Kamp Noordoostpolder
Geen NAD nummer
- Kamp Lemmer
- Kamp Marknesse
- Kamp Emmeloord I en II
Noordoostpolder
Kamp Lemmer in de Noordoostpolder was tijdens de Duitse bezetting een werkkamp ten behoeve van de ontginning van de Noordoostpolder. Van april 1945 tot december 1945 was het in gebruik als een doorgangskamp voor transporten van politieke gevangenen.
In december 1950 kwam het kamp in bezit van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg, Leeuwarden, die er een 'woonoord voor gerepatrieerden' van maakte en er zo'n 20 gezinnen afkomstig uit Indonesië huisvestte.
Kamp Marknesse in de Noordoostpolder was tijdens de Duitse bezetting een werkkamp ten behoeve van de ontginning van de Noordoostpolder. Van april 1945 tot december 1945 was het in gebruik als een Bewarings- en verblijfskamp.
Toen de Noordoostpolder in 1942 droog viel, moesten de nieuwe gronden ontgonnen worden om ze voor landbouw geschikt te maken. Dit was een taak van de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken). Omdat de mechanisatie nog in de kinderschoenen stond, haalde de Directie voor het graven van sloten, ploegen, zaaien, wieden, oogsten en dorsen duizenden arbeiders naar de polder. De verbindingen in en kort na de oorlog waren slecht. De Directie liet voor de tijdelijke huisvesting van de polderwerkers in de polder ruim dertig barakkenkampen bouwen.
werkkampen in NOP:
NSB’ers in werkkampen in Noordoostpolder
Hoeveel Nederlanders waren er ‘fout’ in de oorlog? Onder collaboratie wordt verstaan het vrijwillig en actief steunen en helpen van de bezetter. Het aantal NSB’ers bedroeg gemiddeld 30.000 voor de oorlog en 74.000 tijdens de oorlog. Ongeveer 25.000 Nederlanders namen dienst in de Waffen SS.
Na de oorlog ondergingen ruim 300.000 Nederlanders de zogeheten Bijzondere Rechtspleging. Ongeveer 150.000 werden er gearresteerd. Onder deze rechtspleging vielen naast collaboratie ook vormen van verraad, machtsmisbruik en oorlogsdaden. Uiteindelijk werden 14.000 uitspraken (242 tegen Duitsers) gedaan. Zo werd SS-chef Rauter, die de razzia in de polder in november 1944 leidde, door een vuurpeloton terechtgesteld na de oorlog. Hoeveel NSB’ers gearresteerd zijn is nooit helemaal bekend geworden.
Geen tijd voor statistieken
In de haast zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk in een interneringskamp te krijgen had niemand tijd om statistieken te maken. Het Militair Gezag gaf opdracht de mensen van huis te halen. Hierdoor werden ze geholpen door de hulppolitie van Amsterdam.
Aanvankelijk kwamen gedetineerde NSB’ers afkomstig van het platteland van Overijssel naar de polder. Dit aantal bleek echter te gering (zo’n 800 personen) en men ging er toe over ook politieke gevangen uit de grote steden in te schakelen. Zo kwamen er uit Noord-Holland plusminus 1.500 NSB’ers, voornamelijk uit Amsterdam. De aangevoerde delinquenten vanuit Noord-Holland kwamen met boten over het IJsselmeer naar Urk.
De Politieke Opsporingsdienst stelde op Urk Albert Hakvoort aan met een vlet die de NSB’ers over de Urkervaart naar het strafkamp Espelerbocht in Emmeloord bracht. Urkers die lid waren van de Binnenlandse Strijdkrachten werden aangezocht voor bewaking.
Na verloop van tijd mochten kampbewoners familieleden ontvangen en zo groeide de bootdienst. Tot aan de opening van de Urkerweg in mei 1948 ging er iedere werkdag vijf keer een passagiersboot van Urk naar Emmeloord. Voor meer capaciteit kocht Albert Hakvoort later de 70 persoons passagiersboot ‘De Watertoerist’. Elf kampen werden door geïnterneerden bewoond en zodoende onttrokken aan de huisvesting van vrije arbeiders.
NSB-kampen waren onder anderen Zuidvaart, Schokland, Luttelgeest, Marknesse, de Voorst, Kadoelen en Bant. De gevangenen werden bewaakt door de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Onder de gedetineerden bevonden zich ook tientallen SS-mannen.
In de werkkampen ging het er soms niet zachtzinnig aan toe. Opgekropte woede ontaarde vaak in gedrag van bewakers die Duitse trekjes hadden. Voor de cultuurdienst waren handjes nodig om de oogst binnen te halen. De arbeidsprestatie van deze gedetineerden was zeer gering.
Volgens de Directie werkte in 1945 één derde van het aantal gedetineerden niet, door werkelijke of gesimuleerde ziekte. Terwijl de werkprestatie van de wel werkenden niet hoger mocht worden genomen dan vijftig procent van de vrije arbeiders. Hierdoor kwam de werkelijke prestatie van een gedetineerde gemiddeld op eenderde deel van die van een vrije arbeider.
Nu waren er wel wat probleempjes in de kampen. Eén ervan was het vraagstuk van schoeisel, het niet op voorraad hebben van laarzen en voldoende werkkleding. Met de polderrazzia in november 1944 hadden de Duitsers 10.000 dekens meegenomen, die werden nu node gemist.
Na de oorlog was alles op de bon. Het vinden van bekwaam nieuw personeel van de Bouwkundige Afdeling was in de eerste jaren na de bevrijding niet gemakkelijk. De Directie zelf zette voor de Cultuur Technische werkzaamheden gedetineerden in. En voor de bouw wilden de aannemers niet met collaborateurs werken. In de oorlogsjaren moest de voedselvoorziening van de kampbewoners zelf ter hand genomen worden.
Er werd een bedrijf aangewezen die de grove groententeelt moest verzorgen. Soms werkten er meer dan honderd man die alle werkkampen constant van groente en aardappelen voorzag. Het teveel ging naar de veiling in Zwolle. Het kamp Marknesse-Zuid op de hoek Leemringweg-Mammoetweg was speciaal ingericht voor hoge, bekakte NSB-vrouwen uit Den Haag. Zij werkten onder andere bij Piet van t ’Zet op kavel S5 in de groenteteelt.
Veelal was de werklust beneden peil. De tewerkstelling werd een droeve mislukking. Van de NSB’ers uit Friesland aangevoerd was de werkwil vrij behoorlijk. Zij waren de enige die met ossen konden werken, waarvan er nog 81 over waren van de 99 uit Beieren ontvangen in 1944. Eind augustus 1945 waren er in de NOP aanwezig: vrije arbeiders: 1.480, NSB’ers 2.393, bewakingsmanschappen 546.
Eén kamp werd geheel in gebruik genomen door bewakingstroepen. Het grootste aantal NSB’ers dat in de NOP is geweest bedraagt rond 2.700. In de kampen werd hen de vrijheid ontnomen door prikkeldraad, stengun of machinegeweren. Uitzondering hierop was kamp Westvaart bij Bant.
Alle NSB’ers, SS’ers en landwachters die in Westvaart waren ondergebracht hadden een belofte afgelegd toen zij dit vrije kamp in gingen. Ze waren vrij in hun doen en laten. De Directeur Gemaal van de Bijzondere Rechtspleging nam de proef met 413 delinquenten.
Met uitzondering van Westvaart verlieten de laatste gedetineerden op 23 april 1946 de polder en 26 juni verliet de laatste bewaker deze. De van hun taak ontheven bewakers van de Binnenlandse Strijdkrachten werden overgeplaatst naar Steenwijk en ondergebracht in de Kornput kazerne. Omdat Nederland nog geen eigen leger had werd men ingedeeld in het Engelse leger. Nederlandse officieren hadden de leiding met toevoeging van de Engelsen.. De blauwe overall werd vervangen door een Engels kaki uniform De driemaandelijkse van 1947 meldt dat er ten slotte wederom een begin is gemaakt met het tewerkstellen van politieke gevangen in Westvaart.
De gekozen gedetineerden zijn lichamelijk geschikt en in vele gevallen geroutineerde landarbeiders. Stimulans voor de gevangen was dat een deel van het loon aan het gezin werd uitbetaald. Ze verrichten ontginningswerkzaamheden met behoorlijk resultaat.
Ze ontvingen hun volle loon en mochten eens per maand naar huis. Door deze regel werd de arbeidsprestatie verhoogd. Een aantal gedetineerden werkte in de Centrale Werkplaats als monteur, anderen bij de Bouwkundige Afdeling. Een aantal gevangenen werkte dagelijks bij de Betonmij Erven H. Trip uit Utrecht, die in kamp Emmeloord Oost een filiaal hadden. Deze gevangenen maakten daar betonnen draineerbuizen door middel van een eigengemaakte machine die 2000 stuks per dag kon produceren.
Alleen daar waar het water geen zuren bevatten werden betonnen drainbuisjes gelegd. Per 1 december 1948 werd het kamp Bant opgeheven voor politiek delinquenten zodat dit kamp weer vrij kwam voor de Cultuur Technische Afdeling. De meeste gevangen werden in vrijheid gesteld. Een klein aantal onder voorwaarde dat zij een zekere tijd in de Polder zouden werken.
Vele Nederlandse SS’ers dienden na de oorlog in Nederlands-Indië en in Korea. Zo’n 800 mannen met een Duits krijgsverleden gingen naar Nederlands-Indië en rond 60 man koos voor de Nederlandse deelname aan de Korea-oorlog. In 1964 verliet de laatste politieke delinquent de gevangenis. Daarna zaten nog steeds de Drie van Breda vast.
De kampen Emmeloord
Het werkkamp ‘Dorp A’ het tegenwoordige Emmeloord werd geopend in 1942.
Het centrum van Emmeloord is in de jaren vijftig ontstaan.
In de bezettingstijd waren in Emmeloord enige arbeiderskampen gebouwd.
- Het oudste was Emmeloord I (Vogelbuurt), gelegen ten oosten van de Nagelerstraat, waar later de Rietzangerstraat, Karekietstraat enz. werden aangelegd.
- Kamp Emmeloord II (Vogelbuurt) lag ten westen van de Nagelerstraat, later Raamstraat, Houtstraat enz.
Aan de Marknesserweg even voorbij de Kamperweg lag Emmeloord-Oost - en ten westen van Emmeloord achter de Espelervaart lag kamp Espelerbocht.
Kamp Emmeloord II (Vogelbuurt) was van steen opgetrokken en de anderen van hout.
Na de oorlog verdwenen de onderduikers en werd het werk gemechaniseerd. Veel personeelsverblijven raakten overbodig.
Werkkamp Kikkerij
Werkkamp Kikkerij lag in de omgeving van Blokzijl, en werd gebruikt door DUW voor werkgelegenheidsprojecten in de crisisjaren om moerasgebieden te ontginnen en landbouwklaar te maken. De Kikkerij was dus geen N.O.polder-werkkamp. De Kikkerij werd wel als soort blauwdruk genomen voor de werkkampen in de N.O.polder waar toen soortgelijke werkzaamheden werden verricht.
In de zomer van 1941 was het oostelijk deel van de Noordoostpolder zover drooggevallen dat er een begin gemaakt kon worden met de ontginning. Onder ontginning werd verstaan de eerste ontwatering van de gronden en uitvoering van alle maatregelen die nodig waren om de grond zo geschikt mogelijk te maken voor landbouwgrond. Dit was de taak van de Directie Wieringermeer. Voor de ontginning werkte De Directie samen met twee cultuurtechnische ondernemingen, de Nederlandse Heidemij en de N.V. Grondmij, zij leverde technisch personeel, opzichters en uitvoerders. De Directie haalde voor het graven van de sloten, het ploegen, zaaien, wieden, oogsten en dorsen duizenden arbeiders naar de polder. Elke arbeider die een werkvergunning (Ausweis) kreeg voor de Noordoostpolder, hoefde in de Tweede Wereldoorlog niet voor dwangarbeid naar Duitsland. Dat had een enorme aantrekkende werking, maar het trok niet altijd de mensen die het meest geschikt waren voor fysiek hard werk onder primitieve leefomstandigheden. Alles moest met de hand gedaan worden. Allereerst diende de natte grond ontwaterd te worden. De polderwerkers groeven met de schop, in ploegen van 8 tot 10 man, sloten die 1 m breed waren, 0,60 m diep en 800 m lang. Als een sloot klaar was begonnen ze 300 m verderop weer opnieuw. De mannen werden per meter betaald en verdienden zo'n ƒ 0,60 per uur. Ze werkten 6 dagen in de week, 9 uur per dag, op zaterdag alleen 's morgens gedurende 5 uur. De arbeiders konden aanspraak maken op 7 verloven per jaar met een vergoeding wegens loonderving van ƒ 5,- per keer en een kerstvergoeding van ƒ 15,-. Deze vergoedingen werden verhoogd met reiskosten. Bron: Veerkracht en Volharding.
Onder normale omstandigheden had men de arbeiders uit de verre omtrek van de polder dagelijks naar het werk kunnen transporteren, maar onder de oorlogsomstandigheden was dat uitgesloten. Daarom was er grote behoefte aan tijdelijke huisvesting. In 1941 werden aan de polderrand bij Blokzijl, Kuinre, Kadoelen, Vollenhove en Ramspol houten barakkenkampen gebouwd. Vijf van de woon/slaapbarakken kwamen uit Duitsland, de overige werden of nieuw vervaardigd of elders in Nederland gedemonteerd en opnieuw in de polder opgebouwd. Later verrezen ook dieper in de polder kampen, uiteindelijk zijn er in totaal 33 geweest. Elk kamp bestond uit 3 of 4 woon-/slaapbarakken, een keukenbarak met woning voor het gezin van de kok, een kantine met woning, 3 of 4 toiletbarakken en 3 of 4 rijwielbarakken. Verder waren er in de kampen enige studielokalen, een ruimte voor het houden van kerkdiensten, ruimte voor de dokter, voor de kapper en voor de fietsenmaker. Over het algemeen hadden de arbeiderskampen een vaste plattegrond. Meestal werden twee woonbarakken in een diagonaal naast elkaar gezet en werd de derde barak tegenover de eerste twee geplaatst. Met vier barakken vormden ze samen een ruit. In 1942 werden de kampen Zwartewater, Marknesse-Zuid, Emmeloord 1, Marknesse 1, Ens 1, Schokland, Urk en De Voorst aangelegd, elk voor 400 man. Kadoelen, Vollenhove en Dorp C werden elk met een manschapsbarak voor 100 man uitgebreid. De meeste kampen waren nog niet over de weg bereikbaar. De bouw en later ook de bevoorrading moest per boot of over smalspoor geschieden. Voor zover elektriciteit en waterleiding aanwezig was, werden de kampen daarop aangesloten. De gemeentelijke elektriciteitsbedrijven in Blokzijl en op Urk verzorgden de aansluiting van de daar gebouwde kampen. Het arbeiderskamp bij Kadoelen, De Voorst, Kuinre en Vollenhove werden door de N.V. IJsselcentrale aangesloten. Zolang nog geen elektriciteit aanwezig was moest worden volstaan met carbidverlichting zoals in kamp Ramspol. In het kamp Zwartemeer, dat wegens zijn ligging niet voor aansluiting op het elektrische net in aanmerking kwam, werd elektriciteit opgewekt door twee windgeneratoren (winchargers), die op 12 m hoge stalen masten gemonteerd waren. De voor deze installatie benodigde batterijen kwamen uit Zweden. De aansluiting van de werkplaatsen bij Ramspol bood moeilijkheden. Hiervoor werd door de N.V. IJsselcentrale een hoogspanningskabel in de berm van de in aanleg zijnde weg Kampen-Ramspol naar een door de Directie Wieringermeer te bouwen transformatorruimte te Ramspol gelegd. Het aanleggen van de grondkabels geschiedde door middel van de zogenaamde kabelploeg, die door de Landbouwkundige Afdeling van de Directie Wieringermeer was ontwikkeld. De ploeg maakte een sleuf, legde de kabel en dichtte de sleuf. Een arbeiderskamp was het eerste begin van de meeste dorpen in de Noordoostpolder. In Emmeloord, Marknesse en Ens lagen de kampen in het dorp. Bij de overige dorpen waren de kampen buiten de toekomstige bebouwde kom gesitueerd