Namenlijst Joodse Begraafplaats Vianen
De eerste joden die vermeld werden en waarover iets terug te vinden is in oude archiefstukken van Vianen, hadden geen beste reputatie. Zo wurgde Salomon Sanders op 8 januari 1711 de hoogbejaarde vrouw Agatha de Bruijn, terwijl zijn compaan Elias Haas op de uitkijk stond. Beiden werden zwaar gestraft. 23 November 1712, bijna twee jaar later, werden de vonnissen voltrokken. Haas werd op een rad gebonden, half gewurgd en geradbraakt tot de dood er op volgde. Salomon Sanders werd gewurgd met een koord tot de dood er op volgde. Daarna werden beide lichamen naar het galgenveld gebracht en daar ter afschrikking opgehangen. En hoewel Salomon Sanders de daadwerkelijke moord had gepleegd, moest Elias Haas de gerechtskosten betalen en werden al zijn goederen geconfisqueerd. De moord op Agatha de Bruijn had ook gevolgen voor andere joodse inwoners van Vianen. Op 31 augustus besloot de magistraat van de stad dat 'alle joden en jodinnen die geen burgers of burgeressen zijn, binnen 14 dagen na [bekendmaking] uit de stad moeten zijn vertrokken.'
Het galgenveld waar de lichamen van beide mannen werden opgehangen lag langs de zuidelijke oever van de Lek en in de uiterwaarden ten oosten van Vianen. Galgenvelden kwamen vroeger voor in het hele land. Elke stad en soms ook dorpen hadden een gerecht of een galgenveld. Soms werden ze gebruikt, zoals in Vianen. Vaak dienden ze enkel ter afschrikking. Zo is van het achter de oude begraafplaats gelegen gerecht in Amerongen bekend dat deze nooit als zodanig is gebruikt. Wanneer een galg wel werd gebruikt, voor het tentoonstellen van lijken om als voorbeeld en afschrikking te dienen, wilde dat ook zeggen dat er menselijke resten overbleven. Meestal werden de botten kaalgevreten door vogels en ongedierte. Onder sommige galgen werd een put gegraven of gemetseld waar de botresten in vielen of ingegooid werden. Bij andere galgenvelden werden de resten begraven in de directe nabijheid van de galg. Soms deden nabestaanden een verzoek aan de lokale overheid om de lichamelijke resten te mogen begraven. Dat gebeurde echter niet op de reguliere kerkhoven, daarvoor was de zonde te groot. Soms werden de overledenen dan onder de heg of op een stuk grond direct gelegen aan het kerkhof begraven. Maar het kwam ook voor dat de resten elders begraven werden, vaak op niet al te grote afstand van het gerecht.
De vervolging en achterstelling van joden is van alle tijden. Met moeite verkregen ze soms burgerrechten. Het heeft lang geduurd voordat joden maatschappelijk hoge posities konden bekleden. Daar kwam ook bij dat joodse cultuur eigen tradities en gebruiken kent die niet altijd aansloten op bestaande christelijke gebruiken. Zo schrijft de joodse wet een eigen plek van begraven voor, die volgens de regels is gelegen buiten de woongemeenschap, iets wat in eerste instantie zelden of slechts oogluikend werd toegestaan. Uiteindelijk ontstonden bij vele steden en dorpen buiten de stadsmuren en soms, zoals in Vianen aan de rand van een dijk, kleine joodse begraafplaatsen. Wanneer de plek in Vianen als joodse begraafplaats in gebruik is genomen, is onbekend, maar waarschijnlijk ergens rond 1720. Deze begraafplaats is naar alle waarschijnlijkheid ontstaan op een plek waar andere ongewensten werden begraven, zoals terechtgestelden die waren opgehangen aan de galg. De locatie was gelegen bij de noordoosthoek van de stad aan de Zomerdijk. Daar lag een hoek in de dijk, die zich goed leende om stoffelijke resten te begraven. Het is zeer goed mogelijk dat Haas en Sanders hier ook zijn begraven. Misschien wel als eerste joden van Vianen.
In de periode van 1722 en 1787 zijn er op de begraafplaats 112 joden begraven, voor een groot deel betreft het jonge kinderen. Dit aantal is echter groter dan het aantal joden dat in die periode in Vianen is overleden. De joodse gemeente in Vianen had namelijk een regionale functie, zodat ook joden uit omliggende plaatsen als IJsselstein en Culemborg in Vianen begraven werden. De eerste geregistreerde begrafenis was op 3 maart 1722. Het betrof een joodse vrouw uit IJsselstein. Voor de begrafenis moest overigens toestemming verkregen worden van het bestuur van de Grote Kerk in Vianen. Tevens moest een vergoeding betaald worden aan datzelfde bestuur. Begraven was een lucratieve verdienste voor kerkbesturen en daarvoor hoefden de doden niet eens op het kerkhof bij de kerk begraven te worden! Over de periode 1787 tot 1807 is niets te vinden wat betreft begrafenissen. Belangrijkste reden zal zijn dat gemeenten in die periode nog niet verplicht waren een registratie over het aantal begraven lijken te voeren. Het is daarom ook onwaarschijnlijk dat er gedurende deze tijd geen joden zijn begraven op de begraafplaats.
Onduidelijk is hoe groot de begraafplaats is geweest. Wel is bekend dat deze tot 1807 is gebruikt. Maar ook daarna zette het gemeentebestuur van Vianen zich nog in voor het in goede staat houden van deze joodse begraafplaats. Maar dat kon niet verhinderen dat in 1812 enkele grafzerken van de begraafplaats verdwenen. Vermoedelijk zijn ze gebruikt om als stoeptegel te dienen. Nachtwakers van de stad werden geïnstrueerd om verdachte figuren te melden bij de autoriteiten.
De tweede joodse begraafplaats
In de Franse tijd verdween het verschil tussen gewone ingezetenen van steden en joodse bewoners. Mogelijk is dit een belangrijke reden geweest voor het joodse kerkbestuur in Vianen om op 27 februari 1807 het verzoek te doen om een nieuwe, eigen begraafplaats aan te mogen leggen. Toestemming werd al op 3 april van dat jaar verleend. Voor de joodse begraafplaats werd een stuk grond gebruikt aan het Walsland, dat al eigendom was van de Israëlitische gemeente. Op de eerste kadastertekening van Vianen heeft de begraafplaats een oppervlakte van 118 m2, bekend onder Sectie A no. 25. Omdat de joodse traditie voorschrijft dat de doden met minimaal een laag aarde van vier voet moeten worden afgedekt, lag de begraafplaats hoger dan de omgeving. Aan de stadszijde sloot de begraafplaats aan op de stadsmuur en was voor de rest afgezet met een muur van zeven voet hoog. Hierdoor was de begraafplaats beschermd gelegen.
Joodse begrafenissen vonden in Vianen in die tijd voornamelijk plaats in de vroege ochtend. Waarschijnlijk hierom kregen de joden opdracht bij hun begrafenissen zoveel mogelijk buiten de stad om te gaan. Bij de eerste joodse begraafplaats was dit niet zo moeilijk, aangezien deze buiten de stad gelegen was. De tweede joodse begraafplaats was weliswaar wel buitenom te bereiken, maar dan moest men wel over het erf van een boer.
Toen het koninkrijk Holland werd ingelijfd bij het Franse rijk in 1810, golden hier ook de Franse wetten. De nieuw aangelegde begraafplaats voldeed daarmee niet meer aan de voorschiften en mocht niet meer gebruikt worden. Dat zou echter tot 1820 duren.
De eerste joodse begraafplaats verdwijnt uit het zicht
In februari 1818 kreeg Jan Blanken, Inspecteur-Generaal van de Waterstaat opdracht het 'etablisseren' van een vaarweg vanaf de Lek door de Vijfheerenlanden naar de Merwede bij Gorinchem. Uit onderzoek bleek dat de voorhaven van de latere Wilhelminasluis een gedeelte van de joodse begraafplaats zou innemen. Het joodse geloof schrijft echter voor dat de grond waarin joden begraven zijn, niet gestoord of geroerd mag worden. De plannen voor de vaarweg zorgde dus voor grote onrust in de joodse gemeenschap. Uiteindelijk wist Jan Blanken het kerkbestuur gerust te stellen. Het kanaal zou zoveel mogelijk westwaarts gegraven worden. Tevens zou er tussen de voorhaven en de Wilhelminasluis een beschoeiing worden geplaatst, welke in eerste instantie bestond uit gevlochten griendhout. Later werd deze beschoeiing vervangen door een van gezaagd hout, omdat Blanken de begraafplaats liet afdekken met grond, om er voor te zorgen dat het onmogelijk zou worden dat de grond waarin de doden lagen geroerd of geschud zou worden. Het joodse kerkbestuur was niet helemaal onwillig tegenover het gedeeltelijk afgraven van de begraafplaats, aangezien werd geschreven dat als de koning het zou gelasten, zij hierin zouden willen berusten. Het kwam echter niet zover. De begraafplaats werd verder ongemoeid gelaten. Als vergoeding kregen ze het kleine bedrag van 37,60 gulden. Ongetwijfeld had men op meer gerekend. Maar het belangrijkste was dat de joodse doden hun eeuwige grafrust hadden behouden.
De derde joodse begraafplaats
Eind jaren twintig van de negentiende eeuw moest de joodse gemeenschap op zoek naar een nieuwe begraafplaats. Enerzijds raakte de begraafplaats aan het Walsland vol en werd het onderhoud te kostbaar. Anderzijds schreven nieuwe voorschriften voor dat het begraven buiten de stadsgrenzen diende plaats te vinden. In 1826 telde de armlastige joodse gemeenschap 41 personen. Ze deed echter voordeel met het besluit van het gemeentebestuur uit 1828 waarin werd gesteld dat elke gezindte het recht had om een eigen begraafplaats in te richten. Dat recht zou echter niet mogen leiden tot nadelige financiële gevolgen voor de burgergemeente. Ondanks dat het joodse kerkbestuur geen financiële bijdrage kon leveren, deed het bestuur het gemeentebestuur het verzoek een stuk grond ter beschikking te stellen. Het gemeentebestuur besloot om een deel van de aan te leggen Algemene Begraafplaats ter beschikking te stellen aan de joodse gemeenschap. Naast de Algemene Begraafplaats was de R.K. begraafplaats gelegen, zodat de drie begraafplaatsen als een Algemene Begraafplaats kon worden gezien. Het gemeentebestuur deed wel het verzoek aan de Israëlitische gemeenschap om een bijdrage in de kosten voor het realiseren van de nieuwe joodse begraafplaats. Na veelvuldig overleg bleek dat een bijdrage inderdaad niet mogelijk zou zijn. Naast het broodnodige onderhoud aan de synagoge was ook het herstel van de twee Mozaïsche boekrollen zeer gewenst. Geld voor een begraafplaats was er helaas niet meer. Het gemeentebestuur toonde begrip en stelde de reeds gereserveerde begraafplaats per 1 januari 1829 ter beschikking van de Israëlitische gemeenschap. De eerste dode die een laatste rustplaats zou vinden op de nieuwe joodse begraafplaats aan de Sparrendreef was de 77-jarige Rachel de Vries. Ze werd begraven op 31 oktober 1829.
In de navolgende jaren tot 1929 zijn er meer dan honderddertig joodse doden begraven op de begraafplaats, voor ongeveer de helft afkomstig uit Vianen, de andere helft afkomstig uit omliggende plaatsen als IJsselstein en Montfoort die onder de ringsynagoge van Vianen vielen. Vanaf de eeuwwisseling daalde het aantal begrafenissen gestaag, resulterend in slechts vier begrafenissen in de jaren twintig. De voorlaatste was op 4 maart 1929. Het betrof Leentje van Straaten, de overleden weduwe van Meijer Salomon. Zij overleed in Groningen, waar zij inwoonde bij een van haar dochters. Haar man, Meijer Salomon, was ruim twintig jaar eerder, op 14 mei 1908, begraven in Vianen.
In 1869 werd het met de nieuwe begrafeniswet verplicht om een ruimte te hebben op een begraafplaats voor het bergen van lijken die aan een besmettelijke ziekte waren overleden. Op de Algemene Begraafplaats van Vianen was een dergelijke ruimte als lijkenhuis beschikbaar. In 1874 werd zo'n ruimte ook gerealiseerd voor de R.K. begraafplaats. Voor de joodse gemeenschap zou het echter nog jaren duren voordat een baarhuis gerealiseerd kon worden, gebrek aan geld was de belangrijkste reden. Onduidelijk is wanneer het baarhuis uiteindelijk is gebouwd. In ieder geval werd pas in 1879 toestemming gevraagd aan het gemeentebestuur van Vianen voor het oprichten van een baarhuisje. Tot die tijd heeft de joodse gemeenschap waarschijnlijk dankbaar gebruik gemaakt van het lijkenhuis van de Algemene Begraafplaats. Pas in 1903-1904 komt het baarhuis weer ter sprake als voor een uitbreiding van de joodse begraafplaats omgehakte bomen moeten worden weggesleept. Men vraagt daarbij voorzichtig om te gaan met het gebouw. De uitbreiding van de begraafplaats was nodig, toen na een telling van het bestuur van de joodse gemeenschap in Vianen bleek dat er honderdtweeëndertig in gebruik zijnde graven waren op de begraafplaats. Eigenlijk was het verzoek gedaan om een nieuwe joodse begraafplaats te laten aanleggen, maar het gemeentebestuur van Vianen besloot tot het rooien van een zeventiental bomen op de joodse begraafplaats.
De uitbreiding was niet al te groot, maar zou door het opgaan van de joodse gemeente in Vianen in die van Utrecht voldoende blijken te zijn. In 1920 kwam de Viaanse synagoge met alle roerende goederen in handen van de Nederlandse Israëlitische gemeente van Utrecht. Hiermee kwam ook de joodse begraafplaats aan het Walsland in bezit van de Utrechtse gemeenschap. De meeste leden van de Viaanse gemeenschap die waren overgegaan naar Utrecht werden lid van het begraafcollege Gemilath-Gasadim, terwijl ze niet allemaal overgingen tot het lidmaatschap van de synagoge.
De laatste dode die in Vianen begraven werd, is Salomon Salomon geweest. Een horlogemaker en zoon van de eerder gememoreerde Meijer Salomon. Hij overleed op 2 augustus 1942. Hij werd op 5 augustus echter begraven op de joodse begraafplaats van Utrecht. De Duitse bezetter had joden verboden de plaats van inwoning te verlaten, dat betekende dat verschillende mensen die nodig waren voor de voorgeschreven ceremoniën niet naar Vianen zouden kunnen komen voor de begrafenis. Hoewel Salomon voor zijn overlijden had aangegeven te willen worden begraven in Vianen, zou dit dus te sterk ingaan tegen de bij joodse begrafenissen in gebruik zijnde tradities. Zijn lichaam werd daarom overgebracht naar Utrecht en aldaar begraven. Na de oorlog werd Salomon in opdracht van het bestuur van de joodse synagoge in Utrecht opgegraven en op donderdag 24 oktober 1946 om 10 uur 's morgens herbegraven op de joodse begraafplaats in Vianen. Hiermee werd respectvol gehoor gegeven aan Salomon's wens. Mozes Salomon, broer van Salomon Salomon, en zijn vrouw Alberdina van Zwanenburg werden door verraad gearresteerd terwijl ze op de vlucht waren voor de Nazi's. Via het Belgische Mechelen kwamen ze op 3 augustus 1943 aan in Auschwitz en werden er dezelfde dag vergast. Hun overlijden werd pas in 1949 en 1950 officieel bevestigd.
In de 21ste eeuw is er geen spoor meer te vinden van een baarhuisje. Het is vooralsnog onbekend wanneer het is afgebroken. De lokatie is min of meer wel bekend. Deels is dit af te leiden uit het feit dat de in het begin van de 19de eeuw gerooide bomen stonden in de oostelijke hoek. Maar ook is een foto bekend, waarop een deel van het baarhuisje zichtbaar is. Op de voorgrond staan enkele, naar het oosten gerichte grafzerken.
Het verdwijnen van de tweede joodse begraafplaats
Na de oorlog streefde de het gemeentebestuur er naar om zoveel mogelijk plaatsen in de oude binnenstad bewoonbaar te maken om te voorkomen dat steeds meer inwoners de oude binnenstad zouden verlaten. De joodse begraafplaats aan het Walsland zou daarom moeten wijken. Aangezien de joodse traditie uitgaat van een eeuwige grafrust verliepen de onderhandelingen met de Utrechtse Israëlitische gemeenschap, eigenaar van de begraafplaats, in eerste instantie moeizaam. Uiteindelijk kreeg de gemeente Vianen toestemming om de begraafplaats onder bepaalde voorwaarden te ruimen. Onder rabbinaal toezicht werden de resten van de overledenen opgegraven en op de joodse begraafplaats aan de Sparrendreef herbegraven. Op 2 januari 1978 werd de tweede begraafplaats overgedragen aan de gemeente Vianen voor het bedrag van 1 gulden. Tegelijk verplichtte de gemeente Vianen zich daarmee tot het onderhoud van de joodse begraafplaats gelegen bij de Algemene Begraafplaats, met inachtneming van de joodse godsdienstige bepalingen. Daarmee is de derde joodse begraafplaats van Vianen nog een van de weinigen tastbare herinneringen in Vianen aan een kleine joodse geschiedenis van de stad aan de Lek.
Namenlijst Joodse Begraafplaats
- .
- .
- .