Namenlijst Galileër- of Misdadigers begraafplaats Leeuwarden

Galileër- of ‘Misdadigerskerkhof', ca.1500-18de eeuw
In 1456 werd ten noordoosten van de stad het Minderbroederskloos-ter Galilea gesticht. In 1498 werd dit klooster uit veiligheidsoverwegingen gevestigd in het nog onbebouwde oostelijke deel van de stad. Blijkens een bij testament gedane schenking ten behoeve van de bouw van het nieuwe kloostercomplex waren in 1506 de werkzaamheden nog steeds niet afgerond. Na de reformatie in 1580 werd de voormalige kloosterkapel aangewezen om onder de naam van Galileërkerk als derde godshuis van de ‘gereformeerde gemeente' te dienen. Tot dan toe hadden voornamelijk kloostermonniken op het terrein direct ten noorden van de kapel een laatste rustplaats gevonden.
Na 1580 werd het voormalige kloosterterrein verkaveld en werden er zowel in noord-zuidelijke als in oost-westelijke richting nieuwe straten aangelegd. Eén van die nieuwe straten was het Droevendal. Deze straat werd dwars over het voormalige monnikenkerkhof gerooid, zodat er van het voormalige uitgestrekte kerkhof nog slechts een klein deel overbleef dat haar oorspronkelijke bestemming bleef behouden. Echter vanaf dat moment zouden nog slechts ter dood gebrachte of in het gevang gestorven criminelen er hun laatste rustplaats vinden. Deze plek stond bij de Leeuwarders dan ook al snel bekend als het ‘Misdadigerskerkhof '. Via een steeg in het Droevendal kon dit kerkhof worden bereikt, ware het niet dat een zware deur de vrije doorgang belemmerde. Over het kerkhof zelf is vrij weinig bekend, zodat niet exact bekend is tot wanneer er is begraven.
Bij de sloop in 1940 werden een deel van de zerken is naar Minnertsga vervoerd, alwaar zij - omgekeerd - in de vloer van de N.H. kerk zijn verwerkt. Na de sloop van de kerk en de ten noorden daarvan gelegen bebouwing liet de PTT er eind jaren vijftig het ‘Telefoonkantoor' bouwen. Het was op deze plek, aan de zijde van het Droevendal, waar in de zomer van 1961 een gebouwtje voor de bedrijfsarts van de PTT moest verrijzen. Onderzoek ter plekke maakte duidelijk dat het hier niet om een doorsnee dodenakker ging. Zo waren de doodkisten bijzonder grof en onafgewerkt uitgevoerd en was er geen enkele regelmaat in de wijze van begraven te herkennen. De doden waren als het ware op een even onverschillige als willekeurige wijze onder de grond gestopt. Dat niet iedere terechtgestelde het ‘voorrecht' had om te worden begraven moge duidelijk zijn. Het hing van de strafmaat af of ‘het lichaem de begraeffenisse werd gegund'. Vele misdadigers werden ‘anderen ten exempel, ten prooije gelaten aan de vogelen des velds'. Dit hield in dat zij boven een gemetselde put in de Galgefenne - ongeveer ter plekke van het huidige kantoorgebouw van 'De Friesland' aan de Harlingertrekweg - werden ophangen, totdat het voortschrijdende ontbindingsproces hen in de put deed storten.