Namenlijst Algemene begraafplaats Zuidstraat Katwijk aan Zee

Het dorp Katwijk aan Zee stond al vroeg bekend om zijn visserij en binnenvaart. Via de Oude Rijn was niet alleen Leiden snel te bereiken, maar ook Den Haag en Amsterdam. In 1793 werd net buiten het dorp een zogenaamde buitenbegraafplaats aangelegd. Daarmee liep Katwijk vooruit op de latere ontwikkelingen. Halverwege de achttiende eeuw werd op last van Carolus Boers, de Schout en Baljuw van de beide Catwijcken en 't Sandtaan, een stuk grond aan de zuidoostzijde van het dorp in pacht gegeven aan de Kerkelijke gemeente van Katwijk aan Zee. Dit stuk grond werd bestemd voor de aanleg van een begraafplaats.

 

Toen deze begraafplaats in 1793 officieel in gebruik werd genomen, behoorde Katwijk aan Zee daarmee tot een van de eerste gemeenten in Nederland die hun doden niet meer in de kerk of op het kerkhof lieten begraven, maar op een begraafplaats buiten het dorp. Al veel eerder waren er nieuwe ideeën naar voren gebracht over het begraven in de kerken. Dit zou niet bevorderlijk zijn voor de algemene volksgezondheid. De geuren en dampen die vrijkwamen van de pas begraven lijken zouden een zeer negatieve invloed hebben op de kerkbezoekers. Dat zal voor de toenmalige kerkrentmeesters van de kerkelijke gemeente Katwijk destijds reden zijn geweest om te besluiten een stuk duingrond te bestemmen voor de aanleg van een begraafplaats. In 1780 was er in de duinen bij Scheveningen een begraafplaats in gebruik genomen op grond van dezelfde overwegingen, onder de naam Ter Navolging. In Tiel werd in 1786 ook zo’n begraafplaats aangelegd en rond 1793 werden er ook in Hilversum, Muiden en Diemen nieuwe begraafplaatsen aangelegd. In Katwijk zijn de Franse verboden uit 1795 en 1810 op het begraven binnen de bebouwde kom en in kerken van geen betekenis geweest. Al met al liep men in Katwijk 35 jaar voor op het definitieve verbod dat Koning Willem I in 1829 bekrachtigde.

 

In de duinen werd een stuk grond geëgaliseerd ter grootte van circa 2.600 m2. Rondom werd een hoge muur gebouwd, deels om het zand te keren dat rondom lag en tegelijk om bij felle wind ervoor te zorgen dat er niet te veel zand de begraafplaats op waaide. Aan de noordzijde werd een toegangshek aangebracht en naar het zich liet aanzien werd de begraafplaats in twee delen verdeeld. Een gedeelte met grafkelders of eigen graven en een gedeelte waar van de armen begraven werd. Het lijkt erop dat niet meteen een groot veld van kelders werd gebouwd, maar dat er in sommige gevallen eerst in het zand begraven werd. Pas bij een volgende begraving werd dan een bakstenen grafkelder gebouwd. Na verloop van tijd bestond het zuidelijke deel van de begraafplaats uit een aaneengesloten veld met 319 grafkelders waarop grote grafmonumenten waren geplaatst. De kelders werden niet alleen gebruikt voor de welgestelde inwoners van Katwijk, maar ook door families uit Leiden, waaronder een groot aantal professoren die verbonden waren aan de Leidse universiteit.

 

Het welvarende Katwijk groeide van 2.500 inwoners in 1793 naar 6.000 inwoners in 1899. Daardoor werd een uitbreiding van de begraafplaats noodzakelijk. Oorspronkelijk was het plan om een uitbreiding aan de westzijde te realiseren waar geen duinen lagen maar landbouwgrond. Er werd echter om verschillende redenen gekozen voor een uitbreiding naar de zuidzijde. Uitbreiding naar de westzijde zou betekenen dat de begraafplaats dan waarschijnlijk te dicht bij het dorp zou komen te liggen en men vreesde voor risico's voor de volksgezondheid omdat mogelijk de drinkwatervoorziening uit de duinen in gevaar zou komen. Verder wilden de kerkrentmeesters graag dat de symmetrie van het terrein zou worden behouden. Daarom werd gekozen voor een uitbreiding naar de zuidzijde. Om deze uitbreiding te realiseren werd aangeklopt bij de burgerlijke gemeente van Katwijk om financiële ondersteuning te krijgen. De kerkrentmeesters hadden op dat moment zelf te weinig financiële middelen beschikbaar. De inkomsten voor de kerk bestonden destijds met name uit de verhuur van zitplaatsen in de kerk en de opbrengsten uit de verkoop van grafruimten op de begraafplaats. De opbrengst daarvan ging bijna geheel naar het traktement van de twee predikanten. Daardoor was er onvoldoende financiële ruimte om een investering te kunnen doen voor het vergroten van de begraafplaats.

De uitbreiding is ongeveer net zo groot als de originele begraafplaats, maar werd echter anders ingericht dan het bestaande. Er werden wel weer kelders aangelegd (336 stuks), maar iets grotere en nu met enige ruimte tussen de kelders. Overigens werd een ander deel wel weer aaneengesloten aangelegd.

 

Nadat Baron van Wassenaer in 1908 officieel afstand had gedaan van de erfpacht op de grond, werd de gemeente Katwijk eigenaar van de grond. Daarmee mocht verantwoordelijk wethouder Meerburg voortaan optreden als sleutelbewaarder van de Algemene begraafplaats die dus gebruikt werd door de hervormde gemeente van Katwijk.

 

In 1938 werd aan de zuidzijde nog een smalle strook met grafkelders aangelegd om de capaciteit te vergroten. In totaal werden 160 kelders aangelegd. Niet veel later werd een deel van waar de algemene graven lagen, omgezet in grafkelders. Deze werden gemetseld van bakstenen die in 1943 vrij waren gekomen bij de afbraak van woningen op last van de Duitse bezetter langs de Boulevard om de verdediging en het schootsveld van de stellingen, onderdeel van de Atlantikwall, te verbeteren. In totaal werden 128 kelders opgeleverd.

 

In maart 1940 hadden de kerkrentmeesters plannen voor de bouw van een rouwkapel op de begraafplaats. Uit het archief blijkt zelfs dat de bestektekeningen daarvoor al waren uitgewerkt door de architect. De inval van de Duitsers op 10 mei 1940 doorkruiste de uitvoering van deze plannen. Na de oorlog werden de plannen niet doorgezet. In de periode van wederopbouw werd gekozen voor de aanleg van een nieuwe begraafplaats in het zuiden van Katwijk. Op die nieuwe begraafplaats is uiteindelijk een aantal jaren na de ingebruikname in 1952, wel een rouwkapel worden gebouwd.

 

In 1988 zijn beide begraafplaatsen ondergebracht in een stichting, voluit Stichting Begraafplaatsen Hervormde Gemeente te Katwijk aan Zee

 

De begraafplaats kent inmiddels in totaal zo’n 1.050 graven. Er zijn maar weinig graven te vinden die geen grafbedekking kennen.

De oudere grafkelders zijn nog opgebouwd uit de echte authentieke rijnstenen met daartussen mortel. De nieuwere kelders zijn van meer moderne baksteen gemaakt en met portlandcement gevoegd. Bij oudere graven die niet voorzien werden van een monument, is het grafvak opgevuld met dezelfde baksteen, maar dan met de vlakke kant boven. Ook de rollagen verschillen, naar gelang de periode waarin ze aangelegd zijn.

 

Doordat de begraafplaats is aangelegd in een periode waarin vooruitstrevende families zich niet meer in de stad wilden laten begraven, vinden we in Katwijk naast bekende Katwijkers ook veel graven van bekende Leidse burgers. Zo zijn er op de begraafplaats, zoals hiervoor al aangegeven, verschillende graven van hoogleraren van de Leidse Universiteit. Er ligt ook een aantal burgemeesters uit Leiden, dichters/schrijvers uit Leiden naast zeekapiteins en reders uit Katwijk, Katwijkse burgers en voorgangers. Een van de opvallendste grafmonumenten op de begraafplaats is de grafkelder van Johannes Kneppelhout (1814-1885), beter bekend onder het pseudoniem Klikspaan. Kneppelhout beschreef met zijn Studentenschetsen het dagelijks leven van de Leidse student anno 1830-1840 en kreeg daarmee grote bekendheid. Het familiegraf is enkele jaren geleden geheel gerestaureerd. Verder is hier ook het graf te vinden van Elias Annes Borger (1784-1820), hoogleraar theologie en letteren. Op diens grafkelder, waarin ook zijn beide in het kraambed overleden vrouwen zijn bijgezet, ligt een eenvoudige hardstenen zerk. Bijzonder is ook het graf voor Jacob Verkerk (1912-1936), werktuigkundige bij de KLM, die in 1936 omkwam bij de vliegramp met de Douglas DC-2 “Lijster”. Op de grafsteen is een vliegtuig te zien dat de zon tegemoet vliegt.