Namenlijst Protestantse begraafplaats De Bieberg Breda
De geschiedenis van begraafplaats De Bieberg start in Ginneken, een zelfstandig dorp zo’n twee kilometer ten zuiden van Breda. Daar begroeven de inwoners hun doden eeuwenlang op het kerkhof bij de oorspronkelijk katholieke Laurentiuskerk. De locatie daar is al zeker vanaf begin veertiende eeuw in gebruik. In 1648 kwam de kerk in handen van de hervormden, maar op het kerkhof werden ook andere gezindten begraven.
Tot 1829 werd in Ginneken ook in de kerk begraven, getuige enkele zeventiende-eeuwse grafzerken. Het noordelijke deel van het kerkhof werd tijdens de Belgische opstand in 1830 door militairen gebruikt en raakte daardoor in onbruik. Wel werd op een deel ervan de varkensmarkt gehouden, totdat deze verplaatst werd. Daarna werd de ruimte benut voor de herbegraving van in 1832 tijdens de Belgische opstand gesneuvelde soldaten. Er verrees op hun graf in 1874 een fors monument. Omdat ook generaal Chassé hier begraven was, kreeg de plek grote betekenis. De rest van het kerkhof, aan de zuidzijde, werd volop gebruikt totdat begin twintigste eeuw bleek dat er nauwelijks nog ruimte was voor nieuwe graven. De kerkvoogdij ging daarop op zoek naar een geschikte locatie voor een nieuwe begraafplaats. Die werd in 1919 gevonden ongeveer een kilometer zuidelijker op een hoger gelegen plek langs het riviertje de Mark.
Het perceel dat de Hervormde Gemeente in 1919 op het oog had, het Biebergsche Boschje, kende al een lange geschiedenis. Het betrof een hoger gelegen gedeelte dat zo dicht langs de rivier lag, dat men hier in de zomer gemakkelijk hooischepen kon lossen. In de loop van de tijd was al veel zand van de hoogte afgegraven en werd het resterende terrein gebruikt voor het plaatsen van bijenkorven, terwijl ook de schutterij er oefenden. Aan die bijen dankt de plek waarschijnlijk haar naam: een samentrekking van bie of bij en berg. De hoogte werd doorsneden door een laan die leidde naar een voetgangersbrug over de Mark. Deze laan werd de Bieberglaan genoemd. Langs de laan verschenen enkele woningen en een boerderij. De hoogte, waarop inmiddels een bosje was gegroeid, werd in 1919 door Houtvesterij Breda aan de Hervormde Gemeente van Ginneken verkocht. In de notariële akte was niet alleen al een schets van het ontwerp van een tuinarchitect opgenomen, maar ook de voorwaarde dat het ‘Biebergsche Boschje’ het karakter van bos moest blijven behouden en alleen gebruikt mocht worden voor de aanleg van een begraafplaats. Op het perceel stonden destijds veel dennen, maar dat zou later veranderen.
De Hervormde Gemeente had al direct tuinarchitect Jan Jacob Denier van der Gon (1856-1933) in de arm genomen om van het bijna een hectare grote dennenbosje een begraafplaats te maken. Denier van der Gon was vooral actief in de stad Utrecht, waar hij van 1893 tot 1918 de plantsoenmeester was bij de Utrechtse Dienst Gemeentewerken. Verschillende parken in Utrecht dragen zijn stempel, waaronder Park Oog in Al. Denier van der Gon werd betrokken bij de werkzaamheden in Breda door P.M. Tutein Nolthenius (1885-1962), houtvester van de Houtvesterij Breda en vanaf 1929 president-kerkvoogd van de protestantse gemeente Ginneken. Tutein Nolthenius had in de jaren twintig de tuin bij zijn woning laten aanleggen door Denier van der Gon. Beiden kenden elkaar via hun werk en via de Bond van Nederlandse Tuinarchitecten (BNT). Denier van de Gon had veel ervaring met het aanleggen en onderhouden van parken. Zijn werk in Breda zal waarschijnlijk een vriendendienst zijn geweest richting Tutein Nolthenius, toen die in 1919 de kans kreeg De Bieberg aan te laten kopen door de Hervormde Gemeente.
De uitvoering van de werkzaamheden van het ontwerp van Denier van der Gon vonden plaats in 1923, maar van begraven kwam het niet meteen. Wel werden al graven uitgegeven, mogelijk om de gemaakte kosten te dekken. Vanwege de grote afstand tot de kerk in Ginneken waren ter plekke voorzieningen nodig. Daarvoor werd in 1928 het Amsterdamse architectenduo G.H. Kleinhout (1881-1958) en A.J. van der Steur (1895-1963) benaderd. De relatie met deze architecten verliep hoogstwaarschijnlijk via de restauratie van de kerk in Ginneken waaraan beiden in 1928 hadden gewerkt. In het oeuvre van de architecten wordt de opdracht in Ginneken omschreven als “Ginneken, aanbouw en schuur kosterswoning; woning en ingangsgebouw Nederlands Hervormde Begraafplaats”.
Voor de begraafplaats werd aan hen gevraagd een ontwerp te leveren voor een poortgebouw met kapel, baarhuisje, woning (aan de overzijde van de straat) en hekwerk. Het moderne ontwerp viel in de smaak en de uitvoering van de gebouwen werd opgedragen aan aannemer G. van der Peyl uit Ginneken. In oktober 1929 werden onder grote belangstelling de eerste stenen gelegd. In 1930 kon het complex in gebruik worden genomen en werd gestart met begraven. Tuinarchitect C.M. van Koolwijk (1877-1948), in gemeentelijke dienst, gaf nog enkele adviezen over de inrichting van het terrein nu ook het poortgebouw gereed was.
Direct bleek de begraafplaats populair bij de gegoede protestantse families in Breda. Teraardebestellingen op De Bieberg haalden veelvuldig de kranten, zeker als het ging om hoge militairen. In 1937 kocht de Hervormde Gemeente het perceel ten westen van de begraafplaats met het oog op een uitbreiding. In 1943 werd tuinarchitect J.T.P. Bijhouwer (1898-1974) tijdens een excursie van de BNT door de Hervormde Gemeente gevraagd voor een ontwerp van de uitbreiding. In eerste instantie vroeg Bijhouwer zijn assistent Van Koolwijk om naar het terrein te kijken. Deze Van Koolwijk was een zoon van C.M. van Koolwijk, die net als Bijhouwer destijds bestuurslid was van de bond. De wijze waarop de kerkvoogden in contact kwamen met Bijhouwer, was wederom een verdienste van Tutein Nolthenius. Hij kende de tuinarchitect via de bond en was ongetwijfeld bekend met diens werk. Ongeveer in dezelfde tijd dat Bijhouwer een ontwerp maakte voor De Bieberg tekende hij ook een uitbreiding voor de begraafplaats van Wageningen. Daar was de oorspronkelijke begraafplaats aangelegd door de tuin- en landschapsarchitect Springer. In Wageningen is zijn ontwerp veel rechtlijniger dan in Breda en heeft hij het ontwerp van Springer in zijn kracht gelaten. In Breda heeft hij dat minder gedaan, maar het ontwerp van Denier van der Gon bleef wel overeind.
Uiteindelijk bezocht Bijhouwer in het voorjaar van 1944 zelf Breda om persoonlijk de situatie in ogenschouw te nemen, aangezien de Hervormde Gemeente niet gecharmeerd was van de jonge Van Koolwijk. Hierna leverde Bijhouwer een ontwerp dat met een aantal paden aanhaakte op het oorspronkelijke ontwerp, maar wel strakker en meer geometrisch van opzet was. In het ontwerp van Bijhouwer was de kapel een focuspunt geworden, in het verlengde van de lange arm van een kruisvormig geheel. Aan het eind van een van de korte armen projecteerde Bijhouwer een urnentuin en aan de andere een kinderhof. Doorzichten naar het Markdal maakten dat het ontwerp minder besloten was dan het oorspronkelijke deel en dat de omgeving als het ware bij de begraafplaats werd getrokken. Rondom het kruis had Bijhouwer cirkelvormige paden getekend die het terrein verder opvulden.
In het voorjaar van 1945 werd het plan van Bijhouwer geaccepteerd door de Hervormde Gemeente. In het gravenplan had Bijhouwer geen onderscheid gemaakt in klassen, wel waren er enkele bijzondere plaatsen gecreëerd voor belangrijke personen of families. Met het ontwerp was ruimte gemaakt voor zo’n 600 graven. Het beplantingsplan werd uiteindelijk opgesteld door Van Koolwijk. De inrichting van de urnentuin kwam voor rekening van architect A.H. Wegerif (1888-1963). Vanaf januari 1946 werd de uitvoering van het ontwerp ter hand genomen door de Nederlandsche Heidemaatschappij.
In 1963 werd de kapel te klein bevonden en volgde een verbouwing zodat er meer plaats voor bezoekers ontstond. Voor de werkzaamheden werd de gerenommeerde architect Jacob de Wilde (1908-1981) uit Breda aangetrokken. Deze architect was een regionaal bekende architect die zich in 1942 in Breda had gevestigd en waar hij in 1945 een zelfstandige praktijk opzette. In West-Brabant en Zeeland was De Wilde betrokken bij talloze restauraties van kerken en andere belangrijke gebouwen. Daarnaast ontwierp hij woningen in nieuwbouwwijken in Dinteloord, Klundert, Rucphen en Hoeven. Ook in Breda had hij veel opdrachten, waaronder de restauratie van de Grote kerk. Bij zijn plannen voor de kapel liet De Wilde de oriëntatie vanuit het ontwerp van Bijhouwer intact en daarmee behield het complex zijn cultuurhistorische waarde. Het is niet verwonderlijk dat De Wilde bij de plannen betrokken werd, want hij was sinds 1947 ouderling bij de Hervormde Gemeente Ginneken.
De Wilde paste de kapel zodanig aan dat het grootste bouwdeel nu evenwijdig aan de laan kwam te liggen. De klokkentoren, die werd geluid tijdens begrafenissen, werd gehandhaafd. Boven de toegang werd een sculptuur aangebracht van de engel Michaël met bazuin naar ontwerp van Charles Eyck (1897-1983). Het werd in 1965 geplaatst. Na de verbouwing is ervoor gekozen de muren van de gebouwen wit te verven. Daarmee bleven het baarhuisje en de verbouwde kapel visueel een eenheid. De woning aan de overzijde van de straat is intact gebleven en wordt nog steeds bewoond.
De oudste grafmonumenten van de begraafplaats liggen in het oorspronkelijke gedeelte achter de aula. De grafmonumenten op dit deel betreffen vaak eenvoudige stèles met een graftuin of een dekplaat ervoor. Er is niet een eenduidige karakteristiek vast te stellen, mede ook omdat sommige graven gedekt worden door een steen over twee graven. Ook valt op dat veel grafstenen latere bijzettingen bevatten die in sommige gevallen het oorspronkelijke ontwerp tenietdoen. Dat is niet het geval bij het zandstenen monument voor Gustaaf Wilhelm Kelting (1864-1936). Het is een zakelijk vormgegeven monument dat typerend is voor de tijdgeest.
Talloze meer of minder bekende personen uit Breda werden hier begraven. Onder hen in 1932 Menno Albert Ufkes, directeur van de Teolin fabriek in Breda die lakken en olieverf produceerde. Zijn grafmonument bestaat uit een halfrond gemetselde bloembak met daarvoor een met bakstenen omrandde graftuin. Op de voorzijde van de bloembak is een metalen tekstplaat aangebracht. Er bevinden zich op het oude deel meer grafmonumenten van baksteen, maar ook in voor die tijd modern uitgevoerde granieten monumenten. Ook werden hier in de beginjaren een aantal hoge militairen begraven, zoals in 1932 de luitenant-generaals Joh. Bruce en G.C.A. Fabius.
Aan de westzijde van het oude gedeelte is een vak te vinden met enkele kindergraven waarop eenvoudige grafmonumenten staan. Deze grafmonumenten stonden ooit in de rand, maar zijn door een uitbreiding enigszins vreemd komt te liggen. De stenen bevatten weinig tekst.
Een opvallend grafmonument is er voor de familie Van Rossum-Van Vlissingen. Als eerste werd hier J.P. van Rossum (1860-1943) begraven. Van Rossum stamde uit een bekende ondernemersfamilie. Na enige omzwervingen richtte hij in 1890 in Oudenbosch een suikerfabriek op. Van Rossum was op termijn gedwongen zijn fabriek samen te laten gaan met andere fabrieken en zo stond hij in 1919 aan de wieg van Centrale Suiker-Maatschappij (CSM). In 1943 overleed deze suikerkoning, een enorme rijkdom aan belangen, land en investeringen nalatend. Het grafmonument voor Van Rossum en zijn familie bestaat uit een grote grafkelder met daarop een soort van sarcofaag. Ervoor ligt een enorme deksteen met daarop verschillende teksten, waaronder in het Engels: “Not lost but gone before / and now united forever”. De sarcofaag ligt binnen een halfronde opgemetselde rand die een bestraat vlak omgeeft met twee treden ervoor. De sarcofaag draagt aan de voorzijde een familiewapen en aan de zijden zijn tekstplaten voor de overledenen aangebracht. Een dergelijk monument in zo’n samenstelling is uniek in Nederland. De opzet van het monument vertoont overeenkomsten met het ontwerp van de kapel van de architecten Kleinhout en Van der Steur.
Een ander graf van een bekende persoon in Ginneken is het graf van dominee Barend Ter Haar Romeny. Hij overleed in 1970 en werd op begraafplaats begraven onder een stenen kruis met centraal een vredesduif. De gerichtheid van Ter Haar Romeny op Engeland wordt benadrukt door de deksteen die er vóór ligt, die de spreuk draagt ‘Count your blessings’. Naast het graf van Ter Haar Romeny liggen verschillende familieleden begraven, waarvan het graf voorzien is van een stenen Keltisch kruis van dezelfde natuursteen.
Op het gedeelte van Bijhouwer liggen de jongere grafmonumenten. Daaronder talloze moderne, vrij vormgegeven monumenten bestaande uit verschillende materialen. Tussendoor zijn bijzondere grafmonumenten te vinden, zoals dat voor de familie Korteweg-Bakkeren. Jacob Korteweg werd hier in 1959 als eerste begraven en kreeg op de meerdere graven beslaande plek een eenvoudig monument van groene geglazuurde baksteen.