Kamp Korte Geer
Kamp Korte Geer
Delft
Kamp Korte Geer te Delft was een Bewarings- en verblijfskamp van mei 1945 tot 1948. Er verbleven in het complex ongeveer 1700 gevangenen, die aan een ijzeren discipline onderworpen werden. Mannen en vrouwen waren gescheiden, kinderen van de gevangenen werden in tehuizen of pleeggezinnen ondergebracht.
Gevangenis midden in de stad
6 oktober 1945
Er klinken schoten op de Koornmarkt als op 1 oktober alle mannen uit het Armamentarium in vrachtwagens worden geleid om naar Kamp Duindorp te gaan. Het zijn slechts waarschuwingsschoten, maar het tekent de sfeer. De bewakers van het interneringskamp staan onder grote druk. Kort voor deze verhuizing zijn er twee politieke gevangenen ontsnapt, en dat is niet het eerste incident.
In september herbergt het midden in de stad gelegen Armamentarium zo’n 1100 geïnterneerden, mannen en vrouwen die nog op berechting wachten. Het zijn niet alleen maar Delftenaren, er wordt heel wat afgezeuld met de gevangenen. Sommige inderhaast opgerichte kampen zijn ergens anders voor nodig of een locatie blijkt niet bestand tegen de komende winter. Daar heeft Delft geen last van. In de afgelopen maanden werkten de geïnterneerden mee om het pand te verbeteren. In mei had het complex slechts grote kale ruimtes en niet meer dan één wc en één kraan. De wasruimte telt nu ongeveer 40 kranen en er zijn kamers ingericht als scheersalon, timmerwinkel en ziekenzaal. Er is zelfs een lokaal als kerk ingericht, compleet met een door een gevangene geschilderd altaarstuk. Een keurige minisamenleving, maar dan wel met een bont allegaartje aan mannen en vrouwen.
Een deel van hen werkt overdag buiten het complex, om schoonmaakwerk te verrichten of bij de wasserijen en de Blikfabriek. ’s Avonds zit iedereen weer binnen, opgesloten in de vesting. Het complex heeft aan drie kanten water en is hermetisch afgesloten met hekken en prikkeldraad. Zelfs naar buiten kijken is er niet bij: de ramen zijn witgekalkt. Toch zijn omwonenden er niet gerust op. Bewoners van de Geer klagen over familieleden van NSB’ers die voor hun huizen heen en weer lopen, hopend op een glimp van hun verwanten.
Tijdens de festiviteiten voor Koninginnedag op 31 augustus kunnen een paar gevangenen de verleiding niet weerstaan. Ze krabben gaten in de witgekalkte ramen, tot grote ontzetting van de bewaking. Het meestal goed ingevoerde weekblad De Prinsestad weet te melden dat de bewakers die dag 78 waarschuwingsschoten lossen.
Een dag later staan de mannen nog steeds op scherp. En juist op dat moment kijkt de 18-jarige Gijsbertus tijdens de afwas uit zo’n raam. Deze tuindersknecht was lid van de Jeugdstorm en is vanuit Echteld naar zijn geboorteplaats Delft getransporteerd. Hij gluurt door het raam, uit overmoed of uit gezonde nieuwsgierigheid? Een patrouillerende bewaker lost een waarschuwingsschot. Omdat Gijsbertus blijft staan, schiet de bewaker nogmaals. Weer een waarschuwingsschot, maar nu is het onbedoeld raak. De jongen overlijdt. De leiding van het kamp beschouwt zijn dood als bedrijfsongeval, jammer maar helaas. Hij had beter kunnen weten.
5 ontsnappingen – in één maand tijd
Het incident blijkt de opmaat voor een reeks gebeurtenissen, alsof een beerput opengaat. In de nacht van 10 op 11 september springt een gevangene uit het raam, duikt in de gracht en zwemt naar de Geer om zich daar te verbergen in het huis van – nota bene – een bewaker. Ook dit is een jongeman, voormalig lid van de Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (NSKK), het nationaalsocialistische motorkorps. Hij komt niet ver, want hij is tijdens zijn vlucht al opgemerkt. Een paar dagen later blijkt er weer een gevangene ontsnapt, nu een bij vele Delftenaren bekende distributieambtenaar. Hij moet wel hulp hebben gehad, zo is de teneur.
De kritiek zwelt aan. Wie de kranten leest en – vooral – het politieregister napluist, komt erachter dat ook eerder al de nodige mannen ontsnapten. Als klap op de vuurpijl duiken eind september hardnekkige geruchten op over innig contact tussen bewakers en vrouwelijke gevangenen. Eerder al heeft commandant J. van der Lee een aantal cipiers ontslagen. Nu doen er verhalen de ronde over geïnterneerde vrouwen die bij Aarts’ Zakkenhandel gezellig koffie zitten te drinken en ‘een Engelsch sigaretje’ roken. Weekblad De Prinsenstad pakt stevig uit: ‘Lezers, ook óns zit het tot hier!’ Als er dan nog eens twee gevangenen ontsnappen, sneert het weekblad dat het onder de kop ‘Het hazenpad’ wel een vaste rubriek kan beginnen.
Met het vertrek van de mannelijke geïnterneerden op 1 oktober keert de rust terug, tot opluchting van de omwonenden. Het Armamentarium zal op termijn alleen nog maar vrouwen herbergen. Een vrouwengevangenis vraagt wel om extra integere bewakers, maar scheelt in het aantal vluchtgevaarlijke geïnterneerden. En daarmee in het aantal waarschuwingsschoten dat in de binnenstad klinkt.
Vrouwengevangenis
9 maart 1946
‘Dag- en nachtwakers gezocht’, zo valt op 6 maart in een personeelsadvertentie in Veritas te lezen. Overal in het land sluiten interneringskampen de deuren, maar in Delft neemt het aantal gevangenen juist weer toe. Vrouwen uit opgeheven kampen in Rotterdam en Dordrecht verhuizen naar het Armamentarium. De gevangenis aan de Geer staat in het land goed bekend, en dat terwijl er in de stad toch de nodige geruchten over wantoestanden rondzingen.
De Prinsestad publiceert op 9 maart een lang artikel over Delftse gevangenen die bij wasserij De Zwitsersche werken, aan de Geestbrugkade in Rijswijk. Een werknemer van de wasserij heeft de redactie getipt. Hij stelt voorop dat bijna al het personeel van de wasserij geprotesteerd heeft tegen de aanwezigheid van deze NSB-vrouwen. Dat neemt niet weg dat ze inmiddels een vast onderdeel van het personeelsbestand uitmaken.
Veertig vrouwen worden dagelijks met de auto van en naar het Armamentarium vervoerd. Er is steeds maar plek voor twintig passagiers, dus de tweede groep moet altijd even wachten. De klokkenluider laat weten dat er regelmatig vrouwen in Rijswijk achterblijven omdat de tweede auto al vertrokken is. De eerste keer namen de vrouwen zelf maar de tram om weer naar de Geer te komen, een andere keer kneep een gevangene ertussenuit. De druppel die de emmer deed overlopen voor deze tipgever was het feit dat vrouwen uit het Armamentarium opeens op nieuwe schoenen naar hun werk kwamen – een luxe die voor de eigen werknemers nog lang niet is weggelegd.
De redacteur van De Prinsestad beëindigt het artikel met een oproep om vooral niet te verbroederen met de gevangenen. Het is een onverzettelijke toon, iets waar de achterban van dit periodiek ook op rekent. In andere kranten, zoals Veritas, worden de vrouwen steeds vaker als ‘gewone’ gevangenen opgevoerd. Een werkelijk milde toon slaat A. de Voogd aan, de geestelijk verzorger van het interneringskamp. Hij is op zoek naar boeken voor de vrouwelijke gedetineerden, liefst Nederlandstalige ontspanningslectuur. De Voogd rekent voor dat hij 1700 boeken nodig heeft, hij ontvangt er 100. Waarschijnlijk tegen beter weten in stuurt hij nog een bericht naar de krant: ‘Wie nog iets heeft liggen en het vergeten is, ze mogen nog ingeleverd worden.’ Het helpt niet. De meeste lezers zijn niet bereid om diep in de buidel te tasten voor vrouwen die een jaar geleden nog aan de kant van de bezetter stonden.
Het kamp zelf staat in Delft nooit ter discussie. Per 1 januari 1946 zijn alle interneringskampen door het Militaire Gezag overgedragen aan het Ministerie van Justitie. Het aantal gevangenen in het hele land is dan al tot onder de 100.000 gedaald en neemt nog steeds af. In oktober is het merendeel van de mannelijke gevangenen uit Delft vertrokken en in december krijgt een groep vrouwen gratie. Een bericht hierover in Veritas levert commentaar op, dus de krant haast zich te melden dat het echt maar om een handjevol gevangenen gaat die lichte vergrijpen hebben gepleegd. Zo worden de kampen ontlast en kunnen de bewakers zich richten op de serieuze gevallen.
Het Delftse kamp krijgt een nieuwe taak als vrouwengevangenis, maar ook hier daalt het aantal gedetineerden gestaag. De gemeente reageert onaangenaam verrast als er in juni 1946 geruchten gaan dat ook dit kamp opgeheven zal worden. Van de ca. 1700 gevangenen zijn er dan nog ongeveer 1200 over. Er lijken plannen te zijn om het Armamentarium als opslagruimte in te zetten, maar er wordt ook gefluisterd dat het een museum zou kunnen worden. Beide opties vallen vooralsnog af, want de leidinggevenden hebben de wind er – nu – goed onder en het bewaringskamp functioneert als een winstgevend bedrijf. Dat komt grotendeels door het werk van de vrouwelijke gedetineerden. Een klein deel van hun loon ontvangen zij als spaargeld of gaat naar eventuele kinderen, maar het merendeel is bestemd voor het kamp. Veritas schrijft vol lof over hoe goed het hier allemaal geregeld is. Die inspanning wordt ook van hogerhand opgemerkt. In november 1946 bezoekt Tweede kamerlid en voormalig verzetsstrijder Johan Scheps het kamp en adviseert het voorlopig nog niet te sluiten. Pas in juni 1948 zal deze herinnering aan de Tweede Wereldoorlog uit de binnenstad verdwijnen.