Kamp Kasteel Hoensbroek
Kamp Kasteel Hoensbroek
Hoensbroek
De Duitsers bouwden langs de kust een Atlantikwal die bestond uit bunkers, kanonnen en mijnenvelden. Daarvoor moesten alle gebouwen wijken. Ook het kindertehuis Meerzicht in de duinen bij Velsen dat werd geleid door de Congregatie Zusters van het Arme Kind Jezus. Het resulteerde in een grootscheepse verhuizing met de trein naar Hoensbroek.
De kinderen en zusters kwamen op 23 december 1942 aan in een ijskoud kasteel. Beslist niet sprookjesachtig: het was net volledig gerestaureerd maar zeker niet geschikt als kindertehuis. De bijkeuken was als noodbadhuis ingericht, de danszaal van de grafelijke familie werd de eetzaal en woonkamer van de zusters en het Groot Salet werd ingericht als grote eetzaal. De kinderen sliepen onder streng toezicht in slaapzalen op de eerste verdieping van de zeventiende-eeuwse vleugel. Sanitair was er nauwelijks. Op twee kleine fornuizen werden elke dag in zeven partijen aardappelen gekookt. De wasmachine werd pas na twee maanden aangesloten.
De zusters gaven de oudste meisjes naai- en breilessen. Ook aan Anneke de Pater, één van de Rijksvoogdijkinderen. Samen met haar zusje en broertje woonde ze vanaf haar tiende in Hoensbroek. Anneke leerde patroontekenen en uitvoeren in stof. Het fraaiste exemplaar is wellicht het patroon van een onderjurkje dat zij maakte tijdens de bevrijding: met Nederlandse en Amerikaanse vlaggetjes aan de bovenrand
Na een aantal angstige dagen in de kelders en bedreigingen van Duitsers werd Hoensbroek op 18 september 1944 door het Amerikaanse leger bevrijd. Op 14 oktober wilden twee hoge Engelse militairen de kinderen en zusters uit het kasteel verwijderen om de eigen manschappen onderdak te geven. Een Amerikaanse kolonel en een aantal andere officieren wisten dit te verhinderen. Sindsdien waren de Amerikanen vrienden van de kasteelbewoners. Ze werden er rondgeleid en er werden gezellige avonden georganiseerd. Als dank brachten de Amerikanen regelmatig voedsel mee.
Na de bevrijding werden de bijgebouwen gevorderd voor de huisvesting van gevangen waaronder NSB’ers en later SS’ers. Eind 1945 waren er ruim 800 gevangen. Op de binnenplaats werden palen met gaas en prikkeldraad aangebracht en langs de grachten lagen rollen prikkeldraad om overzwemmen te voorkomen. Op het plein werd een wachthuis geplaatst voor bewapend militair toezicht. Geen ideale combinatie: een kindertehuis in het Slotgebouw, gevangenen in de boerderijen en daartussen rollen prikkeldraad.
In mei 1946 verlieten de kinderen het kasteel. Ze werden op verschillende plaatsen in Nederland ondergebracht.
‘Door de situatie van onvrijheid, de beperkte keuze van werkzaamheden, het ontbreken van een behoorlijke beloning mist de gedetineerde het besef, dat zijn arbeid zinvol is en vruchtdragend voor de gemeenschap. Hoe anders was dit bij de mijnarbeid […]’, schrijft C.A. Arnoldus, gewezen hoofddirecteur van Rijkswerkinrichting ‘De Mijnstreek’.1 O ver Nederlandse interneringskampen voor ‘politieke delinquenten’ is betrekkelijk weinig bekend. Zo ook over de mijnkampen in Zuid-Limburg, bijvoorbeeld kamp Julia te Eygelshoven, ook wel kamp Nievelsteen genoemd.
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. Slecht uitgeruste Nederlandse militairen boden dapper weerstand. Op 15 mei capituleerde het Nederlandse leger. De Duitse bezetting was een feit. Voor vele Nederlanders brak een tijd van angst en lijden aan. Vanuit Londen hield koningin Wilhelmina regelmatig toespraken.
Via Radio Oranje probeerde ze haar volk te bemoedigen. Tijdens het herdenken van het eerste bezettingsjaar sprak ze haar dank uit voor ieders aandeel in de strijd tegen landverraders. Voor deze verraders zou in bevrijd Nederland geen plaats meer zijn, liet ze duidelijk weten. Tot deze groep van ‘foute Nederlanders’ behoorden vooral aanhangers van de Nationaal Socialistische Beweging [NSB], maar ook mensen die lid waren geweest van de Germaanse SS, Sicherheitsdienst [SD] of een andere naziorganisatie.
Bij de bevrijding van Heerlen op 17 september door de Amerikanen werden ‘foute Nederlanders’ meteen in de kraag gegrepen en in de schuilkelder van het raadhuis tijdelijk in bewaring gesteld.
Bij de bevrijding van Heerlen op 17 september door de Amerikanen werden ‘foute Nederlanders’ meteen in de kraag gegrepen en in de schuilkelder van het raadhuis tijdelijk in bewaring gesteld.
Meteen na de bevrijding – in onze regio vanaf september 1944 – ontstond waar de Duitsers waren verslagen een klopjacht op iedereen die met de vijand had geheuld of daarvan werd verdacht. ‘Foute Nederlanders’ werden door gewezen verzetsmensen en politie in hechtenis genomen en aan justitie overgedragen. Op 5 mei 1945 was het eindelijk zover dat heel Nederland was bevrijd. In Wageningen tekende de Duitse generaal Blaskowitz het capitulatieverdrag. Overal in het land heerste grote feestvreugde. Maar dat niet alleen. Wraakgevoelens namen hand over hand toe. Grote volkswoede ontstond. Met de oorlog moest genadeloos afgerekend worden. NSB’ers en andere landverraders moesten zo snel mogelijk berecht worden.
Op 6 mei ging de Bijzondere Rechtspleging van start. Deze rechtspleging had tot doel mensen te berechten die zich gedurende de oorlog schuldig hadden gemaakt aan overtreding van de wetgeving inzake hulpverlening aan de vijand. Wetsbesluiten en strafbepalingen waren reeds gedurende de oorlog voorbereid door leden van de Nederlandse regering in Londen. Zowel mensen die ‘zware misdrijven’, alsook mensen die ‘lichte vergrijpen’ hadden begaan, moesten berecht worden. Bijzondere gerechtshoven en volkstribunalen werden ingesteld. Voor ernstige misdrijven werd de doodstraf ingevoerd.
In eerste instantie was het Militair Gezag [MG] belast met de uitvoering van de bijzondere rechtspleging. Vanaf 1946 werd deze uitvoering overgenomen door het speciaal daartoe opgerichte Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging [DGBR], een orgaan van het ministerie van Justitie.
De Binnenlandse Strijdkrachten [BS] arresteerden tal van – al dan niet vermeende – landverraders. Daarbij vonden allerlei misstanden plaats. Denk bijvoorbeeld aan het lot van ‘moffenmeiden’; vaak geen nazi’s of prostituees, maar vrouwen die toevallig een Duitse soldaat leuk vonden. Onderzoeken werden dikwijls niet verricht, processenverbaal niet opgemaakt en dossiers niet gevormd. Chaos en willekeur heersten.In korte tijd werden tussen de 120.000 en 150.000 verdachte personen geïnterneerd in veelal provisorische kampen. Tot deze kampen behoorden onder meer kazernes, forten, fabrieken en scholen. Al ras waren er over heel Nederland verspreid meer dan honderd strafkampen. Ook in deze kampen werden gearresteerden blootgesteld an het wangedrag van sadistische bewakers. Gevangenen werden niet alleen geestelijk en lichamelijk mishandeld, maar ook uitgehongerd, seksueel misbruikt en zelfs vermoord: naar schatting kwamen circa 300 mensen door geweld om het leven en stierven meer dan duizend andere mensen door ondervoeding; een inktzwarte bladzijde uit onze vaderlandse geschiedenis.
‘De mishandelingen (hadden) een uniform patroon. Mensen werden naakt uitgekleed en geslagen of moesten rollen prikkeldraad om hun lichaam dragen, werden met blote voeten over prikkeldraad gejaagd, van trappen af geduwd, met ploertendoders of met stokken op lichaam en hoofd geslagen. Opsluiten in donkere, vochtige cellen, vaak naakt en zonder bed of meubels, kwam herhaaldelijk voor. Gevangenen werden met het gezicht tegen de muur gestompt. Veelvuldig werd de geweerkolf gebruikt om gedetineerden op te jagen’,
Op een gegeven moment werd duidelijk dat de in allerijl tot stand gekomen interneringskampen geenszins berekend waren op grote aantallen gevangenen. Ook ontstond de stellige indruk dat veel commandanten en bewakers totaal ongeschikt waren voor hun functie. Op de ‘kamptoestanden’ werd steeds vaker en meer kritiek geuit. Uiteindelijk voelde de regering zich verplicht om krachtdadig in te grijpen. Onderzoeken werden verricht, bijvoorbeeld door de rijksrecherche. Reglementering volgde. Het aantal te berechten gevallen werd sterk verminderd. ‘Lichte gevallen’, zoals bijvoorbeeld de vrouw die niet meer had gedaan dan aardappels schillen voor de Wehrmacht, werden buiten vervolging gesteld c.q. onmiddellijk vrijgelaten, mits ze zich voortaan als ‘goede Nederlander’ zouden gedragen. Het aantal kampen nam drastisch af. De behandeling van gevangenen verbeterde.
Ook in Limburg waren interneringskampen gevestigd, bijvoorbeeld in Maastricht, Weert en Steyl. In de Grote Looier in Maastricht, het grootste Limburgse kamp, zaten in november 1944 zeker 1400 mensen opgesloten. Dit terwijl de maximumcapaciteit was berekend op 700 personen. Ook in Maastricht vonden misstanden plaats. In de Oostelijke Mijnstreek bevonden zich eveneens kampen, onder meer in de mijnsteden Heerlen, Brunssum en Kerkrade