Namenlijst Huis Te Vraag begraafplaats Amsterdam
Huis Te Vraag aan de Sloterweg
De toegang gaat over een brug die over een smalle gracht ligt. Daarop staat een imposant smeedijzeren hek. Dan loop je de oprijlaan omhoog en kom je oog in oog te staan met een langwerpig gebouw. Dat was de aula. Langs het huis is een bordes aangebracht. Van hieraf leidt het weggetje naar beneden. Het komt uit in een omsloten weiland. Maar sta je met je rug naar de aula, dan zie je de poort waarop Memento Mori te lezen staat. Daarachter, aan weerszijden van de hoofdas, zie je de zerken die in de loop van de jaren bedekt zijn met een deken van klimop. Deze dodenheuvel heeft maar zo’n tachtig jaar dienstgedaan en is gesloten in 1962. Maar de voorgeschiedenis is een stuk langer.
De naam Huis Te Vraag bestond al in de vijftiende eeuw. Volgens de overlevering stond de naam op de pui van een huis annex herberg. Het stond aan het jaagpad langs de Schinkel dat in die tijd een smal veenstroompje was. Je kon daar de weg vragen als je naar Amsterdam moest. Want de stad lag nog drie en een halve kilometer verder. Het verhaal gaat dat keizer Maximiliaan, die in 1489 vanuit Haarlem op weg was naar bedevaartstad Amsterdam, bij deze herberg de weg kwam vragen.
Pas in 1632 komt de naam Te Vraag voor op een stadskaart. In diezelfde tijd kwam het grondstuk in handen van een lakenfabrikant. Hij bouwde er een landhuis op. In de loop van de tijd verschenen op het terrein allerlei bedrijfjes: boerderijen, een molen, een scheepswerf. In de achttiende eeuw kwam er een katoendrukkerij bij. Het was een kleine nederzetting.
Het huis kende in de loop van de tijd verschillende eigenaren. Zoals de bebouwing uitbreidde verdween ze ook weer. Uiteindelijk is ook het landhuis afgebroken. Aan het eind van de negentiende eeuw was het gebied een braakliggend terrein. Aannemer Pieter Oosterhuis wendde zich tot de gemeente Sloten waar Te Vraag onder viel. Hij kreeg toestemming die plek te exploiteren en begon de ‘Protestantsche begraafplaats “Te Vraag’. Het werd de eerste in de wijde omgeving die door een particulier werd gesticht.
Per schip liet hij 50.000 kubieke meter zand aanvoeren uit Muiderberg. Daarmee hoogde hij het terrein drie meter op. Daarna plantte hij snelgroeiende bomen en struiken zoals populieren, wilgen, esdoorns, kastanjes en coniferen. Rond 1900 bouwde hij aan de rand van de heuvel een aula annex beheerderswoning. Opvallend in het gebouw zijn de drie hoge rondboogvensters met beneden een deur. Daarachter waren drie ruimten ingericht als wachtkamer voor een eerste, een tweede en een derde klas begrafenis.
Op 2 september 1891 ging Te Vraag open. Dertig jaar was het een Sloter kerkhof. ln 1921, werd Sloten geannexeerd en werd Te Vraag een Amsterdamse begraafplaats. Het grondgebied was toen al in andere handen overgegaan. Sinds 1914 was houthandelaar J. Steenhagen de nieuwe eigenaar.
Het precieze aantal is niet bekend, maar naar schatting moeten er meer dan 12.000 Slotenaren en Amsterdammers begraven zijn. En dat op een gebied van één hectare, in een periode van tachtig jaar, tussen 1891 en 1962. Naar verluidt zijn tijdens de Bezetting een onbekend aantal Joodse Amsterdammers en onderduikers begraven. Ook slachtoffers van de Hongerwinter vonden op Te Vraag een laatste rustplaats.
In 1957 was het kerkhof overvol. De eigenaar kreeg geen toestemming uit te breiden omdat de onmiddellijke omgeving van de begraafplaats inmiddels bebouwd was. Uiteindelijk verkocht de dochter van Steenhagen Te Vraag aan de gemeente. Op 25 september 1962 werd de laatste dode ter aarde besteld. Daarna raakte de begraafplaats in de vergetelheid. De sporadische onderhoudsbeurten van de toenmalige beheerders kon verwaarlozing niet voorkomen.
Daar kwam een einde aan toen kunstenaar Leon Jozef van der Heijden zijn oog liet vallen op de plek. In 1987 wendde hij zich tot de directeur van de Nieuwe Oosterbegraafplaats die de plek in beheer had. Hij schreef een sollicitatiebrief die maar één zin bevatte: ‘Ik zou daar graag iets tot stand brengen’.
De directeur bleek gevoelig voor deze originele vorm van solliciteren en stemde toe. Hij zei erbij dat hij geen geld zou steken in de verbouw van de aula tot woonhuis en atelier. Hij had het gebouw afgeschreven en zou geen huur vragen. Hij ging ervanuit dat de begraafplaats nog vijf jaar zou bestaan en dat het gebied daarna bebouwd zou worden.
Van der Heijden liet zich niet uit het veld slaan en ging aan de slag als beheerder en hovenier. Het kostte hem twee jaar de aula geschikt te maken voor bewoning. Ook begon hij met het ontsluiten van de tuin, zoals hij de begraafplaats noemde. Hij maakte de paden vrij en snoeide de overal woekerende klimop terug. Het ‘niemandsland’, zoals Van der Heijden dat later zou omschrijven, werd opgeknapt en ontdekt. En niet alleen bij het publiek.
De Gemeente begon aan het begin van de jaren negentig in te zien dat ze met Huis Te Vraag een kostbaar stuk grond in haar bezit had en ging huur vragen. Aanleiding van deze ontdekking was dat leidingen en bedrading vernieuwd moesten worden. Daar was in honderd jaar niets aan gedaan. Toen bleek ook dat Huis te Vraag officieel niet bestond. De begraafplaats en de bijbehorende aula kwamen niet voor in het Kadaster.
Ook dreigde in die tijd de ontruiming van de begraafplaats. In 1992 zou het dertig jaar geleden zijn dat de laatste begrafenis had plaatsgevonden. In dat jaar zouden de graven geruimd mogen worden en kon het terrein bebouwd worden. De plek aan de Rijnsburgstraat was inmiddels een in het oog springende locatie geworden. Het tij keerde juist op tijd door een wijziging van de Wet op de Lijkbezorging. Dertig jaar was te kort gebleken. De begraafplaats kreeg nog twintig jaar extra rust en was tot 2012 gered.
In een boek dat in 2007 verscheen vertelde Van der Heijden over de regelmatige bezoeken van de ‘Baas’. Hij doelde op de verantwoordelijke ambtenaar van Openbare Werken waar Te Vraag sinds 1991 onder was gaan vallen. Deze liet niet na om op te merken: ‘Weten jullie wel dat jullie de duurste bouwgrond van Amsterdam bezet houden?’
Voor Van der Heijden was met het beheer van de begraafplaats een wereld opengegaan. Hij maakte van Te Vraag een oord van bezinning. De tuin werd zijn inspiratiebron. Rondom een aantal graven waren buxushagen ontstaan die hij snoeide tot groene muren. Aaneengeregen leken het op woonhuizen. De paden leken op smalle straten die samen een necropool vormden: een stad voor de doden. Aan beide uiteinden legde hij houtwallen aan die een ommuurde veste moesten symboliseren. Hij schreef het allemaal op in zijn boek ‘Huis Te Vraag als wereld’ dat in 2007 verscheen. Twee jaar later werd begraafplaats Huis Te Vraag een gemeentelijk monument.
De hovenier Van der Heijden overleed in 2020. Ook zijn vrouw woont inmiddels niet meer op Te Vraag. De begraafplaats wordt nu onderhouden door twee tuinvrouwen en door vrijwilligers onder auspiciën van de gemeente Amsterdam.
Een stichting waakt over het voortbestaan.