Namenlijst begraafplaats Houthem

Houthem – Grafmonument voor de heilige Gerlach

23 april 2018

René ten Dam

In de kerk staat het houten praalgraf voor de heilige kluizenaar Gerlach, overleden in 1165. Over Gerlach zijn talloze beschrijvingen bewaard gebleven.

 

Belangrijk in de geschiedschrijving van Gerlach is de levensbeschrijving van de heilige. Deze zogenaamde vita zou omstreeks 1227 zijn opgesteld door een lid van het klooster dat in Houthem was ontstaan na de dood van Gerlach. Daar werd het handschrift ook eeuwenlang bewaard. De naam Gerlach komt echter al in eerdere stukken voor, zoals in 1202 als ‘loci Sancti Gerlaci’, plek van de Heilige Gerlach. Ook in een brief van tussen 1230 en 1240 is er sprake van ‘ecclesia sancti Gerlaci’, kerk van Gerlachus. De vroegste afbeelding van de Heilige Gerlach is een zegelstempel uit 1257 waarop Gerlach als pelgrim met stok en reistas staat afgebeeld. Er bestaat dan ook geen twijfel dat Gerlach daadwerkelijk heeft geleefd in Houthem en daar in 1165 is overleden.

 

In 1600 beschreef de toenmalige proost van het klooster, Erasmus Ghoye, het levensverhaal van Gerlach uitvoerig in zijn Vita Beati Gerlaci Eremytae. Zeer waarschijnlijk maakte hij gebruik van de oorspronkelijke vita uit 1227, maar mogelijk werd hij ook geïnspireerd door een bloemlezing over heiligen, de ‘Sanctilogium’ van de Brusselse kanunnik Johannes Gieleman dat omstreeks 1475 verscheen. De Sanctilogium bevat de vroegst bekende levensbeschrijving over Gerlach van buiten Houthem en verhaalt onder meer over zijn biecht aan de paus en de gift van een kroontje door de Duitse mystica Hildegard van Bingen. Het kroontje dat haar door de bisschop was geschonken bij haar wijding was het symbool voor haar huwelijk met Christus. Terwijl kort na 1600 het handschrift uit 1225 zoekraakte, was het werk van Ghoye van groot belang voor de vernieuwde verering van Gerlach. Het Latijnse werk werd in 1612 in het Nederlands vertaald en in 1618 in het Frans. In 1745 verscheen een nieuwe Nederlandstalige uitgave.

 

Een vita is geen historisch werk, maar de beschrijving van een historisch persoon in een religieus-literaire vorm. Het is een werk van devotie. We kunnen er dan ook vanuit gaan dat waarschijnlijk niet alles precies zo is gegaan als is overgeleverd.

 

De oorspronkelijke vita bestond uit twee delen: de eigenlijke vita of levensbeschrijving en de Miracula of wonderen en gebedsverhoringen.

 

Gerlach werd omstreeks 1120 geboren in of nabij Maastricht en stamde uit een adellijk geslacht. Als jongeling leidde hij een weinig stichtelijk leven. Een keerpunt in zijn leven vormde de dood van zijn vrouw. Na zijn bekering kleedde Gerlach zich in een haren boetehemd en liep blootvoets rond. Over zijn boetekleed droeg Gerlach een ijzeren maliënkolder, zodoende zijn ledematen pijnigend en ze dwingen tot onderwerping aan zijn geest. Gerlach vertrok als pelgrim en boeteling naar Rome en vandaar naar Jeruzalem om er vee te houden voor de johannieters, een orde die was ontstaan uit de hospitaalridders van Jeruzalem. Met een schriftelijke goedkeuring van de paus keerde hij terug als kluizenaar en nam zijn intrek in een holle eik in Houthem. Zijn brood mengde hij met as en het water haalde hij uit een bron nabij zijn eik. Elke doordeweekse dag liep hij blootvoets bijna negen kilometer naar Maastricht om daar te bidden bij het graf van de heilige Servaas. Op zaterdag liep Gerlach naar de dom in Aken. Zijn devotie kreeg bewondering van het volk, maar een aantal geestelijken beklaagde zich en de bisschop van Luik liet de eik omhakken toen de geestelijken hem voorhielden dat Gerlach geld verborg in zijn eik. Toen de bisschop zijn fout inzag, nam hij de zorg voor Gerlach op zich. Hij liet planken zagen uit het hout van de eik en een kapel met een woonvertrek voor de kluizenaar bouwen. Al bij leven moet Gerlach veel aanzien hebben gehad en veel volk reisde af naar Houthem om hem te bezoeken. Een adellijke dame, genaamd Oda en eigenares van het domein waarop Gerlach woonde, schonk hem het terrein rondom zijn cel zodat Gerlach en zijn volgelingen op die plaats hun geloof konden belijden.

 

In het jaar van zijn dood liet Gerlach op een dag water brengen uit de bron. Hij nam een slok en proefde wijn. Hij sprak de priester die hem het water bracht aan en vermaande hem omdat hij hem wijn had gegeven terwijl Gerlach al veertien jaar geen alcohol had gedronken en sober leefde. Gerlach goot de wijn in de goot onder het altaar en vroeg de priester opnieuw water te scheppen. Weer smaakt het water naar wijn en Gerlach nam nu zelf water uit de bron. Toen hij een slok nam en weer wijn proefde, dankte hij de Heer die hem liet proeven ‘van de schatten van Zijn goedheid’.

 

Na zijn dood werd Gerlach in de kapel begraven, op de plek die hij zelf had aangewezen en gekleed in het haren kleed en zijn maliënkolder.

 

In het begin van de dertiende eeuw werd een norbertijner klooster gesticht naast de kapel. Toen de kapel bij een overstroming van de Geul onder water kwam te staan, lag het lichaam van Gerlach ‘in een modderpoel’. Zijn beenderen werden gereinigd en overgebracht naar een tombe die speciaal was gebouwd. Zo’n vijftig jaar later werd het gebeente in een nieuw praalgraf geplaatst. Daarin moet het zich tot de achttiende eeuw hebben bevonden toen een nieuwe reliekenkist werd vervaardigd, waarschijnlijk tegelijkertijd met de bouw van het grafmonument in 1783. De schrijn werd toen aan het hoofdeinde van het grafmonument geplaatst.

 

In 1581 hadden de Noordelijke Nederlanden zich afgescheiden van de zuidelijke gewesten en gingen verder onder de naam Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In 1715 gingen de Zuidelijke Nederlanden over van de Spaanse tak van het Huis Habsburg naar de Oostenrijkse tak. Vanaf dat moment werden de Spaanse Nederlanden de Oostenrijkse Nederlanden.

 

Vanaf het begin van de veertiende eeuw liep de verering van Gerlach terug, maar bloeide weer op nadat Ghoye de vita had geschreven. Dit terwijl er veel onrust was in Houthem en omgeving. Tijdens de Opstand werden de kerk en het klooster regelmatig geplunderd en toegetakeld, zowel door Staatse als Spaanse troepen. Maar terwijl in de tweede helft van de zeventiende eeuw het omliggende gebied van Houthem Staats grondgebied werd, bleef het klooster met de kerk tot het Habsburgse Rijk behoren. Hierdoor kon de verering van Gerlach blijven plaatsvinden. Dit veranderde echter toen in 1786 Houthem aan de Republiek verviel en de nonnen door de Oostenrijkse keizer werden gedwongen naar een klooster op keizerlijk gebied te verhuizen. Ze trokken naar het voormalige kartuizerklooster in Roermond en namen zowel de schrijn als het praalgraf (!) mee. In Roermond ging de verering van Gerlach verder. Het verlaten klooster in Houthem verloor haar kerkelijke functie en werd in 1794 een Frans militair hospitaal nadat het gebied in Frans bezit was gekomen.

 

De kerk bij het klooster is gebouwd tussen 1720 en 1727 en was het sluitstuk van de herbouw van het adellijk damesklooster. De architect van de kerk is onbekend, maar de kerk ontleent haar betekenis aan de barokke schilderingen in het interieur van de Duitser Johan Adam Schöpf uit 1751. De katholieke kerk omarmde de barok als tegenreactie op de reformatie. De kunststroming is een uitdrukking van triomf en uitbundig optimisme, waarbij individuele elementen opgaan in het geheel. Omdat de kerk van Houthem tijdens roerige jaren lang onder katholieke invloedsfeer bleef en het grootste deel van de omgeving onder protestants beheer viel, zijn de barokke schilderingen een unicum in Nederland.

 

De schilderingen op de wanden en het gewelf illustreren de oorspronkelijke dubbelfunctie van de kerk, namelijk pelgrimskerk en kloosterkerk. Het koor van de kerk was het exclusieve domein voor het klooster. Op de wanden zijn Nieuw-Testamentische schilderingen aangebracht, alsmede het Offer van Abraham. Op de zijwanden van de kerk zijn aan beide zijden vijf taferelen uit het leven van de heilige Gerlach aangebracht, zoals verhaald in de vita. Centraal in de kerk staat de graftombe voor St. Gerlach. Waarschijnlijk was op het gewelf boven de tombe de hemelopneming van de heilige verbeeld. Maar helaas is dit verloren gegaan bij de instorting van het gewelf omstreeks 1800.

 

Achter in de kerk bevond zich vroeger een kapel voor de zusters van het klooster, dat waarschijnlijk met enkele spleetvensters van de kerk gescheiden was. De oorspronkelijke kerk had dan ook drie ingangen: één voor de proost en priesters, één voor de pelgrims en een derde voor de zusters. De kerk heeft de afgelopen twee eeuwen meerdere verbouwingen ondergaan, resulterend in de huidige staat.

 

Het klooster en de kerk in Houthem werden na een periode van leegstand eind achttiende eeuw particulier bezit, waarna in 1808 de kerk aan de gemeente Houthem werd geschonken, die haar vervolgens als parochiekerk in gebruik nam. Als patroon gold daarna niet langer Sint Maarten, maar Sint Gerlach.

 

Op het graf van Gerlach werd in 1783 een witgeschilderde houten tombe gebouwd, met een kern van mergel. Op de tombe werd een witgeschilderd houten beeld, een zogenaamde gisant, van Gerlach geplaatst, liggend op een bed. Zijn hoofd rust op een kussen en zijn ogen zijn gesloten. Op zijn borst het kruis van Jeruzalem en onder zijn gekruiste handen een lange pelgrimsstaf. Gerlach draagt geen schoeisel, wat herinnert aan zijn dagelijkse blootvoetse pelgrimage naar Maastricht. Het hoofd is getooid met een stervormig aureool van messing. Aan de voorzijde van het monument een medaillon met de tekst ‘S. Gerlace, ora pro nobis – 1783’. Op het hoofdeinde op een medaillon de tekst ‘Mortvvs Hic Vigilia Epiphniae’, wat op een onjuist sterfjaar (1171) zou wijzen ‘op deze plaats overleden aan de vooravond van ’s-Heren Verschijning’.