Oude Nederlandse ambachten / beroepen
Vrijwel complete lijst van oude Nederlandse ambachten / beroepen met details
Aalvrouw
Vrouw, die met aal ventte (o.a. in Amsterdam) Deze vrouwen waren zeer bedreven in het levend villen van de alen.
Aannemer
O.a. aannemer van de verlichting der straten, van publieke werken e.d.
Functie bij de postdienst.
Aanplakker
Verzorgde bekendmakingen van openbare brieven, afkondigingen, ambtelijke besluiten en dergelijke door middel van aanplakking van biljetten op openbare plaatsen.
Een aanplakker werd ook wel reizende bode genoemd.
Aanpikkerateur
- Kraanhulp, ook wel aan- en afhoeker, is/was werkzaam bij het laden en lossen met behulp van een hijskraan om de lasten aan de kraan te bevestigen, of los te maken.
- Persoon, die moest zorgen dat de wagons van het spoor los- dan wel aangekoppeld werden. Staand tussen twee wagons, die aangehaakt moesten worden moest hij de koppeling tot stand brengen: Als de koppeling van de ene wagon over de neus van de andere schoof moest hij de schroefsluiting bevestigen en de luchtrem aansluiten, een en ander in samenspel met de machinist.
Aanspreker
Een persoon, die de familie en vrienden van de overledene ter begrafenis nodigt, diens dood aan de huizen aanzegt en verder met de bediening der begrafenis belast is. Hij wordt ook Nodiger, Boodschapper, Doodbidder, Lijkbidder, Groefbidder of Leedaanzegger genoemd. De titel "aanspreker" is van de vroegere gilden afkomstig. Iedere gildeknecht was de aanspreker van zijn gilde. Bij de lijkstatie ging hij, als leider van de rouwstoet, vóór de baar uit. Later, toen in de grote steden men dikwijls geen lid meer was van een gilde, waren er andere personen nodig om het werk te verrichten, wat anders de gildeknecht deed. En ofschoon het eigenlijk geen "aan-spreken" meer was, maar een bekendmaken, bleef de oude titel toch in zwang
Aapjeskoetsier
Koetsier van een aapje = huurrijtuig
Aardemeter
Controleerde de klei, vroeger aarde genoemd, op kwaliteit voor de aardewerk-industrie.
Aardetrapper
In de aardewerkindustrie mengde men verschillende soorten aarde(klei) tot de juiste kwaliteit werd bereikt. Dit mengen werd gedaan door aardetrappers. Op een houten vloer trapten zij de klei tot grote koeken. Dat gebeurde blootsvoets, zodat oneffenheden goed gevoeld konden worden.
Aardewasser
Klei, vroeger aarde genoemd, bestemd voor de aardewerkindustrie moest na aankomst eerst gewassen en gezuiverd worden. Dit werd gedaan door aardewassers, die meestal buiten de stadsmuren werkzaam waren vanwege de grote watervervuiling die het wassen veroorzaakte.
Aardewerkschilder
Voor het beschilderen hadden de pottenbakkers aardewerkschilders in dienst. Schilderen op de ongebakken glazuurlaag vereiste grote vaardigheid want de glazuurlaag zoog/zuigt de verf snel op, zodat correctie niet meer mogelijk is. Voor seriewerk maakte men gebruik sponzenNaast het pottenbakkersmerk vindt men vaak ook de vermelding van degeen die het product beschilderde. Dit was gespecialiseerd werk want de aardewerk- of porseleinschilder moest werken met kleurstoffen die tegen de temperaturen tijdens het bakken bestand waren.
Aardewerkventer
Rondtrekkend verkoper van aardewerk.
Aardmaker (walker)
Met spa werd de kleibult afgegraven en per kruiwagen naar de walkplaats gebracht; daar bracht de aardmaker de klei in lagen aan terwijl hij tussentijds water toevoegde.
Aardschieter (zie kleigraver)
Aardvletter
Schipper die met een vletschip aarde of klei vervoerde.
Een vletschip is een klein vaartuig van hout, staal of (tegenwoordig) kunststof, oorspronkelijk een platboomd vaartuig, een soort praam.
Aardwerker
Aardwerk is het verwerken van aarde of grond ten behoeve van huizenbouw, dijken, sloten/kanalen, vestingwerken enz. Een aardwerker is een arbeider, die grondwerk verrichtte. Tegenwoordig grondwerker genoemd. Het was een zwaar en slecht betaald handwerk. Bij het graven van bijvoorbeeld een bouwput stond men dikwijls tot aan de enkels in het grondwater. Het begrip "aardwerker" was tot in de negentiende eeuw nog in gebruik.
Accijnsmeester
De accijnsmeester was belast met de inning en registratie van accijnzen (belastingen).
Accishuysmeister
Zie ook accijnsmeester.
Huismeester die zich met de accijnzen (belastingen) bezig houdt.
Achterleenman
Het woord “achter” voor leenman wordt meestal weggelaten. Oorspronkelijk soldaat in dienst van een leenheer. Hij ontving geen soldij maar een stukje erfelijk land van de leenheer. De leenheer zelf was meestal ook leenman en in dienst van de graaf of een bisschop. Nakomelingen van een (achter)leenman noemden zich vaak welgeborenen.
Achtermeid
Dienstbode op een boerderij, die werkzaamheden verrichtte ten behoeve van het bedrijf. Voor de huishouding waren er de boven- en/of keukenmeid.
Adelborst
Jongeling behorende tot de adel dan wel het patriciaat, die als aspirant-officier wordt opgeleid tot officier bij de Vloot der Verenigde Nederlanden en later de Koninklijke Marine, ook in dienst van de V.O.C.
Aderlater
Zie chirurgijn
Administrateur
Administrateur van o.a. de Weeskamer. Voerde de administratie.
Admodiateur
Een soort rentmeester. Hij was verpachter van landerijen, in dienst van de Domeinen en Geestelijke goederen.
Adsisent - Assistent
Politieagent, Diender
Advocaat
Rechtsgeleerde. Voordat in het verleden iemand tot de balie werd toegelaten, werd hij eerst door de president of door een van de Raden van den Hove "eerstiglijk, getrouwelick ende sonder simulatie" ondervraagd.
Het ging hierbij om het volgende:
1. Of hij met goede manieren, verstande ende rijp en raede begaafd was;
2. Of hij uyt wettelijken huwelicke geprocreëerd was.
3. Of hij van de Christelijke Religie was.
4. Of hij gheleert was, den tijd, daertoe gheordineert, ghestudeert hebbende: ende of hij eenigh teeken van toekomende neerstigheyd is thoonende.
5. Of hij in de Rechten gepromoveert is, ende in wat plaetse hij zijnen titel verkregen heeft 1).
Vervolgens moest de advocaat de eed afleggen. Deze eed hield in "getrouwheid aan den stadhouder, eerbied voor de Magistratuur, goede zorg voor de practijk, en dat hij geen zaak zou aannemen die onregtvaardig was".
Die eed moest jaarlijks hernieuwd worden binnen dertien dagen na de eerste gerechtsdag. Een termijn, voor hen die elders woonden, met nog twee dagen verlengd, alles "op poene van een gouden carolus gulden".
Rechtsgeleerd raadsman in en buiten proces, verdediger in civiele- en strafzaken, dateert reeds uit het oude Rome.
Afbaarder
Hiermee werd de persoon aangeduid die
-die bij de schelpenvisserij oesters en mossels ontbaardde.
-in metaalgieterijen de overtollige uitsteeksels verwijderde van de voorwerpen die uit de gietvormen kwamen.
Afbraakkoper
Sloper.
Afdoender
Zie ook vilder.
Een afdoender is hetzelfde als vilder, verwerker van dode dieren. Deze beroepsaanduiding vooral gevonden in het zuiden van ons land en in België.
Aangezien het een vuil beroep was trok de afdoender zijn vuilste kleren aan. Daarom werd een haveloos en slordig gekleed iemand ook wel als afdoender betiteld.
Naast de huiden, ook van katten en honden (dit laatste o.a. om geprepareerd te worden tot kleedje), werd zo veel mogelijk van het dode dier hergebruikt.
In België wordt een afsnijder van hopranken ook wel afdoener genoemd.
Afdrager
- Persoon die in een steenbakkerij de met klei gevulde vormen van de vormer vervoert naar de droogplaats.
(vaak jongen, meisje of vrouw) - Persoon die in een glasblazerij de nog gloeiendhete producten naar een koeloven vervoert.
Affuitmaker
Maakte onderstel waarop de loop van een kanon rust en dat diende om de vuurmond tijdens het schieten stabiliteit te geven.
Aflegger, vr. aflegster
De persoon, die lijken aflegt, d.w.z. ontkleedt en ze kleedt ( bijv. doodshemd) om gekist te worden.
Afscheepster, afscheper
Vrouw, resp. man die voor het bevrachten, resp. ontschepen zorgt van vrachtschepen.
Afschrijver
Copiïst of Kopiïst. Maakte afschriften van documenten.
Afsetter
Ook afzetter, verluchter.
- Zowel het kleuren van kaarten als het aanbrengen van het schrift daarop werd in de zestiende tot de achttiende eeuw als beroep uitgeoefend. Dit afschilderen gebeurde op allerlei niveau's, waarbij hun werk zich niet alleen tot landkaarten en plattegronden beperkte. Ook allerlei ander prentwerk werd door hen van kleuren voorzien. We kennen van artistiek en technisch perfecte inkleuringen tot het routinematig aanbrengen van kleuren langs grenzen en in kartouches en kompasrozen.
In het notarieel archief 112, folio 216v, notaris J.F. Bruyningh in het gemeente archief te Amsterdam komt de tekst voor van een contract. Op 1 januari 1609 verbindt Carel Gallier (met zijn jongen) zich voor een jaar met Jacob Morgenrood te Amsterdam om het "afzetten off d''affschilderinge van alderley cunste, caerten, globes en hetgeen daartoe behoort" te leren. Dit in werkweken van dinsdag tot zaterdagavond van 's morgens zes uur tot 's avonds acht uur! - Persoon die houten of stenen beelden beschilderde zoals de religieuze beelden, die een belangrijke rol vervulden in het Rooms-Katholieke leven
Afslager
Persoon, die bij een openbare verkoping belast is de afslag te regelen. Het afslagerschap behoorde in het verleden tot die ambten, waarmee mannen van aanzien zich graag lieten bekleden.
Alchimist
Beoefende een primitieve vorm van scheikunde. Hij probeerde onedele metalen om te zetten in goud o.a. door middel van de steen der wijzen. Als voorloper van de chemie was de alchimist van belang voor het opdoen van praktische kennis. De alchimist werd verdrongen door de natuurwetenschappen.
Alias
Liefhebber, speelman
Altarist
Zie vicaris.
Aluinmaker, -koker, -zieder
Bereider van aluin. Dit kon/kan gewonnen worden uit in de natuur voorkomende mineralen als aluinschilvers of worden vervaardigd door het vermengen van klei of bauxiet met zwavelzuur. Aluin in opgeloste toestand werd gebruikt door papiermakers en leerlooiers, in de verfindustrie als beits. Verder als gorgeldrank of in de vorm van aluinstaafjes waarmee men de huid na het scheren behandelde.
Ambachtsbewaarder
Lokale bestuursfunctionaris van een kleine bestuurskring(ambacht = vrije heerlijkheid)Ambachtsheer
Hij bezat het recht van lage jurisdictie en de heerlijke rechten in zijn ambacht.
Die rechten waren o.a. het aanstellen van een schout, het recht van tol, jacht, (wind)molens, visserij, eendenkooi, zwaandrift, aanwas enz.
Gewoonlijk voerde de ambachtheer de naam van zijn heerlijkheid achter zijn geslachtsnaam.
Ambtbode
Bode in dienst van de ambtman.
Ambtman
Een ambtman (amtmann) was beheerder van het landgoed van een vorst of andere heerser. Hij zag toe op het onderhoud, het kappen en verwerken van het hout en was belast met het innen van o.a. de woudpacht. Het gebied dat hij beheerde werd wel ambtmannie genoemd.
Ook: persoon in dienst van de overheid, belast met de rechtssspraak in een bepaaald gebied.
Ambtmansdienaar
Persoon in dienst van de Ambtman.
Ansjovisvisser
In de Schelde werd o.a. door vissers uit Bergen op Zoom speciaal op ansjovis gevist, die graag werd gegeten en daarom een goed prijs opbracht. Ze werden weervissers genoemd omdat ze daarbij gebruik maakten van speciale fuiken, waarden of weren, die tot een km lang konden zijn.
Ankerkuilvisser
Visser die in de rivieren aasvis ving met behulp van een kuilnet, dat met behulp van een anker in de rivierbodem vastgezet was.
Ankerslager
Ook ankersmid genoemd.
Dit is iemand die scheepsankers maakte. Echter is het ook mogelijk, dat het een smid was, die muurankers vervaardigde. Muurankers werden vroeger ook dikwijls in de vorm van een jaartal gesmeed en gebruikt aan de voorgevel van een gebouw. Met muurankers werd de balklaag aan de muur verankerd.Antycksnijder
Deze sneed voornamelijk beelden en figuren in hout op zijn “antycks”, d.w.z. naar het voorbeeld der Ouden die men trachtte te evenaren.
Apotheker
Een apotheek was van oudsher een werkplaats en winkel waar geneesmiddelen werden toebereid en verkocht. Het werk van de apotheker was "'t prepareren der medicamenten". De apothekers moesten daarom "de Latijnse tale redelicker wijse verstaan"
Appel(en)meter, vr. appelmeetster
- Beambte belast met de kwaliteitscontrole van appels.
- Persoon die appels met behulp van een ton met een bepaalde inhoudsmaat afmeette om de hoogte van de voor die vruchten geldende accijns vast te stellen.
Appelkoopster
Koopvrouw in appelen
Apprêteur, appreteerder
Iemand die met behulp van appret papier, karton of textiel behandelde: het versterken met vulstoffen.
Als appretuurmiddelen werden/worden o.a. stijfsel, lijmsoorten en gelatine gebruikt.
Arbeider
Loontrekkend werkman, dagloner.
Iemand die in dienst van een ander (zware) arbeid verricht(te).Armboogschutter, armbostier, armbrostier
Boogschutter.Armborstmaker, armbrostier, ook bogemaeker
Vervaardiger van kruis- en handbogen. Ook vervaardigde hij de pijlen.Arm(en)meester
Lid van een burgerlijk of parochiaal armbestuur, ook charitaatsmeester genoemd.
Artillerie(y)meester
Ook wel busmeester genoemd.
Persoon in dienst van een stad, belast met het toezicht op de ammunitie en de wapens.
Artsenijmenger
Uitoefening der artsenijmengkunst is het bereiden en tot geneeskundig doel afleveren van geneesmiddelen. In Voorgeslacht deel 3, pag. 202 wordt opgemerkt dat destijds de chemie de artsenijmengkunde nog zo goed als geen ondersteuning leverde, maar vooral op zoek was naar een middel om onedele metalen te veranderen in goud en zilver.
Aschkooper
Handelaar in potas. Potas (kalium-carbonaat) werd vroeger uitgeloogd uit hout-as en weleer in potten verzonden. Potas werd onder andere gebruikt als onderdeel van de zeepfabricage. Vandaar dat askopers dikwijls tevens zeepzieders waren.
As(ch)molenaar
Exploitant van een as(ch)molen. In as(ch)molens werd hoofdzakelijk potas vermalen. Dit product werd verkregen uit berkenhout dat eerst werd verbrand. Naast potas werd ook weedas (as van eikenhout), kalk en soda geproduceerd. Deze producten werden gebruikt voor het bleken van garen, dat grote aftrek vond bij de zeildoekweverijen.
Aschman
Vuilnisman
Aschwerker
Zie Aschkooper.
Bereider van potas.
Askramer
Een (kleine) handelaar die de afvoer van as (vuilnis) regelde.
Assayeur
Zie essayeur.
Keurmeester van goud en zilver.
Assessor
Is een persoon die de voorzitter terzijde staat, toegevoegd bestuurlid (vooral in de Academische Senaat, in studentenvereniging en kerkvergadering)
Assuradeur
Vroeger ook assureur en asssureerder.
Iemand die zijn beroep maakt van het verzekeren tegen brand, ongevallen, gevaren ter zee ed. nu in ver vorm van verzekeringsmaatschappijen.Astrologist
Astroloog. Deze hield en houdt zich bezig met de theorie dat de hemellichamen invloed uitoefenen op de aanleg en het lot van de mensen, wat tot uitdrukking wordt gebracht in op te stellen horoscopen, schema’s van de stand van de sterren en planeten op het tijdstip van de geboorte en gezien vanuit de geboorteplaats.Asvaarder
De asvaarders hadden in steden met grachten tot taak as en huisvuil af te voeren naar een aangegeven stortplaats.
Aventurier
(Avonturier, storier)
Beroepsomschrijving. Een avonturier is daar dan een rondreizend koopman.
Azijnmaker
Azijn is een kruid- en conserveringsmiddel met als essentieel bestanddeel azijnzuur, gewonnen door de zogenaamde azijnzure gisting uit alcoholische vloeistoffen of door verdunning van gezuiverd azijnzuur of azijnessence.
Baaidrapier, baaispinner, baaiwever, baaiwerker
De baaidrapier, was de ondernemer, die baaien stoffen liet vervaardigen. De baaispinner spon de voor het weven benodigde en geschikte garens, de baaiwerker was betrokken bij het vervaardigen van baai, de baaiwever weefde baai voor diverse doeleinden. Baai is een dik en grof weefsel, een op molton gelijkend flanel. In de Middeleeuwen sprak men van “baelsch laecken”. Baie is afkomstig uit het Frans in de betekenis van roodbruin, de kleur van paarden. Baai werd voor vele doeleinden gebruikt. Zo droegen vrouwen in de zeventiende eeuw “baaijen sokken, die ook wel ”besuynen” genoemd werden. Ook droeg men baaien hemden. In de negentiende eeuw waren de rood-baaien borstrok en onderrok nog heel gewone kledingstukken.
Baakenmeester
De baakenmeester was belast met het beheer van de bebakening op zee.
Baakster, baker
Voorloopster van de kraamverzorgster.
De vroedvrouw of vroedmeester begeleidde de bevalling, de baker verzorgde de zuigeling en verluierde deze o.a., zittend in de bakermat, een tenen of houten mand, door een hoogoplopend ruggescherm tegen tocht beschut. Eerst werd de baby in een linnen en vervolgens in een daarover geslagen wollen luier gesloten en daarna met een lange zwachtel van beneden tot de oksels zo stijf omwonden dat het de beentjes niet kon bewegen (het z.g. zwachtelen of inbakeren). Een en ander zou het kind voor kromme benen, lies- en navelbreuk behoeden en zorgen voor een rechte gestalte en brede schouders. Aan hen is de term “bakerpraatjes” ontleend. Door hun zeer beperkte medische kennis, klopte het lang niet altijd wat ze zeiden.
Baander, baanster, baan(ders)gast, baanderknecht, baanmansknecht, baanspinner, baan- of lijndraaier.
Zie ook touwdraaier, touwslager.
Bovengenoemde termen zijn benamingen van de werkman die bij de touwslagerij in de lijnbaan loopt. De spinbaan, ook spinpad of lijnbaan genoemd, was een vijftig tot vijfhonderd meter lange baan, waar het spinnen (draaien) plaats vond.
Baanderheer (banderheer, baanjerheer, bij verkorting banjer, in oudere vorm ba(n)nerheer)
Een soms erfelijke titel van edelen die het recht hadden onder hun banier hun welgeboren mannen ten oorlog te voeren; hetzelfde als baanrots, dat inzonderheid in Vlaanderen en Brabant voorkwam. Van oorsprong was de baanderheer de naast de opperheer rijdende of staande ridder, drager van ’s vorsten baanier (teken van het opperbevel en verzamelpunt van diens volgelingen). Het hoge ambt werd wel tot een souvereine titel en erfelijk, zodat baanderheren ook onder “eigen” banier optraden.
Baanwachter
De baanwachter, ook wel overwegwachter genoemd, was in dienst van de spoorwegen. Hij woonde in een baanwachtershuisje bij een bewaakte spoorwegovergang. Telkens als er een trein in aantocht was moest hij de spoorbomen naar beneden draaien. Dikwijls wat het een functie waarbij ook de vrouw betrokken was. Zij bediende de spoorbomen bijv. overdag en de man deed het dan ’s nachts. Zowel de man als de vrouw droegen een uniformjas.
Badstoofhouder
Exploitant van een badstoof, een badinrichting. Eigenlijk een verwarmd vertrek waar men een bad kon nemen.
Baejdrapier
Zie baaidrapier
Baertscheerder, baardscheerder
In hedendaagse taal: een barbier.
In hedendaagse taal: een barbier. Een beroep, dat in het verleden meestal samenging met dat van chirurgijn. Als herkenningsteken van hun beroep, hadden de baardscheerders een ronde paal in de kleuren rood, wit en blauw aan de gevel staan. Van oudsher werd deze paal een vlaggestok genoemd, later bekend als barbierspaal. "De vlaggestok van ouds het onderscheidingsteeken van zulke barbiers of chirurgijns, die als heelmeesters gevaren hadden. Later werd echter het uitsteken van de vlaggestok aan barbierwinkels algemeen.
Baggelaar
Arbeider, die in het laagveen het veen uit de petgaten baggerde met behulp van een baggerbeugel.
Baggelaar, baggerman
Een arbeider, die sloten en grachten uitbaggerde. Dit gebeurde met behulp van een baggerbeugel. Voor het grotere werk maakte men gebruik van een baggerschuit met daarop een baggermolen, die door mensen- of paardenkracht in beweging werd gehouden.
Ba(a)kenmeester
Vroeger ook baakmeester, in Zeeland bakenaar.
- Den Baakmeester sal in den Lantaeren alle avonden ….. aensteken, en den geheelen nacht brandende houden drie Lampen, die van verne sullen konnen gezien werden.
- Later bevoegd ambtenaar van Waterstaat die zorgdraagt voor de afbakening van de vaarroutes. Ook is hij de schippers en gezagvoerders behulpzaam bij het in- en uitvaren van de havens. Zo nodig kan hij bij overtredingen proces-verbaal opmaken.
Bakker
Men kent verschillende soorten bakkers. Het meest voorkomend waren de brood- en de banketbakkers. Ook waren er beschuit- en suikerbakkers. Verder de pannenbakkers ( = dakpannen-), de plateelbakkers, de pijpen-, de steen-, en tegelbakkers. Zij komen bij de betreffende letters aan de orde.
Balansenmaker, balansenmaaker
Op de zeventiende eeuwse luifel van een balansenmaker stond weleer te lezen:
"Al houd deze man veel van speelen, drinken en danssen, Nochtans levert hy curieuse Gewichten en Balanssen"
Waaruit op te maken valt dat de man niet alleen uitblonk in het maken van weegschalen, maar ook in het vervaardigen van gewichten. Een uiterst nauwkeurig werk, want die gewichten dienden aan een belangrijke eis te voldoen, namelijk het juiste gewicht aangeven. Die gewichten moesten daarom geijkt zijn. De winkelier wiens gewichten niet geijkt waren kon in het verleden rekenen op een forse boete.
Baleinwerker, baleinsnijder
Een balein is een reep veerkrachtige stof, gemaakt uit de baarden van de walvis. Het Latijnse woord balaena en het Middel-Nederlands baleine betekenen dan ook walvis. Baleinen werden gebruikt voor het in model houden van kledingstukken zoals bijvoorbeeld een keurslijf.
Baljuw
Een baljuw was de vertegenwoordiger van de landsheer of de heer van een heerlijkheid met hoge of criminele jurisdictie. Dat wil zeggen, dat hij zware misdrijven mocht berechten en lijfstraffelijke rechtspleging kon vorderen. Zijn ambtsgebied heette baljuwschap. Tot 1572 werd het ambt van baljuw meestal verpacht. Daarna tot 1795 werd hij door de Staten benoemd.
Ballaster
Zandschipper, die aan uitvarende schepen ballast verkoopt.
Ballenmaker
Ballen voor diverse doeleinden, werden al naar het doel van hun gebruik, gedraaid van hout of been, soms van ivoor. Dikwijls had de ballenmaker een gouden bal als uithangteken aan de voorgevel van zijn bedrijf.
Maar behalve ballen, vervaardigde deze vakman dikwijls nog veel meer:
“Ik draai werp-tollen, klossen, houte stijlen en klooten. Ook palmhoute stokken, om die door de poort aan de pen te stooten”, aldus een zeventiende eeuwse ballenmaker te Rotterdam
Tot een van de balspelen, die vroeger beoefend werden, behoorde het klootschieten. Hierbij moest een met lood gevulde bal over de zogenaamde klootbaan gerold worden. Omstreeks 1500 raakte ook het kegelen in zwang. Verder werd er gekolfd, eveneens een oudhollands balspel, gespeeld op een kolfbaan, waarbij de bal met een korfstok werd weggeslagen. De kolfbal werd gemaakt van zacht wit schapenleer en gevuld met koe- of kalfshaar.
Bandeliermaker
Vervaardigde brede draagriemen of -banden, die over schouder en borst gedragen werden, bijv. om er de sabel of degen aan te hangen, patronen in de steken of dienende tot sieraad.
Bandwever
Band is een geweven lint van linnen, katoen of fluweel. Een bandwever is iemand, die werkzaam was in een bandweverij.
Zie verder onder Lintwever.
Bankhouder
Houder van een bank (van lening).
Barbier-chirurgijn
Zie onder Baertscheerder en Chirurgijn.
Bardesaenmaecker
Vervaardiger van bardisaens of pertisaens (was een soort hellebaard die vooral in de strijd tegen de cavalerie werd gebruikt).
Beddenverhuurder
Verhuurder van bedden.
Bedelvoogd
Naam ten tijde van de Republiek van gerechtsdienaar die landlopers en bedelaars moest vervolgen.
(“Ten einde alle Vagabonden, Schoyers en Beedelaars te beeter uit onse Landen werden geweert en de Officieren in het apprendeeren en bewaaren van criminele Misdadigers ook spoedige adsistentie kunnen bekoomen, zo authoriseeren …. wy …. Regenten en geërfden der respective Dorpen en Heerlykheeden, van … aan te stellen … een of twee Beedelvoogden. (anno 1777).
Bedmaakster
Vervaardigster van beddegoed.
Bedrijfsboer
Beheerder van een boerderij namens de eigenaar, zetboer.
Beeldsnijder
Beeldsnijden is het beeldhouwen in hout of ivoor. In de tweede helft van de vijftiende eeuw had de kunst van het snijden en beeldhouwen in hout een bijzondere hoogte bereikt. Bij het maken van bijvoorbeeld kasten, kwam de kastenmaker of schrijnwerker op de tweede plaats. Het echte mooie werk werd uitgevoerd door de beeldsnijder.
Beendraaier, beensnijder
Bewerker van been.
Behanger
Behangt, stoffeert en verkoopt tapijten, gordijnen, behangselpapier, gang- en traplopers enz. Nog steeds bestaand beroep.
Behangselmaker
Zie ook behangselschilder.
Iemand die wandbekleedsel maakt van doek of papier (vroeger ook van leer) dat op wanden van vertrekken aangebracht werd.
Behangselschilder
Geschilderd behang was in vroeger tijden een zeer populaire wanddecoratie. De op doek geschilderde taferelen hadden zich vanuit de zeventiende eeuw ontwikkeld tot een ware kunst. Door een toenemende vraag naar geschilderd behang, vooral door de rijke adel en de beter gesitueerde koopmansstand, werden er in de achttiende eeuw zelfs behangselateliers opgericht. Daar werkten schilders aan "de lopende band" aan het fabriceren van het behang. De voorstellingen op het geschilderd behang waren uiteenlopend van aard. Vogels en vee, bloemwerken, landschappen al dan niet gestoffeerd met mensenfiguren, boeketten en slingers. Dit alles in fraaie kleuren. Op den duur leidde die fabrieksmatige aanpak tot een vervlakking van deze vorm van schilderkunst. Door het veranderen van de interieurmode werd zo rond 1800 het beschilderde linnen vervangen door het goedkopere bedrukte papieren behang.
Beltknaap
Ophaler van vuilnis in de stad.
Berenleider
Persoon die met een gedresseerde beer rondtrok en met het laten doen van kunstjes door die beer een inkomen trachtte te verwerven.
Bergenvaarder
Schipper, die op Bergen in Noorwegen voer om daar stokvis in te laden bestemd voor Amsterdam. Het Bergenvaardersgilde in de hoofdstad - één van de oudste gilden van Amsterdam - werd opgericht in 1539 toen de scheepvaart vanuit Amsterdam op Bergen begon toe te nemen..
Besteedster
Een besteedster zou je kunnen zien als de eigenaresse van een achttiende eeuws uitzendbureau. Zij verhuurde namelijk dienstboden aan een ieder die dit kon betalen. In vroeger jaren zag men aan sommige deuren in dichtbevolkte straten een lang smal bord uitsteken met: Hier verhuurt men meisjens en minnemoers
Deze minnemoers waren vrouwen, die het kind van een ander aan de borst hadden. Uiteraard tegen betaling.
Bestelder, besteller, bestelster
Man of vrouw, die brieven of goederen bezorgde in opdracht van derden zoals een postdienst of veer.
Bestelmeester
Hoofdopzichter, beheerder en bestuurder van een aanzienlijke (vorstelijke) bezitting.
Betielbakker
Betiel is een dialectische nevenvorm van plateel.
Zie Plateelbakker.
Beuker
Dialectische benaming voor kuiper, evenals bodeker.
Zie Kuiper.
Beul
Ook o.a. scherprechter, scarprichter en scharprichter genoemd
(zie ook Scherprechter)
Beurtschipper
Beurtvaart is een vaste vaart op gezette dagen onderhouden door beurtschippers. Zij onderhouden een geregelde dienst tussen twee of meer plaatsen. In Nederland bestond al vroeg een heel netwerk van beurtschippers.
Bevlechter
Bevlechter van vooral voorraadflessen. Iedere glasfabriek waar men flessen produceerde had ook een vlechterij. De meest luxe vorm was de “demijohn”, die van bodem tot hals was ingevlochten, vaak nog met een draaghandvat. Een “korffles” of “mandfles was het meest voorkomende type. Deze was over het borstgedeelte apart omvlochten door een soort deksel, waaruit de hals stak. Het vak moest men in de praktijk leren en ging over van vader op zoon. Je wat pas vakman als je een goede bodem kon maken. Het gereedschap maakte men zelf. Als materiaal werden hoofdzakelijk wilgentenen gebruikt. Een volleerd vlechter kon, afhankelijk van de grootte, per werkdag 8 tot 10 flessen bevlechten.
Bezembinder
Ook wel Besemmaaker genoemd.
Boenders en bezems werden weleer gemaakt van oude dopheide. In maart en april werd deze dopheide met de blote handen geplukt. De heide kerfde de handen, waardoor uit tientallen wondjes tijdens het plukken bloed te voorschijn kwam. De heide werd vervolgens gedroogd en daarna gebonden om er bezems van te maken. Een zeer zwaar werk, omdat de bundels stijf moesten worden aangehaald. Bezembinden was bij andere beroepen vergeleken een onaanzienlijk ambacht. Dikwijls ook was het seizoenwerk, dat bovendien nog slecht werd betaald.
Rijsbezems werden in het najaar en het winterseizoen vervaardigd uit berkentwijgen. De berk is zeer dicht en fijn vertakt en als zodanig de meest geschikte grondstof voor de rijsbezems. De voor een bezem bestemde takkenbos werd eerst met een touw bijeengehouden en daarna met een stuk ijzerdraad op twee plaatsen flink ingesnoerd. De bezemmaker zaagde vervolgens het boveneinde recht en klaar was de bezem. Een lange gepunte stok werd er doorgaans door de afnemers zelf ingeslagen.
Bierbeschooier
Persoon die tappers en anderen voorziet van van buiten ingevoerde bieren, inzonderheid te Amsterdam, waar in 1631 een gild werd opgericht.
Bierdrager, Bierwerker
Zij verzorgden zowel het lossen van de vaten bier uit de schuiten naar de kelders van de Bierstekers, als het vervoer van bestellingen door particulieren of tappers. Bierdragers werkten aan de Bierkaai
Bierdragers - zij werkten volgens vaste voorschriften en vastgestelde tarieven - dienden zich onder andere beschikbaar te houden in hun wachthuis. Het was zwaar werk. Bier werd gevaat in tonnen van 155 liter, ook wel in halve of vierendeelstonnen. Het lossen gebeurde meestal met wippen of kranen, die op de bierkaai stonden. De vracht werd op een door paarden getrokken slede naar de klanten vervoerd.
Bierkoper
Zie Biersteker.Biersleper
Zie Bierdrager.
Bierste(e)ker
Ook bierkoper en bierbeschooier, bierhandelaar.
Eigenlijk was hij een soort tussenhandelaar, want het bier mocht niet rechtstreeks vanuit de brouwerij aan de consument worden verkocht. En een biersteker van toen had een druk leven, er waren namelijk nogal wat verschillende soorten bier. Om er maar een paar te noemen: Israël, Farao, Delfts en Haarlems bier, kuytbier, Engels bier, scheepsbier dat langer houdbaar was, de zware Duitse moutbieren als het Bremer, Hamburger en Jopenbier. Verder was er dikbier en het goedkope dunbier. Dit laatste werd ook wel scharrebier genoemd en was van geringe kwaliteit.
"Scharrebier was de drank voor de gewone man en daarom ook aan geen excys onderworpen.
Bierstekers mochten volgens contract alleen van bepaalde brouwers bier kopen.
Biezensnijde
Eeuwenlang is Genemuiden het centrum voor de verwerking van biezen geweest. De biezen waren daar volop aanwezig. In de negentiende eeuw werd de vraag naar biezen zo groot, dat ze ook van elders moesten worden aangevoerd. De biezensnijders stonden dag in dag uit met lange lieslaarzen of laarsbroeken aan van vroeg tot laat in het water, dat vaak koud was. Waar het water te diep was of de ondergrond te drassig werd de bies vanuit een punter gesneden. Rond de langste dag is de bies volgroeid. Ze moeten dan zo snel mogelijk worden gesneden omdat ze anders kwalitatief sterk achteruitgaan. Biezen werden/worden evenals het riet met de snit afgesneden. De geoogste biezen worden tot bossen met een omtrek van een meter gebonden met behulp van een biezen streng. 100 bossen noemt men ook hier als bij de rietsnijders een 'vim'.
Op het vaste land worden de bossen losgesneden en 'in sprei' gelegd. (waaiervormig uitgelegd) om ongeveer drie dagen te drogen. Daarna worden de bossen weer met een speciale hark (krabber) bij elkaar geharkt en opnieuw tot bossen gebonden. Deze bossen worden dan nog ongeveer twee weken aan 'stoepen' (schoven) gezet. Vervolgens gaan ze twee tot drie weken 'aan de mijt'. Voor ze uiteindelijk definitief onder dak gaan kunnen ze indien nodig nog een keer worden gedroogd om schimmel e.d. te voorkomen.
Bilder
De bilder scherpte molenstenen met behulp van een bilhamer.
Binnenmoeder
Vrouw belast met het dagelijks toezicht en het regelen van de dagelijkse gang van zaken in weeshuizen, armenhuizen, leprahuizen, pesthuizen enz.
Binnenvader
Zie ook Binnenmoeder.
Man belast met het toezicht op het mannelijk personeel en de gebouwen van weeshuizen, armenhuizen, leprahuizen, pesthuizen enz.
Blaasbalgmaker
Een blaasbalg - in de volkstaal ook wel blaasbalk genoemd - is een werktuig tot het samenpersen en uitblazen van lucht en werd onder meer gebruikt om een vuur beter te doen branden. Ook bij kerkorgels werd gebruik gemaakt van blaasbalgen (zie orgeltrappers)
Blaasbalgen werden in alle afmetingen gemaakt, afhankelijk van het doel waarvoor zij gebruikt werden. De materialen die voor het maken van blaasbalgen gebruikt werden waren leer, hout en koper(beslag).
Blauwdrukker
Naast het blauwverven kwam ook het blauwdrukken van textielstoffen tot ontwikkeling Een combinatie van beide lag voor de hand. Er werd toen niet rechtstreeks gedrukt. Oorspronkelijk werden de drukblokken uit buksboomhout gesneden. Later, in de negentiende eeuw, werden de dessins uit vele kleine stiften gevormd die in een cliché van perenboomhout werden gezet. Deze drukblokken waarbij de grote vlakken met vilt opgevuld waren en de fijne lijnen door koperen strookjes en pinnen waren aangegeven, dienden om de drukpap op het weefsel te stempelen. Deze drukpap, waarvan de receptuur uit de vijftiende of zestiende eeuw stamt, bestond o.a. uit een mengsel van Arabische gom, witte tabakspijpenaarde, kopervitriool, groenspaan, potloodsuiker, potloodsulfaat, aluin en groenspaan. Op die plaatsen nam het doek de verf niet aan als de stukken stof de verfpot ingingen. Na droging werd de pap weer verwijderd. Een blauwverver beschikte al gauw over een flinke voorraad drukblokken. In 1836 telde bijv. Enschede zes blauwdrukkerijen.
Blauwverver
In oude archiefstukken ook wel Blaueverwer genoemd. In het productieproces van de lakennijverheid, was het verven van het laken misschien wel de belangrijkste bewerking. Als het laken was geweven, ging het naar de verver. Deze bereidde zijn verf in grote ketels, die hij eerst vulde water waaraan zaagsel en wat gemalen meekrap werd toegevoegd om het water te verzachten. Als deze stoffen hun werk hadden gedaan werden ze verwijderd en werden plantaardige verfstoffen en beitsmiddelen als aluin en urine. Voor de kleur blauw werd oorspronkelijk een in Thüringen gekweekte plant gebruikt, wede. Later, na het op gang komen van de vaarten naar het verre Oosten werd dit vervangen door het betere indigo. (Dit is later weer vervangen door indanthreen blauw). Het mengsel werd aan de kook gebracht en dan roerde de verver - meestal bijgestaan door enige knechten - met lange stokken de lakens urenlang door het dampende verfbad.Terwijl de stof zorgvuldig werd gedraaid, veranderde de kleur van het water door de toevoeging van zuurstof van groengeel in blauw. Door andere grondstoffen toe te voegen kon men voor kleurschakeringen zorgen. Wanneer de kleur zich aan het laken had gehecht, werd de stof zorgvuldig uitgespoeld. In de tijd van de lakennering duurde het afwerken minstens een en soms twee tot drie dagen. Een blauwverver uit die tijd kon op deze maniewr drie tot vier kuipen per week afwerken.
In de latere tijd ziet men dat het verfbad veranderingen ondergaat. Boven de kuip kwam een ijzeren kroonring te hangen waar de te verven of bedrukte stof werd gespannen, waarna men de stoffen met de ring onderdompelde. Dat werd zo dikwijls herhaald tot de stof de gewenste kleur had. Een nauwkeurig werk, want de schoonheid en de deugdelijkheid van de kleuren waren immers doorslaggevend voor de handelswaarde van het laken. Na het verfbad werden de lakens goed uitgespoeld en buiten aan palen te drogen gehangen. Soms hielden de wevers het weven en het verven in eigen hand.
Blecker, bleckaert (blekker)
Persoon die (eike)bomen en wilgentenen ontschorst en dus blank maakt.
Eikenschors werd met de bijl verwijderd en was destijds nodig voor de leerlooierijen.
Om wilgentenen van hun bast te ontdoen werden ze eerst in een sloot gezet, waardoor ze weer gingen uitlopen, waardoor de bast gemakkelijker los liet. Het ontbasten gebeurde met behulp van een bleekijzer Daarna werd de tak een slag rondgedraaid en nogmaals door geslagen. De bast hing dan aan vellen aan de tak en kon door hulpkrachten gemakkelijk worden verwijderd. De gebleekte wilgentenen werden gebruikt door manden- en tonnenmakers en gevlochten tot matten als basis bij de aanleg van dijken.
Bleekvrouw
De welgestelden stuurden hun wasmanden met vuile kleding naar (was)plaatsen. De middenstand en de wat minder welgestelden wasten veelal op maandag en dinsdag thuis, waarna het door bleekvrouwen gebleekt werd.
Bleker
Eigenlijk een verzamelnaam voor hen, die zich bezighielden met het bleken of reinigen van linnen, lijnwaden, garens en kleding. Zie verder onder: Garenbleker; Kleerbleker; Linnenbleker; Lijnwaadbleker.
De uit vlas vervaardigde linnen garens en geweven linnen stoffen werden al vroeg vervaardigd door de boeren, die vlas verbouwden. Deze garens en stoffen werden gebleekt om ze aan aantrekkelijker aanzien te bezorgen. Naast het produceren voor eigen gebruik begon in de late Middeleeuwen, vooral in de Zuidelijke Nederlanden, de productie voor de handel zich uit te breiden. In die tijd ontstonden er beroepsblekerijen.
Blikslager
Blik is geplet en vertind plaatijzer, uitgeslagen in dunne bladen. De man die ermee werkte werd blikslager genoemd. Een beroep dat soms samenging met dat van koperslager. Van blik werden allerlei huishoudelijke voorwerpen gemaakt o.a. trommeltjes, ketels, tabaksdozen, bussen en voorraadblikken. Later ontwikkelde zich dit tot een blikindustrie die o.a. op grote schaal conservenblikken vervaardigde, maar ook nog steeds andere bewaarblikken.
Bloembollenreiziger
Een bloembollenreiziger, ook wel vertegenwoordiger in bloembollen verkocht bloembollen in het buitenland, o.a. Duitsland, Rusland, Scandinavië, de VS, China en Japan. Ze waren een paar maanden per jaar onderweg, ten dele handelend voor eigen rekening. In het laatste geval kochten ze in het voorjaar de bollen in bij de Nederlandse kwekers en probeerden ze dan elders in de wereld aan hun potentiële klanten te verkopen, waarbij men vooral op een bepaalde regio was gericht.
Blokmaker, blookemaker
Een blookemaker of blokmaker is iemand die houten scheepsonderdelen vervaardigde zoals blokken (katrollen), schijven voor takels, maar ook dweilstokken, marsen, pompen, rolpaarden (onderstellen van kanonnen), roeiriemen, vlaggestokken en windbomen maakte, veelal voor schepen, ook in dienst van de V.O.C.
Bode
Er bestonden van oudsher verschillende categorieën van boden. Iemand die brieven of pakjes naar bepaalde steden of gewesten vervoerde en een bode in dienst van het gerecht of van het gemeentebestuur.
De reizende boden waren te Amsterdam al bekend in 1400, maar geregelde posten werden pas na 1568 ingesteld.
Een geheel ander type bode was de dienaar die vanwege het stadsbestuur fungeerde. Dan als aanzegger, maar ook als de man die namens de burgemeester iemand kon dagvaarden. Hij was dus zoveel als deurwaarder. Traden de burgemeesters en de schepenen van tijd tot tijd af, de bode niet. Hij bleef. De bode was beëdigd en droeg als zinnebeeld van de gemeentelijke overheid een roede of staf. Vandaar ook, dat gesproken werd van gezworen roedragende bode of roedrager. Die bodestaven waren dikwijls - als uiterlijke tekenen van een zekere macht - fraai versierd. Meestal werden ze vervaardigd van een harde houtsoort en voorzien van een zilveren kn
Bodeker
Ook Beuker.
Streeknaam voor Kuiper.
Boedelschikker, boedelscheider, boedelberedderaar
Man of vrouw, aangesteld door de overheid om nagelaten of failliete boedels af te wikkelen, o.a. door het organiseren van een openbare verkoping.
Boekbeslager
Voorzag boekbanden ter versterking of versiering van een metalen beslag.
Boekbinder
Het boekbinden is zowel een nering als een kunst.
Men maakt onderscheid tussen de handboekbinderij en (later) de machinale (kantoor)boekbinderij, beide met speciale functies.
In de handboekbinderij heeft men naast de eigenlijke boekbinder o.a. de handvergulder, de persvergulder, de sneevergulder, de marmeraar, bij de machinale binderij naast de machinebinder de linieerder.
De handvergulder vervaardigde aan de hand o.a. met bladgoud van een model titels en versieringen. De persvergulder deed dit met behulp van een pers.
De sneevergulder verguldde de afsnee van de boekblokken.
De marmeraar kleurde de schutbladen van boeken. Hiertoe werden marmerverven in geprepareerd grondwater toegevoegd in de marmerbak, waarna met kammen het gewenste dessin werd verkregen voor men het papier er in dompelde.
De linieerder bediende de linieermachine. Eigenlijk is dit meer drukkers- dan bindersarbeid.
Boekdrukker
Druktechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van o.a. lettermateriaal, waarbij het deel dat moet worden afgedrukt hoger staat dan het gedeelte dat niet moet worden afgedrukt. Naast blokdruk, het afdrukken met behulp van houtblokken, waarbij de tekst en eventuele afbeeldingen, dusdanig worden uitgesneden, dat het af te drukken deel uitsteekt, is de hoogdruk vanaf rond 1450 tot pakweg 2000 de voornaamste manier van drukken geweest.
Het losse lettermateriaal wordt opgeborgen in laden, de letterkasten, ingedeeld volgens een vast systeem.Naast het losse lettermateriaal wordt ook gebruik gemaakt van machinezetsel (zie machinezetter).
Met behulp van een zethaak (zie Handzetter) of (regel)zetmachines wordt de drukvorm naar behoefte opgebouwd uit letters, (punt)lijnen, clichés (al dan niet gerasterde afbeeldingen of lijnclichés) en numerators. Eerst wordt een proefdruk vervaardigd en zo nodig gecorrigeerd. Hierna wordt de vorm in de drukpers geplaatst en kan het eigenlijke drukken beginnen. De drukmachine varieerde van een handdegeltje en een o.a. Heidelberger (electrische) degel tot meerkleurenpersen waarbij op ieder persdeel een kleur wordt afgedrukt.
Na het drukken volgt zo nodig de nabewerking zoals rillen (bijv. voor de vouw bij familiedrukwerk), vergaren en schoonsnijden van het gedrukte.
Is een drukklus geheel afgerond dan kan het zetsel weer worden gedistribueerd, voor zover men het niet voor herdrukken bewaart.
Naast de groten waren er ook vele eenmansdrukkerijen, waar de drukker alles in zijn eentje moest doen.
Boekenkramer
Rondreizende boekenverkoper.
Boekhandel
Dikwijls was de drukker ook uitgever en verkoper van de door hem gedrukte boeken.
Boekvergulder
De boekvergulder werkte nauw samen met de boekbinder. Hij bracht in goud de versieringen aan op de boekomslag. Dit gebeurde door middel van goudfolie en een stempel dat verhit werd. Niet alleen de band werd fraai versierd, ook de snede, de drie door de binder, na het binden, recht afgesneden zijden van het boekblok. De snede werd dan verguld en soms met bepaalde rolstempels geprofileerd.
Boekverkoper
In het verleden was een boekverkoper tevens boekdrukker.
Boekweitmolenaar
De boekweit is als graansoort in de vijftiende eeuw in West- Europa ingevoerd uit Azië.
In die tijd sprak men van "boecweit", letterlijk beuktarwe, omdat de korrels overeenkomst vertonen met beukenootjes. De uitgang "weit" duidt op het witte meel dat van de korrels verkregen wordt. Dit gebeurde met de boekweitmolen tussen stenen.
Boendermaker
Een boender is een werktuig om mee te schrobben. Een lange boender voor vloeren en gangen, een platte boender voor houtwerk en een heiboender voor potten, vaten en gootstenen. Ze werden dikwijls vervaardigd van varkenshaar. De heiboender werd van heide gemaakt.
Boer
Eigenlijk is iedereen, die zich op een eigen of gepacht bedrijf beroepsmatig bezighoudt of bezighield met landbouw- en/of veeteelt, boer. Hoewel het aantal boeren ieder jaar kleiner wordt, zal het voorlopig geen verdwenen beroep worden. Wel is de bedrijfsvoering nog steeds aan veranderingen onderhevig.
Oorspronkelijk zal men zich, meestal als (kleine) groep gevestigd hebben op plekken, waar men zich in leven kon houden, waarbij ieder een erf kreeg toebedeeld. De in cultuur te brengen gronden waren mogelijk eerst gemeenschappelijk bezit. Ongetwijfeld is al spoedig differentiatie opgetreden, bijv. door vererving of door persoonlijke macht. Het is waarschijnlijk, dat men al vroeg ook gebruik maakte van slaven, verkregen als krijgsgevangene, geroofd of geruild. Sommigen werden tot grootgrondbezitters, die delen van hun grondbezit verpachtten aan horigen. Soms ook zullen boeren al dan niet vrijwillig hun eigendom aan landheren hebben overgedragen in ruil voor bescherming. Kerkelijke gemeenschappen als parochies en kloosters kwamen geleidelijk aan eveneens in het bezit van veel grond, die ze ten dele zelf exploiteerden, maar ook verpachtten.
Allengs ziet men in het verleden verschillende soorten boeren verschijnen, o.a.:
de grootgrondbezitter, al zal deze zich geen boer noemen, die een of meer boerenbedrijven (met daarop pachtboeren) leidde (men denke o.a. aan de oude adel),
de boer, eigenaar, of pachter, die een wat groter bedrijf exploiteerde,
de meier, die (een deel van) de grond pachtte (in Groningen o.a. beklemde meiers), maar daar zijn eigen opstallen op had staan,
de keuter, die een klein bedrijf had, en het boerenbedrijf met slechts enkele koeien en geen paard, uitoefende, de koemelker, keuter in Friesland, die als bijverdienste koeien van derden molk in loondienst,
de horige, in feite een vorm van slavernij. Ze waren gebonden aan de grond en aan de heer. Zij waren bijv. geen eigenaar van hun grond en gebouwen. In ruil voor het gebruik hadden ze verplichtingen, zoals het afstaan van een deel van de oogst en het verlenen van hand- en spandiensten. Vroeger waren ze ook verplicht hun heer te helpen wanneer deze werd aangevallen. In druk en via het internet is hierover de nodige documentatie te vinden.
Ook kwamen mengvormen voor, bijv. boer met eigen grond, die ook een stuk grond als beklemde meier in gebruik had.
Bogartman
Exploitant van een bogaard (bongerd) of gaarde met vruchtbomen, o.a. appels, peren en kersen.
Bokkingro(o)ker
Het roken van haring waardoor deze kon worden verduurzaamd geschiedde in bakstenen bouwsels, z.g. rook- of bokkinghangen, kamers met of zonder deur met in de zijkanten richels, waarin de speten (houten roeden) pasten waaraan de haringen werden geregen. De richels begonnen op manshoogte en gingen met een hoogteverschil van 30 cm door tot de nok van de “hanger”. Aan een speet gingen zo’n 20 haringen. De haring kon op verschillende manieren worden gerookt en kreeg verschillende benamingen. Voor het hout werd in het begin het afvalhout van de scheepswerven gebruikt.
Boksenmaker
Ook wel geschreven als boxemaker.
Mogelijk de vervaardiger van een soort beenbekleding, maar eigenlijk een broekenmaker. Hoewel het woord "bokse" in feite (broeks)pijp betekent, wordt er ook mee bedoeld "een wijde broek gelijk door zeelieden gedragen".
Broeken werden gemaakt van verschillende soorten stof. Zo had je "rood baaye broexkens met flanel gevoert", verder broeken van fluweel, linnen of manchester. Opmerkelijk is, dat voor vrouwen de (onder)broeken pas in de zeventiende in zwang kwamen, zij het niet algemeen. Tot in de twintigste eeuw bleven ze hier en daar buiten gebruik. Ook kende men damesonderbroeken zonder kruis. De bovenbroeken van weleer hadden nog geen lange pijpen. Het waren broeken die om de kuit met linten waren toegestrikt. De broek werd gesloten met een broeksband om de middel. Die broeksbanden werden "gemeenlyk verciert met groote Zilveren Knoopen; dikwerf met twee paar, één aan de Onder- en een aan de Bovenbroek" En om het nog deftiger te maken werden er door de broekenmaker zilveren knopen aangebracht bij de afsluiting om de kuiten.
Boldraagster
Zie ook bolloper, bolloopster.
Broodverkoopster,
die met mand brood haar klanten bij langs ging.
Bollenbakker
Met warme bollen vierden de voorouders hun heiligavonden, hun verjaar- en luilaksdagen, hun verhuis- en schoonmaakfeesten.
Bolloper, bolloopster
(Fries: bolrinner, bolrinster)
Broodventer (vr.: broodvenster) die met een korf brood de klanten bij langs ging. Als regel leverde dit maar een armelijk bestaan op. Het Friese woord voor brood is bôle, niet te verwarren met bolle = stier en de vooral in Noord-Holland destijds bekende bullo(o)per. Zie aldaar.
Bombazijnwerker
Bombazijn is een bepaalde geweven stof, oorspronkelijk bestaande uit zijde of uit zijde, kemelshaar en katoen. Later ook uit ketting van zijde en inslag van kamgaren of geheel uit kamgaren vervaardigd. In het begin van deze eeuw werd bombazijn vervaardigd uit ketting en inslag van katoen. De stof werd veelal gebruikt voor voering en het maken van "werkmans ondergoed". Een bombazijnwerker is dus iemand die bovengenoemde stoffen weeft of verwerkt.
Bontwerker
Ook wel pelser genoemd.
Iemand wiens beroep het is pelswerk te bereiden of te bewerken. In vroeger tijden werden de bontwerkers ook wel "grauwwerckers" genoemd.
Boodschapper
Noder ter begrafenis. Zie Aanspreker.
Boogmaker, booghmaecker, boghemaecker
"Een boog is een wapentuig, bestaande uit een stok of reep van taai hout, riet, staal of andere veerkrachtige stof, gebogen door middel van een tusschen de beide uiteinden gespannen pees, streng of koord. Vanouds tot op de uitvinding van het buskruit het voornaamste schietwapen", aldus een definitie uit het begin van deze eeuw. Deze definitie was wel te simplistisch. Al in prehistorische tijden kende men de boog als (jacht)wapen. In de riddertijd voor het tot ontwikkeling komen van de vuurwapens was de boog een belangrijk wapen. Men onderscheidde drie hoofdtypen. Uit de handboog werden de kruisboog en de voetboog ontwikkeld.
Bij de handboog kwamen naast de eenvoudige boog enkele varianten tot ontwikkeling. De gelaagde boog werd vervaardigd uit drie of meer stroken van hetzelfde basismateriaal. Bij de gevoerde boog kwam de versterking tot stand door het toevoegen van een ‘voering’op de rug met dierpezen.. De samengestelde boog werd gemaakt van verschillende materialen, die elkaar versterkten.
Bij de kruisbogen was de boog bevestigd aan een “lade”, die het mogelijk maakte de boog te spannen en te ontspannen, eerst met de hand, later met behulp van mechanische kracht. Men kende daarbij verschillende systemen: o.a. voetbeugel en handkracht, koord en katrol, ingebouwde hefboom, windas (bij de sterkste bogen), (De chinezen kenden zelfs een repeteerkruisboog, die zelfs in de negentiende eeuw nog werd gebruikt.
Met een goede kruisboog en de juiste pijlen kon men zelfs een harnas doorboren. Op gegeven ogenblik werden harnassen getest. In oude nog bestaande harnassen kan men dan een deukje zien (bij de schouder).
In tijd van oorlog en bij de jacht op groot wild maakte men gebruik van pijlen. Bij de jacht op vogels of klein wild gebruikte men kruisbogen waarmee men stenen of ronde kogels kon afschieten.
In het Middelnederlands wordt het beroep omschreven als "boochmaker" en "boghe-maecker".
Boomsluiter
Deze was belast met het sluiten van de in het water drijvende bomen, waarmee ’s nachts de toegang tot de vaarwegen binnen de steden werden afgesloten.
Bootsman
Tweede schipper aan boord van oorlogsschepen. Ook functie bij de V.O.C.
Bootsmansmaat
Onderbootsman. Ook in dienst van de V.O.C.
Boratwever, boratwercker
Borat is een bepaalde geweven stof, voorheen gewoonlijk bestaande uit zijde en wol. Het werd voor allerlei kledingstukken gebruikt, vooral voor kousen. Maar ook voor mantels. De boratwever behoorde tot hetzelfde gilde als de droogscheerders, greinwerkers en stofjeswerkers. Merkwaardig is dat vroeger een mindere soort van sajet (zie sajetfabricage), gebruikt voor het stoppen en mazen van kousen, zowel door de winkelier als door de huisvrouw, brat werd genoemd.
Bordenmaker
Oorspronkelijk platvormer in de aardewerkindustrie. De bordenmaker werkte met twee jongens. Een jongen vormde de te gebruiken blokken klei en legde die op de persvormen, waarna de bordenmaker het bord vormde. De tweede jongen bracht de vorm met het geperste bord naar de droogkast en nam de lege vorm (moule) mee terug.
Borduurder
Een ware kunstenaar op zijn vakgebied. Een borduurder, ook wel "borduerwercker" of "borduerder" genoemd, moest "veel stuckskens ende draetkens van verscheydene verwen konstelick ende aerdighlick aen malkanderen voeghen, alsoo datter een schoon beelt, ofte ander fraey werck van komt". M.a.w. Borduren is een kunst waarbij met behulp van naald en draad versiering op het oppervlak van een stuk geweven stof (de 'grond') wordt aangebracht. Het vormt dus geen geïntegreerd deel van het weefproces zelf. In het middeleeuwse borduurwerk werden ook parels, cameeën,halfedelstenen, edelstenen en motieven van zuiver goud toe. Enerzijds werd borduurwerk beoefend als liefhebberij, anderzijds werd het beroepsmatig gedaan, in eerste instantie ten behoeve van de rijkende heersende klasse zoals vorsten, andere aristocratie en (hogere) geestelijken. Later zorgde de toenemende rijkdom van de kooplieden voor een nieuwe markt.
Borstelmaker
Ook schuyermaker
Zie ook kwastenmaker.
Vervaard