Staande klokken
Tegen het einde van de zeventiende eeuw trokken Engelse klokkenmakers naar het rijke Amsterdam en het was Joseph Norris die in 1680 de eerste Nederlandse staande klok produceerde - de vroegste voorganger van het type klok dat bekend staat als 'Amsterdams staand horloge'.
Mede dankzij Norris komt in de achttiende eeuw de klokkenmakerij in Amsterdam tot ongekende bloei. Maar ook dan worden veel onderdelen, en niet zelden zelfs complete uurwerken, van Londense ateliers betrokken. Deze werkwijze hanteerden beroemde Amsterdamse klokkenmakers als Steven Huygens, de Britse broers Fromanteel, die een multinational op uurwerkgebied bestierden, de uit Parijs gevluchte hugenoot Joseph Story en Pieter Klock.
Tegen het midden van de achttiende eeuw neemt de Engelse invloed af. In Amsterdam opereert dan een klokkenmaker die wordt beschouwd als de grootmeester onder de Amsterdamse klokkenontwerpers: Andries Vermeulen. Zijn klokken zijn niet alleen wonderen van technisch vernuft, maar de ornamentiek en de aanwijzingen op de wijzerplaat verschillen drastisch van de Engelse stijl.
Na 1800 worden zowel in Amsterdam als daarbuiten vrijwel geen staande klokken meer gemaakt; de modieuze Franse pendule wint het dan van de dikwijls kolossale uurwerkkasten. Wanneer honderd jaar later opnieuw vraag naar staande klokken ontstaat, grijpen klokkenmakers terug naar de glorie van weleer. In werkplaatsen met soms tientallen personeelsleden maakt men getrouwe replica's van achttiende-eeuwse klokken.
Naast Amsterdamse klokkenmakers waren ook klokkenmakers actief in plaatsen als Den Haag, Utrecht en Haarlem. Opvallend is dat bij de Groningse klokken, in tegenstelling tot de Friese, geen spoor van Amsterdamse invloed kan worden gevonden.