Kamp Waterloo II

NAD 313

Leusden

 

Zie ook Waterloo I

 

Barakkenkampen

In de jaren 1938-1939 verschenen er meerdere barakkenkampen om de Leusderheide om gemobiliseerde soldaten te legeren:

Barakkenkamp Woudschoten (Woudenbergseweg)

Barakkenkamp Heihuis (Doornse grindweg)

Barakkenkamp Waterloo (Doornse grindweg)

Barakkenkamp Boskamp (Laan 1914)

Barakkenkamp Amsvorde (Laan 1914)

 

Tevens werden andere gebouwen en terreinen gevorderd voor legering, zoals:

Hemalie vakantieoord (Soesterberg)

KiNaBu (Soesterberg) 

Johannesstichting (Soesterberg)

Bungalowpark Zomers Buiten (Soestduinen)

De Krakeling (Zeist)

Quatre Bras / De Viersprong (Woudenberg)

 

Barakkenkampen Boskamp en Amsvorde zijn later Kamp Amersfoort en bijbehorende SS kamp geworden. De drie overige kampen lagen wel in het latere Truppenübungsplatz Soesterberg.

 

 

Kamp Waterloo

Kamp Waterloo is in 1939 door het Nederlandse Leger gebouwd op een terrein bij buurtschap Waterloo (Gemeente Leusden). De meest gebruikte naam is Kamp Waterloo, maar de benaming Kamp Lisiduna komt ook voor (Lisiduna is de oude benaming van Leusden). Het was een standaard barakkenkamp met een aantal houten verblijfsbarakken, met een keuken- en kantine barak, een bureelbarak en wat bijgebouwen zoals stal/loods, geplaatst rond een appelplaats. Meerdere van deze barakkenkampen werden in de regio gebouwd om de troepen te kunnen huisvesten die de Grebbelinie en achterliggende stoplinie moesten bezetten. Kamp Waterloo werd bemand door het Tweede Bataljon van de 21e Regiment Infanterie (II-21 RI). Vanuit het kamp vertrok men dagelijks/wekelijks tijdens de mobilisatie naar de regio Woudenberg voor werkzaamheden aan de Grebbelinie-stellingen. En in mei 1940 voor de verdedigende bezetting daarvan. Het Regiment had als Artillerie-ondersteuning de eenheid I-5 R.A. toegewezen gekregen, die in het barakkenkamp Austerlitz was gelegerd.

 

Een andere Artillerie-eenheid lag ook in stelling de directe omgeving: III-15 R.A.  Hun legering was sinds de mobilisatie in Villa Sterrenberg te Soesterberg, en dagelijks trokken ze vanaf daar naar De Treek om hun oorlogs-stellingen in te richten. Deze bevonden zich een paar honder meter ten oosten van Kamp Waterloo. Het was een gemengd terrein: bos, heide en enige ontgonnen perceeltjes bouw- en weiland. Direct naast `Waterloo' liep een enigszins verharde weg het terrein in, die als opmarsweg voor de Afdeling naar de stelling zou moeten dienen. Een tweede, parallel lopende weg lag een paar honderd meter verderop, in de richting van het kruispunt bij hotel `Quatre Bras'. Beide wegen waren aanvankelijk redelijk berijdbaar. Voor het opmarsgedeelte naar het tussen beide wegen gelegen stellingterrein moesten enkele paden in het bos worden gekapt. Al spoedig werd overgegaan tot een nadere indeling van het stellingterrein, zoals de plaats voor ieder stuk, de commandopost, munitie opslagplaatsen en op korte afstand gelegen het U-lappenstation voor de Afdeling. Het voor de inrichting van de stelling benodigde personeel en materieel diende dagelijks uit Soesterberg naar De Treek en weer terug te worden vervoerd. In het legeringsgebouw bleef steeds een wacht achter van 8 à 10 man en tevens de hospitaalsoldaten, kokspersoneel, facteur, monteurs enz. Als hier nog aan toe werd gevoegd een aantal zieken en verlofgangers, dan bleef er voor de stellingbouw amper de helft van de nominale sterkte over. Hun stellingen waren op een steenworp afstand van Kamp Waterloo, maar helaas was voor hen was de legering anders bepaald.

 

Tijdens de oorlogsdagen verbleef de eerdergenoemde  II-21 RI in de stellingen aan het valleikanaal net ten noorden van Woudenberg en in het achtertterrein. Een klein groep militairen wordt bij verrassingen overvallen gevangen genomen door een Duitse patrouille, maar verder komt het niet tot gevechten. Op 13 Mei trekt de eenheid zich terug vanuit de Treek, langs de zuidkant van de Leusderheide via Zeist naar Utrecht.

 

Het kamp werd in de eerste periode na de capitulatie gebruikt voor het verblijf van nog niet gedemobiliseerde Nederlandse militairen. Zo blijkt uit een advertentie uit het Utrechts Nieuwsblad van 1 juni 1940 waarin een soldaat van 3-I-21 RI te Kamp Waterloo een oproep doet om te ruilen met een al gedemobiliseerde soldaat. Het Utrechts Nieuwsblad meldt op 24 juni 1940 dat ´hedenmiddag´ het 5e, 16e en 21e Regiment Infanterie, welke grotendeels nog in de regio van Alkmaar verbleven, naar hun garnizoensplaats Amersfoort zijn teruggekeerd en werd ondergebracht in de barakkenkampen Oud-Leusden en Waterloo op de Leusderheide. III-21 R.I.

 

Zomer 1940 betrekt de Opbouwdienst Kamp Waterloo. Dit was toen nog een Nederlandse instelling om werkgelegenheid te scheppen voor de inmiddels afgezwaaide Hollandse soldaten. De werkmannen werden ingezet voor het herstellen van oorlogsschade en onderhoud aan wegen en andere infrastructuur. Daarnaast werd er veel aandacht besteed aan sport, zang en exercities.

 

Winter 1940 wordt de Opbouwdienst voorbereid om over te gaan naar de Nederlandse Arbeidsdienst volgens Duits paramilitair concept. Gevolg is dat op 1 november 1940 in de kampen Waterloo en Heihuis de derde Korps van de Nederlandse Opbouwdienst wordt opgericht, ontstaan uit de vroegere korpsen 39, 76 en 78.

 

Voorjaar 1941 gaat de dienst dan formeel over naar de Nederlandse Arbeidsdienst. Kamp Lisiduna werd gesplitst in 2 kampen: NAD kamp 312 Waterloo I en NAD kamp 313 Waterloo II. Beide vielen onder het 31e Korps van het N.A.D., net als kamp 315 Overberg (bij Veenendaal/Amerongen).

 

Het was het thuishonk van twee onderdelen van de Nederlandse Arbeidsdienst (bron: De Nederlandse Arbeidsdienst 1940-1945, Ontstaan, opkomst en ondergang door Willem F. van Breen). Een van die onderdelen was 6-5-1 N.A.D. Op 21 november 1941 zwaaien de mannen van deze eenheid af, na vijf en een halve maand diensttijd volbracht te hebben. Dit gebeurt met ceremonies op de appelplaats van het kamp en met een optocht door het centrum van Amersfoort. (

 

Kampcommandant was Hopman Van Asperen. Op 26 februari 1942 droeg hij die taak over aan Hopman Willems. 

 

In de eerste jaren was de N.A.D. nog vrijwillig. Na deze tijdelijke diensttijd konden zij een contract tekenen voor een vaste aanstelling, met onder andere uitzending naar Oost-Europa voor werkzaamheden daar. In de loop van 1942 werd de diensttijd verplicht gesteld. In januari 1943 kwamen de eerste opgeroepen dienstplichtige arbeidsmannen aan in Kamp Waterloo. Dit zijn mannen tussen de 18 en 23 jaar en de dienstplicht duurt zes maanden.

 

De diensttijd wordt gevuld met sport, exercities, graafwerkzaamheden, onderhoud van wegen, greppels en kanalen, inzet bij oogsten en andere uitvoerende werkzaamheden. Een N.A.D.-afdeling in een kamp bestond uit 192 arbeidsmannen, 12 ploegcommandanten, 4 groepscommandanten en 1 afdelingscommandant. In een manschappenbarak legerde circa 100 man. Het hogere kader was meestal ingekwartierd in villa´s in de buurt.

 

Op 20 Mei 1944 nam Hopman Joh. Goossen in Kamp Waterloo de functie over van Wacht Detachement Commandant N.A.D. Kamp 312. Hij verving zijn voorganger Hopman Meterlerkamp-Cappenberg, die op last van Hoofdarbeidsleider J. Th. Kuyper  overgeplaatst werd naar Stafdetachement Korps 31. Tevens kwamen twee nieuwe onderopzichters in het kader van dit detachement, komende vanuit Kamp 315 Overberg. Het kamp verkeerd zich dan in slechte toestand en aan het nieuwe kader om de boel met frisse wind te organiseren. Ze deden dit door de wachtdiscipline ter verstrengen, schoonmaak-actie van barakken, paden en gazons en licht en zwaar arrest opleggen aan overtreders. Zwaar arrest betekende de cel. 312 omvatte een deel van de barakken van Kamp Waterloo en hadden zitting in het kamp-bureau. De hele staf op Waterloo bestond op dat moment uit Hoofdarbeidsleider Kuyper, Hopman De Man, Hopman Obelink, Hopman Van Baare, Hopman Cappenberg, Hoofdopzichter Veenman en Mej. Breedveld. Kampleider was toen Hopman Moonen.

 

De schoonmaak en ordening was hard nodig vanwege de bezoekdag van familieleden op Pinksterdag. Ze hadden nog een hele klus om de sleutels te ordenen en weer op elke deur een passende sleutel te vinden. Dat zegt wel wat over de wanorde waarin het kamp zich voorheen bevond. Wel hadden ze complimenten voor de chef-kok Jagtman. Achter de keuken werd een nieuwe compostkuil gegraven en kwamen ook de moestuin en schuilloopgraaf onder de spade. Leegstaande barakgedeeltes werden ook gebruikt voor N.A.D. verlofgangers vanuit Polen en kunnen zij ook gebruik maken van o.a. het 'theorielokaal'. In Juni komt er een extra instroom van ruim 100 arbeidsmannen voor een 1 weekse-cursus tot hulpdienstleider.

 

De kampcommandant in Kamp Waterloo was Hopman de Man. Er was geen prikkeldraad aangebracht rond het kamp maar de commandant wees de Arbeidsmannen erop dat een ieder die trachtte te vluchten naar Kamp Amersfoort zou worden gezonden. In Kamp Amersfoort was in die tijd onder meer Joseph Kotella als wrede kampbewaker actief. Kotella gaf ten aanschouwe van de arbeidsmannen, onder wie Holsbergen, een demonstratie van wat hen in Kamp Amersfoort te wachten zou staan. Hij liet een gevangene rondjes draaien, terwijl deze zijn vinger in de grond gestoken had. Toen de man uiteindelijk uitgeput raakte liet Kotella zijn honden op hem los. Ondanks dit vooruitzicht ontvluchtten in de nacht die erop volgde zes jongens het kamp. De volgende dag werd Holsbergen, omdat hij bleef weigeren de Hitlergroet te brengen, en zelfs na strafexercitie daar niet vanaf te brengen was, bij de kampcommandant gebracht. Deze hopman vroeg hem wat zijn reden tot weigering was, waarop Peter zei dat hij Nederlander was en bleef. Voor de standvastige jongeman had de commandant wel bewondering en hij bood hem een plaats aan in de kaderopleiding te Doorn als hij eerst alsnog de heilgroet zou brengen. Omdat Holsbergen bleef weigeren werd hij vrijwel naakt opgesloten in 'de bunker', een hok met een golfplaten dak en stalen deur. 's-Nachts was het daar ijskoud en overdag bloedheet. Iedere dag kreeg hij van zijn commandant te horen dat als hij niet zou toegeven hij naar Kamp Amersfoort zou worden gezonden. Na negen dagen en nachten dreigde de commandant hem de volgende dag naar Kamp Amersfoort te brengen, waarop Holsbergen een doktersattest liet zien waarin stond dat de arts die het attest had geschreven het vermoeden had dat Peter klieren-TBC had. De commandant schrok van de dreiging van tuberculose in zijn kamp en zond Holsbergen de volgende dag onder toezicht van de ziekenverpleger naar het ziekenhuis in Utrecht, waar de dienstdoende hoogleraar-arts de ziekenverpleger naar het kamp terugstuurde en Holsbergen met een knipoog met ziekenverlof naar huis zond.

 

Tevens speelde het kamp een rol in de uitzending van N.A.D.-troepen naar het Oostfront. Een Oostganger noemt in een verklaring ´N.A.D. Selectie-kamp Waterloo´. In november 1942 kwam een groep van 300 tot 400 N.A.D.-mannen terug van het Oostfront. Zij namen hun intrek in het arbeidskamp Waterloo en werden donderdags 12 november daar bezocht en toegesproken door Rijkscommissaris Seyss-Inquart en N.S.B.-leider Anton Mussert. Tevens waren aanwezig Generalarbeitsführer Bethmann, waarnemend commandant van de Nederlandse Arbeidsdienst generaal arbeidsleider De Bock, Arbeitsführers Hekman en Manns en Reichsarbeitsführer Constatin Hierl. De plechtigheid werd afgenomen op het appel/exercitieterrein en opgeluisterd door het staforkest. De vrijwillige N.A.D.-mannen waren opgenomen in de Reichsarbeitsdienst en droegen dat uniform, inclusief geweer en helm.

 

 

 

In juli 1943 is er een groep van 700 mannen naar het district Bialystok uitgezonden, onder leiding van arbeidsleider Pot. Op 28 oktober 1943 arriveerden zij terug op Kamp Amersfoort. Daar werden zij verwelkomd door de Commandant van de Nederlandse Arbeidsdienst L.A.C. de Bock en General-Arbeitsführer Bethmann. Een deel van de vrijwilligers ging naar de kaderschool, het overige gedeelte naar de kampen in Nunspeet en Waterloo te Leusden. Zo meldde het Utrechts Nieuwsblad op 29 oktober 1943. In hetzelfde artikel wordt aangekondigd dat op 15 april 1944 een nieuwe groep bestaande uit 6 afdelingen en een corpsstaf naar het Oostfront zal vertrekken. Dat betrof Oostkorps 20.

 

Op 24 januari 1944 werd dit Oostkorps 20 opgericht, korpscommandant was hoofdarbeidsleider J. Th. Kuiper, die met zijn staf in kamp Waterloo zat. Op papier was Oostkorps 20, opgebouwd uit een staf en zes afdelingen (201 tot en met 206). Eind maart 1944 vertrokken rond 160 man (op 1 maart opgeroepen uit acht arbeidskampen; twintig uit ieder kamp) als voordetachement (kwartiermakers) naar het district Bialystok. Deze kwartiermakers stonden onder leiding van arbeidsleider Chr. Gall. Het bleef voor korte tijd alleen bij dit voordetachement. De kwartiermakers werden door een overmacht aan Poolse partizanen overvallen. Twee mannen sneuvelden en drie raakten gewond, van wie één ernstig. Mede gezien de Russische opmars werden allen naar Nederland teruggehaald.

 

Volgens onbevestigde bronnen was een deel van het complex in gebruik door de Duitse Ordnungspolizei (De zogenaamde Grüne Polizei). Opgepakte verzetsmannen kwamen in het kamp terecht. Zoals in de zomer van 1944 de opgepakte verzetsman Gerrit Riezebos. Volgens een bron zat van 28 augustus tot 16 september 1944 Willem Frederik Karel Gouwe er tijdelijk gevangen voordat hij afgevoerd werd naar een kamp in Duitsland. Uit een verklaring van zijn vrouw: "Hij werd overgebracht naar Amersfoort waar hij met vele anderen op een snikhete zolder moest zitten en maar eenmaal per dag, zeer kort, gelucht werd”.

 

Tevens zat er in 1945 Biesbosch-crosser Cornelis Pieter van den Hoek, die er wist te ontsnappen. "We werden naar werkkamp Waterloo in Amersfoort gestuurd, waar we met 42 andere gevangenen te voet arriveerden. We moesten putten graven. Het kamp was overvol en aan de lopende band ontsnapten gevangenen. Mijn maat en ik ook.” Die maat was Tijs Peele uit Giessendam.

 

 

Verwarring kan zijn met Kazerne Waterloo. Dat was de Duitse benaming voor de Bernhardkazerne te Amersfoort. Hier was een Stalag voor krijgsgevangenen ondergebracht. Zo zaten daar vele paratroepers gevangen na de Slag om Arnhem, alsook geallieerde piloten. Sommige bronnen spreken abusievelijk over Kamp Waterloo dat betreft.

 

Na Dolle Dinsdag werd de N.A.D. midden September 1944 opgeheven. Kamp Waterloo werd nu betrokken door Organization Todt. Eind oktober 1944 kwam een groep dwangarbeiders vanuit het Westland (voornamelijk Rotterdam) aan in het kamp, die ingezet werden aan werkzaamheden aan de Grebbelinie (Pantherstellung). De groep begon met 700 man de tocht naar Kamp Amersfoort te voet, maar circa de helft wist te ontsnappen. Van de overgebleven 320 mannen gingen de volgende dag 200 naar Kamp Waterloo en 120 naar een kamp in Veenendaal. Ook midden november kwam er een grote groep dwangarbeiders uit het Westland aan. Met zo’n 100 man werden ze in Barak E2 ondergebracht. In elke barak werden twee groepen van elk 100 man ondergebracht, met elke groep een Bereitschaftsführer. Om weglopen te voorkomen moesten ze hun persoonsbewijs inleveren. Na 2 dagen rust en inschrijving, moesten ze dagelijks naar Hamersveld lopen (een mars van 2,5 uur), waar ze moesten werken aan de stellingen. Tussendemiddag hadden ze ter plekke 1 uur schaftpauze in het veld. Vervolgens weer werken tot 16.30 uur. Na de terugmars van 2.5 uur, om 19 uur weer terug in het kamp en een avondmaal. Slechts 1 keer in de 4 weken een zondag rust. Ter ontspanning was er ’s avonds af en toe film en cabaret en werd er af en toe gezongen. Verder waren er kerkdiensten. De voedselvoorziening was karig, maar toereikend. Het werd bereid in het keukengebouw en genuttigd in de kantine (Speise-sal) of in de barak zelf. Per barak was er een washok met 26 kranen om zich te wassen, en verder waren er 10 kranen buiten. De WCs waren ook in een apart toiletgebouw. Deze waren vaak vuil en verstopt. In plaats van de vuile overgelopen toiletgebouwen werd de behoefte ook wel in de bosjes gedaan. 1 keer in de zoveel tijd was er gelegenheid om zich met warm water te badderen. De barakken waren in die herfst en wintermaanden koud en vochtig, met ontoereikende potkachels. Slapen gebeurde in stro in rijen van 50 man.

 

Uiteraard leidde het harde leven in deze situatie tot vele zieken. Naast de eetzaal zat in hetzelfde gebouw een ziekenzaal (krankenrevier), met Nederlandse verplegers en daarboven Duitse "sanitäters”. De ernstig zieken werden overgebracht naar het ziekenhuis in Amersfoort. Dagboeken doen melding van tenminste 2-3 sterfgevallen in het kamp, waaronder 1 maagpatiënt.

 

Ter plekke is een Lager Führer aanwezig en er lopen verschillende mannen rond van de Organization Todt, in bruin uniform. Vrijstellingen moet men aanvragen via de Einsatzstab der NSDAP te Hoevelaken.

 

In die periode zat in Kamp Waterloo "Sondereinsatz Kessler – Organisation Todt”. Dit stond op het toegangshek.

 

Op borden tussen de barakken stond: HERZLICH WILLKOMMEN. ICH UND DU, WIR ARBEITEN FUR DIE NEUE EUROPEISCHE KULTUUR.

 

Het kamp was afgezet met een hoge prikkeldraad afzetting. Links van de toegangspoort lag ‘de bunker’ waar mannen met straf in vastgezet werden, bijvoorbeeld bij gesnapte vluchtpogingen. Bij het werk in het veld was het toezicht en bewaking echter erg losjes. Ontsnappen was vrij eenvoudig en gebeurde regelmatig. Het werd met name tegengehouden door het feit dat het persoonsbewijs van de dwangarbeiders was ingenomen. Zonder persoonsbewijs kon men geen voedselbonnen bemachtigen en men was bang voor represaille op familieleden.

Ook naar het eigen O.T. personeel was de Lager Führer streng en ook zij moesten na een vergrijp in de bunker straf uitzitten. En een andere manier van straf was mannen met zandzakken om de schouders te laten staan of rondlopen. Anderszijds nam de Lager Führer het zelf niet al te nauw met disciplines. Vaak was hij dronken, al dan niet in bijzijn van de dwangarbeiders bijvoorbeeld in de kantine waar ook cabaret- en filmavonden waren als ontspanning. Ook werd er lustig geroofd van burgers en gevangenen. 

 

Ook verzetsgroep Albracht maakte in februari 1945 melding van een wegwijsbordje met Sondereinsatz Kessler naar Kamp Waterloo. Volgens hetzelfde verzetsrapport zat Organization Todt die periode ook in Don Bosco aan de Doodeweg, Villa Kwewada ernaast en het barakkenkamp aan de Leusderweg en behoorde het geheel tot de IIe bataljon van het 9e OT Regiment.

 

Met het front inmiddels genaderd tot aan de Pantherstellung, vertrok de O.T. op 18 Maart 1945 naar Duitsland. In die periode was er ook brand in 1 van de barakken, die daardoor voor de helft afbrande. Volgens een verklaring door een omgevallen kachel, al dan niet door dronken baldadigheid. Op 21 Maart werden de zieken vanuit de krankenrevier overgebracht naar het St. Maria Gesticht te Amersfoort en werden vermoedelijk de gezonde mannen terug naar huis gestuurd.

 

Daarna zat een lokale Ortskommandantur in het kamp. De Treek was inmiddels Sperrgebied met stellingen en gevechtstroepen, en alleen met Ausweiss mocht men het gebied betreden. In die periode was het een komen en gaan van fronttroepen in die omgeving en het is aannemelijk dat Kamp Waterloo een tijdelijk onderdak was voor verschillende gevechtstroepen.

 

Direct na de capitulatie vond de opvang en ontwapening van circa 8000 Duitse soldaten van de 346e Infanterie Division plaats in de directe omgeving van Kamp Waterloo. Vanaf 9 Mei moesten de Duitse eenheden van deze divisie zich melden bij Kamp Amersfoort en Kamp Waterloo. Ze verbleven echter niet in de barakkenkampen. Na eerste aanmelding en registratie aldaar, werden ze verwezen naar bospercelen in landgoed De Treek voor bivak onder tentzeiltjes, totdat ze opgeroepen werden om wapens en uitrusting in te leveren en onderworpen werden aan verschillende controles. Kamp Waterloo was een Verpflegungslager in die ontwapeningsfase, van waaruit de verzamelde troepen voorzien werden van voedsel voor man en dier (Verpflegungsausgabestelle Waterloo).

Tevens had een Engels-kwartier waarschijnlijk legering in een deel van het kamp.

 

Vlak na de bevrijding werd het kamp in gebruik genomen door het Nederlandse leger voor militairen die naar Indonesië uitgezonden zouden worden. Ongeveer halverwege Amersfoort - Maarn lag langs die weg het barakkenkamp Waterloo, de 'kazerne'. Het was een verzameling tamelijk vervallen barakken, die onmiddellijk aan kamp Amersfoort deed denken. De barakken en de indeling daarvan, en de plaatsing van de barakken ten opzichte van elkaar, waren vrijwel gelijk. Openbaar vervoer was daar helemaal niet.

 

Aangezien de meeste militairen in die beginperiode nog niet beschikten over een uniform, en zonder 's Konings Wapenrok er in Amersfoort niets viel te beleven, bleven de meeste jongens maar in het kampement. Daardoor was het aantal dat dagelijks naar Amersfoort liep niet groot.

 

In de periode januari-maart 1946 was Kamp Waterloo in gebruik om Nederlandse soldaten van het Veluwe-bataljon (1-8 R.I. (Eerste bataljon Achtste Regiment Infanterie)) op te leiden voor hun vertrek naar Indië. Er zaten zo´n 500 man. Tevens werd op 10 Januari 1946 in barakkenkamp Waterloo III-3 R.I. opgericht. Daarna is het kamp een tijdje in gebruik geweest door ´luchtvaarttroepen´ (1948). December 1949 verhuisde de luchtstrijdkracht uit Kamp Waterloo naar het Wallaert Sacree-kamp in Huis ter Heide. Dat was tot toen Demobilisatiekamp De Boschkamp, wat verhuisde naar het voormalige Kamp Amersfoort. Kamp Waterloo werd een logies-dependance van Kamp Boskamp, voor demobilserende militairen uit Nederlands-Indië/Indonesië die een overnachting nodig hadden. Waaronder zieken die in quarantaine moesten. In de jaren 50 werd het vervolgens gebruikt door Geneeskundige troepen en 127 Intendance B.O.S. depot (logistieke eenheid). Daarna kwam de SCKL erin: selectie-centrum koninklijke landmacht (keuring van dienstplichtigen voor (onder)officiers-opleiding). Het zuidelijke deel werd een campingterrein voor militairen en hun gezinnen. In 1991 werd het kamp gesloten en de gebouwen gesloopt. Daarna werd het terrein nog een tijd gebruikt als Azielzoekers Centrum, die er in stacaravans en portacabins verbleven. Uiteindelijk is het terrein geschoond en teruggegeven aan de natuur.

 

Kamp Heihuis

Slechts enkele kilometers verder de Doornsegrindweg af richting Maarn werd nog een barakkenkamp geplaatst. Eveneens aan de rand van De Treek direct langs de Doornsegrindweg tegenover de hoek Leusderheide bij Restaurant Bergzicht. In de directe nabijheid lag villa ´t Heihuis (gemeente Woudenberg) en de Kamp werd in verslagen dan ook aangeduid als Kamp Heihuis. Tevens komt de naam Kamp Quatre Bras voor, genoemd naar het verderop liggende hotel (kruispunt wegen Zeist-Woudenberg en Amersfoort-Doorn). Het was eveneens een standaard mobilisatiekamp van 4 barakken en een aantal bijgebouwen. De 4 barakken lagen echter niet om een appelplaats, maar in een rechte lijn naast elkaar.

 

Tijdens de mobilisatie werd het kamp betrokken door III-21 R.I. Deze Infanterie eenheid hadden hun stellingen in de Grebbelinie bij Woudenberg en dit was hun mobilisatie-legering in het achterland. Na de capitulatie van het Nederlandse Leger kwam III-21 R.I. hier weer terug voor demobilisatie. Vanuit het kamp vertrokken ze weer dagelijks naar de stellingen bij Woudenberg en Voskuilen om die op te ruimen en af te breken. Eind Mei is de eenheid flink uitgedund door het huiswaarts keren van afgezwaaide soldaten, dat ze de opdracht krijgen om al het materiaal te verzamelen en zich te verplaatsen naar Kamp Waterloo, waar de restanten van alle eenheden van 21 RI op dat moment samen ondergebracht worden.

 

In archieven wordt melding gemaakt van opslag van gevorderde fietsen direct na de capitulatie bij Restaurant Bergzicht, maar onbekend is of dit in het kamp was, of een particulier terrein bij het restaurant zelf.

 

Daarna werd het kamp net als Kamp Waterloo in gebruik genomen door de Opbouwdienst. Eind Oktober 1940 vond in de kampen Waterloo en Heihuis de oprichting van het Derde Corps van de Nederlandse Opbouwdienst. In voorjaar 1941 gaat dit over in de Nederlandse Arbeidsdienst. Er wordt dan gesproken over 2 eenheden in de kampen Waterloo I en Waterloo II. Mogelijk was Waterloo II Kamp Heihuis. Maar lang heeft dat niet geduurd. In de loop van 1941 zijn de (6 tot 7) gebouwen van het kamp afgebroken. Waarschijnlijk was het kamp overbodig geworden door de flinke uitdunning die gepaard ging met de overgang van de Opbouwdienst naar de Arbeidsdienst.

 

Vermoedelijk zijn de barakken hergebruikt voor de uitbreiding van het nabijgelegen Kamp Amersfoort, waar in augustus 1941 uitbreiding met 6 gebouwen plaats vond (Bron: Oud Woudenberg).

 

Kamp Austerlitz

In de bossen aan de Woudenbergseweg tussen Zeist (Oud-London) en Austerlitz (Beauforthuis) wordt in 1938 door Defensie begonnen met de opbouw van een Mobilisatiekamp, bestaande uit 4 verspreid liggende houten barakken. Vergeleken met de andere mobilisatiekampen hebben deze barakken een opvallend afwijkende gespreide liggen. Niet geconcentreerd om een excercitieplein.

 

Eén grote verblijfsbarak wordt geplaats pal naast de bestaande 19e -eeuwse woning op de Woudenbergseweg 45. Een tweede barak staat ook loodrecht op dit zelfde weggetje een stukje zuidelijker. Twee andere grote barakken worden geplaatst een stuk oostelijker in het bos, richting de Nieuweweg.

 

Toezicht wordt gehouden door opzichter Wiersma.

 

Na uitroeping van de Mobilisatie in september 1939, betrekken troepen van I-5 R.A. (1e batterij van het 5e Regiment Artillerie) het kamp. Tevens werd er inkwartiering gezocht in villa´s in de buurt, zoals villa Djimat aan de andere kant van de weg. De Staf van I-5 R.A. betrok Huize Den Treek.

 

De eenheid had stellingen aangewezen gekregen in de Grebbelinie nabij Woudenberg ter ondersteuning van 21 RI. Vanuit het kamp vertrokken ze dagelijks richting Leusden en Woudenberg om aan die stellingen te werken.

 

Voor vertier werden regelmatig activiteiten in de avonduren georganiseerd op het kamp, en waren er goede vriendschappelijke contacten met de burgers van het verderop gelegen dorp Austerlitz. In de directe omgeving lagen ook de 8e Compagnie Pioniers gelegerd (Witte Huis, Restaurant Pyramide van Austerlitz en Landhuis Quatre Bras), IX-Zl-A.tl, 3 RGtr (de 9e Zoeklicht Afdeling tegen luchtdoelen van het 3e Regiment Genietroepen) in Hoenderpark/camping De Krakeling en de 3e Compagnie van Autobataljon VI op landgoed Woudschoten.

 

Op 10 mei 1940 worden de manschappen van I-5 RA om 3.30 uur gewekt vanwege hoge oorlogsdreiging en het opmaken voor het betrekken van de stellingen. Een half uur later vliegen Duitse vliegtuigen laag over het terrein, vanwege aanval op vliegveld Soesterberg. Het barakkenkamp wordt niet aangevallen. Om circa 5 uur vertrekken de eerste troepen per rijwiel richting het stellingengebied en de Commandopost in huize Den Treek. In de loop van de ochtend staan alle batterijen schietklaar in de stellingen. De voedselvoorziening komt uit Kamp Austerlitz. De munitie-aanvoer vanuit een depot te Huis ter Heide.

Een deel van de eenheid wordt in Den Treek onder vuur genomen door Duitse vliegtuigen, waarbij Jan Dijkstra van 2-I-5RA getroffen wordt. Hij wordt overgebracht naar de St. Johannesstichting tussen Soesterberg en Huis ter Heide, dat ingericht is als militair hospitaal, alwaar hij overleed. Zijn lichaam werd begraven op de bijbehorende begraafplaats (ook 3 militairen van 5 RI worden daar begraven).

 

Na enkele dagen in de frontlinie te hebben gezeten, trekt op 13 mei in de avond de eenheid zich op bevel terug. Langs het barakkenkamp en via het Oude Zeisterspoor richting Utrechtseweg en Fort Biltsestraat.

 

Veel uitrustingsstukken en persoonlijke bezittingen worden achtergelaten in de barakken.

 

Na de capitulatie blijkt bij terugkeer naar het kamp vele spullen gestolen te zijn. Dorpelingen uit Austerlitz worden verdacht, maar de politie verklaart dat ook het Duitse Leger direct na de capitulatie gebruik heeft gemaakt van het kamp, en daarna verschillende groepen gedemobiliseerde Nederlandse militairen. Uiteindelijk houdt de politie eind mei iemand aan die fietsen uit het kamp had gestolen.

 

Spoedig na de capitulatie wordt het kamp in gebruik genomen door de Opbouwdienst. Deze instantie is in het leven geroepen door de Nederlandse Overheid om de gedemobiliseerde Nederlandse soldaten een burgerbaan te geven en herstelwerkzaamheden te doen aan oorlogsschade. De Opbouwdienst gaat over in de Nationaalsocialistische Arbeidsdienst, maar het kamp is zover bekend niet door de N.A.D. gebruikt. Wel werd het een complex voor soortgelijke paramilitaire diensten. In 1941 nam het NationalSozialistische KraftfahrKorps (N.S.K.K.) intrek in het kamp en vestigde er een Motorschool. Hier kregen de vrijwillige dienstnemers vier weken opleiding in motor- en autotechniek. De motorschool Zeist hield zich in het bijzonder bezig met de behandeling van gasgeneratoren en de opleiding van onderofficieren. Een tweede Motorschool in Nederland bevond zich in Heibloem bij Roermond. 

 

Het onderhoud van de barakken kwam ten laste van de gemeente Zeist, die in augustus 1942 een opgave van de onderhoudskosten verstrekte aan de Rijkscommissie van Advies betreffende Bijdragen Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen, gevestigd in Den Haag. Ook de kosten van de bewaking van de Duitse barakken was opgedragen aan Zeist. ‘Deze bewaking kon in verband met de verwijderde ligging der barakken niet door het gewone politiepersoneel plaatsvinden, zodat een speciale bewaker is aangesteld.’ De man verdiende hiermee ƒ 26,50 per week. Na declaratie kreeg de gemeente te horen dat er door de Wehrmachtsbezirksverwaltung te Utrecht niets vergoed werd.

 

Naar zeggen hebben de Duitsers tijdens de bezetting nog wat bijgebouwd (na de bevrijding zijn er minimaal 6 houten gebouwen, waarvan 4 grote barakken en 2 kleinere gebouwen. Een opgave van 1951 spreekt over 8 gebouwen).

 

Op 9 Mei 1943 brengt NSKK-Korpsführer Erwin Krauss onder begeleiding van Anton Mussert een bezoek aan het N.S.K.K.-kamp te Zeist, vastgelegd op deze NSB-Fotodienst foto. Die dagen tijdens zijn bezoek aan Nederland bezocht hij NSKK- en WA- afdelingen in Den Haag, Utrecht, Zeist en Heibloem.

 

In de herfst van 1943 gaat de Motorschool van Zeist over naar Almelo. In het najaar van 1943 wordt het kamp te Austerlitz vervolgens in gebruik genomen als Opleidingskamp Technische Noodhulp. In een advertentie in het Utrechts Dagblad van 17 juli 1943 wordt een oproep gedaan naar Stenotypisten voor de Technische Noodhulp in Kamp Austerlitz. In de herfst van 1943 wordt de dienst operationeel. In Oktober 1943 werd een informatiecursus gegeven. Het is eveneens een paramilitaire organisatie, formeel om bijstand te verlenen na bombardementen, maar in de praktijk voor allerlei ondersteunende taken voor het Duitse Leger ingezet. De dienstnemers worden uitgerust met uniformen en wapens en kregen een militaire basistraining. De vrijwilligers zijn Nederlanders, maar er zijn ook Duitsers aanwezig voor het geven van de opleiding. Naast het gebruik als opleidingskamp is er ook een 'mobiele colonne' aanwezig. De eenheid wordt aangeduid als Technische Nothilfe Einsatzabteilung Austerlitz, met circa 150 man in Juli 1944. Het lijkt erop dat dit een landelijke opleidingskamp was voor heel Benelux, met verder alleen nog de TeNo Befehlstelle in Nijmegen. Najaar 1944 vertrokken naar Meppel en komt Austerlitz niet meer in het overzicht voor.

 

In die tijd is het kamp ook in gebruik door de Wachabteilung. Deze is in juli 1943 in het leven geroepen, maar bestond daarvoor al als Duitse particuliere organisatie: Wachtdienst Niedersachsen, met kantoor op de Weeshuislaan 1 te Zeist. In 1943 ging dit op onder de Wehmachtbefehlhaber in der Niederlanden. De leiding kwam in handen van de heer Delor, die kantoor had op de Weesheuislaan te Zeist. Nederlanders kunnen er zich aanmelden om dienst te nemen als Wachtsman. Dit is een gewapende eenheid ter ondersteuning van de Duitse bezetters en heeft als taak gebouwen, installaties en terreinen te bewaken. Aanmelding kan in Zeist of in een bureau te Amsterdam. Vervolgens is er 3 weken militaire opleiding bij het Landesschützenbataillon te Laaren. En daarna 1 week specifieke Wachtopleiding in Lager Zeist (in documenten ook wel genoemd als "Lager gegend Zeist”). De Wachabteilung zit tot en met 1945 in Zeist maar hoogstwaarschijnlijk zijn ze al eerder in 1944 uit het barakkenkamp Austerlitz vertrokken. Verschillende bronnen spreken over de Wachtdienst in het Weeshuis te Zeist, met oefening in het nabij gelegen Bisonpark in oktober 1944 en maart 1945.

 

Naast Nederlandse vrijwilligers bevonden zich er ook Duitsers. Volgens een melding van verzetsgroep Albrecht bestond de Wachabteilung Zeist in juli 1944 uit zo'n 100 man. Begin april 1945 wordt de Wachabteilung Zeist opgeheven (bron: Albrecht).

 

Waarschijnlijk moest de Wachtdienst in 1944 weer plaats maken voor de NSKK. Volgens een dagboek werden er in Juni 1944 vrachtwagens te Apeldoorn gevorderd, die overgebracht werden naar de NSKK te Zeist. In Januari 1945 meldt Albrecht het bord A/109 NSKK bij het kamp, alsook eind Maart 1945. Deze 109. Kompagnie viel onder Abteilung Sacherer en bestond uit Nederlands personeel en Duits kader. Het werd grofweg tussen Mei en September 1944 op sterkte gebracht, met inzet bij Zeist. (Bron: Alex Dekker) In die periode bevond zich veel Nachschub-troepen in de regio Zeist en Utrechtse Heuvelrug, inclusief een benzinedepot in de bossen bij de Pyramide van Austerlitz en Maarn, genaamd ABL "Bella'. ABL staat voor Armee Betriebsstoffen Lager.

 

26 Maart meldt Albrecht een duikaanval door geallieerde jagers op het NSKK kamp. Zowel op gestalde wagens als op de barakken. Volgens het rapport werden barakken doorzeefd, maar hadden de manschappen al een veilig onderkomen gezocht.

 

Rond 7 April 1945 wordt het kamp vrijwel verlaten, en 9 April staat het helemaal leeg (bron Albrecht). Die periode is het gebied achterterrein voor de Pantherstellung bij Woudenberg en nemen ondersteunende fronttroepen intrek in het kamp en omgeving. Zo meldde Albracht op 17-4 en 20-4 het bord Goinar bij Kamp Austerlitz en het bordje Auer naar het boswachtershuis even verderop.

 

Bij het barakkenkamp liggen langs de weg ook granaten opgestapeld, evenals meer munitie en springstoffen in bospercelen in de directe omgeving.

 

Op 1 Mei werd een bezetting van circa 300 onbewapende manschappen met een uiteenlopende uitmonstering gerapporteerd met betrekking barakkenkamp Austerlitz. De nabijgelegen munitieopslagplaats is voor de helft verlaten, met nog circa 40 man ter bewaking.

 

Na de bevrijding nemen de bevrijders korte tijd gebruik van het kamp. Verdere details zijn vooralsnog niet bekend hierover. Rond 10 juni wordt het kamp geschikt gemaakt voor de opvang van terugkerende Nederlandse Krijgsgevangen. De militairen die vast hebben gezeten in kampen in Duitsland en Polen komen weer aan in Nederland en worden in eerste instantie opgenomen in kampen, voordat ze definitief naar huis terug keren. Ook het uitgewoonde kamp in Austerlitz ging deze functie vervullen. De grootste groep zou 900 man bedragen; daarna zouden er kleinere groepen volgen, zo was de verwachting.

 

In minder dan een etmaal werd het kamp bewoonbaar gemaakt. De plaatselijke afdeling van de Binnenlandse Strijdkrachten nam de taak op zich: "Om het beestachtig vervuilde kamp weer bewoonbaar te maken, hier terzijde gestaan door 200 vrijwilligers, voornamelijk burgers uit het dorp Austerlitz. Binnen enkele uren wist men de dikke laag mest, die in sommige barakken de vloer bedekte, te vervangen door "versch, geurig stroo”, dat bij de boeren in de omgeving van Driebergen gevorderd was. De lakens, dekens evenals zeep, schuurpoeder e.d. werden betrokken uit het z.g. "onbeheerd eigendom.” Behalve de 4 barakken in het eigenlijke kamp, beschikt de kampleiding (commandant de heer W. Linnenbank) nog over de Openb. Lagere School, terwijl de Chr. Fröbelschool onder leiding van dr. Kamerling als hospitaalafdeling zal worden ingericht”.

 

Nadat in de zomer de meeste Nederlandse militairen uit de Duitse en Poolse kampen naar huis waren teruggekeerd, werd het (september 1945) gebruikt om gezagstroepen op te leiden als basis van het nieuwe Nederlandse Leger. Maar het behield het ook de functie van repatriëringscentrum, voor de uit Azië terugkerende KNIL-soldaten. Het kreeg de naam Repatriëringscentrum Nederland Herrijst.

 

Eind november 1945 vertrokken de Canadezen uit Landgoed Woudschoten. Wederom met behulp van vele vrijwilligers uit Austerlitz werd ook dit pand grondig schoongemaakt en opgeknapt. Vlak voor Kerst 1945 verruilde het Repatriëringscentrum het barakkenkamp voor Huize Woudschoten. Vele terugkerende KNIL-militairen vonden tijdelijke opvang in het Repatriëringscentrum, dat tot 1 oktober 1947 bleef functioneren.

 

Het Barakkenkamp kreeg de functie van Militair Neurose Hospitaal. In eerste instantie was dit bedoeld om oorlogsveteranen met trauma´s en psychische problemen te behandelen. Al snel in de jaren erna was het merendeel van de opgenomen patiënten jonge soldaten van de naoorlogse lichtingen die moeite hadden met de druk van het autoritaire soldatenleven.

 

In 1951 ging een oorspronkelijke barak in vlammen op. Tussen 1951 en 1955 werden vervolgens 7 nieuwe gebouwen geplaatst. Na een naamsverandering naar Herstel- en Oefencentrum Austerlitz, nam midden jaren 60 Defensie afstand van het complex. Stichting Vakantieverblijven Lagere Schooljeugd te Den Haag nam er vervolgens zijn intrek. En anno 2015 gebruiken zij nog altijd het oude kamp, thans onder de naam Paasheuvelgroep. Hun verblijf ´Houtduif´ is nog altijd duidelijk herkenbaar als mobilisatiebarak uit 1939. De verblijven Vos en Egel hebben hun basis eveneens in oorspronkelijke barakken, maar zijn in de loop van de jaren behoorlijk verbouwd en gemoderniseerd.