Namenlijst Rooms Katholieke begraafplaats Schokland

Rond 1600 heeft de voormalige Zuiderzee (nu het IJsselmeer) een min of meer definitieve vorm gekregen. Het eiland Schokland vormt in de Zuiderzee als het ware een baken en een vluchthaven. 

Voor eigen gebruik werd op kleine schaal landbouw en veeteelt gedreven. Het eiland verloor echter steeds meer (buitendijkse) gronden en vanaf 1820 viel Schokland regelmatig ten prooi aan overstromingen. Landbouw en veeteelt waren er niet meer mogelijk, de bewoners waren uitsluitend afhankelijk van de visvangst of werkloos: een waar armenhuis. Alle noodzakelijkheden voor het bestaan moesten van het vaste land komen. Dit was de situatie zowel in het gereformeerde (hervormde) midden en zuiden van Schokland als ook in het noordelijke, katholieke gedeelte van het eiland. Schokland was één eiland.

 

Toch werd er tot het begin van de negentiende eeuw gesproken over de eilanden Emmeloord en Ens. Het noordelijke gedeelte viel tot in de middeleeuwen onder de heerschappij van de heren van Kuinre. In 1660 kocht de stad Amsterdam het noordelijke gedeelte van het eiland: Emmeloord. Kerkelijk viel Emmeloord onder het aartsdiaconaat Deventer. Op het zuidelijke deel van Schokland bevonden zich de terpdorpjes Middelbuurt (of Molenbuurt) en Zuidert, die gezamenlijk met de naam Ens werden aangeduid en door Overijssel werden bestuurd. De ‘landsgrens’ verliep in de vorm van een slootje halverwege Middelbuurt en Emmeloord. Pas tijdens de Franse overheersing werd het eiland een bestuurlijke eenheid met naam Schokland. Totaal woonden in de drie terpdorpen ongeveer 650 ‘Schokkers’, waarvan het grootste gedeelte rooms-katholiek was. De Emmeloorders spraken overigens een plat Hollands dialect, terwijl de Ensenaren een Overijssels dialect gebruikten. 

 

In 1838 werd Joannes Bosch (1794-1842) als deservitor (dat is een priester die een vacante parochie beheert tot een nieuwe pastoor wordt benoemd) op een absolute buitenpost: Emmeloord op het eiland Schokland. De reden voor deze plaatsing lag in het feit dat Bosch in zijn vorige parochies niet goed met geld om kon gaan. Bij blijvend goed gedrag op Schokland zou Bosch er ook pastoor kunnen worden. Een van Bosch’s eerste handelingen op het eiland was de oprichting van het ‘Broederschap van den Zaligen Dood’. Serieuze leden ervan konden kwijtschelding ervaren van die tijdelijke straffen die de gestorvene nog zou moeten ondergaan. Verder trok hij zich de schrijnende armoede van de Schokkers aan. In een brief aan de aartspriester van Salland en Drenthe beschreef Bosch de hoge nood, waarin niet alleen de parochie, maar de gehele bevolking van Schokland verkeerde: ‘Heeroom! Ach Heeroom!!! Hoe nu we hebben geen aardappelen, geen brood, geen turf, geen geld. Wij moeten nu allen vergaan.’

 

De armoede en het gevecht tegen het water leidde er in 1855 toe dat de bevolking het terpdorp Zuidert moest verlaten. Dit bleek een soort vooroefening te zijn voor het in 1859 door de overheid genomen besluit, het gehele eiland te ontruimen. De in totaal 641 inwoners (waarvan er 458 rooms-katholiek waren) werden gedwongen om Schokland te verlaten. Men verhuisde naar plaatsen op het vaste land, zoals Vollenhove, Volendam en Brunnepe bij Kampen. In Brunnepe, nu een wijk van Kampen, werd de ‘Schokkerbuurt’ gebouwd. Met de drooglegging van de Noordoostpolder in 1942 kwam het eiland dan letterlijk ‘op het droge’ te liggen. 

 

Op Schokland liggen twee bijzondere kerkhoven. Op het meest zuidelijke punt van het eiland liggen nog altijd de fundamenten van een oorspronkelijk uit bakstenen opgetrokken eeuwenoud kerkje. De oudste gedeelten van de voormalige rooms-katholieke kerk stammen uit de veertiende eeuw. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van oudere stenen, vermoedelijk afkomstig van een in de nabijheid gelegen kerkje, dat vanwege overstromingen moest worden afgebroken. In de loop van haar bestaan is ‘De kerk van Ens’ zes maal veranderd en uitgebreid, tot het in de zestiende eeuw haar definitieve vorm als kerk voor de gereformeerde bevolking kreeg en tot 1717 als zodanig dienst deed. De overledenen werden in de kerk begraven. Toen er in 1717 in Middelbuurt een nieuwe kerk in gebruik werd genomen, raakte het kerkje in het zuiden in verval en werd in het begin van de negentiende eeuw afgebroken. Haar functie als kerkhof bleef echter behouden. De burgemeester van Genemuiden bracht in september 1858 per marktschuit een bezoek aan Schokland. Hij wilde zich informeren over de beschadigingen die een zware storm twee maanden eerder op het eiland had aangebracht. In dat kader was hij er ook getuige van hoe vijf drenkelingen begraven werden op de eenzame Zuidpunt. Hij schrijft daarover in De Nederlandse volksalmanak van 1859:

 

‘Wij zagen reeds in de verte dat er in de nabijheid van den vuurtoren iets ongewoons verrigt werd; het bleek dan ook dat er met alle krachten werd gearbeid om de praam van den verdronken R. Smit, die onderst boven lag, weder op te rigten, hetgeen den volgenden dag ook gelukt is. De lijken, die op het kerkhof lagen, werden in kisten gelegd, en aan de aarde toevertrouwd op het aloude kerkplein, thans bestemd tot begraafplaats voor de Protestanten. Die ter aarde bestelling maakte op mij en mijne togtgenoten een diepen indruk – immers alles zoo op zijn zeemans.'

 

De Kamper Courant schrijft over deze gebeurtenis in haar uitgaven van 2 en 5 september 1858 het volgende:

 

‘In den morgen van donderdag den 26 dezer heeft tusschen Elburg en den Kamperketel een verschrikkelijk ongeluk plaats gegrepen. Ten gevolge toch van den op dat oogenblik hevigen storm is het praamschip Hoop op Zegen, gevoerd wordende door schipper Roelof Smit, en den vorigen dag beladen met brandhout van Deventer vertrokken om te varen naar Amsterdam, omgeslagen, met dat noodlottig gevolg, dat de schipper met diens vrouw en vier kinderen, waarvan de oudste, een oppassende jongeling van 21 jaren, als knecht op het vaartuig dienst deed, eene prooi der golven zijn geworden. Hunne lijken zijn nog niet aangespoeld....’ – ‘Jongstl. woensdag den eersten dezer is alhier ter stede door visscherlieden aangebracht het lijk van een zestienjarig meisje, door hen boven Schokland opgevischt, zijnde een der kinderen van den schipper Roelof Smit, wiens vaartuig op den 26 Augustus jongstleden op de Zuiderzee is omgeslagen. De overige lijken van het verongelukte schip zijn allen teruggevonden, en op Schokland aangebragt en begraven.’

 

De schipper Roelof Smit en zijn gezinsleden werd in de oude kerkruïne van Ens ter aarde besteld.

 

Op een kaart van omstreeks 1820 wordt op het zuidpunt de ligging van het kerkje als ‘Oud kerkhof’ aangeduid. Uit de kadastrale gegevens van 1832 blijkt dat de oppervlakte van de kerkruïne / kerkhof 310 m2 bedroeg. Als eigenaar van de grond wordt ’s Rijks Domeinen aangegeven. Toen in 1859 het eiland verlaten moest worden bleven de doden achter. 

 

In het noorden van Schokland, op Emmeloord bevindt zich het andere kerkhof van het eiland. De rooms-katholieke inwoners vonden hier hun laatste rustplaats. Volgens de kadastrale gegevens van 1832 en 1858 bevond zich het kerkhof ongeveer midden op de terp van Emmeloord, ingeklemd tussen een vijftal armenhuisjes van de ‘Roomsch Catholieke Armenstaat’ en een woonhuis aan de andere kant. De oppervlakte van het kerkhof werd met 280 m2 aangegeven en als eigenaar staat ’s Rijks Domeinen te boek.De rooms-katholieke kerk van de ‘Heilige Michaël’ en de pastorie bevonden zich helemaal aan de zuidelijke kant van de terp. De kerk was in 1842 tot stand gekomen ter vervanging van haar voorgangster, die na de Overijsselse watersnood van 1825 was gaan verzakken.

 

In de berichten, die burgemeester Gillot van Schokland in het kader van de in 1857 op Emmeloord heersende tyfusepidemie aan de Commissaris des Konings stuurt, vallen twee namen van slachtoffers op die op het kerkhof werden begraven: Maria Willemina ten Peese, 59 jaar oud, gedoopt 7 november 1798 te Kampen, schoonzuster van de Schokker onderwijzer Arnoldus Legebeke, begraven op 2 april 1857. Paulus Gillot, veldwachter, broer van de burgemeester, overleden op 23 juni 1857. 

 

De eerder geciteerde burgermeester van Genemuiden maakte in zijn verslag over zijn bezoek aan Schokland in 1858 in de Nederlandse Volksalmanak van 1859 de volgende opmerking over de staat van het kerkhof en de kerk op Emmeloord:

 

‘Het kerkhof, voor de R.C. bestemd, op Emmeloord, is geheel open; indien het niet wordt aangewezen, men zal het gewis voor geene rustplaats der dooden houden. De aangebrachte schelpen duiden de graven aan. Het R.C. kerkgebouw is nog niet zeer oud; het werd met de pastorie in 1842 van Rijkswege herbouwd, waarvan de kosten f 10.000 hebben bedragen; men vindt er eene doopvond in van gehouwen steen, in 1846 door eenige visschers gevonden tussen Schokland en Urk, en door hen aan de R.C. kerk ten geschenke gegeven.’

 

De doopvont zou afkomstig zijn uit de kerk van het verdronken dorp Nagele.

 

De al eerder genoemde priester Joannes Bosch ondervond dat de armoede op Emmeloord zo groot was, dat een overleden man ‘zonder verdienste’ zonder kist in de grond ‘most worden gestopt’. Met de gezondheid van Bosch ging het op een gegeven moment niet meer goed. Hij werd slachtoffer van een eerdere tyfusepidemie op het eiland in 1840, herstelde wel, maar nooit helemaal. Hij liet aan zijn meerdere weten, ‘aan een soort pleuris te lijden.’ Joannes Bosch overleed op 14 mei 1842 en werd op het Emmeloorder kerkhof tussen ‘zijn Schokkers’ begraven. ‘Dit gebeurde in een witte kazuifel waarover de aartspriester later nog de opmerking maakte dat die door de erfgenamen van de priester terugbetaald zou moeten worden, als de erfenis dat toeliet. Zo legden de Schokkers Joannes Bosch in de kleur van de onschuld in het graf. De kazuivel was echter van de kerk; hij nam een schuld mee.’

 

Met het vertrek van de bevolking van Schokland in 1859 eindigde ook het bestaan van de parochie van de Heilige Michaël op Emmeloord. Kerkhof, kerk en pastorie bleven verweesd achter. Inmiddels was de kerkelijke hiërarchie in Nederland hersteld en het was aan de aartsbisschop van Utrecht, Mgr. Zwijsen, om een nieuwe en passende bestemming voor de onroerende en roerende goederen van de parochie te vinden. Hij wilde in Ommen een nieuwe parochie oprichten en de beslissing werd genomen om de goederen naar Ommen over te brengen. Met de afbraak werd vanaf november 1860 begonnen en alle te hergebruiken materialen werden genummerd en kerk en pastorie (met een aantal kleine veranderingen) in Ommen herbouwd. ‘Het interieur werd, inclusief een stenen doopvond en twee kroonluchters vrijwel geheel over genomen. Bijzonder is dat het stenen doopvont in 1776 uit de Zuiderzee is opgevist door Emmeloorder vissers en waarschijnlijk heeft behoord tot de inventaris van de kerk van het oude Nagele dat al in de dertiende eeuw was vergaan.’ Daarnaast ontving de nieuwe parochie van de Heilige Brigitta te Ommen een aantal religieuze voorwerpen uit de kerk van Emmeloord, waaronder twee miskelken. Vanwege de groeiende Ommer parochie werd de ‘Schokker kerk’ in Ommen in 1938 vervangen voor de huidige kerk.