zich in Hilversum een kleine joodse gemeenschap. Deze kwam voor de gebedsdiensten bijeen in een huis in de Kerkstraat, vlakbij de Groest. In 1781 keurde de stadsraad de statuten van de joodse gemeente goed, zeven jaar later kregen de parnassijns toestemming om een openbaar gebedshuis te bouwen. De inwijding van de nieuwe synagoge aan de Zeedijk vond plaats in 1789.
De joodse gemeente kreeg in 1751 de beschikking over een begraafplaats aan de Gooise Vaart. Deze is tot 1863 in gebruik en is in 1937 geheel geruimd. Vlak voor de sluiting van deze begraafplaats werd een nieuwe begraafplaats aan de Vreelandseweg in gebruik genomen.

Naast een kerkbestuur van zeven leden en een armbestuur waren er verschillende verenigingen actief, waaronder een begrafenisgenootschap, enige liefdadigheidsverenigingen en een studiegenootschap. Een vrouwenvereniging hield zich bezig met het onderhoud van het synagoge-interieur en met de ondersteuning van behoeftige kraamvrouwen. De joodse school was aanvankelijk gevestigd in het huis van de onderwijzer, aan de Zeedijk. in 1906 nam werd dit pand geheel vernieuwd en kreeg de school twee verdiepingen tot zijn beschikking.

In de eerste helft van de negentiende eeuw waren de joodse inwoners van Hilversum voornamelijk werkzaam in de handel en als slachter. Aan het einde van de negentiende eeuw nam, onder invloed van de industrialisatie, zowel het aantal joden als de diversiteit van hun beroepen toe.

De grootste groei van de joodse gemeente vond plaats in de twintigste eeuw. Vooral in de markt- en straathandel waren veel joden actief. Daarnaast begonnen twee leden van de familie De Rood in Hilversum ieder een tapijtweverij.

In Hilversum en omgeving vonden enkele centrale Nederlands-joodse instellingen onderdak, waaronder de S.A. Rudelsheimstichting voor zwakzinnige kinderen, ondergebracht in Beth Azarja, het sanatorium Beth Refua en de Friedmanstichting. De Bergstichting, voor voogdijkinderen en kinderen uit noodlijdende gezinnen, bevond zich in het nabij gelegen Laren. Ook in het sanatorium Zonnestraal verbleven relatief veel joodse patiënten, voor het grootste deel diamantbewerkers.

In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in Hilversum verscheidene joodse culturele verenigingen en zionistische verbonden opgericht. Ook bestond er in de dertiger jaren een jongerensynagoge, een weekblad en een maandblad. In diezelfde periode kwamen vrij veel vluchtelingen uit Duitsland naar Hilversum. In Loosdrecht, dat in de nabijheid van Hilversum ligt, werd een kindertehuis van de jeugd-alija opgericht.

Direct na de inval van de Duitsers pleegden drie joden zelfmoord en ontsloeg de omroepvereniging AVRO zijn joodse medewerkers. Mede door het feit dat Hilversum een NSB-er als burgemeester had, werden in de loop van 1941 de anti-joodse maatregelen in versneld tempo doorgevoerd, zeker nadat een deel van de Hilversumse bevolking zich aangesloten had bij de Februaristaking. Intussen was de joodse gemeenschap aanzienlijk toegenomen door de komst van bijna 400 Duits-joodse vluchtelingen, die door de bezetter verdreven waren uit de kuststreken.
Toen de joodse leerlingen uitgesloten werden uit het openbare onderwijs werden drie joodse scholen opgericht: een lagere school, een ULO en een lyceum.
In januari 1942 namen de deportaties van statenloze joden een aanvang. Ook werden ongeveer tweehonderd Duitse joden in mei gedwongen te verhuizen naar de Amsterdamse wijk Asterdorp. Rond half juni 1942 verhuisden de meeste Hilversumse joden gedwongen naar Amsterdam. In maart en april 1943 werden de patiënten van de joodse instellingen gedeporteerd. In april 1943 werden de laatste joden uit Hiversum via het kamp Vught naar het oosten weggevoerd. Van de joodse inwoners van Hilversum in 1941 heeft een kleine tien procent de oorlogsjaren overleefd.
Een gedenkteken op de joodse begraafplaats houdt de herinnering aan de slachtoffers in stand.

In het tehuis van de jeugd-alija te Loosdrecht verbleven in 1941 nog 48 pupillen. Een relatief groot aantal van hen slaagde erin onder te duiken en ook van de gedeporteerden kwam een deel terug. Zodoende overleefde ongeveer 70 procent van hen de bezetting.

De synagoge aan de Zeedijk is in 1942 door de Duitsers geplunderd, waarbij ook de rituele voorwerpen werden ontvreemd. Alleen de Torarollen zijn verstopt en behouden gebleven. In de loop van de hongerwinter is het synagogegebouw geheel onttakeld.

Na de oorlog werd het joodse leven in Hilversum hervat en maakte de gemeente aanvankelijk, in de vijftiger en zestiger jaren, een bloeiperiode door. De zwaar gehavende synagoge werd verkocht en in 1969 afgebroken. De joodse school aan de Zeedijk werd verbouwd tot synagoge en is vanaf 1952 als zodanig in gebruik geweest. Bij een stadsvernieuwing in 1969 moest dit gebouw verdwijnen, waarna er in de Laanstraat een nieuwe synagoge gebouwd werd. Deze wordt de laatste jaren nog slechts tijdens de Hoge Feestdagen gebruikt. Sinds 1990 zetelt het Interprovinciaal Opperrabbinaat in het gebouw.
Ook de diverse joodse instellingen in en om Hilversum zijn tegenwoordig gesloten of hebben een andere bestemming. In 1998 nam een plaatselijke sociale werkplaats het onderhoud van de joodse begraafplaats ter hand.

Het sanatorium Zonnestraal heeft tot 1957 als zodanig gefunctioneerd en was vervolgens enige tijd als ziekenhuis in gebruik. Na jarenlange leegstand en verwaarlozing werd het gebouw van architect Jan Duiker in 2003 gerestaureerd. Nu zijn in het gebouw, behalve een museum, diverse instellingen en bedrijven op het gebied van de gezondheidszorg gevestigd.

De vervallen synagoge aan de Laanstraat is in 2005 verkocht omdat er niet voldoende financiële middelen waren voor restauratie. In 2007 kon worden begonnen met de restauratie van het metaheerhuisje op de joodse begraafplaats. Intussen zijn metaheerhuisje en begraafplaats opgeknapt.

Het nabijgelegen Laren was nooit een zelfstandige joodse gemeente, maar er woonde wel een aantal joodse kunstenaars dat deel uitmaakte van de Larense School, waaronder Lion en David Schulman.

Aantal joden in Hilversum en omgeving :

1789     80

1809   184

1840   160

1869   246

1899   538

1930 1007

1951   200

1971   150

1998     40

 

Hindeloopen

 

In Hindeloopen bestond in de achttiende en negentiende eeuw een zelfstandige joodse gemeente, die zijn oorsprong had in het nabijgelegen Workum. In deze plaats pachtten rond 1660 twee joden de Bank van Lening. Een jaar later werd er bij de schutsluis Séburch een joodse begraafplaats ingericht, die als de eerste van Friesland geldt. De oudste grafsteen dateert uit 1676.

In de tweede helft van de zeventiende eeuw bestonden er economische betrekkingen tussen schippers uit Workum en Portugees-joodse kooplieden uit Amsterdam. In 1715 kocht een jood een huis in Hindeloopen en vestigde zich daar als koopman en stoker. Op den duur ontstond er in Hindeloopen een joodse gemeente die als bijkerk van Bolsward de beschikking had over een synagoge aan de Bueren.

De joden van Hindeloopen maakten gebruik van de begraafplaats in Workum. In 1862 werd de joodse gemeente Hindeloopen opgeheven en bij die van Bolsward gevoegd. Op haar beurt werd de joodse gemeente van Bolsward in 1911 bij die van Sneek gevoegd. In 1870 werd de synagoge van Hindeloopen afgebroken. Sindsdien is de grond van dit erf, in de volksmond het 'Jodenerf' genoemd, onbebouwd gebleven. Tegenwoordig zorgt de plaatselijke overheid van Nijefurd, waartoe Workum nu behoort, voor het onderhoud van de begraafplaats.

Aantal joden in Hindeloopen:

1809 42

1840 29

1869 2

 

Hoogeveen

 

Aan het einde van de zeventiende eeuw wordt in Hoogeveen voor het eerst melding gemaakt van joodse inwoners. Vanaf het begin van de achttiende eeuw vestigen zich er blijvend joden. Toch worden er nog gedurende die gehele eeuw door de overheid van Hoogeveen allerlei maatregelen genomen om de komst en blijvende vestiging van joden zo moeilijk mogelijk te maken.
In 1755 ontstaat er een georganiseerde joodse gemeente, die vanaf datzelfde jaar synagogediensten houdt in een privé-woning aan de tegenwoordige Hoofdstraat. Ruim veertig jaar later, in 1799, wordt in de huidige Schutstraat een synagoge ingewijd. Dit gebouw is in 1865-1866 afgebroken en vervangen door een nieuwe synagoge.

Op de oudste begraafplaats, gelegen bij de Grote Kerk, dateren nog enige zerken uit de achttiende eeuw. Tussen 1804 en 1831 is er een joodse begraafplaats aan de Krakeelse Opgaande in gebruik geweest. In 1831 werd aan de Zuiderweg een nieuwe begraafplaats opengesteld. Ook in het nabijgelegen dorp Ruinen was een joodse begraafplaats, gelegen aan de Monnikenweg.

In de negentiende eeuw breidde de joodse gemeente Hoogeveen zich flink uit. Ze werd in het midden van de eeuw, na Meppel de op een na grootste van de provincie. Wel werd de gemeente geplaagd door ernstige conflicten, zodat er een tijd lang door een scheuring sprake was van twee joodse gemeenten. In 1871 vond er een hereniging plaats. De kinderen volgden onderwijs op de plaatselijke joodse school. In 1872 werd een nieuw schoolgebouw in gebruik genomen.

Naast de kerkenraad en het armbestuur waren er in Hoogeveen diverse genootschappen actief die zich bezig hielden met liefdadigheid, hulp aan zieken en verzorgen van begrafenissen. Ook bestond er rond de eeuwwisseling een joodse toneelvereniging.
Tijdens het interbellum waren verscheidene joden lid van de gemeenteraad van Hoogeveen. In de dertiger jaren vestigden een tiental joodse vluchtelingen uit Duitsland zich in de plaats.

Tijdens de bezetting zijn in oktober 1942 bij één razzia vrijwel alle joden gearresteerd en via Westerbork naar de vernietigingskampen gedeporteerd. Geen van hen is teruggekeerd. Enkele tientallen joodse inwoners van Hoogeveen wisten zich te redden door onder te duiken.

De synagoge, die in februari 1944 door de Duitsers geplunderd en beschadigd was, is in 1948 verkocht en deed jarenlang dienst als gereformeerde kerk. In 1995 werd het gebouw verkocht aan de baptistengemeente.

Een monument bij de ingang van de joodse begraafplaats aan de Zuiderweg vermeldt de namen van de gedeporteerden. Een marmeren gedenkteken bij de voormalige synagoge aan de Schutstraat eert de nagedachtenis van de vermoorde joden van Hoogeveen. De joodse begraafplaats aan de Zuiderweg wordt nu door de plaatselijke overheid onderhouden.

Tegenwoordig bestaat er een actieve joodse gemeenschap in Hoogeveen, die sinds 1988 samen met Assen en Emmen gefuseerd is tot de NIG Drenthe.

Op de Brink van het nabijgelegen Ruinen is in maart 2006 een joods monument onthuld ter nagedachtenis aan de elf joodse bewoners die tijdens de Tweede Wereldoorlog in concentratiekampen om het leven kwamen.

In de bossen bij Gijsselte is een gedenksteen geplaatst op de plek van een voormalig werkkamp, waar tussen januari en oktober 1942 tweehonderd joodse mannen gedwongen tewerk werden gesteld.

Aantal joden in Hoogeveen en omstreken:

1809   163

1840   286

1869   484

1899   417

1930   237

1951    27

1971    17

 

Hoogezand Sappemeer

 

Aan het begin van de achttiende eeuw vestigden de eerste joden zich in Hoogezand. Aanvankelijk hielden ze hun gebedsdiensten in een privé-woning, pas in 1810 werd een synagoge ingericht in een huis in de Kalkwijk. In 1854 werd een nieuw gebouw in gebruik genomen ten noorden van het Winschoterdiep, dat naast de synagoge ook een school, een vergaderzaal en een onderwijzerswoning huisvestte.

Naast het kerkbestuur en het armbestuur waren er in Hoogezand ook een vrouwengenootschap en een begrafenisgenootschap actief. In het begin van de twintigste eeuw was er ook een jeugdbeweging.

De joodse gemeenschap begroef haar doden aanvankelijk in Appingedam en Veendam. Vanaf 1836 had men de beschikking over een eigen begraafplaats aan de Knijpslaan in Kolham (gemeente Slochteren), die volgens sommige bronnen al in 1790 in gebruik was.

Over de economische positie van de joden is weinig bekend, maar de meeste van hen waren werkzaam in de veehandel, straathandel, vleeshouwerij en andere takken van handel. Eén van de bekendste vrouwen die zich in Nederland heeft ingezet voor de verbetering van de positie van de vrouw, dr. Aletta Jacobs, werd geboren in het nabij Hoogezand gelegen Sappemeer.

In 1907 werd de naam van de joodse gemeente gewijzigd van Hoogezand in Hoogezand-Sappemeer. Vijftien jaar later werd de joodse gemeente Noord- en Zuidbroek bij die van Hoogezand-Sappemeer gevoegd. Toch verzwakte de gemeente in de twintiger jaren zodanig, dat het bestuur in 1931 overgenomen moest worden door de joodse gemeente Groningen. Twee jaar later kon Hoogezand-Sappemeer weer zelfstandig functioneren.

Verreweg het grootste deel van de joden die zich tijdens de bezettingsjaren in Hoogezand-Sappemeer bevonden is gedeporteerd en vermoord. Een klein aantal wist onder te duiken en zo te overleven. De synagoge werd door NSB-ers gebruikt als opslag voor brandbare materialen, de inboedel werd deels geroofd, deels beschadigd. De Torarollen en rituele voorwerpen zijn naar Groningen en Amsterdam overgebracht en daar bewaard gebleven.
Na de oorlog is de synagoge verkocht en korte tijd later afgebroken. De joodse gemeente is in 1948 ontbonden en bij die van Groningen gevoegd.

Een monument bij het spoorwegstation Hoogezand herinnert aan de vandaar weggevoerde joodse medeburgers.
De joodse begraafplaatsen worden onderhouden door de plaatselijke autoriteiten van Hoogezand-Sappemeer en Slochteren.

Aantal joden in Hoogezand-Sappemeer en omstreken:

1809   125

1840   237

1869   316

1899   270

1930   222

 

Hoorn

 

In 1604 komt in Hoorn de naam 'Jeudje' of Jodenstraat voor, hetgeen mogelijk wijst op de aanwezigheid van joden. In ieder geval was er aan het begin van de zeventiende eeuw sprake van proselieten (tot het jodendom bekeerden). In het nabijgelegen Grosthuizen werd in dezelfde tijd een proces aangespannen tegen drie daar woonachtige proselieten.

Hoorn maakte als haven- en handelsstad in de zeventiende eeuw een bloeiperiode door, wat veel nieuwkomers aantrok. Onder hen waren ook enige Portugese joodsekooplieden, die zich vanaf 1622 in de plaats vestigden. Twee van hen verkregen in 1631 het poorterschap, maar het was zowel aan hen, als aan degenen die na hen kwamen verboden winkels te openen of kleinhandel te bedrijven. In de loop van de achttiende eeuw kwamen er ook Hoogduitse joden naar Hoorn, ondanks het verbod om tot de gilden toe te treden.
Pas in de tweede helft van de achttiende eeuw begon de joodse gemeenschap zich te organiseren. Aanvankelijk werden de gebedsdiensten in een privé-woning gehouden, in 1780 werd een synagoge gebouwd aan de Italiaanse Zeedijk. De officiële inwijding van de joodse begraafplaats vond plaats in 1778, maar de oudste, nog leesbare grafsteen dateert reeds uit 1762.

In de loop van de negentiende eeuw groeide de joodse gemeente sterk en in 1860 was zij naar grootte de dertiende joodse gemeente van Nederland. Het joodse onderwijs was goed georganiseerd en in 1835 werd een nieuw schoolgebouw in gebruik genomen. De synagoge uit 1780 werd in 1874 opgeknapt en een kleine tien jaar later uitgebreid.

Naast het kerkbestuur waren er in Hoorn een aantal genootschappen actief, waaronder een begrafenisgenootschap, een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge en twee verenigingen ter ondersteuning van zieken en kraamvrouwen. Er was ook een leenfonds tot het aanleren van beroepen voor jongeren, een overblijfsel van een in 1865 opgerichte en na korte tijd weer opgeheven beroepsopleiding. Verscheidene joodse inwoners van Hoorn hebben deel genomen aan het plaatselijke en landelijke bestuur. Tegen het einde van de negentiende eeuw nam het ledental van de joodse gemeente snel af, een proces dat zich in de twintigste eeuw voortzette.

Aan de vooravond van de bezetting werd de synagoge nog slechts bij speciale gelegenheden gebruikt. Enige weken na de Duitse inval werden alle Duitse joden, die zich in Hoorn bevonden naar Westerbork overgebracht. In april 1942 werden de overige joden uit de plaats, op enkele na die wisten te ontsnappen, gedwongen naar Amsterdam te vertrekken, van waar ze verder gedeporteerd zijn. Slechts enkelen hadden weten onder te duiken.

De synagoge is tijdens de bezetting aan een NSB-er verkocht. Het is niet bekend wat er met het interieur gebeurd is. In 1953 is het gebouw aan de gemeente Hoorn verkocht en daarna gesloopt. In 1948 werd de joodse gemeente van Hoorn bij die van Enkhuizen gevoegd. De begraafplaats werd in 1969 ten behoeve van het verkeer geruimd. Er is een gedenkplaat onthuld en de stoffelijke resten en stenen werden overgebracht naar de Nieuwe Algemene Begraafplaats aan de Berkhouterweg.
De gemeente richtte in 1979 een monument op ter nagedachtenis aan haar vermoorde joodse burgers. Op de plaats waar eens de synagoge stond is in de muur van de nieuwbouw een gedenksteen aangebracht.

Op het bruggetje tussen het Jeudje en de G.J. Kenninkstraat werd op 4 mei 2006 een gedenksteen onthuld voor mensen die in de Tweede Wereldoorlog onderdak boden aan joodse onderduikers.

Aantal joden in Hoorn en omgeving:

1809  267

1840  486

1869  433

1899  208

1930    57