Namenlijst begraafplaats Buter Nieuw Schoonebeek

Begraafplaats Buter is de laatste rustplaats van enkele onbekenden die hier in de 19e eeuw zijn begraven, er zijn geen graftekens. De begraafplaats ligt tussen Nieuw-Schoonebeek en Twist aan de Europaweg. 

 

In 1824 werd door het Koninkrijk der Nederlanden een grenstraktaat gesloten met het Koninkrijk Hannover. Hierdoor verloor de nederzetting Nieuw-Schoonebeek het recht haar doden te begraven op de begraafplaats van Hesepertwist in Emsland. Dit was de reden voor de aanleg van een noodbegraafplaats. De grond hiervoor werd beschikbaar gesteld door Berend Harbers. Er werden geen grafzerken geplaatst. De graven werden gemarkeerd door verhogingen van uitgegraven grond. Tot 1849 werd hier begraven. In dat jaar werd in Nieuw Schoonebeek de kerk met begraafplaats in gebruik genomen.

 

Het kerkhof is genoemd naar de laatste eigenaar Bernardus Hendrikus Büter.

 

Rond 1840 werd aan de overkant van de weg een houten kruis geplaatst. De begrafenisstoet hield hier vijf minuten halt en er werd gebeden. In 1849 werd dit kruis vervangen door een stenen gedenkteken. Vanwege het feit dat Nieuw-Schoonebeek sterk rooms-katholiek is, heeft het monument een katholiek karakter, namelijk een gekruisigde Christus met daaronder de tekst: Die mijn kruis niet op zich neemt en mij niet volgt is mijner niet waardig. Op de achterkant staan de namen van de schenkers: J.B. Borg - A.M. Twenning en het jaartal 1849.

 

Het gedenkteken brak in de jaren 1950 in stukken. De eigenaar van de grond waar op het geplaatst was bewaarde de brokstukken in een schuur. In 1979 liet het Ministerie van CRM de steen restaureren. De breuklijnen van destijds zijn zichtbaar gebleven.

 

 

Rond 1800 stonden langs het Schoonebeekerdiep ongeveer dertig booën, unieke rundveestallen die eigendom waren van de Schoonebeeker boeren. Het rundvee werd beheerd door een booheer. Het was een vruchtbaar gebied wat de aandacht trok van kolonisten uit het bisdom Münster.

 

Tussen oktober 1814 en maart 1815 kwam een eerste groep van zes gezinnen naar Nederland, voorafgegaan door Bernardus Henricus Rolfes. De kolonisten kenden elkaar waarschijnlijk uit Grosz en Klein Hesepe en vestigden zich aan de huidige grens met Duitsland. Eerst woonden ze in de oude booën, maar al snel werden nieuwe boerderijen gebouwd aan de noordkant van de panddijk. Het dorp kreeg de naam ‘Booëndorf’ en werd pas later Nieuw-Schoonebeek genoemd.

 

Kerkelijk waren de bewoners verbonden aan Twist, waar ook hun doden werden begraven. In 1825 ontstonden er problemen met het kerkbestuur en konden de overledenen niet meer in Twist worden begraven. Er werd toestemming gevraagd aan de Gouverneur van Drenthe en vanaf 1825 mochten de doden op eigen grond in Nieuw-Schoonebeek worden begraven. Er werd een noodbegraafplaats ingericht, waarvoor Jan Berend Borg de grond ter beschikking stelde. Die kreeg als officiële naam: ‘Naamloze Begraafplaats Nieuw-Schoonebeek’.

 

Borg had de grond in gebruik van de erfgenamen van de Schoonebeeker boerenfamilie Wenny. Het was een voormalige boo – een uniek type veeschuur, die alleen in deze omgeving voorkwam – van de familie Wenny. Deze familie verkocht de boo met alle daarbij horende landerijen in december 1826 aan Jan Berend Blaauw, die de westelijke helft kocht, en het oostelijke deel aan Jan Berend Borg. Daardoor kon Borg het voormalige booterrein als noodbegraafplaats ter beschikking stellen.

 

Begrafenissen op deze begraafplaats vonden plaats tot het moment van de inzegening van het nieuwe kerkhof bij de nieuwe kerk in het centrum van Nieuw-Schoonebeek op 5 juli 1855. In juni 1866 werden dochter Euphemia Gesina Borg en haar man Jan Hendrik Schwieters eigenaar van het terrein. En na hun zoon Bernardus Hendrikus Schwieters. Na zijn overlijden hertrouwde zijn weduwe in mei 1908 met Georg Büter uit Lindloh. 

 

In 1928 kreeg hun zoon Bernardus Hendrikus Büter de voormalige noodbegraafplaats in eigendom. En daarmee werd de naam Büter verbonden aan deze voormalige begraafplaats. De noodbegraafplaats raakte sterk verwaarloosd. De randen werden beschadigd door grazend vee en er kwamen zelfs beenderen bloot te liggen. In 1978 werd de dodenakker hersteld en een houten hek geplaatst. 

 

Op de noodbegraafplaats liggen achttien personen in de leeftijd van 7 dagen tot en met 84 jaar begraven. Verder staat er de grafsteen van Anna Maria Aleida Huser (1876-1895) en haar moeder Gesina Aleida of Sinaulaat Huser-Nijenstein (1839-1876). De dochter werd op 18 mei geboren en haar moeder overleed negen dagen later.

 

In mei 1890 ging de kleine meid naar kostschool. Ze trad begin 1897 in bij het O.L. Vrouwe van het Heilige Hart in Issoudun (Frankrijk) als zuster Bernadette. Ze was daar een voorbeeld voor het noviciaat. In juli 1897 ontving ze het kloosterkleed. Eind 1897 werd zij steeds zwakker en ze keerde voor genezing terug naar Nederland en werd opgenomen in het Sint Antonius Ziekenhuis in Utrecht. Maar haar kwaal woekerde voort. Een half uur voor haar overlijden sprak ze nog de drie Geloften uit van Armoede, Zuiverheid en Gehoorzaamheid.

 

Ze werd in Nieuw-Schoonebeek bij haar moeder begraven. Een fraaie grafsteen stond op het graf. In verband met de verplaatsing van het kerkhof werd de grafsteen naar de noodbegraafplaats van Buter overgebracht.

Rond 1840 werd aan de overkant van de Hoofdstraat een houten kruis geplaatst. De begrafenisstoet hield hier halt, knielde en er werden ‘Vijf Onze Vaders en vijf Wees Gegroetjes’ gebeden. In 1854 werd door het echtpaar Borg-Twenning het kruis vervangen door een zandstenen gedenksteen. In de loop van de Tweede Wereldoorlog brak het gedenkteken en werden de stukken bewaard.