Kamp Sint Ignatiuscollege
Kamp Sint Ignatiuscollege
Valkenburg
Meteen na de bevrijding - in Limburg vanaf september 1944 - ontstond een ware klopjacht op iedereen die met de vijand had geheuld of daarvan werd verdacht. 'Foute Nederlanders' (NSB'ers, SS'ers en andere collaborateurs) werden door verzetsmensen en politieagenten in hechtenis genomen en aan justitie overgedragen. Een deel van hen ging aan de slag als mijnwerker en werd ondergebracht in een voormalig klooster in Valkenburg.
De eerste tijd na de bevrijding was het aantal mijnwerkers in Limburg, als gevolg van het vertrek van Duitsers, de verwijdering van NSB'ers en Duitsgezinde elementen uit het mijnbedrijf en de ontslagname van oorlogsvrijwilligers gedaald van 26.000 naar 19.000. Deze plotselinge sterke daling bracht de productie in gevaar. Om het tekort aan mijnarbeiders te kunnen aanvullen werden er wervingsacties georganiseerd onder politieke delinquenten, gedemobiliseerde Polen en andere, veelal buitenlandse, arbeiders die op deze wijze hun steentje konden bijdragen aan de wederopbouw van Nederland.
Het aantal politieke delinquenten dat op vrijwillige basis mijnarbeid wilde verrichten, overtrof alle verwachtingen. Waarschijnlijk waren het loon, de ziektekosten-voorziening en de voedsel- en tabaksrantsoenen voor politieke delinquenten die op vrijwillige basis mijnarbeid verrichtten hieraan mede debet. Er meldden zich ongeveer 4000 mannen tussen de 30 en 45 jaar oud voor de noodzakelijke medische keuring. Hiervan werd circa 38 procent afgekeurd.
In 1947 verbleven in Zuid-Limburg meer dan 3000 gedetineerden in interneringskampen. Een van die kampen was gevestigd in het uit 1894 stammende Ignatiuscollege te Valkenburg aan de Geul, het voormalige opleidingsinstituut van de jezuïeten in Broekhem-Noord. In 1942 hadden de Duitsers de gebouwen m beslag genomen en hadden de jezuïeten van de ene op de andere dag moeten vertrekken.
De Duitsers hadden er toen een SS-Reichsschule für Jungen gevestigd. Tot september 1944 was hier de nieuwe elite van het Derde Rijk voorbereid op hun toekomstige taak als leiders van de Nieuwe Orde. Zij waren op hun beurt verdreven door de Amerikaanse bevrijders. Na de bevrijding was het voormalige Ignatiuscollege in gebruik geweest als Amerikaans Evacuation Hospital (november 1944 - maart 1945) en waren er zo'n 12.000 gewonden uit het Ardennenoffensief en de Slag om het Hürttgenwald verzorgd.- Na het vertrek van de Amerikanen was in het leegstaande gebouw een repatriëringskamp ingericht voor tijdelijk verblijf van mensen die waren teruggekeerd uit Duitsland: voormalige dwangarbeiders, concentratiekampgevangenen, maar ook mensen die vrijwillig in Duitsland hadden gewerkt.` In interneringskamp Valkenburg was ook het Centraal Ziekenhuis der Mijnkampen gevestigd, met 168 bedden en een operatiezaal. Artsen en verpleegkundigen waren allen politieke delinquenten.
Door alle gedaantewisselingen tijdens de oorlog had het monumentale gebouw zijn pracht en praal geheel verloren. Pater jezuïetJos Evers, die als aalmoezenier in het Valkenburgse interneringskamp had gewerkt, zei hierover: 'De kapel was door de Duitsers afgebroken. ( ... ) Ook het kerkhof hadden ze met de grond gelijk gemaakt. Niets meer leek op het vroegere klooster. Het was een echt detentiekamp met prikkeldraadversperringen en wat al niet meer. Ruim 1600 NSB'ers uit alle delen van het land waren hier gedetineerd.`
Elk interneringskamp stond onder leiding van een kampcommandant. Soms was slechts één commandant belast met de leiding van meerdere kampen, hetgeen tot gevolg had dat hij hooguit in een van de kampen aanwezig was. Van het geven van leiding aan en het houden van toezicht op personeelsleden kwam dan bitter weinig terecht. In kamp Valkenburg schijnt de commandant, die in Maastricht woonde, maar eenmaal per week een bezoek te hebben gebracht.
Vanaf medio mei 1946 telde interneringskamp Valkenburg zo'n 1500 politieke delinquenten. Zij hadden ervoor gekozen liever als ondergronds arbeider in de Limburgse kolenmijnen te werken dan in een gevangenis hun tijd uit te zitten. Zij werden tewerkgesteld in de Oranje Nassau II (Schaesberg), de Oranje Nassau III (Heerlerheide) en de Laura (Eygelshoven). Betrekkelijk veel arbeiders waren niet-Limburgers, lid van een protestantse kerk, ongeschoold of hadden geen of weinig relevante werkervaring. Dagelijks werden zij in bewaakte autobussen naar hun werkplek vervoerd. Ze werkten in afzonderlijke ploegen met aparte opzichters of instructeurs. Vaak liet hun arbeidsinzet niets te wensen over. In het kamp ontwikkelde zich gaandeweg een genormaliseerde situatie, met mogelijkheden tot recreatie en sport. Ontsnappingspogingen kwamen relatief weinig voor."
Op woensdag 2 oktober 1946 voltrok zich een ramp in de mijn Laura. Een pijler op 274 meter diepte stortte in. Daarbij kwamen vijf politieke gevangenen uit kamp Valkenburg om het leven. Kort tevoren had een opzichter de pijler nog goedgekeurd. Het jongste slachtoffer was 22 jaar, het oudste 37 jaar. Zij lieten vrouw en verwanten na. Eén man overleefde de ramp en raakte met een beenbreuk slechts licht gewond.
Bekende delinquente mijnwerkers:
- Jos Dautzenberg
Een van de politieke delinquenten die in Valkenburg geïnterneerd was, was J.J. Dautzenberg uit Kerkrade. Over hem schreef zijn kleinzoon Anton Dautzenberg het volgende: 'In 1940 werd hij lid van de NSB en het NAF, het Nederlandsche Arbeidersfront, een nationaalsocialistische vakcentrale. In 1941 legde hij de eed op de Führer af en trad hij toe tot de Nederlandsche SS, en later tot de Germaansche SS. Hij was geabonneerd op Het Nationale Dagblad, De Zwarte Soldaat, De Spade en de Deutsche Zeitung. In zijn woning hing een portret van Mussert.
In 1944 werd hij eerst lid en later commandant van de Landwacht, een paramilitaire organisatie die als een soort hulppolitie de Duitsers assisteerde. Hij heeft verdachte personen opgespoord, gearresteerd en overgedragen aan de SD, de Sichterheitsdienst. In het archief kwamen we talloze documenten tegen die mijn opa ondertekende met 'SS-maat', 'SS-Mann' of 'SS Sturmmann der Germ. SS. Jos. Dautzenberg' -'SS' uitgevoerd in de bekende dubbele bliksemschicht. De toon van de door hem opgestelde teksten is zakelijk, bevelend, koud: ALLE LANDWACHTERS ZIJN VERPLICHT HUN GEWEER MEDE TE BRENGEN!! De groepscommandant, J.J. Dautzenberg.’ Veel berichten worden afgesloten met 'Heil Hitler', 'Nat. Soc. Grusz' of 'Hou Zee'. De procureur-generaal eiste negen jaar gevangenisstraf. Mijn opa werd uiteindelijk veroordeeld tot zeveneneenhalf jaar en ontzetting uit de kiesrechten voor de duur van zijn leven. Hij werd opgesloten in een kamp voor politieke gevangenen in Valkenburg en na drie jaar overgebracht naar de strafgevangenis in Eygelshoven, zodat hij in de plaatselijke mijn kon werken om geld te verdienen voor zijn gezin.
- Freek Meijer
Freek Meijer werd geboren te Sleen (Drenthe) op 15 februari 1908. Hij was transportarbeider van beroep. Hij woonde in Lippenhuizen, gemeente Opsterland (Friesland). Als voormalig soldaat van een SS-wacht-bataljon en als chauffeur had hij deelgenomen aan acties te Valkenheide (Utrecht), de Slag om Arnhem en een razzia in de Noordoostpolder. Zijn zaak is onderzocht door de Politieke Recherche Afdeling (PRA) te Leeuwarden.
- Heinrich Boere
De bekende Nederlandse oorlogsmisdadiger Heinrich Boere uit Maastricht wist na twee jaar gevangenschap tijdens het busvervoer naar een steenkolenmijn te ontsnappen. Hij vluchtte naar Duitsland. In 1949 werd hij bij verstek ter dood veroordeeld, een straf die later in levenslang werd omgezet.
Vanaf 1954 woonde hij in Eschweiler bij Aken, waar hij in de mijnen van Alsdorf heeft gewerkt. In december 2013 overleed hij op 92-jarige leeftijd in een gevangenisziekenhuis, nadat men hem op hoge leeftijd alsnog had berecht voor zijn oorlogsmisdaden.
- Jan Willem van der Tuin
Ook Jan Willem van der Tuin, een Nederlandse marechaussee die als spion voor de Sicherheitsdienst werkte en verschillende verzetsstrijders had verraden, vluchtte in 1947. Bij verstek werd hij ter dood veroordeeld. Hij wist zijn straf echter te ontlopen.
Op woensdag 3 september 1947 weigerden circa duizend politieke delinquenten kamp Valkenburg te verlaten om zich naar hun werk te begeven. Voor 24 uur hadden zij hun werk neergelegd omdat zij het niet eens waren met bepaalde besluiten en omdat zij meenden dat beloften niet werden waargemaakt. Zij eisten onder meer extra (betaalde) verlofdagen, meer bezoektijd van hun vrouwen, gelijke rantsoenen als vrije mijnwerkers, bijzondere verstrekkingen van textiel, kolen en rookwaar en ten slotte een betere protestantse geestelijke verzorging.
De stakers eisten het onderste uit de kan. Vanwege het grote belang van de kolenproductie verwachtten zij dat er geen disciplinaire maatregelen tegen hen getroffen zouden worden. De eendagsstaking deed heel wat stof opwaaien binnen politiek en samenleving. Notabelen vreesden dat de staking naar andere kampen zou overslaan. Sommige mijnkampen waren reeds op de hoogte van hetgeen zich in Valkenburg afspeelde. 'Den Haag' besliste dat er ingegrepen moest worden, indien nodig met harde hand. Bemiddelingspogingen werden ondernomen. Zo luisterde dr.ir. Christiaan Groothoff (1887-1969), president-directeur der Nederlandse Staatsmijnen en beheerder van de Nederlandse kolenmijnen, naar de grieven van de stakers en beloofde hij serieus aandacht te zullen schenken aan de door hen geuite klachten.
Het Directoraat-Generaal van de Bijzondere Rechtspleging besloot interneringskamp Valkenburg te laten ontruimen om onrust en chaos in Valkenburg en in andere (mijn)kampen te voorkomen. Onder escorte van enkele honderden bewapende militairen en politieagenten werden de meeste delinquenten in gesloten vrachtwagens afgevoerd en over verschillende kampen in Nederland verspreid. Alleen delinquenten die ernstig ziek waren, die op het kamp zelf werkten of die bij de kampadministratie waren ingedeeld, mochten in Valkenburg blijven. Gezagshandhaving genoot de hoogste prioriteit en was even zelfs belangrijker dan de noodzakelijke kolenproductie. De ontruiming van het Ignatiuscollege verliep vredig.`
Volgens de autoriteiten moesten politieke delinquenten niet denken, dat zij onmisbaar waren en dat zij als mijnarbeiders eisen konden stellen. Ze hadden niks te klagen want zij verkeerden als mijnwerkers in een bevoorrechte positie, zo was de algemene opvatting. Zo verdienden zij evenveel loon als vrije mijnwerkers en mochten ze hun loon, na aftrek van een aantal vaste kostenposten, naar hun familie of gezin sturen. De Tweede Kamercommissie voor Privaat- en Strafrecht liet na een serie bezoeken aan kampen daarom het volgende weten: 'Het stellen van eisen, welker inwilliging men met behulp van een staking tracht af te dwingen, kan trouwens bij personen, die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, onder geen omstandigheid worden toegelaten. De genomen maatregel van overbrenging van alle stakers naar andere kampen buiten de mijnstreek acht de commissie dan ook volkomen gerechtvaardigd. De arbeid in de mijnen biedt voor de gedetineerden zelf zoveel voordelen, dat degenen, die deze voordelen niet voldoende blijken te waarderen, daarvan uitgesloten dienen te worden.
Natuurlijk is het met het oog op onze kolenproductie in hoge mate te betreuren, dat het aantal ondergrondse arbeiders - alle gedetineerden werken ondergronds - hierdoor aanzienlijk is gedaald, doch dit mag geen reden zijn om aan eisen van gedetineerden toe te geven. Er zijn onder de gedetineerden in de andere kampen trouwens nog vele liefhebbers voor plaatsing in de mijnen te vinden. Bovendien kan men na enige tijd de overgeplaatsten, voor zover zij niet tot de daadwerkelijke aanstichters behoren, weer in de gelegenheid stellen zich voor mijnarbeid aan te melden. Leidinggevenden beschouwden bepaalde intellectuele politieke delinquenten als de grootste raddraaiers. Hugo van den Broeck, de nazigezinde ex-hoofdredacteur van de voormalige Limburger Koerier, vertrouwensman en woordvoerder van vele politieke delinquenten, zou de stakingsleider zijn geweest. Ook de Enschedese oud-landwachter Roelof Heuten werd van subversieve activiteiten verdacht. Heuten was een van de leidende figuren geweest binnen een groep landwachters die in Delden en Borne (Overijssel) terreur hadden uitgeoefend. In september 1947 moest de 30-jarige Heuten voor het Bijzondere Hof te Arnhem verschijnen. Hij werd ervan verdacht een van de voornaamste raddraaiers van de staking zijn geweest. Heuten ontkende dat stellig. Op de dag van de staking zou hij geen deel hebben uitgemaakt van de ploeg die moeilijkheden veroorzaakte. Hij en zijn ploegmaten zouden de hele dag gewerkt hebben. 's Avonds zou hij wel bij een vergadering zijn geweest, maar tijdens die bijeenkomst zou hij naar eigen zeggen tot rust en orde hebben gemaand. 'De kampcommandant zou zich schromelijk vergissen', aldus Heuten.`
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in kamp Valkenburg werd in kasteel Amstenrade, het centrale kantoor van de Limburgse mijnkampen, door minister van Justitie Van Maarseveen en andere betrokkenen vergaderd over de kwestie.
De overbrenging van politieke delinquenten uit Valkenburg naar elders had immers negatieve gevolgen voor de kolenproductie. Onmiddellijk werden er maatregelen getroffen om te voorkomen dat de kolenproductie aanmerkelijk zou teruglopen. Het toezichthoudend personeel kreeg de opdracht om zoveel mogelijk arbeiders aan het kolenfront te plaatsen. Andere werkzaamheden, zoals onderhoud, werden korte tijd opgeschort.
Onderzocht werd of een deel van de stakers, niet de raddraaiers, naar kamp Valkenburg teruggeplaatst kon worden. De orde werd hersteld, de rust keerde weer. Het krachtig ingrijpen door de overheid deed de opstandige stemming binnen kamp Valkenburg veranderen.
Honderden geinterneerde mijnwerkers werden al snel weer teruggeplaatst naar Valkenburg. Er kon nu weer met man en macht gewerkt worden aan het verhogen van de kolenproductie, die voor het naoorlogse Nederland zo belangrijk was. De inzet van politieke delinquenten uit kamp Valkenburg en uit andere Limburgse mijn(werkers)kampen heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het welslagen van de wederopbouw`
Uit een herderlijk schrijven van het Nederlandse Episcopaat uit 1946 en 1947, en uit een Vastenbrief uit 1949 - circulaires mede ondertekend door mgr.dr. G. Lemmens, bisschop van Roermond - blijkt dat de bisschoppen de katholieken opriepen om vergevingsgezind te zijn ten opzichte van vrijgelaten politieke delinquenten. Katholieken zouden ex-gedetineerden en hun gezinnen weer moeten opnemen binnen de samenleving, bijvoorbeeld door het verschaffen van passende, betaalbare woonruimte. Het zou christenplicht zijn om vreemdelingen te herbergen. Overigens, niet alleen de katholieke kerk maar ook de hervormde kerk en de Nederlandse overheid boden politieke delinquenten de nodige ruimte om weer te integreren in de samenleving.
De gereformeerde kerk en de geestverwante Anti-Revolutionaire Partij (ARP), felle tegenstanders van de NSB en sterk betrokken bij het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetter, toonden zich daarentegen minder vergevingsgezind jegens collaborateurs c.q. politieke delinquenten. Een grote bron van zorg voor kerk en overheid vormde de langdurige scheiding tussen politieke delinquenten en hun levenspartners, hetgeen dikwijls op echtscheiding uitliep. De leus voor nationale wederopbouw 'Gezinsherstel is volksherstel' werd daarom ook van toepassing geacht op collaborateurs. Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD), een in september 1945 opgerichte landelijke reclasseringsorganisatie van vrijwilligers met plaatselijke afdelingen, onder andere in Heerlen en Maastricht, probeerde zoveel mogelijk (ex-)politieke delinquenten en hun gezinnen te helpen, onder meer bij het vinden van een betaalde baan en gepaste huisvesting.
Nadat de politieke delinquenten eind 1948 definitief uit kamp Valkenburg waren vertrokken, bleef het voormalige klooster tot 1962 leeg staan. Het gebouw was volledig uitgewoond. Het ooit zo prachtige complex werd 'een steen des aanstoots'.
Een verslaggever van De Gazet van Limburg, die begin 1954 het totaal verlaten Ignatiuscollege bezocht, liet zijn fantasie de vrije teugel, sloot zijn ogen, liet de historie herleven, en schreef het volgende: 'Dan luistert men naar de gespijkerde laarzen, welke op en af dreunen bij de verwoesting en de afbraak van de kerk. Zij glijden weg op het leien torentje, dat het kruis torst en dat tenslotte, gewurgd door een zwaar touw, bezwijkt. Het galmen gaat over in het gefluister van de ziekenverpleegsters, die de pijnlijke kreten van gewonde Amerikaanse bevrijders helen. Dan weer is er het gehuil van moeders en kinderen, die in afwachting van een definitieve bestemming, de honderden kamers van het college bevolken.
In 1964 werd in het complex een bejaardencentrum van de zusters franciscanessen gevestigd: Huize Boslust. Na enkele decennia bleek het centrum niet meer te voldoen aan alle voorschriften en werden de bejaarden ondergebracht in nieuwe tehuizen. De zusters bouwden aangrenzend aan het oude gebouw een nieuw klooster. Aan het eind van de twintigste eeuw werd het voormalige klooster verkocht aan Stichting Transcendente Meditatie Nederland, een organisatie van volgelingen van Maharishi Mahesh Yogi. Nadat de stichting was verdwenen, raakte het monumentale pand in verval. Op 30 november 2001 werd het pand getroffen door een grote brand. Hierdoor ging het dak van een vleugel van het pand volledig in vlammen op en werd een deel van het gebouw onbewoonbaar. In 2005 vertrokken de laatste Maharishi Mahesh Yogiaanhangers. In 2017 werd het plan opgevat het complex om te bouwen tot een hotel met congrescentrum en wellnessruimte.