Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met D

 

Dalfsen

 

Dalfsen telde reeds in 1760 joodse inwoners. In 1813 woonden er vijf joodse gezinnen waarvan er vier armlastig waren. Synagogediensten werden gehouden ten huize van het hoofd van de gemeente, die tevens een godsdienstleraar in huis had ten behoeve van de joodse kinderen.

In 1838 werd de joodse gemeente zelfstandig. De synagoge aan de Julianastraat werd in 1866 ingewijd. Dalfsen beschikte ook over een joodse begraafplaats.

De joodse gemeente Dalfsen werd in 1937 ontbonden en bij die van Zwolle gevoegd. De synagoge werd verkocht en kreeg in de loop van de tijd diverse bestemmingen.

Op initiatief van een in 1982 in het leven geroepen stichting werd het gebouw gerestaureerd en in 1984 als cultureel centrum heropend. De begraafplaats wordt sinds 1958 onderhouden door het plaatselijke gemeentebestuur. De grafstenen op deze begraafplaats werden geïnventariseerd in het Stenen Archief.

De voormalige synagoge van Dalfsen is in 2003 door de stichting die het gebouw beheert opgeknapt en wordt gebruikt voor vergaderingen en exposities.

Aantal joden in Dalfsen: 

1809   29

1840   27

1869   35

1899   20

1930    4

 

Dedemsvaart

 

Het eerste document aangaande een joodse gemeenschap in Dedemsvaart dateert uit 1835 en vermeldt het bestaan van een gehuurde synagogale ruimte. In 1836 werd de joodse gemeente officieel erkend.

In 1854 was er een synagoge ten zuiden van Dedemsvaart. In september 1886 werd aan de Markt een nieuw gebopuwde synagoge ingewijd die tot aan de bezetting in gebruik is geweest.
De oudste joodse begraafplaats dateert van 1844. In 1883 werd een gedeelte van de algemene begraafplaats Mulderije tot joodse begraafplaats bestemd.

Behalve een joodse school was er in Dedemsvaart ook een vrouwengenootschap dat zich bezig hield met aanschaf en onderhoud van de rituele voorwerpen.

Gedurende de Duitse bezetting is vrijwel de gehele joodse bevolking van Dedemsvaart gedeporteerd en in de concentratiekampen omgebracht. Slechts een enkeling wist zich te redden door onder te duiken. Ook in het nabij gelegen psychiatrisch ziekenhuis Rijksasiel Veldzicht verbleven gedurende de oorlog enige joodse patiënten.

De joodse gemeente van Dedemsvaart is in 1947 ontbonden en bij die van Zwolle gevoegd. De synagoge, die na de oorlog als werkplaats diende, werd in 1987 verkocht aan een particulier en, ondanks pogingen om het gebouw te behouden, in 1988 afgebroken.

Het joodse deel van de algemene begraafplaats Mulderije wordt beheerd door de plaatselijke autoriteiten en is in oktober 2003 op de monumentenlijst geplaatst. De grafstenen op deze begraafplaats werden geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Een zwerfkei met inscriptie en een plaquette herinneren aan de verdwenen joodse gemeenschap van Dedemsvaart. Vlakbij de plek waar de synagoge stond is een Davidster met inscriptie in het plaveisel aangebracht.

Aantal joden in Dedemsvaart en omgeving:

1809      -

1840   35

1869   73

1899   75

1930   47

 

Delden

 

Net als in andere plaatsen dicht bij de oostelijke grens vestigden zich in Delden al vroeg uit Duitsland afkomstige joden. Zowel in 1695 als in 1710 worden namen van joden vermeld in gerechtelijke stukken. Het aantal joodse inwoners van Delden is altijd betrekkelijk klein gebleven.

In 1838 werd Delden als een zelfstandige joodse gemeente erkend. De gemeente had een eigensynagoge, gebouwd in 1760, en twee begraafplaatsen.

De oudste begraafplaats bevindt zich op het landgoed Twickel achter Huize 't Eysink aan de Hengelosestraat en is sinds 1786 niet meer in gebruik. De oudste grafsteen dateert uit 1764. De andere begraafplaats, De Plaai, ligt aan de Flierweg en staat sinds 1970 op de monumentenlijst. Beide begraafplaatsen worden tegenwoordig onderhouden door de plaatselijke autoriteiten.

Tijdens de Duitse bezetting werd het merendeel van de Deldense joden gedeporteerd en vermoord. Na de oorlog is de synagoge verkocht en, na een tijdje gediend te hebben als opslagplaats, afgebroken. Een gevelsteen van het gebouw wordt bewaard in het Rijksmuseum Twente te Enschede.

In 1947 werd de joodse gemeente van Delden opgeheven en aanvankelijk bij die van Enschede gevoegd, maar sinds 1974 behoort ze bij Hengelo.

Aantal joden in Delden:

1748  20

1809  26

1840  68

1869  55

1899  50

1930  35

 

Delft

 

Bij de verplichte naamsaanneming in 1811 werd in Delft een vijftal joodse families ingeschreven. Aanvankelijk kwamen zij voor hun gebedsdiensten in een privé-woning bijeen. Na de officiële oprichting van een joodse gemeente in 1821 werden de diensten in een woning in de Pepersteeg gehouden. Toen de gemeente bleef groeien werd er in 1847 een kamer gehuurd in de Choorstraat. In augustus 1862 werd aan de Koornmarkt een nieuwe synagoge ingewijd.

Vanaf 1845 had de joodse gemeente de beschikking over een eigen begraafplaats bij de huidige Vondelstraat en de Geertruyt van Oostenstraat. Een begrafenisgenootschap droeg zorg voor de begrafenissen, daarnaast was er een armbestuur. Een kleine joodse school bood onderwijs aan de kinderen. De rituele voorwerpen en het interieur van de synagoge werden onderhouden door een vrouwengenootschap.
Een aanvankelijke aanvraag tot opheffing van de joodse gemeente van Delft in 1927 werd ongedaan gemaakt.

Gedurende de Duitse bezetting werd het overgrote deel van de Delftse joden gedeporteerd en vermoord. Dit ondanks het feit dat Delft en met name de Technische Hogeschool één van de eerste centra van verzet tegen de anti-joodse maatregelen van de Duitsers was. De synagoge is bewaard gebleven, het interieur is verdwenen.

In 1952 werd het synagogegebouw verkocht aan de gemeente Delft, tien jaar later werd de joodse gemeente opgeven en bij die van Den Haag gevoegd.
De begraafplaats wordt tegenwoordig door de burgerlijke gemeente Delft onderhouden.

De synagoge staat op de monumentenlijst en is in 1974 gerestaureerd. Daarna kreeg het gebouw een culturele bestemming. Sinds 1996 is het pand officieel in bezit van de stichting Behoud Synagoge Delft, die zorg heeft gedragen voor een grondige renovatie die in 2003 werd afgerond. Op 18 september 2003 werd de Delftse synagoge aan de Koornmarkt 12 officieel heropend.

Het gebouw fungeert weer als synagoge en er brandt weer een neer tamied. Sinds 2006 worden er door de Open Joodse Gemeente Klal Israel diensten gehouden. Daarnaast vinden er Joodse culturele activiteiten plaats.

De joodse studentenvereniging te Delft heeft tegenover de synagoge een eigen ontmoetingscentrum met een koosjere mensa.

Aantal joden in Delft en omgeving:

1809    41

1840   83

1869 190

1899   96

1930   46

 

Delfzijl

 

Delfzijl is een van de oudste vestigingsplaatsen van joden in de provincie Groningen. Reeds in 1655 kregen enige joden afkomstig uit Emden toestemming om zich in Delfzijl te vestigen. Ze verkregen de voor hen noodzakelijke godsdienstige rechten van huwelijk,besnijdenis en begrafenis. Nog in het zelfde jaar werd een begraafplaats ingericht aan de huidige Bredelaan in Farmsum, waar aanvankelijk alle joden uit de streek begraven werden. De begraafplaats werd in 1703 en in 1775 uitgebreid.

In de achttiende eeuw waren de joden in Delfzijl werkzaam in de handel in vlees, vee en stoffen. Ook met Emden werd veel handel gedreven. Rond 1800 kwam er een aanzienlijk aantal joden uit Duitsland naar Delfzijl en Farmsum. De economische positie van de joodse inwoners van beide plaatsen was redelijk.

In de Waterstraat te Delfzijl was een aantal joodse bedrijven gevestigd.

In 1821 kreeg Delfzijl de status van Ringsynagoge bij de herindeling van het N.I.K..
De synagogediensten werden in die tijd in een voormalige stal van de cavalerie gehouden. Nadat dit gebouw in 1842 door koning Willem II aan de joodse gemeente geschonken was, is het in hetzelfde jaar verkocht en werd er een andere synagogeingewijd. In 1887 werd ook dit gebouw verkocht. Een nieuwe synagoge aan de Singel werd een jaar later ingewijd en is, na een restauratie in 1931, tot in de oorlogsjaren in gebruik geweest.

Binnen de joodse gemeente functioneerde een aantal verenigingen: eenbegrafenisgenootschap, een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge, een vereniging voor de bestudering van joodse wetenschappen en een genootschap voor de verzorging van koosjer voedsel ten behoeve van joodse patiënten in Groningse ziekenhuizen. Op cultureel gebied hebben er twee joodse toneel- en zangverenigingen bestaan. Het kerkbestuur had ook de, vooral aan het begin van deze eeuw, belangrijke taak van armbestuur. Halverwege de negentiende eeuw werd er een godsdienstschool gesticht, die in 1921 weer is opgeheven.

In de joodse gemeente rezen herhaaldelijk zodanige conflicten, dat het in 1857 tot een scheuring kwam. Rond 1860 verzoenden de partijen zich en werd de gemeente herenigd.

Aan het einde van de negentiende eeuw bereikte de joods gemeente haar grootste ledental; de neergang zette in de loop van de twintigste eeuw in.
In maart 1942 werden de joden uit Delfzijl gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Van daaruit zijn verreweg de meeste van hen naar het Oosten gedeporteerd en daar vermoord. Van de synagoge maakten de Duitsers een kolenopslag.

 

In 1947 werd de joodse gemeente van Delfzijl bij die van Groningen gevoegd. De synagoge werd in 1948 tot badhuis verbouwd. Tegenwoordig is boven het badhuis het Leger des Heils gevestigd. De begraafplaats te Farmsum wordt sinds 1952 door het gemeentebestuur van Delfzijl onderhouden.

Een monument in het gemeentehuis, dat in 1982 onthuld werd, herinnert aan de verdwenen joodse gemeente van Delfzijl. Aan de voorgevel van het NS-station van Delfzijl werd in april 1992 een plaquette aangebracht ter herinnering aan de deportatie van de joodse inwoners, vijftig jaar eerder. In het naburige Termunten werden in 1989 de vermoorde joden uit die plaats herdacht met een expositie.

Aantal joden in Delfzijl en omgeving:

1640      5

1660    50

1809    64

1840  109

1869  143

1899  196

1930  134

 

Den Haag

 

In de zeventiende eeuw vestigden zich voor het eerst joden in 's-Gravenhage. Het waren Portugese joden, die voorname posities innamen in de diplomatieke dienst, als arts of als handelsman. In 1674 vestigt de eerste Hoogduitse jood, een ritueel slachter, zich in de stad.

In het laatste decennium van de zeventiende eeuw werden twee Portugees-Israelietische Gemeenten opgericht. Deze zijn in verschillende gebouwen gehuisvest geweest, totdat ze een definitieve behuizing betrokken. In 1707 werd aan het Korte Voorhout door de gemeente Beth Jacob een synagoge in gebruik genomen en in 1726 vestigde de gemeente Honen Dal zich aan de Princessegracht. In 1743 zijn de beide Portugese gemeenten gefuseerd en hield Beth Jacob op te bestaan.

In de tachtiger jaren van de zeventiende eeuw vestigen zich meerdere Hoogduitse joden in de Hofstad. Aanvankelijk kwamen zij voor hun godsdienstoefeningen bijeen in een particuliere woning. In 1723 werd de Hoogduitse synagoge aan de Voldersgracht gebouwd. 

Gedurende de achttiende eeuw hadden de Portugese joden organisatorisch de overhand over de Hoogduitse joden. De oorspronkelijk door Hoogduitse joden in 1694 aangekochte begraafplaats aan de Oude Scheveningseweg werd van aanvang af ook door de Portugese joden gebruikt. In 1710 werd de begraafplaats officieel gedeeld.

De verkoop van koosjer vlees was in handen van Hoogduitse joden, die dan ook de ten bate van de armen toegevoegde belasting inden. Ook van deze voorziening maakten de Portugese joden gebruik, zodat zij ongewild bijdroegen aan de Hoogduitse armenzorg. In 1710 werd voor dit probleem een definitieve oplossing gevonden.

De Portugese joden hadden in de achttiende eeuw door hun rijkdom en door hun internationale betrekkingen veel invloed. Een groot aantal van hen bekleedde hoge diplomatieke en financiële posten en verkeerde in hofkringen. Zij stonden open voor de cultuur van de omgeving en hadden grote belangstelling voor kunst, literatuur en muziek. Binnen de Portugees-joodse gemeente van 's-Gravenhage hebben vele belangrijke rabbijnen en opperrabbijnen gefunctioneerd.

Ten gevolge van de verslechterende economische omstandigheden o.a. door de vierde Engelse oorlog (1780-1784) verarmden vele Portugese joden in het laatste kwartaal van de achttiende eeuw. Maar hoewel een groot deel van de rijkdom en de invloed van de gemeente verloren ging, kwamen ook in de negentiende eeuw nog vele belangrijke figuren uit haar midden voort.

In de loop van de achttiende eeuw nam het aantal Hoogduitse joden in 's-Gravenhage sterk toe, zodat zij de Portugese joden in aantal in ruime mate overtroffen. De Hoogduitse joden waren voor het overgrote deel onbemiddeld en woonden in een arme wijk in het centrum. In hun toestand kwam maar langzaam en met moeite verbetering, omdat de gilden tijdens de achttiende eeuw nog niet voor joden toegankelijk waren.
In de loop van de tweede helft van de achttiende eeuw werd Den Haag onder invloed van enige belangrijke Hoogduitse rabbijnen een centrum van joodse cultuur. De vestiging van een Hebreeuwse boekdrukkerij in de stad heeft daar ook toe bijgedragen.

 

Met de Franse bezetting en het Emancipatiedecreet van september 1796 trad er een verandering op in de situatie van de joden in Den Haag. Aanvankelijk was er in joodse kring weinig enthousiasme te vinden voor de op handen zijnde veranderingen; er was slechts een kleine groep 'Verlichten'. Deze organiseerden zich in navolging van de Amsterdamse groep Felix Libertate en bewerkstelligden vernieuwingen op maatschappelijk gebied.
Ook binnen de joodse gemeente werden in 1799 nieuwe statuten aangenomen, waaruit de veranderende tijdgeest sprak. Bij de instelling van het consistoriale systeem als nieuwe organisatievorm voor de joodse gemeenten, speelde de joodse gemeente van Den Haag een invloedrijke rol, omdat deze zich in het regeringscentrum bevond. Aanvankelijk profiteerden voornamelijk de welgestelden van de vernieuwingen. Een diepgaande verandering in de situatie van de grote massa der joden vond in de loop der tijd geleidelijk plaats.

De verbetering van de rechtspositie, hun aanhankelijkheid aan het Huis van Oranje, dat vanaf 1813 weer in Den Haag zetelde, en het hernieuwde belang van de stad als regeringscentrum deed vele joden naar Den Haag trekken. Hun aantal nam gedurende de hele negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw toe. Een aanzienlijk aantal joodse inwoners van Den Haag leefde ondanks de maatschappelijke veranderingen in grote armoede in De Buurt in het centrum.

Uit de kleine kring van welgestelden kwamen o.a. bankiers, kamerleden, de eerste joodse minister, schilders, schrijvers en dichters voort. Daarnaast functioneerden ook in de negentiende eeuw binnen de joodse gemeente een aantal vooraanstaande rabbijnen.

De in 1723 gebouwde Hoogduitse synagoge werd aan het begin van de negentiende eeuw te klein voor de groeiende gemeente. Daarom werd in 1844 een nieuw gebouw aan de Wagenstraat in gebruik genomen. Het werd mede door koning Willem II gefinancierd. In 1879 werd de synagoge aan de Voldersgracht gebouwd, die tot 1926 dienst zou doen. Daarnaast hadden verschillende genootschappen verspreid over de stad hun eigen synagogen. Een aparte plaats werd ingenomen door de familie Lehren, die zich beijverde voor het recht op een eigen huissynagoge.

Al in de achttiende eeuw werd er in Den Haag joods onderwijs gegeven, zowel door privé-onderwijzers als op een school. Hoewel de joodse kinderen in 1798 officieel toegang kregen tot het openbare onderwijs, prefereerde rijk en arm de eigen onderwijsinstellingen.
Op de joodse school bleef tot het midden van de negentiende eeuw het Jiddisj in gebruik, ondanks het verzet hiertegen van de zijde van de overheid. Na het van kracht worden van de onderwijswet van 1857 bleven verscheidene joodse scholen uitsluitend als godsdienstscholen bestaan.

De zorg voor de Hoogduitse armen was tot in de dertiger jaren van de negentiende eeuw in handen van de parnassijns van de gemeente en werd bekostigd uit de opbrengst van openbare collectes en van de heffing op koosjer vlees. In 1836 werd er een armbestuur in het leven geroepen, dat tot aan de Tweede Wereldoorlog heeft bestaan.

Voor zieken, armlastige bruiden, armlastige bejaarden en jonge moeders en andere behoeftigen werd gezorgd door liefdadigheidsgenootschappen. Daarnaast waren er sociale instellingen als een bejaardenhuis, een weeshuis en een ziekenhuis.

Ook op religieus gebied waren er diverse verenigingen actief, zoals een begrafenis-college, een genootschap dat zorg droeg voor het interieur van de synagogen en diverse studiegenootschappen. Op het gebied van onderwijs en opleiding werd eveneens door allerlei joodse organisaties steun verleend.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog maakte de joodse gemeenschap van 's-Gravenhage een spectaculaire groei door en verdrievoudigde. De meeste Haagse joden waren werkzaam in de kleinhandel, in de stedelijke en landelijke overheidsorganen en in de vrije beroepen. Ook richtten ze enige belangrijke ondernemingen op.

De groeiende joodse bevolking vestigde zich verspreid over de stad, waardoor er nieuwe organisaties en nieuwe gebedsgroepen ontstonden. Ook in Scheveningen ontstond een bloeiende joodse gemeenschap, mede door de populariteit van de badplaats bij Antwerpse joden. De Oost-Europese joden die tijdens en na de Eerste Wereldoorlog naar Scheveningen kwamen vormden op den duur een hechte, behoudende joodse gemeente. Deze nam in 1926 een synagoge aan de Harstenhoekweg in gebruik. In hetzelfde jaar werd Wassenaar, dat oorspronkelijk tot de joodse gemeente Leiden behoorde, bij 's-Gravenhage gevoegd.
De Hoogduitse gemeente van Den Haag betrok in 1925 een nieuw centraal gebouw in de Nieuwe Molstraat en in 1937 een grote synagoge aan de Carpentierstraat.
Na het invoeren van de nieuwe onderwijswet van 1920 verdwenen de zelfstandige joodse scholen en werd het mogelijk om op verscheidene openbare scholen godsdienstonderwijs te volgen.

Na het invoeren van de nieuwe onderwijswet van 1920 verdwenen de zelfstandige joodse scholen en werd het mogelijk om op verscheidene openbare scholen godsdienstonderwijs te volgen.

In de twintigste eeuw zette de tendens tot ontkerkelijking die in de negentiende eeuw begonnen was door. De joden organiseerden zich in ander verband; zo ontstonden er talloze verenigingen op cultureel, sportief en maatschappelijk gebied. Daarnaast werden er, als reactie op de voortschrijdende assimilatie, verenigingen ter ontwikkelijking van joods bewustzijn, met name onder de jeugd, opgericht. Zowel zionisten als anti-zionisten speelden een grote rol in het vooroorlogse joodse leven in Den Haag. Na de machtsovername van de nazi's zochten veel Oost-Europese joden hun toevlucht in Scheveningen en waren daar actief op cultureel, religieus en zionistisch gebied.

Begin dertiger jaren onstond er in 's-Gravenhage onder invloed van buitenlandse progressieve stromingen een Genootschap voor de Joodsche Reformbeweging. Ondanks heftig verzet uit orthodox-joodse kring zou hieruit kort voor de Tweede Wereldoorlog een liberaal-joodse gemeente ontstaan. Ook daarbij speelden vluchtelingen uit Duitsland een belangrijke rol.

De Duitse bezetting heeft net als elders ook in Den Haag grote gevolgen gehad voor het joodse leven. Direct na de oorlogsdagen van mei 1940 werden bureaus van de Duitse bezettingsmacht in de regeringsstad gevestigd. Een aanzienlijk aantal joden pleegde zelfmoord. In september 1940 werden alle niet-Nederlandse joden gedwongen het kustgebied te verlaten. Dat betekende, dat ongeveer 2000 joden uit Den Haag en Scheveningen moesten vertrekken. De overigen vielen ten prooi aan de algemene anti-joodse maatregelen zoals de registratie van joodse personen en bezit, de uitsluiting uit beroepen en het ontslag van ambtenaren. Eind 1940 werd de Joodse Coördinatie Commissie opgericht om de joodse belangen zogoed als mogelijk was te behartigen. In het najaar van 1941 werd deze taak overgenomen door de Joodse Raad. Toen in september 1941 de joodse kinderen werden uitgesloten uit het onderwijssysteem werden in Den Haag verscheidene joodse scholen voor lager, middelbaar en beroepsonderwijs geopend. Deze zouden tot het einde van de deportaties in september 1943 blijven bestaan. Ter herinnering aan het Joods Lyceum in de Fischerstraat 135, is op 2 april 2014 een gedenksteen onthuld ter herinnering aan de school en de leerlingen.

Tussen mei 1940 en augustus 1942 nam het aantal anti-joodse maatregelen hand over hand toe, temeer toen 's-Gravenhage een NSB-burgemeester kreeg. Ook de collaboratie van de Haagse politie droeg mee aan het efficiënt verlopen van de deportaties, die in augustus 1942 begonnen. Aanvankelijk diende het huis van bewaring in Scheveningen, het beruchte Oranje-hotel, als verzamelplaats voor Haagse joden die op transport gesteld werden. Deze functie werd later overgenomen door het Joodsch Tehuis aan de Paviljoensgracht. Ondanks het protest van het Convent der Kerken en de hulp en medeleven van een deel der plaatselijke bevolking gingen de deportaties door tot aan de vooravond van het joods Nieuwjaar 5704 (30 september 1943). Het overgrote deel der Haagse joden is weggevoerd; slechts enkelen van hen hebben de deportatie en het verblijf in de concentratiekampen doorstaan. Van de rond 2000 Haagse joden die de oorlog overleefden was het merendeel ondergedoken.

De vele synagogen, die het vooroorlogse Den Haag kende, zijn vrijwel allen geplunderd en zwaar beschadigd of verwoest, hetzij moedwillig, hetzij door bombardementen. Ook Tora-rollen en rituele voorwerpen gingen grotendeels verloren. Alleen de Portugese Synagoge heeft de bezettingstijd ongeschonden doorstaan; de Tora-rollen en rituele voorwerpen werden in Amsterdam verborgen en zijn behouden gebleven.

Aanvankelijk werden na de oorlog de synagogen aan de Wagenstraat en de Carpentierstraat en de Poolse synagoge aan de Harstenhoekweg in Scheveningen hersteld en weer in gebruik genomen. Op den duur bleek het noodzakelijk de gebouwen aan de Wagenstraat en de Carpentierstraat te sluiten en te verkopen. De synagoge in de Wagenstraat is sinds 1981 in handen van de Turkse gemeenschap en is sindsdien een moskee. De huidige synagoge en de kantoren van de joodse gemeente zijn gevestigd aan de Cornelis Houtmanstraat. In 2015 werd het uitgebreid met een multifunctionele ruimte onder de naam Centrum voor Haagse Jiddisjkeit.

De Portugese Gemeente is opgeheven; het gebouw aan de Prinsessegracht werd aangekocht door de Liberaal Joodse Gemeente en is sinds 1976 weer als synagoge in gebruik. Een ingrijpende restauratie werd in september 1997 voltooid. In 2004 is de ruimte tussen de synagoge en het voorgebouw voorzien van een glazen overkapping die wordt gebruikt voor bijeenkomsten. De schilder Corneille heeft een tegelwand geschonken met als titel 'Oiseau de la paix' dat is aangebracht aan een van de wanden van deze Glazen Zaak. Het kunstwerk bevat symbolen uit de joodse geschiedenis.

In Den Haag zijn afdelingen van bijna alle landelijke joodse organisaties werkzaam. Ook de Ambassade van Israël en het Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI) zijn in het regeringscentrum gevestigd.

Het sinds 1994 aan de Doorniksestraat te Scheveningen gelegen joodse woonzorgcentrum Mr. L.E. Visserhuis, genoemd naar de bekende jurist L.E. Visser, is sinds 2011 gevestigd aan de Theo Mann-Bouwmeesterlaan in het Benoordenhout.
Na 1987 heeft een omvangrijke restauratie plaats gehad van de begraafplaats aan de Scheveningseweg. In Den Haag herinneren verscheidene plaquettes en monumenten aan het verdwenen joodse leven.

Aantal joden in Den Haag en omgeving:

1809    1871

1840    2768

1869    3651

1899    5591

1930  10605

1951    2400

1971    1214

1998      284

 

Den Helder

 

De eerste joden vestigden zich rond 1790 in Den Helder. Korte tijd later, in 1806, werd er een klein gebouw in de Jodensteeg gekocht en ingericht als synagoge. De opening van het Noord-Hollands Kanaal in 1824 leidde tot aanwas van de joodse gemeente in Den Helder, vandaar dat er in september 1837 een fraaie nieuwe synagoge aan de Kanaalweg ingewijd werd. De joodsebegraafplaats in het nabijgelegen Huisduinen dateert van 1827 en ligt bij de algemene begraafplaats aan de Duinweg/Kerkhoflaan.

Dankzij financiële steun van de familie de Rothschild kon in 1837 een joodse school gebouwd worden. Deze had kort na het midden van de negentiende eeuw het grootste aantal leerlingen. Het kerkbestuur deed tevens dienst als armbestuur en telde zeven leden, daarnaast waren er twee penningmeesters voor het Heilige Land. In de joodse gemeente waren de volgende genootschappen actief: een religieus studiegenootschap, een begrafeniscollege, een jongerenvereniging, een culturele vereniging en een vrouwengenootschap voor het onderhoud van het interieur van de synagoge.

De opening van het Noordzeekanaal in 1876, waardoor de welvaart ter plaatse terugliep, had tot direct gevolg dat de Joodse gemeente sterk in omvang afnam. Toch werd de oude synagoge nog in 1928 vervangen door een nieuw gebouw op dezelfde plaats.

 

In de Wieringermeerpolder, drooggelegd aan het begin van de jaren dertig, werd in maart 1934 in Nieuwesluis, een 'werkdorp' opgezet voor jonge joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Zij leerden er landbouwkundige vakken en praktisch werk, als voorbereiding op hun emigratie naar Palestina. In het totaal zijn er ongeveer 685 leerlingen in het werkdorp geweest, waarvan er ongeveer 415 naar Palestina of elders geëmigreerd zijn. In 1941 werd het dorp door de Duitsers ontruimd.

In 1940 ontvluchtten in totaal ongeveer 38.000 inwoners het door bombardementen geteisterde Den Helder, waaronder een deel van de joodse bevolking. De achtergebleven joden werden in 1942 via Amsterdam en Westerbork naar het Oosten gedeporteerd. Geen van hen is terug gekeerd. De synagoge werd net als de hele havenwijk door de Duitsers afgebroken om er fortificaties aan te brengen.

In 1964 werd de joodse gemeente van Den Helder bij die van Alkmaar gevoegd. De plaatselijke autoriteiten onderhouden tegenwoordig de joodse begraafplaats. In 1986 werden er enkele bijzondere grafstenen gerestaureerd.
De joodse vereniging Sufah heeft in 2002 in Den Helder de begraafplaats laten opknappen. In april 2005 werd er bij de joodse begraafplaats een gedenksteen onthuld ter nagedachtenis aan de 256 omgekomen joodse inwoners tijdens de Tweede Weredloorlog.

In het voormalige Werkdorp Wieringermeer bevindt zich een herdenkingsmonument, dat in 1989 onthuld werd. Ook wordt er een boekrol met daarop de namen van de ongeveer 200 in de oorlog vermoorde werkdorpers bewaard.

Aantal joden in Den Helder:

1809     72

1840   256

1869   470

1899   322

1930   196

1951     24

 

Denekamp

 

De geschiedenis van de joden in Denekamp gaat terug tot het begin van de achttiende eeuw; bronnen maken melding van een joodse inwoner in 1720.

De joden uit Denekamp vormden samen met die van Ootmarsum één gemeente, die bij de indeling van 1821 de status van Bijkerkkreeg. De officiële synagoge stond in Ootmarsum, maar ook in Denekamp werden in een woonhuis godsdienstoefeningengehouden.
 

Aanvankelijk werd gebruik gemaakt van de begraafplaats aan de Almelose Straatweg in Ootmarsum, vanaf het begin van de negentiende eeuw werd begraven in Denekamp, op een begraafplaats aan de toenmalige Grave Es (nu de Knik). Deze begraafplaats is tot 1890 in gebruik geweest en werd toen vervangen door een andere, eveneens aan de Knik (bij de Lattroperstraat) gelegen. Deze laatste begraafplaats werd tot 1939 gebruikt.

De joodse gemeenschap van Denekamp bleef in de loop van de negentiende eeuw gestaag groeien, maar toch was er geen ritueel bad en geen godsdienstschool.
Vanaf 1906 hoorde de joodse gemeente van Denekamp officieel bij Oldenzaal, maar zij bleef zelfstandig functioneren. Na de opheffing van de joodse gemeente van Oldenzaal in 1913 werd Denekamp als zelfstandige joodse gemeente erkend. In dat jaar werd er dan ook een synagoge gebouwd.

Gedurende de Duitse bezetting zijn vrijwel alle Denekampse joden via Westerbork naar het Oosten gedeporteerd en daar vermoord.

Na de oorlog is de synagoge afgebroken. De gevelsteen met de Hebreeuwse inscriptie werd in de muur van de nabij gelegen Mariakapel ingemetseld. In mei 1988 is op de plek aan de Vledderstraat waar de synagoge stond een monument onthuld ter herinnering aan de joodse gemeenschap in Denekamp.

De joodse begraafplaatsen worden onderhouden door de plaatselijke autoriteiten. De grafstenen op de begraafplaats in Denekap werden geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in Denekamp:

1748  21

1809  52

1869  63

1899  72

1930  54

 

Deventer

 

Volgens een oude Duitse kroniek behoort Deventer tot de joodse gemeenten die in 1349 ten tijde van de pestepidemie verwoest zijn. In de daaropvolgende eeuwen hebben zich soms enkele joden in Deventer gevestigd, maar het zou tot het einde van de achttiende eeuw duren voordat ze officieel een vestigingsvergunning kregen.

In 1797 werd een joodse gemeente opgericht, waarin een zevental families georganiseerd waren. Een jaar later werd een huis aan de Golstraat aangekocht, waarin een synagoge gevestigd werd. Korte tijd later werd aan de Roggestraat begonnen met de bouw van de eerste echte synagoge.

De joodse gemeente van Deventer groeide snel en bestond in 1811 reeds uit twintig families. In 1805 had men een begraafplaats aangekocht buiten de Brinkpoort, aan de Lange Rij bij de Beestenmarkt. Uitbreiding van de stad maakte in 1870 een einde aan het gebruik van deze begraafplaats. De joodse gemeente kreeg toen een stuk land naast de algemene begraafplaats aan de Diepenveenseweg toegewezen. Vanaf het begin van de negentiende eeuw was er joods onderwijs in Deventer, de joodse school kreeg in 1864 een nieuwe behuizing.

In 1868 leidde een conflict tot een splitsing in de gemeente. Na de hereniging in 1883 was de oude synagoge te klein, vandaar dat er in 1892 een nieuwe synagoge werd ingericht aan de Golstraat. Het vrijgekomen gebouw aan de Roggestraat werd vanaf 1897 gebruikt als nieuwe behuizing voor de joodse school.

 

In de joodse gemeente van Deventer waren verscheidene verenigingen actief. Zowel voor vrouwen als voor mannen was er een begrafenisgenootschap. Daarnaast was er een vereniging voor Torastudie, terwijl twee vrouwenverenigingen zich bezig hielden met de zorg voor het interieur van de synagoge en het onderhoud van de rituele voorwerpen. De ondersteuning van armen en van noodlijdende jonge moeders en het bekostigen van de besnijdenis van kinderen van arme ouders was in handen van verschillende organisaties.

Op cultureel gebied was er een letterkundige vereniging en een synagogaal zangkoor.
Een aanzienlijk deel der Deventer joden leefde in de buurt van de synagoge in het Noorderbergkwartier en hield zich bezig met handel in stoffen en huiden of was venter.

In de twintigste eeuw bleef Deventer als belangrijk joods centrum een aantrekkelijke woonplaats. Nieuwe verenigingen ontstonden, waaronder twee jongerenverenigingen, een toneelvereniging, een afdeling van de Nederlandse Zionisten Bond en een zionistische jeugdbeweging. In 1918 werd de Vakopleiding voor Palestina-Pioniers, de Deventer Vereniging opgericht, waar in de vooroorlogse jaren honderden pioniers uit binnen- en buitenland hun opleiding kregen. Daarnaast werd in Deventer op grote schaal hulp geboden aan behoeftige vluchtelingen uit Duitsland en Oost-Europa.

Vanaf het begin van de bezetting werden door NSB-ers acties ondernomen tegen de joodse inwoners van Deventer en hun eigendommen. Ook werden in Deventer, net als in de rest van Nederland, vele beperkende maatregelen jegens joden van kracht. De deportaties vingen aan in augustus 1942 en waren in april 1943 voltooid. Het overgrote deel van de vooroorlogse joodse gemeenschap van Deventer heeft de oorlogsjaren niet overleefd.

Na de oorlog kwam de joodse gemeente aanvankelijk weer tot bloei. In 1945 werd de vooroorlogse synagoge, waarvan het interieur in 1941 vernield was, opgeknapt. Drie jaar later werden Raalte en Holten bij het gebied van de joodse gemeente van Deventer gevoegd. In 1952 werd een nieuwe synagoge ingewijd aan de Lange Bisschopstraat, waarin tot 1984 diensten zijn gehouden. Inmiddels was de activiteit van de joodse gemeente drastisch teruggelopen, o.a. door emigratie naar Israël.

De synagoge werd in 1987 verkocht, waarna het monument ter nagedachtenis aan de omgekomen joden, dat zich in het gebouw bevond, overgebracht is naar het stadhuis. Aan de oever van de IJssel staat sinds 1985 een monument ter nagedachtenis aan Etty Hillesum. Ook op de hoek van de Papenstraat en de Ankersteeg herinnert een monument aan de vermoorde joodse landgenoten.

De voormalige synagogegebouwen van Deventer hebben tegenwoordig een andere bestemming. De oude synagoge aan de Golstraat werd door de Christelijk Gereformeerde Kerk tot 2009 gebruikt voor hun diensten. Sinds mei 2010 houdt het joodse initiatief Beth Shoshanna er sjoeldiensten. In 2011 zal de gemeente Deventer het pand aankopen, waarna het Etty Hillesum Centrum hoofdhuurder wordt.

In de voormalige synagoge en joodse school aan de Roggestraat werd in 1996 het Etty Hillesum Centrum gevestigd. Een kleine permanente tentoonstelling in dit gebouw geeft een beeld van de geschiedenis van de joden in Deventer. Sociaal-culturele bijeenkomsten worden tegenwoordig gehouden in samenwerking met de joodse gemeenten Apeldoorn en Zutphen. In 2000 is hieruit de Joodse Gemeente Stedendriehoek ontstaan, waarin Zutphen een centrale rol speelt.

De oude begraafplaats aan de Lange Rij is in 1960 geruimd; de graven zijn overgebracht naar de joodse begraafplaats aan de Diepenveenseweg. In 1993 werd daar een kopie van het monument, dat in het gemeentehuis staat, onthuld. Het reiniginghuis op deze begraafplaats werd in 1995 gerestaureerd.
Ook in de stadjes en dorpen in de omgeving van Deventer, zoals Twello, Bathmen, Wijhe, Olst en Gorssel hebben gedurende de afgelopen 200 jaar enkele joodse families gewoond.

Aantal joden in Deventer:

1809   270

1840   320

1869   396

1899   540

1930   442

1951   144

1971     70

1998     27

 

Diepenheim

 

Volgens overlevering woonde er rond het midden van de veertiende eeuw in Diepenheim een joodse geldschieter. Tijdens de vervolgingen, die voortvloeiden uit de pestepidemie van 1348, is hij vermoedelijk vermoord. Pas in de zeventiende eeuw is er weer sprake van joden in Diepenheim en in de achttiende eeuw woonden er enige joodse families in de plaats.

In het begin van de negentiende eeuw had Diepenheim een eigen joodse gemeente, waarvan de meeste leden armlastig waren. In de loop van de eeuw verbeterde de economische omstandigheden. In 1821 verliest de joodse gemeente van Diepenheim zijn autonomie: vanaf dat moment valt ze onder de Ringsynagoge Goor. Rond 1855 werden de godsdienstoefeningen in Goor in eensynagoge gehouden; de begraafplaats aan de Hazendammerweg dateert van 1857. Een jaar later wordt Diepenheim weer officieel als Bijkerk erkend. Deze zelfstandige positie gaat in 1877 voorgoed verloren, wanneer de joodse gemeente van Diepenheim weer bij die van Goor gevoegd wordt. De joodse begraafplaats valt tegenwoordig onder Monumentenzorg en wordt onderhouden door de gemeente-instanties van Diepenheim.

Aantal joden in Diepenheim:

1809  26

1840  25

1869  35

1899  11

1930   8

 

Dieren

 

De joodse gemeente van Dieren ontstond in het laatste kwartaal van de negentiende eeuw. In 1878 kregen de joden in de dorpsschool een lokaal toegewezen om als synagoge te gebruiken. Op dat moment behoorden de joden van Dieren officieel nog tot de joodse gemeente van Doesburg. Pas in 1882 kreeg de joodse gemeente van Dieren een zelfstandige status.

In januari 1884 werd een synagoge ingewijd aan de Stockvischstraat (nu de Spoorstraat); de inventaris was afkomstig uit een oude, afgebroken synagoge te Deventer. Een kleine tien jaar later werd een begraafplaats gekocht in een buurtschap van Dieren nabij de Goudakkers, nu Diepenbrocklaan. Tussen 1884 en 1942 werden er in de plaats regelmatig godsdienstlessen gegeven; in 1898 werd een nieuw gebouw voor de godsdienstschool ingewijd.

Naast het kerkbestuur waren vier joodse organisaties actief in Dieren: een begrafenisgenootschap, een vrouwengenootschap voor het onderhoud van de synagoge, een gezelligheidsvereniging en nog een vrouwengenootschap. In 1901 was een kwart van de joodse bevolking van Dieren aangewezen op ondersteuning.

Een voorspoedige ontwikkeling van de streek bracht in de eerste helft van de twintigste eeuw groei van de joodse gemeenschap met zich mee. Daarnaast vestigden zich in de dertiger jaren een twintigtal joodse vluchtelingen uit Duitsland in Dieren.

In najaar van 1942 verbleven 139 joodse dwangarbeiders in een villa aan de Zutphensestraatweg. Zij waren gerekruteerd om verbouwingen uit te voeren aan het landgoed Avegoor te Ellecom, waar tussen 1941 en 1943 een opleidingsschool voor de Nederlandse SS gevestigd was. Gedurende hun verblijf in Dieren werden zij zwaar mishandeld, waardoor drie van hen op Avegoor overleden. In november 1942 werden de dwangarbeiders naar kamp Westerbork overgebracht. Het overgrote deel van de joodse bevolking van Dieren is in 1943 via Westerbork naar het oosten gedeporteerd en daar omgekomen. De synagoge werd geplunderd door NSB-ers.

Na de oorlog is de joodse gemeente van Dieren niet weer opgericht. In 1950 is zij officieel bij die van Arnhem gevoegd. De begraafplaats wordt sinds 1966 door de gemeente Rheden onderhouden.
De synagoge werd in 1952 verkocht en heeft verschillende functies gehad. Vanaf 1983 deed zij dienst als kerk. In april 2005 werd Stichting De Dierense Sjoel opgericht met de bedoeling om de Dierense sjoel na 120 jaar haar oorspronkelijke functie terug te geven. De Stichting heeft in april 2007 het gebouwtje gekocht en in augustus 2008 de omliggende grond in eigendom verworven. Na restauratie is de Dierense sjoel op 7 maart 2010 opnieuw ingewijd als synagoge. De Liberaal Joodse Gemeente Gelderland is de vaste gebruiker.

In september 1998 werd in Ellecom een monument onthuld ter nagedachtenis aan de omgekomen gevangenen van het joodse werkkamp.

Aantal joden in Dieren:

1809     8

1840   37

1869   46

1899   70

1930 114

 

Dinxperlo

 

Al in de achttiende eeuw moeten er joden in Dinxperlo gewoond hebben, maar nadere gegevens over hen ontbreken. In 1815 had de plaats voldoende joodse inwoners om godsdienstoefeningen te houden. Deze bijeenkomsten vonden plaats in eenhuissynagoge. Daar werd ook joods onderwijs aan de kinderen gegeven. Het merendeel van de gezinshoofden voorzag door bedelen in hun onderhoud.

Aanvankelijk viel Dinxperlo onder de joodse gemeente van Winterswijk; omstreeks 1830 werd de gemeenschap als een zelfstandige gemeente erkend. In 1889 werd een nieuwe synagoge ingewijd. De doden werden begraven op een begraafplaats in het buurtschap Beggelder, thans de Meniststraat te Dinxperlo.
Hoewel tapijtfabriek van de familie Prins in belangrijke mate bijdroeg tot de economische activiteit, bleef de financiële situatie van een groot deel der joodse inwoners ook in het begin van de twintigste eeuw zorgelijk.

De ligging van Dinxperlo op de Duitse grens maakte dat er in de dertiger jaren veel vluchtelingen naar toe kwamen, ook al omdat de burgemeester zich persoonlijk voor hen inzette. Nog in 1939 werd het vijftigjarige bestaan van de synagoge uitgebreid gevierd.

Vanaf september 1941 waren de joodse kinderen uitgesloten van openbaar onderwijs en moesten zij naar de regionale joodse school in Doetinchem. In november 1942 zijn de joden van Dinxperlo samen met de joden uit de rest van Gelderland gedeporteerd. Slechts enkele van hen hebben de oorlog overleefd.
Na de oorlog werd de beschadigde synagoge afgebroken. In 1947 werd de joodse gemeente Dinxperlo bij die van Aalten gevoegd. 

In mei 1988 heeft de Stichting Vluchtelingenwerk in Dinxperlo een gedenksteen aangebracht, ter herinnering aan het feit dat vijftig jaar eerder de grens van Nederland voor door de Nazi's vervolgden gesloten werd.

De grafstenen op de begraafplaats in Dinxperlo werden geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in Dinxperlo:

1809  19

1840  28

1869  49

1899  63

1930  41

 

Doesburg

 

Al in de Middeleeuwen wordt er melding gemaakt van joden in Doesburg. In de vijftiende eeuw is er zelfs sprake van een "Joedenstraat". Vanaf 1639 was de Bank van Lening in handen van joden en groeide er in Doesburg een kleine joodse gemeenschap. Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een huissynagoge. De meeste joodse inwoners leden bittere armoede; mede daardoor maakten sommigen van hen in het begin van de achttiende eeuw deel uit van georganiseerde roversbenden.

De uitroeping van de burgerlijke gelijkstelling in 1796 en de daarmee gepaard gaande vrijheid van vestiging ook voor joden stuitte op verzet bij het Doesburgse stadsbestuur. Uiteindelijk moesten de provinciale autoriteiten interveniëren en kon zich in Doesburg een joodse gemeente ontwikkelen. Deze groeide in de loop van de negentiende eeuw, een groot deel van de leden bleef echter armlastig.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw zette de neergang van de gemeente in.
In 1800 kocht men in de Torensteeg een pand om als synagoge in te richten. Dit gebouw stortte in 1807 ten gevolge van een zware storm in, waarna er met subsidie van het opperconsistorie een ander gebouw gekocht werd. In 1898 werd er een nieuwe synagoge gebouwd bij de Markt, vlakbij de Martinikerk.

De joodse gemeenschap van Doesburg heeft drie begraafplaatsen tot haar beschikking gehad. De oudste dateert uit de zeventiende eeuw en lag aan de Ooipoortwal. In 1723 werd de begraafplaats aan de Veerpoortwal in gebruik genomen. Toen deze aan het begin van de negentiende eeuw vol was kreeg men toestemming om een aanpalend terrein in gebruik te nemen. Sinds 1856 beschikte men over een nieuwe begraafplaats in de tuin van het Weeshuis buiten de Meipoort, het Molenveld. Het begrafeniscollege werd pas in 1896 opgericht.

Vanaf het begin van de negentiende eeuw was er in Doesburg een godsdienstschool. De economische activiteit van de Doesburgse joden was vooral gericht op de vleeshouwerij, de handel en het bank- en leenwezen.

Tijdens de Duitse bezetting werd de joodse bevolking van Doesburg na razzia's in het najaar van 1941 en 1942 voor het grootste deel gedeporteerd. Een aantal mensen kon met hulp van het ondergrondse verzet onderduiken. Van de gedeporteerden is niemand teruggekeerd. Een deel van de inventaris van de synagoge kon behouden worden, ondanks het feit dat de synagoge door NSB-ers geplunderd werd. Deze voorwerpen worden nu tentoongesteld in het Museum voor Stad en Ambt Doesborgh 'De Rooden Tooren'. Vlak voor de bevrijding werd het synagogegebouw gedeeltelijk verwoest, toen de Duitsers de naburige kerktoren opbliezen.

In 1947 is de joodse gemeente Doesburg opgeheven en bij die van Arnhem gevoegd. De synagoge is in 1953 afgebroken. Op den duur zijn alle drie de joodse begraafplaatsen geruimd. De stoffelijke resten zijn naar Doetinchem overgebracht.

In 1985 werd in het stadhuis van Doesburg een plaquette onthuld ter herinnering aan de vermoorde joodse inwoners van de plaats. In 2000 werd er in de Torensteeg, op de plaats waar tot 1953 de synagoge stond, een monument onthuld ter nagedachtenis aan de joodse gemeenschap.

Aantal joden in Doesburg en omgeving:

1798     15

1809     39

1840   108

1869   103

1899     78

1930     41

 

Doetinchem

 

In 1636 kreeg een joodse arts toestemming van de vroedschap van Doetinchem om zich in die plaats te vestigen. Ook in het laatste decennium van de zeventiende eeuw meldden zich enige joodse inwoners in Doetinchem zodat er al in de achttiende eeuw sprake was van een kleine joodse gemeente. Deze was voor het grootste deel afkomstig was uit de grensstreek met Duitsland, voornamelijk uit Kleef.

De meeste gezinshoofden waren werkzaam in de handel en ook de plaatselijke bank van lening werd door joden beheerd. Over het algemeen verkeerden de leden van de joodse gemeenschap in armelijke omstandigheden. Een in de tweede helft van de negentiende eeuw door de joodse familie Van Perlstein opgerichte likeurstokerij droeg in belangrijke mate bij aan de economische activiteit in Doetinchem.
De eerste synagoge lag bij de stadswal in de Walstraat, niet ver van de Grutpoort en dateerde vermoedelijk uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Rond 1770 werd de joodsebegraafplaats aan de IJkenweg in gebruik genomen; de oudste nog leesbare steen dateert van 1792.

Ook aan het begin van de negentiende eeuw was de joodse gemeente armlastig. Toch werd er aan de kinderen godsdienstonderwijs en les in Jiddisj gegeven. In 1878 kreeg de school een eigen behuizing, toen er in de Waterstraat een nieuwe synagoge met een klaslokaal gebouwd werd.

Naast een kerkbestuur waren er in Doetinchem een vrouwengenootschap, een zangvereniging, een vriendenclub en een begrafenisgenootschap actief. In 1907 werd aan de IJsselkade een pand ingewijd waarin een godsdienstschool, een onderwijzerswoning, een vergaderzaal en een ritueel bad werden gehuisvest. Een intern conflict leidde tot een scheuring, waarna een nieuwe, afgescheiden gemeente godsdienstoefeningen hield in een huis in Nieuwstad. In de eerste decennia van de twintigste eeuw maakten verscheidene joden deel uit van het stadsbestuur

Aan het begin van de bezetting, in november 1940, protesteerden leerlingen van het Gemeentelijk Lyceum met een staking tegen het ontslag van hun joodse leraren. Eind 1941, na de uitsluiting van joodse kinderen van het openbare onderwijs, werd in Doetinchem een regionale joodse school opgericht. Tussen oktober 1941 en april 1943 vond in een aantal fasen de deportatie van het overgrote deel van de joodse inwoners van Doetinchem plaats. Zij zijn allen in de concentratiekampen omgebracht. Enige tientallen joden wisten zich het leven te redden door onder te duiken.
In een speciaal gevangenenkamp in de buurt van Doetinchem hebben ook enige NSB-joden (joden die voor de oorlog lid geweest waren van de NSB) gevangen gezeten, totdat zij naar Theresienstadt gedeporteerd werden.

De synagoge aan de Waterstraat is in de Tweede Wereldoorlog bij een bombardement verwoest. Het schoolgebouw is in 1976 afgebrand. Na een conflict met het N.I.K. zijn de joodse gemeenten Doetinchem en Terborg met terugwerkende kracht (vanaf 1987) gefuseerd tot de NIG De Achterhoek.

Op 6 juni 2007 werd een monument in de Boliestraat te Doetinchem onthuld ter nagedachtenis aan de 124 joden die omgekomen zijn in de Tweede Wereldoorlog.

Aantal joden in Doetinchem en omgeving:

1809    151

1840    186

1869    187

1899    255

1930    161

1951     34

1971     28

1998     43

 

Dordrecht

 

In 1670 legde de eerste jood in Dordrecht de poorterseed af. Rond 1700 waren er drie joden lid van het grote koopmansgilde. Een document waarin sprake is van een georganiseerde joodse gemeente dateert van eind 1728 en bevat ondermeer enige reglementen. Een kleine tien jaar later werd de joodse begraafplaats buiten de Sluyspoort in het Wilgenbos werd in aangekocht en in 1739 werd in het voormalige klooster Mariaborn een synagoge gevestigd.

Binnen de joodse gemeente van Dordrecht hebben zich in de achttiende eeuw talloze conflicten voor gedaan, waarbij de stedelijke overheid tenslotte tussen beiden moest komen. De achtergrond van de vele conflicten werd gevormd door de grote armoede binnen de joodse gemeente.

Aanvankelijk verslechterde de situatie in de Franse tijd nog, zodat in 1810 het merendeel der leden van de joodse gemeente was aangewezen op ondersteuning. In de loop van de negentiende eeuw verbeterde de economische toestand enigszins, waardoor er in 1856 een joods gemeenschapscentrum geopend kon worden op de Varkensmarkt. Daarin was een synagoge gevestigd, een school en een ruimte voor andere activiteiten.
In 1871 werd aan de Achterweg (thans Nieuwe Weg) bij de Dubbeldamseweg een nieuwe joodse begraafplaats ingericht, aangezien de oude begraafplaats in de stad gesloten moest worden.

De joodse bevolking van Dordrecht nam gedurende de gehele negentiende eeuw toe. Naast het kerkbestuur was ook een armbestuur actief, dat door verschillende instanties gesteund werd. Twee vrouwengenootschappen droegen zorg voor onderhoud van de synagoge en aankoop van benodigdheden. Verschillende liefdadigheidsorganisaties hielden zich bezig met de zorg voor weeskinderen, ouden van dagen en vluchtelingen. Ook ander maatschappelijk en cultureel werk werd door verschillende organisaties verricht. Zowel een vrouwen- als een mannengenootschap hielden zich bezig met de studie van Jodendom en Tora. In de twintiger en dertiger jaren van de twintigste eeuw bestond er een kleine zionistische beweging en een contactcommissie voor de diverse joodse verenigingen in Dordrecht onderling. 

Gedurende de eerste bezettingsjaren werden de joodse inwoners van Dordrecht het slachtoffer van dezelfde beperkende maatregelen, die ook elders in het land genomen werden. De deportaties uit Dordrecht begonnen in de tweede helft van augustus 1942. Verreweg het grootste deel van de Dordtse joden werd weggevoerd en vond de dood in de concentratiekampen. Enige tientallen joden hebben de oorlog op een of andere manier overleefd. Het interieur van de synagoge is door de Duitsers geplunderd, het meubilair is tijdens de hongerwinter gebruikt als brandstof. De Torarollen bleven gespaard.

De overblijfselen van de synagoge zijn in 1947 verkocht. Het gebouw werd vervolgens in 1965 afgebroken. Tot 1987 zijn er nog op verschillende plaatsen godsdienstoefeningen gehouden, daarna is de Dordtse joodse gemeente bij die van Rotterdam gevoegd. De oude begraafplaats werd in 1958 geruimd, de stoffelijke resten zijn overgebracht naar de joodse begraafplaats aan de Nieuwe Weg. De gemeente Dordrecht nam in 1999 het beheer van de begraafplaats over en restaureerde het metaheerhuisje. Dit werd begin oktober 2001 heropend,waarbij tegelijkertijd een gedenkplaat werd onthuld. In 1996 werden op het terrein van de oude joodse begraafplaats aan de Hoogt nog enige stoffelijke resten gevonden. Deze zijn herbegraven op de joodse begraafplaats in Strijen, waar een herdenkingssteen is geplaatst.

In september 1989 werd in en aan het stadhuis een tweedelig monument onthuld, ontworpen door Jurriaan Schrofer, ter nagedachtenis aan de vermoorde joden uit Dordrecht en Zwijndrecht. In 1999 heeft de voormalige Stichting Joods Monument een boekje uitgebracht met de namen van alle joodse oorlogsslachtoffers.
Ruim 50 mensen uit Dordrecht en omgeving zijn verenigd in Bené Dór en komen regelmatig samen.

Aantal joden in Dordrecht en omgeving:

1809    310

1840    327

1869    384

1899    429

1930    322

 

Druten

 

In de eerste helft van de negentiende eeuw woonden er in Druten enkele joodse families. Deze organiseerden zich in 1859 tot een zelfstandige joodse gemeente. Een jaar later werd een synagoge aan de Nieuwstraat ingewijd. De begraafplaats op de Gelenberg in Afferden was al sinds 1836 in gebruik.

In 1885 werd het vijfentwintig jarig bestaan van de synagoge nog gevierd, daarna liep de gemeente langzaam leeg. In 1900 werd de joodse gemeente van Druten bij die van Nijmegen gevoegd. De synagoge is tot 1906 in gebruik gebleven, daarna kreeg het gebouw een andere bestemming. In 1977 is het pand gesloopt.
De begraafplaats is in 1961 geruimd; de stoffelijke resten zijn overgebracht naar de joodse begraafplaats aan de Kwakkenbergweg in Groesbeek.

In augustus 2001 is op de Waalbandijk een gedenkteken onthuld ter herinnering aan de synagoge.

Aantal joden in Druten:

1809    4

1840  15

1869  57

1899  43

1930    -

 

Dwingeloo

 

Rond 1750 woonden er al een paar joden in Dwingeloo. Aan het begin van de negentiende eeuw, in de Franse tijd, bestond er een georganiseerde en officieel erkende joodse gemeente. Van een tiental gezinnen dat toen lid was, was de helft  onbemiddeld. Ook de joodse inwoners van Beilen en Ruinen, samen zeven gezinnen, behoorden tot de gemeente van Dwingeloo.

 

In 1821 werd de joodse gemeente Dwingeloo een bijkerk in de Ring van Hoogeveen. Tot 1835 gebruikte men een kamer in een herberg voor de godsdienstoefeningen, daarna was de synagoge gevestigd in een gebouw dat tevens onderdak bood aan een smederij. Deze synagoge werd in 1846 opgeknapt en bleef daarna tot 1923 in gebruik. In dat jaar heeft een brand het gebouw verwoest; er is toen geen nieuwe synagoge meer ingericht.

De joodse gemeente had vanaf 1830 de beschikking over een eigen begraafplaats in Dwingelerzand, ook wel de Dwingeler Duinen genoemd.

De joodse inwoners van Dwingeloo woonden grotendeels dicht bij elkaar en speelden geen belangrijke rol in het openbare leven. De grootste omvang van de gemeente werd bereikt rond 1870.

Vanaf het begin van de eeuw tot de aanvang van de Tweede Wereldoorlog liep het aantal leden sterk terug. De enige joodse vereniging in Dwingeloo was het begrafenisgenootschap.

Tijdens de Duitse bezetting zijn vrijwel alle leden van joodse gemeenschap in Dwingeloo gedeporteerd en omgekomen in de concentratiekampen.
In 1950 werd de joodse gemeente van Dwingeloo officieel opgeheven en bij die van Hoogeveen gevoegd. De joodse begraafplaats wordt door het plaatselijke bestuur onderhouden, maar is ondanks een verzoek hiertoe niet op de lijst van beschermde monumenten geplaatst. De grafstenen op de begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.

In 2004 is een parochet afkomstig uit Dwingeloo, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog ontvreemd werd, weer boven water gekomen en overgedragen aan het Joods Historisch Museum.

Aantal joden in Dwingeloo en omgeving:

1809    84

1840    63

1869    75

1899    47

1930    21