Namenlijst begraafplaats Brandenburg Bilthoven
In De Bilt werd al vanaf 1652 begraven in en rond de dorpskerk. Toen bij koninklijk besluit van 22 augustus 1827 het begraven binnen dorp en stad verboden werd voor plaatsen met meer dan 1.000 inwoners, kreeg ook De Bilt de verplichting opgelegd een begraafplaats buiten de bebouwde kom aan te leggen. Het zou echter anders lopen, want De Bilt vroeg in 1829 toestemming van de Koning om toch nog rond de dorpskerk te blijven begraven. Het kerkhof lag toen al binnen de bebouwde kom. Dat het begraven binnen de bebouwde kom bij de dorpskerk geen wenselijke situatie opleverde, blijkt wel uit een brief aan gedeputeerde Staten waarin stond: "dat het uit een hygiënisch oogpunt zeer wenschelijk is eenen algemeene begraafplaats op te richten". Hoewel er ook nog eens sprake was van ruimtegebrek op het kerkhof en er geen mogelijkheid tot uitbreiding was, bleef men tot 1900 begraven op het kerkhof.
Op 9 mei 1899 besloot de gemeenteraad van De Bilt een deel van 2 ha van het perceel kadastraal bekend als sectie D nr. 91, voor "eene som van 5.500,- gulden van de heer Willem Bieshaar, landbouwer te De Bilt" te kopen. Het doel was om hier een begraafplaats aan te leggen. Voor de aanleg werd een bedrag van 2.700,- gulden beschikbaar gesteld. In september 1900 kon de nieuwe begraafplaats in gebruik worden genomen.
De begraafplaats was niet aangelegd in de in de negentiende eeuw zo populaire landschapsstijl, maar in een meer functionele stijl. De lanen en cirkels met hun assenkruizen en symmetrie van de Style Mixte zijn op de begraafplaats Brandenburg goed herkenbaar.
De naam van de begraafplaats werd in eerste instantie aangeduid als "de algemene begraafplaats aan de Eerste Brandenburgerweg", maar langzamerhand veranderde dat in "Begraafplaats Brandenburg". Die naam was afkomstig van een boerderij in de omgeving van de begraafplaats. Deze boerderij met de naam "Olden Brandenburg" maakte deel uit van de buitenplaats Jagtlust. De boerderij bestaat niet meer, maar de naam wordt nu nog veelvuldig gebruikt.
In de periode rond de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking van De Bilt en Bilthoven sterk. Dat leverde ook problemen op voor de begraafplaats. Vanwege een eventueel toekomstig ruimtetekort op de begraafplaats, werden op 24 oktober 1925 drie plannen aan de gemeenteraad gepresenteerd. Het 1e plan was de aankoop van gronden en de aanleg van een nieuwe begraafplaats op locatie Schapendrift en het 2e plan langs de Soestdijkschenweg. Het 3e plan werd echter gepresenteerd als het meest gunstige, namelijk het uitbreiden van de bestaande begraafplaats. Het was immers goedkoper om één begraafplaats te exploiteren in plaats van twee. Daarnaast was de locatie gunstig voor het oude dorp De Bilt èn dat van Bilthoven.
Vier dagen voor de presentatie van de plannen had de gemeente reeds de koop van een tweede stuk grond bij begraafplaats rond. Het was wederom een stuk grond van de familie Bieshaar, ditmaal van Hendrik Bieshaar, de zoon van Willem Bieshaar. Het betrof de aankoop van een perceel van drie hectare (weiland) voor 1,- gulden per m2 naast de begraafplaats. In het koopcontract stond dat de aangekochte grond vermoedelijk zou dienen tot uitbreiding van de algemene begraafplaats. Wat ook in het koopcontract stond, was dat de verkoper "kosteloos in het genot zal worden gesteld, hetzij op de nu bestaande algemeene begraafplaats, hetzij op het verkochte en gekochte terrein, nadat dit als begraafplaats is aangelegd, in de bestaande volgorde in de tweede klasse aan grafruimten van tien centiaren in verband met kelder."
In de gemeentestukken komt naar voren dat op 24 november 1925 voor het eerst iets gezegd is over de daadwerkelijke aanleg van de begraafplaats. Daaruit blijkt dat de gemeentearchitect G.J. Vermaak zich niet alleen met bouwkundige elementen bezig hield, maar ook met de terreininrichting te maken had. Vermaak stelde een globale werkomschrijving en een kostenraming op van de uitbreiding. Hij had gedacht "de aanleg geheel te doen geschieden, onder toezicht van gemeentewerken, door de werkelozen dezer gemeente, en onder leiding van een nader te noemen uitvoerder." In een schets, gedateerd op 26 november 1926, maakte Vermaak duidelijk hoe men het in de toekomst wilde hebben. Links op de schets het gedeelte van de eerste aanleg, in het midden een achthoekige aula met een grote as en het toekomstige rechtergedeelte als spiegeling van de eerste aanleg.
Dat de oorspronkelijke aanleg ooit onderdeel van een groter ontwerp is geweest, wordt tegengesproken in een brief van het gemeentebestuur aan de raad der gemeente. De discussie was de locatie van het geplande ontvangstgebouw. Het plan was om deze eerst bij de oude ingang te plaatsen, maar dan zou de aula bij een toekomstige uitbreiding excentrisch komen te liggen ten opzichtte van de gehele begraafplaats. Dit werd als een onwenselijke situatie gezien.
De aula werd eveneens ontworpen door de gemeentearchitect Vermaak. Hij ontwierp de aula in de stijl van de Amsterdamse school. De achtzijdige bouw werd voorzien van een grote koepel. De oude pijlers op de oorspronkelijke aanleg, met daarop de tekst "Anno" en "1900" heeft men laten staan.
Op 18 november 1927 diende de directeur van de Algemene Begraafplaats een schetsontwerp in "van de indeeling in klassen van de uitbreiding der Algemeene Begraafplaats aan den Brandenburgerweg". Verrassend genoeg komt de handtekening van de directeur van de Algemene Begraafplaats overeen met die van de heer G.J. Vermaak, gemeentearchitect van de gemeente De Bilt. Vermaak had dus een dubbelfunctie waardoor hij ook veel invloed zal hebben gehad op de aanleg van "zijn" begraafplaats. In een begroting van Vermaak werd aan de wethouder van Publieke Werken gemeld dat de beplanting voor deze aanleg 1.427,50 gulden ging kosten.
In 1956 werd een plan voor de uitbreiding van het zuidelijke gedeelte van de begraafplaats opgesteld. Omdat de gemeente op dat moment niet de beschikking had over het vereiste materieel en bovendien een gebrek aan eigen personeel, werd de Grontmij in De Bilt verzocht de aanleg van de begraafplaats op zich te nemen. De kosten hiervan kwamen op 28.119,- gulden. De gemeente wilde de beplantingswerkzaamheden bij voorkeur wel in eigen dienst uitgevoerd zien worden. De kosten daarvoor bedroegen 12.387,- gulden. In 1957 werden de werkzaamheden op het zuidelijke gedeelte begonnen. Eerst werd de aanwezige vegetatie intensief stukgesneden door de Grontmij. Daarna werd het terrein opgehoogd en geëgaliseerd. De aanwezige sloot tussen het terrein en de in aanbouw zijnde woningen ten zuiden daarvan werd gedempt. Nadat het terrein was geëgaliseerd werden de paden uitgezet. Na goedkeuring van de gemeente werden deze circa vijf centimeter diep uitgegraven waarna de vrijgekomen grond werd verspreid over de graven. De paden werden vervolgens aangewalst.
In 1964 liep de gemeente De Bilt vooruit op mogelijke latere uitbreidingen door te proberen om een strook aan de oostzijde bij de begraafplaats te kopen. Dit stuk grond, kadastraal bekend als Sectie F nr. 2618, was in eigendom van de Staat der Nederlanden. Het duurde maar liefst vijf jaar voordat die akkoord ging met de verkoop. De koop werd uiteindelijk op 30 december 1969 gesloten en kwam het perceel in handen van de gemeente. Dit stuk grond werd daarop gereserveerd voor een latere uitbreiding. Voorlopig liet de gemeente het stuk grond liggen zoals het was.
Op 4 december 1967 besloot de gemeente om het ontwerp in aansluiting op de rotonde van de zuidelijke hoek iets aan te passen. Hierdoor konden twee grafstroken voor grafkelders worden gewijzigd in drie stroken voor huurgraven (ca. 230 m2). Dit hield in dat de bestaande "grove heesters" verwijderd werden en tussen de hagen Taxus baccata (350 st à ƒ 0,75) werd geplant. Dit alles voor een bedrag van ca. 4.500,- gulden.
In 1974 werd een ontwerp gemaakt voor de strook grond die men vijf jaar daarvoor had aangekocht van het Rijk. Het voorstel werd echter niet uitgevoerd, omdat er nog genoeg ruimte was om nog zeker 19 jaar te begraven op het bestaande gedeelte. Het idee belandde dan ook in de kast.
Op zich is vanaf de aanleg in 1957 tot heden, geen echte fasering meer aan te wijzen. De ruimte gereserveerd voor de graven wordt langzaamaan ingenomen, waardoor de het oorspronkelijke ontwerp van de gehele begraafplaats steeds meer zichtbaar wordt.
De totale begraafplaats Brandenburg heeft nu een omvang van 5,5 hectare. Dat is inclusief het achter de begraafplaats gelegen weiland, dat voor een toekomstige uitbreiding gereserveerd is. Voor de aanleg van de hele begraafplaats was het hoogteverschil tussen het noordelijke deel en zuidelijke deel circa twee meter. Tijdens de tweede uitbreiding (1927) heeft men overblijvend zand van de zweminrichting opgebracht waardoor een deel van het hoogteverschil werd weggenomen. Er kwam echter maar voor een terrein van ca. 10.000 m2 grond vrij.
Naast grafkelders, koopgraven en huurgraven, bevinden zich ook enkele graven van de Nederlandse oorlogsgravenstichting op de begraafplaats. De begraafplaats kent nog geen asbestemmingsgebied, maar er bestaan plannen om dit gestalte te geven op het achterliggende weiland. Over de invulling daarvan moet nog goed nagedacht worden, het moet tenslotte passen in een eeuw-oude traditie van begraven, uitbreiden en beplanting.
Het lijkenhuisje dat oorspronkelijk voor de begraafplaats werd gebouwd, is na de Tweede Wereldoorlog fors uitgebreid met een obductieruimte en toiletten. Het lijkenhuisje zelf werd daarna gebruikt als kantoor en opslag. Later zijn achter het gebouw nog enkele nieuwere gebouwen geplaatst die dienst doen als kantoor en opslagruimte.
Grafmonumenten bepalen voor een groot gedeelte de structuur van een begraafplaats en vormen een wezenlijk onderdeel van de cultuurhistorie van deze plek. Vaak is aan hand van data op grafmonumenten het verloop van de ontwikkeling van de aanleg van een begraafplaats te achterhalen. Deze begraafplaats vormt daarop geen uitzondering. Wel zijn in de loop der jaren veel graven geruimd en weer opnieuw uitgegeven. De oude grafmonumenten zijn dan vervangen voor recentere monumenten. Daardoor is, vooral in het oude gedeelte, een mengeling uit verschillende tijdsperiodes te vinden.
Voorbeeld van een grafkelder voor een adelijk geslacht op het oude deel (foto Leon Bok).
Voorbeeld van een grafkelder voor een adelijk geslacht op het oude deel
(foto Leon Bok).
Het oudste grafmonument is dat van iemand die overleden is op 26 december 1900, drie maanden na de ingebruikname van de begraafplaats.