Gasfabrieken in Nederland


Plaatsnamen op alfabetische volgorde:

 

  • Aalten 1907
  • Akkrum 1909
  • Alblasserdam 1904
  • Alkmaar 1853
  • Almelo 1881 Stad Almelo, Ambt Almelo
  • Alphen 1858 Oudshoorn, Aarlanderveen (1912)
  • Amerongen 1911 Leersum
  • Amersfoort 1860
  • Amsterdam 1826 De Westergasfabriek 1885 / Ooster Gasfabriek 18??
  • Apeldoorn 1863
  • Appingedam 1905
  • Arnhem 1844
  • Assen 1861
  • Axel 1911
  • Baarn 1878 Soestdijk (1903)
  • Balk 1902
  • Barneveld 1861 Hallenbroek en Esveld
  • Bedum 1911 Onderdendam, Noord- en Zuidwolde
  • Beetsterzwaag 1909
  • Bergen op Zoom 1858 Halsteren
  • Beverwijk 1859 Wijk aan Zee
  • Bodegraven 1864 Zwammerdam (ged.), Aarlanderveen (ged.)
  • Bolsward 1862
  • Boskoop 1904
  • Bovenkarspel 1912
  • Boxtel 1870
  • Breda 1858 Princenhage, Ginneken, Teteringen
  • Brielle 1851 Oostvoorne
  • Bussum 1886 Naarden (ged.); N.B.: uitgezonderd 1893-1896\
  • Castricum 1913
  • Coevorden 1865
  • Culemborg 1855
  • De Rijp 1866 De Beemster (ged.)
  • Delft 1855 Hof van Delft, Vrijenban
  • Den Helder 1857
  • Deventer 1858
  • Dieren 1871 Ellecom
  • Dirksland 1912
  • Doesburg 1857
  • Doetinchem 1863 Ambt Doetinchem (ged.)
  • Dokkum 1858 Aalzum, Murmerwoude, Dantumawoude
  • Dongen 1907
  • Dordrecht 1852
  • Drachten 1862
  • Edam 1860 Volendam
  • Ede 1905 Bennekom, Lunteren
  • Egmond aan Zee 1908
  • Eindhoven 1857 Gestel, Strijp, Woensel (1910), Tongelré, Stratum
  • Elburg 1866
  • Enkhuizen 1866
  • Enschede 1859 Lonneker (ged.)
  • Franeker 1860
  • Geertruidenberg 1903
  • Geldermalsen 1907
  • Geldrop 1909
  • Goes 1860
  • Goirle 1907
  • Goor 1867
  • Gorinchem 1855
  • Gorredijk 1904 Oldeboorn, Kortezwaag
  • Gouda 1840
  • Grave 1860
  • 's-Gravendeel 1911
  • 's-Gravenhage 1845 Rijswijk
  • Groenlo 1909
  • Groningen 1854
  • Haarlem 1836 Velsen (1910); Haarlemmermeer (1912)
  • Harderwijk 1866
  • Harlingen 1857
  • Hattem 1908
  • Heemstede 1909 Bennebroek
  • Heerenveen 1860 Nijehaske, Oudeschoot, Het Meer, de Knipe, Ængwirden
  • Hellevoetsluis 1861 Nieuw Helvoet en Nieuwenhoorn
  • Helmond 1862
  • Hengelo 1870
  • Hennaarderadeel 1912
  • 's-Hertogenbosch 1854
  • Heusden 1866
  • Hillegersberg 1911 In 1913 aangesloten bij Rotterdam
  • Hillegom 1904
  • Hilversum 1860
  • Hoogeveen 1904
  • Hoogezand 1870 Foxham, Kolham
  • Hoorn 1857
  • Huizum [nu gemeente Leeuwarden] 1907
  • Hulst 1906
  • IJsselstein 1911 Vreeswijk, Jutphaas
  • Ilpendam 1911
  • Joure 1866
  • Kaatsheuvel 1912 Sprang (1912), Vrijhoeve-Cappel (1912)
  • Kampen 1847 IJsselmuiden (ged.)
  • Katwijk 1899
  • Klundert 1913
  • Koog aan de Zaan 1912
  • Krimpen aan de IJssel 1908
  • Krommenie 1861 Assendelft (ged.)
  • Kruiningen 1911
  • Leerdam 1862
  • Leeuwarden 1847
  • Leiden 1848 Rijnsburg, Oegstgeest, Sassenheim, Warmond,
  • Leiderdorp, Hazerswoude, Zoeterwoude, Voorschoten
  • Leidschendam 1913
  • Lemmer 1907
  • Lisse 1907
  • Lochem 1863
  • Loosduinen 1907 Monster, Wateringen
  • Maarssen 1904
  • Maassluis 1866
  • Maastricht 1848 Oud-Vroenhoven, Meerssen, Heer, St. Pieter
  • Medemblik 1909
  • Meppel 1861
  • Middelburg 1862 Koudekerke (ged.)
  • Middelharnis 1860 Sommelsdijk
  • Monni(c)kendam 1857
  • Montfoort 1911
  • Nieuwe Niedorp 1912 Winkel
  • Nieuwediep 1913
  • Nijkerk 1866
  • Nijmegen 1850
  • Nijverdal 1870 N.B.: in 1909 gesloten
  • Noordwijk 1868
  • Numansdorp 1913 Klaaswaal (1913)
  • Oisterwijk 1908
  • Oldenzaal 1860
  • Oostburg 1913
  • Oosterbeek 1905
  • Oosterhout 1860
  • Oostzaan 1913
  • Oss 1860
  • Oud-Beijerland 1861 Nieuw-Beijerland (ged.)
  • Oude Pekela 1908
  • Oude Tonge 1912 Ooltgensplaat, Nieuwe Tonge, Stad aan 't Haringvliet,
  • Den Bommel
  • Oudenbosch 1859
  • Oudewater 1869
  • Pernis 1913 Hoogvliet, Pernis, Poortugaal, Rhoon
  • Purmerend 1859
  • Putten 1912
  • Raalte 1909
  • Ravenstein 1867
  • Renkum 1898
  • Rheden 1865 Velp, Rozendaal, De Steeg
  • Rhoon 1912
  • Ridderkerk 1909
  • Rijssen 1914
  • Roermond 1860
  • Roosendaal 1867
  • Rotterdam 1827 Hillegersberg (1913) 1e gasfabriek in Nederland
  • Sappemeer 1905
  • Schagen 1866
  • Scherpenzeel 1913
  • Schiedam 1857
  • Schoonhoven 1856
  • Schoten 1908 Spaarndam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude
  • Sittard 1868
  • Sliedrecht 1871 Giessendam, Hardinxveld
  • Sneek 1859
  • Stadskanaal 1908 Onstwedde, Musselkanaal
  • Steenbergen 1905
  • Steenwijk 1859
  • Stompwijk en Veur 1912
  • St. Annaparochie 1911 Onze Lieve Vrouweparochie, St. Jacobiparochie, Barradeel
  • St. Oedenrode 1902
  • Ternaard 1911 Holwerd, Hantum
  • Terschelling (West-) 1909
  • Texel 1907
  • Tholen 1863
  • Tiel 1864
  • Tilburg 1853
  • Uithuizen 1905
  • Utrecht 1842
  • Vaals 1905
  • Veenendaal 1904 Ede (ged.), Renswoude
  • Veghel 1863
  • Venlo 1862 Blerick
  • Venray 1909
  • Vianen 1870
  • Vlaardingen 1859
  • Vlissingen 1861 Arnemuiden, Domburg, Oost-Kapelle, Koudekerke, Nieuw- en Sint Joosland, Serooskerkse, Oost- en WestSouburg, Veere
  • Voorburg 1870
  • Vught 1906
  • Waalwijk 1860 Besoijen, Baardwijk
  • Waddinxveen 1909
  • Wageningen 1856
  • Warmenhuizen 1913 Harenkarspel (1912)
  • Wassenaar 1856
  • Watergraafsmeer 1900
  • Weert 1906
  • Weesp 1861
  • Wemeldinge 1912
  • Werkendam 1874 De Werken, Sleeuwijk
  • Wieringen 1910
  • Winschoten 1870
  • Winterswijk 1862
  • \Woerden 1862
  • Wolvega 1908
  • Workum 1866
  • Wormer 1912
  • Wormerveer 1863 Zaandijk
  • Yerseke 1911
  • Zaandam 1860 Koog aan de Zaan (tot 1910)
  • Zaltbommel 1857
  • Zeist 1859 De Bilt, Rijsenburg, Driebergen, Doorn (alle 1911)
  • Zevenbergen 1864
  • Zierikzee 1857
  • Zoetermeer 1908
  • Zuidlaren 1904
  • Zuid-Scharwoude 1910 Broek op Langedijk, Noord-Scharwoude, Oudkarspel
  • Zutphen 1859 Warnsveld
  • Zwijndrecht 1871
  • Zwolle 1848

 

 

Als er één industriesector is waarvan de sporen in Nederland heel grondig zijn uitgewist dan is dat wel de gasfabricage. Tot na de Tweede Wereldoorlog waren de gemeentelijke gasfabrieken nog dominant aanwezig in het stadsbeeld vanwege hun imposante gashouders, om daarna in hoog tempo te verdwijnen door de overschakeling op Gronings aardgas in de jaren zestig. Dat gebeurde met dezelfde voortvarendheid als waarmee in Zuid-Limburg de mijnbouwcomplexen verdwenen die de gasfabrieken van steenkool hadden voorzien. En deels om dezelfde reden, want zowel de winning als het gebruik van steenkool hadden veel overlast en vervuiling met zich meegebracht, die men zo snel mogelijk tot het verleden wilde laten behoren. Waardering van industrieel erfgoed zou pas in de jaren tachtig opgang vinden, toen ook andere industriesectoren ten onder gingen. Van de meeste gasfabrieken was toen al bijna niets meer over, omdat voor de noodzakelijke bodemsanering de sloop van het volledige gebouwenbestand nu eenmaal het meest efficiënt was. 

Historie

 

De gasfabricage vond haar oorsprong in een uitvinding die in 1785 door een Nederlander werd gedaan. In dat jaar demonstreerde Jan Pieter Minckelers namelijk dat door verhitting van steenkool een gas ontstaat dat na ontsteking als lichtbron kan dienen. Hij gebruikte hiervoor een geweerloop die hij met steenkool vulde en verlichtte daarmee kortstondig de collegezaal van de Leuvense universiteit waar hij was aangesteld als hoogleraar. Een aanzet tot praktische toepassing heeft hij nooit gegeven, omdat wetenschappelijke nieuwsgierigheid zijn belangrijkste drijfveer was. Zo heeft hij later, toen hij was teruggekeerd naar zijn geboorteplaats Maastricht, instrumenten ontwikkeld voor meteorologische waarnemingen en onderzoek gedaan naar de restanten van een prehistorische mosasaurus. Dit is waarschijnlijk de reden dat de uitvinding later eveneens geclaimd werd door zowel een Brit als een Fransman. Van laatstgenoemde, een zekere Phillipe Lebon, is maar weinig bekend, hoewel vaststaat dat hij geen steenkool- maar houtgas liet ontvlammen en bovendien jaren later dan Minckelers. Ook de Schot William Murdoch was in 1792 beduidend later met zijn experimenten, maar baseerde zich wel op steenkool en bouwde een installatie voor permanente verlichting van zijn eigen woning. In 1805 werd de eerste fabriek in Engeland voorzien van gasverlichting en ruim tien jaar later lieten de eerste steden straatverlichting op basis van steenkoolgas aanleggen. Omdat Engelse ondernemingen later ook op het continent actief werden in de bouw en exploitatie van gasfabrieken, en dit land destijds sowieso toonaangevend was op industrieel gebied, moet geconstateerd worden dat internationaal gezien Murdoch aanzienlijk hoger scoort dan Minckelers voor wat betreft de erkenning van deze uitvinding. Desalniettemin werd Minckelers later geëerd met standbeelden in Maastricht en Leuven (Heverlee) en zijn er in een handvol steden straten naar hem vernoemd.

Het gas dat ontstaat bij verhitting van steenkool in afwezigheid van lucht, doorgaans ‘droge destillatie’ genoemd, bestaat uit waterstof, methaan, koolmonoxide en bevat daarnaast nog een aantal verontreinigende stoffen. De ovens die hiervoor gebruikt werden duidde men ook wel aan als ‘retorten’ en zijn de tegenwoordig nog te vinden op hoogovencomplexen voor de productie van ‘cokes’ (dat voor de gasfabrieken juist een nevenproduct was). Daar wordt het vrijkomende gas eveneens nuttig toegepast in het productieproces van ruwijzer en voor de elektriciteitsopwekking. Voor buffercapaciteit maakte men daar vroeger overigens ook gebruik van gashouders, waarvan in het Duitse Oberhausen nog een voorbeeld te vinden is. Om het gas geschikt te maken voor verlichtings- en verwarmingsdoeleinden voerde men het allereerst door een condensor om door middel van afkoeling de minder vluchtige bestanddelen water en steenkoolteer af te vangen. Vervolgens passeerde het gas een teerafscheider om ook de laatste restanten van deze verontreiniging te verwijderen, alvorens in een gaswasser gevuld met water (ook wel scrubber genoemd) ontdaan te worden van ammoniak. Tenslotte werd de gasstroom in contact gebracht met ijzeraarde (ijzeroer), dat zich op roosters in zogenaamde zuiveringskisten bevond, om het giftige zwavelwaterstof en blauwzuur te binden voordat het in de gashouder werd opgeslagen. De restproducten werden door de gasfabrieken verkocht aan de chemische industrie voor fabricage van kunstmest (ammoniak), zwavelzuur (ijzersulfide), Pruisisch Blauw (ijzercyanide) en kleurstoffen (steenkoolteer). De gashouders dienden als voorraadbuffers omdat productie en verbruik niet gelijk liepen en waren er in verschillende types. Een ‘natte gashouder’ bestond uit een ijzeren ‘klok’ die op een kuip met water dreef en daar dieper in wegzonk naarmate de voorraad slonk, zonder echter de gasdruk te laten afnemen. Om deze op- en neergaande beweging te geleiden was er een ijzeren frame omheen gebouwd. Gashouders voor een grotere opslagcapaciteit bestonden uit een aantal ringvormige segmenten die telescopisch konden bewegen om het volume aan te passen. Deze exemplaren bereikten hoogtes van vele tientallen meters.

 

De eerste gasfabrieken van Nederland stonden in Rotterdam (1835), Amsterdam (1836) en Haarlem (1837). Ze werden gebouwd door de Britse Imperial Continental Gas Association (ICGA), die ook de gasleidingnetten en straatverlichting aanlegde en voor de exploitatie van het geheel zorgde. Dit gebeurde op basis van concessieverlening door het gemeentebestuur, wat wel betekende dat de ICGA het monopolie had. Dat laatste leidde al snel tot onaanvaardbare prijsstijgingen, wat andere gemeenten deed besluiten om gasproductie en –verlichting zelf ter hand te nemen. Leiden was in 1847 de eerste stad met een gemeentelijke gasfabriek, gevolgd door Groningen (1854), Delft (1855), Schiedam (1856), Zierikzee (1856), Deventer (1858) en Breda (1858). Ze bleven overigens voorlopig een minderheid, want van de veertig gasfabrieken die in dat decennium tot stand kwamen, was tachtig procent nog particulier. Dat zou zich in de loop van de negentiende eeuw echter wijzigen. Weliswaar werden er nog bijna honderd concessies verleend, maar driekwart van deze particuliere bedrijven werden later overgenomen door de gemeente. Samen met de drieëndertig gemeenten die zelf een gasfabriek begonnen, waren er kort na 1900 in totaal 131 gasbedrijven in Nederland actief, waarvan ruim tachtig procent gemeentelijk.

Ondertussen hadden zich belangrijke ontwikkelingen voltrokken. Niet alleen was de efficiëntie van de gaslamp dankzij de uitvinding van het gloeikousje toegenomen, waardoor zijn toepassing in huisverlichting in populariteit toenam, maar er had zich ook een nieuwe lichtbron aangediend: de gloeilamp. Elektrisch licht, naast gloeilampen aanvankelijk ook nog vlambooglampen, was schoner, betrouwbaarder en breder toepasbaar, maar vereiste ook een nieuwe infrastructuur van centrales, leidingen en transformatoren, die nog helemaal opgebouwd moest worden. Daardoor wist gasverlichting nog lang stand te houden. Gasbedrijven gingen bovendien het verwarmen en koken op gas door hun klanten stimuleren, zodat het totale gasverbruik een stijgende lijn bleef vertonen. In grote steden veranderde het gemeentelijke gasbedrijf in een gemeentelijk energiebedrijf dat in een eigen centrale ook elektriciteit ging opwekken. Deze centrale kwam dan vaak uit logistieke overwegingen (steenkooloverslag) ook op het terrein van de gasfabriek te staan en stond bekend als ‘lichtfabriek’ omdat dit aanvankelijk nog de voornaamste toepassing was. Het gasfabricageproces onderging in de eerste helft van de vorige eeuw nog belangrijke verbeteringen. Voor de verhitting van de steenkool verving men de roosterovens, die de cokes direct verbrandden, door generatorovens waarin de brandstof eerst vergast werd alvorens verstookt te worden, wat het rendement verhoogde. Door de introductie van de zogenaamde ‘pelouze’ kon praktisch alle teer uit het gas verwijderd worden, zodat de leidingen niet meer verstopt raakten. Omdat de overslag van cokes en steenkool verregaand gemechaniseerd werd, waren er veel minder mensenhanden nodig voor dit ongezonde en zware werk. Vanaf de jaren dertig maakten de steden in het Zuiden des Lands gebruik van cokesovengas van de Staatsmijnen dat via een pijpleidingnet vanuit Zuid-Limburg werd aangevoerd. De gasfabrieken vervulden daarna enkel nog een rol in de opslag en distributie van dit gas. Het bleek een voorbode voor wat zich in de jaren zestig door heel Nederland ging voltrekken, met als verschil dat toen de gasfabrieken helemaal niet meer nodig waren, omdat het Groningse aardgas via een landelijk net ‘direct’ bij de verbruikers werd afgeleverd.

 

In Amsterdam zijn van vier gasfabrieken nog de sporen terug te vinden. Van de Zuidergasfabriek, die van 1909 tot 1967 operationeel was, resteren enkel nog de watertoren aan de Spaklerweg en een aantal bedrijfswoningen, maar van de overige drie is het erfgoed omvangrijker. Dat laatste geldt zeker voor de Westergasfabriek aan de Haarlemmertrekvaart die ooit de grootste van Nederland was en vrijwel in volle omvang behouden is gebleven. De ICGA liet het complex in 1883 bouwen naar een ontwerp van architect Isaac Gosschalk. In 1898 nam de gemeente de fabriek over en breidde deze nog diverse malen uit, zoals in 1903 met een gashouder van honderdduizend kubieke meter inhoud. De gasproductie eindigde in 1967, maar het Gemeentelijk Energie Bedrijf hield het complex tot begin jaren negentig in gebruik. Het terrein onderging vervolgens een sanering, waarna een park werd aangelegd. Na renovatie gingen de voormalige fabrieksgebouwen, zoals de zuiveringshal, het machinegebouw en het leidinghuis, onderdak bieden aan ondernemers in de creatieve- en culturele sector. Een deel van de ruimtes wordt verhuurd voor evenementen, waarbij de bezoekers gebruik kunnen maken van tal van horecavoorzieningen die het complex inmiddels rijk is. In bioscoop Het Ketelhuis kan het publiek dagelijks terecht voor filmvoorstellingen, in de gashouder vinden shows en optredens plaats waarvan er enkele door televisie-uitzendingen landelijke bekendheid kregen. Sinds 2019 presenteert deze evenementenlocatie zich als ‘De Westergas’.

 

Net als de Westergasfabriek werd ook de Oostergasfabriek aan de Oranje-Vrijstaatkade gebouwd in opdracht van de ICGA en kwam het ontwerp van de hand van Gosschalk. Ook hier volgden uitbreidingen nadat de gemeente Amsterdam in 1898 eigenaar van de fabriek was geworden, maar werd de productie al in 1921 gestaakt vanwege de overschakeling op elektrische verlichting. Enkel de gashouders bleven in gebruik voor opslag en distributie. In de daaropvolgende jaren onderging het complex een omvangrijke herbestemmingsoperatie met de inrichting van autobusgarages voor het gemeentelijk vervoerbedrijf, loodsen voor de stadsreiniging, een dierenasiel, politiebureau, girokantoor, HBS en het allereerste sportfondsenbad van Nederland. Gesloopte gebouwen maakten plaats voor onder andere een coöperatieve broodfabriek en ambachtsschool. Sindsdien hebben enkele gebouwen zelfs al weer een tweede herbestemming ondergaan.

 

Toen er na 1900 aan de noordzijde van het IJ naast scheepswerven en fabrieken ook woonwijken verrezen ontstond de behoefte aan een eigen gasfabriek. De gemeente liet er daarom in 1913 een bouwen op de Nieuwendammerham, die al in 1924 weer buiten gebruik gesteld werd, waarna het complex nog lang dienst deed als verdeelstation. Tegenwoordig is het een bedrijfsverzamelgebouw met uiteenlopende gebruikers.

 

Eindhoven kreeg vanaf 1858 gas geleverd door de fabriek van Drossaerts & Loef aan de Paradijslaan. In 1898 werd dit bedrijf overgenomen door de gemeente, die twee jaar later een nieuwe gasfabriek opende aan de kop van het Eindhovensch Kanaal naar ontwerp van architect Louis Kooken. In 1912 verrees er op het terrein ook een elektriciteitscentrale, maar deze ‘Peelcentrale’ bleek al snel overbodig door oprichting van een provinciaal energiebedrijf in Noord-Brabant. De gasproductie werd in 1931 gestaakt, nadat men was overgeschakeld op de distributie van Limburgs mijngas. Hiervoor bouwde men nog wel een extra grote gashouder die met zijn 84 meter de hoogste van Nederland was. Met de komst van het aardgas verdween ook deze distributiefunctie en werden in de gebouwen kantoren en magazijnen van NV Nutsbedrijven Regio Eindhoven (NRE) gevestigd. Toen deze organisatie in 1991 een volledig nieuw kantoor liet optrekken aan de rand van het ‘NRE-terrein’, kwamen de nog resterende fabrieksgebouwen leeg te staan. Het gaat om het voormalige ketelhuis, zuiveringsgebouw, de machinekamer, werkplaats en Peelcentrale. Nieuwe gebruikers zijn onder andere het Eindhovense Erfgoedhuis, fietsverhuurder ‘Velorent’, stichting ‘Eindhoven in Beeld’, wielercafé ‘Cyklist’ en restaurant ‘Fifth’.

 

De stad Groningen beschikte vanaf 1854 over een gemeentelijke gasfabriek, die in 1902 werd uitgebreid met een elektriciteitscentrale. Na sluiting en gedeeltelijke sloop stond het braakliggende stadsgebied lange tijd bekend als ‘CiBoGa-terrein’. Vóór de komst van de gasfabriek vertrokken vanaf deze grote, open plaats binnen de vestingwallen namelijk boderijders naar tal van bestemmingen, na afbraak van de gasfabriek konden er circussen terecht om hun voorstellingen te geven. De nieuwbouw van appartementencomplexen, die sinds de eeuwwisseling langzaam het terrein begint te veroveren, staat bekend als ‘Ebbingekwartier’. Naast een schoorsteen en regulateurshuisje zijn twee tegen elkaar staande bedrijfsgebouwen uit 1910 en 1930 behouden gebleven, die sinds 2020 onderdak bieden aan restaurant ‘Florentin’.

 

De eerste gemeentelijke gasfabriek van Deventer stond van 1858 tot 1911 aan de Raambleek, waarna een nieuwe vestiging werd geopend op het Molenblok aan de Zutphenseweg. Daar kwam in 1960 een einde aan de gasproductie, hoewel het complex nog decennia in gebruik bleef bij het Regionaal Energiebedrijf IJsselmij. Salland. Het ketelhuis, regulateursgebouw, de apparatenhal, portiersloge, directeurswoning en twee bedrijfswoningen zijn tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. In 2015 begon de herbestemming tot Business Innovatie Campus ‘De Gasfabriek’. Vijf jaar later was inmiddels vierduizend vierkante meter vloeroppervlak in gebruik door vijftig bedrijfjes met in totaal tweehonderd ondernemers en medewerkers.

 

Met de voormalige kunstzijdefabriek van ENKA, gelegen aan de spoorlijn naar Arnhem, heeft het Gelderse Ede een industrieel monument van formaat binnen haar grenzen. Aanmerkelijk kleiner van omvang, maar inmiddels ook voorzien van een nieuwe bestemming, is het resterende gebouw van de gemeentelijke gasfabriek langs het zogenaamde ‘kippenlijntje’ naar Barneveld. In de linkervleugel waren de retorten (ovens) ondergebracht, in het centrale gedeelte de zogenaamde natte zuivering en in de rechtervleugel de droge zuivering. De bouw begon in 1904, waaraan het gevelopschrift nog altijd herinnert, en werd in 1910 met de realisatie van een condensatietoren aan de achterzijde voltooid. De fabriek sloot begin jaren zestig, waarna de gashouder en kolenloods werden gesloopt en de dienst gemeentewerken het terrein in gebruik nam voor opslagdoeleinden. Na een grondige bodemsanering verrees er vanaf 2009 onder de naam ‘De Fabrieck’ een nieuwbouwwijk. Het tot rijksmonument verklaarde fabrieksgebouw werd gerestaureerd en in 2012 herbestemd tot woonoord voor patiënten met hersenaandoeningen, genaamd ‘De Herbergier’.