Vlas / vlasindustrie
Er zijn acht fases in het produktieproces van vlas tot linnen te onderscheiden, waarvan de eerste vijf het vlasbewerkingsproces vormen en de laatste drie de vlasverwerking. De acht fases zijn:
l. repelen (ontzaden van de vlasstro)
2. roten (losweken van de vezel van de houtkern) + drogen
3. braken (breken van de houtkern)
4. zwingelen (verwijderen van de houtdeeltjes)
5. hekelen (verwijderen van de houtdeeltjes) + opmaken
6. voorspinnen (licht in elkaar draaien van de vezels)
7. spinnen
8. weven
Aanvankelijk werden alle fases op het landbouwbedrijf uitgevoerd maar in de loop van de negentiende eeuw ontstaan ook bedrijven die zich gaan specialiseren in één bepaalde fase van het vlasbewerkingsproces en zijn ook het spinnen en weven een aparte industrietak gaan vormen.
In de eerste bewerkingsfase,
het repelen, wordt de vlasstengel ontdaan van de zaden waarna vervolgens het vlas geroot kan worden.
Roten is een rottingsproces waarbij door een bacterieinwerking de vlasvezels, die door een dun pectinelaagje aan het hout zijn vastgeplakt, van de houtachtige kern worden losgemaakt. Door nu het vlas in water te leggen kan de pectine door bacteriën worden vernietigd zodat de vezels vrij komen te liggen.
Na het roten wordt het vlas gedroogd en vervolgens wordt de vrijgekomen houtkern in drie fases verwijderd. Ten eerste het braken, wat inhoudt dat de houtpijp op verschillende plaatsen gebroken wordt. Als deze goed gebroken is, ziet het vlas eruit als kortgegolfde, lange haarlokken.. Om nu de houtdeeltjes te verwijderen van de vezels voor zover deze er nog niet afgevallen zijn, wordt het vlas langs messen gehaald die de houtdeeltjes er afschaven maar de vezel zelf intact laten:
het zwingelen. Hierbij ontstaan twee restprodukten: ten eerste de houtdeeltjes, scheven genoemd, die aanvankelijk als brandstof in de werkplaats werden gebruikt en verhandeld en later als grondstof voor de meubel en bouwplatenindustrie dienen en ten tweede de zwakke, gebroken en korte vezels die worden gebruikt voor grovere garens en touw. Na het zwingelen worden de vlasvezels gehekeld. Met het hekelen worden de laatste houtdeeltjes verwijderd en worden de vezels los en gelijklopend gemaakt. Dit laatste is noodzakelijk omdat na het zwingelen vezels met ongelijke lengte een soort smalle lintjes zijn gaan vormen. Het hekelen gebeurt door de gezwingelde bundels door verticale kammen te slaan en te trekken zodat de vezels 24 worden ontward en zo gesorteerd kunnen worden op lengte. Hoe langer er gehekeld wordt en hoe fijner de gebruikte kammen zijn, hoe fijner het vlaslint en daardoor het garen wordt maar hoe geringer de uiteindelijke vezelopbrengst is. Het vlaslint wordt vervolgens gebonden in zogenaamde poppen of leden waarvan vijf stuks tezamen een steen, die 2,82 kilo weegt, vormen. Het vlas is nu spinklaar. Het spinproces bestaat uit twee delen: voorspinnen en spinnen. Met het voorspinnen wordt het vlas licht in elkaar gedraaid om te voorkomen dat het bij het verdere spinnen uit elkaar valt en daarnaast zorgt het dat het lint nog gelijkmatiger en fijner wordt. Met spinnen wordt de uiteindelijke draad gevormd waarmee geweven kan worden. Het weven van linnen is in grote linnen gelijk aan dat van katoen.
Vlas (Linum usitatissimum) is een plant uit de vlasfamilie (Linaceae). Het is een gewas dat al lang verbouwd wordt. Er zijn blauwbloeiende en witbloeiende rassen. Daarnaast zijn er rassen met bruine zaden en rassen met gele zaden. De zaden van het vlas (lijnzaad) zijn ongeveer 5 mm lang. De rassen kunnen naar gebruik als volgt worden ingedeeld:
- Vezelvlas: voor linnen, al meer dan zesduizend jaar geteeld
- Olievlas: voor lijnzaadolie
Planten van olievlas zijn korter en meer vertakt dan die van vezelvlas en worden verbouwd voor de zaden waar olie uit gewonnen wordt.
Teelt
In Europa is de vezelvlasteelt voor linnen geconcentreerd in België en Noord-Frankrijk. In Normandië wordt Doudeville capitale du lin genoemd. In Nederland is Zeeuws-Vlaanderen, en was vroeger ook Noord-Groningen, een belangrijk teeltcentrum. De vlasteelt binnen deze drie productielanden is in het laatste kwart van de twintigste eeuw bijna verdriedubbeld en omvat ruim 100.000 hectare. Meer dan 70 % van het eindproduct linnen wordt tot kleding verwerkt. Het spinnen van linnen gebeurt in lage-loonlanden, in hoofdzaak in China. Vlasvezel uit West-Europa wordt gebruikt vanwege de hoge kwaliteit er van. De expansie van de productie van vezelvlas heeft bijna geheel op Franse bodem plaatsgevonden, van 25.000 naar 75.000 ha, mede door ontwikkeling van eigen Franse vlasrassen. De tijd dat Nederland toonaangevend was als exporteur van zaaizaad is voorbij. Dit is er mede de oorzaak van dat het vlasareaal daar niet explosief is gestegen.
Vezelvlas
Vezelvlas wordt geteeld om de vezel. De vezel bestaat uit een bundel van cellen, waarvan de celwanden verdikt zijn met cellulose. Om de vezelbundel zitten gelignificeerde cellen, de houtpijp.
Belangrijk is dat de plant tussen de 80 en 120 cm lang is, maar desondanks niet legert en pas zo hoog mogelijk vertakt. Vlas wordt in de eerste helft van april gezaaid. Het bloeit in juni en wordt geoogst in de tweede helft van juli.
De vlasplant wordt met wortel en al uit de grond getrokken om een zo lang mogelijke vezel te behouden. Vroeger gebeurde dit met de hand en werd het vlas in schoven gezet. Dit gaf het typische beeld van de "vlaskapelletjes": kleine bosjes drogend vlas. Tegenwoordig gebeurt het trekken meestal machinaal en wordt het vlas plat op de grond gelegd, een bewerking die in het vakjargon slijten wordt genoemd.
Dat het vlas niet onmiddellijk van het veld wordt verwijderd heeft te maken met het roten. Door dit proces wordt de pectine die het lint bindt aan de vezel verwijderd. Dit heet dauwroten. Het vlas wordt dus terug plat op de akker gelegd en moet gekeerd worden, om een egale roting te verkrijgen. Ook hiervoor zijn er aparte machines ter beschikking. Tijdens het zogenaamde keren kan het vlas ook ontzaad worden. Dit is het keerrepelen, waarbij de zaadbollen enkele dagen later bij het keren verwijderd worden. Bij het trekrepelen wordt tegelijkertijd het stro van de zaadbollen ontdaan. Het trekken geeft het al of niet ongerepelde vlas.
Bewerkingen
Tegenwoordig gebeurt het roten op het veld (dauwroten). Door het gerote vlas op machinale wijze te braken en te zwingelen (hout uit de vezel verwijderen) komt de zachte vezel vrij (lange vezel). Het overschot noemt men klodde. Deze worden dan voor verdere verwerking geperst in balen. De stukjes kern (houtpijp) worden scheven genoemd. Deze scheven worden (als toevoeging) gebruikt in meubelplaten, bouwplaten en isolatiemateriaal. Bij het zuiveren van de scheven komt nog wat vlasvezel vrij (korte vezel) dat samen met lompen wordt vermalen tot grondstof voor de papierfabricage. Hier wordt oud-Hollands papier, bankpapier of sigarettenpapier van gemaakt. Ook kan het verwerkt worden in isolatiemateriaal en producten voor vormdelen in auto's. Er komen steeds nieuwe toepassingen bij, zoals de hybride vlasvezel-carbonfiets of hechtdraad in de chirurgie.In de oude situatie werd het vlas niet op het veld gedauwroot. Het ongerepelde vlas werd opgeslagen in grote vlasschuren. Daarna werd het gerepeld. Bij het repelen wordt de zaadbol van de stengel verwijderd. Voor het verwijderen van de bast moet het vlas daarna geroot worden. Vroeger gebeurde dat in de rivier (daarom werd in België de Leie de "gouden rivier" genoemd). In Nederland gebeurde dit onder andere in de Binnenmaas in de Hoeksche Waard en het Waaltje, een dode rivierarm die door en langs de dorpen Heerjansdam en Rijsoord loopt. Ook vennen, waarvan sommigen nog steeds 'Rootven' genoemd worden, werden voor dit doel gebruikt. Later werd het rootproces ook uitgevoerd in grote betonnen bakken met meestal een inhoud van 100 kubieke meter. Daarin werd het vlas 100 uur in water van 100 graden Fahrenheit (37,8 °C) ondergedompeld. In dorpen zoals 's-Gravendeel en Rijsoord stonden tientallen van deze bakken. Dit proces leverde de mooiste kwaliteit linnen op. De vlaswerkers hadden echter nogal eens te kampen met vlaskoorts, veroorzaakt door de boterzuurbacterie die bij het roten vrijkwam. Sinds 1968 is deze wijze van werken snel teruggelopen door de concurrentie uit onder andere Rusland.
Op de vlasplant zitten evenveel korte als lange vezels, welke tegenwoordig ook droog gesponnen tot middelmatig fijne garens kunnen worden verwerkt of door middel van cotonisatie (verder ontbinden van de vezels door chemicaliën) of versnijden op katoenmachines goedkoop kunnen worden gesponnen.Na het zwingelen wordt gehekeld. Hierbij worden de vezels tot hekelband gemengd. De lange vlasvezels worden gekaard en gekamd om ze geschikt te maken voor het spinnen van fijne garens. Het vlasgaren wordt geweven tot doek en na bleking geeft dit het gebleekte linnen. De hekelsnuit, de kamresten en de andere korte vezels worden gekaard waarbij alle vezels in dezelfde richting komen te liggen en gesponnen tot lokkengaren, grove draden (vlastouw, werk of etoupe). De korte vezels, hede genaamd, worden ook gebruikt voor de productie van touw dat door twijnen of slaan verkregen wordt.
De fijnste lange vezels worden op natspinmachines (de lont loopt hier via warm water) tot uiterst fijne garens gesponnen die door het gebruikte water zoveel cohesie hebben gekregen, dat ze weinig uitstekende vezels hebben en meteen geschikt zijn om als ketting te worden gebruikt (zonder eerst gelijmd (gesterkt) te worden). Dit maakte het vlasgaren lang een ideaal kettinggaren tegenover katoen, dat in enkeldraads steeds gesterkt moet worden.
Tot in de achttiende eeuw was de vlasvezel in Europa naast wol de belangrijkste grondstof voor textiel, maar in de negentiende eeuw is hij als zodanig verdrongen door katoen. De teelt kan zich nu alleen nog staande houden met behulp van subsidies.
In het jaar 200 vóór Christus. schreef Plautus "Linnae cooperta est Gallia" Gallia is overdekt met linnenfabrieken. en Plinius de Oude. in zijn wereldbekende encyclopedie bestaande uit 37 boekdeelen verhaalt ons" dat er in zijn tijd 27 soorten vlas bestaan waarvan het Egyptische het langste is: dat het een wonder is, eene plant, die als ve'rbindingsmiddel dient tusschen de volkeren, te zien gewonnen worden uit een zezer klein zaadje, dat een tenger vezeltje voortbrengt, dat na gedeeltelijke rotting in het water, geslagen wordt tot men er een draad van bekomt zoo zacht als zijde ". De gansche wereld was verlekkerd op dit fijne weefsel, en Tribellius Pollion. latijnsche geschiedkundige en schrijver van het boek" Histoire d' Auguste" (vierde eeuw) vraagt schertsend "Of de welstand van het gemeenebest misschien afhangt van de kielen van Arras (sarrauts d'Arras),,? De Morenen weefden zeilen. en de Druiden gebruikten" Linaeis amictibus ". De Romeinen noemden deze weefsels" Laenas" woord dat volgens hun tongval" Lainas" uitgesproken werd, welks klank en beduiding ongeveer hetzelfde was als onze tegenwoordige benaminglinnen. Hoe deze Vlas- en Linnennijverheid in ons land gekomen is blijkt onzeker, maar waarschijnlijk zijn het de Saksen, (die afgezakt kwamen van de Zwarte Zee. langs de Dwina tot Riga, en van de Baltische Zee naar onze landen) die deze nijverheid voor het eerst in ons land gebracht hebben. Deze zelfde Noormannen, hebben volgens Malte Brun, Fransch geograaf, (1775-1834) vroegtijdig lreland ontdekt. Daar waren ook ontelbare linnenfabrieken terwijl in Engeland, dat in 117 J Ire!and inpalmde. er nog geen bestonden. In den loop der geschiedenis, vinden wij nog belangrijke mededeelingen aangaande het vlas en het linnen. In 682, tijdens Karel den Grooten, moesten alle huizen in zijn koninkrijk voorzien zijn van het noodige materiaal, om deze nijverheid te beoefenen. Hij wilde dat alle vrouwen leerden spinnen. Princessen en edelvrouwen waren handige spinsters, en aan de grafstede van koning Otthon's dochter, in 973 gestorven. werd een zilveren spinnenwiel opgehangen als openbare getuigenis van hare bekwaamheid als spinster. In de middeleeuwen kwam de gansche wereld in Vlaanderen linnenweefsels koopen, ter gelegenheid van kermissen, ommegangen en markten. De politie had veel werk met al die vreemdelingen, behept met hun eigenaardige gebruiken en zeden en bleek zeer dikwijls niet in staat de voorkomende geschillen op te lossen. In de XVe eeuw werd de Hanze gesticht, een handelsversbond van Noord-Europeesche steden. Zij beheerschte den ganschen Noord-Europeeschen handelen had haar zetèl te Londen. De linnennijverheid had te dien tijde in Vlaanderen zulke uitbreiding genomen, dat zij bijna haar weerga ter wereld niet kende. Merkwaardigheidshalve zij nog vermeld dat ter gelegenheid van het huwelijk van edelvrouw Beatrijs van Gavere, .met Graaf de Lava!, Fransch edelman, verschillende Vlaamsche linnenwevers mede verhuisden naar Bretagne, waar hun pnnses gIng wonen. Van 1304 tot 1320 was de welstand inVlaanderen zeer hoog, zoodanig dat hij geschat naar de leefwijze der voorname burgerij, deze van het hof van Frankrijk overtrof. De Vlasnijverheid heeft in den loop der geschiedenis, blijde en droeve dagen beleefd, maar is gebleven wat zij '5teeds was, een bron van welstand voor het volk.