Namenlijst Oude Algemene Begraafplaats Amerongen
Amerongen sinds 1 januari 2006 opgegaan in Utrechtse Heuvelrug
Op grond van het Koninklijk Besluit van 24 mei 1825, nummer 162, dat bepaalde dat in gemeenten met meer dan duizend inwoners per 1 januari 1829 de overledenen niet langer binnen de bebouwde kom mochten worden begraven, was de gemeente Amerongen verplicht om een nieuwe begraafplaats aan te leggen. Aan deze wettelijke eis werd voldaan doordat de (minderjarige) heer Van Amerongen, George Graaf Van Reede van Athlone via zijn voogd een stuk grond afstond aan de burgerlijke gemeente. De familie speelde ook later een grote rol bij de uitbreiding in 1873. Toen werd een erfpachtovereenkomst gesloten met Vrouwe Douarière Elisabeth Maria Villiers geboren gravinne Van Reede Ginkel waardoor de begraafplaats in oostelijke richting kon worden uitgebreid. In 1925 vond een tweede en laatste uitbreiding plaats, eveneens in oostelijk richting. Wederom gaf de toenmalige heer van Amerongen, Godard John George Carel Graaf Van Aldenburg Bentinck, grond in erfpacht uit aan de gemeente. Uitzondering op de erfpachtovereenkomsten vormden de twee stukjes grond waarop de grafkelders van de families Van Reede Ginkel en Van Aldenburg Bentinck zijn gebouwd. Deze zijn nog steeds privé-eigendom van de familie.
De heren en vrouwen van Amerongen namen binnen de Nederlandse Hervormde kerk van Amerongen een belangrijke plaats in, die tot ruim in de 20ste eeuw stand hield. Zo hadden zij ondermeer het recht om twee kerkvoogden (waaronder de president) en twee notabelen te benoemen. Ook bij de benoeming van de predikant waren zij direct betrokken. Van dit "heerlijke" recht maakten zij tot in 1927 vrijwel ononderbroken gebruik. Dat dit niet altijd tot genoegen van de kerkelijke gemeente was, is ondermeer te zien in stukken van rond het jaar 1872, waaruit onenigheid blijkt over de benoemingen tussen de kerk en Gravin Villiers, geboren Van Reede Ginkel. De opvolger van gravin Villiers, Godard Graaf Van Aldenburg Bentinck doet in een verklaring van 28 november 1927 afstand van zijn rechten. Hij memoreert dat "door my en myne voorgangers in het recht als ambachtsheer der hooge en vrye heerlykheid Amerongen sedert de Reformatie, en persoonlijk gedurende achtenveertig jaren, is uitgeoefend het recht van de opperdirectie over de kerkelijke goederen der Nederlandsch Hervormde Gemeente te Amerongen, welk recht meebracht de benoeming van kerkvoogden, die het beheer volgens een door hen vastgesteld Reglement op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen uitoefende". Een Grondwetswijziging van 1922, waarin de heerlijke rechten tot benoeming van personen in openbare of kerkelijke betrekkingen werden afgeschaft, noopte graaf Bentinck tot deze verklaring. Hoewel hij eraan twijfelt of "het syn van kerkvoogd is eene kerkelijke betrekking" wenst graaf Bentinck "elken twist over deze vraag met de kerkelijke gemeente [...] te vermeyden" en doet afstand van dit "my van ouds toekomende recht" .
De eeuwenlange banden van de kasteelheren met de Hervormde Gemeente blijken ook uit de bekostiging van diverse restauraties, de schenking van ondermeer een koorhek (1679) en doopvont (1885) en de aanwezigheid van de grafkelder en de bijbehorende rouwborden van de heren en vrouwen van Amerongen, waarvan het oudste uit 1605 dateert. Het grafmonument van Goert van Reede (overleden 1585) en Geertruid van Nijenrode (overleden 1605), de stamhouders van het geslacht Van Reede die Huis Amerongen in 1557 kochten, kent als zodanig een roerige geschiedenis. De beelden werden in 1907 eervol teruggeplaatst boven de familiegrafkelder in het koor van de kerk. Nu staat het grafmonument bij de noordelijke wand van het schip achter de preekstoel. In de relatie tussen de kasteelheren en de Hervormde Gemeente is ook de bouw van de zaalkerk aan de Haarweg 33 in Overberg vermeldenswaardig. De kerk, die in 1874 werd gebouwd, vertoont opvallende overeenkomsten met het baarhuisje op de oude begraafplaats, dat uit 1875 dateer.
Begravingen vonden vóór het Koninklijk Besluit van 1825 in, en van de minder draagkrachtigen rondom, de kerk plaats. Een achttiende-eeuwse plattegrond uit de archieven van de Nederlandse Hervormde Gemeente laat zien hoe de vakindeling van de graven in de kerk was.
De bouw van de nieuwe grafkelder op de algemene begraafplaats luidde het einde van het begraven in en om de Andrieskerk in. De allerlaatste bijzetting in de grafkelder vond in 1852 plaats. De grafkelder werd bij de restauratie van de kerk in 1991 voor het laatst geopend, in het bijzijn van nazaten van de familie Van Aldenburg Bentinck.
De algemene begraafplaats van Amerongen werd aangelegd in 1829 op een stuk grond direct ten oosten van de dorpskern, volgens voorschrift buiten de bebouwde kom. Op de oudst bekende plattegrond is te zien dat de begraafplaats in 1829 nagenoeg vierkant van vorm is. De indeling bestaat uit vier begraafvakken van gelijke grootte, omgeven door paden, met aan de oostzijde een rij grafkelders. De middelste kelder, met opschrift A, is de nieuw gemetselde kelder van de familie Van Reede, waarover hiervoor al werd geschreven. De hoofdingang van de begraafplaats ligt aan de westzijde.
De eerste grafrechten werden uitgegeven in de twee noordelijke grafvelden, de huidige begraafvakken B en C. Er staan hier zandstenen nummerpaaltjes, die voorheen zwart en wit geschilderd waren. Deze paaltjes hebben een bijzondere herkomst: het zijn montantstenen van de voormalige ramen uit de Andrieskerk, die in deze periode van nieuwe ramen werd voorzien
Het lukte de burgerlijke gemeente niet om de benodigde gelden voor aankoop van de begraafplaats te verwerven. De familie Van Reede stond vervolgens de grond af. Dit blijkt uit een transcriptie van de acte van overdracht uit 1837. Tevens blijkt uit punt 2 van de acte dat de Nederlandse Hervormde Gemeente kennelijk door middel van bepaalde jaarlijkse uitkeringen schadeloos werd gesteld voor de inkomstenderving uit begraven in de kerk. Uit de afrekening van de acte blijkt de geldwaarde van de begraafplaats:
"De ondergetekenden verklaart dat het twintig voudig
bedrag der uitkeering in bovenstaand acte vermelde
de waarde van het overgedragen perceel uitmaakt
Get. J.W.A. Immink"
Twintig maal het bedrag van de jaarlijkse uitkering van de Graaf van Reede aan de Hervormde Gemeente is 20 x fl 8,70 = fl. 174,-.
Na een kleine vijftig jaar ontstond er ruimtegebrek op de algemene begraafplaats omdat alle grafrechten waren "verkocht". Ten behoeve van een uitbreiding van de begraafplaats werd in juni 1873 een erfpachtovereenkomst gesloten tussen de burgerlijke gemeente en Elisabeth Villiers, geboren gravin Van Reede Ginkel. Uit de voorwaarden komt naar voren dat de grond in "altijddurende" erfpacht werd afgestaan tegen een jaarlijks te betalen erfpacht ten bedrage van "negen gulden dertig cent".
De uitbreiding vond plaats in oostelijke richting. Er is geen plattegrond uit deze tijd beschikbaar, maar op een topografische kaart uit 1906 is zichtbaar dat de begraafplaats langwerpiger van vorm is dan op de kadastrale minuut van 1830. Dit komt overeen met "een gedeelte grond gelegen aan de oostzijde van de bestaande begraafplaats en onmiddellijk daaraan grenzende" zoals in de erfpachtovereenkomst staat.
In de erfpachtovereenkomst is te lezen dat een "rijweg ter breedte van vijf meters naar den grooten rijksweg 1e klasse" deel uitmaakte van het grondstuk. Hieruit kunnen we het ontstaan van de nieuwe, (huidige) hoofdingang aan de noordzijde reconstrueren. Behalve de nieuwe hoofdingang kwam toen ook het baar- en lijkenhuisje tot stand. Het bouwen van baar- en lijkenhuisjes kwam in deze tijd algemeen voor en was een gevolg van een andere kijk op hygiëne en gezondheidszorg, met name vastgelegd in de Wet op de Besmettelijke Ziekten. Het huisje is opgedeeld in twee ruimten. In de ene helft werden, in afwachting van de begrafenis, de lijken gelegd van mensen die aan een besmettelijke ziekte waren overleden. Door deze gescheiden te houden van de levenden werd de kans op besmetting geminimaliseerd. Aan de ander zijde werden diegenen opgebaard, waarvan de dood nog niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Begraven mocht pas na 36 uur, omdat de ervaring leerde dat de dood daarna zeker was ingetreden. Deze termijn is tot op de dag van vandaag in de Wet op de lijkbezorging gehandhaafd.
Het baar- en lijkenhuisje, de hoofdingang en het gehele hekwerk rondom de begraafplaats werd aanbesteed in 1874-1875.
De indeling in begraafvakken in het deel uit 1873-1875 was hoogstwaarschijnlijk gelijk aan de huidige situatie. Er zijn twee langwerpige begraafvakken, gescheiden door een middenas in west-oostelijke richting, omgeven door paden. Bij het baarhuisje is een vak waar in eerste instantie acht grafkelders met de nummers 16 t/m 23 werden uitgegeven, van noord naar zuid en vervolgens in oostelijke richting. Uit de grafschriften, in combinatie met gegevens uit de begraafregisters, blijkt dat deze acht grafkelders zijn "gekocht" en/of dat een eerste begraving plaats vond in de periode van 1875 tot 1919. Na 1927 werden aan de oostzijde van dit vak nog eens vijf kelders toegevoegd met de nummers 24 t/m 28.
In 1887 vond een belangrijke vernieuwing plaats op de begraafplaats, te weten die van het grafmonument op de grafkelder van de Van Reede Ginkels op het deel uit 1829. Aan de oostzijde van het monument werd de inscriptie "hernieuwd 1887" toegevoegd. De inscriptie was goed leesbaar vanaf het nieuwe deel van de begraafplaats. De oriëntatie van het grafmonument bleef echter expliciet naar de westzijde gericht, mede om de praktische reden dat de ingang (trap) van de kelder zich daar bevindt. De opdracht tot vernieuwing van het grafmonument was gegeven door de toen 30-jarige Godard John George Carel Graaf Van Aldenburg Bentinck, die Amerongen in 1879 had verworven. Hij was een neef van voornoemde Elisabeth, (Rijks)gravin Van Reede, de laatste van het geslacht Van Reede. Zij was in 1897 overleden.
Evenals bij de eerste uitbreiding ontstond na ongeveer 50 jaar wederom ruimtegebrek op de begraafplaats. In 1925 sloot de burgerlijke gemeente nogmaals een erfpachtovereenkomst met de kasteelheer van Amerongen. Dit was de inmiddels 68 jaar oude Godard graaf van Aldenburg Bentinck, die vele jaren een belangrijke invloed had op zowel het Huis als de dorpsgemeenschap van Amerongen.
Ter weerzijden van het mausoleum werden kleine, rechthoekige begraafvakken gerealiseerd met vooraan een rij keldergraven/familiegraven, waarin de eerste begraving eveneens in 1925 plaats vond.
Al vrij snel na 1925 ontstond opnieuw ruimtegebrek op de begraafplaats. In 1937 werd daarom aan de Holleweg een geheel nieuwe begraafplaats door de gemeente aangelegd. Het zwaartepunt van de begraafactiviteiten verschoof hierheen. Een uitbreiding van de begraafplaats aan de Holleweg volgde in 1972. De oude begraafplaats werd minder gebruikt en raakte in verval, maar is nooit "gesloten". Er vinden nog met enige regelmaat bijzettingen plaats in eigen graven of kelders.
De begraafplaats is in oorsprong verdeeld in drie klassen, te weten huurgraven, eigen graven en zogenaamde "onvermogenden". Het merendeel bestaat uit zogenaamde "eigen graven", met eeuwig durend recht. De plattegrond van rond 1950 laat nog duidelijk de verdeling in de verschillende klassen zien. De begraafvakken zijn voor een groot deel nog ingevuld met graven, uitgezonderd een groot deel van de vakken "huurgraven" en "onvermogenden". Er zijn bijzonder veel familiegraven aanwezig, grafkelders en keldergraven, die bedekt zijn met eenvoudige liggende dekplaten van hardsteen, vaak alleen van de familienaam voorzien. Ook zien we bij deze graven veel stèles met alleen de familienaam. De grafmonumenten uit de periode tussen circa 1880 en 1910 zijn in veel gevallen omgeven door smeedijzeren hekwerken. De grafmonumenten op de zandgraven hebben doorgaans staande stenen (stèles) aan het hoofdeinde. Meestal zijn hier meerdere personen van één familie begraven. Tot circa 1930 werden grafmonumenten voorzien van paaltjes met kettingen, tot circa 1960 zien we dat ze zijn omgeven door stenen banden met grind en/of groen. Grafmonumenten van een latere datum zijn er in mindere mate op de oude begraafplaats.
Bijzonderheid vormt de tijdelijke begraving, in drie graven "onvermogenden" op het gedeelte nabij het baarhuisje, van vier op het kasteel geëxecuteerde SS-soldaten. Doodgeschoten op kasteel (4 man) zijn 9/10/1957 opgegraven en overgebracht naar Venray / IJsselsteijn door 158e Gravendienst Cie Oranjekazerne
Het is bekend dat op andere plaatsen in den lande waar (tijdelijk) dergelijke begravingen plaats vonden, niemand op deze plek begraven wil worden.