Kamp Gaasterland

NAD 212

Gaasterland

 

Kamp ‘Eisbär’ in Sondel en interneringskamp



Na de Duitse vlucht op 16 april 1945 uit Sondel nam de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten van Gaasterland het leegstaande kamp over. Onder hun leiding en zorg werd direct begonnen met het overbrengen en opsluiten van “foute” Nederlanders uit de Tweede Wereldoorlog.

Vanaf 1 mei 1945 werd het kamp, geschikt voor meer dan 500 personen, in gebruik genomen door de D.G.B.R, de afkorting voor Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspraak. Zij gaven het de naam "Kamp Sondel” te Sondel.

Eind 1946 waren alle gevangenen berecht en werd het kamp per 1 december 1946 gesloten. Hierna werd het een groepsverblijf en bleven er enkele gezinnen tijdelijk wonen. De bunkers kregen bekendheid als vakantiecentrum totdat in 2004 de bunkers – op twee na – gesloopt waren en er een vakantiepark met 40 villa’s werd neergezet.


In 1886 – 1887 werden de reflecterende eigenschappen van radiogolven door de Duitsers ontdekt. Deze eigenschappen werden bij de radar gebruikt voor het bepalen van richting en afstand van voorwerpen. Deze gebruiksmethode was in 1922 in Amerika ontdekt en sinds 1934 verder ontwikkeld voor gebruik in de luchtverdediging en op zee. Destijds was het een nieuwe techniek, waarvan de toepassing door de
oorlogsdreiging en de oorlog in een stroomversnelling kwam. De Duitse Kriegsmarine experimenteerde met de radar in 1934 met twee systemen die door het elektronische bedrijf Gema Co ontwikkeld waren. “Seetakt”, die op een golflengte van 80 cm werkte, kwam als scheepsradar in gebruik bij de marine. De antenne Freya, op een golflengte van 2,4 meter, werd als eerste gebouwd op het Duitse Waddeneiland Wangerooge. Hier kwam een uitgebreide proef op stelling van verschillende geteste radars onder leiding van Lt. Diehl.

Een eerste Duitse succes werd behaald op 18 december 1939 toen 12 van de 22 Wellingtonvliegtuigen uit Engeland werden neergehaald. Deze dag staat bekend onder de naam “De Slag boven de Duitse bocht”.

Duitsland had 8 radarstations bij het uitbreken van de oorlog. Op dat moment beschikte Engeland reeds over 29 radarstations, die langs de gehele kust opgesteld waren. Op 1 augustus 1940 werden alle apparaten, op één Freya na, op het eiland Wangerooge gedemonteerd en naar Nederland overgebracht. Twee typen antennes werden tijdens de oorlog op grote schaal geproduceerd: de Freya en de Würzburg. De Freya werkte over grote afstanden, de Würzburg kon hoogten en hoeveelheden registreren. De paraboolantenne van het type Würzburg had een doorsnede van 7,5 meter. Dit type werd tijdens de Tweede Wereldoorlog verbeterd. Het nieuwe type werd “Würzburg-Riese” genoemd.


Al in 1941 werd begonnen met de aanleg van een dekkend systeem van radarstations. Een jaar later was er volledige dekking van radar boven land. Deze zogenaamde Kammhuberlinie – bij de geallieerden beter bekend als “Himmelbett” - werd genoemd naar commandant Josef Kammhuber van de nachtjagerverdediging.
Op 17 juni 1940 was hij tot commandant benoemd en had hij zijn intrek genomen in zijn hoofdkantoor van Het Slot in Zeist. De keten van radarstellingen strekte zich uit - met overlappende radargebieden van 40 kilometer tussenruimte - van Noorwegen tot aan Zuid-Frankrijk, met het breedste deel over Nederland. De afstand van 40 kilometer was gekozen omdat de reikwijdte van de “Würzburg – Riese” radar ook 40 kilometer was.
Aan de kust stonden drie waarnemingsstations, de door de Engelsen omschreven “early-warning stations” die de geallieerde bommenwerpers al boven zee moesten signaleren. Een tweede reeks stations stond meer in het binnenland.


Zoals reeds aangegeven is, werd het Kamp Eisbär in Sondel uitgebreid en verbeterd toen de Royal Air Force (RAF) steeds meer greep kreeg op de Duitse vliegtuigen. Kamp Sondel fungeerde nu als een vooruitgestoken voelhoorn van de Luftwaffe. Door de toenemende bombardementen op de vliegtuigindustrie en oliecentra, kon de mof zijn vliegtuigjagers niet meer dag en nacht het gehele Rijk laten verkennen. Zij gingen dan over tot het concentreren van de diverse jager eenheden in de verschillende gouwen waarin Duitsland verdeeld was. Deze maatregel levert een aanzienlijke besparing aan motorbrandstoffen en materiaal op.


In Sondel stonden - vergelijkbaar met andere radarstations – een tweetal acht meter hoge Würzburg-Riese radars en een Frya operationeel. Verder twee Heinrich-peiltorens plus een gevechtsleidingscentrum. Hierdoor werden jagers van vliegbasis Leeuwarden aangestuurd.

 

Op 1 augustus bestond de vliegleiding in Sondel uit Kp.F.Lt.Lubke (1e Jaeger Leit Offizier (JLO), Michels (2e JLO)-Stockmann (3e JLO) en Michels (GZF).

De kosten van de luisterapparaten bedroegen, naar schatting, ongeveer f. 500.000,00 per stuk (€ 225.000.00). De R.A.F. heeft het kamp slechts eenmaal beschoten.

Zodra er geallieerde vliegtuigen in aantocht waren - en in een straal van 200 kilometer rond kamp Sondel verschenen – wezen de luisterapparaten reeds de richting en de hoogte van de vliegtuigen aan. Op een hoogte van 8000 meter werden de vliegtuigen al waargenomen. De geluidstrillingen worden op het uiterst gevoelige luisterapparaat opgevangen en overgebracht naar een glazen plaat die de kaart van Nederland voorstelde. Andere instrumenten wezen de hoogte aan waarop de vliegtuigen ongeveer vlogen. (Door het opblazen van die apparaten is er niet meer van bekend). Een Duitse luitenant stond in het midden van een speciale kamer in het kamp aan een grote ronde tafel, de “Seeburgtisch”. Op deze tafel lag een groot glas dat even groot was als het tafelblad zelf. Tussen dit blad en het glas lag een groot stuk papier met velerlei figuren. Dan was er nog een soort waterpas. Daarboven hing een koptelefoon.


Als de luitenant ‘s nachts aan het werk was. had hij die koptelefoon op zijn hoofd en stond hij in verbinding met een Duits jachtvliegtuig dat in de buurt rondcirkelde. Als er dan een Duits vliegtuig dichtbij een Engels vliegtuig kkwam, verscheen er op het papier onder het glas een verlichte lichtstraal. Dan kwam het precieze werk voor de luitenant. Hij moest dan op het juiste moment aan het Duits vliegtuig doorgeven dat er geschoten kan worden. Deze gegevens werden via 46 telefoonlijnen in kamp Sondel doorgegeven aan de centrale post van de Luftwaffe in Duitsland. Deze gaf op zijn beurt weer de opdrachten door aan de basis van de jagers in het rayon waar de bommenwerpers waarschijnlijk zouden gaan komen.

Zo was het niet nodig om de gehele dag en de gehele nacht jachtvliegtuigen boven het grensgebied paraat te houden. Deze basis gaf dan weer zelf de gegevens door aan de omliggende stellingen van het zwaardere luchtdoelgeschut. De overbekende en meermalen dagelijks voorkomende ,,Luftlagemeldungen” vinden hun oorsprong in dit soort kampen.

In de winter van 1943 – 1944 begint de Royal Air Force met het uitgooien van “zilverlinten” van verschillende lengten en breedten. Dit veroorzaakte storingen in de ontvangst zodat de apparaten vanaf die tijd nutteloos worden. De N.B.S.-districtscommandant Siemen de Jong uit Balk had daarop de RAF gevraagd dit kamp te sparen nadat het nutteloze van de apparaten vastgesteld was door het uitgooien van de linten. Aan dit verzoek is voldaan
Zoals eerder gemeld kwam het lichte afweergeschut zelden in actie maar de Duitsers oefenden iedere week met hun wapens. Vrijdag 20 augustus 1943 zag burgemeester Schwartzenberg van Gaasterland op behoorlijke hoogte een grote ballon overdrijven. Hij hoorde dat er op de ballon geschoten werd en zag de ballon snel naar beneden
komen. De burgemeester ging persoonlijk op onderzoek uit en hoorde toen dat het om Duitse schietoefeningen ging. Het bleek toen ook dat de Duitsers iedere week hun oefeningen hielden in een perceel weiland van de Sânfeartshoek van boer Jorritsma aan de Heaburgen in Nijemirdum.


Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog hadden de Duitsers in het bezette Nederland de beschikking over 8 radarstations. De stations waren bekend als Himmelbettstellungen die elk twee jagers naar twee doelen konden brengen. Deze stellingen bestonden uit drie uitvoeringen, waarbij de meest uitgebreide bestond uit
minimaal één Freya (FuMG80) en twee Würzburg Riese (FuSE 65) antennes. De radarparabolen van het type Würzburg Riese maakten het mogelijk om binnen een afstand van 40 – 70 kilometer een vliegtuigformatie te volgen en de eigen jagers te begeleiden.

Met de "Würzburg-Riese” beschikten de Duitsers over een zeer goede radar die gebouwd was door Telefunken, destijds een fabriek van radiotoestellen. De radars hadden een schotelantenne met een doorsnede van 7,5 meter en waren gebouwd door de Zeppelinfabrieken in Friedrichshafen. Omdat de fabriek van Telefunken in Würzburg was gevestigd, werd het apparaat ““Würzburg-Riese”genoemd.

De nachtjagers zelf waren stapsgewijs vanaf 1941 voorzien van een eigen boordradar. De bij de kust gelegen stations waren bovendien met een Fernstsuchgerät (genaamd Wassermann, Elefant en Mammut) uitgerust.
Gedurende de oorlog werd het aantal stations uitgebreid. Omstreeks 1942 waren er ruim 20 radarstations. Het radarstation Gazelle bij Veendam werd voorzien van het eerste type rondzoekradar (Jagdschloss). Ook station Hase bij Harderwijk werd uitgerust met dit type. Bij een aantal radarstations kwamen grote vierkante houten torens te staan. Deze blokvormige constructies van gemiddeld vier meter in het vierkant waren de zogenaamde Y-peilers. Elk station werd bemand door een zogenaamde Flugmeldekompagnie. In een Auswertungsgebäude werden de gegevens verwerkt. (Auswertung betekent nuttig gebruik). Tegen het einde van de oorlog zijn alle stations door de Duitsers vernield en verlaten. Daarbij is slechts één antenne gespaard gebleven. Apparatuur werd vernield en na de Tweede Wereldoorlog opgeruimd. Vaak resteren er in de landerijen alleen nog de betonnen sokkels van de paraboolantennes, en op een enkele plaats nog bunkers, kazematten of barakken, zoals in Sondel.


Vanaf 1941 werd gewerkt aan de uitbreiding van een aantal radarstations dat onderdeel ging uitmaken van de zogenaamde Atlantikwall. Er werd gebouwd aan een netwerk, waarbij alle stations gemiddeld tussen de 40 en 60 kilometer van elkaar af kwamen te liggen en elkaar overlapten. Bijna alle radarstations, ook in de buurlanden, werden alleen aangegeven met een codenaam. Hiervoor werden dierennamen gebruikt. Nadat de voltooiing had de radarvorm een vorm van een reusachtige sikkel, waarvan het handvat van noord naar zuid door Denemarken liep en het blad zich door Noordwest-Duitsland, Nederland, België en Frankrijk naar de Zwitserse grens kromde.

De namen van de verschillende stations en plaatsen waar ze in de buurt lagen:

Bisam (Strijbeek, België)
Bazi (Rips/Bakel NB)
Bever (Oostvoorne ZH)
Biber (Den Briel ZH)
Drossel (Toldijk GR)
Eisbär (Sondel)
Fox (Lonnekerberg/Lonneker OV)
Fohlem (Houthem L, niet in werking geweest)
Gazelle (Veendam (GR)
Gorilla (Schoonrewoerd ZH)
Hamster (Domburg Z)
Hase (Harderwijk GE)
Hering (Hoorn/Medemblik NH)
Kröte (Goor OV)
Küken (Meerssen L)
Löwe (Marum/Trimunt GR)
Marder (Ter Arlo/Zuidwolde DR)
Max (Egmond aan Zee NH)
Moritz (Scheveningen ZH)
Rotkehlchen (Hoekoop/Gouda NH)
Salzhering (Den helder/Callantsoog NH)
Schlei (Schiermonnikoog FR)
Schmetterling (Den Bommel Z)
Seeadler (Diemen/Weesp/Muiden NH)
Tiger (Terschelling FR)
Truthahn (Weert-Bakel L)
Wespe ( Kalishoek NB)
Zander (Zandvoort NH)
Daarnaast werden tijdens de oorlog de zogenaamde Y-peil stellingen gebouwd. Deze radio-peilstellingen waren Sneeglöckchen (Schagen), Teerose (Terlet) en Teerose II (Roosendaalse Zand), Löwenzahn (tussen Leeuwarden en Franeker) en Brenessel (bij Den Briel). Of deze stellingen een andere, meer belangrijker functie hadden dan de eerdergenoemde is niet duidelijk. Het centrale commandocentrum was gevestigd in Zeist, later in Driebergen en in de bunker Diogenes op Deelen bij Arnhem. Bekend is ook dat vanaf de verschillende radarstellingen intensief contact was met de Fliegerhorsten (vliegvelden) die in de buurt van de stellingen lagen, omdat vanaf dat vliegveld de ““Nachtjagd”- vliegers vertrokken.

De radarstations lagen op regelmatige afstand van elkaar. In feite waren er drie reeksen te onderscheiden: een reeks stond aan of bij de kust zoals Tiger, Moritz en Hamster; een reeks stond meer in het binnenland zoals Eisbär in Sondel, Hase en Seeadler. Als derde lag er een reeks in het oosten van het land zoals Löwe, Marder en Truthahn. Ook waren er verschillende orden te onderscheiden maar de exacte betekenis hiervan is nog onbekend. Door de aanwezigheid van radarstations is de luchtoorlog voor de Duitsers redelijk succesvol verlopen. De verhalen van Friezen en overige Nederlanders over neergestorte vliegtuigen en gestrande piloten zijn redelijk talrijk en in de meeste gevallen gedocumenteerd. Zo zijn over de luchtoorlog boven Friesland en Zuid-Nederland inmiddels standaardwerken verschenen.

 

De in Leeuwarden op de Fliegerhorst gevestigde jägerleiteroffizier Heinz Lübke zorgde met de nachtjagers voor veel verliezen bij de geallieerden. Luitenant Lübke was eerst van zomer 1941 tot voorjaar 1942 commandant geweest van Radarstation Löwe in Trimunt onder Marum. Hij ging daarna als commandant naar Schiermonnikoog, stelling “Schlei”. Van februari 1943 tot aan de herfst van 1944 verbleef hij in kamp Sondel. En bij dat alles was het Kamp Eisbär in Sondel het Duitse zenuwcentrum. Vanuit Sondel liepen er 46 telefoonlijnen vanaf het kamp naar andere radarstellingen in Duitsland. Lübke werd een van Duitslands succesvolste Jägerleitoffiziere genoemd. In juni 1943 kreeg hij het IJzeren Kruis der Eerste Klasse en in het begin van 1944 de Erebokaal van de Luftwaffe voor “bijzondere verdiensten in de luchtoorlog”.

Lübke had een groot aandeel in de meeste successen van Oberleutnant Lent, de befaamde Kommandeur van de op Leeuwarden gestationeerde nachtjachtgroep. De beide mannen waren op den duur zo op elkaar ingespeeld, dat Lent er tenslotte de voorkeur aan gaf in de door Lübke geleide zone te jagen. In het najaar van 1944 promoveerde Lübke tot commandant van de toen belangrijke radarstelling in Noord-Nederland, “Gazelle” in Veendam. Op 15 april 1945 vluchtte hij van daar naar Duitsland toen de Polen als bevrijders kwamen. Na de oorlog werkte hij bij Philips in Hamburg. Hij overleed in het jaar 2000.

De illegale werker Kees maakte op 30 januari 1945 een overzicht van vrijwel alle Duitse Luchtwachtposten, peilstations en zenderinstellingen in het Noorden. Onderstaande toelichting en opgave zijn letterlijk overgenomen. De desbetreffende illegale werker moet aardig ingewijd geweest zijn, om tot dit overzicht te komen in oorlogstijd. Zijn informatie over Trimunt was echter onjuist omdat hier het kamp Löwe gevestigd is.

Betekenis van de afkortingen:
Fl. is Flugwache, ook wel Fluwa is Luchtwachtpost (zoals in Mirns)
Wimstelle is Peilstation.
Ln. Stelle is Luftwaffeb-Nachrichten-Stelle-Zenderstellung.
Verschillende van deze Luchtwachtposten waren uitgerust met een schijnwerper van 1500 watt en dienden om Nachtjagers de richting aan te duiden waarheen een geallieerd vliegtuig of formatie vloog. Vermeld moet worden dat de bezetting van een gewone Fluwa gewoonlijk bestond uit 4 manschappen, terwijl een Fluwa met een richtingsschijnwerper door meestal 6 man bezet was. Elke Fluwa was uitgerust met minstens 1 m.g. met de bijbehorende munitie en de normale uitrusting. Er stond dag en nacht 1 man op wacht in de uitkijkpost.

Fl. Oost Vlieland
Fl. West Vlieland
Fl. Oosterend Terschelling
Ln. Stelle Tiger Terschelling
Fl. Oost Ameland
Fl. West Ameland
Wimstelle Wiesel Ameland
Fl. Oost Schiermonnikoog
Ln. Stelle Schlei Schiermonnikoog
Ln.Stelle Heidelberg(Nes) Schiermonnikoog
Fl. Holwerd
Fl. Hallum
Fl. Koehool
Fl. Wijnaldum
Schiesstab Franeker
Ln. Stelle Löwenzahn Franeker
Fl. Gaast
Fl. Winsum
Fl. Sneek
Fl. Langweer
Ln. Stelle Eisbär Sondel
Fl. Lemmer
Fl. Mirns
Fl. Afsluitdijk
Fl. Grouw
Fl. Oudega
Fl. Tjallebert
Fl. Huizum
Fl. N.Bergum
Fl. Rinsumageest
Funksender Tietjerk
Fl. Oostmahorn
Fl. Kollum
Fl. Oudega
Fl. Veenhuizen
Fl. Nijelamer
Fl. Stavoren
Fl. Oostwolde
Fl. Loppersum
Fl. Veendam
Ln. Stelle Gazelle Veendam
Fl. Frieschelo
Fl. Sellingen
Fl. Oldekerk
Fl. Appelscha
Fl. Annen
Fl. Schildwolde
Fl. Steenbergen
Fl. Buinen
Fl. Wijnjeterp
Fl. Trimunt

 

In 1940 en 1941 werden 8 radar-peilstellingen gebouwd. De stelling in Trimunt bij het Groningse Marum was in oktober 1940 de eerste uit de eerste serie, gevolgd door “Salzhering” bij Den Helder. Vanaf 1942 werd met de tweede serie begonnen van 7 stellingen. Sondel werd de eerste uit de 2e serie. Tenslotte kwam er nog een derde serie met 9 stellingen. Dat Sondel bij de tweede serie behoorde, was belangrijk omdat deze serie extra additioneel werd uitgerust met twee zogenaamde “Würzburg-Riesen”. Deze waren uitgerust met enorme holle antennespiegels van 7,5 meter in doorsnee en konden vliegtuigen reeds bij 60 à 80 kilometer peilen. Ze wogen maar liefst 15 ton en vroegen een zesmansbediening.

De bezetter begon de voorbereidingen in 1941 met de onteigening van enkele huizen en gronden in Sondel. Er werd gehandeld naar het Algemeen Vorderingsbesluit 1940. (ook wel “landjepik” genoemd). De bouw werd nu mogelijk door in totaal eerst acht hectare grond te vorderen. Vijf hectare weiland voor buiten het kamp en 3,2 hectare (10 pondemaat) voor het kamp zelf van o.a. de familie Kerst Bangma (2 hectare) en van Frans Smits (1,2 hectare). Ook moesten er arbeiderswoningen worden afgebroken. Hiervoor telden de Duitsers een bedrag neer van f. 2732,98 (€ 1240,17).

Vrijdag 8 mei 1942 stuurde de Oberleutnant und Komp. – Führer van de Dienststelle L 26308 Lg. Pa. Amsterdam üb. Bergheim - een officieel document naar de gemeente Gaasterland met daarin de mededeling dat zij in Sondel ten dienste van het kamp beslag hadden gelegd op de volgende woningen:

Op 20-04-1942: Een dubbel woonhuis van Anne Dam.
Op 20-04-1942: Een eenvoudig woonhuis van Jelte Scholtanus.
Op 27-04-1942: Twee woonkamers van eigenaar Jouke Tittes op de Hoek
Op 29-04-1942: Een woonkamer van eigenaar P. Boomsma.

Zaterdag 17 april 1943 werden de dubbele woning en de vrijstaande woning ontruimd en afgebroken. Er was een lijst van alle perceel- en landeigenaren die landerijen af moeten staan aan de Duitse Weermacht:

Anne Dam, Sondel
Eigenaar en gebruiker J.W. Eppinga, Sondel.
Sijbren Dooper te Ruigahuizen
Pieter Boomsma, Sondel
Pieter IJdes de Jong, Sondel
Wed. P. Deinum, Sondel
Jelte Scholtanus, Sondel
Doeke Balstra, Sondel
Bauke de Vries, Ruigahuizen
Wed. D.H. Boersma, Sondel
Kramer, Ruigahuzen
Gerben Jaarsma, Nijemardum
Tj. H. Visser, Sondel
R.P. Scholtanus, Wijckel
Gebrs. Samplonius, Sondel
Catharina Dorothea Star Numan, gehuwd met O.G. Helding, Hemmen
Wed. J.D. Tuinier, Oudemirdum. T. Beuckens is de gebruiker van het perceel.
Bangma te Sondel
Wed. Kl. Pelsma, Sondel

Enkele aanvragen voor schadevergoeding zijn bewaard gebleven.
De familie Anne Dam vroeg een schadevergoeding voor het verlies van hun 16 appel- en perenbomen, tuinproducten, aardappels en andere kleine schades.
De familie Osinga wilde vergoeding voor de kapotgereden toegangsweg en bedrijfsschade van in totaal f. 250,00.
Familie Kerst Bangma wilde niet alleen vergoeding voor het “puike” weiland waar 4 koeien en 1 hokkeling op graasden. Hun was verteld dat zij het land niet meer mochten betreden. Hierdoor kregen ze minder melkopbrengsten en moesten er extra kosten gemaakt worden zoals voor het verlies van de waterbak, palen en draden. Daarom werd f. 1175,00 schadevergoeding gevraagd. Familie S. Smink miste zijn bouwlandgebruik voor rogge. Er werd f. 675,00 geclaimd.
Doeke Balstra en Weduwe D.H. Boersma wilden een schadevergoeding in natura ter compensatie van hun bouwland. De vraag was om 20 zak rogge; 3 ton stro; 40 ton bieten, palen en paaldraad. Vergoeding voor minder koeien terwijl twee zonen ander werk moesten zoeken. Er zijn geen eindbedragen gevonden.
Volgens de families werd voor de gevorderde gronden geen cent vergoeding uitbetaald. Eerst na de oorlog werd een kleine schadeloosstelling uitgekeerd. De familie Bangma sprak van een belachelijk laag bedrag.

Het was in een koude en strenge winter toen donderdag 22 januari 1942 de Elfstedentocht gehouden werd met 5300 deelnemers. Toen vanuit Lemmer halverwege februari 1942 de eerste vrachtwagen met bouwmateriaal verscheen, werd vanwege de lage temperaturen met 16 graden onder het vriespunt de naam “Eisbär” bedacht door de eerste 60 Duitsers en de werkmannen van de Nederlandse firma Koksma uit Leeuwarden. Bij de bouw waren ook enkele lokale werkmannen betrokken tegen een goede betaling.

De architect-aannemer van het kamp in Sondel werd Jurjen Martens Koksma, geboren 27 augustus 1907 in Leeuwarden. De totale bouwkosten zijn geschat op 12.000.000 gulden (€ 5.500.000).


Koksma en zijn vrouw bij een waterpastoestel dat in de bagage meegenomen zal worden naar Griekenland. Hier zal Koksma proberen om het eiland door middel van bebossing vruchtbaarder te maken. (foto Vrije Volk 9 februari 1960)
Koksma, collaborateur op grote schaal, werd na de oorlog wegens hulpverlening aan de vijand veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf in een Rijkswerkinrichting (R.W.I.); ontzegging van het kiesrecht; 10 jaar lang niet het beroep van architect mogen uitoefenen; ontzegging van het recht bij de gewapende macht te dienen, ondanks dat hij in mei 1940 Nederlands reserve-luitenant was geweest. Hij was onder meer werkzaam geweest als Technisch Angestellter bij de Bauleitung van Vliegveld Leeuwarden dat door de Duitsers werd ingericht voor de Luftwaffe. Hij had de bezetter ook geholpen bij het opsporen en in beslag nemen van een gevorderd Nederlands schip “Actief” in Eernewoude. Ook is hij veroordeeld omdat hij militaire bouwwerken voor de Duitsers had uitgevoerd zoals kustverdedigingswerken op Texel; kamp Eisbär in Sondel en scherfvrije barakken op vliegvelden in Leeuwarden. Meer dan 1 miljoen gulden had hij aan bouwopdrachten uitgevoerd. Voor de rechtbank vertelde hij dat van deze verdiensten niets is overgebleven. Hij meende zijn schuld reeds geboet te hebben door het openbaar maken van geheimen over het V-wapen. Maar de rechter vond dat niet want hij had dat verteld aan een willekeurig persoon. In 1946 werd Koksma in Duitsland ontdekt in een Engels legeruniform omdat hij als tolk fungeerde. Hij is zowel commandant geweest van de W.A. als reserve-luitenant bij de Grenadiers. Eind vijftiger jaren gaan Koksma en zijn vrouw als vrijwilliger voor de Wereldraad van Kerken als vrijwilliger aan het werk in Ierland en Griekenland. Daar gaan zij geen bijbelonderricht geven maar Koksma gaat helpen bij technische aangelegenheden zoals bosaanleg. Zijn vrouw gaat zich met het vrouwenwelzijn van het Griekse eiland Kithira bezighouden.


De Duitsers begonnen met het bouwen van enige houten barakken op een 7,2 meter boven NAP gelegen terrein even ten Westen van het dorp Sondel in de gemeente Gaasterland ter grootte van 50 hectare grond. Deze locatie voor een Funkmessstelling (radarstelling) werd gekozen in het gebied waar de stroom van geallieerde bommenwerpers regelmatig langs kwam op hun weg naar Duitsland en weer terug.

Sondel vulde voor de Duitsers een gat op in hun luchtverdediging van Noordwest-Nederland. Daarbij werd vaak de route gekozen tussen Terschelling en Den Helder. Het terrein werd ook uitgezocht vanwege de hoge positie en de ligging dicht bij het IJsselmeer. Op het IJsselmeer waren geen storende obstakels die het opvangen van radiosignalen konden verhinderen. Het was bij de Duitsers een gewoonte om dierennamen aan de kampementen te geven. Sondel kreeg dus de naam Eisbär (IJsbeer). De stelling Trimunt bij Marum kreeg de naam Löwe (Leeuw) en op de Terschelling werd de naam Tiger (Tijger) ingevoerd.
Er werd direct begonnen met het aanleggen van de fundamenten voor de 18 bunkers waarop luisterapparatuur gebouwd zou worden. Bouwen viel niet mee bij deze lage temperatuur en vooral het maken van specie stagneerde. Het werden typische Duitse bouwwerken waarvan het beton een hoog zoutgehalte had en later als “druipstukken” werden aangemerkt. De barakken en 500 palen daarvoor kwamen op 5 maart 1942 als een soort van bouwpakket met een boot aan in Sloten. Boeren uit de naaste omgeving van Sondel moesten zich in Sloten melden met paard en bolderwagen om de ““bouwpakketten” van Sloten naar Sondel te brengen. Dat was voor de boeren de eerste mooie gelegenheid om verzet te plegen. Onderweg wisselden heel wat platen en ander bruikbaar materiaal van eigenaar. Die werden dan stiekem op het eigen erf gedropt en naar een geheim plekje geschoven. Het resultaat was dat ze op het kamp te maken kregen met onvolledige pakketten, die ook nog eens kapot waren en door elkaar lagen. Het in elkaar zetten van de prefab barakken duurde dan ook langer dan gepland was. Het zand, het grint, het beton en andere bouwmiddelen moesten door boeren uit de omgeving uit Lemmer gehaald en gebracht worden. Behalve de barakken werden er twee luisterapparaten (1 grote en 1 kleine); twee stellingen voor luchtdoelgeschut; een kleine zendinstallatie; een stoorzender en een installatie voor afluisterapparatuur gemonteerd. De eerste zestig militairen van de verbindingstroepen vonden eerst nog onderdak in Sondel zelf.


Luchtafweergeschut (Flak), zoals dit in Trimunt geplaatst stond. Soldaten dragen een helm. Op de achtergrond staat een officier met “platte pet”. Foto uit: Kamp Trimunt in oorlogstijd.
Er is nergens officieel te vinden dat het luchtafweergeschut in Sondel gebruikt is. Wel was melding gemaakt van een voorval op 29 augustus 1944 waarbij het luchtafweergeschut van Sondel betrokken zou zijn geweest. Een formatie van drie of vier Engelse Supermarine Spitfirevliegtuigen had een verkenningsmissie uitgevoerd naar het Duitse Waddeneiland Borkum. Op de terugweg maakte de formatie een patrouillevlucht tussen Egmond, Heerenveen en Meppel. Dan zijn er twee lezingen op welke wijze de Spitfire Mk.IX-MH907-9R-Z werd aangeschoten.
Het ene verhaal was volgens het boek “De Luchtoorlog boven Zuidwest- Friesland” dat in de omgeving van Lemmer – Sondel de formatie van drie vliegtuigen werd opgemerkt door het Peil- en Radarstation in Sondel. Daar scheen om 19.45 uur met luchtdoelmitrailleurs vanuit het kamp geschoten te zijn en dat kwam eigenlijk voor. Kennelijk was men in het kamp bang voor een beschieting. Er werd wel raak geschoten. Op de (inmiddels opgeheven) website van de Stichting Ongeland werd melding gemaakt van Duits afweergeschut. Het andere verhaal stond in het boek Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders. Daarin is over dit voorval gemeld dat dit werd getroffen door Duits luchtafweergeschut te Sondel.

Eisbär zelf blijkt door de geallieerden nauwelijks te zijn aangevallen. Sondel zelf werd één keer beschoten. De Gaasterlandse ondergrondse heeft toen gevraagd om de stelling niet te beschieten en de bewoners te sparen. Men vreesde een ware wraakactie.

De Duitse Oberleutnant Herbert Joesch werd op 1 februari 1942 aangesteld als eerste commandant (Zugführer) in Sondel. Hij bleef hier tot 1 april 1943 in functie. Zijn opvolger werd Oberleutnant Harald Thiedecke. Dat was een humane man waarvan bekend was dat hij niets moest hebben van de praktijken van Hitler. Hij verafschuwde de S.S., de Gestapo en al het verdere politiegespuis. Hij handelde ridderlijk tegenover gevangenen of gevallen tegenstanders. Dat had hij al meer dan eens bewezen. Thiedecke bleef tot 1 februari 1944 in functie. De Duitse Oberleutnant Hans Hauenstein werd dan de derde – en laatste – commandant van Kamp Sondel. Er zijn in totaal 3 kommandanten geweest. Van al deze drie personen werd gezegd en geschreven dat zij zich menselijk en ridderlijk gedragen hebben tegenover de burgerbevolking, maar ook tegenover de vijanden die dood of levend in hun handen kwamen. Het kamp had niet de uitstraling van terreur en onderdrukking.

Op donderdag 5 maart 1942 werden er voor de tweede maal bouwmaterialen aangevoerd om het kamp Sondel verder uit te breiden. Deze keer werden er 500 houten palen aangevoerd. Dat werd gedaan door Nederlandse arbeiders en boeren uit de directe omgeving van het kamp, die verplicht werden om te helpen bij het materialenvervoer. Het werk en het vervoer waren op dat moment niet gemakkelijk, omdat de sneeuw op sommige plaatsen 2 meter hoog lag. Een vrachtwagen van de Duitsers kon maar heel langzaam vorderen vanwege de sneeuwbulten en de sneeuwstorm. De vrachtwagen kwam ten slotte muurvast te zitten ter hoogte van de lagere school in Sondel. Ogenblikkelijk gingen de Duitsers naar de dichtstbijzijnde boer om materiaal te vorderen, zodat de weg weer vrijgemaakt kon worden. De boer probeerde er onderuit te komen door te zeggen dat hij het materiaal hiervoor niet had. En dan werd er gezegd dat hij direct met materiaal moet komen, anders werd hij opgepakt. De boer koos ervoor om maar aan de opdracht te voldoen.

In april 1942 kwamen de eerste 60 militairen naar het kamp maar het was nog niet helemaal klaar. Ze werden zolang bij particulieren in Sondel ondergebracht.

Kennelijk heeft men het Kamp in juli/augustus helemaal klaar want op 25 augustus 1942 maakte burgemeester Schwartzenberg bekend dat het betreden van de Duitse stelling te Sondel slechts was toegestaan door de hoofdingang aan de Delbuursterweg. Daarbij is het strengste verboden en levensgevaarlijk, de om de stelling aangebrachte afsluiting aan te raken; onder door te kruipen of er overheen te stappen. “Bij het wederrechtelijke betreden van de stelling zal terstond van de vuurwapens gebruik worden gemaakt. Bij overtreding stelt men zich aan de zwaarste straffen bloot”. Ongeveer een jaar later werden de houten barakken vervangen door stenen gebouwen die allen bovengronds stonden. De capaciteit van het kamp werd vergroot door de installatie van twee grotere luisterapparaten. Het zou kunnen zijn dat een dagboeknotitie van een onbekend gebleven inwoner uit Sloten hiermee te maken had. De persoon schreef namelijk dat op 4 maart 1943 plusminus 200 Duitse militairen op de fiets Sloten passeerden. Een dergelijk grote groep is natuurlijk ongewoon en het is best mogelijk dat dit nieuwe bewoners waren voor het kamp Eisbär.

De Duitsers hielden er rekening mee dat de Royal Air Force (R.A.F). heer en meester in het luchtruim ging worden. De Luftwaffe zou dus de handen vol krijgen en daarom moest een verdediging worden ingesteld. De Duitsers besloten door middel van dit soort kampen het verdedigingssysteem van ““der Heimat” zo goed mogelijk op te bouwen en daarom werd kamp Sondel uitgebreid. In de winter van 1943 – 1944 vond de tweede verbouwing plaats. In plaats van de bovengrondse gebouwen werden er nu 18 bunkers gebouwd en wel zodanig dat de helft van een bunker onder de grond kwam en de andere helft boven de grond. Daarnaast kwamen enkele houten gebouwen te staan – die dienstdeden voor de administratie, als garage enz. De bunkers dienden als verblijfplaats voor de officieren en manschappen, waaronder een aantal voor de vrouwen die bij de Luftwaffe in dienst waren zoals telefonistes). De werkzaamheden werden uitgevoerd door Nederlandse arbeiders, vanwege de goede verdiensten en mogelijke vrijstelling van tewerkstelling in Duitsland. Zo zullen vader Hylke en zoon Tjipke de Jong uit Sloten ook hebben gedacht. Alleen de rechter vond hun medewerking strafbaar. Op 27 mei 1947 meldde het Friesch Dagblad dat voor het Tribunaal in Sneek dat “vader en zoon De Jong waren verschenen, beiden schilder van beroep en woonachtig te Sloten. De heren waren vrijwel gedurende de gehele bezetting als schilder werkzaam geweest bij het verven van barakken in een Duits kamp te Sondel. En dit was volgens hun verklaring eigenlijk geschied, althans was het hoofddoel, om junior voor tewerkstelling in Duitsland te vrijwaren en een broer van de vader die in Vught zat, vrij te krijgen. Vader de Jong kreeg een boete van f. 7500,00 en de tegen de zoon uitgebrachte dagvaarding werd vervallen verklaard”. Ook werden boeren uit Sondel en naaste omgeving gevraagd om werk te verrichten. Zij moesten òf een paard òf een wagen – en soms allebei – ter beschikking stellen van de vijand. In eerste instantie werd dat vrijwillig gevraagd. Als vergoeding werd een bedrag uitbetaald van f. 0,52 per uur bij een 48-urige werkweek.

De bunkers waren evenwel van slechte kwaliteit doordat er behoorlijk gesaboteerd werd bij de aanleg. De Duitsers zouden zelfs bang geweest zijn dat de bunkers bij aanvallen zouden instorten. Slopersbedrijf Haarsma bevestigde deze lezing toen zij in 2004 veel bunkers afbraken. Er was veel te weinig betonijzer gebruikt en ook nagenoeg geen cement in de betonspecie. De kraan van het sloopbedrijf boorde zich moeiteloos door de 40 centimeter dikke betonnen daken en gemetselde bunkermuren.

Behalve de luisterapparatuur kwamen er stellingen voor het 20 mm luchtdoelgeschut en een raamantenne voor de zendinstallatie. Enige stenen gebouwen bleven bestaan, waaronder het hulpziekenhuis dat voorzien was van douchecellen, een ontsmettingskamer enz. De verblijfplaatsen van de officieren waren voorzien van vaste wastafels die aangesloten waren op de elektrische pompinstallatie van het kamp. In de andere bunkers waren zuiveringstanks voor het drinkwater. De bekabeling van het kamp was oorspronkelijk bovengronds via palen en later ondergronds. Het gehele kamp was beveiligd door eenmansgaten, mitrailleursnesten, enige stukken 20 mm luchtdoelgeschut en een geheimzinnige gladde dubbele prikkeldraadversperring.

De firma Dekenga uit Leeuwarden had in mei 1942 deze versperring aangebracht. De veertien werknemers werden in herberg Boschwijck op de Bargebek in Wijckel ondergebracht. De herbergier ontving f. 2,25 per dag voor deze mannen. Wel moesten deze mannen op de zolder van de herberg in het stro slapen. Menigeen dacht dat deze versperring elektrisch geladen was. Een Duitse soldaat liet zich eens ontvallen dat er bij het aanraken van deze versperring een lichtkogel werd afgeschoten en dat er in alle bunkers een rood licht ging branden. Deze Duits soldaat had zijn buik vol van de gehele oorlog en hij wenste Hitler en zijn trawanten niet veel goeds toe. Enkele mannen van de ondergrondse – de K.P. - in Gaasterland wilden deze mededeling testen en joegen in een nacht met geweld enkele grotere kalveren op die daardoor tegen de geheimzinnige prikkeldraadversperring aanliepen. Het bleek dat de Duitser inderdaad de juiste informatie had gelekt.

Hetzelfde effect ondervond Jaap Mulder, de schoonvader van Kerst Bangma. Hij vertelde later dat zijn schoonvader problemen had met dit prikkeldraad omdat hij als naastliggende gebruiker bij het maaien van zijn hooiland op een keer per ongeluk met zijn maaimachine tegen de draad was gekomen. Er was groot kabaal ontstaan, want er begonnen tientallen bellen te rinkelen.

De Duitsers waren op Kerst Bangma afgekomen en riepen “Mitkommen, sabotage”! Met lood in zijn klompen moest Bangma mee naar de kommandant. Na veel vijven en zessen – en onder beloften dat het nooit weer zou gebeuren – werd Bangma weer vrijgelaten. De camouflage bestond uit honderden meters gaas en camouflagestof gespannen over de ruimten tussen de bunkers. Alle gebouwen en het camouflagemateriaal waren groen gekleurd. Tot het laatst toe werd aan het kamp gebouwd, verbouwd en afgebroken. Naar het schijnt was het de “heren” nooit naar de zin.

In augustus 1943 begon de leiding van het Kamp Sondel met het geven van publicatieopdrachten aan burgemeester Schwartzenberg. Het waren veiligheidsmaatregelen vanwege de uitbreiding van het kamp.

De eerste publicatie was op 5 augustus 1943 toen G.W.C.D. Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, burgemeester van de gemeente Gaasterland, uitvoering gaf aan het eerste bevel van de Duitse commandant van Kamp Eisbär te Sondel met betrekking tot de bekendmaking van meerdere veiligheidsvoorschriften rondom het kamp zelf.

Schwartzenberg maakt bekend dat binnen een omtrek van 300 meter, gemeten vanuit de afscheiding van het terrein der stelling Sondel, geen koren meer mag worden verbouwd. Op 3 september 1943 kreeg hij weer een opdracht van de Duitse kampcommandant van Sondel. Alle landerijen gelegen binnen de grens van de stelling Sondel mochten niet worden bebouwd dan na verkregen toestemming van de Hauptfeldwebel. Voorts moest er rekening mee worden gehouden dat de grens van de stelling binnenkort aanzienlijk in Noordwestelijke richting zou worden uitgebreid. Op 24 september 1943 geeft Schwartzenberg voor de derde maal gehoor aan de opdracht van de Commandant van Kamp Sondel. Schwartzenberg maakte bekend dat de hekken, aanwezig binnen de stelling Sondel, niet hoger mochten zijn dan een halve meter. Als de aanwezige hekken hoger waren, dan moesten deze worden veranderd en tot een halve meter worden teruggebracht. Binnen de omtrek van 70 meter van elk der beide houten torens mochten in het geheel geen hekken staan, terwijl de aanwezige hekken direct moesten worden verwijderd.

De bij de stelling gelegen greppels en sloten moesten direct worden opgeschoond. Dan zet de Duitse commandant van kamp Sondel voor de 4e maal burgemeester Schwartzenberg aan het werk en ook nu weer gaf Schwartzenberg uitvoering aan het bevel. Hij liet op 29 september 1943 publiceren dat alle landerijen binnen de grens van de stelling Sondel, ook het nieuwe aangelegde deel in Noordwestelijke richting, niet mochten worden bebouwd dan na toestemming van de Hauptfeldwebel. Bovendien mocht binnen een omtrek van 300 meter gemeten vanuit de afscheiding van het terrein der stelling, geen koren worden verbouwd. Wel mochten binnen de genoemde afstand aardappelen, bieten en kool worden verbouwd. De Duitsers wilden natuurlijk een duidelijk schootsveld houden om te vijanden te keren en dan kon natuurlijk alleen bij laag te verbouwen producten.

Voor de vijfde maal in zeer korte tijd gaf Schwartzenberg op 8 oktober 1943 gehoor aan de opdracht van de Commandant van Kamp Sondel. Hij liet nu publiceren dat er bij het kamp Sondel niet gejaagd mocht worden en dat er geen schot mocht worden gelost. Op 13 december 1943 ontving Schwartzenberg alweer een opdracht vanuit kamp Sondel. De gemeente moest zorgen dat er een bruggetje over een sloot werd gemaakt, zodat de Duitsers snel bij storingen bij de ondergrondse telefoonleidingen konden komen. Ook moesten de boeren opdracht krijgen de sloten schoon te maken. Dit keer vraagt Schwartzenberg eerst advies aan de Staatsraad.

Hij vroeg of aan dit verzoek mee moet worden gewerkt of dat hiertegen bezwaar moest worden gemaakt, omdat de ingezetenen een verplichting werd opgelegd om medewerking te verlenen aan de instandhouding van zuiver militaire werken.

In het begin van de maand april 1942 wordt de eerste groep Duitse militairen van 60 personen ingekwartierd. Zij vinden eerst onderdak bij particulieren in Sondel en even later krijgen zij hun intrek in het kamp. De bemensing van het kamp bestaat maximaal uit 400 personen. Van dit aantal bewaken 150 Duitsers in ploegendienst het kamp, de installaties en de apparatuur.

 

De Val van Stalingrad op woensdag 3 februari 1943 bezorgde Duitsland een smadelijke nederlaag in Rusland. Hitler dacht nog steeds niet aan capituleren en wilde nog meer soldaten naar Rusland sturen, zodat hij het leger niet verder behoefde terug te trekken dan de Don en de Dnjepr. Gevolg hiervan was dat in Duitsland een studie plaatsvond op welke manier de Führer zijn zin kon krijgen met het sturen van meer militairen naar Rusland zonde r het eigen Duitsland te verwaarlozen. De oplossing werd gevonden. Duitse militairen in het buitenland werden teruggehaald en naar het Russische oostfront gezonden. Ook een behoorlijk aantal Duitsers in kamp Sondel moest vertrekken om aan het Oostfront te gaan vechten. De werkzaamheden in Sondel konden gewoon doorgaan, omdat er ““Blitzmädeln” in Kamp Eisbär voor hen in de plaats kwamen. Zij werden aangeduid als de ““nachrichtenhelferinnen”. Zij konden evenals de mannen de apparaten wel bedienen en het telefoonwerk doen. Uit inlichtingenrapporten bleken er dan 46 operationele telefoonverbindingen te zijn. In eerste instantie kwamen er 30 vrouwen en langzamerhand groeide dat aantal uit tot 100 dames. Deze vrouwen zijn al lang weer vertrokken als het kamp op 16 april 1945 door alle Duitsers werd achtergelaten.

De dames liepen op platte zwarte schoenen en in een uniform van dezelfde kleur maar vervaardigd van een fijnere stof. Zij deden dienst bij de verbindingsdienst en droegen op hun linkermouw een gestileerde bliksemschicht. Datzelfde merkteken prijkte op de barak, waarin de “grijze muizen” woonden: een bliksemschicht van ruim een meter groot. Zij deden dienst bij de verbindingsdienst en droegen op hun linkermouw een gestileerde bliksemschicht. Datzelfde merkteken prijkte op de barak, waarin de “grijze muizen” woonden: een bliksemschicht van ruim een meter groot.

De dagindeling van de meisjes – leeftijd tussen 20 en 25 jaar – was dezelfde als die van de soldaten. Dat was om half zeven ’s morgens gewekt worden door de muziek uit luidsprekers: soms koorzang, meestal pittige marsmuziek, opstaan, bedden model opmaken – dat moest heel secuur en werd iedere morgen door een onderofficier gecontroleerd – wassen en ochtendgymnastiek. Zij droegen dezelfde sportkleding als de soldaten.

 

Mannen en vrouwen konden best met elkaar samenwerken.
Mevrouw Gré de Groot – Bolhuis was kapster in Lemmer en vertelt een anekdote dat het vermoeden staafde dat de dames niet helemaal vrijwillig naar Sondel zijn gekomen: “Sondel, vlakbij Lemmer/Gaasterland was een Duits kamp ingericht met jonge Duitse meisjes en vrouwen en mannen.

De vrouwen kwamen geregeld in onze kapsalon, meestal 2 tegelijk. Soldaten kwamen ook meestal met zijn tweeën, ik denk dat ze elkaar in de gaten moesten houden.

Ik herinner me nog één Duitse vrouw die als ze de kans kreeg zachtjes vertelde dat haar man aan het Oostfront diende en dat die niets van de oorlog moest hebben. Toen kwam het dochtertje van de kapper de salon binnen en fluisterde de Duitse vrouw haar toe: "Als ik een kind zou krijgen, zou ik naar huis mogen." Ze had erge heimwee. Wij konden niet veel tegen haar zeggen”.


De aanwezigheid van dit kamp moest natuurlijk op de een of andere manier wel bekend worden gemaakt aan de geallieerden. Daar hebben zich enkele Gaasterlanders aan gewaagd die ook mogelijkheden zagen om hun verslag in Engeland te laten komen. Er is een verhaal bekend dat boswachter Kees Keuning kamp Eisbär in kaart gebracht heeft en dat vervolgens heeft doorgegeven aan een huisarts in Lemmer. Deze arts had op zijn beurt weer zijn connecties in Engeland. Rond 20 augustus 1944 is ook de verzetsactieve onderduiker Harm Kingma uit Leeuwarden bezig met gegevens te verzamelen over deze luisterpost. Hij deed dat met ene “Frans” uit Leeuwarden. Meer heeft Kingma niet bekendgemaakt.

Maar het meest uitgebreide en gedetailleerde verslag is toch het verslag van een anonieme spion uit 1943. Aan dat verslag heeft de rapporteur ook nog een gekleurde situatietekening toegevoegd. Het is fantastisch dat het verslag bewaard gebleven is zodat altijd een duidelijk overzicht aanwezig blijft van wat er op de terreinen van het kamp stond.


In 1942 werd Kamp Eisbär in opdracht van de illegaliteit door een ondergrondse werker in kaart gebracht en aan de Royal Air Force doorgegeven. Volgens zijn eigen zeggen heeft de NBS-districtscommandant Siemen de Jong uit Balk deze klus geklaard.

In het archief van het Ministerie van Defensie/Oorlog is een rapport met bijbehorende ingekleurde plattegrond bewaard gebleven met 5 juli 1943 als datum. Het zeer gedetailleerde rapport – met alle belangrijke gegevens - is in Engeland geboekt op 12 juli 1943. Het moet door een superspion zijn gemaakt die onopvallend – en met kennis van materiaal en omgeving – alles beschreven heeft. Het rapport luidt alsvolgt:

“Op hoogte van 7,2 meter is in Sondel aanwezig een uitgebreide Luisterinstallatie voor waarnemingen van vliegtuigen, bestaande uit:

2 stuks ronde Luisterapparaten, doorsnede ongeveer 10 meter, opgesteld op betonklippen; het geheel ongeveer 15 meter hoog; deze draaien zowel verticaal als horizontaal; aan de achterzijde is een meedraaiende cabine aangebouwd.
1 Luisterapparaat van vierkant model, met aangebouwde cabine, ongeveer 6 bij 8 meter; opgesteld als bovenbeschreven, draait uitsluitend om verticale as. Deze 3 toestellen zijn in een gelijkzijdige driehoek opgesteld. De ronde toestellen staan aan het westelijk einde van het terrein met een onderlinge afstand van ongeveer 300 meter; het derde toestel staat oostelijk van deze. Een krachtinstallatie is op het terrein aanwezig in een der barakken, terwijl ook stroom wordt betrokken uit het provinciale net.
Aanwezig is verder een toestel (model als een klein zoeklicht) hetwelk bij avond lichtseinen uitzend (morsetekens).
De afweer bestaat uit 2 mitrailleurs, opgesteld op ongeveer drie meter hoge verhoging.
De bedieningsmanschappen zijn ondergebracht in twee, op het terrein staande, boerenwoningen (oostzijde terrein nabij het dorp Sondel), alsmede in barakken, welke dicht bijelkaar op het oosteinde van het terrein zijn opgesteld.
Een barak, welke van bovenaf gezien een T-model heeft, is de centrale waarnemingsbarak, deze is geheel met isolerend materiaal bekleed en de vloeren ervan zijn met dikke tapijten belegd. Alle kabels komen hier samen: meerdere telefoon- en andere toestellen zijn langs de wanden opgesteld. Dee barak heeft directe verbinding met het vliegveld Leeuwarden en met Berlijn.
Voor de bediening zijn 50 man aanwezig en ongeveer 100 vrouwelijke personen. Met mitrailleurvuur, gericht op de T-barak en op de 3 grote toestellen, is deze installatie gemakkelijk te verstoren. Camouflage is niet aangebracht”.

De Duitsers hebben de inwoners van Sondel niet te veel tegen zich in het harnas gejaagd. De gelegerde militairen waren meest technische mensen die een hekel aan de oorlog hadden. Voorts waren er meerdere bij die al in Rusland hadden gevochten. Er waren ook militairen bij die zich gedeisd hielden, omdat zij bang waren naar het Oostfront te worden uitgezonden. Men was ook bang voor kleine terroristische aanslagen.

Het is niet bekend geworden waarom op 4 september 1942 de gehuwde Oberfeldwebel Gerhard Weinhold, geboren op 27 juni 1898, zelfmoord pleegde als militair van Kamp Eisbär in Sondel. Hij deed dat door een handgranaat in zijn hand te laten ontploffen. Dichtbij de zogenoemde blikken schuur had men hem bijna onherkenbaar gevonden. Waarom had hij zelfmoord gepleegd? Was het heimwee naar vrouw en familie? Was het de uitzichtloosheid van de oorlog? Had hij bericht gekregen dat hij naar het Oostfront moest? Weinhold behoorde bij het onderdeel van 437 Fliegerhorst Kommandatur L. Gütersloh. Was het heimwee geweest; had hij bericht gekregen dat hij naar het Oostfront moest? of was het de uitzichtloze oorlog Zijn verhaal is opgenomen in het hoofdstuk Van-Dag-tot-Dag bij 4 september 1942.

Het was bekend dat er illegaliteit in Gaasterland was. Dat mag blijken uit het feit dat in december 1944 de Oostenrijkse militair Josef Fleck deserteerde en opgevangen en verborgen werd door het verzet in Gaasterland. Hij overleefde in Harich de oorlog. Zijn gehele verhaal is in het hoofdstuk Personen2) opgenomen De militairen maakten een rustige indruk en aan actieve opsporing van Joden en onderduikers werd eigenlijk niet gedaan. Het ging zelfs zover dat een Oostenrijkse soldaat in Duitse dienst zich verloofde met een jongedame (1923) uit Sloten. Zij had nauwe familiebanden met een met de Duitsers sympathiserend gezin in Sloten.

Ook is het volgende verhaal bekend: in het najaar van 1944 werd op een late avond op een kamerruit geklopt bij schoenmaker Teeuwes de Jong uit Balk. Men schrok, want wie kan dat op dit late avonduur nog zijn en dan ook nog wel in spertijd en bij strikte verduistering. Mevrouw De Jong opende de deur en daar stond een jonge Duitse militair uit kamp Sondel. Hij had een schoen in zijn handen met een verbrande zool. Hij vroeg of schoenmaker De Jong die wou repareren, want de kommandant had gezegd dat de militair zelf maar moest zien hoe de schoen binnen een dag gerepareerd zou worden.

De soldaat vertelde erbij dat de commandant ook gezegd had dat de soldaat direct naar het Oostfront zou worden gestuurd als de schoen niet gerepareerd zou worden. Mevrouw De Jong vroeg de militair te wachten en ging naar binnen. Hier zei zij tegen haar man: ““Teeuwes, hjir stiet in Dútse militêr oan ‘e doar. It is noch mar in bern. Wolst him asjeblieft helpe oars wurdt hy nei it Oastfront stjoerd”. (Teeuwes, hier staat een Duitse militair voor de deur. Het is nog maar een kind. Wil jij hem alstublieft helpen anders wordt hij naar het Oostfront gestuurd). De Jong overwon zijn weerzin tegen het helpen van de vijand en repareerde de schoen. Dat deze Duitse militair hier als privépersoon stond, zegt niet alleen iets over het gebrek aan leer, maar ook over de Duitse organisatie in het kamp.

Ook kon er in het kamp door een enkeling zaken worden gedaan. Zo haalde een oude buurman van het kamp (A. Osinga) de aardappelschillen uit het kamp en verkocht hij met Kerstmis speenvarkens aan de soldaten. Ook knapte hij regelmatig karwijtjes op. Anne Alberda uit Lemmer reed dagelijks vanuit Lemmer op en neer om brood te brengen vanuit Lemmer. Hij werd daarbij altijd begeleid door een Duitse militair.

Er deed een verhaal de ronde dat er tijdens een razzia van de Duitse Sicherheidsdienst en de Landwacht een schuilplaats aan onderduikers werd aangeboden in het kamp. Na de oorlog bleek dat het verhaal klopte. Het gezin van Doeke Balstra en Antje Bergsma uit Sondel waren onderduikers die door soldaten van Kamp Sondel werden uitgenodigd bij dreigend gevaar in het kamp zich te verschuilen.



Dat de angst om naar het Oostfront te worden uitgezonden terecht was, mag blijken uit het verhaal van Harmen Keuning uit Balk. Diens vader was destijds jachtopziener en boswachter. Het was tijdens een woensdagmiddag dat mijn vader in het bos bij Nij Amerika op konijnen wilde jagen. Ik kan het verhaal goed vertellen omdat ik als jongetje met mijn vader mee mocht. In oorlogstijd waren er veel konijnen in het bos en de Commissaris voor de Maaltijdvoorziening had er bij de jachtopzieners op aangedrongen meer konijnen te schieten, omdat ze een bedreiging waren voor de maaltijdvoorzieningen. Vader en zoon Keuning waren al een paar gedeelten van de landerijen op en neergelopen, toen vader Keuning even stil bleef staan en zoon Harmen achter een grote boom duwde. De vader gebaarde dat de zoon stil moest blijven staan. Keuning Sr. maakte het geweer open en wisselde de konijnenmunitie voor de reemunitie. Reeën werden geschoten met kogels. Even later hoorden zij dat er iemand aan kwam lopen op een perceel land ernaast en langs hen voorbijliep. Het was een Duitse militair in een jagende houding. Toen hij voorbij was gelopen riep Keuning Sr. de Duitser aan met: “Ho, Politie, geweer neerleggen”. De militair schrok wel even maar deed wat hem opgedragen werd.

Keuning zelf hield zijn geweer in de aanslag en vroeg aan de militair de kogels uit het geweer te halen en voor hem uit te lopen naar de uitgang van het bos. De militair had aan de kleding van Keuning wel gezien dat hij met een ambtenaar te maken had. De soldaat ging daarna lopend naar kamp Sondel en vader en zoon Keuning gingen op de fiets naar huis. Vervolgens ging Keuning Sr. direct naar politieman Walda in Wijckel. Deze politieman was de verbinding tussen de Gaasterlandse inwoners en de Duitsers in Kamp Sondel. Keuning vroeg aan Walda om bij de kampleiding zijn bezwaar tegen de stroperij over te brengen. Walda ging met het bericht van Keuning naar het kamp. Enige tijd later kwam Walda bij Keuning en vertelde hem dat zij dezelfde avond in het kamp Sondel werden verwacht. Keuning moest de militair aanwijzen die hij ’s middags betrapt had bij het stropen. Alle soldaten moesten voorbij de barak van de kommandant lopen.
Zo kon Keuning de soldaat aanwijzen die gestroopt had. De militair werd bij de commandant binnengeroepen. Hij kreeg het bevel om al zijn spullen bij elkaar zoeken en de volgende dag met de eerste autobus af te reizen naar…….Rusland want daar konden ze wel soldaten gebruiken. Keuning en Walda werden gevraagd om als getuigen van het vertrek de volgende morgen om 7 uur bij de bushalte te zijn. De soldaat is met tranen in de ogen afgereisd”. Dit verhaal toont tevens aan dat er een goede samenwerking was tussen inwoners, politie en kampleiding. De Duitsers waren zeer humaan ten opzichte van de bevolking en van de vijanden die hen in handen vielen.

Alle drie commandanten van kamp Sondel gaven de geallieerde vliegers een militaire begrafenis als ze de kans kregen. Er waren dan geestelijken bij de begrafenis uitgenodigd, er was een vuurpeloton en een krans van de Wehrmacht. Deze commandanten hadden een even grote hekel aan de SS en de Grüne als de meeste Gaasterlanders.

De laatste commandant van Kamp Sondel, Hans Hauenstein, nodigde zelfs in het kamp onderduikers uit de omgeving uit als er een razzia dreigde. Hij zette ze direct aan het werk voor het graven van “Deckungslöcher”. En dan liet hij de SS niet toe in het kamp onder de mededeling dat het peilstation een “Sondergebiet” was van de Luftwaffe waar zelfs de SS niets te zoeken had. Zodra de SS het terrein weer had verlaten, liet hij de onderduikers weer gaan. Dat is altijd goed gegaan. Het was een soort gentlemen-agreement met het verzet in Gaasterland; ze lieten elkaar met rust.

Josef Fleck had door desertie laten zien dat hij niet verder wilde met dit Duitse leger. Een ander voorbeeld is dat van Josef Müller uit het Kamp. Zijn functie was hoofd Stabsfeldwebel van de “Kraftfahr-Abteilung”, dit is de Afdeling Motortransport. Müller blijft gewoon aan als militair maar laat in Balk zien dat hij niets van de sommige Duitse praktijken moest hebben. Ook is duidelijk dat zijn ondergeschikten op de hoogte waren van zijn illegale daden. Geschiedenisschrijver Jan J. van der Veer schrijft daarover:

“Nadat de busdiensten van Autobedrijf “De Zuidwesthoek” waren gestaakt, werd de garage van Marten de Boer, het hoofdkwartier van de Z.W.H. – overgenomen door de Luftwaffemensen uit Kamp Sondel. Jupp Müller was de man die hier de scepter kwam zwaaien. Het was in die tijd dat het aantal onderduikers in Gaasterland met de dag groeide. Dat bracht onherroepelijk met zich mee dat de Grüne Polizei, geassisteerd door “Jan Hagel” van de Landstorm Nederlanden - later zelfs ook nog door de Feldgendarmerie - hoe langer hoe vaker klopjachten in Gaasterlands dreven ging ondernemen.

Jupp Müllers monteurs hielden in de Balkster garage hun materiaal zoveel mogelijk in topconditie, maar vormden geen gevaar voor de omgeving. Integendeel zelfs. Müller en zijn mensen kenden diverse onderduikers in Balk, maar deden alsof ze hen niet kenden. Op een bepaald moment begon de situatie er dreigend uit te zien toen Balk weer eens door het politiegespuis werd uitgekamd en diverse onderduikers, tot zelfs Joden toe, hun toevlucht tot de Z.W.H.-garage namen. “Komm mal hier”, zei Müller. Hij liet de onderduikers een overall aantrekken en gaf hun bezems in de hand – “und jetzt Arbeiten!”, zei hij. De op deze manier geronselde gastarbeiders veegden alsof ze ervoor werden betaald. Müller zette een schildwacht op post bij de ingang van het garageterrein en gaf hem de opdracht geen sterveling op het terrein toe te laten. Maar ja… even later begon de situatie echt moeilijk te worden want een patrouille Feldgendarmes kwam op de garage af en wilde naar binnen. De schildwacht hield ze tegen en riep: “Herr Stabsfeldwebel, kommen Sie bitte hierher!” Müller kwam in al zijn waardigheid en vroeg nogal arrogant wat de heren wilden. De heren wilden de garage doorzoeken of er ook “Untertäucher” waren. Ze verzochten toestemming daarvoor. “Das wird ja nicht gehen!”, sprak Müller majesteitelijk. “Dies ist Luftwaffe-Sondergebiet und betreten ist strengstens verboten! Also, meine Herrschaften: Sofort Abhauen und Snell, Bitte!!” De Feldgendarmenie had niets meer te zeggen en droop af. Müller liet zijn vrijwilligers nog een tijdlang doorvegen en toen het gevaar geweken was, werden de overalls uitgetrokken. De onderduikers gingen weer terug naar hun oude schuilplaatsen. Ze loofden Müller blijmoedig en van harte.

Jupp Müller was gebiologeerd door ijsvorming en schaatsenrijden. Van dat laatste wist hij niets af en daarom wilde hij het graag leren. Met een stelletje jongens die nog niet in de “gevaarlijke leeftijd” zaten, trok hij er op uit om het schaatsen te leren. Het ijs in de Luts was voldoende sterk en dus werd dat gebruikt als startbaan. Tussen de hoge oevers was er ook nog wat beschutting tegen de felle oostenwind. Nu weet iedereen dat de Luts bijna nooit goed ijs oplevert. Diezelfde oostenwind blaast een laagje zand over het ijs. Dat interesseerde Stabsfeldwebel Jupp Müller totaal niet. Een schoolliedje uit die dagen bezong de wilskracht van ene Jantje met de woorden: “Schaatsenrijden zal hij leren, of valt hij dan ook honderd keren”. Datzelfde ging nu op voor Jupp Müller. Hij moet minstens 200 keer zijn gevallen, maar opgeven? Nooit. Had hij zich op dezelfde manier ingezet voor Hitlers Duizendjarig Rijk, dan zou de kans op de “Endsieg” hiel wat groter zijn geweest. “Der Hitler?” “Der ist mir Würst” moet hij eens in vertrouwd gezelschap gezegd hebben. En er waren meer zoals Jupp. Maar helaas waren er vele, vele anderen, die Hitler hebben verdedigd “bis zum letzten Patrone”.

Minder mooi was dat de ondercommandant op 6 april 1945 meewerkte aan de moord op 5 mannen in Nijemirdum van de NBS en KP uit IJlst en Sneek. De ondercommandant wees de wrede executiecommandant Ströbel op zijn verzoek een stille executieplaats aan bij de Sânfearderhoek aan het IJsselmeer onder Nijemirdum.

 


Roel IJkema was onderduiker vanaf november 1943 bij veehouder Marten van der Goot in Sondel. Boer Van der Goot moest ook werkzaamheden verrichten bij het kamp Sondel, maar ging dan niet zelf. Hij stuurde een knecht. Op een dag vroeg hij onderduiker Roel IJkema naar het kamp te gaan. IJkema had een goed persoonsbewijs en dus kon dat geen kwaad. Dit bewijs moest ingeleverd worden bij de aanmelding ’s morgens om 8 uur. De aanmelding moest iedere morgen plaatsvinden met een spade en een lepel bij de Geschäftszimmer. De spade was om te spitten en de lepel voor een bord soep in de middagpauze. Als de werkers om vier uur ’s middags weer naar huis mochten, dan werd het persoonsbewijs teruggegeven met daarbij contant het geld dat die dag verdiend was. ““Je verdiende een mooie zakcent”, aldus IJkema.

Ook Sjoerd P. Spoelstra uit Wijckel had 8 april 1944 via de gemeente Gaasterland een oproep gekregen. Hij moest van 11 april 1944 om 08.00 uur tot en met 1 mei 1944 in het kamp komen werken op bevel van de Chefintendant beim Wehrmachtsbefehlshaber. Zijn vergoeding was vastgesteld op 52 cent per uur bij een 48-urige werkweek. De vergoeding werd door de gemeente uitbetaald.

Het waren de vijanden maar er ontstonden ook vriendschapsbanden bij het werken, zij het dan in beperkte mate. Tijdens het werken waren er altijd Duitsers om toezicht te houden. Hierbij was een soldaat met de voornaam Jozef. Er werd wel niet veel met de Duitsers gesproken, maar Jozef begon de werkmannen langzamerhand steeds meer te vertrouwen. Hij vertelde daarbij dat hij een bedrijfje had waar wagens voor de boeren werden gemaakt. Hij had een vrouw en kinderen naar wie hij heimwee had, omdat hij ze in lange tijd niet gezien had. Hij vertelde daarbij ook dat hij een hekel aan Hitler had maar hij moest in dienst. Hij vroeg weleens om een pakje shag. Dat werd hem stiekem gegeven en later, op een vertrouwd ogenblik, stopte Jozef het verschuldigde bedrag in handen. ’s Middags was er een warme maaltijd. De soldaten aten om twaalf uur en de Sondelers om één uur. Meestal was het stamppot, ongeschilde aardappelen met kool.

Als ’s middags om vier uur alles geregeld was, werd naar de ingang gefietst waar een soldaat op wacht stond. Een Duitse soldaat op wacht droeg een helm en een geweer, waarin vijf kogels zaten. Aan hun koppelriem zaten zes patronentasjes zaten er nog eens dertig patronen. Drie tasjes aan de rechterzijde en drie tasjes aan de linkerzijde. Het gaf dus een blij gevoel als je een wachtpost voorbij was. De wachtpost deed de hefboom omhoog en men kon weer naar huis. Het was ook mooi werk omdat je elkaar als Sondelers ook beter leerde kennen. De band die toen ontstaan is, bleek niet een ééndaagse band maar is altijd blijven bestaan.

 

 

Burgemeester GWCD Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg van Gaasterland heeft met brieven van 12 en 13 april 1944 schriftelijk geprotesteerd bij de staatsraad i.b.d. Commissaris der provincie Friesland in Leeuwarden tegen de werkzaamheden. Hij schrijft letterlijk op de handgeschreven bijlage van 13 april 1944:

““Ten geleide van bijgaand schrijven moge ik u hierbij nog een enkele opmerking plaatsen. De verhalen van de arbeiders zijn, werkelijk zeer vermakelijk zoo van een stapel hout, die drie keer verplaatst moet worden en ’s avonds weer op de oude plek terecht is gekomen waar hij ’s ochtends stond. Iemand drukte zich zoo uit dat ze aan het húshimmigen waren.

De landarbeiders en anderen, die noode gemist worden, worden gebruikt als Polen of Russen. Als de stelling 7 of 8 man in dienst name, was al het werk in een week afgewerkt. Dient hiervoor de Gemeindeeinsatz vraag ik mij af”.

Dan schrijft hij op 12 april 1944 zijn klachtbrief aan de Staatsraad.

“Ik heb de eer Uwe aandacht te vragen voor het navolgende. Bij schrijven d.d. 3 april jl. bereikte mij een opdracht van den Beauftragte in deze Provincie om voor de tijd van 3 weken 50 arbeiders als Gemeindeeinsatz ter beschikking te stellen van den Commandant van de Duitsche stelling te Sondel. In overleg met de leiding van de stelling kwam donderdag 6 April 12 man en het volle aantal eerst na Paschen, op Dinsdag 11 dezer op het werk.

Nu het werken op de stelling eenige dagen heeft geduurd, bereikten mij mededeelingen omtrent den aard van het werk dat aan den arbeiders wordt opgedragen. Het blijkt mij, dat dit hoofdzakelijk bestaat in het opruimen van het terrein van de stelling en omvat onder meer het egaliseren van den bodem, houtkappen en steenen sleepen.

Ik vernam, dat toen op 11 dezer ongeveer 50 man aan den ingang van de stelling verscheen, de Commandant niet wist wat dat te beteekenen had en wat hij met hen moest aanvangen.

Ik wil aannemen, dat al de genoemde bezigheden noodzakelijk zijn en ook uitgevoerd moeten worden. Het treft mij evenwel, dat daarvoor juist tijdens de voorjaarsdrukte op het platteland werkkrachten moeten worden afgestaan. Het zal u wellicht bekend zijn, dat in Gaasterland zeer veel weiland is gescheurd, zodat het bouwbedrijf ongeveer verviervoudigd is, vergeleken bij voor den oorlog. Arbeidskrachten, die niet reeds op de een of andere wijze werkzaam zijn bij het boerenbedrijf zijn zeer schaarsch, zoodat bijna elke man, die ik naar Sondel zend, door zijn baas slecht of eigenlijk niet gemist kan worden. Wanneer een polder te verdedigen valt of er een dorp voor overstroming moet worden behouden, dan kunnen groote ongemakken worden aanvaard en dient ieder een offer te brengen, doch het is haast niet verantwoord nu menschen te zenden, die het werk van een krullenjongen moeten doen.

Naar aanleiding van vorenstaande overwegingen heb ik mij gewend tot den Luitenant-Commandant van de stelling te Sondel met het verzoek of hij het volle aantal arbeiders noodig had, e.v. met een korter termijn of minder arbeiders genoegen kon nemen, een en ander toegelicht door de grote moeilijkheden, waarvoor de bedrijven thans staan. Mij werd geantwoord, dat dit onmogelijk was. Het werk zou minstens drie weken, wellicht een maand duren en moest direct worden afgemaakt.

In verband met de groote bezwaren, die er voor de streek verbonden zijn aan het afstaan van een betrekkelijk groot aantal arbeidskrachten voor het verrichten van boven aangehaalde diensten, wil ik U beleefd verzoeken Uwe bemiddeling te verleenen dat de noodzakelijke arbeidskrachten zoo spoedig mogelijk aan het bedrijfsleven worden teruggegeven.”



Toch ging burgemeester Schwartzenberg door met het oproepen van tijdelijke werkmannen voor Kamp Sondel. Voorbeeld is de bewaard gebleven oproep aan de heer Roelf Peter Luyckx in Balk die op 22 mei 1944 werd opgeroepen om een dag later met schop en lepel te verschijnen bij het kamp te verschijnen voor het verrichten van arbeid tot 27 mei 1944. Er werd in het vooruitzicht gesteld dat er f. 0,52 per uur zou worden uitbetaald en een kop soep kon worden genuttigd in het Kamp. De laatste zin was duidelijk: Bij niet-schijnen stelt u zich bloot aan een zeer zware bestraffing. Voor de duidelijkheid had de burgemeester in de oproep gezet dat hij geen bezoek aan huis wilde.


De Duitsers wisten in 1945 eerst niet van vertrekken. Uit een rekening van de gemeente Sloten op 6 april 1945 bleek dat een werkman van de gemeente Sloten drie dagen gewerkt had in opdracht van de “Organisation Todt” om twee schepen met hout te legen voor de barakkenbouw van de Duitse Weermacht in het kamp Eisbär. Het kamp bestond toen uit ongeveer 40 grote en kleine bouwwerken. Toen in april 1945 de bevrijdende Canadezen Friesland naderden en binnentrokken, werden de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S.) in Friesland te wapen geroepen. Zij kregen de opdracht om verschillende sabotagedaden te plegen en in actie te komen. Het werd de Duitsers nu steeds benauwder om het hart.

Omdat zij, naar eigen indirecte uitlatingen, bang waren voor die ““verdamte Friesche Partizanen”, kozen zij het hazenpad in de richting van Lemmer om zo te proberen in hun vesting Holland bij Amsterdam te komen. Eerst staken zij nog op zaterdag 14 april 1945 hun Duitse Luchtwachtpost te Mirns in brand. Hier werd alles vernietigd en zelfs konijnen werden levend verbrand. Deze post was een Flugwache, ook wel Flua genoemd. Deze wachtpost werd door 5 Duitsers bezet volgens geschiedenisschrijver Hendrik Twerda. Volgens officiële gegevens zaten er 4 Duitsers als er geen richtingsschijnwerper was. Was die er wel dan waren er zes nodig. Er zijn geen verhalen bekend dat er in Mirns een richtingsschijnwerper gebruikt is.

Op de ochtend van maandag 16 april 1945 werden de boeren uit de directe omgeving huis-aan-huis door de Duitsers opgetrommeld. Zij kregen bij prachtige weersomstandigheden de opdracht om 11.00 uur met paard en twee wagens te komen om mee te helpen aan de ontruiming van het kamp. De boeren moesten wel meewerken, omdat de Duitsers dit eisten en met hun geweren in de aanslag stonden. Het was een gevaarlijk karwei omdat de weg Sondel – Lemmer geheel open was en dus goed zichtbaar voor de geallieerde vliegtuigen en eventueel al op de loer liggende militairen. Nergens waren bomen voor beschutting. De Duitsers zetten alles zelf op de boerenwagens en de boeren hoefden alleen maar te rijden. Kampbuurman Jouke Smits werd als laatste aangewezen om naar Lemmer te rijden. Deze middag gingen om 15.30 uur twintig bolwagens onder Duitse bewaking en volgeladen met Duits materiaal zoals geweren en kistjes met munitie naar Lemmer. De Duitsers zagen er op toe dat er een grote ruimte was tussen de verschillende wagens.

Er moest stapvoets worden gereden, want één paard voor twee volgeladen wagens met munitie was voor een paard geen gemakkelijke opdracht. De wagens werden niet beschoten en bij schemer arriveerde men bij de haven in Lemmer. Het was hoog tijd voor vertrek van de Duitsers, want de Canadezen waren al bij de Wellebrêge in Woudsend en de NBS was al op oorlogspad in Gaasterland. Alle materialen moesten bij de kade in Lemmer worden afgeleverd waar een schip lag. De Duitsers laadden zelf het schip, terwijl er heftig geschoten werd. Na terugkomst moesten de boeren opnieuw naar Lemmer vertrekken, maar nu niet alleen met materiaal maar ook met de mannelijke militairen. De plaats Lemmer lag onder hevig vuur van geallieerden die de Duitsers de terugtocht probeerden te beletten. De Duitsers komen van alle kanten richting Lemmer. Voordat zij definitief vertrokken, werd eerst om exact 18.00 uur de voornaamste installatie met trotyl en handgranaten opgeblazen, waaronder de beide luisterapparaten, de raamantenne, de kampbunker van de centrale post en enkele kleinere bunkers.

Toen de laatste Duitser – steeds vloekend – om 24.00 uur de betonnen brug in Tacozijl was gepasseerd, lieten zij deze brug na enkele pogingen springen waardoor zij rugdekking hadden. Eerst was met één bom geprobeerd de brug te laten springen; daarna nog eens. Toen dat nog niet lukte werden drie bommen in een keer tot ontploffing gebracht. ’s Nachts staken de Duitsers vanuit Lemmer met boten het IJsselmeer over, richting Noord-Holland.

Een dag later legden Tacozijlsters al een noodbrug aan, zodat de boeren met hun paarden en wagens weer terug konden vanuit Lemmer naar hun vrije woonplaats Sondel. Ook was er een bootje aanwezig waarmee personen overgezet konden worden. ’s Morgens stonden op de kade in Lemmer alleen nog enkele kisten met munitie. Veel karren van de Sondeler boeren waren door de Duitsers in het water geduwd.


De kapotgeschoten brug bij Tacozijl. Op de brug – tot bijna in het water – staat een persoon die waarschijnlijk de overkant probeerde te bereiken. Rechtsboven ligt Lemmer. (Foto afkomstig uit gemeentearchief Gaasterland)
Inventaris van het verlaten radarkamp op 17 april 1945


INVENTARIS RADARKAMP “ EISBÄR” SONDEL 17 APRIL 1945
Als hoofd van de NBS sectie 12, district IV, maakte de heer Benjamin H. Steegenga uit Balk een punctuele inventarislijst op van de buitgemaakte goederen.

3 lampen 1 buitenband 1 vaas
1 piano 2 houten stellages 2 damesmantels
1 schrijfbureaus 2 naaimachines 10 schrobbers
1 schoenrekmachine 1 complete koelkast 11 oude emaille pannen
2 koelcellen 3 braadpannen 4 kleine borden
1 stamper 12 grote emaille schalen 2 crapauds
22 aardappelschalen 4 juskommen 1 rugzak
4 melkkokers 6 koffiepotten 1 melkkannetje
2 grote teilen 2 stoomketels 25 dekenzakken
1 benzinevat 4 losse rollen draad 3 blikjes
1 stoommachine 1 zoeklicht 5 glazen karaffen
1 bus munitie (lichtgeschut) 4 kookplaatjes
1 kolenkit 1 kruiwagen 3 capes
1 geweerrek 2 benzineblikken 2 damestasjes
12 verfbussen 2 grote turfkisten 1 glazen kruik
20 schoppen 4 strokussens 2 tonnen
4 handschrobbers 5 bureaulampen 5 strokussenzakken
2 kolenkitten 13 ballonlampen 15 turfbakken
1 gehaktmolen 44 schoteltjes 1 glazen vaas
2 stormlantaarns 4 ligstoelen 5 bureaulampjes (kapot)
49 jassen klerenhangers 27 overjassen
1 luidspreker gasmasker 1 zeil
messen, vorken en lepels 1 slijpsteen 3 lappen stof
1 spanzaag Hoeveelheid elektrische artikelen 3 ramenwissers
gasmaskerartikelen 2 weegschalen en gewichten 9 kleine kolenscheppen
2 opscheplepels 2 grote houten lepels 3 juskommen
11 soepterrines Aantal schotels 40 gloeilampen
5 dekschalen 3 gamellen 37 broeken
1 aanrecht 8 afwasbakken 1 borstel
2 kussens lege draadrollen 108 stoelen
1 rol kabel 13 rollen draad 57 kisten
1 ladder 1 kolenkist 1 ijzeren kist
14 koffers w.o. beschadigde 1 hondenhok 3 hoekbanken
1 keukenwagen 1 kist met hulzen 28 spiegels
12 pikhouwelen 1 rubberboot 1 boender
3 standers hoogspringers 98 dekens 2 stenen koffiepotten
7 filters 29 kopjes 2 wastafels
3 vaste wastafels 5 waskasten 2 werkbanken
52 tafels 2 damesrokken 12 fauteuils
18 kachels 1 bontmantel 5 brandblusapparaten
41 waterkannen 3 vloerkleden 13 banken
4 vuilnisemmers 4 kleine vegers 114 kribben waarvan 2 niet-compleet
31 strozakken 8 wijnglazen 25 strozakken(leeg)
83 borden 6 eetschalen 4 lantaarns
6 papiermanden 1 stofzuiger 4 manden
2 blikken kisten damesondergoed 2 bureaus
25 wasblikken 3 peper- en zoutstellen 64 kasten
12 emmers



Al snel na het Duitse vertrek, bezette de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S.) op de morgen van de 17e april 1945 het kamp. De weersomstandigheden waren nog mooier dan de dag ervoor. De NBS-ploeg was er al omdat verzetsleider Benjamin Herres Steegenga via de telefoon op de hoogte gebracht was dat omwonenden van het kamp al ““bezig” waren geweest. ’s Middags zag Steegenga vanuit de richting Nijemirdum de Canadezen in rupsvoertuigen het kamp binnentrekken. Hier werd een onbeschrijfelijke chaos aangetroffen, waaruit de levenswijze kon worden opgemaakt van het ““Herrn Volk” en hun overhaaste vlucht. Het eten stond bijvoorbeeld nog op tafel en er was een onnoemelijk groot aantal persoonlijke eigendommen achtergebleven. Koffers, kleding, dagelijkse gebruiksvoorwerpen enz. Dat alles lag in de grootste wanorde in de bunkers. De chaos werd vergroot doordat hier en daar nog door de Duitsers een handgranaat in de bunker was gegooid. Ettelijke radio’s, schrijfmachines en accordeons werden in vernielde staat aangetroffen. Op een vernielde schrijfmachine was duidelijk een voetafdruk te zien. Uit de namen en de rangen die op de verschillende kribben voorkwamen, bleek dat in de bunkers (nachtverblijven) van de manschappen de mannen en de vrouwen gezamenlijke slaapplaatsen hadden. Diverse trucbommen werden ontdekt en onschadelijk gemaakt, dankzij een korporaal van de voormalige Nederlandse Genie die hier als kampcommandant fungeerde. In de dieselmotor – voor het opwekken van stroom – werd een trucbom gevonden van 3 kilo springstof. Deze was verborgen geplaatst en met een zelfontsteker verbonden aan het vliegwiel.


Bij het aanslaan van de dieselmotor zou op hetzelfde ogenblik de bom tot ontploffing komen. Dit was maar een van de vele voorbeelden. Op de meest onmogelijke plaatsen werden er trucbommen ontdekt.

Behalve twee parabolische Würzburgapparaten stond er in de omgeving van een radarstation ook een Freya-apparaat. Gelukkig was de opruimactie zonder ongelukken geslaagd. Hiernaast de unieke foto van het Freya-apparaat in Sondel, dat vrijstond op een der bunkers. Onmiddellijk na de bevrijding (17 april 1945) was deze foto gemaakt door de onderduiker J.H. de Baas. Buurtgenoten die voor het eerst het kamp betraden, lieten zich als overwinnaar fotograferen. De hoogste man op de brokstukken is Gerrit Mulder, getrouwd met Klaske Deinum. Gerrit was huisschilder van beroep en in Nijemirdum geboren. Hij verhuisde later naar Tjerkwerd.

De draaiende antennes maakten geen lawaai. Omwonenden wisten van het verband tussen vliegtuigen en de antennes, want als de antennes gingen draaien, dan bleken er vliegtuigen in aantocht te zijn.

Direct na de bevrijding van het kamp begon men – met behulp van burgerwerkkrachten – enige orde te scheppen en een aantal bunkers klaar te maken voor de ontvangst van N.S.B.-‘ers en andere “foute” Nederlanders. Al op de eerste dag van de bevrijding werden al bekende “foute” Gaasterlanders opgepakt en naar Sondel overgebracht. Het bewijs daarvoor was niet zo moeilijk omdat er bij de gemeente Gaasterland een lijst was waarop de NSB-afdeling Gaasterland zelf zijn 14 leden had bekendgemaakt. Dat was gebeurd in 1942 naar aanleiding van de telefoonsabotage op de Duitsers in Nijemirdum waarbij Gaasterlanders in totaal een inkomensafhankelijke boete kregen van tienduizend gulden (€ 4500,00). De Duitsers bepaalden dat de leden van de NSB waren vrijgesteld van betalen en daarom was de lijst door burgemeester Schwartzenberg opgevraagd. Uiteraard werd aan het gevraagde voldaan en ingeleverd. De gemeenteambtenaren hadden de lijst goed bewaard en haalden het weer naar boven op de bevrijdingsdag. De Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten uit Gaasterland sloot de collaborateurs en leden van de NSB uit Gaasterland op in dit kamp.

Daarbij was ook de zuivelfabrieksdirecteur uit Balk met zijn beide dochters die openlijk relaties hadden onderhouden met Duitse militairen van kamp Sondel. Nog twee Balkster gezusters werden als moffenmeiden naar het kamp in Sondel overgebracht. Op nadrukkelijk verzoek van de kampcommandant werden de dames niet kaalgeschoren. Wel was de bewaking zeer streng. Enkele bewakingsleden hadden daar moeilijkheden mee omdat het de eerste dagen nog mensen uit eigen dorp of omgeving moesten bewaken. Een van de NBS-bewakers was een middenstander uit Balk. Hij had daar soms problemen mee omdat er enkele dorpsgenoten bij waren. Zo was er ook een dame uit Balk opgesloten die hij naar de W.C. moest begeleiden en daarbij op gepaste afstand op wacht moest blijven staan.

De gevangenen mochten nu de rommel opruimen die door hun Duitse kameraden waren achtergelaten. Ook kregen zij de opdracht alles weer te herstellen en te verbeteren, waardoor zij hielpen aan de opbouw van hun “woonplaats” voor de komende jaren.

 

Zo snel mogelijk na de bevrijding werden over de gehele provincie Friesland 11 Bewarings- en Interneringskampen ingericht voor NSB’ers en andere politieke delinquenten. Daarvan waren er twee in Leeuwarden (Ericadorp en het vliegveld), Heerenveen (Crackstate), Harlingen (Barka), Wolvega (Wierda), Nes (Ameland), Hemrik (Sparjebird) en Sondel. Twee kampen in Leeuwarden (Arendstuin en Huis van Bewaring) en Sneek (Gevangenis) waren alleen in de periode van het Militair Gezag in gebruik geweest. Bij ingebruikname van Kamp Sondel werd direct aangetekend dat al het aanwezige nog Duitse materiaal tot oorlogsbuit zou worden gerekend. De grondeigenaren van het kamp hadden nimmer huur gekregen voor hun landerijen en waren ook nimmer verbintenissen aangegaan. Daarom werden de eigenaren nu gecompenseerd. Dat waren H. Kramer en P. Boomsma uit Sondel; S. Dooper uit Ruigahuizen; G. Jaarsma uit Nijemirdum, D.J. Tuinier uit Oudemirdum en M. Bangma uit Sondel. Vanaf 1 mei 1945 was er een officiële staf benoemd in het Bewarings- en Interneringskamp met de naam “Sondel” te Sondel.



De staf stond onder verantwoordelijkheid van de D.G.B.R., de afkorting van Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging. Ieder kwartaal werd er streng gecontroleerd door middel van boekhoudrapporten. Tot commandant werd benoemd de heer M. Spaans uit Sneek. Als zijn plaatsvervanger werd de heer M. Attema uit Woudsend aangesteld. Johannes Petrus Reehoorn uit Sneek werd hoofdadministrateur en Evert Christiaan Thomas uit Sneek zijn plaatsvervanger. Abe Brandsma uit Sneek kreeg de benoeming tot menagemeester en Annie C. Bijlsma uit Sneek als verpleegster. Tenslotte werd Albert Venema uit Wijckel de chef-kok. Er kwamen in totaal 60 - 80 hulppolitiemannen te werken die zowel in- als buiten het kamp de gevangenen moesten begeleiden bij hun werkzaamheden.

Die hulppolitie werd ingezet bij landbouwwerkzaamheden in de omgeving en in de Noordoostpolder. In september 1945 waren in die polder 170 geïnterneerden aan het werk. De boeren konden de mannen inhuren voor aardappelrooien. Dat werk moest met de hand gebeuren want er was alleen een machine om de aardappelen uit de grond te lichten. Boer Kerst Bangma uit Nijemirdum haalde in die periode 20 man op met 2 wagens om mee te helpen.

Verder werd graafwerk gedaan voor de P.T.T.; het opruimen van puin, het meewerken in de bietencampagne; het visfileren en het stobbenrooien voor de gemeente Gaasterland. Bij dat laatste zware werk werden 100 gevangenen ingezet. Daarom kregen die extra rantsoenen. Verder moest men in het kamp zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn en maakte men gebruik van de aanwezige beroepen. Er was een klompenmaker, een schoenmaker; een kleermaker, een smid, een dokter en verder kappers en schilders. De gemeente Gaasterland had 18 april 1945 zijn lijst al ingeleverd en in Sloten werd op 1 mei 1945 een lijst van “verkeerde” personen gemaakt. Er stonden dertien namen op. Naast een uitgebreide familie stonden er twee namen bij van niet-autochtone Slotenaren Er stond een ziekenverpleger bij uit Zeist die voor de Nederlandse Arbeidsdienst had gewerkt en een man van 34 jaar die in Zaandam woonde. Op de lijst stond ook een vrouw die een kind van 11 maanden had en een jongedame die verloofd was met een Oostenrijkse Duitser uit Kamp Sondel. Tijdelijk burgemeester H.B. van der Goot van Gaasterland verstuurde 15 mei 1945 een lijst met 19 namen aan de Militaire Commissaris in Sneek.


Het betrof een lijst van “vijanden of landverraders, ingeschreven in het bevolkingsregister dezer gemeente en thans in arrest”. Verder werd er in de begeleidende brief geschreven dat het financiële vermogen van deze negentien personen overeenkomstig de voorschriften van de Nederlandse Regering onder beheer waren gesteld. Burgemeester Halbe Bearnt van der Goot verzond op 17 mei 1945 een nieuwe lijst naar de Militaire Commissaris met nog eens 27 namen. Op deze lijst stonden gearresteerde NSB’ers en landverraders.

In de lijst waren 11 namen van personen opgenomen die in Gaasterland verbleven maar hier niet woonden. Gaasterlands burgemeester Van der Goot deed op 7 juni weer van zich spreken door een nieuwe opgave te verstrekken aan de Militaire Commissaris in Sneek van gearresteerde NSB’ers en landverraders. Het was een aanvullende lijst met dertien namen. Zij werden na 17 mei 1945 door de P.O.D. (Politieke Opsporingsdienst) gearresteerd. Verder werden er acht namen doorgegeven van personen die huisarrest of meldingsplicht gekregen hadden. Een lijst van in beslag genomen gelden van NSB-leden was toegevoegd. Van alle NSB’ers werden de kastegoeden vermeld bij de Boerenleenbank, Rijkspostspaarbank, contanten en schuldbekentenissen. De lijst werd overgedragen aan de bewindvoerders van de gearresteerden.

Er kwamen in Sondel steeds meer gevangenen bij. In 1945 werd maandelijks gerapporteerd hoeveel geïnterneerden er op de eerste dag van de maand waren. Op 1 juni 261; 1 juli 287; 1 augustus 409; 1 september 434; 1 oktober 428; 1 november 454; 1 december 537 en 31 december 518. In Sondel schommelde het aantal gevangenen. Als voorbeeld gold de geïnterneerde Dirk Kerst Koopmans uit Oudemirdum en later Balk. Zijn eerste gevangendatum was 17 april 1945 in Sondel. Na enige tijd volgde de verhuizing naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden voor verder verhoor en berechting. Na de uitspraak werd hij naar Sondel teruggeplaatst. Dat leverde huisvestingsproblemen op werd hij doorgestuurd naar Westerbork.

Er was duidelijk dringend meer verblijfruimte nodig. Die ruimte werd gevonden in de verplaatsing van 4 leegstaande barakken uit het kamp van de Nederlandse Arbeidsdienst uit Workum. Het waren 3 zgn. werkersbarakken en 1 rustkamerbarak. De kosten waren voor die tijd niet mals met f. 9374,50 (€ 4200,00) inclusief lakens, slopen, handdoeken en beddezakken.


In het kamp kwamen plotseling veel ziekteverschijnselen voor. Aan 58 personen werden vanaf 26 mei 1945 extra rantsoenen toegekend. Er werd aan drinkwatervergiftiging gedacht. In het Sneker ziekenhuis werden door dokter Spaander watermonsters onderzocht en tot zolang de uitslag niet bekend was, werd er geen water aan de gevangenen gegeven maar dure volle melk. Op 1 juni bleek dat de ziekteverschijnselen niet afkomstig konden zijn uit het drinkwater en kreeg commandant Spaans opdracht met de dure volle melk te stoppen en gewoon weer water te verstrekken. Eind november 1945 bleek dat de gevangenen nog steeds dure volle melk kregen en pas toen liet commandant Spaans dat direct stoppen. Hij verklaarde die brief van 1 juni niet gezien te hebben.

 

De Leeuwarder Courier publiceerde op 16 juni 1945 een verslag van een visite aan Gaasterland en dan voornamelijk aan Kamp Sondel. Het verslag wordt hieronder onverkort weergegeven.

“Al is er in de afgelopen winter in Gaasterland door de burgers veel hout gekapt, toch is deze schone en in Friesland zo uitzonderlijke gemeente in genen dele ontluisterd. Wie haar bezoekt, — het zullen er deze zomer nog weinigen zijn, — verheugt zich nog in de landelijke rust der korenvelden, in de statige waardigheid der oude lanen, in de frisse bosgeuren, in het vrolijk slaan der vinken. De oorlog schijnt aan deze grietenij voorbijgegaan te zijn. Twee dagen later bevrijd dan het centrum en Noorden van Friesland, heeft zij het er toch niet zwaarder om gehad. De ontruiming is praktisch geruisloos verlopen en de N.B.S. heeft hier dan ook een uiterst lichte taak gehad. De emotionele Gaasterlander kan mogelijk zijn fantasie nog eens laten werken over al wat in 't bos verborgen zat, op waarheid berust die werking echter niet. ... Gaasterland lijkt stil en leeg nu.

De Boereskoalle" (Boerenschool in Rijs) is ook alweer door de kustwacht ontruimd en wacht op haar nieuwe (of oude?) bestemming. Het werklozenkamp op Elfbergen, aan zovele Friese jongeren bekend, is afgebroken; de mooie klokkenstoel bestaat niet meer. Het kamp van de Arbeidsdienst wordt thans bevolkt door evacuees. Kippenburg ligt in idyllische vrede te wachten op aanvoer van frisse dranken en pittige sigaren. Maar er is één plaats, die thans een sensatie, een gevoel van nieuwsgierigheid opwekt bij iedere Gaasterlander en vreemdeling: het interneringskamp te Sondel. Op het uitgestrekte terrein, waar de Duitsers hun kostbaar peilstation voor de militaire luchtvaart hadden ingericht, zijn thans meer dan 300 N.S.B.-‘ers tewerkgesteld om de chaos, zoals die door hun vrienden op 17 April was achtergelaten, tot een zekere orde te herscheppen. In de eerste dagen na de bevrijding heeft de heer Kobus hier buitengewoon goed werk gedaan.

Onder de bekwame leiding van commandant Spaans, iemand die in de illegaliteit zijn sporen ruimschoots verdiend heeft, een zeer humaan mens binnen de perken van strenge plichtsbetrachting, is hier nu een “concentratiekamp" ontstaan, dat zeker geen vakantieoord is, maar gelukkig ook geen reden geeft tot de bittere gevoelens, die dat woord bij elk beschaafd mens opwekt. Hier wordt gepoogd, gestrengheid aan rechtvaardigheid en menselijkheid te paren. Eén van die zandheuvelruggen is kaal en vrij dor, zoals Gaasterland er verscheidene heeft. In de laagte het dorpje; rondom een krans 'van boerderijen, door de Duitsers gemerkt, om het schootsveld te kunnen bepalen. Op de hoogste plaatsen twee peilapparaten, vernuftige bouwsels van groot formaat en meesterstukken van moderne techniek, door de gebruikers zelf vernietigd. Vernietigd door springstoffen, evenals zoveel andere installaties. die hier aanwezig waren, evenals een deel der bunkers en barakken. Vernietigd terwijl de rijst in de kantine nog op tafel stond.
Hier werken nu enige honderden geïnterneerden, vrijwel alleen mannelijke, aan de wederopbouw van ons vaderland. Bekende figuren uit het Friese leven treft men er onder, maar ook de “Hollanders" zijn vertegenwoordigd.

Ruim 50 bewakingsmanschappen, meest hulppolitie, houden toezicht onder leiding van enkele marechaussees. Overigens is hier zoiets als „zelfregering". De geïnterneerden zijn ondergebracht in de 18 bunkers, die nog intact zijn. Elk van die 18 groepen kiest een bunkerhoofd, die de vragen en klachten van zijn kameraden moet doorgeven aan het kamphoofd, ook een geïnterneerde, die zich dan met de kampleiding in verbinding stelt. Uiteraard zijn hier vogels van diverse pluimage aanwezig, maar ieder vindt toch zijn geëigend emplooi. Zo zagen we elektrotechnici bezig met het reviseren van motoren, zoeklichten, installaties enz. De kampleiding hoopt spoedig veel goed materiaal beschikbaar te kunnen stellen voor de overheidsdiensten, die er zozeer behoefte aan hebben. Hier wordt gewerkt, hier is tucht, maar toch hangt hier niet een doodse, drukkende sfeer.

Niemand vindt het hier aangenaam, alleen al niet om de voeding (iets minder dan het distributierantsoen) en om het zeer, zéér beperkte contact met de buitenwereld, maar het leven is er dragelijk, hoewel het voor sommige intellectuelen een zielekwelling moet zijn, niet te kunnen lezen. Ons bezoek heeft ons ervan overtuigd, dat hier zeer praktisch en nuttig gewerkt wordt, dat er geen Duitse methoden nagevolgd worden en dat de leiding in goede handen is. P”.


Van een geïnterneerde is een verhaal bekend geworden dankzij het Tv-programma “Andere Tijden”. Het was het verhaal over een echtgenote van een NSB’er. Jelle Brouwers en zijn echtgenote Gre zijn bij de bevrijding opgepakt als NSB’ers in Leeuwarden. Gre werd direct weer vrijgelaten maar haar man werd veroordeeld. In het verhaal werd een kort moment stilgestaan bij zijn internering in het Kamp Sondel. In de briefwisseling tussen Jelle en zijn vrouw Gre werd duidelijk wat Jelle in Sondel moest doen en dat de voedselverstrekking nog niet zo slecht geregeld was.

“Een keer is Gre met twee kinderen naar Sondel gereisd. Daar zit Jelle het langst. Het is een soort bunkerpark, waar de Duitsers in de oorlog een luisterpost hadden gevestigd, die radioverkeer moest opvangen. De bunkers zijn zo degelijk dat ze na de oorlog nooit gesloopt zijn, het is decennia een vakantiepark geweest waar school- en voetbalkampen werden gehouden, in de tijd dat die nog met een vochtige bunker toe konden. Als Gre in 2001 terugkeert naar Sondel is ze geschokt door de omstandigheden waarin haar man destijds moet hebben geleefd. Hij moest daar stenen bikken, weet ze uit zijn brieven van destijds. Het eten was er niet eens zo slecht. In een brief van 13 januari 1946 staat: "'s Morgens en 's avonds vier sneden wittebrood met theesurrogaat. 's Zondagsavonds jam op het brood. Elke middag rats, vrijwel vetloos. Hiervan kun je echter zoveel krijgen als je wilt. De kost is dus erg eentonig, doch hongerlijden hoeven we niet. Voor een paar nachten droomde ik dat jij met de auto voor de poort stond om mij op te halen. Je had Rietje en Anneke bij je. Ja, dromen zijn bedrog, hè."

 

Mededeling in Friesch Dagblad van 22 augustus 1945:

GEVLUCHTEN UIT KAMP SONDEL

M. en v. d. Sch. hadden kans gezien het kamp Sondel te ontvluchten. De Sneker politie heeft hen te pakken gekregen, zodat zij niet lang van hun vrijheid konden profiteren.”
In Leeuwarder Courant van juni 1946 was te lezen dat dinsdagmiddag 4 juni 1946 gedetineerde B. uit Wijckel kans had gezien het kamp te ontvluchten. Zijn vrijheid duurde slechts kort omdat hij reeds dezelfde avond weer in verzekerde bewaring werd gesteld dankzij de activiteit der politie
In het kamp zei gevangene Jac. H. op 2 januari 1946 ernstig mishandeld te zijn door de Rijkspolitie binnen het bewakingspersoneel. Dat was althans de klacht die door het slachtoffer bij de kampleiding was ingediend en doorgestuurd was aan de inspectie van de Directeur-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging. Het slachtoffer hoorde nooit iets over de behandeling van zijn zaak en trok exact twee jaar later aan de bel. Het slachtoffer had in 1946 naar het ziekenhuis in Sneek gemoeten wegens een hersenvliesontsteking. De behandelende geneesheer verklaarde schriftelijk dat hij niets van een mishandeling had kunnen constateren. Het onderzoek had enige tijd geduurd want de houding van het slachtoffer was dusdanig dat er geen normaal gesprek kon worden gevoerd met de onderzoekers.
Het onderzoek mocht wel enige tijd duren schreef de inspectie want “hij hoeft geen Duitse methoden te verwachten”. Kampcommandant Spaans rapporteert tussentijds dat hij het slachtoffer kent uit zijn politieperiode en dat H. daarin als zeer ongunstig bekend stond. Hij had o.a. twee SS’ers helpen te ontsnappen waarvoor hij celstraf had gekregen. Uiteindelijk kwam op 2 februari 1948 het rapport van de heer H.H. Reis als rapporteur van de Algemene Inspectiedienst. Hij adviseert de strafzaak als afgedaan te beschouwen omdat slachtoffer niet in beroep wil gaan. Op 18 februari 1948 deelt het waarnemend Hoofd van de Algemene Inspectie mee de zaak inderdaad als afgedaan te beschouwen.
Eén keer is er een klacht ingediend tegen twee bewakers omdat zij met hun dienstwapens gejaagd zouden hebben op waterwild in de Grote Brekken. De klacht bleek volkomen ongegrond. Het bleek om twee marechaussees uit Sloten te gaan die in hun vrije tijd een jager met jachtakte hadden vergezeld.
Op 22 maart 1946 werd om 12.00 uur in Kamp Sondel ontdekt dat gevangene Doede Martens Kok uit Lemmer zichzelf van het leven had beroofd. (zelfdestructie). De wachtmeester Klaas Walda had de overlijdensaangifte gedaan bij de gemeente Gaasterland. In 1917 was de benoeming van Kok tot gemeenteveldwachter en daarna klom hij op tot chef-veldwachter. Het NSB-lidmaatschap van Kok is nooit definitief vastgesteld. Kok verleende assistentie bij het oppakken van Joden. Maar ondanks zijn minder gunstige reputatie had hij enkele onderduikers geholpen aan onder meer identiteitsbewijzen.
In afwachting van zijn verhoor pleegde hij zelfmoord. In het proces-verbaal nummer 1337 d.d. 13 juli 1945 ontkende Kok tegenover de politieke opsporingsdienst dat hij zich schuldig had gemaakt aan het opsporen van onderduikers. Er waren al eerder rechtszaken geweest en Kok kende de uitslag van deze rechtszaken. Hij was van de uitspraken erg geschrokken en vooral van de opgelegde straffen: langdurig werken in de Limburgse mijnen. Dat angstbeeld had geleid tot zijn zelfmoord, zo luidde de officiële lezing.
Een inwoner uit Gaasterland is een jaar in Sondel opgesloten geweest omdat hij 2 keer lid geweest was van de NSB. Zijn gehele verhaal - en het verblijf in Sondel – is HIER te lezen Hij vertelt hierin ondermeer over zijn verblijf in het Kamp.
In de Leeuwarder Courant van 7 januari 2023 is bij het verhaal over het verraad van Gerben Bootsma uit Lemmer nog een alinea te lezen met een verklaring van een inwoner uit Zaltbommel: “In Kamp Sondel werd eens een man zwaar mishandeld door een opperwachtmeester uit Oppenhuizen. Ook toen het slachtoffer gevallen was, bleef de opperwachtmeester doorgaan”. De oppassers waren leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. De NBS werd later werd omgevormd tot het nieuwe Korps Hulppolitie.

 


SLUITING VAN HET KAMP
Zaterdag 30 november 1946 was de officiële sluitingsdatum van het Bewarings- en Interneringskamp “Sondel” te Sondel. De Dienst Directoraat-Generaal van Bijzondere Rechtsvordering had de gebouwen gehuurd tot 1 december 1946 en niet verlengd. Op 14 oktober 1946 was bijna iedereen al vertrokken. Er waren extra tribunaalrechtbanken ingezet zodat de berechtingen snel konden worden gehouden. Ook waren er mensen met alleen een boete naar huis gezonden en vrijspraak uitgesproken omdat het “vergrijp” te klein was geweest. Voor langdurige straf werd de persoon naar een officiële gevangenis overgebracht.

In het laatste inspectierapport was te lezen op welke wijze alle overtollige goederen werden verdeeld. Mooi is te lezen waar de levensmiddelen en de zeep naar toe gingen zodat een overzicht wordt verkregen van wat er dagelijks voor de gevangenen op tafel kwam te staan. Er werd besloten de goederen te verdelen over het kamp Sparjebird in Hemrik en de rantsoenen gingen naar het distributiekantoor in Balk.

Op 24 oktober 1946 vond de overdracht plaats:

Sparjebird Sparjebird Distributiekantoor Balk
Koffiesurrogaat Tarwebloem Brood
Theesurrogaat Mosterd Tarwebloem
Gortmout Custard Koffie
Gr. erwten Br. Bonen Vlees
Koffiestroop Gort Melk
Gedr. Boerenkool Soepen Eieren
Snijbonen Puddingpoeder
Uien H.H.zeep

 

 

Er bleven nog 6 gevangenen werken in de opruimploeg. Voor hen bleven er voorraden staan. Op 15 november 1946 was er nog over:
Koffie, Margarine, Gortmout, Zout, Bruine Bonen, Gortgries, Custard, Scheerzeep.

 

Uit het laatste inspectierapport kwam veel meer informatie naar voren over de dagelijkse gang van zaken. Het personeel dat tot het einde op 15 november op de loonlijst stond:

De commandant had alleen een toelage. Hij was op 1 mei 1946 op eigen verzoek als commandant ontslagen. Waarschijnlijk was hij vanaf die datum niet meer dagelijks aanwezig.

Commandant Spaans 24-11-1904 f. 110,84
Administratie

Chef-Administrateur Johannes Petrus Reehoorn 14-05-1921 f. 250,00
Plv.administrateur Anthonie van der Meulen 22-10-1924 f. 150,00
Schrijver W. Helder 06-04-1926 f. 100,00
Voedingsafdeling.

chef-kok Albert Venema 26-02-1903 f. 225,00
menagemeester P.K. van der Wal 21-06-1923 f. 150,00
Vervoersafdeling.

Sake de Vries 18-06-1920 f. 175,00
Medische verzorging

arts Jan Herman Hattink 25-01-1910 f. 145,00
verpleegster Boersma 04-09-1924 f. 125,00
Geestelijke verzorging

Kamppredikant Pieter Verdam 26-01-1920 f. 66.66
assistent Albert de Kleine 04-02-1915 f. 55.55
Kampgeestelijke Hermanus A. Wieggers 06-04-1926 f. 66.66

Het totaal aantal interneringsdagen per periode:

17 april -31 december 1945…………..96.250 dagen

1 januari – 31 maart 1946…………….43.040 dagen

1 april 1946 – 30 juni 1946…………..35.912 dagen

1 juli 1946 – 15 november 1946…… .30.845 dagen

Sondel bleek tot één der grotere kampen behoord te hebben. In de Leeuwarder Courier werden de aantallen genoemd per 1 juli 1946 van personen die in Friese interneringskampen verblijven. Sondel stond op de 3e plaats van hoogste aantallen:

Vliegveld Leeuwarden 643
Harlingen (Barka) 549
Sondel 374
Wolvega (Wierda) 293
Ericadorp 209
Heerenveen (Crackstate) 162
Leeuwarden (Gevangenis) 72
Hemrik (Sparjebird) 48
Aan deze cijfers is te zien dat de rechtspraak na 1 januari 1946 op gang kwam door zowel vrijspraak als overbrenging naar gevangenissen. Als bv. 96.250 dagen wordt gedeeld door 250 dagen, dan kom je uit op een bezetting van gemiddeld 385 personen per dag. Na de sluiting gingen nog barakken naar vliegveld Gilze-Rijen en die brengt ze op een bepaald moment naar de strafgevangenis in Breda. Het laatste inspectierapport schreef op 2 december 1946: “Resumerende kan van dit kamp vastgesteld worden dat de voedingenadministratie op ordentelijke en secure wijze is gevoerd. Met de liquidatie zijn belast: de commandant M. Spaans (sedert juni 1945); de administrateur J.P. Reehoorn (sedert oprichting kamp) en de managemeester P.K. van der Wal, die opdracht hadden de afwikkeling per 30 november 1946 te beëindigen”.


Op 7 november 2023 stuurde Gerb Reehoorn vanuit Amerika 3 prenten die hij in vader Johannes Reehoorn zijn verzameling had gevonden. Zijn vader heeft nooit iets verteld over de oorlog. Gerb zelf was in 1951 geboren en zijn ouders waren in 1952 naar Amerika vertrokken. Zijn vader in 1921 Sneek geboren. Een week na de bevrijding was Reehoorn naar Kamp Sondel gegaan. In 1948 trouwde hij met een mevrouw de Vries en zij vertrokken naar Apeldoorn. In Amerika werd zijn beroep zelfstandig accountmanager. Er is een dochter in 1949 in Apeldoorn geboren.

 

Deze prent had waarschijnlijk te maken met zijn functie als administrateur. Zijn hoofd en benen zijn gemaakt als parodie op de achternaam Reehoorn. Er werd proces-verbaal opgemaakt en een politieman bracht daarvoor berichten aan. De afkorting N.S.B wijst op de gevangenen die lid waren geweest van de Nationaal Socialistische Beweging.

 

 

 

WAT GEBEURDE ER NA 1 JANUARI 1947
Twee jaar lang zou niets met het complex in Sondel gebeuren. Daarna richtte fouragehandelaar Jan Boomsma uit Nijemirdum begin 1949 een stichting op en kocht hij het complex van de Stichting Oorlogsbuit. In de tijd van de naoorlogse Wederopbouw was dit een mooie activiteitenprikkel.


De Nederlandse Heidemaatschappij en de Dienst Uitgestelde Werken (DUW) hadden het terrein hiervoor klaar gemaakt. Het geheel van 18 bunkers en 3 gebouwen werd omgeturnd tot een Christelijk Vakantiecentrum voor groepsverblijf en kampeerders en meest jeugdigen die in georganiseerd verband in de bunkers vakantie vierden. Bekend werden de voetbalkampen die door de FVB/KNVB werden georganiseerd. Zangfeesten, filmvertoningen, fietstochten, toneelavonden, openluchttheater en 800 kampvuren, met gitaarmuziek door Jaap Mulder zelf, werden regelmatig gehouden. Gemiddeld bezochten 25.000 meestal protestantse vakantiegangers het kamp. Weinig Rooms-Katholieken hebben zich er laten zien.

In die tijd stelden men nog niet zoveel wooneisen. De kleinste bunkers hadden drie kleine ruimtes van 10-12 meter en de iets grote bunker hadden 4 ruimtes. De vroegere cellen werden woonkamer; er kwam een slaapkamer in en een keuken. De bunkers moesten bovendien betreden worden via traptreden die tot ongeveer 70 centimeter naar beneden liepen. De vertrekken waren koud en vochtig, maar de woningnood noopte tot bijzondere woonplekken. De bewoning was niet vreemd want zij konden het terrein goed in de gaten houden.


Chef-kok Albert Venema woonde vele jaren vanaf november 1945 met vrouw en 3 kinderen op het terrein om uiteindelijk naar Wijckel te verhuizen.

Sondeler Watze Visser vond van maart 1949 tot juni 1950 tijdelijk onderdak met vrouw en kind. Zo woonde er het 3-persoonsgezin van Sake de Vries. Zij gingen 20 augustus 1947 naar de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Het 4 persoons tellende gezin van Willem G.J. Dijk woonde er van november 1946 tot juni 1948. Willem vertrok alleen naar Canada en zijn achterblijvende vrouw met 2 kinderen vertrokken naar Hillegom. Durk Mous vertrok ook naar Canada met vrouw en kind. Zij hadden er van 10 mei 1947 tot 9 augustus 1948 gewoond.

Ook het 4 persoons tellende gezin van Tjeerd de Jong woonde er in de periode van 14 juli 1948 tot 22 oktober 1949 waarna zij in Harich een huis vonden. Sake Bergsma woonde vanaf 15 oktober 1948 met zijn 4-persoonsgezin een half jaar op het terrein. Arnoldus de Winter vond tijdelijk onderdak met vrouw en kind van mei 1950 tot december 1951. De nieuwe woonplaats werd Wijckel. Jan Gerrit van der Werf en zes gezinsleden waren eveneens kampbewoners van oktober 1949 tot november 1952.

In het begin liep de verhuur nog niet zo goed want de seizoenen waren erg kort met korte vakanties en minder financiële ruimte voor reismogelijkheden. Er werd een bijverdienste gevonden door in de wintermaanden een opslagplaats te hebben voor aardappels van boeren uit de Noordoostpolder.

Jan Gerrit van der Werf werd de eerste exploitant en bedrijfsleider. In november 1952 vertrok hij met zijn gezin naar Canada om daar hun heil te zoeken. Hendrik Mulder uit Nijemirdum nam de taken over van Jan Gerrits van der Werf. De 20-jarige Jaap Mulder kwam zelf in oktober 1952 op het terrein wonen en kocht in 1953 het complex van zijn vader en werd directeur. Hij was ook socioloog-leraar, ARP-raadslid en later lid van Gedeputeerde Staten Friesland om tenslotte burgemeester van Tytjerksteradiel te worden.

De familie Ron Schuurman kocht het complex aan in 1977 en deed dat in 1998 over de Ed Landman en zijn vrouw Jeannette van Beem. Roelof Dijkstra uit Balk werd op zijn beurt weer de opvolger van Ed Landman.


In 2004 werden de 17 bunkers afgebroken waarbij twee zijn blijven staan die vanaf de Noorderreed prima zichtbaar zijn. Die bunkers waren intussen te vochtig en te roestig geworden terwijl het ongedierte de bunkers kon binnenkomen. Het bleek ook bij de afbraak dat de bunkers slecht gebouwd waren in 1942 en 1943 en door bouwvakkers waarschijnlijk met een gevoel van tegenwerking gerealiseerd zijn. De puinresten, die na de sloop van de bunkers overbleven, werden vermalen in een puinbreker. De resten werden verwerkt tot een ondergrond voor het stratenplan in het nieuwe bungalowpark.

Hierna verrees tussen 2004 en 2007 er een recreatiepark met 40 vrijstaande bungalows en eigendom van individuele eigenaren. Ongeveer 20 hiervan worden verhuurd door professionele organisaties. De naam werd vastgesteld als “Bungalowpark Sondeler Gaast”. Later verscheen de naam “Parc Sondel”.