Oude plaatsnamen

en haar betekenis en / of herkomst

A.

Aalbeek, Nuth. 1324 Oelbeek, 1410 Aelbeke, 1596 Oelbeek. De vormen met oel wijzen op –ool; land aan water met een beek; natuurlijke waterloop.

Aalbeek, bij Hulsberg.  1136 Abeccam, rond 1175 Albeca, mogelijk van Germaans alha; eiland, of aal; mest of aal; paling.

Aalsburg, Wijchen.; burg; burcht, versterkte plaats, aal; paling.

Aaldonk, Gennep. Aal, mogelijk Germaans alha; eiland. Donk; verhoging.

Aalswijk, Buren. 1313 in Aelwyc; wijk met paling.

Akmarijp, Friese Meren, 1335 de consecratione capelje in Accomaripe: kapel geconsacreerd in Ake, rijp: smalle strook, deel van een dorp.

Aagtdorp, bij Bergen, 9de eeuw Accasthorp, later Eechtrop, 1420 Ekthorp, 1698 Aachtsorp. Germaans Akkas porpa: dorp: dochternederzetting van Akko, of van Fries aagt: laag gelegen weiland.

Aalbeke, West Vlaanderen, in 1136 Albeccam, tot Albeca en in 1175 Albeche, 1219 Albecca. Germaans alha, meervoud eland: aela: aal, plus baki: beek.

Aalden, Coevorden, 1010 Alodum: geheel woest gebied, of van Alede in 1332: waterloop.

Aadorp, Overijssel. In de periode 1900 – 1920 wordt het gebied ten westen van het kanaal, genaamd de Binnen Woesten en Buiten Woesten ontgonnen in het kader van de werkverschaffing ter bestrijding van de werkloosheid. Het ontstaan van de buurtschap Aadorp, met bebouwing op het kruispunt van en langs de verbindingsroutes naar Almelo (Gravenweg), Wierden (Bruglaan) en Vriezenveen (Parallelweg), is een feit. Tot 1930 heette de buurtschap die nu Aadorp-West is De Woesten en het huidige Aadorp-Oost Buiten Wonen. De naam Aadorp wordt in 1930 voor het eerst gebruikt.

Aalschoot, Eeklo, in 1140 ‘in Alscot loco silvestri’, 1140 Alescot. Germaans alha: eland? skauta: bebost hogere hoek dat uitspringt in moerassig land.

Den Aalhorst, Dalfsen. Aal kan de persoonsnaam Adel, van aal: abeel, horst: struikgewas, meestal als rest van een vroeger bos.

Aalmeers, als in Rumbeke (Ael, Germaanse voornaamdeel wat adel betekent of paling, -nat weiland/moeras.

Aalsmeer, 1199 Alsmaer, Alsmer en Alsmar. Germaans alha: eland, mar: natuurlijke waterloop in zeekleigebied, zie Mare. Of van mere of mar: waterloop en Al. Sommige noemen het ’t meer van de elzen, zie Aalhorst. Sommige denken van Alsmar; palingmeer. Aalsmeerderbrug kwam in 1936 als brug over de Ringvaart.

Aam, Overbetuwe. Eind 11de eeuw apud Ambam , ca. 1200? de Ambe, 1294-1295 Amme, Ambe , 1419-1420: van Ambe, van Aem , 1936 Aam; Gaat mogelijk  terug op een prehistorische waternaam *Amba. Met Indo-Europees *amb-  ‘water’ werden over het algemeen kleinere wateren aangeduid. Het in 1350 vermelde Amermere  in Bemmel kan wijzen op de oude bedding van de *Amba , aangezien de meer -namen in het rivierengebied betrekking hebben op oude stroombeddingen. De plaatsnaam eind 11de eeuw Ambraueld  is een samenstelling van Oudnederlands ueld; veld, ambra; bij de nederzetting Aam behorend.

Aandijke, Zaamslag, Zeeland, in 1157 Addendike, 1220 Adendic en Adendie, Germaans Apan: van Apo, plus dika: dijk.

Aanschot, bij Eindhoven, 1312 Anscot, van aan en schot: afgeschoten stuk land, of een verkorting van schoot, Germaans skauta: uitstekende beboste landpunt.

Ter Aard, Assen, 1335 Arth, domo… sita in Arth, 1436 erve ende guede ghedijten ter Aert, van ard of aard: algemene weide of akkerland.

Aarlanderveen, bij Alphen aan de Rijn, 1214 Arledervene, 1345 Arlendervene. Germaans Aralaidawarja: van de aan de Aralaidu wonende. Oud Germaans of Keltische waternaam Ara plus Germaans laidu: geleide: gegraven, plus fanja: moerassige waterplant, in het kort: gegraven sloot aan de Arle in het veen.

Aarde, Voorst. Begin 13de  eeuw in Arthe, 1257 Arde, 1409 Aerde, 1502 van Aerden; aard ‘beploegde of bebouwde grond, bouwland’. Oorspronkelijk een marke, midden 19de eeuw verdwenen.

Aarderbroek,  Voorst. 1432 Aerderbrueck, 1448 Arderbroeik, 1648 Aerderbroeck, 1839 Aardenbroek, 1843 Aardebroek, land: 1936 Aardenbroek; broek; moerassig, drassig land, bij  Aarde.

Aarle Rixtel, bij Helmond, 1249 Arleh, 1441 Aerle: aan de overzijde een, le of lo; bos. Rixtel, eerder Ricstel, rond 1200 Richstelle, 1202 Rikestelle, 1249 Rixtelle, 1279 Ricstelle: nederzetting van Riko, Ric of bij ric: smal pad, of ric; machtig, stel; kunstmatig opgeworpen hoogte op buitendijkse schorren..

Aarle, Oirschot. 1312 Dirk Willemszoon van Aarle.

Aarlen, Belgisch Luxemburg.  Romeinse stadje Orolaunum, van Keltisch ar; berg, lun; bebost.

Aarschot, bij Leuven, in 1107 Arescod en Arescoth, 1137 Arescloth, 1179 Arscot en Aerscoet. Germaans arnu: arend, en skauta: hoger bebost land, naar de eerste graaf Arnold I in 1096, of van Germaans aa; water, de Demer.

Aarsele, West Vlaanderen, 868 Arcella, in 1038 Arcela, 1085 Arcella, 1206 Arscela en Arsee in 1213. Germaans arda: weide (voor schapen?) plus sali: uit een ruimte bestaand huis.

Aartrijke, West Vlaanderen, in 893 Artiriacum, 1089 Artrica. Gallo Romaans Arturiacum: toebehorend aam Artur, Arturius.

Aartselaar, Antwerpen, 889 Arcelar; van aart;veld, sele; nederzetting en laar: open bos met grasland, of van Latijn arca; grenswal, met laar.

Aartswoud, bij Hoorn, 1312 Nedartswoude, 1342 Edaertswoude, 1718 Eerswoud: woud van Edaeert. De spotnaam is blote benen. Braakbeer is bedijkt in 1631.

Aasdom, Abcoude, in Friese streken betekent aesdom, asega dom, een oudere rechtspraak, vonnis van de Azig, vonnis naar Fries recht in tegenstelling tot Scependoem, Frankisch recht.

Aasterberg, Susteren, 1395 Aeserberch, berg, heuvel op een Aast. Plaats? Of van Limburgs aost; esdoorn.

Abbekins polder, Watervliet, 1200 Abbekins polra. Germaans Abbakinas: van Abbakin, plus polre: polder.

Abeltjeshuis, Vlagtwedde. Abeltjes huis was de naam van een eeuwenoude boerderij annex herberg voor reizigers die naar Westfalen trokken.

Abbenes, bij Hoofddorp, 1342 Abnesse, 1344 Abbebess, nes: een in water uitstekend land van Abe. In de middeleeuwen zou hier het later verzwolgen eiland Abbenes gelegen hebben die de afscheiding vormde tussen het Kagermeer en het Leidse meer.

Abbendonk, bij Antwerpen, 1157 Abendunc, Abbendunc, 1179 Albendunc. Germaans Abban: van Abbo, plus dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Abcoven, bij Goirle, 130 Aleydis van Abbinchoven: boerderij van de mensen van Abbo.

Abolens, Luik. Het dorp wordt voor het eerst beschreven in het jaar 125o als Abolenz, naar de Germaanse god Aboldus.

Abstede, Utrecht, 1132 Abbenstade. Germaans Abban: van Abbo, plus stapa: aanlegplaats, later beïnvloed door stadi: plaats, stede. Omdat het echter de woonplaats van de abt van de St. Servaas van Utrecht was kan men ook denken aan een herkomst van Abtsstede.

Achel, Belgisch Limburg, In 1139 Achile, later Aghel en Aeghelen, van aha; water, en lo; bos op zandige grond meestal bij een nederzetting. Dus het op een zandgrond gelegen bosje bij het water.

Acht, Eindhoven. 1303 Achtermere. Op grond van het feit dat er sprake is van “watre” als een der begeerlijkheden in het Achtse zou de naam Acht daarvan afgeleid kunnen zijn. Daarbij moet gedacht worden aan achwa, of aqua. Er liepen inderdaad enige beken op de verder droge heide. Of van achte, rechtsgebied voor een heer.

Achterdrempt, Achter-Drempt, Bronckhorst, 1977 Achterdrempt; achter; achterwaarts gelegen, ten opzichte van Drempt, dat ter onderscheiding ook wel Voor-Drempt wordt genoemd.

Achterenk, Epe. 1830-1855 Achter Enk, 1843 Achter-Enk, 1866 Achter Enk, 1936 Achterenk; Naar de ligging achter de Emster Enk, eng; bijeen gelegen hoogte met bouwland van een dorp.

Achterhoek, Nijkerk. 1608 in den Achterhoeck, 1643 tot Niekerck in den Achterhoick, 1752 in den Agterhoek, 1839 Achterhoek, 1936 Achterhoek; achter; achterwaarts gelegen, en hoek; (afgelegen) plaats, ten opzichte van Nijkerk. Oorspronkelijk een gebiedsnaam ter aanduiding van het zuidwestelijk deel van de polder Arkemheen.

Achterstehoek, Duiven. 1913 Achterste Hoek, 1936 Achterste-Hoek; achterste; meest achterwaarts gelegen, hoek; (afgelegen) plaats.

Acquoy, Akkooi, bij Beesd, Geldermalsen. 1305 in den lane van Accoy, 1319 Eckoye, 1329 an de side van Eckoy, 1340 Ackoye, 1379 in den gherichte van Eckoye, 1386 tot Akoeyen, ooi: aan water gelegen land, de Linge, van Akko, zie Akengem. Het werd gesticht in 1140 door Jan VIII, heer van Arkel na zijn terugkeer van een kruistocht door het Heilige Land. 

Abcoude, onder Amsterdam, Abkou, 1085 Abecenuualde, 1186 Abbenkewolde, 1220 Abekenwalde, Abbekowde. Germaans abbakan: van Abakako, Abeke, verkleinvorm Abe, Abo, plus walpu-abstede; sompig bos in zeekleigebied. Mogelijk een eigen naam van Abe, een naam die ook voorkomt in het Friese gehucht Abe Heringa-Zijl onder Achlum, het is dus het woud van de kleine Abe. Beka noemt het Abkoude, vanouds Abekewalda of Abekewoude, als een dorp met slot die tot Utrechtse stift behoort, 1085.

Abtswoude, bij Delft, ook wel Paapswoude genoemd, 1206 Popteswolde, 1317 Popswoude: woud van Popte, later vervangen door abt omdat Egmond hier het rechterlijke macht bezat

Achterdiep, Groningen. Genoemd naar het kanaal Achterdiep; het diep achter het Winschoterdiep.

Achthoven, Montfoort. 8 hoven; boerderijen.

Achttienhoven, Nieuwkoop. Achthuizen, Goeree-Overflakkee.

Achtmaal, Zundert, 1294 Gilberti de Achtmale, wel van achte: rechtsgebied, maal: rechtsplaats, dingvergadering.

Adorp, Winsum, 1371 Artharpe, 1398 Ardorpe, mogelijk van de persoonsnaam Ari, of van Arth-tharpe: terp in het bouwland? Zie Aekamp, Midwolda: kamp of akker aan een A of waterloop gelegen.

Adorp: Nederlandstalige naam van Orp-le-Grand en Orp-le-Petit (Waals- Brabant).

Adzeux, Louveigné (Luik): au-dessus; bovenaan.

Aerdenburg, Rijnwaarden. 1830-1855 Aerdenburg, 1867 Aerdenburg, 1913 Aardenburg; burg; statig huis met de bijgedachte aan een burcht, en Aerden-,

dat betrekking heeft op het nabijgelegen Aerdt.

Aerdt (Rijnwaarden). 1294-1295 Arde, 1340 Aerde, 1419 Aerdt, 1665 Aert, 1936 Aard. Middennederlands aert, art, aard; beploegde of bebouwde grond, bouwland.

Aerdenhout, Bloemdaal. Van Den Anderen Hout, een ander hout dan de Haarlemmerhout.

Afferden, Bergen, 11de-12de eeuw Afrithon, 1165 ecclesia de Afreden, 1176 Aferden, 1260 Aferden,1293 Afordia, 1294 Aferde. Etymologie onbekend

Afferden, Druten, 11de eeuw Afrithon, van een oude waternaam Abhara,  met suffix -iflum te r aanduiding van een nederzetting bij dat water.

Affinkhof, Eibergen, 1188 Avekinchof. Germaans Abakinga hofa: hof van de mensen van Abako.

Afsnee, Gent, 707 Afsnis; die bij de beek Absna wonen.

Agelo, Twente, 1255 Aglo, 1408 Agele, 1457 Ageloe, lo: bos van Ago, verkorte naam als Agabert en Agrafrid.

Agodorp, Vlagtwedde. Ontstaan uit de bebouwing voor de werknemers van de n.v. AGO, Maatschappij voor het drogen, veredelen en verwerken van hout.

Aijen, Bergen, Limburg. 1336 Oyen, 1406 Ayen, Aien. Van ooi; land aan een water.

Aken, Duits Aachen, Frans Aix-la-chapelle, Aa: aquis: water, uit tiende eeuw. En door de Romeinen Aquisgranum of Aquis grani: bij het water, naar de thermale bronnen, Limprand noemt het Palais de eaux of waterpaleis.

Akersloot, onder Alkmaar, 1083 Ekerslato, 1175 Eckersslote, 1182 Ekkerslot. Germaans Aggiharis slauta: sloot van Aggihari. (Agjo: zwaard, harja: leger) Akersloet: akker met sloot. Acker is in het Middelnederlands een akker, maar ook een landmaat, vooral in de noordelijke gewesten. In Vollenhove, Kuinder en IJsselham was 1 akker 28 voet (30cm) breed en in Drenthe 24 voet.

Adgeringelant, moet omstreeks Akersloot gelegen hebben. Germaans Audagairinga landa: land van de mensen van Audagair (auda: rijkdom, gaiza: speer)

Akkerveken; sluitboom aan een akker, in Wuustwezel, Antwerpen.

Albanië: wit, omdat aldaar volk wordt geboren met wit haar.

Alblas. Voormalige rivier in de Alblasserwaard, ook Alblasserdam. Ook plaatsnaam Oud-Alblas (Zuid-Holland). 1064 fluminis Alblas: mogelijk van Keltisch woord alb: wit, zie Merksplas, Antwerpen, 1148 Marcblas, aan de rivier Mark.

Aldenhof, Nijmegen (Gelderland), Guigoven (Belgisch-Limburg); als; oud, hof; boerenerf, hofstede.

Algeraburen, Fries Algeraburren. In 1648 wordt in een Oud Friese tekst de brug (holt) bij Algara bura aangehaald. Algera; de voornaam Alger: edele (strijder) met de speer, Buren; buur.

Alkmaar1063 Alcmere, 1083 Alcmere, Alcmera, 1132 Alkmare, 1148 Alcmere, Alechmeer, Almere (ook de oude naam van de Zuiderzee, in 755 Aelmere) Elmere, Aelmere: binnenzee of van Allecmere: overal meer, het lag ingeklemd tussen meren.

Almere, oude naam van het IJsselmeer of Zuiderzee. 755 Aelmere, 9de eeuw Almere, Almeri. Germaans ala: reusachtig, mari: meer.

Allaertshuizen, Wulpen. 1129 terram filiorum Wlberti filii Alnoth, 1184 Alnotshus. Germaans apalnanpas hus: huis van Apalnasp. (apala: adel, nanpo: waaglust)

Albergen, Tubbergen, 900 Alberge, maar in de 11de eeuw Alfbergen, 1280 Afberge: mogelijk oud Frans alberge (nu auberge; herberg) of van elvenberg.

Alinghuizen,: Winsum,, eerder Aldinghuisen; woning van de mensen van Alo, Ale.

Alkemade, Zuid Holland: wel van made of weide waar zich alken plachten op te houden.

Alken, Belgisch Limburg, 1066 Allecha, 1078 Alleca, 1155 Alleke. Als het een Gallische naam is van Alliacum betekent het de villa van Allius. Of van een rivier, a; de Herk en alek; alk.

Allardsoog, Fries Allardseach, een oog; gebied van Allard; edel, sterk, ontstaan uit Adalhard. 

Allersma, Winsum: van de mensen van Allard, een naam uit Adalhard. Bekend van de  Allersmaborg.

Alloo, Texel, vermoedelijk uit andel-lo: bos bij de kwelder.

Altena, Noord Brabant, Outhena. Als men het woord vergelijkt met het woord Huoltena dat in 966 als een waternaam in Teisterbant, in comitatu Testrabatensi super fluvio Huoltena, opgegeven wordt zou het kunnen van holt-anna: water bij een bos, hout. Sinds 1166 heette het regelmatig Altena.

Altena, zou kunnen uit altanna of altumna: rivier in een moeras? Denkt men aan Alteveer zou het eenvoudig kunnen zijn: al te na, afleiding is verder al te ver. Altena in Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen), Hengelo (Overijssel), Peize (Drenthe), Wonseradeel (Friesland), bij Den Bosch (Noord-Brabant), maar ook bij Hamburg en op verschillende plaatsen in België als Oost Vlaanderen. Altena, Hulkestein, aan de oever van de Zuiderzee was al te na die van Holland

Alteveer, Arnhem. 1874 Alteveer , 1986 Alteveer; al te ver.

Alting, Beilen, 1372 Altynghe, afstammelingen van Alte.

Altweerterheide, Weert. Alt; oud, heide van Weert.

Alverna, Wijchen. 1887 Alverna, 1936 Alverna; De nederzetting ontwikkelde zich bij het minderbroedersklooster (1887), dat vernoemd is naar het klooster Alverna in Toscane dat genoemd is naar de berg La Verna, waar de stichter van de orde, Franciscus van Assisi, vaak verbleef en op 17 november 1224 de stigmata ontvangen zou hebben..

Altweert, Weert, 16de eeuw Aldt Weert. Alt; oud, ter onderscheiding van Weert.

Amby, Maastricht, 1157 Ambeia, uit Gallisch Romaans Ambiacum: omheining.

Ameide, Alblasserwaard, 1021 Huis ter Amonde, 1266 Ameyde, 1414 Ameide: hekwerk of afsluiting, of van a en mede: weiland aan een water, de Lek. Het was vroeger een ommuurde stad en werd de stede Ameide genoemd.  Later huis te Haarlaar.

Amel, Luik. Genoemd naar de gelijknamige rivier. Frans Amblève.

Ammerstol, Zuid-Holland. Ammers- tol, Latijn Theloneum de Ambers,  er werd  tol geheven in Ammers.

Anna Jacobapolder, Tholen. In 1847 werd op initiatief van Willem Frederik del Campo een polder met een oppervlakte van 869 hectare aan Sint Philipsland gehecht. Del Campo vernoemde de polder naar zijn vrouw.

Alphen aan den Rijn, bij Boskoop, 7de eeuw Albanianis of Albinianis, 9de eeuw Alfna, 11de eeuw Alfna. Oud Germaans Albanum, nederzettingsnaam afgeleid van de waternaam Albano: de witte. Of van een Romeinse legeroverste Alphenus Varus die Tacitus ook vermeldt.

Alphen, Appeltern, Alphen aan de Maas ter onderscheiding van Alphen aan den Rijn. 709 Alfheim, 1173 Alpheim, 1203 Alfen. Is het eerste lid alf: elf, het woord voor een bovennatuurlijk wezen? Of van de man Alf bijvoorbeeld gekort uit Athawulf? Beter van oud Germaanse waternaam Albano/albino: de witte.

Ameland, 2de helft 8ste eeuw: insula que dicitur Ambla, Ambulon, van ama: waterloop als in Amstel en Eem.

Amelins Brugge. 1072 Amelini pontem. Germaans Amalina brugjo: brug van Amalin.

Amelsdorp, Bilzen. 1096 Amelestorp, 1221 Hamelsdorp. Germaans Amalas porpa: dorp van Amal. (amala: scherp)

Amen, Drenthe. Genoemd naar de Amerdiep, vovenloop van de Drentse Aa.

America, Venlo. Wel genoemd als ontginnigsdorp naar Amerika naar de van afgelegenheid van het gebied.

Amerongen, bij Tiel, 1126 Amerungon, 1188 Amerungen, Ameronge, Amerunge, Amerunga. Germaans Amarungum: bij de mensen van Amara. Of bewoners bij de rivier Amern

Amerchot, Borculo, 1188 Amerscoten, Amerscote. Germaans amaro: gors, in Duits Ammer, skauta: beboste hoek in hoger uitspringend moerassig land.

America, Horst aan de Maas. Oorspronkelijk een kolonie in de Peel en naar de afgelegen ligging naar Amerika genoemd en ontstaan nadat de gemeente Horst in 1819 toestemming had gekregen de gronden in ontginning te nemen. Zo ook Amerika bij Norg.

Ammers, eerder Ambers, 1233 Ammers: waternaam als Eem en Amer. Twee dorpen aan de Lek, de ene Groot Ammers in het Hollandse rechtsgebied, de tweede over de eerste gelegen is Klein Ammers of omdat er tol geheven werd Ammerstol genoemd.

Ammersoyen, Ammersooien, Bommelerwaard. 1026 Ambersoi, 1196 Ambershoye, 1205 Ambersoye. Germaans Amaros, van voor middeleeuwse waternaam Amaro, plus agwjo: vruchtbaar alluviaal land aan een waterloop.

Amsterdamscheveld, Erica. In 1850 kocht een groep Amsterdamse beleggers een stuk veengrond en noemden het naar hun woonplaats.

Ammerzoden, Bommelerwaard, 1026-1044 vervalst 12de  eeuw de Ambersoi , 1196 Ambershoye , 1205-1233 Ambersoye, Ambershoye, 1196 Ambersoye, 1294-1295 Everardi de Ambersoye , 14de  eeuw Amersoyen, 1481 Amelroyen, Amelrooy, 1618 Ammersoyde, 1665 Amelroy , 1936 Ammersooien; Samenstelling van een waternaam Amer of Ammer, van *Ambarô- , verwant met *ambra-  ‘nevel, water, rivier’, met ooi: een aan water gelegen stuk land.

Amsweer, Delfzijl, 1448 Omptsweer, 1449 Amptesweer, de wierde van het ambt en doelt misschien op het Oosterambt van Fivelingo.

Andel, Woudrichem, 814 Analo, 850 Analo, 1212 Anle. Germaans ana: op: hoger gelegen, lauha: bosje op zandgrond.

Den Andel, bij Baflo. 820 Antlida, 855 Andleda, 858 Andleda, eind 11de eeuw Anladon en Andledon. Germaans anda: tegenover liggend, laidu: geleide of gegraven waterloop? Of een Gronings woord voor kweldergras, is dus op kwelders gebouwd.  Of naar de waterloop  waaraan de polder Den Andel of de Naal op Texel zijn naam ontleent. Die naam was tot het eind van de Middeleeuwen Den Andel, later verbasterd naar Den Aal, later versprong de n en werd het De Naal. De naam Den Andel was weer vertaling van de Friese benaming voor het gebied, Antilda.

Andelst, Overbetuwe. 855 kopie ca. 900 Andassale, 1294-1295 Anders, 1327 Andels, 1380 Andelst, 1665 Aendelst, 1741 Andelst of Aalst, 1877 Andelst of Aalst; Samenstelling van Oudnederlands sale; zaal uit 1 ruimte bestaande woning van Ando.

Anderen, Drenthe, 1217 Anderne, mogelijk van Annerhorne: een hoek die uitspringt in het land van Anno.

Anderlecht, Brussel. 1046 Andreleth, 1047 Anrelech, 1075 Andrelech, Andarlech, 1111 Andrelet, 1123 Anderleth, 1195 Anderlet, 1205 Anderlechtensis. Mogelijk van Gallisch Romaans andernacum: vaarzenweide, lecht: waterloop, leek of waternaam A, aan het water A.

Andijk: Wervershoof, aan de dijk gelegen.

Angelslo, Emmen, anger: grasland, lo: bos. Zo ook Angerlo, Zevenaar.

Ankeveen, bij Naarden, 1344 Tankenveen, 1381 tAnkeveen: veen van Anke. Behoorde tot de familie van Wael.

Anklaar, Apeldoorn. 146: vpp de Ankeler , 17de eeuw den Anckeler , 1830-1855 den Ankeler , 1839 Ankelaar; laar’ intensief benut bos, bosweide, ang;  vochtig weidegebied.

Anloo, bij Assen, Anlo, 1148, 1250 plebano in Anlo, ook Aenlo, Anloe. Germaans lauha: bosje op hoge zandgrond en genoemd naar het naburige Annen, 1382 tot Annen in den dorpe.

Anna Paulownapolder, bij Alkmaar, is ingedijkt in 1845 en 1846 en genoemd naar de gemalin van koning Willem II, moeder van koning Willem III.

Anna Paulowna, Schagen.

Anneburen, Friesland. Rond 1700 wordt de nederzetting ten noorden van Tirns aangeduid als Anne Buiren, buren; buur, van Anne. Anne Siezes van der Kerk die hier een boerderij had.

Anreep, Assen, 1302 de Anrepe, 1597 Anriepe. Reep of riep: strook land gelegen aan een water, een van de bronbeken van de Drentse Aa.

Antoing, Henegouwen, Naam uit het Gallo-Romeinse Antonium, horend bij Antonius.

Ter Apel of klooster Ter Apel, bij Vlagtwedde, dat in 1564 gesticht is wat het Huis des Licht heette. Al eerder was er iets van de Premonstratenzers. In 1464 de stede Apel, 1517 tho Apell, van Aa, de Ruiten Aa: waterloop, en pol: poel.

Appels, Oost-Vlaanderen. Naam is al vanaf de 13de eeuw in gebruik. Onzeker. Naam uit de oude Keltische riviernaam Abalona of de rivier Apls. Of naar de heilige Apollonia.

Appen , Voorst. 1299 Appenses, 1327 Appen, 1665 Appen, 1936 Appen. Etymologie onbekend. Een afleiding van de waternaam  apa; rivier, stroom behoort tot de mogelijkheden.

Arcen, Limburg. Ca, 1100 de Arsnan, 13de eeuw Arsen, 1305 Arsene, 1354 Aersen, omdat het vroeger een vesting is geweest zou het kunnen uit Latijnse arx: burcht. Of van Latijn arx; boog. Of Latijn arus; vegetatie die verbrand is.

Arendonk, Antwerpen. 1219 Arendunc. Germaans a; water, de Wamp, dunga: zandige opduiking in moerassig gebied.

Arensgenhout, Nuth, aren; graan, hout; bos. Een kleinere is Kleingenhout.

Argelo: Plaatsnaam bij Wiene (Overijssel): 1284 Erghelo, 1495 Argelo.

Ark, Nijkerk. 855 kopie ca. 900 in Archi, midden 12de eeuw in Erca, midden 12de eeuw in Herca, 1313 in Erke, 1434 Arck, 1630 inden ampte Nijkerck toe Arck, 1752 tot Arck, 1830-1855 de Ark. Middennederlands arke; boog om een waterrad, gewelfde oven of kist, offerkist. Daarnaast komt Middennederlands arke, grontarcke, voor in de betekenis ‘kleine sluis of val- of schuifdeur van de sluis’. 

Arkel, bij Gorinchem, 983 Arkloa en Arkalo, 999 Arclo, rond 1205 in Harkele. Germaans arkke: kunstmatige dam of kleine sluis, plus lo: waterloop. Of hoge plaats op een oeverwal, arke: stromend water. Of Germaans arga; slecht, en lo; bos.

Armhoede, Lochem. 1839 Armhoede of Armoede, 1936 Armhoede. Zou oorspronkelijk de naam van een weide zijn, die diende als algemene weide voor de minvermogende veehoeders en is de plaats daarom armoede genoemd.

Arnemuiden, bij Middelburg, 1217 per portum, id est Arnam, 1235 Arnemeuden, 1342 Arnemuden, heet naar de monding van het water de Arne (zie Aar) die al lang niet meer bestaat, er kwam een nieuwe die ook weer verdween, rond 1462 werd het tegenwoordige Arnemuiden gesticht.

Arnoud, Hillegom. Genoemd naar De Arnoud, kalkzandsteenfabriek in 1904.

Arques, Nederlands Arken of Arke, Pas-de-Calais. Naam komt uit Ariacum; plaats van Arius.

Ark, Gelderland, Ter Arken, Brussel. Naam uit het Romaanse arca; boog waaronder het rad van de watermolen draaide.

Arras, Nederlands Atrecht. Atrabatis, 6de eeuw Atravatum of Atrabatum, 768 Adradis, 840 Atrebatis, Atrebais, Atrebats, Atrasi, 887 Atrebas, 1189 Arras. Hoofdstad van de Atrebates. De Vlaamse vorm van de naam verschijnt voor het eerst in een gehucht met de naam Kwatrecht of Wetteren, 1295 Quatatracht, 1327 te Quade Atrecht, 1368 Quaet Atrecht: slecht Arras of Kwaad Ieper.

Artois, Nederlands Artesië, streek genoemd naar de Gallische volksstam van de Atrebates. Oud graafschap in Noord Frankrijk dat in de 12de eeuw deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen, maar in 1223 aan de Franse kroon werd gehecht.

As, Hasselt, as, es, aaneengelegen bouwland van een dorp. Niel bij As; Gallisch Nigella, zwart, waternaam. “As” zou een prehistorische waternaam (“aska”) zijn waarmee men eerst de Bosbeek aanduidde en later het dorp zelf: “Assche, Asghe, Asch, As”.

Asch, Buren, 899 Aska mansam, mogelijk deze plaats. Germaans asch, van aske; es, Fraxinus.

Asschat, Leusden; afscheiding, een oude grenslijn.

Asse, Vlaams-Brabant. Naam uit de middeleeuwse riviernaam Aska. Of uit de oude naam hasi; kreupelhout, essenbos.

Assendelft, bij Zaanstad, 1063 Ascmannedilf, 1083 Escmundelf, 11de eeuw Asmedelf, 1342 Assendelf, 1728 Essendelft. Germaans askimanna dilbja: gedolven waterloop, sloot van Askmannas of Noormannen of zeerovers die vanuit het erbij gelegen Assum begonnen. Vergelijk oud Engels Ashmanhaugh, aesc-mann: zeeman, piraat. Maar de gracht zal wel later gegraven zijn en dan is het eerste lid eerder een persoonsnaam, vergelijk de Friese geslachtsnaam Askema. 

Asper, Gavere, 960 Haspra, later Haspera, Aspera. Wordt verbonden met hasp: door een weiland kronkelende beek.

Asperen, bij Leerdam, eerder in Asporon, onzeker. De naam is zeer oud en zou hetzelfde zijn als Caspingium, mogelijk ook Hasperen, Chasperen en Casperen genoemd waarvan de Romeinen Caspingium gemaakt hebben, ingen is de uitgang van vele Dietse woorden.

Assel, Apeldoorn, 814 silvam in Hasle, van Germaans hasi of haisi: kreupelhout en lo: bos.

Assen, In 1259 werd het nonnenklooster Maria in Campis of Mariënkamp verplaatst van Coevorden naar een dekzandrug op de plek waar nu het centrum van Assen ligt. 1267 conventum de Assen, monasterii dominarum in Assen, ordinis Cisterciensis, 1287 Ascen, 1294 Azcen, onzeker, mogelijk van Asse of Aske, of van oud Fries esna: pacht, wat verschuldigd was aan de bisschop van Utrecht.

Assendorp, Zwolle, 1060 Aschendorpe, 1230 Ostendorp, 1309, Oestendorp, maar meestal als Oostendorp geschreven: dorp gesticht door een zekere Asko.

Assenede, Oost Vlaanderen, 1135 Hasnetha. Mogelijk van Latijn astanetum: droogoven, zie ook Assent.

Assenois, Belgisch Limburg, Waals Les Asnoes. In de Belgische provincie Limburg en een in Belgisch Luxemburg12de eeuw komt een Astinetum voor, Romaanse vorm op –etum van het Germaanse astan; tak, es, ook droogoven, + iacum; Romaans achtervoegsel dat op een nederzetting wijst.

Assent, Vlaams Brabant, van oud Nederlands asnoth: bebouwde grond, vergelijk Gotisch asans: oogst. Hotbert schonk zijn bezitting aan de abdij Sint Truiden in 838; Hasnoch super fluvio Merbato in pago Hasbaniensi sive Diostiensi. Merbato is wel Meerbeek.

Assink. In Geesteren werd een erve al in 1188 Assinc genoemd. Van de persoon Ase/ Asse.

Asten, Noord Brabant, 1200 Astenen, naar een document over de tienden van dit dorp, 1221 Hastene, mogelijk van ast: droogoven, beter van ast: schapenweide, vergelijk Gotisch awistr: schapenstal. Net zo met: Astene, Oost Vlaanderen, 865 Astennaria mariscum, 11de eeuw Astine.

Attenhoven, Luik, Frans Ottoncourt. 1189 Ottonis curtem, 1213 Octencurt 1262 Attenhouen (u=v). Germaans Ottan hofum, Romeins Otton curtis: boerderij van Otto.

Atjetille, Harlingen, tille of kleine brug behorend aan Atsje. Zie Kingmatilla, Hoptille, Enumatil.

Atzeburen, Wymbritseradiel, (ook is er een bij Hieslum), Fries Atsebuorren, wordt in 1478 genoemd als Aetzabuyren; van Atse; edel, en  buren.

Augsbuurt, Kollum, 15de eeuw Aeltsbuur, later ook Alterbuur, Augsburg rond 1700 en 19de eeuw Ausburg, en genoemd naar de Duitse stad met die naam, door migranten? Of verkeerde spelling voor Ausbur: hoeve van Auso. Is ook bekend als Lutjewoude, Ausbuyr  at Lutkewolde in 1664, Fries Lytsewald, dat Ausbuyr werd aangepast tot Augsbuurt. Zo ook Augsterp, Wonseradeel, terp van Auso.

Austerlitz, bij Zeist, in 1804 werd daar een kamp van Franse soldaten gevestigd onder generaal Marmont. Daar begonnen zich ook enkele burgers te vestigen en na de overwinning van Napoleon bij Austerlitz in Moravië op 2 december 1805 werd het Austerlitz genoemd. Ter eren van Napoleon maakten de Franse een piramide van zoden die een houten obelisk op de top draagt. In 1808 werd die gesloopt en in 1894 door een stenen zuil vervangen.

Averbode, Scherpenheuvel, 1135 Averbodio maar later ook Eurebode, bevat de persoonsnaam Eburbod.

Avereest, Salland, 1263 Resten, 1287 Restene, 1390 O(u)erreest, van aver: over, reest: een water de Reest dat Drenthe en Overijssel scheidt, of met rijshout begroeide stuk grond.

Avergoor, Elp, uit aver: over, goor: moeras.

Avest, Borculo. 1298 Oves, 1415 Avest en in 1428 de naam “Aves”. Oves is een variant van het Middelnederlandse “ovese”, met korte vormen “ose” en “oose”. In het Oudengels komt dit woord ook voor, maar er was tevens een variant “efese”. Hieruit heeft het Engelse woord “eaves” zich ontwikkeld, waarmee een buiten de muur uit­stekende punt van een rieten dak aangeduid wordt. Maar de oud­ste betekenis is “rand”, bijvoorbeeld een bosrand, en dit is een zeer aanvaardbare verklaring van de naam “Avest” voor erven die aan de bosrand gelegen waren; hoewel de betekenis “overdek­te schuilplaats” ook aannemelijk is. Eerder is ooit gesteld dat Avest stamt van een Germaans woord, dat in het Oudengels “eowestre” en in het Go­tisch “awistr” luidde; de betekenis was “schapenstal” ofwel een omheinde ruim­te waar men schapen hield. Het is afgeleid van “awi” dat in het Nederlands nog voort­leeft als “ooi” voor een vrouwelijk schaap. De bron waar dit vandaan komt herroept zijn stelling tot de eerst genoemde verklaring.

Axel, Zeeuws Aksel, 991 Axla, 1085 Axala, 1218 Acsla, 1220 Acselle. Germaans agnos, van agnu: ekster, lauha: bosje op hoge zandgrond, ax: bijl, de vorm, of de vogelnaam akka: ekster of een korenaar. Vergelijk oud Engels agu, Fries akke en hier Eksel, ook Eksmere onder Wondelgem, 1347 Eghesmere. Eksaarde, Oost Vlaanderen, Akspoele.

Axwijk, bij Kwadijk, Edam, 1300 Havicswijk, 1500 Haecxwijck, er zit wel de Friese naam Ake in.

Azewijn, Bergh, 828 Asnon en Asuin, 1025 Asawon, pas sinds de 18de eeuw Asewijn. De naam is dus aangepast aan woorden met wijn, van Germaans woord winjo: weide.

Azelo, Borne, 1439 Azele, 1443 Asele, 1512 Aeszello, wel een lo: bos van Aso.

B

Baaiduinen, Terschelling, baye: bes, duinen. Er groeit zeer veel van een soort bosbes.

Baak, Steenderen, 1190 de Baco, 1503 den Hoff te Baeck, Germaans baka: rug of heuvelrug, vergelijk Bak, zandrug op Rukfen, Baakhoek, scherp afgetekende rug tussen Eke en Godewaarsvelde. Of van Germaans baki; beek, Baakse beek.

Baakhoven, Susteren: boerderij van Bago, vergelijk ook Baexem.

Baaks-Sweijer, Simpelveld. Baak; beek, naar jonkheer Baxen die vroeger de eigenaar was van het landgoed Sweijer.

Baal, Groningen, 11de eeuw Barla, van Barlo: bos op hoge zandgrond.

Baal, Bemmel, 850 Barla, begin 13de eeuw Barle. Germaans baza: bara: bloot, bar, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Baalhoek, Kloosterzande, mogelijk van midden Nederlands bal, bael: de slechte hoek.

Baankreis: Plaats in Gorssel (Gelderland): 1491 Baeinckreyse.

Baar, Capelle aan de IJssel, 1280 Baer, 1271 Bare, 1352 Baere, dat wel woest land zal betekenen.

Baarlo, Peel en Maas. Baar; bloot, kaal, lo ; bos.

Babylonië, Baard, bij Sneek, 1329 Bawerth, later Bardwike: plaats aan de rand.

Baarderadeel, Fries Baarderadiel, 1369 Baverderadeel: afstammelingen van Bavo, zie Bavegem.

Barendonk, Baardonk, Beers, 1185 Bardunc. Germaans baza: bara: bloot, bar, dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Baardwijk, Waalwijk, 1110 Barduwich, 1136 Barduvich, 1205 Bardewihc. Germaans Bardanal van de (Longo)bardi, wika: dochternederzetting of handelsplaats of wijk, barda; rand, uiteinde, of van Bardo.

Baarland, bij Goes, 1342 Barland: baar of onontgonnen land.

Baarle, Noord Brabant.  820 in Barloria mariscum: moeras van de bewoners van Baarle. 1237 Baerle. In 1403 trouwt de Duitse graaf Engelbrecht I van Nassau met Johanna van Polanen, de dochter van de Heer van Breda Jan III van Polanen. Naar toenmalig recht werd hij Heer van Breda. Met hem komt de naam van Nassau niet alleen terecht in het Nederlands Koningshuis, maar ook wordt de naam gegeven aan de Nederlandse gebieden van Baarle. Baarle-Nassau.

Baarle, Limburg, 1025 Barla. Germaans baza: bara: bloot, bar, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Baerle in Zegelgem en Tielt (Waals-Vlaanderen).

Baarn, Utrecht, Baerne, 1308 Barne, 1310 Beerne: branden of brandstof, vergelijk Barneveld, van barnen; branden. Of beter van born: bron, naar de nabijheid van de Eems. 

Baarschot, Deurne, 1368 Bascot en wat later Baescot, van Babo of Bavo, schot: afgesloten ruimte, of schoot: beboste hoek in een veenachtig gebied.

Baarschot, Breda. 1301 Baescot, 1312 Bascot.

Baarsdorp, Borsele, hier is de naam ontstaan uit vleivormen van de man Bero, Berwald, zie Barradeel.

Baarsdorpermeer, Koggenland. Genoemd  naar het water, dat zelf weer vernoemd zou zijn geweest naar een oudere plaats die Baarsdorp genaamd was.

Babberich, Zevenaar, 1358 Babborch, Babbergen, Babbrich; van Babbo, rik van midden Nederlands reke: rij, zoom, lange woudstrook.

Baclain: waternaam, afleiding van Germaans baki: beek. Plaats in Leuven (Vlaams-Brabant), Bornai, Longueville, Mont-Saint-André, Neerheilissem, Opprebais, Adorp, Bierk, Waver (Waals-Brabant), Geer, Hollogne, Warnant-Dreye (Luxemburg).

Badhoevedorp, Haarlemmermeer. Genoemd naar de modelboerderij de Badhoeve van Jacobus Pauls Amersfoordt, burgemeester van Haarlem.

Baflo, bij Winsum, 945 Bestlon, staat bij de koninklijke schrijver Emo als Villa: stadje, te boek, 11de eeuw Bathlon, Baflon. Midden Nederlands bacht: achter, vergelijk Fries befta: bos achter de moerassen of lo als open plaats.

Bahr. Zevenaar. Bahr is eeuwenlang de residentie geweest van de heren Van Baer, ook wel Baar, Bare of Bahr gespeld.

Bailleu, Henegouwen. 9de eeuw Baliolo, van het Latijnse “baliolum”, een paal, bij uitbreiding een omheining of omheinde plaats.

Bakel, Gemert, 714 actum Bagoloso, Bagolosa, 721 Baclaos, 1069 Bacle. Germaans bagna, verwant met midden Nederlands big en Engelse badger: das. Komt veel voor in Engelse bosnamen waar de betekenis das het meest waarschijnlijk is. Vergelijk ook hier Bacwaldus, Bakelrot met lauha: bosje op hoge zandgrond, welving, van bak; rug, Engels back; welving en lo; bos.

Bakeland: afgebakend land. Op diverse plaatsen in Vlaanderen, onder andere Waregem, Deerlijk, Haren.

Bakendorp, Borsele, zal wel de naam hebben van een baken of seinteken. Er kan ook de naam Bako in steken, zie Baexem.

Bakenes, zal wel betekenen: uitstekende punt met een baken. Vroeger lag het aan de Spaarne bij Haarlem en werd in de 14de eeuw in die stad opgenomen.

Bakhuis, Almen, 1188 domus Bachus: bakhuis. Zo ook Bakhuizen, Friese meren, 1487 Backhusen, 16de eeuw Bachuysen. Het was oorsprokelijk een buurtschap van Mirns, het wordt in 1508 als Mirlemsebachuysen vermeld, van de man Bakko of Bakke; gebieder of strijder. Of gewoon bakhuis.

Bakkeveen, Bakkefean. Opsterland, bij Siegerswoude. 1228 en 1230 Backenvene, 1328 Backefene, 16de eeuw Backefeen: veen van Bakko, Bacco. Het lag een half uur van het huidige Bakkeveen.  Het was ooit een kloosteruithof en was eigendom van Mariengaerde. Het grote veengebied was hier tot de 18de eeuw niet afgebakend en niemand wist prezies waar de grens lag, dan van bakenveen, baken in het veen als grens, bij een schans.

Bakovensmee, Vlagtwedde. Bakovensmee is de Groningse benaming voor hooilanden die lagen aan de Bakovenkade.

Baldinghus, Ruinen, 1191. Germaans Baldinga hus: huis van de mensen van Baldo. (balpa: koen)

Balderhaar, Hardenberg, eerder erve Rotgerink. Johan de Bake die in 1581 trouwde met Anna Hagen veranderde de naam, baar en lo: bos in een kale gerooide streek, haar: hoogte, lange heuvelrug.

Balen, Antwerpen, 1173 Banele, 13de eeuw Baenle, baan: vlakte en lo of van ban-lo, een aan een rechtsgebied behorend bos.

Balg is in Noord Holland de naam voor waddengeulen als Dove Balg, de Wierbalg, Wieringerbalg, Dorre Balg en Kromme Balg. Balg is de naam voor de zandplaat, eigenlijk wat uit zee opzwelt.

Balgoij, Balgoy, 1172 in pago qui Balgoie nuncupatur. Germaans balga: zwelling, agwjo: vruchtbaar alluviaal land aan een waterloop, of een ooi naam: door water omspoeld land, balwa: slecht.

Balk, Harich. In 1491 Balc, 1500 Wyckelderbalk, later vaak Balck. Balk betekent hier brug, balk over een kanaaltje, de Luts. 

Balkbrug, Hardenberg. Naar de balk die onder de brug van de Dedemsvaart lag. Die moest voorkomen dat schepen met te grote diepgang hier konden passeren.

Balken. Germaans balkan: balken, ook haag. Frans Bauc.

Balkend, Balkein, Leeuwarderadeel. 1540 Balckeijnd, balk; bruggetje, eind; uiteinde, deel, hier het deel van het dorpsgebied waar de balk lag.

Ballingbuur, Fries Ballingbuer.  Van de persoon Balling; stoutmoedig, en buur.

Balloir (le). Verspreide plaatsnaam, bijvoorbeeld in Luik: Balveér (Frans boulevard) van Nederlands bolwerk.

Balloo, Rolde,1298-1304, apud Banle una domus, 1381 Banlo, open stuk bos waar recht gehouden werd, vergelijk de Ballerkule waar men vroeger nog zodenbanken voor de rechtszitting gevonden heeft.

Balmahuizen, bij Niehove, huizen van de familie Ballema, van de persoon Balle, zie Ballum.

Bambrugge, Oost Vlaanderen, 1117 Banbrugga, 1167 Banbrucge, 1219 Bambrughe. Germaans banna: ban, brugjo: brug. Bon, Ban; rechtsgebied, beschermd gebied, plaats. Onderworpen aan gerechtelijke schouw of in onderhoud bij een bestuurlijke gemeenschap?

Bamburg, Westende, 1210 Bombore. In West Vlaamse polders dragen talrijke boerderijen een naam met –burg: dus zoveel als: tegen de zeevloeden versterkte plaats?

Bangerd, Hoorn: boomgaard.

Bangeweer, Gronngen. 1379 Bawinewere; weer; grondbezit van Bawa of Bavo.

De Bangert, Hoorn. 1745 Bogert, Westfriese naam voor boomgaarden.

Bant, Noordoostpolder.  Is genoemd naar het vroegere Bantega of Bant in Lemsterland, waarvan de landerijen zich ver naar het zuiden, dus tot in het huidige poldergebied, uitstrekten. Na de oorlog is Bantega ook de naam geworden van een dorp op het oude land, iets ten noorden van de polder. Bant zit ook in Suiftarbant, eertijds op de Veluwe, waarnaar Swifterbant is genoemd, in Teisterbant in Gelderland en in Brabant. De betekenis is ‘streek’, ‘gebied’. Daarnaast is er een ander woord bant met de betekenis ‘bentgras’, gras dat op vochtige zandgrond voorkomt. In die betekenis komt het voor in de Banten, een streek bij Siddeburen en, dichter bij huis, in Vollenhove. In het dialect van Vollenhove komt bente als soortnaam voor weiland voor. 

’t Hof ten Bambos in Lede, Oost-Vlaanderen. Banbos, dat is een banbos ‘bos binnen het rechtsgebied van de heer’. 

Banholt, Eijsden: het aan een gemeenschap behorende bos.

Barbierbeek, Sint Niklaas, 1242 Bordebure: een uit planken gebouwde woning.

Bariseele, Brugge, 1144 Warnesela, huis van Warino die 1 kamer heeft.

Barlage, Gronings Ballege, in Groningen betekent lage een lo, dus open vlakte in een bos. Zo ook Barlo, Aalten.

Barlaque, Moerdijk. 1278 Berlake, 1294 Baerlake, 1639 Barlke, bar: modder, lake: genoemd naar de kreek Barlaecke die de Mark verbond met de Dintel.

Barnegaten, gehucht bij Warfhuizen, betekent barnde gat: brandende of bron gaten, van de twee gedempte dijkdoorbraken van de dijken van het Reitdiep.

Barneveld, Barreveld, 1307 Bernevelde, 1370 Barne(u)velt, branden, naar de heide die afgebrand werd of waar men brandstof haalde. Maar in 1174 wordt al een Wolfram van Barneveld vermeld. Mogelijk van Barn, de bakermat van dit dorp, rond 1400 den guede to berenen, dan van born, bron.

Barsbeek, Overijssel, 1353 Berspic, 1363 Berspijck, 1456 Barspijck: ber: modder, spijk: plas of waterstuwing door een planken schot.

Barnflair, Vlagtwedde, beter te schrijven Barnfleer uit Barnfledder: laagveen dat voor brandstof gebruikt werd.

Barrier, Voerendaal. Franse barrière; tolbetalingspunt.

Barwoutswaarder, Utrecht: laag liggende land van Barwoud, zie Barsdam, Barisdambrug.

Basècles, (Henegouwen). Kerk (Basilica in het Latijn).

Bassevelde, Oost Vlaanderen, 1171 Baszevelde, 1183 Bazcevelde. Germaans batsa: van de man Bato of van batsa: woest ? zie Baasrode, feldu: woeste vlakte.

Bassin. Méan, Waals bassène: laag gelegen plaats.

Bastelaar, Oost Vlaanderen, lijkt op een laar of bosweide aan te duiden waarvan men van de bomen de bast of schors won.

Bastenaken, Frans Bastogne, Duits Bastenach, Belgisch Luxemburg, 634 in Bastonego, 887 Bastonica, 907 Bastoniense, 1050 Bastenacha. Gallisch Romaanse naam van bastum: stok.

Batadorp, Best. Dat in 1934 voor de van oorsprong Tsjecho-Slowaakse schoenenfabriek Bata is gebouwd op grond die het bedrijf van de gemeente Best had gekocht ten behoeve van de arbeiders.

Batavi, Germaans volk in de Betuwe, Bataven, Plinius Batabi of Uatavi, Caesar noemde insula Batavorum. Germaans Batawoz, bij bata: nuttig, vergelijk baat, beter.

Bathmen, Deventer, 1284 Bathmen, 1310 Batmen: van Bado, en in Oost Nederland vormt men namen met erven vaak met man, zoals in Stroetman.

Battel. Mechelen. Battel duikt voor het eerst op in de twaalfde eeuw. Zo zou de naam volgens een legende afkomstig zijn van het Engelse woord battle of veldslag. Of Battel komt van de persoonsnaam Batto of Bato. 

Battenoord, Goeree: batte: krib in een rivier.

Bavel, Breda,1173 Baule of Bavele, in een akte op perkament en gedeeltelijk met zegels. het lo of bos van Bavel.

Bavikhove, West Vlaanderen, 1120 Bavinghova, 1206 Bavincove. Germaans Babinga hofa: hof van de mensen van Babo. Zo ook Bavinkhove, Frans Bavinchove.

Bavinkel, Almelo, kan van Bavink lo: open bos van de mensen van Bavo.

Bazel, Kruibeke, 1156 Barsela, 1222 Barzele, Germaans baza: bara: bar; bloot, slai, sela: uit slechts 1 ruimte bestaand huis. Zie Beerzel en Beersel.

Bazuin, Bezoen: Plaatsnaam (Drenthe): 1415 Vyzuden, 1418 by Suden, 1485 Bezueden, 1515 Besuen: ten zuiden van, van de familienaam Bezoen. 1763 Jan Jansz van Basoen = van Bazuin (vader van) Geert Jansz Bezoen, (en die woonde op Basuin/Basoen in) IJhorst, Overijssel.

Beau Bois in Halanzy, Luxemburg; mooi bos.

Baume, Haine-St-Paul (Henegouwen) en La Louvière (Henegouwen), Al Baume in Seraing (Luxemburg), Waals borne: kuil.

Beaumont, Picardisch Biômont; mooie berg, in Henegouwen, Nord, Pas-de-Calais, Somme.

Beaupré, mooie weide. De abdij van Beaupré is een 13de-eeuwse abdij in de omgeving van Grimminge. De stichtster was Aleidis van Boelare,  een rijke weduwe, die in 1228 een stuk bos en een stuk weide schonk om er een klooster op te bouwen.

Beaurieux, van Beau Rieu: mooie waterloop, mooie beek. Beaurieux (Aisne, Nord) en in Court-St-Et. (Waals-Brabant) en Heure-le-Romain (Luxemburg).

Beau Sart, Beausart; ‘mooie rode, mooi gerooid terrein’. Er zijn zeker drie plaatsen met die naam in Wallonië, namelijk in Bossut (Waals-Brabant), Steenkerque (Henegouwen), Biez (West-Brabant). En dan is er nog Beaussart in het departement van de Somme.

Becken; van beckin ‘kom’, duidend op een eventuele komvormig landoppervlak. Becken in Uitkerke of Lissewege en Schoondijke.

Bedaf. Baarle-Nassau en Uden. Oorspronkelijk heette het Zandberg, maar het is Bedaf (verbastering van Bid-af) gaan heten toen het een bedevaartplaats werd.

Bedarawalda, verdwenen bij Bedum. Begin 11de eeuw in Bedorovalda, eind 11de eeuw in Bedara uvalda, ook Bedderewalde, Bederuvalde, Bedere uvaldmanna. Germaans Bedwarja: van de bewoners van Bedum, walpu: sompig bos vooral in zeekleigebied.

Bedum, Gronings Beem, eerder Bederavv(w)alde: bos of woud van de mensen van Beda, 1214 Bethdum, veranderd in Beda hem, dan de woning van Beda.

Beekbergen, bij Apeldoorn, 1243 Bekberge, 1314 Beghberge, Begbergen, 1410 Beekbergen, een heuvelachtig gebied bij de Oude Beek die pas rond eind 1800 ontwaterd werd.

Beek, Limburg, 1145 Becca, 1175 Beke, 1180 Beccham. Germaans baki: beek, natuurlijke waterloop, de Keutelbeek.

Beek, Maaseik, de Aabeek.

Beek en Donk, Noord-Brabant. Donk; zandige opduiking in moerassig terrein.

Beemd; weiland, alluviaal land aan een waterloop.

Beemdkant, Laarbeek. 1681 Beembt cant, aangeslibd land langs een waterkant.

Beemster, Noord Holland, is de in 1608 bedijkte en droog gemaakte Waterlandse meer, flumen Bamestra of Barmestra in 1083: vloed. Hier werd Leeghwater aangesteld om watermolens te stellen. Er werden 26 watermolens van
32 en 34 voeten stijlen en die gesteld op al zulke plaatsen als toenmaals tot de beste uitwatering bevonden werden bekwaamst te wezen. In januari 1610 kwam een zodanige hoge vloed dat de buiten dijken doorbraken. Maar in 11 maanden tijd, namelijk van de 24ste juni 1610 af tot eind mei of begin van juni 1611 toe al het water voldoende uitgemalen was. In het voorjaar 1612 werd het door de molens (die tot het getal van 36 vermeerderd
waren) wederom daaruit gebracht en de gehele Beemster op de 19de mei 1612 geheel droog gevonden.

Beers, Cuijk, tussen 1050-1200 Berse, 1308 Berze, vermoedelijk van het woord beers: stoppelveld, vergelijk borstel.

Beerschot, Wilrijk, 1161 Bernescoth. Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, skauta: beboste hoek die hoger ligt dan het moerassige terrein. Zo ook Beerschoten.

Beerse, Turnhout, 1187 Berse; van bar; woest, niet beschut.

Beersel, Vlaams Brabant, 847 Bersalis, 1154 Bersela, Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, sali, uit slechts 1 ruimte bestaande woning.

Beersel, 847 Bersalis, zie Beerzel.

Beerst, West Vlaanderen, van beers: stoppelveld of met stronken bezet gerooid bosperceel. Minder waarschijnlijk van bariza: gerst.

Beert, Frans Brages, Vlaams Brabant, eerder Beritgia, dan Beerte, Bierte. Misschien hetzelfde als in Biervliet: opborrelend water, bron.

Beerzel, Antwerpen, 1151 Barsale. Germaans baza: bara: bar, bloot, sali: uit 1 ruimte bestaand huis. zie Beervelde.

Beerta, Oldambt, 1391 Berda, van Beert, een Berht naam: glanzend, of van berd, bird: buurschap langs een water of weg.

Beervelde, Oost Vlaanderen, van bar: open, woest open liggend veld, zie Beerzel. Of van beer: modder.

Beerze, Ommen, 1328 Beerse, 1381 geslachtnaam van Beerse, naam van een water dat wel genoemd is naar de modderige kleur van het water of van een moeras er om heen.

Beets, Edam, 1575 Ter Beeks: genoemd naar een beek dat in Fries beets heet.

Beets, Opsterland. In 1315 wordt het in een Latijnse tekst Beke; beek,  genoemd, het dorp is vrijwel verdwenen. Vanuit het dorp ontstonden twee nederzettingen, Beetsterzwaag in de 13de of vroeg 14de eeuw en als turfafgraversnederzetting in de 19de eeuw nog Nijbeets.

Nij Beets, Opsterland. Nij Beets is gesticht in 1863 door veenarbeiders. Deze kwamen rond 1860 naar Nij Beets om het veen van de veenbazen af te graven en er turf van te maken.

Beertsenhoven, Wijlre. Hoeve van Berthso.

Beetsterzwaag, Fries Beetsterswaech,1502 Bextra swaegh en Bexterswaegh, 1505 Bexterszwaege. Mogelijk is de oudste vermelding Suagh uit 1315: zwaag is een weiland, veehof. Op 1 augustus gaat Oud Beets op in Beetsterzwaag.

Beggelder, Aalten, van de man Baggi, Bagjo.

Beijerland, Oud, bij Dordrecht, is ontstaan na indijking van enige lagen gronden door Lamoraal van Egmond die het ter ere van zijn gade, Sabina van Beieren, het de naam Beierland gaf. 

Beijerland Zuid bij Oud Beierland wordt ook Hitsert genoemd, zo genoemd toen de slikken van de Hitsert werden ingedijkt in 1631.

Beilen, bij Assen, 1139 Bele, 1205 Beile, 1298-1304’ item apud Bielen una domus’, van bele, oud Fries beile: zwelling of buil, open gehakte plaats, een terpdorp.

Beinsdorp, Haarlemmermeer. Genoemd naar het eiland Beinsdorp, eiland in de Haarlemmermeer.

Bekelaar, Mierlo. Beek; beek, laar; bosachtig moerassig gebied.

Bekhoven. Plaats bij Brecht, Antwerpen. Betticoven, 1248-1271, Hof van de lieden van Betto.

Bekkerzeel, Asse, 966 Becchensela, 1150 Bekensele, 1154 Beckenzele. Germaans Bakkin sali: uit 1 ruimte bestaand huis, van Bakki, Bakjo.

Bellaire, Luik, en in Cortil-Wodon, Marchin (Luxemburg), Vaux-Chavanne, Luxemburg. 2. Bel + Oudfrans hère: figuur, gezicht, gelaatsuitdrukking; Oudfrans bêle hère: bonne mine.

Bellecotte, Ecaussines (Henegouwen). Van Belle Côte: mooie helling, oever.

Bellem, Aalter, 1291 Bellem; van Keltisch pullam; omheining of van Bethelehem?

Bellingwolde: wold; woud van Bello.

Bellewaerde, bij Ieper, van Picardisch vorm Beaureward= Beauregard: mooi uitzicht. 1336 vicum de Biaurewart.

Belsele, Oost Vlaanderen: van Belle sele: woning van Bella die uit 1 ruimte bestaat. Of van balwa sali: slechte, ongunstige nederzetting van 1 zaal of een verband met de plant bilze, Hyoscyamus.

Belt; een kleine hoogte in veengebied, een bult die we nog herkennen in een vuilinsbelt. De Belt in Wieringen (Noord-Holland), De Belt, Overijssel, Op de Belt in Bergen (Nederlands Limburg), Bilt in Stevensweert (Nederlands-Limburg), De Bilt, (Utrecht).

Belfeld, Venlo. 1326 Belven, later Beblevelt, Bollefelt en Belsveldt. Germans bala; wit, ven.

Belgenhoek, Peel en Maas. Genoemd naar de Belgen die in de tweede helft van de 19de eeuw de Helenavaart aanlegden.

Belvaux, Belgisch-Limburg. Naam uit belle, en valle; mooie vallei(tje)

Bemmel, bij Huissen, 1178 Bemmele, 1254 Benemele, 1281 Benemale, 1281 parochia de Bennemale, mogelijk samengetrokken uit beemd lo; weidebos.

Benneveld, Coevorden, 1276 de Bonevelde, 1303 Buoneveld: veld van Bono.

Benschop, Benskoop, Benscoop, bij Lopik, 1280 Benscop: gekocht land voor veenontginning van Benne.

Berchem, Antwerpen, 1119 Bernis, 1154 Bernes. Germans birnum, van birnu: beer, op beer gelijkende modder, en heem; woonplaats, er is daar geen berg, mogelijk van Upten Berch die bij de Hooghen Weg ligt, een verhoging in het vlakke land.

Berendonck, Arendonk: opstekende zandrug in moerassig gebied.

Berg, Terblijt. Berg.

Berg, Cranendonck.

Berg aan de Maas, Stein. 1296 Berghe supra Mosam, met toevoeging aan de Maas om die van de andere Berg te onderscheiden. Bergen, Limburg. Aan de Bergen, Leudal. Berghof, Gulpen.

Bergakker, bij Tiel.

Bergambacht, Krimpenerwaard, 1254 Mons, 1331 Berchambocht: berg en ambacht: rechtsdistrict. Ook Heeraartsberg, Aartsberg en Heer-Aartsberg genoemd, voor heer Aart van Arkel op en berg gebouwd, daarom worden de heren van Bergambacht in oude brieven heren van de berg genoemd.

Bergen, bij Alkmaar, 9de eeuw Bergum, 1094 Berga, 1230 de Barge, later Barghen: bij de bergen.

Bergen, Frans, Mons, Henegouwen, 1036 Montensis. Romeins montis: berg, heuvelachtig terrein. Monteberg, West Vlaanderen, heeft de naam berg tweemaal, Germaans mondus; verdediging.

Bergenhuizen (Limburgs: Bergenhoëze) hoog gelegen huizen in Nederland-Limburg.

Bergenshuizen, Vught.

Berghof. Nederlands-Limburg, op een berg gelegen hof, op het plateau van Margraten. Berghof in Belsele (Oost-Vlaanderen) en Oorderen (Antwerpen). 

Berghuizen, bij Heerde, Gelderland. In de buurtschap, aan de weg die nu de Belt is geheten, heeft de Hof te Berinchuijsen, voorheen de Arnsberg, gelegen.

Bergen op Zoom, 966 Bergon, 1219 Berga, 1261 Berghen super Zoem: heuvel aan een natte rand, zoom of soma; moeras.

Bergharen, Wijchen, 1250 capella Hare, 1322 Harin, 1497 Haeren, 1664 Borcharen: een met struikgewas begroeide heuvel.

Beringe, Peel en Maas, naam van de plaats waar de mensen van Bero (=beer) woonden.

Beringen, Belgisch Limburg. 1120 Ber-ing, (van inga-heim) woonplaats van Bero.

Bern, Duitsland, 709 Birni, Germaans birnu: modder.

Bernheze, Noord Brabant, 1196 Bernehese, Germaans birnu: modder, haisjo: (beuken) bos.

Beselare, West Vlaanderen, 1085 Bevesclare, laar; weideplaats of moeras van Bevo, Bivo.

Besselaar, St. Oedenrode, Noord-Brabant. Berselaar, van berse (beers) = ‘dicht struikgewas’. (Berselaar wordt tegenwoordig Besselaar genoemd)

Besoyen, Waalwijk, ooi: door water omgeven land.

Best, Oirschot, 1206 Bast, van bies? Zie Beesd.

Bethelehem. Elkerzee. Op 31 juli 1590 bevestigde de koning de rechten van ‘mevrouw van Bethlehem’ en haar mede-cisterciënzinnen op het Sint-Agnesklooster. Zoals alle cisterciënzers voorzagen de nonnen in hun eigen levensonderhoud, onder meer door exploitatie van een boerderij en met betaalde gebedsdiensten (‘zielemissen’). Ook in Kantens (Groningen), Deutekom (Gelderland) en bij Beetsterzwaag (Friesland).

Bettenhoven, Frans Bettincourt, Luik, uit Bettinghoven, de man Betto, zie Beetgum en Bettegem.

Betuwe of Betouwe, 50 v. Chr. Insula Batavorum, Caesar Bello Gallica, Tacitus, Plinius Batavorum insula, 310 Bataviam, 725 Bathua, 793 Batuwe, 840 in pago Batavua, 855 insula Batue, 1192 Bethua, Bettue, van Bat of bet: beter of groter, ouwe of ouawe net als gawe, gouwe, ga, go, gey en goy: een vlakke en meestal grazige streek, grazige weide, zie landouwe wat vruchtbaar betekent.

Toen de Batten, een stam van de Katten, de streek tussen de Rijn in bezit namen hebben ze die streek Bat-awe genoemd, het bovenste gedeelte van het oude Batavie, nu Betauwe of Betuwe, zie de plaatsnaam Batenburg. 

Ook is er een gehucht bij Tongeren Betuwe genoemd, met de oudste vormen in 1267 Bethen, Bethem, 1412 Bethouwe, 1657 Betho, 1582 Bethoven (waarnaar de naam van de componist Ludwig van Beethoven genoemd is). Hier moet men wel denken aan een persoonsnaam als Bado of Bato.

Blik is de naam voor aangewassen zandgronden die met weinig of geen klei bedekt zijn en dan ook wit in de zon schitteren. Zie Blikplaat in de Lauwerszee. Het kan ook plas beteken zoals De wijde Blik bij Kortenhoef.

Beutenaken, Slenaken. Bottinachs (1111), Butenacho (1146), Butenachen (1356) en Botenaken. Aken gaat terug op het Gallo-Romeins woord ako of acum, dat “toebehorend aan” betekent. De totale naam Beutenaken is ontstaan uit Butiniacas of Butiniacum, een Romaanse afleiding van een Germaanse persoonsnaam met als betekenis ‘nederzetting toebehorend aan Buto’.

Beveren aan de IJzer, Veurne, 805 Bebrona, Keltisch bebrana of Germaans bibruna; bever.

Bezuidenhout, is een wijk in het Haagse stadsdeel Haagse Hout. Ligt ten zuiden van het Haagse Bos. Vergelijk Benoordenhout, deze ligt aan de andere kant van het Haagse Bos.

Bommelerwaard, Bommelerwaert, Gelderland, 118 Bomelreweerde, 1202 Bomelrewerde, Germaans Bomalwarja waripa: waard (eiland tussen 2 rivieren) van de bewoners van Bomala: Zaltbommel. Nu door de vereniging van Maas en Waal een eiland geworden dat onder Gelderland behoort.

Beulake, Sint Jansklooster, 1389 de Buedelakem 1390 de Bodelake, 1471 de Boedelake: lake of moerassig gebied van Bodo, is verdronken in 1776 wat nu Beulakkerwijde heet.

Beutenaken, Slenaken, Gallisch Romaans Butiniacas: woning van Buto.

Bevel, Nijlen, 1295 Beverle: bos waarin bevers woonden.

Bern, Herpt, 709 Birni, 1108 de Berno, 1134 Berna. Germaans birnja van birnu: beer, op beer gelijkende modder.

Beveland, 966 Bievelant, 976 in pago Bevelande, 1192 Biulandia. Waarschijnlijk heeft het de naam van de abdij van St. Bavo te Gent. Of van Germaans bibon: beven, dus land dat trilt onder de voeten?

Bever, Frans Bievene, Vlaams Brabant, 946 Beurene, 962 Breuene, 1139 Beurna, 1212 Buerene. Keltisch bebrona of oud Germaans bibruno: waternaam afgeleid van Keltisch bebro of Germaans bibru: bever. Zo ook Bever, (Halver) Bivere midden 12de eeuw. Ook Beveren en Beverlo: dan een bos met bevers.

Ook: Bever, (Strombeek), Bevere, Beveren-Waas (Oost-Vlaanderen), Beveren-aan-de-IJzer, Beveren-Leie, Beveren in Oostkamp (West-Vlaanderen).

Beverlo, Beringen, 1186 Beverlo. Germaans bibru: bever, lauha: bosje op hoge zandgrond. Hoewel het wat vreemd lijkt.Ook Beverloo aan het Schoonebekerdiep ten westen van Wijerswold in Coevorden (Drenthe).

Beverwijk, bij Haarlem, rond 960 Beverhem, Beorhem: plaats van bever. Of Bever is beevaart, bedevaart, omdat het in de eerste helft van de 11de eeuw naar de patrones van de kerk Agathakerk, Aagtekerke, Agathenkyrica in 1063, 1222 Agathenkiricha, Agathenkiricha geheten is, Germaans Agathan kirika, kerk gewijd aan de H. Agatha. 1718 St. Aagten kerk. 

Maar omdat de namen Beverbeek, Beverdam, Bevermeer, Bevershoek, Beversoord, Bevervoorde, Beverweerd en het erbij gelegen Velzen dat oudtijds Bevervoort heette zal dan meer slaan op het dier dan een processie.

Biddinghuizen, Noordoostpolder. In 1963 is Biddinghuizen ontstaan. Het dorp is vernoemd naar een verdwenen dorp met dezelfde naam, in 790 voor het eerst genoemd als Bidningahusum.

Bierbeek, 1034 Birbais, 1134 Birbecca, 1146 Birbecha, 1198 Birbaiz. Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, baki: beek. Zo ook Biert bij Geervliet. Zie Biervliet, Terneuzen, 984 Fluvium Berverna, 1075 Bierfletum, idem.

Bieren De, bij Waaksens. In 1543 en 1700 al de Bieren. De erbij gelegen boederij heette toen het Bierster guedt. Meervoud van oud Fries bere; huis.

Biervliet, Zuid-Holland en. Hier zou een overslagplaats geweest zijn van bier, uit Zuid-Holland. Een afleiding daarvan is Biert, Voorne-Putten. Onzeker, zie volgende.

Biervliet, Terneuzen, 984 Fluvium Berverna. 1075 Bierfletum, 1187 Bierflita, Birulit, Birvlit: Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, fleuta: vliet.

Bierum, in 1511 Berum, 1543 Birem, 1664 Bierumerterp en Bierum. Oud Fries bere; huis en heem of woning. Of het eerste deel met een persoonsnaam in de betekenis van beer.

Op de Bies, Schimmert. Bies; wind, winderige plek.

Biesme, Namen, 1161 Beverna, 1184 Bevena. Keltisch Bebrona of oud Germaans Bibruno, waternaam afgeleid van Keltisch bebro, resp. Germaans bibru: bever. Zo ook Bievre, 770 Beveris. En Bievres, 955 Byeura, Beura. Ook Biewer, 929 Bevera, 10130 Bivera.

Daar ligt ook Biesmeree. 866 Bermeriacas. Germaans Romeins Berhtamariacas: behorend tot Berhtamar. (Germaans berhta: schitterend, maeri: beroemd)

Biezelinge, bij Kapelle, 1246 Byzelingen, 1248 Biselingen: plaats van Busilo of naar een water dat vroeger zo heette waar biezen groeiden.

Groot Bijgaarden, Dilbeek, 1110 Bigardis, 1125 Bigarden, 1183 Bygarden. Germaans bi-gardum: omheining, tuin, zie Biache Saint Vaast.

Bijleveld, polder, Leidsche Rijn: zo genoemd omdat het land de vorm had van een bijl.

Bijloke, Gent: omsloten ruimte. Zo ook Bijvank den, Twello, 1365 den Bijvangh, en Bijvoorde, Boutersem, is een plaats bij een voorde of doorwaadbare plaats.

Bijsteren, Putten, midden 12de eeuw Bekestre, Bekistere. Zie Bikschote, West Vlaanderen, en vele met bick beginnende namen in Engeland, zeer waarschijnlijk van Germaans bika: spits, sterja: uitloper, zie stier. Of van Germaans baki: beek en dan van een vorm Bekesetere: bewoners aan een beek. Of van bijster land; hongerland.

Bijsterveld: wild, woest of verwaarloosd veld, hongerland, net zo ongeveer als Biesterveld. Bijsterveld (Noord-Brabant en Putten), Biesterveld (Nederlands Limburg), Biesterfeld (Duitsland).

Bikschote, West Vlaanderen, 1216 Beckescothe, 1223 Bekescote. Germaans bika: spits, skauta: beboste hoek zandgrond uitspringend in moerassige grond of schot; houten schaaldelen waarmee landerijen vroeger werden afgescheiden. Bikbergen, Huizen.

Bilande in Waver (Waaals-Brabant). Middennederlands bilant: aangeslibd land. Vergelijk Duits Biland. Bijland bij Millingen (Duitsland). 

Het Bildt, Friesland, behoort tot de Friese veldnamen als Bile, it Bil, die Bijle. Het woord zal wel samenhangen met bol: zandplaat, en bult: dus nieuw aangewassen land. Of van opgebild, wat opgeslibd betekent.

Oudebildtzijl; met uitwateringssluis.

Bilgaard, bij Leeuwarden. 1481 Bilgaerd, van bollig of min of meer rond en werth of wierde. Of van de familie Bollinga.

De Bilt, bij Utrecht, 1307 die Bilt: bol, (bil) bult of bolvormige heuvel, de Utrechtse zandrug. Of van belt of in de betekenis gordel, de zoom van de hoge zandgronden. Of moet men denken aan bil: jachtplaats?

Bilthoven, De Bilt. De geschiedenis van Bilthoven gaat terug tot 20 augustus 1863, toen de spoorlijn Utrecht - Amersfoort in gebruik werd genomen en bij de kruising van de spoorlijn met de Soestdijkseweg een station werd geopend. Het nieuwe station werd Station De Bilt genoemd, hoewel het op een halfuur lopen van De Bilt lag. Mensen die in De Bilt op bezoek wilden gaan, bleken regelmatig de trein naar Station De Bilt te nemen en omgekeerd namen mensen die in De Bilt-Station wilden zijn vaak in Utrecht de tram naar De Bilt. Om deze reden werd in 1917 besloten de naam van het nieuwe dorp te wijzigen. Een meerderheid van de raad ging uiteindelijk akkoord met de naam Bilthoven.

Bilzen, Belgisch Limburg, 950 Beila, 1096 Belisia, Keltische god Belenos of van Keltisch belisa; helder water. Ook wel Beukenbilzen, 1239 Bucholtbilsen, tot onderscheidt van Eikenbilzen Eigenbilze. Eigenbilzen, 1096 Eigenbilesen, aigina, eigen; allodiaal goed.

Binche, Henegouwen. 1124, Bincium, 12de eeuw Binchium , 1159 Binzium, ca. 1162 Bins, 1179 Bince, 1181 Binc, heim; woning van Binc.

Binckhorst, ‘Gravenhage (Zuid-Holland) of Binkhorst in Losse, Overijssel. Reeds in de 10de eeuw werd het erve Binkhorst bij Losser in Overijssel vermeld. Een vroegmiddeleeuws geslacht Van den Binckhorst zou haar naam echter aan de hofstede Binkhorst te Voorburg in Zuid-Holland ontleend hebben.

Binderseind, Gemert-Bakel en Helmond. Naam verwijst mogelijk naar de voornaam Binder-Beijnder, dat nu nog bestaat als Beint; voornaam uit de heiligennaam Bainus, en uit eynd; het einde.

Binderveld, Belgisch Limburg, 1135 Bilrevelt. 1218 Bilrevelht. Germaans bilim: bili: spits, feldu: woest land, het ligt op het uiteinde van een lange smalle uitloper van het hoogland. Of van bile: bijl naar de vorm van het veld.

Bingerden, Zevenaar, 970 Bingart: gaard: hof of woonhuis.

Binnen Ae, Scheemda, verbasterd tot Binderij, naar het riviertje Oude Ae.

Binnenwijzend, Westwoud, 1312 Binnenwisen, 1494 Binnewysen: dijk en waternaam Wijzend, vergelijk Oosterwijzend, het wijst het gebied aan ten zuiden van Westwoud en werd daarvan door een dijkje gescheiden waarvan het laatste in 2010 weg gehaald is. Of dat wijzend van aanwijzen komt, die wijst naar een waterkering aangewezen van de overheid, het dijkje.

Bioul, Namen. De naam is afkomstig uit de Keltische naam bi-gorto; behuizing.

Bisselt, Mook, van Bissel waarin het woord lo zit, bos met open plaats van Bisso.

Bitsingen, Frans Bassenge, Luik, 1105 Bacenges, 1130 Bacinga. Germaans Badtsingum, van het geslacht van Badtso. (Badwo: strijd)

Bladel, bij Eindhoven, 1173 Pladella, later Bladela, 1280 en 1284 Bladel, 1400 Blaedel: zwelling of blaar en el of lo: bosje, hoog bosje. Deze plaats wordt schertsend met Duizel, Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, 1340 Neters, Reusel en Steensel verbonden onder de naam van Acht Zaligheden.

Blaak, Rotterdam, waternaam dat men verbinden kan met blakstil, vergelijk Duitse blach: vlak. Dan betekent het dus het stille water.

Blaardonk, bij Varendonk, 1185 Bladresdunc, 1200 Bladerdunc. Germaans Bladaharis van Bladahar: met dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Blankenberg, Eijsden, 1171 Blankenberge, 1224 Blankinberch. Germaans: bij de glanzende berg.

Blaasveld, Antwerpen, 1125 Blaresfelde: blaar: dorre grond, veld.

Blankenberge, West Vlaanderen, wit duin.

Blankenham. IJsselham, De naam werd gegeven door bisschop Frederik van Blankenheim die rond 1420 vergunning gaf tot het bouwen van een kerk in den Hamme: een met gras begroeide landhoek langs het water.

Blauwe Sluis, Drimmelen. 1560 Den Blauewe Sluis. Naar het gebruik van blauwe hardsteen, Naamse steen, bij de bouw van de sluis. Zo ook in Druten en Steenbergen, Gelderland. Ook Bovensas; sas; sluis.

Blauwverlaat, Fries Blaufallaat of Blauforlaet, Achtkarspelen. Genoemd naar de blauwgeverfde schutsluis of huisje dat bij het verlaat stond.

Bleiswijk, bij Rotterdam, 1242 Blesewic, 1342 Bleeswijc: plaats van Bles of Blas, Blasius, naam van een in 1242 uitgegeven veen ontginning.

Blekkom, Loksbergen: kan van bleek heem: woning op dorre grond. De eerste vermelding in 1308 was Blecheem, van een persoonsnaam Blikko. Een andere verklaring is dat het van bleec komt wat goed zichtbaar betekent.

Blerick, Maasbree, 365 Blariaco, eind 8ste eeuw Blarige, 1213 Blereke. Gallisch Romeins Blariacum: toebehorend aan Blarius. (Keltisch blaros: grijs)

De Blesse, Friesland. Zo zou de naam voortkomen uit het riviertje “Bles”, dat op haar beurt afkomstig blijkt van de familie “Van de Bles”, die in de 15de  eeuw op een boerderij “De Oude Bles” nabij De Eese woonden. Ook zijn er die de naam “Bles” in verband brengen met de betekenis van “plas”.

Blide, verdwenen waterloop waarvan de naam bewaard is gebleven in Boostenblijde. 1164 trans Blide. Germaans blipi: blij, vrolijk, ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied.

Blidzaerd, Leeuwarden. 1451 Blitzardera terp, 1490 Blitzaerdra weij; van blik; glinsteren, een werth; wierde of terp. Mogelijk liepen de landerijen vaak onder water toen de nederzetting werd gesticht en glinsterde het natte land daardoor.

Bliekebos, Schagen. Bliekenbos was een schiereiland ten westen van het verdwenen Niekeland.

Blija, Fries Blije, bij Dokkum, 12de eeuw Blitha,1418 Blia, later Blye of Blije, blij; slijk, en van a: water, de Blije: het blije, kalme rustige water.

Blijdenstein, bij Ruinerwold. 1152 Blidenstat,1374 Blidensteden en Blydensteen. Germaans blipi: blijde, stadi: plaats.

Blijham, Bellingwedde, van blij dat mogelijk slijk betekent en ham: strook buitendijkse grond. Het kan ook de blijde ham zijn.

Blitterswijck, Nederlands-Limburg, werd voor het eerst vermeld in 1242. De oudste akte op naam van de schepenen van Blitterswijck dateert van 14 april 1360. Kort voor 1670 werd een eigen schepenbankzegel ingevoerd, met de kerkpatrones de Heilige Maagd Maria dragende op haar linkerarm Jezus als kind. In haar rechterarm houdt ze een scepter die op haar schouder rust. Het omschrift is Blitterswick.

Bloemberg, Zuidwolde, Drenthe. Afleiding van Duitse plaats Blomberg?

Bloemendaal, bij Haarlem, eerder Aelbertsberg, Albrechts-berg, naar het in de 12de eeuw gestichte lusthuis der Hollandse graven Floris de Vette, Dirk VI en anderen dat Sint Aelbertsberge heette naar de apostel van Kennemerland.

Bloemendaal, Arnhem, 1360 Blomendael.

Blokker, verdeeld in Ooster en Wester Blokker, al in de 13de eeuw onderscheidde men een oostelijk en westelijk Blokker. In 1312 bloecwere, blocwer, een verwijzing naar het rechthoekige en vierkante land dat beloken of besloten werd door de twee sloten die aan weerszijden van het land zijn gelegen, were: erf.

Blokhuizen (Westfries; Blokhúze) , Niedorp, Noord-Holland. 1660 als Blockhuysen, 1575 Blockhuysen. De naam is mogelijk ontleend aan het feit dat de kern ongeveer op de plek ligt waar ooit twee blokhuizen stonden. Blokhuis, versterkt huis, vesting’. Opvallend is het feit, dat de kern van de buurtschap is verdeeld in een soort van blokken.

Blokland, Montfoort, betekent aan alle zijden ingesloten stuk land, zonder toepad of uitweg. Het land rondom Montfoort werd laat in de vroege Middeleeuwen ontgonnen door zogenaamde copers. Deze copers ontgonnen het land, zogenaamde copen, volgens vaste maten. Als er tussen twee copen een gebied overbleef waarop de vaste maten niet konden worden toegepast, werd het gesloten oftewel beloken genoemd, verbasterd tot Blokland.

Blokland, Nieuwkoop.

Blokum, Slochteren, is ontstaan uit Blokheim: woonplaats op een afgesloten stuk land.

Blokzijl, bij Vollenhove, eerder Groote zijl genoemd en sinds het beleg van Steenwijk door Rennenberg in 1581 wordt het Blocksyl genoemd omdat het toen geblokkeerd, versterkt werd, Maar de naam Bluckzijl komt al tussen 1542 en 1580 geregeld voor: houten blok of afsluiting en sluis

Bloming, Geesteren, 1188 Blominc. Germaans blominga, van bloman: bloem.

Blootacker; onbegroeide grond, in Brielen, Hooglede en Meulebeke (West-Vlaanderen).

Bod, is in de Zaanstreek een los staand stuk rietland langs de berm, vandaar De Bod en De Bodveen.

Boeicop Hei, Zederik, betekent een stuk land door de graag in koop gegeven aan een zekere Boye of Bodo.

Boeiink, Roosendaal. Eerder Boedonk. Donk; verhoging, zandrug van Boe.

Boekel, Castricum, 889 Bodokenlo, 1169 Bukle. Germaans Bodukan: van Boduko, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Boelare, Oudenaarde, Oost-Vlaanderen. Nederboelare heette oorspronkelijk kortweg Boelare, voor het eerst in 822 vermeld als ‘Buonlare’, wat ‘moerassig bebost terrein” (Germaans ‘hlaêri’) op vlakke grond (Germaans ‘bôn’) zou betekenen. Of van Germaanse bon; riet, vgl. Oudengels bine. Laar; open plaats in het bos. Nadat in de 13de eeuw op het domein Boelare een tweede parochie ontstond, ging men het onderscheid maken door aan de namen respectievelijk Neder- en Over- toe te voegen, overeenkomstig de ligging van de beide parochies ten opzichte van de Dender.

Boelenslaan, Friesland. Genoemd naar de familie (van) Boelens.

Boer, als De Boer en Ten Boer: woning, zie Duits Bauer, Nachbar, Engels bower; woning, neighbour, Deens buur.

Boer, dorp in de Franekeradeel, Friesland.

Boerakker, Marum, 1686 Buiracker; boerenakkers.

Boerdonk, Noord-Brabant. 15de eeuw Bordonck of Bourdonck. Donk; verhoging, zandrug van Bor of boer.

Boerendans:1725 Olden Boerendans, bij Bathmen Overijssel. Dans betekent hier ‘dorsvloer, dorsveld’, aangezien vroeger met de voeten gedorst werd.

Boermastreek, Drenthe.  Genoemd naar de grootvader van de Drentse dichter Harm Jans Stevens (geboren aldaar 2 maart 1913). Deze grootvader, de landbouwer Albert Boerma (1821-1905), vestigde zich in de 19de eeuw als eerste in deze streek.

Boesdaal, Denderhoutem, 1165 Boxdale, 1178 Bockesdal. Germaans buknas, van bukna: reebok, dala: dal.

Boesdaal, Sint Genesius Rode, 1221 Bufsdal. Germaans Bobas dala: dal van Bobo.

Boesingheliede, Haarlemmermeer. Genoemd naar een verdwenen dorp in de oude Haarlemmermeer net zoals het verdwenen Nieuwerkerk.

Boesmolen, Herne, 1219 molendinum quod dicitur Bossemuel, 1224 Bosmolen. Germaans busku: struikgewas, mulin: molen.

Boevelo, Petegem, 1203 Bovinclo. Germaans Bobinga lauha: bosje op hoge zandgrond, van de mensen van Bobo.

Bohan, Namen, 1226 lueta domina de Bouhang. Boijl, Friesland. 14de eeuw Boylo. Mogelijk heeft men het Beul genoemd naar beulen = hard werken. Harder dan normaal, omdat de grond moeilijker dan elders was te bewerken. Toch neigt deze verklaring naar volksetymologie. Het kan ook buil zijn (zoals de bewoners het nu nog noemen) = beult, wanneer het zoals nu nog de kerk, hoger dan de omgeving lag. Niet zo vreemd, want gezien de vele overstromingen vestigde men zich liever iets hoger. Het kan ook afkomstig zijn van het Oudfriese beile, het Friese bule of Nederlandse buil dat ronding, zwelling betekent. Dat het in bosrijk gebied lag duidt het lo;bos uit het genoemde Boylo aan.

Bokhorst, Putten, 806 in Bochursti, tot Buchust. Germaans bukna: reebok, hursti: beboste opduiking in moerassig terrein.

Bokum, Groningen, laat het zich vergelijken met de familienaam Bokema dan bevat het de naam Boko, Bokke; stoutmoedig. Zo ook Bokkum bij Akkrum, 1664 Bockmeer, in 1543 wordt de belangrijkste boerderij aangehaald, Bockma saete en Boekema sate.

Boksum, Menaldumadeel. 1275 Boxum, 1400 Boxim,  1420 Buxim, 1496 Boxsem.  Van de persoon Bokke stoutmoedig, heem; woning. 

Bolder, Zichen-Zussen-Bolder. Belgisch-Limburg. De naam Bolder komt van bollaar, dat leemheuvel betekent.

Bolderberg, bij Zolder, 1154 Balreberh. Germaans balan: wit, of balwan: slecht, berga: berg.

Bolgarijen, Utrecht, is naar de naam van het land genoemd. Vergelijk Polanen en Portrengen.

Bollebeek, Mollem, 1106 Bolenbeca, Bolebeca. Germaans Bula baki: beek van Bulo.

Bolenberg, Belfeld, naar het vroegere landgoed Aen den Bollenbergh; bolle berg.

Bolnes, Slikkerveer, bol: weel, moerassig, nes: landpunt.

Bolplaat, zandbank in de Dollard, bol: rond, opgezwollen, plaat: zandplaat die boven het water uitsteekt.

Bolbeek, Frans Bombaye, Luik. 1108 Bubais, 1145 Bulsbach. 1147 Boubais. Germaans bulnas: stier, baki: beek. De naam moet het resultaat zij van een migratie omdat er geen beek is.

Bolshuizen, Winsum. Huizen van de familie Bolsema.

Boltklap, Ten Boer. Eerder Belteklap, klap; (draai)brug of een belt; bult.

Bomal, Waals-Brabant . Wordt ook wel Bomal-lez-Jodoigne genoemd, naar zijn ligging nabij Geldenaken (Jodoigne), ter onderscheid met het gelijknamige Bomal-sur-Ourthe  in de provincie Luxemburg. In 1770 als dorp Bommal.

Bombois in Ebly, Luxemburg: banbois, dat is banbos.

Bommenede, Zeeland, 1165 insulam Bomne, 1198 Bomena. Germaans? Ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied.

Bommerig, Epen. 16de eeuw Bamberg; van Banberg; heuvel die bij een ban hoorde.

Bommershoven, Borgloon, wel van Bodomarshoven: hof van Bodomar.

Bonaarde, Kortrijk, 847 Bonart, ard: algemene weide, 1ste deel onzeker, mogelijk van boen: vlak land.

Boneffe, Namen. Van Bonne eau; goed water. De plaats van de voormalige abdij van Boneffe waarvan de oude ommuring nog aanwezig is.

Bonfond, Jupille (Luik). Font: bron, fontein. Wellicht van Beaufont: mooie bron.

Bonjahuizen. Met de tegenwoordige huisnaam Boniastate werd eerder naar een kleine nederzetting verwezen ten oosten van Idsegahuizum die in 1664 en 1700 als Bonjahuysen voorkomt. Van de familienaam Bonninga, van de persoon Bonne; gebieder of hij die doodt, en huis,

Bonnecroy, Broechem, 1003 nemus Bunniggerotha, 1040 Bunningerotha: gerooide bos van de mensen van Bunno.

Bonrepas, Zuid-Holland. Bon repas is Frans voor een goede, lekkere maaltijd.

Booischot, Antwerpen: van Boye, schot: afgesloten stuk grond of scoot: uitstekend stuk bebost land. Zie ook Bonheiden, Antwerpen, Boidenheide; heide van Boide.

Boomvliet, Dirksland, eerder Boernvliet: born: bron.

Boondaal, Frans Boondael, Brussel, van bon; goed, en dal, 1234, “Bondale”.

Booneschans, Groningen. De buurtschap ligt op de plek waar vermoedelijk in 1589 in opdracht van –wederom vermoedelijk– de Friese gecommitteerde Alfred Evert Boner (of Bonen) de Booneschans werd gebouwd ter beveiliging van het Groningse gebied tijdens de Tachtigjarige Oorlog. De herkomst van de naam van de schans is onduidelijk. Deze zou kunnen verwijzen naar opdrachtgever Boner, maar aangezien schansen doorgaans naar plaatsen werden vernoemd, is het ook goed mogelijk dat de schans vernoemd is naar het nabijgelegen dorp Bunde (ook Bone of Boene genoemd).

Boornbergum, Fries Boarnsburgum, is gelegen aan de Boorne. Zo ook Boornsterhem, Fries Boarnsterhim.

Boorne, Fries De Boarn, naam van een rivier die zich later tot de Middelzee verwijdde, rond 576 wordt het Bordaa genoemd, 734 super Bordine fluvio, 755 Bordne. Het zal wel grensrivier betekenen. Is er eventueel verband met de oudste naam: Widrus?

Boornzwaag, Fries Boarnsweach, Langweer. In 1275 Benningaswach,1456 Bonningswach, 15de eeuw Bonswage, is een weide of zwaag bij een bron of Boorne of naar de familienaam Benninga, van de persoon Berhard; sterk als een beer.

Bonheiden, Antwerpen. Het is niet geheel duidelijk waar de naam ‘Bonheiden’ vandaan komt. Volgens een overlevering stamt de naam van het dorp van Bodo’s heide. Bodo zou een 15e-eeuwse heer (mogelijk uit uit Friesland) geweest zijn die in Bonheiden een stuk heidegrond bezat. 

Bon-Secours, Goede hulp, meestal bedevaartsoord of klooster, in Blaton (Henegouwen), Corbais (Waals-Brabant), Péruwelz (Henegouwen), Zittert-Lummen (Waals-Brabant).

Bontebok, bij Heerenveen. Is genoemd naar een herberg met een uithangbord waar een bonte bok op geschilderd stond met de tekst’ Een bok is een bok, een bok ben ik geheten. Menigeen is een bok maar wil het niet weten.  De oudste vermelding is van 1640, rond 1700 Bontebock. Met het graven van de vaart was men toen tot aan de Bonte Bock gevorderd. Die turf werd met een soort praam, die bok werd genoemd, vervoerd zal dat de oorsprong van de naam zijn.

Borchering, Ootmarsum, 1188 Borchardinc. Germaans Burghardinga: toebehorend aan Burghard.

Borgharen, Maastricht, 1152 in castro aput Haren. Germaans haru: lange zandige heuvelrug, borg: burcht.

Borlo, Gingelom, 1065 Borlov, Burlon, 1107 Burlo, 1136 Burlos. Germaans burgon: berk, lauha, bosje op zandgrond, berk lo is wel gewaagd. Eerder te verbinden met oud Hoogduits bor: hoger gelegen gedeelte.

Borgloon, Frans Looz, Belgisch Limburg, 938 Lon, 1078 Lon, 1147 Los. Zie meer vormen bij Loon, het graafschap waarvan Borgloon de zetel was. Germaans burg; versterling, lauhum: bosje op hoge zandgrond, of van borgon: berk, loon of lo: gerooid bos. Groot Loon, 15de eeuw Groetloen; afhankelijk van Borgloon?

Groot-Loon, Belgisch-Limburg. Oorspronkelijk heette dit dorp: Niel-Sint-Servaas, waar het werd aangeduid als: Nyel Sancti Servatii. Geleidelijk kwam de naam Groot-Loon in zwang, voor het eerst vermeld in 1365 als Groet-loen.

Borgvliet, Bergen op Zoom, 1224 Burchfliet: burcht bij een vliet, mits er een burcht gestaan heeft, anders mogelijk van burgon: berk, fleuta: vliet.

Borgworm, Frans Waremme, Luik, borg: burcht, worm: beek, wer; stromen, de Jeker, vanwege zijn kronkelende loop dat van de wortel wer: stromen.

Born, Sittard, 1125 Burne, 1154 Borne, Germaans brunnan: bron.

Bornem, Mechelen 1108 Burnehen, 1117 Busnehemensis, 1148 Bornehem. Germaans brunnen: bron, haima: woning.

Bornem, Mielen, 1173 Burneim, 1181 Borneheim, idem.

Borne, bij Almelo, 1206 Burgunde (of beter de naam voor Borger), 1369 Borgonden, 1385 Borgenden, 1385 Borgonden. Oud Germaans burgundjo, Keltisch brigantia: hoog gelegen plaats.

De mensen hebben als schimpnaam meelvreters.

(Bois-et-) Borsu (Luik): 1146 Bossoit; ook Borsu in Gesves (Namen) en Verlaine (Luxemburg) van bruscetum: struikgewas.

Borteldonk bij Roosendaal (Noord-Brabant) Bort; berk, lo; open plek, donk; zandige opduiking in moerassig terrein

Bosbeek, Brussegem (Vlaams-Brabant) en Nederename (Oost-Vlaanderen). Borsbeek (Antwerpen).

Boskamp, Overijssel. Wordt al vermeld in 1382, ontginnigsgrond van een stuk bos.

Bosschelle in Balegem, Hakendover, Montenaken, Vliermaal. Oudfrans boschel, bosquel: bosje, struikgewas.

Bosschenhoofd, Noord-Brabant. Hoofd; kade; turfoverslag bij het bos. Het wordt ook Seppe genoemd. De naamsverwarring is als volgt ontstaan. Ten tijde van de aanleg van de spoorlijn Roosendaal-Breda in de jaren 1854/1855 woonde er de graanbouwer Jacobus Sep, die er ook een herberg Huis ten Halve dreef. Toen de Belgische ingenieur, die belast was met de aanleg van de spoorbaan, naar de naam van de omgeving vroeg om er het te bouwen stationnetje naar te vernoemen, kreeg hij in onvervalst West-Brabants dialect als antwoord: ‘ier ist bij Seppe’. Door dit misverstand kwam ‘Seppe’ aan zijn naam.

Boshuizen, Leiden. 1083 Buschusa. Germaans busku: struikgewas, husa: huis.

Boshuizen, bij Leiden (Zuid-Holland), in Venray (Nederlands-Limburg en Dilzen (Belgisch-Limburg).

Boskoop, Alphen aan den Rijn, 1222 Buckeskop, 1233 Bockiscope tot Boescoep. Germaans Bukkas: van Bukko, kaupa: koop, gekocht land van Bucke of Bocki, door kolonisten voor vestiging aangekocht land, de kopen zijn langgerekte dijkdorpen in Z. Holland. 

Bosselaar,  bij Rijkhoven (Belgisch- Limburg), 1275 Bosulo: bos van Boso. Bosselen in Bilzen en Kleine-Spouwen (-Belgisch- Limburg).

Bosselare, Zevenbergen, bos en laar: heuvel met een bos.

Bosselen bij Rijkhoven (Limburg), 1275 Bosulo: bos van Boso. Vergelijk Bosselen in Bilzen en Kleine-Spouwen (Belgisch-Limburg).

Bost, Tienen, Vlaams-Brabant. 1290 Walterus dictus de Bost, 1321 mertini de bost, enz. De naam is te vergelijken met Bossuit (Kortrijk) Bossut-Gottechain (Nijvel), enz. en komt uit Germaans buksothu, een collectief bij buks, uit Latijn Buxus “buksboom’, met Germaanse evolutie. Bost kan dus verklaard worden als verzameling buksbomen. Vergelijk ook Bost in Boutersem, Lovenjoel, Vertrijk of Webbekom (Vlaams-Brabant).

Bosveld: Plaatsnaam bij Borgharen (Nederlands Limburg) of Sterksel (Noord-Brabant). Bosveld in St.-Blasius-Boekel, Hechtel (Limburg), Liedekerke, Ronse en Zandbergen.

Boterbeke, 1190 Boterbeika. Germaans Latijn butyrum: boter, baki: beek, naar de kleur van het water? zie Gouda.

Boterberg, Bekkerzeel, Laken en Beersel (Vlaams-Brabant). Het boter-deel kan komen van ‘bot-stomp’ of van Bouter, een Germaanse voornaam. Berg verwijst naar heuvel.

Boterzand, verdronken in de 15de eeuw, noordelijk van Biervliet. 990 Boltreshana, 1019 Baltreshande, 1218 Botersande. Germaans Baldaharis: van Baldaharis. (Balpa: koen, harja: leger) 

Botlek, verbinding van de Oude en Brielse Maas, bot: kort verbindingswater, lek: smal, stromend water.

Bottelare, Oost Vlaanderen, kan van bot: boomstronk, laar: onbebouwd land.

Bouchauterhaven, Terneuzen. Eerder Bochaut; haven van Boekhoute, plaats in Belgie. Bochaut; beukenbos.

Boudelo, Sint Niklaas, 1210 Bodelo. Germaans balpa: koen, driest, lauha, bosje op hoge zandgrond. Vooral bekend door de middeleeuwse abdij.

Bourdeaux, Frankrijk, 1160 Bordeel, 1182 Bordiel, 1220 Bordiaz. Romeins bordellum: hut.

Bourtange, Gronings Boertang: tange is wel van een pas of zandrug of tang, te vergelijken met tong in landtong, omdat men alleen hier door de venen naar Groningen kon, vandaar loopt het Boertangermoeras of heide en vrijwel tot Hannover ging. Bour van boer: woning.

Bouvignes-sur-Meuse (Namen) Bouvignies (Henegouwen, Nord) Bouvigny (Pas-de-Calais, Meuse). Koewachter.

Bouwel, provincie Antwerpen. Ca. 1000 Bolo. Mogelijk uit het Germaanse bol; week, slap, drassig.

Bouwerschap, Ten Boer. 1431 Bawert, bouwerd; bouwland.

Bouwhuis. Middennederlands bouhuus ‘boerderij, hoeve’. Bouwhuis bij Hellendoorn, Overijssel, Zwolle, Groenlo (Gelderland), in Doetinchem (Gelderland).

Bovenberg, Zuid-Holland. Ligt boven Bergambacht en Benedenberg eronder.

Bovenrijge, Ten Boer. Boven; hoger ten opzichte van de Stadsweg, rijge; rij, verwijst naar de ligging ten opzichte van elkaar.

Bovenstreek of Tonke(n)soord, WesterleeDe alternatieve benaming Tonke(n)soord verwijst naar een van de rijkste boerengeslachten van Meeden, namelijk de familie Tonkes.

Boxmeer, bij Grave, eerder Mera, 1459 Boxmere, naar Jan Boc de Mere die in 1308 heer van Mera werd, Boks meer, het gemeentewapen bevat een bok er was een kasteel van de voormalige baronnen van Boxmeer.

Bra, De Lienne doorstroomt het dorp dat soms ook met Bra-sur-Lienne wordt aangeduid (Luik) of Bras, bij Libramont, Bras bij Bastenaken (Luxemburg). 4. Bijnaam uit het Nederduitse brâsch: lawaai.

Braak. Middennederlands brake, braec: braakland. Braak, Eersel, De Braak, landgoed bij Paterswolde, Braak, polder bij Obdam, Braak, een waterloop in Noord-Holland.

Braambos, Breembos: bos met bramen, talrijk in West-Vlaanderen, in Alsemberg (Vlaams-Brabant), in Noord-Brabant (Nederland), Breembos, Nuenen.

Braambrug, Gent. 1199 ad pontem Brabant, later Braampoort, lag op de weg naar Brabant.

Brabander, (Venray, Nederlands-Limburg) of De Brabandere in Oostburg (Zeeland).

Brabant, 7de eeuw in pago Pracbatinse, 707 in pago Bracbatense, 743 in Bracbante. 825 Brachbantum, 1133 Bragbatensis, 1139 Braibanth. Het tweede element is van Germaans banti: regio dat ook voorkomt in Teisterbant, Switarbant en betekent een afgesloten gebied, vergelijk band. De betekenis van de naam zal dus wel zijn: braak liggend (grens) gebied.

Bracht, bij Balegem, 1116 Brath. Plaatsnamen eindigen op bracht liggen meestal hoog, ook Barse, Bra, Bras in Vlaamse streken hebben Bracht en Brecht met hoogtes. Waarschijnlijk is brakti (van brikan: breken) de Germaans uitsprak van Latijnse fractura en een bergbetekenis. Zo Bracht bij Balegem. Brechen. Brecht. Brachterbeek, 1500 ter Beek in den kerspel Bracht.

Braine.’s Gravenbrakel, Frans Braine-le-Comte, Eigenbrakel, Frans Braine-l’Alleud, Waals-Brabant, Kasteelbrakel, Frans Braine-le-Château, Waals-Brabant, Woutersbrakel, Frans Wauthier-Braine, Waals-Brabant, Woutersbrakel ontstond uit de in de 13de eeuw aan de gemeente gegeven Latijnse naam Brania Walteri, die vermoedelijk verwijst naar de ridder die hier woonde en het goed bezat. Oorspronkelijk heette de rivier de Hain Brakel (Frans: Braine), waarmee het zijn naam aan drie Waalse dorpen gaf. In Ophain heette het ook ri d’Ophain. Ophain, dat oorspronkelijk Op-heim betekende, werd in het Waals begrepen als op de Hain en zo ging men de rivier de Hain noemen. Alsof dat nog niet genoeg is, wordt het riviertje soms ook verward met de Hene (Frans: Haine)

Brakzand. In Fries Braksaun, de naam van een zandbank tussen Schiermonnikoog en de vaste wal, betekent wel: het braak liggende, dus dorre zand.

Brandemolen, Arcen. Een brandermolen of moutmolen maalde men mout voor branderijen, ook wel ruw of roumolen genoemd, rou; grof.

Brandwijk of Braank, Zuid-Holland. Wijk waar brandstof gehaald werd.

Brasschaat, Antwerpen, 1267 Breesgata, Germaans Braktis: de weg, gata; toegang, naar Brakti: Brecht.

(la) Brassine, in Thines (Waals-Brabant), Sprimont (Luxemburg), (Les) Brassines in Bombaye (Luik). Oudwaals brassine: brouwerij.

Bray, (Henegouwen), brago, Gallo-Romeins: moeras, slijk. Zo ook Debray, Dubray.

Brecht, Antwerpen, 1173 Brecte, heeft men verklaard als braakland, bre, braec of brakti; ontginning, maar ook als aanduiding van een bodemverheffing, zie Bracht. Brecht in Balegem, Oost-Vlaanderen.

Breda, 1125 Breda, 1213 Bredha, Germaans braida: breed, ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied: naar de brede Aa, werd ook wel Mark Aa genoemd, dus brede A.

Bredene bij Oostende, 1190 Bredana betekent hetzelfde als Breda.

Ten Brede in Opwijk (Vlaams-Brabant) en Lebbeke (Oost-Vlaanderen). 1415 Lodewijck van den Breeden... op een stede gheleghen ten Breeden, Opwijk. Ten Breeden, tussen de Breestraat en de beek,  was in de 16de eeuw nog bewoond door Van den Breen. Afgeleid van Ten Brande; plaats waar brandstof gehaald werd?

Bree, Belgisch Limburg, 1007 Britte, 1078, Brida, Bride. Germaans bridja: brede akker op een es. Vergelijk Maasbree.

Breedeweg, in Groesbeek (Gelderland) en Bredeweg, IJsselmonde (Zuid-Holland).

Breedveld, breed veld,  in Groot-Bijgaarden (Vlaams-Brabant), Tourneppe of Dworp (Waals-Brabant), Breeveld in Schilde en Borsbeek (Antwerpen) en Woerden (Zuid-Holland). Een Nederlandse famille gaat terug op de plaatsnaam Breetvelt bij Zevenhuizen.

Breemeers, Breemeersen: brede meers, beemd, onder meer in Oostkamp.

Breedwater, in St.-Omaars (Pas-de-Calais), (nu het Minnewater) in Brugge en als Breewater erg verspreid.

Breendonk, Willebroek, 1211 Bredendunc. Germaans braida: breed, dunga: zandige opduiking in moerassig gebied.

Breezand, Anna Paulownapolder: brede zand. Gesticht in 1861 aan de Zandvaart. Geschikte zandgrond voor de bollenteelt.

Brel. Brel uit Breil, Breuil: moerassig land. Brel in Templeuve (Henegouwen).

Breskens, Zeeuws Bresjes, Sluis, eerder Breskin: naar het midden Nederlandse britse: latwerk en duidt het zo een dijkbescherming aan?

Breugel; dat is een moerassig en/of bosrijk gebied. (Noord-Brabant). Verscheidene dorpen ontlenen ook hieraan hun naam: Breugel (Noord-Brabant), Brogel (BelgischLimburg).  Vergelijk Brogel in Belgisch-Limburg.

Breukelen, bij Utrecht, 1139 Broclede, Bruklede, 1307 Broicleede, in oude brieven Broklede, Brockenlandia en Bracola. Germaans broka: moeras, laidu: gegraven waterloop door drassig land.  Breukeleveen.

Briel, naam van vaak talrijke (vaak bosachtige) moerassige terreinen, weide, begroeid met houtgewas in Nederlanden die zowel in Romaanse (Bruille, Brule,) als in Germaans. (Briel, Broel, Bruul, Breugel, Bruhl) Ontleend aan Keltische brogila, Midden Hoogduits bruel, oud Hoogduits Brogil, midden Latijn Brogilus, Frans breuil, Italiaans broglio en bruola, Angelsaksisch broel, in Holland meest in de vorm briel en in de Graafschap bruil, zie Breul en Broil. Vergelijk Breugel en Bruil, Gelderland, Brildiep, Zuidhorn, Breul in Amersfoort en Zeist, Breugel in Noord Brabant, eerder Bruegel, de Brol in Leeuwaren, de Broel in Kortrijk, Breuille Doornik.

Briel, Den Briel, Brielle, Zuid-Holland, 1257 Briel als zetel van de Burchgraaf van Voorne, 1316 ten Briele, 1330 Briel, 1345 den Briel: van Gallo-Romeins brogilos, een term voor een afgesloten (jacht) gebied en hier gebruikt werd voor omheind grasland met geboomte

Briels Nieuwland, bij Brielle heet ook kortaf ’t Nieuwland en Vierpolders.

Brijdorpe, Zeeuws Briepe, Schouwen-Duiveland, 1231 (datering kopie onzeker) Bridorpia, 1225-1250 Brithorp, 1288 Bridorpe, 1342 Bridorpe,  brij in de betekenis van slijkerig land, vergelijk ook de naam braai voor uiterwaarden in Gelderland.

Brillerij, Winsum. Van bril; moerassig weideland. Of naar de familie Bril. 

Briltil, Zuidhorn. Bril; moerassig land, til; ophaalbrug.

Brink, (gras)rand, open ruimte bij een erf of in een dorp, dorpsplein.

Brinkhuis, Hengelo en Reutum. Huis op een brink.

Boesveld, Brummen; boos veld?

Briscol, Erezée, Ardennen: gevaarlijke plaats waar men zijn nek dreigt te breken. Waals brîhcô.

Brogel, groot en klein. Belgisch-Limburg. Brugele (1329). Broegel (1361) en Breugel (1477. Het adjectief”groot” verscheen in de 16de eeuw om het onderscheid tussen Bruegel en Cleyn Bruegel duidelijker te maken. Groot Bruegel kwam al voor in 1558, hoewel gewoon Bruegel ook later nog opdook. Naam uit Keltisch brogil; moerassig, vaak bossig gebied, dat werd in Germaans Briel, Bruul en Breugel en in het Romaans Bruillle, Brûle.

Bronckhorst, Bronkhorst, Steenderen, 1127 Brunckst, 1166 Brunchhurst. Germaans brunka: heuveltje in drassig land, of van bronk uit brink; plein, grasveld of marktveld. Hursti: beboste opduiking in moerassig land. Horst, Oud Hoogduits horst en hurst; struikgewas, begroeide hoogte, nest.

Bronsveen, Pekela, veen van de familie Brons.

Bronx, New York, naar Jonas Bronk, immigrant die daar een farm had.

Broodhuis, Leuven. 1188 Brothus. Germaans bruada: brood, husa: huis.

Brouwershaven, Zeeuws Brouw, boven Zierikzee, dat in 1312 den Dorpe van Brouwershavene ontving, volgens een oude kroniek, die naam omdat er grote zendingen van Delftse en andere bieren plachten gebracht te worden om verder verzonden te worden. Dat omdat de haven van Brijdorpe verzand was.

Brugge, Frans Bruges, 840 Bruggas, Bruccia, 1012 Bruggis, 1120 Brudgis, Brudgensis, Brudgas, Bruggis, Bruggas. Noors bryggia, Germaans brugjo: brug, havenbrug, knuppeldam, landingsplaats.

Bruilweering, Groningen. Van bruil; drassig land, weering; dijk.

Bruinisse, Zeeuws Brunisse of Bru, bij Zierikzee, 1481 Brunesse: van Bruno of van bruy: brei of slijmerige grond, en nes: uitstekend land in water. Toen de Spanjaarden onder Mondragon op 20 oktober 1572 door het water wadende tot Goed op te trekken en elk met een zak buskruit en een zak beschuit op het hoofd of om de hals was Bruinisse de plaats waar ze aan land stapte. Ze verdreven de Nassause belegeraars van Goes.

Bruinbeke, Oost Vlaanderen, Bruynbeke, idem.

Bruisbeke, Sint Lievekens Houtem, begin 13de eeuw Brunsbeke: beek van Bruno.

Bruisterbosch, Sint Geertruid. Bos van Breust. Bruisterbosch is gesticht in 1157, toen zeven inwoners van Breust van de heer van het gebied, het kapittel van Sint-Martinus te Luik, toestemming kregen om op het plateau een nederzetting te stichten. Ze noemden het dorpje naar hun geboorteplaats Breust.

Brummen, bij Zutphen, 794 villa Brimnum, 1216 Bremmen; brem, of van Oud Germaans briminum, van brima; branding: bewoners van een oever, rand, vergelijk Engels brim: rand. (Zo ook Brumagne, 1238 Brimangne)

Brunsbergen, Brummen, 1405 Broynsbarghe: berg van Bruno.

Brunssum, Limburgs Broenssem, 1150 Brunsham. Germaans Brunas: van Bruno: hamma: landtong uitspringend in inundatieterrein, mogelijk is haim; woning bedoeld.

Bruntinge, Drenthe, 1516 Bruntinghe; (boerderij van) Brunt.

Budel, Cranendonck, 779 Budilio, 844 Bodilio, 947 Budil, vergelijk het met de Duitse naam buttel, oud Fries bold: huis, woning. Of verwant met bode en oud Hoogduits butil; gerechtsdienaar.

Buiksloot, bij Amsterdam, 1544, Bukesloot: sloot van Buke

Buikstede, Grootegast. Genoemd naar de borg Boekstede. Een buurt werd in de volksmond bekend als Kievitjeburen of Kievitsburen (mogelijk net als Eibersburen (ooievaar) naar de vogel die hier veel voorkwam).

Buurt, Drechterland. De Buurt, Midwoud, 1745 De Buert ; groepje huizen. ‘t Buurtje, Schagen.

Buissonville, (Namen), uitspraak bouchon. Waals bouhon, Frans buisson, van midden Latijn boscionem: struikgewas.

Bûtefinne, Buitenfenne, sate onder Aalsum.

Bûtemoark, Buitenmark, streek onder Rinsumageest.

Bûterêst, Buitenrust, huis onder Giekerk; vergelijk Binnerêst.

Bûte-Tynje, Buitentijnje, oude dijk onder Garijp.

Bûtewei, Buitenweg, sate te Morra.

Butenfenne, buurt te Winschoten, Groningen.

Bûterherne, sate onder Hallum.

Bûterherne, Butterham (in de Leeuwarder spreektaal Butterhoek), buurt te Leeuwarden. Idem, te Sneek.

Bûterpôlle, Boterpolle, eilandje in de Zandmeer, onder Gaastmeer.

Buitenhuizen; huizen net aan de buitenkant, verder.  (Drenthe, Assendelft, De Wolden).

Buitenkaag, Haarlemmermeer. Kaag, Koog: polder, ligt aan de Kagerplassen.

Buitenpost, Fries Bûtenpost. In 1480 als Butapost, 16de eeuw Butepost. De oudste variant lijkt Post te zijn, in 1388 en 1503. Het dorp lag buiten de post, aan de oostelijke kant van de post; voetbrug of houten brug. Met die post zou dan de brug in het dorp Lutkepost (lutje; klein) kunnen zijn bedoeld. Die variant Post zou dan ook op dat dorp hebben verwezen.

De Bult; Bellingwedde, van bult; kleine heuvel, die werden opgeworpen als vluchtplaats voor het vee bij hoog water.

Bunde, Meerssen: van bunte: een land dat met een heg tegen vee beschermd is.

Bukhorst, Zalk, 1127 Buchorst. 1145 Bokeshorst. Germaans bukna: reebok, hursti: beboste verhoging in moerassig terrein.

Bulskamp, West Vlaanderen, 1149 in campo de Buleskamp. Germaans bulnas kampa, heide van de stier.

Bunsbeek, Vlaams Brabant, 1076 Bonesbeches, 1125 Bunsbecce, 1163 Bunesbekes. Germaans Bunas baki: beek van Buno.

Bunschoten, bij Naarden, 1294 Bonscoten, 1300 Bunschoten, bun: karrenweg of buntgras, schoot: hoge hoek met gras die uitspringt in het land. Bij de ouden Hengeschote genoemd, Hegeschoten, dat al in 1294: hoge hoek met een haag, of van schot; houten schaaldelen waarmee landerijen vroeger werden afgescheiden.

Buren, Fries BuerenAmeland. Al in de 15de eeuw met deze naam, meervoud van buur; woning. 17de eeuw Nes in de Buyren, 19de eeuw ook wel Nesserburen. Het dorp Nes bestond toen uit twee buurtschappen, Buren en Nes. Zo ook Buren-Oosterzee, Fries Eastersee-Buorren.

Buren, bij Tiel, de driesprong tussen Tiel, Wijk en Kuylenburg, aan het riviertje Molengraft gelegen, 772 villa Buria, 983 Burion en eind 11de eeuw Buiram: bij de woningen. 

Burgh, Zeeland. Het is sinds jaar en dag met het noordelijk ervan gelegen Haamstede ot één bebouwde kom verbonden; daarom beschouwt de gemeente de dorpen ook als één kern: Burgh-Haamstede. Burgh is ontstaan om een ringwalburg die aan het einde van de negende eeuw werd opgeworpen tegen de Noormannen.

Burgemeester Beinsdorp. Vlagtwedde. Genoemd naar de toenmalige burgemeester Fredrik Adolf Beins van de gemeente Vlagtwedde.

Burger Nieuwland, Texel. De polder werd tussen 1503 en 1532 ingepolderd waarna op de dijken ervan en in de polder zelf bewoning kwam. Omdat het een kleine polder is is het gebied ook als woonkernnaam in zwang geraakt om aan te duiden waar men woonde.

Burgervlotbrug, Schagen, heeft een drijvende vlotbrug, gemaakt voor de mensen van Burgerbrug. Burgerbrug; bur; woning, en dan verbastering van erbij gelegen Eenigerbrug?

Burmade, Zoeterwoude, bur: woning, made: weide, zie Merwede.

Busselte, Westerveld, Drenthe, 1412 Busschelijn: kleine groep struikgewas, de uitgang elte kan van Havelte overgenomen zijn.

Butsel, Boutersem, Vlaams-Brabant. De naam komt van het Middelnederlandse woord butse dat versterkte heuvel betekent.

Buunderkamp, Wolfheze, Veluwe, buunde, vergelijk oud Hoogduits biuntea: met een heg begrensd particulier bezit in de algemene mark, zie Bunde.

Buurmalsen, Geldermalsen, Borchmalsen, eerder Burchmalsen ter onderscheiding van Geldermalsen en onder invloed van het nabij gelegen Buren. De oude heerlijkheid Malsen had 2 delen die door de Linge gescheiden zijn en dragen de naam Malsen. Malsen, 983 Malsnon, 1216 Malsen, is een oude waternaam of gevormd van het woord mahal: gerechtsplaat

Buurlo, Apeldoorn, 814 sylva in Burlohe, 855 silva Burlo: bar: woning en lo: bosje.

 

C

Cabouw, Lopik. Cabbau zou van kade en bouw kunnen komen. Op sommige kaarten zie je ook “Kabou” staan. Of dat de naam afkomstig is van het oud-Utrechtse woord cabeeuwenruziën.

Caberg, Maastricht, kan het midden Nederlandse woord ca: kraai bevatten, kraaienberg.

Cadier en Keer, Maastricht, uit Latijn Calidarium: plaats van warme baden aan de Romeinse heerweg tot Calidier, rond 1400 werd het Caieer wat rond 1600 geschreven werd als Keer. Ok Keltisch kadeir; hoogte, zie Cauberg.

Cadzand, Vlaams Kezand, Zeeland, 1111 Cadesant, via Caesant en Casant tot Cadzand. Germaans cadeau(n): kleine zeedijk, verdedigingswerk, zanddijk. Hieruit Nederlands kade, kaai, Frans quai.

Calslagen, Kalslagen, Aalsmeer, 1165 Kaveslo, 1316 Calflo, 1334 Calfsloe, Calslae, Germaans kalbaz: kalf, lauha: bosje op hoge zandgrond, of van Kalf. Na eerst een zelfstandige gemeente te zijn is het later gedeeltelijk tot Leimuiden en ten dele tot Uithoorn gebracht.

Callantsoog, Schagen, heette zowel als het Oge, ’t Ooge, ook Callinge tot Kallinge en het 1396 Calense en in 1728 Callans: het dorpje van Kallo, vergelijk de Friese familienaam Callens, oog is van oud Fries âge, each: eiland, zie bijvoorbeeld Schiermonnikoog, Fries Skiërmûntseach, It Warkumer-Each, naam van een eiland bezuiden Workum gelegen, dat in 1628 door bedijking aan de vasten wal gehecht is, en sedert, als polder, It Warkumer-Nijlân heet. Rottumeroog. It Eachfliet, Oogvliet, meertje onder Wanswerd, in 1848 droog gelegd.

Camminghaburen, Fries Kammingabuorren.  Leeuwarden heeft een woonwijk die genoemd is naar de brucht van de familie Kamminga. Het voetbalstadion Cambuur is naar de plek genoemd en staat ongeveer op de plaats van de oude nederzetting. Eind 12de eeuw Kapenggabure, 16de eeuw Camingabuiren en varianten. Het gebouw lag op een terp die in 1545 de Camminga tarp wordt genoemd. Genoemd naar de familie Kamminga, Kampenga in de oudste overleveringen, van de persoon Kempa; strijder, met buur.

Camstraburen, Fries Kamstrabuorren lag ten noorden van Leeuwadren, rond 1700 Kamstra buieren, 1847 Camstra buren. Naar de familienaam Kamstra, van de persoon Kempa; strijder. Of van -stra; bezitter, bewoner, van kamp; afgepaald stuk land, met buur.

Camperduin, bij Schoorl, 10de eeuw Campthorpa, een versterkte Romeinse plaats? In 1639 Camp tot Camper Duyn: afgesloten hooiland dat zich later ontwikkelde met en tot duin.

Cartils, Gulpen. Latijn cortilis, bij een cortis; hofstede; hoeve.

Catrijp, Schoorl, 1745 Catryp: strook land, vooral langs het water. Het woord kat kan verschillende betekenissen hebben, zie Katwijk.

Casteren, Bladel, 1173 Kyrcasterle in een schenkingsakte, 1216 Casterle, Latijn castra: legerplaats, zie Kesteren.

Casterle, Castelré, Baarle-Nassau, 1130 Castelre, 1213 Casterle, 1333 Casterl, 1404 Casterlee, 1558 Castel, idem, met lo: bos.

Caestert, Eijsden, 842 Chaystris, van castra: Romeins kamp.

Celles, Namen. Rond het midden van de 7de eeuw vestigde de (later heilig verklaarde) monnik Hadelinus er zich als kluizenaar. Van zijn kluis (in het latijn: “cella”) is de plaatsnaam “Celles” afgeleid.

Ceresdorp, Stadskanaal. Genoemd naar de godin van landbouw, Ceres.

Chaam, Ulvenhout, 1243 silva de Cambe, 1311 eeuw Came: mogelijk van mouterij, camba, waar men gerst laat kiemen om bier te brouwen. Of van Keltische woord kambo: krom, naar het daar stromende beekje. Vanouds bekend als Ham zen of ook Villa: stadje

Champagne, Franse provincie, Romeins campania: plateau of vlakte.

Charlois, bij Rotterdam, 1639 Chaerlois: heet naar de graaf van Charolais, de latere Karel de Stoute die hier enige gronden liet bedijken. 

Chevremont, (Kerkraads; Sjevemet) Kerkrade. Chevremont komt van een foutieve Franse vertaling van het Latijnse cavatum montem, wat vrij vertaald steile berg met afdaling naar de holle weg betekent. Rond 1363 wordt het gebied Chevremont, Schaveymont genoemd. De naamsontwikkeling loopt dus van Cavatum Montem, via Schaveymont en Sjevemet naar Chevremont. Tegenwoordig wordt vaak de (foutieve) spelling Chèvremont aangetroffen waardoor de naam als vertaling uit het Frans een onterechte betekenis kreeg: die van Geitenberg.

Clermont: schitterende berg (onder meer Oise, Luik, Namen). Clermont-sur-Berwinne (Luik).

Clinge, Klinge, bij Hulst, 1857 Clinge, hangt samen met het vlak over de grens gelegen De Klinge: hoogte, heuvel, dorre duinen. Heeft een sprekend wapen met een zwaard, het moest echter zijn van clingen: heuvels of hoogtes, zie Clingendaal bij Wassenaar.

De Cocksdorp, Texel, genoemd naar Nicolas Joseph de Cock, reder uit Antwerpen die in 1835 van de Staat der Nederlanden Eierland en het Buitenveld kocht.

Colijnsplaat, Zeeland. De naam komt van de schor Colinsplate die toen gedeeltelijk werd ingedijkt. De naam van de schor wordt in 1489 voor het eerst genoemd.

Collendoorn, Hardenberg, 1347 (Johannes de) Colendern, 1381 Calendoren, rond 1390 Kalendorn: kaal en doorn.

Kolmont; kale berg, Overrepen (Limburg): 1125 de Calvo Monte.

Colmont, (Limburgs Koalmet) Voerendaal. De naam gaat terug naar het Latijnse calvum montem; kale berg.

Colmschate, Deventer, 1230 (curtis in) Colmeschate, 1233 Colmescote, 1284 Colmescaten, 1299 Colmeschote, van kote of kate: kleine boerenwoning, van Kolmo.

Cothem, van koten: kleine boerenwoning.

Cortil, (Waals-Brabant, Namen), Cortils in Mortier (Luik) van Latijn curtile, van curtis: hoeve, hof.

Cothen, Wijk bij Duurstede, bij het scheiden van de Rijn, 12de eeuw Coten, 1329 Coten: klein huis. Men vindt het vermeldt in een brief van Adelboldus, 19de bisschop van Utrecht die gestorven is op 27 november 1027.

Cottessen, Vijlen.  Eerder Kothausen, kot; klein huis en meervoud.

Couvenaille, in Slins (Luxemburg) van Latijn communalia: algemene grond, gemene weide.

Couwelaer; koude Laar: koude, verlaten laar. Deurne (Antwerpen). Kouwelaar in Bavel en Ginneken (Noord-Brabant).

Crailo, Huizen: kraaienbos.

Roost Krenwik, Frans Rosoux- Crenwick: kraaienwijk, Luik.

Cruquius, Haarlemmermeer. Genoemd naar een van de droogleggers van de Haarlemmermeer, Nicolaus Samuelis Cruquius.

Cuijk, Kuik, Noord Brabant, Romeins 1050 Ceuclum, 1096 Henrici de Cuck, 1108 H. De Kuch, 1237 Kuc. Germaans keukja, bij Indo Germaans geug: krommen, een kromming. Inderdaad gaat de Maas bij Kuik na eerst noordelijk te zijn gegaan dan naar het westen.

 

D

Daarle, Hellendoorn. 933 Darloe, 1280 Dalren, 1403 Daerle. Germaans darnja: verborgen, vermoedelijk van geheimzinnig, betoverend, lauha: bosje op hoge zandgrond, vergelijk Darnetal, Frankrijk, Darmstadt, Duitsland.

Dabbelo, Hoenderloo, 855 Dabbonlo. Germaans Dabbon: van Dabbo, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Daknam, Lokeren, 1156 Dackenham: omheind stuk land, van Dakko.

Dalem, Tielerwaard, 1325 den lande van Dalem, is een samenstelling van dal en heem: woning.

Dalen, Coevorden, 1276 cives de Dalen, van Dalon: dal, dus in de dalen.

Dantumadeel, 1398 Dontmerdeel, Dongherdeel, 1418 Dontmadele, 1423 Domptummadeel, van de familie Dant(u)ma.

Dantumawoude (Fries: Dantumawâld) Dantumadeel. 1369 Dointhimwalda, in 1421 als Dontimwalda en in 1505 als Dantumwald. Dont; hoge zandrug, woude; (moeras)gebied. Deze zandrug loopt van Driesum via Dantumawoude naar Rinsumageest (Dokkumer Wouden).

Darp, Havelte wijst door zijn klinker naast Derp op een Friese inslag van de bevolking. Hesselt, Hessel, 1298-1304 in Heslen, 1328 Westerheslen genoemd, oude naam van het dorp Darp; dorp.

Daverlo, Brugge, 1140 Davarlo. Germaans Daban lauha: bosje op hoge zandgrond, van Dabo.

Dechelpoel, Ganshoren, 1190 Decchelpule, Dekelpole: poel van bloedzuigers, zie Echelpoel, Antwerpen.

Dedemsvaart is genoemd naar W. J. Baron van Dedem die in 1809 een 40 kilometer lang kanaal liet graven van Coevorden om turf te vervoeren. Tijdens het graven ontstond er bij sluis III een nederzetting die naar de daar groeiende hulst Den Hulst werd genoemd.

Deense Hoek, Lieshout. Deens; onvruchtbaar, vlak, hoek.

Deerlijk, Kortrijk, West-Vlaanderen, Derlike, 1070, 1111 Tresleca; nederzetting van Trasilos; energieke.

Deftinge, Oost Vlaanderen, 1026 Davatinge, 1050 Dabantinco, 1130 Daventengem, Keltische waternaam dabantico?

Deil, Tielerwaard, bij Geldermalsen 1148 Daile en Daila, 1200 Deyle, 1210 Deile: aandeel in een perceel, zie delen, Gotisch dails; stuk grond, plaats. Wordt door sommigen als Thule, Thuyl en wordt ook Tule genoemd. 

Deinze, Oost Vlaanderen, 840 Dunsa, heilige Poppo is in 978 te Deinze geboren, 1168 Dunza, misschien van Keltisch devonisa: heilig water of uit tonnisa: golvend water, of van Dunsa; dons; mos? zie Duisbeke, ter Duist.

Delden, Almelo, 997 Thelden, 1118 d’Helden, 1036 Theldun, 1118 Dhelden, 1134 Telden: onzeker, kan van deel: dorsvloer, of van thel: grond.

Delft, Zuid Holland, 1083 Delf. Germaans dilbja: gracht of sloot, gegraven water.

Delfgauw; streek- of dorpsweg.

Delfshaven, Rotterdam, 1389 Delfschehave: een sloot om de stad Delft te laten concurreren met Rotterdam om zo gemakkelijker bier naar het zuiden te verkopen.

Delfstrahuizen, Fries Dolsterhuzen, Zevenwouden. In 1408 Nye en Olde Delfsterhuizen, in 1511 Delfsterhuijssen: nederzetting, stra; bewoner aan of bij, bewoner aan een delf of gegraven vaart.

Delfzijl, Gronings Delfziel, 1317 Selsilum, de plaats is ontstaan bij de drie in 1271 aangelegde sluizen in de mond van het Damsterdiep dat vroeger Delf: gegraven sloot, heette. De dopsterzijl, de jongste van deze drie, was waarschijnlijk al in 1272 in gebruik. De oudere zijn Scheemder - en Slochterzijl. 

Dellen, Veluwe, de lage streek, del staat naast dal.

Delthuizen, Kantens: huizen van Delte, zie de familienaam Deltema, nu verlaten.

Demer, rivier te Hasselt. 10de eeuw Tamera, mogelijk van Keltisch tamra; duister, donkere rivier.

Demen, Oss. Latijn dominus; heer op een heerlijkheid of niet leenroerig goed.

Demmerik, Utrecht, 1135 Denemarc, net zoals andere ontginningsnamen als Polanen en Portengen van een land afgeleid.

Denderbelle, Oost Vlaanderen, belle van midden Latijn balliolum, baculiolum: palissade, afgesloten ruimte langs de Dender.

Denderleeuw, Oost Vlaanderen, 1146 Lewe, met hlaiwa: heuvel, eigenlijk grafheuvel.

Dendermonde, Frans Termonde, Oost Vlaanderen. 1088 Thenremonde. 1154 Thenremund. Prehistorisch Tanara tot Germaans panaro en munpjan: monding van de Dender, zie Tenre.

Denderwindeke, Oost Vlaanderen, 896 (Vu) Wenteka super fluvium Thenra, 994 Wentica, 995 Wendeka, 1166 Wentica. Gallisch Romaans Wenetiacum: toebehorend aan Wenetius. (volksnaam Veneti, Wenden) Zie Scheldewindeke, Oosterzele.

Den Ham, Bellingwedde.1498 Upham, later ook In den Ham of Nye Ham ter onderscheiding van Houwingaha of Utham. (is later verdwenen) Ham; hoek, landtong, stuk weiland. Zo ook Den Ham in Zuidhorn.

Dennenburg, Oss. 1225 Derenburhc, Germaans dranja; verborgen.

Destelbergen, Oost Vlaanderen, 962 Thesle, 1119 Descelberge. Destelbergen ontstond blijkbaar door samenvoeging van 2 nederzettingen: Dessel en Bergen. Germaans pahsu: das, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Desteldonk, Oost Vlaanderen, 966 Thesledunc. Van thesla; distel of Germaans pahsila, van pahsu: das, dunga: zandige opduiking in moerassig terrrein.

Deurle, Oost Vlaanderen, 1114 Durle. Germaans dura, dolik, lauha, bosje op hoge zandgrond. Zie Darfeld, Duitsland, Dorla, DoullensDourlers, Frankrijk.

Deurloo, Zeeland, naam voor watergeulen, het lo betekent hier een buitendijkse waterloop, 1ste lid is door.

Deurningen, Hengelo: afstammelingen van Diura, vergelijk de Duitse plaats Teoruneshusir in de 9de eeuw, zie ook Deersum.

Deuteren, Den Bosch. 1568-1648 Dueteren of d’ Uteren; de uiterwaarden.

Deventer, Overijssel, 877 zeven hoeven in Daventre portu; haven, 806 in Dantre port, 822 Taventeri, 952 Daventre, 1027 Daventrensis: onzeker, kan van de Kelttische waternaam dat op –antra eindigt als Dabantra in een gebied waar anders alleen oud Germaans –andro voorkomt,vergelijk Deftinge, Oost Vlaanderen. Of een boom van persoon Dafa, vergelijk het Engelse Daventry, of van dode boom, onzeker.

Dieden, Noord-Brabant. Vroeger Dichden, Diechden, Diegden en zelfs Dieten. De naam is een samenvoeging van dic (dijk) en den (een bewoonbare plaats). De naam betekent dus eigenlijk: bewoonbare plaats aan de dijk.

Diemen, Noord Holland, waarschijnlijk uit d’ Ieme en dan een waternaam als de Eem, de Diem.

Diemen, Holendrecht, 1332 Diedenheem: woning van Theodo, zie Didam.

Diepenbeek, Hasselt, 1092 Tidebechen: beek van Theodo.

Diepenveen, Deventer, had een klooster in 1402 te midden van de moerassen, oorsprong van de naam. 

Diepven (Noord-Brabant, Nederlands-Limburg), bij Averbode (Vlaams-Brabant): diep ven, diepe veenplas.

Diepezele, Ieper, 1114 nova terra Dipesele dicta. Germaans deupa: diep (gelegen) sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Dieppoel, Heeswijk-Dinther. 1205 Dipenpul. Germaans deupan, van deupa: diep, pola: poel.

Diepswal, Zuidhorn. Diepe wal; kade of oever langs het Hoendiep. Zo ook Diepswal, Leek.

Dieren, bij Rheden, 838 Theorne, Theothorne, 1025 Diederna, 1168 Didren, Thiedere, 1218 curtis Diderin, Germaans peudo: volk, hunjon: hoge plaats boven moerassige grond. 

Dierdonk, Helmond. Uit Germaans deura; dier, hert, dunga; zandheuvel.

Dierdonk in Meulebeke en Ruiselede (West-Vlaanderen) en Vinkt (Oost-Vlaanderen).

Diessen, Hilvarenbeek, 260 Deusoniens, 712 Diesne, 1069 Dissina, 1320 in festo beati Mathaei Apostoli et Evangelistae Dyesten, oud Germaanse waternaam deuson, bij Indo-Germaans dheus dat vaak in religieus verband optreedt (in Grieks Deus: God) Galloromaans dusius: daemon, midden Hoogduits getwas: spook, Litouwen dvasia: geest, ook als naam van een rivier, Dieze, nu Reusel.

Diest, Vlaams Brabant, 900 Dioste, 1140 Diste. Met vermoedt een Keltische naam Divusta: de goddelijke. Of een verschrijving van triest/dries; gemeenschappelijke weidegrond, driesprong van wegen, dorpsplein, gerechtsplaats, braakland.

Diets-Heur, Tongeren, 1258 Eure, mogelijk van een Keltisch woord aidharo: de heldere. Of van een Waals woord van Latijn ora: rand, grens. Het woord Dietsch duidt er op dat het als Nederlandse nederzetting werd aangemerkt.

Dieteren, Susteren, 1213 Dithirn. Mogelijk dezelfde betekenis als Dieren, Gelderland. Of van de naam Diederik.

Dieval, Franse Pas de Calais, 1079 Divat. Keltisch dew-ate, van dewo: God. Het is de bron van een beek Divion: goddelijk water.

Dieve, Leuven, 1215 Diva: heilige rivier, Keltisch Dewia.

Diever, Westerveld, 1181 Devere, 1298 apud Duvere, 1383 Dever. Keltisch kan hier niet. Mogelijk van diub en dan van midden Nederlands dobbe: kuil?

Dieze, Diest, oude naam van de Aa, bespoelt ‘s Hertogenbosch, betekent mogelijk de bruisende rivier, vergelijk oud Hoogduits diozan: bruisend.

Dijken, Fries Diken1164 Inde Dycken. Ook De Dyken, Indelijcken en Indijc. Lag wel binnen dijken.

Dijkhuizen, Fries Dykshoek., Franekeradeel. 1511 als een Syts op die Horne, 1664 Dyckshoek. Dijk en hoek, de ligging in een hoek van de Waddenzeedijk en de Griene dyk.

Dijkhuizen, Zeddam. 1142 Dikhusen. Germaans dikhusum: van dika: dijk, husa: huis.

Dijkhuizen, Drenthe, Gelderland.

Dijkstaal, Schagen, grond waarop de dijk ligt.

Dijksterburen, Fries Dyksterbuorren. Wunseradeel. 1664 Dycksterhuysen, 19de eeuw als Dijksterhuizen. Misschien wordt dezelfde plaats bedoeld met Dixherne vvan 1543.  Buren is een meervoud van buur, in oudere namen is dat huis, dijk met suffix –ster, variant van stra wat; bewoner aan, bij. Bij de huizen van de bewoners aan de dijk.

Dijksterhuis, Fries Dyksterhuzen, Wunseradeel, Dijk met suffix –stra, wat; bewoners aan, bij, huizen is meervoud van huis. Dijksterhuizen, Fries Dyksterhuzen, Menaldumaldeel. 1502 Dyckstrahusen, idem.

Dijkum, Loppersum, eerder Dikum, van de Friese naam Diko

Dijkwel. Kapelle (Zeeland): kolk door een dijkbreuk ontstaan.

Dikkelvenne, Asper, 9de eeuw Ticlevinni, dicla; kleine dijk?, venne, moeras, veen.

Dikkenberg. Rhenen. Reeds in de zestiende eeuw wordt het landgoed Dickenberch of Dikkenberg genoemd. Op een perceel grond van de stichting Gast- en Weeshuis stonden twee boerderijen langs verbindingspaden tussen de Oude Veensegrindweg en de Cuneraweg. De meest noordelijke boerderij heette Klein Dikkenberg, de andere groot Dikkenberg.

Diksmuide, West Vlaanderen, 1089 Dicasmutha, 1146 Dicsmutha. Germaans dikas munpjan; monding van de dijk, daar vaak met de betekenis gracht. Het ligt evenwel aan de monding van een natuurlijke waterloop, de Zarre of de IJzer.

Dilbeek, Vlaams Brabant, 1075 Dedelbeccha. 1215 Dilbeca. Het eerste lid is mogelijk een voor middeleeuwse waternaam, te vergelijken met de waternaam Didilone van Proto Indo-Germaans d’eid; schitterend, Germaans baki: beek.

Dilgt, Haren, 1332 Thiligte, 1332 Thilligte, van de persoon Thille of van tille: brugje en achte of echte: rechtsgebied?

De Dingen, Winsum, 1339 Dyngum, mogelijk van oud Engels dincge: ploegland, braakland. Of van dingen; omstreden land of als gerechtsplaats.

Dinant, Namen. Gallische naam divonantos, samengesteld uit divos, heilig en nantos, vallei.

Dingstede, Meppel, 1298 In Mappele…item Dincstadinchus, 1304 Dincsyadinchus, fincstat: gerechtzitting, dincspel: rechtsgebied.

Dinteloord, Steenbergen, Noord-Brabant. 1604 le village de Dindeloort, een jaar voor de stichting van het dorp. Ooort, oirt; punt (eiland) aan de Dintel.

Dinther, Heeswijk, 1139 Dinthere, Dinter, in 1196 schonk Albert van Dintere aan de abdij een landhoeve, Bernheze. Dijnter in een akte van Hertog Jan van Brabant in 1352, dint; ingedrukt, ingedeukt, haar mogelijk van haru: lang gestrekte golvende heuvelkam, of van Dindo?

Dinxperlo, Aalten. Dingspel; gerechtplaats of dingspel, lo; bos.

Dirksland, Goeree-Overflakkee, eerst in 1415 ter bedijking uitgegeven waarbij een zekere Dirk betrokken zal zijn geweest.

Dishoek, Veere, komt van het woord dijkhoek. Deze naam kreeg het dorpje omdat het bij een zeedijk lag. Restanten van de dijk zijn nog steeds te zien als bij stormvloed veel zand van het strand is gespoeld.

Diuridasrip, Duurswold, Groningen, begin 11de eeuw Germaans Deurihardas: van Deurihard (deurja: dierbaar, hardu) koen, hripu, oeverzoom, helling van een heuvelrug, zie de rip in Rijpmapolder en Anreep. Verdwenen nederzetting.

Dodewaard, bij Opheusden, 11de eeuw Dodewero, 1107 comitatus de Dodewerda, 1133 Dodevert, 1118 insula parochia Dodenweerde, 1177 Dudenwert, 1181 Dondenwerhe: verder Dodenweert, Dodewaert, Doyenwaert, Doornewaert, Doornewaerd, afgekort Doorwaert of Doewert. Germaans Dudan: van Dudo, waripa; riviereiland; waard

Ter Does; moeras met bomen en struiken, licht veen, turfland, veenland’. Waternaam Does (Zuid-Holland, West-Vlaanderen). Plaatsnaam Ter Does bij Leiderdorp (Zuid-Holland).

Doest ter, West Vlaanderen, 1106 Thosan. Germaans posum, van poso: lichte turf.

Doeveren, Waalwijk, 721 Durninum, 814 sylva Dubridum, 898 Durfos, 1115 Dover, 1136 Doureh, rond 1205 Doveren, rond 1560 Doeveren en Doveren,, oud Germaanse waternaam Dubaro: de zwarte.

Dokkumer Nieuwe Zijlen, Friesland. Zijlen; sluizen die in 1729 aangelegd zijn.

Dolder den, Zeist, 838 Thulere, 1059 Tholre, 1178 Dolre. Germaans pulla: dol, roeipen ? haru, zandige heuvelrug. Zo ook Dulder, Hengelo, 797 Huleri (lees Thuleri), rond 900 Thuleri, 11de eeuw Thulre, 1059 Tholre, 1216 Dholre.

Dollard, Duits Dollart, Waddenzee, vergelijk oud Fries dollert: groot gat in de grond, poel, greppel, aan de kust ook als grenswater. 

De Dollen, Gaasterland. In 1664 is hier een kleine nederzetting, Dolhuysen, van dolle; graven, zie delven, met buur.

Dommelen, Noord-Brabant. Van de waternaam Dommel.

Donderen, Tynaarlo, 1113 toe Donren, 1491, 1335 Dunre, 1413 toe Donren, 1491 Donre. Naar de duinen heeft men gedacht van Dun-wari: duinbewoners. Of van de in de nabijheid liggende Dunhornslop en dan kan het ontstaan zijn uit Dunhorn: duinhoek.

Donderslag, bij Meeuwen, 1168 Dunreslo, 1209 Donscelre, 1220 Donserle. Germaans Punaras lauha: bosje op hoge zandgrond, toegewijd aan de God Punar.

Dongelberg, Geldenaken, 1079 Donglebert. 1125 Dungelberga, 1142 Dunhelberge. Mogelijk van dungilo, van dung dat verwant is met donk: zandige opduiking in moerassig terrein.

Dongen, Noord Brabant, naar het riviertje Donge, ouder Dongha, de riviernaam Aa of Donkaa, dan een stroompje in of langs een donk.

Dongeradeel, ouder Thoneradeel, naar de persoon Donne.

Doniaburen, Fries Doanjebuorren. Wunseradeel. 1448 Doyenga, 1505 Donyage en Donagae, de familie Donia die ontstaan is uit Dodinga, van de persoon Doede; volk.

Doniawerstal, Fries Doanjewerstal, 1380 Dodingwersal, 1395 Dodingwerffstal, 1398 Doedingwaerstal, komt van het rechtsgebied van Donia. Een werfstal is een plaats waar een ding gehouden en recht gesproken werd. Het eerst lid duidt op een persoon Dodinga, Dodo of Dudo.

Doniawier, Fries, Dunjewier, Wunseradeel. 1543 Doeygwier en Donya waer, 2 jaar later Doingewier en in 1546 Domewier meden. Van de familie Donia, uit Dodinga, van de persoon Doede; volk.

Donk, Belgisch Limburg, 741 Dungus, 1107 insula Dunc. Germaans dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Donk, Zele, begin 12de eeuw Dunc, idem.

Donkerlo, Diepenheim, 1188 Dunckerlo, idem met lauha: bosje op hoge zandgrond.

De Donk, Molenwaard.

Donkersvoort, Noord-Brabant, van donk; zandige opduiking in moerassig terreidn, voort, van voorde, een doorwaadbare plaats.

Doodstil, Uithuizen. Til; brug van Doode of Doede.

Doornik, Doirnik, bij Bemmel, 970 Thornae, eind 11de eeuw apud Tornacum, genoemd naar het Belgische Doornik/ Tournai: fort op hoogte.

Doornik, Henegouwen, Frans Tournai, rond 300 Turnacum, 400 Tornacensis, 577 Tornacum. Mogelijk uit het Germaaanse purnu; dorp, vica; vestiging.

Doornspijk, Elburg, 796 villa Thornspyc, Thornspiic, 805 villa qua dicitur Thornspic, 1025 Dornspic. Germaans purnu: doorn, spika: in een waterhoek uitspringend land.

Doornzele, Oost Vlaanderen, 966 Thornesele. Germaans purnu: doorn, sali: uit 1 ruimte bestaand huis,

Dorp, algemeen, doorp, dorpe, derp, darp, durp, zelfstandig naamwoord. 1) Akker, hoeve, landgoed. 2) dorp; verkleinwoord, dorpkijn, dorpken.

Dorst, Oosterhout, vergelijk Duitse Dorste dat in 1015 Dorstedi heette. Dus uit dor en stat: plaats. Zie Engelse Dorset wat wel een Keltische naam is.

Dortmund, Duitsland, 941 Trotmannie, 1001 Trutmannia, 1066 Trutmundi, 1153 Tremonia. Germaans pruto: (oud Engels prote) keel (vergelijk Druten, 1075 Drutena) vloednaam met bestanddeel manjo.

Dorth, Lochem, 1346 de geslachtsnaam Dorrete, 1366 Dorret, dorre grond.

Doosje, Overijssel. Een verklaring zegt dat de inning van schutgelden niet, zoals meestal gebeurde, met een klomp aan een touw of hengel zou hebben plaatsgevonden, maar met een kartonnen doos. Kennelijk stond juist deze sluis bekend om de inning met behulp van een doos, en was dit wellicht ook de oorsprong van de naamgeving van de buurtschap.

Draaisterhuizen, Fries Draaisterhuzen, Friesland. Er stond en groep huizen nabij de plek waar men de schepen over de dijk heen draaide zodat ze verder konden over Bolswardertrekvaart naar Bolsward.

Drabstraat, Gent, 1208 Drabstata. Midden Nederlands drabbe: modder.

Drachtstercompagnie, Drachten. De benaming “compagnie” verwijst naar een groep Keulse magnaten, die rond 1570 het veengebied tussen Leek en Drachten kocht, en deze “compagniesvenen” in vennootschap met de familie Ewsum exploiteerde voor de turfwinning.

Dranouter, West Vlaanderen, 1123 Dravenoltra, 1144 Drawanultra: van de persoon Drava of Drawa, outer: altaar?

Drechterland, heet het oostelijke gedeelte van West Friesland, waarschijnlijk genoemd naar een water dat loopt van Zwaag tot aan de zeedijk bij Schellinkhout. 115 Drechterne, van drecht met warja: bewoners langs de Drecht.

Dreischor, Brouwershaven, 1206 Drieskire, Dreeskiere, 1237 Dreischire, bestond oorspronkelijk uit 3 schorren, drie stukken onbedijkt braak liggend land, vergelijk Drieslinter, Vlaams Brabant: dan met lind: lindenboom. Tot 1837 had het een kasteel dat Windeburg heette.

Dremt, Hummelo, 1222 Thremete, zie Dremt.

Drempt, Bronchorst, 1069 Tremethe, 1122 Tremete, van drem of drum: eindstuk van een stuk grond.

Zo ook Drimmelen, Noord Brabant, 1328 Driemilen; drie mijlen, tot Geertruidenberg.

Drenthe, 820 in pago Threant, 944 in pago Thriente, 1006 Thrente, 1040 in comitatu Trente situm. Germaans prea-hantja: prea: drie, hanta: samen, gemeenschap, dus een gebied dat uit 3 delen bestond.

Dreumel, Wamel, 893 Tremele en Tremile, 1117 ecclesia Trumele, 1226 de Drumel, van drem of drom: eindstuk van een stuk grond.

Drie, Ermelo, 855 villa Thri in pago Felua, 996 Triendum, dus drie als in Driehuizen?

Driebruggen, Bodegraven. Drie bruggen over de Dubbele Wiericke.

Driel, Overbetuwe, 996 villa Thrile in teisterbantiae comitatu, 1006 Dryele, 1261 Dryele, Driele: driel en lo, drie gerooide stukken of van driesprong, zie Kerkdriel en Maasdriel.

Driebergen, Zeist, 1159 Thriberge, 1329 Drieberghe. Germaans prea: drie, bergum: berg, is zo genoemd omdat het op drie heuvels gevestigd is, drie hoogtes.

Volgens een handschrift van het Utrechtse aartsdiakenschap is er te Driebergen geen parochiekerk, maar alleen een kapel geweest die net zoals die van Darthuizen tot die van Doorn behoorde. Heeft vele landgoederen als Sterkenburg, Hardenbroek etc.

Drieboerehuizen, Friesland, Fries Trijeboerehuzen. Het bestond uit drie boerderijen waaronder Uylsmahorn en Bleinsma.

Driedijk; plaats waar twee polderdijken bij elkaar aansluiten, in ’s-Heerenhoek (Zeeland). Ook in Kieldrecht, Verrebroek en Waterland (Oost-Vlaanderen).

Driehuizen, Alkmaar. Driehuizen in Opdorp, Texel, Baasrode, Balen-Neet en op diverse plaatsen in Nederland. Driehuis, Reek (Noord-Brabant), Vessem, Wintelre en Knegel , Eersel, Noord-Brabant, Velsen, Noord-Holland.

Driemond, Amsterdam. Naar de drie monden die hier samenkomen, het Gein, de Gaasp en Smal Weesp.

Driesprong: ‘plaats waar drie wegen samenkomen’, ook ‘plaats waar drie bronnen ontspringen’. Driesprong in Ede (Gelderland), Haarlemerliede (Noord-Holland) en Ketel (Zuid-Holland). De Driesprong in Wateringen (Zuid-Holland).

Driene, Twente, 900 Thrinon, 997 Triendum, 11de eeuw Thrinon: wel van drie, vergelijk oud Noors thrennr: drievoudig.

Dries, begin 13de eeuw Drisk. Germaans priwiski: driesprong.

Drieschouwen, Terneuzen. Naar de drie zoutketens die ooit aan de zuidzijde van Axel hebben gestaan.

Drieslinter, Vlaams Brabant: dus een dries; driesprong met lindebomen?

Driessen. Nederlands-Limburg, Waalwijk’. Een dries, of driest is een akker of veld wat niet voor akkerbouw, maar als weide gebruikt wordt.

Driewegen, Terneuzen. Naar de driesprong van de dijken.

Drijber, Beilen, 1217 Triburd, 1348 Drybort, 1530 Dryberde. Men kan het vergelijke met het Saksisch Drebber dat in 988 Triburi heette. Van drie en burd: buurtschap.

Drocht, Zuidwolde, 1316 Drucht: droog land.

Droeshout;  troebel bos. (plaatselijke uitspraak: Droesaat) Vlaams-Brabant. Het dorp is bekend om zijn legende van Jeanne de Kruidenvrouw, die als heks terecht werd gesteld en van Rosse Kwaa, een echte heks die terechtgesteld werd.

Drogedijk, Hontenisse (Zeeland), Drogendijk in Dinteloord (Noord-Brabant). Droge Dijk ‘binnendijk, slaperdijk’.

Drogeham, Fries Droegeham, Friesland. Ham, landtong. Ligt op een zandkop waar men vroeger bij overstromingen droge voeten hield.

Drongelen, Aalburg, 1270 de Drungele: 1274 Drongel: lo: droge plaats in bos en oud Noors drengr: dikke stok of boom, of van drong: dringen, een nederzetting in een nauwe ruimte?

Drongen, Frans Tronchiennes, Oost Vlaanderen, 820 Truncinae, van Latijn truncus: boomstam of een plaats waar bomen geveld waren.

Dronrijp, Fries Dronryp, Franeker, 1132 Dennigrip, 1243 Dronryp, 1245 Drenningrip: smalle strook land van Drenninga. Friese rijp betekent deel van een gemeente.

Dronten, genoemd naar een plaats die door de zee verzwolgen is, vergelijk de in 1387 genoemde Dronterdijk en later de polder Dronten. Midden Nederlands dronten: zwellen, dus land dat uit de Zuiderzee aangeslibd was en boven het water uitstak.

Drouwen, Borger-Odoorn, 1381-1383 Druwen, Druewen, wel naar de Friese persoon Drouwe of van druw; akker.

Druimeren, Herne, 1217 Drughemere. Germaans drugja: droog, (oud Engels dryge) mari: meer.

Drunen, Heusden, rond 1080 of 1090 de Drutena, 1170 Truthene, 1360-1383 vaak Drueten. 1205 Huone, 1234 Hunen, als deze namen betrekking hebben op Drunen zou het ontstaan kunnen zijn uit Ter Hunen waar hune laag, moerassig land betekenen kan.

Druten, Gelderland, 1167 bonum Truthene, 1167 Drothen, 1250 ecclia Drothen. Mogelijk van throti: zwelling, een bodemverheffing?

Dudzele, West Vlaanderen, 1060 Dodesala, 1089 Dudazele, 1177 Dutsela. Germaans Dudas sali: uit 1 ruimte bestaand huis, van Dudo.

Duyncroft, Bergen. Naam voor een stuk land in een de rand van de duinen.

Duinen ter, Nieuwpoort, 1128 de Dunis. Germaans dunum: duinen.

Duinrell, Wassenaar, waterloop in de duinen.

Duisbeke, Oudenaarde, 1063 Dusbeccam, 1150 Dusbeca, een beek door met waardeloos hout begroeid moeras?

Duurendseind, Oss. Keltisch duren; land dan het water of verhoogd land, en einde.

Duist ter, Ninove, 1165 Dunst, van dunsa: mos, zie Duisbeke.

Zo ook Duizel, Eersel, 1219 Dusele, 1345 Duzel: veenachtige streek.

Duisterwinkel, voormalig gehucht te Garnwerd. De naam zou duiden op een voor schepen gevaarlijke winkel; hoek, in de Hunze. In die bocht zouden veel bomen hebben gestaan rond een drietal boerderijen, wat de bocht een donker karakter gaf. Of beroofd werden.

Duiveland-Scouwen, 1206 Duvelant, land van Duvo.

Duiven, Duven, Zevenaar, 838 villa que dicitur Thuuine of Thuvina, 970 curtis Thumna of Thuiwa, 1131 parochiani de Thufen. Oud Germaans pubino, zie oud Engels puf: struikgewas, oud Noors pufa: heuvel, later tuber: bult, knobbel, heuveltje

Duffel, Antwerpen. Duffla in 1059,  Duffle (voor 1350 en Duffele (na 1350). Vermoedelijk een tweeledige naam (Duff en le). Duff zou afgeleid zijn van het Keltische woord dubro (water). le zou een verwijzing zijn naar lo dat op haar beurt afgeleid zou zijn van het Latijnse locus (plaats). Duffel betekent dan plaats bij het water. 

Durbuy, provincie Luxemburg, de naam betekent ‘harde omgeving.

Dusseldorp, Limmen, 1277 Dissele bij Egmond, later Distervenne, Disselmade en Disseldorp, de vorm van het dorp doet aan een dissel denken?

Dussen, Noord Brabant, is genoemd naar een later ingedijkte rivier in het land van Altena. 1156 Dussan, 1167 Dusna, behoort net zoals het Duitse Dussel, zie Düsseldorf, tot oud Hoogduitse doson: ruisen, bruisen.

Duurkenakker, Muntendam. Akker van Duurke of Diurcke.

Duurswold, Groningen, rond 1000 Diurardasrip, 1406 Duirtswold, 1428 Diurdiswolde, van diurid, oud Fries diar: menigte wilde dieren of van de persoon Diur; duur, kostbaar,  en wold of woud.

Zo ook Duurswoude, Fries Duerswald, Opsterland, 1505 Dyoertswolt als een andere naam voor Backeffeen. 1543 Duyrswol(d)t.

Dwarsdijk, Rotterdam, 1178 Thyverdic, 1188 Dwerdeike. Germaans pwerha: dwars: dika: dijk.

Dwarshaspel, Leek, ligt dwars, in een haak op het water De Haspel.

Dwingeloo, Drents Dwingel, 1181 Twingelo, 1206 Duigelo, 1368 cureit tot Dwinghelo. Germaans pwangi: riem, wel een smalle strook land, lauha: bosje op zandgrond. Of van dwingen en dan een dwanglo wat hetzelfde zou zijn als banlo, zie Ballo.

Dwarsgracht. Overijssel. De naam van de plaats is ontleend aan het feit dat de gracht dwars op zowel de Jan Hozengracht, Cornelisgracht, Bouwersgracht en de Thijssengracht lag.

Dworp, Frans Tourneppe, Vlaams Brabant. 1138 Tornepia, 1221 Dornepa. Oud Germaans waternaam purnapo bij purnu: doorn, beek met dorenstruiken.

 

E

 

Eemdijk, Bunschoten. Ligt aan de Eem.

Eesterga, Fries Jistergea, Friesland. Ga; streek, easter; ten oosten of bij de Oosterzee.

Echelpoel, Antwerpen, poel met bloedzuigers.

Echt, Susteren, 950 Ehti, 1174 Ehta, van echte: hofhorig goed. 

Echteld, Neder-Betuwe, 1178 Echelte en Echtelde, van echte: hofhorig goed.

Zo ook Echten, Ruinen, 1181 Echtene, 1298-1304, apud Hechten.

Zo ook Echten, Friesland, Fries Ychten, 1245 Acthne, 1335 Echene, 1511 Echtna. Of van oud Fries ak, ek; eik. Echtenerbrug ligt ten oosten van Echten.

Ede, Wageningen, 866 Edesthorpa (?), 1216 ecclia de parrochia Edhe, 1429 Eede, stadje met dam, of heide, of van de Ee: waterloop, van Germaans ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zee en rivierkleigebied.

Eede, Zeeland. Genoemd naar het riviertje Ee of Eede.

Edelare, Oudenaarde, 1110 Edelar, 1115 Adelar: bosweide van Edo.

Edens, Fries Lens, Spannum, 1505 Eedens, betekent de afstammelingen van Van Edo, zie de familienaam Edinga en het in 945 genoemde Edenwerfa.

Eelde, Drents Eel, Assen, 1139 Elde, 1250 Elethe, 1263 Elende, 1298 sculteti de Eledhe: van het water Ee of Aa en lede: waterloop, zie Aalden, of van eel: zwelling, bult, of mogelijk van ele: eland die er toen waren.

Zo ook Elden, Groningen, in 855 Elti.

Effen, Breda. 1295 Effene.

Egdom, Woudenberg. Egdom uit eek-eick-ec (doorwaadbare plaats) en dom (een verhoging in het landschap). Het goed Egdom is gelegen nabij de Lunterse Beek (sinds 1941 Valleikanaal) dus Egdom betekent een doorwaadbare plaats bij een dom. Op deze dom werd de eerste boerderij Oud Egdom gebouwd.

Elahuizen, Fries Ealahuzen, Gaasterland. 1412 Elahuysen, 1492 Elehuusen. Van de persoon Ale, Ele; edel, een huizen.

Eembrugge, Baarn, ligt aan de Eem bij Eemnes, 1346 Eenbrugghe, waar een brug over die rivier geslagen is, in Latijn Emi-pons. 

Eemnes, 1306 Emmenesse: in water uitstekend land in de rivier Eem, een dorp van Eemland, was vanouds zeer groot. In Nederduitse geschiedenis was het een mijl lang.

Eemster, Dwingeloo. 1210 Hemsere, 1461 in der marke van Emshoren. Germaans Imas haru: zandige heuvelrug van Imo

Eemswoude, Tjerkwerd, 885 Imiswalde. Germaans Imis: van Imi, walpu: sompig bos vooral in zeekleigebied.

Een, Norg, 1335 Ede, 1381-1383 in den kerspelen van Norch ende Veenhuesen ende in der buerscapp ende marke toe Eden, dus gelijk aan Ede of van ede: brandhout, turf.

Eerde. Noord-Brabant. Eerde; beploegde grond, bouwland.

De Eest, Grootegast. De naam ees verwijst waarschijnlijk naar een aantal hoger gelegen bouwlandakkers (ook les of Fries: ies(t), mogelijk ook de oorsprong van het Drentse Ees), een es.

Ename, Oudenaarde, eind 9de eeuw Ehinham, 1014 Einhamma, 1038 Enham, 1063 Eiham.. Germaans Agin: van Agi of Agina, oude naam van de tegenoverliggende beek, bewaard in Eine, hamma: landtong die uitspringt in inundatiegebied, ham of rivierbocht (waarin een castrum gestaan heeft) van Ajo. Zie Nederename.

Eenigenburg, Schagen. 1289 Einighborch of Einihborch, 1323 Enigheburch, 1478 Enichburch, 1600 Eeenighenburch. Ee; water, nige;vlakbij. Vlakbij de pas in 1597 ingepolder Zijpe, bedijkt in 1553.

Eenrum, Gronings Ainrom, De Marne, begin 11de eeuw Arnarion, eind 11de eeuw in Arneru. Germaans arnu: arend, harim van haru: zandige heuvelrug.

Eerbeek, Brummen, 1046 Erbeke en Ertbecke, 1401 Eertbeeck, wel van eerd: akkerland, en beek.

Eerken, Frans Archennes, Graven. Mogelijk van Keltisch arcana: waterloop.

Eernewoude, Fries Earnewald. Tietjerkstradeel. In 1471 wordt vermeld dat Hoytien Oedszoon afkomstig is uit Eerndwaud, begin 16de eeuw komen varianten voor als Eernawald. Van de persoon Arend of Erend; adelaar, en wald, wold; woud.

Eersel, Brabants Irsel, Noord Brabant, 712 Eresloch, 1339 Eersele in een schepenakte, Germaans Eras: van de persoon Ero, lauha; bosje op hoge zandgrond.

Ees, Borger-Odoorn, geslacht, 1263 Rodolfum de Ese, wel van es: bouwland.

Eesinge, Meppel, 1298-1304 Evesingehus, waarschijnlijk van de persoon Ivo.

Eeuwen, Broechem, 1146 Ewino, 1164 Awen, 1173 Ewen, mogelijk van de waternaam Aa of Ee en winne: weide?

Efteling met vormen als Effeling, Esteling, van de persoon Effo.

Eghel, Helden, wel van echel: bloedzuiger of een lo naam van de persoon Agjo?

Egelmeer, Veenendaal, eerder Agilmari, meer met bloedzuigers.

Egenhoven, Heverlee, 1141 Egenhova. Germaans Agin hofa: boerderij van Agi.

Eggelmors, Enschede, naar de echel of bloedzuiger.

Eggertingen, Vliermaal, 1274 Hegdingen, mogelijk van de persoon Agido of Hagido.

Eghezee, Namen, 1184 Unghesiis, 1209 Unghesees. Germaans Romaans Winigisiacus: behorend tot Winigis.

Egmond aan Zee, Bergen, 1514 Egmondt up tzee: aan zee gelegen Egmond.

Egmond aan den Hoef, 1465 op den Hoef in den ban van Egmond, 1573; De hoeff tho Egmonde: hoeve bij Egmond.

Egmond binnen, 863 Hecmunde, 922 Ekmunde, later Ecmunde of Ekmunde, 1162 Ekmunda en Hallum, de plaats die verdwenen is en bij het huidige Adelbertusputje lag, zie Hallum. (ooit ook Hallen of Hallem genoemd) Germaans Aggi munpjan: monding van de Agjo? Of betekent mond bescherming?, hand, dat naar de in de nabijheid staande villa Eggonis als: onder de bescherming van Eggo staande bezit.

De ouden spraken over drie Rijnmonden. De derde Rijnmond zou aan de bij Egmond aan Zee geweest zijn. Dat zie je aan de naam Egmond: een enge monding, eerder Heckmunde: mond, wat uitloop van een stroom betekent, en van Eg: eng. Ook de oude naam ervan, Hallum, dat werd eerder gespeld als Heckmunde en Egmunde waar ook weer de Eg en mond in voorkomt. Dan heeft de Rijn zich gesplitst te Utrecht en is wat we nu de Vecht noemen via Maarsen, Vreeland en Muiderslot, bij de Herengracht in het IJsselmeer of vroeger in het meer Flevo loopt, langs de kromme Y (IJ) of Krommenie richting Egmond. 

De Rijn is wel een afscheiding geweest tussen de Kennemers en de Friezen via de loop Kinheim, Kynheim of Cynhâm: geschikte woonplaats. 

Egmond aan Zee uit Jacobus Craandijk, 1875. Het huisje waarop de steen staat was vroeger een armenhuis. Het werd in zijn tijd geteisterd door een tyfus epidemie. Vanwege die ellende werd Prins Hendriks Stichting opgericht als een huis voor de ouden van dagen, in 1875 voor oude zeelieden. 

Eibergen, Groenlo, 1188 parrochia Ecberghen, Ecberghen, 1235 Herberghe, 1246 Hegberghe, 1513 aenden Eychberch, 1616 Eyberch, Germaans agjo: spits, of beter van ec; eik, berga: berg. Er zitten in het gemeentewapen drie eieren, maar er zijn geen bergen.

Eibersburen, Grootegast, 1685 Eibertburen, zal wel uit Egbertsburen ontstaan zijn, de man Egbert of Eibert, geen ooievaartsbuurt.

Egchel, Panningen. Egchel heeft waarschijnlijk een ontwikkeling doorgemaakt van Achtel, Agell, Naichel, Achel, Aechell, Aggel en Eggel naar het huidige Egchel. De naam is samengesteld uit de woorden aha; water, en lo; een bos op zanderige grond en meestal vlak bij een nederzetting gelegen.

Egoven, Overbroek, begin 12de eeuw ad Aidonicurtem. Germaans Aidinga hofum: boerderij van Aido.

Egypte, Veendam. Verwijzing naar zigeuners die vaak verklaarden dat ze uit Egypte kwamen.

Egypte, Bladel, idem.

Eienbrugge, Oostkerke, 1187 Heienbriga. Daar en in het aangrenzende Dudzele en ook Eiewerve, (in 1122 Eggenuuerf, (uu=w) hwerba: kunstmatige heuvel. Eienbroek en Eiensluis. Germaanse waternaam agjon, zie Egmond, of van de persoon Agjo en brugjo: brug.

Eierland, Texel, eerder Eyerland en Eijerland, genoemd naar de eieren van zeemeeuwen die voor de indijking gevonden werden.

Eygelshoven, Kerkrade, door water omstroomd land van Agilo.

Eigenbilzen, Belgisch-Limburg. Eigenbilzen - eigen of allodiaal en Bilzen - wordt voor het eerst vermeld in een akte van 1096. Ook zou het betrekking hebben op Eikenbilzen, dit ter onderscheiding van Bilzen, dat in de 13de eeuw ook wel als Bucholtbilsen (Beukenbilzen) werd genoteerd.

Eiland, Noord-Brabant. Het ligt tussen de dorpen Hoogerheide en Huijbergen. De naam verwijst naar een eiland in een ven waarop zich de galg van Huijbergen bevond. Ook Eiland in Limburg.

Eindhout, Antwerpen, 1050 Endeholt. Germaans andja: einde, hulta: bos.

Eindhoven, 1232 Endehoven, 1245 Endoven, 1285 Endehoven: hoeve op het einde.

Eisden, Belgisch-Limburg. 1234, Eskede. Hoewel de oorsprong van de naam niet geheel duidelijk is, wordt vermoed dat esk staat voor gemeenschappelijk bouwland, zie es, dan wel voor ee (water). Skede zou kunnen staan voor schede (scheiding). Zie Eijsden.

Einighausen, Limburg. 15de eeuw Eynichusen of Einichhusen, 16de eeuw Einickhuysen, 1566 Eynehensen; huizen van Eino.

Eiteren, Hollandse IJssel, rond 900 Aituron, mogelijk van ait: opzwelling, bodemverheffing?

Ekamp, Gronings Aikamp, Finsterwolde, eerder Eekamp, Aekamp, genoemd naar de Oude Ee.

Ekeren, Antwerpen, 1155 hecerna, 1157 Akerne, 1212 Ekerne. Een waternaam, zie Acren, Denderleeuw in Twee-Akren, Frans Deux-Acren.

Eksaarde, Oost Vlaanderen. 1240 Exarde, Germaans agni, bij agnu: ekster of van egge; scherpe kant, rand, zie Aksel, arda: algemene weide.

Eksel, Belgisch Limburg, de eerste vermelding van Eksel is uit 714 als Ochinsala, de basisbenaming van het gehucht Hoksent, Met Ochinsala wordt vermoedelijk bedoeld ‘de woonplaats van Oko’: een samentrekking van de persoonsnaam Oka/Oko en van sala dat zaal, woonplaats betekent. In de 11de eeuw wordt Eksel vermeld als Ekinsala en in 1153 van Hecsele, 1153 Hecsele, 1172 Hexele. Germaans agnis, agnu: ekster, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Exel, Lochem,  1392 Eghesloe. Lo of open plaats van Eghel.

Elbe, stroom, Strabo, Plinius, Albis. Germaans albi: de witte.

Elch, Luik. Hoezeer de Nederlandse naam Elch en de Franse naam Othée ook van elkaar verschillen, zij kunnen teruggebracht worden op een gemeenschappelijke Keltische oorsprong, namelijk Altacum (dorp op de hoogte ?), waarbij de ‘c’ in het Nederlands als ‘ch’ ging klinken. Een middeleeuwse vorm van de naam was (H)Elta.

Electra, Zuidhorn. genoemd naar het waterschap Electra dat dit gemaal beheerde en dat haar naam weer ontleent aan het feit dat dit het eerste gemaal van Nederland was dat elektrisch werd aangedreven.

Eleking, Haaksbergen, 1188 domus dictus Elekinc. Germaans Alikinga: toebehorend aan Aliko. (alja: vreemd)

Elen, Belgisch Limburg, 1150 Hellini, 1179 Jelne, mogelijk van halina: harde droge grond, of van Aljo.

Elene, Zottegem, 1184 Elne, mogelijk van Germaanse waternaam Elna, alina; helder water, de Molenbeek.

Elens, Ulrum, begin 11de eeuw Alingi. Germans Alingja, toe behorend aan Ali. (alja: vreemd)

Eleveld, Rolde, 1427 Eleuelden, 1484 Ele(u)velde, 1508 Eleveltwel van de persoon Elo, zie de Friese familienaam Elema.

Elewijt, Vlaams Brabant, 1219 Elewita, mogelijk van eluw: geel, wita: witte vlakte of van widu; woud?

Elim, Drenthe. Elim was, zoals meer plaatsen in de omgeving, oorspronkelijk een onbegaanbaar veengebied. Nadat het gebied was overgenomen door de Hollandsche Compagnie kreeg het gebied de naam Hollandscheveld. Het jaar 1786 geldt als de geboortedatum van Elim, aangezien er zich toen definitief bewoners vestigden. De plaats heette echter in die tijd nog Hollandscheveld-Zuidoost. Pas in 1924 kreeg het dorp de naam Elim, op voorstel van de plaatselijke predikant. 

Elft, Wieringen, 9de eeuw Alvitlo. Germaans albut: zwaan, vergelijk oud Hoogduits albiz, elbiz, en lauha: bosje op hoge zandgrond.

Elkerzee, Schouwen-Duiveland, 1156 Hildschereshe, 1274 Hilchersee en Elegaersee, dus Hilgers-ee, water dat naar Hildigar, Hilliger, Hilger of Hildcher is genoemd.

Ellemeet, Schouwen-Duiveland, 1236 Ellimed, mede, made: weiland van Ello of Eli.

Ellerhuizen, Bedum. 1384 Aylardahusum en Aylardahuzum, rond 1600 Elderdehueßen, in de 17de  eeuw als Elderhuise; de mansnaam Aylard of Elderd of de geslachtsnaam Aylarda.

Ellersinghuizen, Vlagtwedde. Naar de familie Ellersingh die de nederzetting gesticht zou hebben.

Ellertshaar, Drenthe. Haar; hoge rug in het landschap, van Ellert.

Ellewoutsdijk, Borsele, Zeeuws Ellesdiek, 1216 Elewoldesdike. Germaans Aliwaldas dika: dijk van Ellewold of Aliwald. (alja: vreemd, walda: heerser)

Elsendorp, Gemert-Bakel. Genoemd naar pater Gerlacus van den Elsen.

Elspeet, Nunspeet, 1227 de Elspete, 1341 Elspeet. Het heette vroeger Eldenspete, van ald: oud, spit: steek met een spade. Het betekent dus een oude ontginning ter onderscheiding van Nunspeet.

Elten, bij Emmerik in Duitsland aan de Rijn gelegen bij Lobith. In een open brief van Otto de Grote Altine genoemd en in een oudere brief van die Otto Eltene en Eltnon genoemd, is tweeërhande, de ene op een berg gelegen wordt Elteren berg of Hoog Elten genoemd, de andere in het vlakke veld Neer Elten of Laag Elten. Vergelijk Eelde.

Elverdinge, West Vlaanderen, 1066 Elverzenges. Germaans Alifripingja: behorend aan Alifrip. (alja: vreemd, fripu: vrede)

Elversele, Oost Vlaanderen, 1123 Helvercele. Germaans Halifripas sali: uit 1 ruimte bestaand huis, van Halifrip.

Emaus, Hollands Kroon. Mogelijk genoemd naar het dorp Emmaüs in Judea, bekend uit de Lucasevangelie.

Emelisse, Colijnsplaat, 1216 Emelnesse, met nasja: landtong die uitspringt in de zee of benedenrivier.

Emden, Duitsland, 1020 Ahnthon, Ahnthoh. Germaans ahwo: natuurlijke waterloop, munpjan: monding.

Eemingaburen, Fries Eniggaburren, bij Workum. 1585 Eengebuiren. Van de familie Eninga, buren.

Emmen, Drenthe, in een oorkonde van bisschop Andries van Cuijk uit 1139 is sprake van een hof te Emne, de geslachtsnaam van Eme komt voor in 1230, 1313 meyeri in Emne… curtim suam in Emne… in marka Emne, 1376 Empne, mogelijk van emna: effen, vlak. Of van sanskriet ambhas; water, vergelijk Emmer in Westfalen, 784 Ambra. zie Ammersoyen, Empel.

Emmer-Compascum, Latijn Compascuum; meent; weide, van Emmen.

Emmerwolde, Ten Boer, ook wel Hemerderwolde, Hemerwolde, Immerwolde, begin 11de eeuw in Amutharia (of een o), iets later Emutharia. Germaans Ahwamunpiwarja walpu: sompig woud van de bewoners van Ahwamunpi = Westeremden. Bij Emmerwolde liggen ten minste drie laatmiddeleeuwse wierden die in Archgis worden aangeduid onder de naam ‘Nieuw-Hemert’. De naam is waarschijnlijk afgeleid van Hemerwolde, Hemthrawalda (1301) of Heuurtherouualde (1030-50). De naam duidt op een stichting vanuit het wierdorp Hemert of Hemuurth. Een lijst van kerspelen van omstreeks 1475 vermeldt nog Hemederwalde, waarvan het bisdom echter geen inkomsten meer ontving. 

Emmerschans, Drenthe. Schans; verdediging, van Emmen.

Emmickhuizen, Emminkhuizen, Renswoude, 1433 IJmichusen: het huis van Immiko.

Emmerik, Duitsland, Emmerich am Rhein, aan de rechteroever van de Rijn bij Kleef, van oud Germaan ambrikja. Het wordt in de lijst van vazallen van de Utrechtse kerk Emerica en in de oude brieven Embrici Villia genoemd, 828, en genoemd naar een aanzienlijk man, landhoeve van Emmericus.

Empel, ’s Hertogenbosch, zou al genoemd zijn onder de naam van Empele in stukken van 814, 815 en 839, uit de Duitse abdij Laurisham, onzeker, bij koning Otto wordt het Empele genoemd in 969, Empla bij koning Coenraad in 1146 waarbij de abdij Crepin in het bezit ervan bevestig wordt, 1408 Empell, van Germaans amba, Amd of Amb betekent rondom een Ae of Ee: naar een water Empele, of van een oud woord ambad, voor het tweede maaisel zoals in het Duitse Empte de weide voor het eetgroen zou betekenen. Verder met een lo naam. Dan werd in dit open bos voor de tweede keer gemaaid.

De Engel, Lisse. Genoemd naar een herberg de Witte Engel, begin 17de eeuw.

Engelbert, Groningen, 1323 Engberde, ook Egnebert: van de man Egge met de Friese naam voor een buurt, van Fries berd, oud Fries berda, birtha, groep huizen aan een weg of water.

Engeland, Beekbergen, 801 villa que dicitur Englandii in pago Felum, 1227 Engelant, Ingelhaute. Germaans angilandja, angi, bij een dorp behorende akkers, landa: land.

Engelmanshoven, Sint Truiden, 927 Engilmundeshovon, 929 Engilmandershoven, Germaans Angilamundes hofum: boerderij van Angilamund. (Angil: volksnaam, munda: voogd)

Engsbergen, Tessenderlo, 1135 a termino Endeberge usque. Germaans andja: einde, berga: berg

Enkhuizen, 1312 Enchusen, 1343 Enghusen: eng: hogere weide, bijeen liggend bouwland met huizen, of huizen van de persoon Enno, Enke.

Ens, Schokland, eerder Ents genoemd naar de eigenaar van de heerlijkheid Gerrit Entszoon van Enkhuizen in 1470.

Enschede, 1118 Aneschedhe, 1118 Anneschedhe, 1280 Enscede, 1646 Endscheide, Germaans skaipjo: scheiding van een grens of heuvelrug, hier moerassig gebied.

Enschot, Berkel, 1164 Endeschit. Germaans andja: einde, scheide. Oorspronkelijk een grensaanduiding, eindgrens?

Enter, Wierden. 1134 Ennethere. Germaans anud: eend, haru, zandige heuvelrug.

Enspijk, Eynspyk, Spijk, Geldermalsen, 1129 Inspihc, pastura Inspihe, 1148 Inspic: het inwaarts gelegen Spijk ter onderscheiding van Spijk. Het kan van het Latijnse spica of korenaar afgeleid zijn, beter van Germaans spika: in een waterloop uitspringend hoek land. Het woord spijk betekent ook visplaats, eigenlijk horden van rijshout voor visweer. Dan zal het dus betekenen binnen een spijk. 

Enter, Twente, 1134 Arnoldo van Ennethere, 1188 Entheren, here, haru of haar: met struikgewas begroeide hoge rug. Steekt in ennet het Germaanse anit: eend? Eendenheuvel?

Enumatil, bij Leek, Gronings Aimtil, 1582 ad Emonis pontem:, eerder Eemotil en soms Eemtil genoemd, brug of til over het Hoendiep. Til komt meer voor in Groningen als Langetille, Leenstertille, Kloostertil. Mogelijk is het een afkorting van tilbrug, een valbrug en zo zal Enumatil de brug van Enuma betekenen of van Eem.

Enzelens, Loppersum, 945 Angeslengi, eind 11de eeuw Engislingeri. Mogelijk van de persoon Angislo of van eng: weide en slingi: windend, slingerend?

Epe, bij Apeldoorn, ecclesia Eep, 1176 in Epe, de Eepe, later Eep, Ep of eepe: land aan een rivier.

Epen, Wittem, eerder Apine, mogelijk van apa, oude waternaam.

Eppenhuizen, Eemsmond, Gronings Eppinghoezen: 1390 Eppingahusum, 1478 Eppinghehusen: huizen van de mensen van Eppo.

Eppenzolder, Haaksbergen, 1298-1304 Eppensolde en 1316 Eppensole.

Eppenzolder, Haaksbergen, 1298-1304 Eppensolde, 1316 Eppensolen; van Eppo, met sol: met water gevuld gat voor vee of wild.

Ertbuur, Heusden. 1223 Hardebure. Germaans hardu: hard, met de betekenis slecht? Zie Ardooie, West Vlaanderen, 847 Hardoga, later (H)ardoye, burja: kot.

Ermelo, Nunspeet, 855 villa Irminlo, 1006 forestae in Ermelo, 1028 ecclesia in loco Hermelo, 1131 Ermello. Germaans irimia: groot, lahua: bosje op hoge zandgrond.

Erp, Veghel, 1134 Aerthepe qua eest in Tessandria, rond 1200 Aerdepe, 1332 en verder de Erpe: ard: bouwland, apa: oud woord voor waterloop.

Erpe, Gent, 1057 Erpe; de beek, in 972 Arpia, nu Molenbeek.

Erpe, Oost-Vlaanderen. In 1057 werd Erpe voor het eerst in een document genoemd, al is het dorp naar alle waarschijnlijkheid veel ouder. De naam is afgeleid van de naam Erpo.

Erps-Kwerps, Vlaams Brabant, 1125 Erpeza, 1153 Erpece. Mogelijk van een oude vorm erpisa: donker gekleurd water.

Kwerps, 1110 Quadrebbe. Romeins quadruvium: kruispunt van wegen, viersprong?

Ertvelde, Evergem, 1167 Artevelde, Germaans aert; wel aarde of grond, en velde: bebouwd land.

Esch, hooggelegen bouwland bij dorpen (in Drenthe, Westerwolde, het grootste deel van Overijsel en een deel van de Graafschap).

Esse, Sint Lievens, 1041 Esca. Oud Germaans Askja, nederzettingsnaam die afgeleid is van de waternaam Asko. Het ligt aan de bron van een beekje.

Essene, Affligem, 1105 Eschene, 1148 Eschen, mogelijk van ouder Askinja, gelegen aan een beek die te Asse ontspringt.

Essen, Groningen. In 1215 werd hier een vrouwenklooster gesticht dat behoorde tot de orde van de Cisterciënzers. Dit klooster Yesse (later ook wel klooster Essen genoemd) heeft bestaan tot 1594. Genoemd naar Jesse, vader van koning David.

Esselijkerwoude, Woubrugge, 1063 Asclekervald. Germaans Askilakuwarja walpu: moerasbos van de bewoners van Askilaku. (aski: es, laku: waterloop in moerassig terrein)

Esveld, Barneveld, 1432, 1534 3n 1633 dat gued Estvelt, kan van midden Nederlands est naast ast: tak of este: eest, droogoven, van Grieks aither; branden of stralen, ether, Latijn aestas, meervoud aedes; haarden.

Eursing, Drenthe. 1634 Oversche, tussen 1851 en 1855 als Eursinge, 1899 Eursinge –beilen; Over-es-ing; een woonplaats, gelegen aan de andere zijde van de Es van Beilen.

Ezumazijl, Dongeradeel, Fries Iesumasyl. Er ontstond een zijl waar de Zuider Ee in de Lauwerszee uitmondde, 15de eeuw Esmerzijl, 16de eeuw Esemezyl. komt van de familienaam Esuma, van de persoon als Eise; zwaard,  met een zijl; sluis. Of van de plaats Ezum, (Eesum) zie Ezumburen.

Ezumburen, Fries Esonbuorron, 1580 Eesemeburen, 1619 Esumabuijren, idem met meervoud van buur..

Etenaken, Wijlre, uit Gallisch Romaans Atiniaco: villa van Atinius.

Etikhove, Oost Vlaanderen, 1116 Attingahova, Attingchova: hoeve van de mensen van Atto.

Etten, Doetinchem, 1105 Ettenon, 1218 Etten: weidegronden.

Etten-Leur, Noord-Brabant, 1105 Ettenon, vergelijk het werkwoord etten: beweiden, weidegrond. (etymologisch verwant met et- in etgroen, vgl. ook ettinge), maar het voorkomen hiervan is onzeker en laat bovendien de vorm Atten (ook in Attelaken = laak bij Atten) onverklaard. Misschien is daarom te overwegen aan te knopen bij hart/hert ‘niet ontgonnen land’. De plaats ligt in een gebied waar de h geen betekenisonderscheidende functie had en de wegval van r na korte vocaal en vóór t is een Brabants verschijnsel.

Leur, eerder Lore, 1380 Loer, 1566 Luer: teleur stellen of verliezen, mogelijk van waardeloze grond, slechte turf. (verwant met lor ‘vod, prul’), 16de eeuw als Etten en Loere.

Etterbeek, Brussel, 1127 Ietrebecca, Keltisch ett; snelle beweging en beek, een snel stromende beek.

Eursinge, De Wolden, 1408 Oversinge dat men uit Overesschinge zou kunnen verklaren, dus een ‘over de de es gelegen woonplaats’. De vorm eur kan van oud Fries ur kunnen komen

Euvelgunne, Groningen, zal wel slecht land betekenen. Hangt gunne samen met het werkwoord gunnen? En dan in de zin van ‘het slechte land dat iemand’ gegund’ werd?

Evenkamp, Roermond. 10de eeuw Ebulonkampe. Germaans Abulon kampa: veld van Abulo.

Everbeek, Frans Everbecq, Oost Vlaanderen, 11de eeuw Eversbeke, Germaans eburas: ever, baki: beek.

Everberg, Vlaams Brabant, 1112 Eversberg, 1129 Everberga. Germaans ebura: ever, berga: berg.

Everdingen, Vianen, 1215 Everdinge, Germaans Eburhapingha: behorend aan Eburhap. (ebura: ever, hapu, strijd)

Evere, Brussel, 1120 Everna, keltisch abrona; doorwaadbare plek.

Everikesdorp, oude naam van Achttienhoven, Utrecht, 1085 in Everekestorpe. Germaans Eburarikis porpa: dorp, is dochternederzetting van Eburarik. (ebura: ever, rikja: machtig)

Everlo, Dinkelland, is een open bos met evers of zwijnen.

Eversam, West Vlaanderen, 1100 Herversant: het zand van Hariward, abdij is gesticht in 1091.Of Germaans eburas: ever, hamma: landtong die uitspringt in inundatiegebied.

Eversdijk, Kapelle (Zeeland). Dijk van Everdei: 1271 Eversdeysdic.

Everswaard, oost van Yerseke, 1214 Eversward. Germaans Eburas waripa: eiland in of tussen rivieren, van Ebur. Verdronken in 1530.

Evertsoord, Sevenum. Genoemd naar Willem Everts, burgemeester van Sevenum, 1923-1958.

Ewijcksluis, Anna Paulowna polder is genoemd naar de gouverneur van N. Holland D. J. Van Ewijck van Oostbroek van de Bilt.

Ewijk, Beuningen, 855 Ewic Silec (Euuic), 1075 Aeich, 1076 Awich, 1196 Ewic: ee of aa: water, wic: wijk. 

Van Ewijcksluis, Hollands Kroon. Genoemd naar Daniël Jacob van Ewijck van Oostbroek van de Bilt, die als gouverneur van de Koning betrokken was bij de inpoldering van de Anna Paulownapolder.

Eyghene, Egem, Pittem, Tielt, Wingene. Of uit Eigen in Neerijse (Vlaams-Brabant), Oud-Turhout (Antwerpen), Zepperen (Limburg).  Eigen: allodiaal, niet-leenroerig goed.

Eys, Gulpen, heeft zijn naam van de Eyserbeek. De plaats wordt door de beek in tweeën gesplitst, het oostelijke gedeelte wordt Overeys genoemd omdat het vanaf het oude dorp gezien aan de overzijde van de beek is gelegen. De eerste officiële vermelding van Eys (toen nog Hanzon) staat in een oorkonde van het Sint Pauluskapittel te Luik uit 1193.

Ezemaal, Vlaams Brabant, 1066 Hismale, 1080 Esemal, wel van hees: bos van laag hout, maal: zak of verlaging, zie Orsmaal.

Ezinge, Gronings Aisen of Aizing, Winsum, komt van ouder Esmundinga: afstammelingen van Van Esmund.

 

F

 

Faan, Grootegast, komt van het oud Fries fane, Friese faen: veen.

Fagne, veen, ven, moerland. Streek Fagne-Famenne, Henegouwen, Namen.

Felland, Onnen, Haren, zal wel komen van Felle, vergelijk de familienaam Fellinga.

Fellenoord, Drunen. Felle;woest donker begroeid oord; plaats.

Ferrières, (Luik). Verspreide plaatsnaam: ijzergroeve.

Ferwoude, Fries Ferwalde, Wunseradeel. 1275 Forwalda, 1315 Vorwalde, 1399 Werwoude, van voor; dichtbij, wald; woud, de ligging ten opzichte van het wold gebied.

Fijnaart, Moerdijk, Brabants de Fendert, eerst heette de plaats Mons Sanctus, maar die werd door de Sint Elizabethsvloed in 1421 verzwolgen. Na een nieuwe indijking werd het Vrouwe Jacoba land genoemd naar Jacqueline de Croy. Het woord fijner is een naam voor aanwassen, van fijne aarde.

Fivelgo, Groningen, van Fivel, vroeger een riviertje daar, dat wel vergeleken wordt met oud Noors fimbul: groot, machtig en ga of gauw, onder invloed van Hunsingo werd het Fivelingo

Finkeburen, Fries Finkebourren, Sint Nikolaasga, zal een woning betekenen waar turf gewonnen wordt, fin is een Fries woord voor ven.

Finsterwolde, Gronings Finnerwol, Oldambt, 1319 Fynserwolda en Oostfinsterwolde, 1420 Ffinsterwolde en Oistfinsterwolde 1506 Vynsterwoldt. Ook Westwinserwalda en Astwinserwalda. Hoogduits finster betekent duister is hier waarschijnlijk nooit bekend geweest. Mogelijk van oud Fries winser: linker dat ook noordelijk kan betekenen, links van het moerasbos. Finsterwolderhamrik, hamrik; gemeenschappelijk graslanden, dat in de droogvallende Dollard.

Flakkee, eigenlijk een waternaam met een ee, zie eiland. Het was ooit voor de dijkdoorbraken een rustig, effen water achter de duinrand, het woord betekent dan: de vlakke ee.

Fluessen, Fries De Fluezen, 1200 bos Fluyso. Het Friese flues is gelijk aan vlies: een dunne laag van slijk op droog gelopen overstroomd land en een laag van ingevlochten planten aan de oppervlakte van een moeras. Men gebruikt daardoor ook de woorden flioeslant en flossen. Het meer was dus vroeger een moeras dat steeds meer ondergelopen is. Zo ook Vlusch, Krommenie. 

Fluitenberg, Drenthe. Voor de stichting van Hoogeveen heette het gebied rondom het huidige Fluitenberg De Vleutenbarg: een verhoging rondom De Vleute, zoals het beekje dat langs Fluitenberg stroomt toen heette.

Folsgare, Fries Folsgeare. Wymbritseradeel. 1275 Foldegara, Ffoldesgara of Foldegara, 1431 Foldsghara, 1492 Folsgaere. Van de persoon Folde; volk, oud Fries gara; puntige vorm, landpunt.

Fons, Fries Funs, Jorwerd, Friese vorm van van Fonninge en betekent dus de afstammelingen van Fonne.

Fosse: gracht, sloot. Verspreide plaatsnaam Fosse (onder meer Luik, Namen).

Fonzê, Aywaille en Nandrin (Luik). Frans dialect fonze: kloof.

Formerum, Fries Formearum, Terschelling. Het dorp wordt in middeleeuwse documenten vaak aangeduid als Viveporten, Vijfpoort. De naam schijnt vooral te wijzen op een klooster dat hier ooit heeft gestaan. I

Fort, De Wolden, Drenthe. Over de achtergrond van de naam bestaat onduidelijkheid. Zeker is echter dat de naam overeenkomt met de naam van de verveningboerderij ‘Het Fort’. Of van voorde; doorwaadbare plaats in de Reest.

Fort Ferdinandus, Terneuzen. Het werd begin 17de  eeuw aangelegd door de Spanjaarden. Later werd het fort vernoemd naar Ferdinand van Oostenrijk, die in 1634 landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden werd.

Foxel, Emmen; Vossenhol.

Foxham, Groningen, van vos en haim, of is het de woning van Fokko?

Foxhol, Groningen. De 22ste van juli is jonker Fox met zijn volk door de Groningers omtrent Kropswolde aangevallen en geslagen; Fox zelf wilde zich niet overgeven, ofschoon hij verscheidene wonden gekregen had, maar vocht op zijn knieën liggende zo lang tot hij de geest gaf. Alhoewel deze jonker Fox altijd der Groningers ergste vijand is geweest hebben ze hem evenwel om zijn dapperheid naar Groningen gevoerd en aldaar in de Minnebroeders kerk met ereteken begraven. Door het verslaan van deze jonker Fox heeft het plaatsje Foxhol zijn naam bekomen.

Foxwolde, Roden, 1313 Fokeswolde, 1382 ziilvestene van Peyse, Roeden ende Fockeswolde, 1548 Foxwolde; woud van Fokko of vossenwoud.

Fraamklap, Middelstum, naar de burcht Fraam bij Huizinge om er te komen moest men hier over het Boterdiep gaan, klap is hetzelfde als til: brug van balken, ophaalbrug.

Fraiture, (Luxemburg, Luik), uit het Latijnse fractura: braak(land).

Franchimont, Frans Frantchîmont, provincie Namen, Franchimont-Theux. Romaans, Germaanse Franahari-montem; berg van Franka; moedige, en harja; leger.

Francorchamps, Luik, 1130 Francorcamp. Romeins Frankon camp: kamp van Franko.

Frankrijk, Harderwijk. Waarschijnlijk heeft de buurtschap haar naam te danken aan het feit dat daar vroeger een luchtballon uit het land Frankrijk neergekomen is.

Franeker, Friesland, dit betekent vroonakker: de heer toebehorend, zoals in vroonland en vroondienst, 1085 ecclesiam in Fronackre, 1216, Fronackre, 1296 Froneckere,1290 Fornacker, ook Franakker, Franeckere. De oudste straat van de stad heet nog steeds Froonacker.

Frankrijk wordt Gallia genoemd naar de witte kleur van het volk. Dan vanwege de rauwe lucht van de bergen waar de zon niet heet schijnen kan worden de mensen daarom ook niet van die gekleurd of zwart gemaakt. Vandaar dan de Grieken vanwege die melk of witte kleur hen Galatas noemen, want gale heet bij hen zoveel als melk. Van dat woord hebben de Latijnen dit volk Gallo genoemd. Dus niet van Gallus: haan.

Friesland, Fresia, begin 9de eeuw Fresinse. De vermelding van pagus Fresinsis begin 9de eeuw slaat op Witla aan de Maasmonding, die van 864 waarschijnlijk op Zeeland. Ook de Friezen uit de vita van St. Elegii begin 8ste eeuw worden het best in Zeeland gesitueerd. Het Friese recht gold dan ook tot en met Zeeland.

Friezen, vele vermeldingen van Plinius en Tacitus, Frisi of Frisci, 122 Frisio, 755 Fresones, 891 Friisan. Bij oud Engels fris: kroesharig, oud Fries frisle, fresle, gekrulde haarlok? Hoewel men ook denkt van de aan de zeekant wonende. Of zijn ze afkomstig uit de eerste plaats van de Hondsrug voordat ze de Waddenzee opgingen, Vries?

Fromberg, Wijlre, mogelijk van de oorspronkelijke vorm Froonberg: berg die in het bezit is van een heer, zie Vroonen.

Froombosch, Slochteren. Van Fromabosch, bos van de familie Froma. Vroeger wel Bagelhutten genoemd. Dat is een verwijzing naar de hutten waarin de veenarbeiders waren gehuisvest, die hier in de vervening werkten.

 

G

 

Gaaikemadijk, Zuidhorn. Genoemd naar de edele heerd; boerderij, de Gaykingaheerd.

Gaaikemaweer, Zuidhorn. Genoemd naar de familie Gaaikema, weer; wierde.

Gaal, Noord-Brabant. 1174 kopie 16de eeuw Gala, 1223 Gale, 1301 Ghaele.Wel samengesteld uit a ‘water’ en het Germaanse gal*- ‘zingen, razen’ (vergelijk het Nieuwengelse gale ‘storm’) en dan: ‘stormig (of ruisend) water’. Eerder een met ga- gevormde collectiefvorm bij alhô* ‘huis, woning’ (vergelijk Maasniel) en dan een betekenis ‘huizengroep’.

Gaanderen, Doetinchem. 1200 Ghernere, Gernere, 1215 Gernhere, 1468 Garner. Germaans gaizan: spits toelopend stuk land, haru: zandige heuvelrug.

Gaarkeuken, Grijpskerk. Gaarkeuken; eenvoudig restaurant met cafe.

Gaarland, Slochteren. Verbastering van Gerend land; spits toelopend land.

Gaasbeek, Lennik, 1196 Gasbeca, mogelijk van de riviernaam Gaas dat vergeleken wordt met Duitse Geis-aha: stortbeek.

Gaast, Friesland. 1270 Lutkegast; kleine zandige hoogte.

Gaastmeer, Sneek, 1132 Gersmere, 1398 Ghelmeer: waterloop of meer langs grasland. Ze worden ottervreters genoemd in de tijd dat die hier nog leefden, zie Otterdijk, Ottterlo.

Galder, Alphen-Chaam, mogelijk van gald-haru: onvruchtbare hoogterug, vergelijk midden Nederlands gelde, oud Hoogduits galt: onvruchtbaar.

Galamadammen, Koudum, 1ste lid van de Friese familienaam Galama. Galama Dammenstate.

Galekop, Jutphaas, betekent een stuk dat gekocht is door een persoon Galo.

Galesloot, Oudenrijn, 9de eeuw Galana, idem. Of van Oud Germaans galano: de zingende, bij galan: zingen, betoveren?

Galgenberg, Gent, 1208 Galgheberch. Germaans galgan: galg, berga: berg.

Galmaarden, Frans Gammerages, Vlaams Brabant, 1164 Galmardia, 1166 Galmarden. Galm mogelijk te vergelijken met oud Engels gielm: schoof, aarde of ard: akker. Dus een akker waarop schoven staan? Of van galt; onvruchtbaar en een aard; gemeenschappelijk weiland

Gameren, Gelderland. Germaans gambron, gambra; de sterke, sterk. Of uit Gamhard, persoon, met heim; woonplaats.

Gammelke, Dinkelland, 1333 Gamminclo, 1456 Gammicloeeen bos van de mensen van Gammo.

Ganker, Nibbixwoud. Mag men uitgaan van Gancweer dat zou het een smalle weg door een hoog gelegen land betekenen.

Gansoyen, Drongelen. Gans en ooi; aan water gelegen land.

Gasthuis, Eijsden-Margraten. Wel van het gasthuis van het kapittel van Sint-Servaas dat op deze plek heeft gestaan.

Ganzedijk, Finsterwolde. Wel van garst; zandhoogte, gebruikt als akkerland. De schoolmeester van Finsterwolde stelde in 1828 dat het gehucht vroeger Garstdijk heette, maar dat het in zijn tijd zo genoemd werd “naar de menigvuldige ganzen, welke gemakkelijk op het buitenland konden grazen, en die den bewoners, wier huizen nevens den dijk staan, tot hun bestaan dienden”.

Gasteren, Anloo, Drents Gaastern, 1298-1304 on parrochia Anlo… in villa Ghestre in eadem parrochiaen komt dan van Fries gast: geest.

Gapinge, Veere, 1216 Gapinge. Germaans Gapingja: van de mensen die wonen aan het gat, of van de persoon Gapo. (Germaans gapa, Oud Noors gap: gat, opening)

Garderen, bij Barneveld, in 855 silva Wuarlo, Wardlo en in 1252 Gardere, 1300 Gherderen: gaarde of tuin op zandige heuvelrug. In het bos van Garderen heeft vaak Willem III en zijn jachtstoet gejaagd en rustte vaak onder een eik die koningseik wordt genoemd.

Garijp, Leeuwarden, Fries Garyp, 1482 Garyp: ga of gouw, rijp, riep; dorp van smalle landstrook. De inwoners heten klitsenvreters.

Garmerwolde, Ten Boer, 1301 Gedmerawalda, 1385 Germerawalda: woud van Geldimar, naar de borg die vroeger bij Garmerwolde stond.

Garminge, Westerbork, 1381 die tiende to Grimmige, 1542 Garmijnge, naar een persoon Grimmo.

Garsthuizen, Gronings Gaasthoezen, Loppersum, zal wel komen van oud Friese gers: gras, en huizen. Grashus, Oudfries gershûs was vooral in Oost-Friesland gebruikelijk om een voorwerk aan te duiden. 

Gassel. Noord-Brabant. Mogelijk een verbastering is van gestel. Het zou dan gaan om een hoogte tussen de riverdalen van de Maas en de Raam. Een alternatieve verklaring is dat de naam zou afstammen van het Germaanse woord gastsali, met de betekenis: ontvangsthal, herberg.

Gastel, Noord-Brabant. Mogelijk van –gestele; geest, hoge grond tussen twee waterlopen, e; lo; bos. Dit is niet de situatie zoals die ter plaatse is aan te treffen. Mogelijk is de benaming met een groep immigranten meegekomen. Naast Oud Gastel bestond ook Nieuw Gastel. Dit lag ten noorden van Oud Gastel in het poldergebied. Het ging, reeds kort na de stichting ervan, in de 16de eeuw door overstromingen verloren.  Moergestel, Noord-Brabant. Samenvoeging van moer of veen, en gestel of hoge grond tussen twee rivieren.

 

G

Gestel, Antwerpen, Lummen, Meerhout. Zie ook Sint Michielsgestel.

Gasselte, Assen, 1365 to Gasselte, uit gees, ges: onvruchtbaar en holt, hulta: bos. Zie Gees. In 1302 wordt er van een Jacob ‘de Gesholte’ gesproken. De Gesholte: daar is een kuil van 500m in omtrek en 9 meter diep die de merkwaardige eigenschap heeft om nooit water te bevatten die de hoger gelegen kuilen in de omtrek wel hebben. Daarom wordt het verbergingskuil genoemd.

Gaternisse, Schoondijke, 1150 Gaternesse. Uit gat, en hernesse: kudde, weiland, is verdwenen, was op de plaats waar nu Hoofdplaatpolder ligt.

Ten Gâte, in Kortrijk of Romaanse plaatsnaam La Gatte, bijvoorbeeld in Grand-Manil, Namen. Gate; bres, opening, kuil, haven, weg. 

Gauw, Friesland. Oude naam was Clegawe; vaart  waarlangs het vee vervoerd wordt.

Gaver, Onkerzele, 1213 in prato quod Gavere nuncupatur. Germaans gabra: moeras, vochtig land.

Zo ook Gavere, Oost Vlaanderen, begin 10de eeuw Gavare. Ook Gavrelle, 1025 Gaverellam.

Geel, Antwerpen, 1155 Ghela. Germaans gelwa: geel, naar het zand? Lauha: bosje op hoge zandgrond.

Geeneind, Helmond, en geen in de betekenis van ginds.

Geenhoven, Valkenswaard, zal wel betekenen gindse hoeve, naar de Geenhoeve (Ghinhoeven), die van voor de 15de eeuw stamde en een van de oudere hoeven van de nederzetting was.

Geer, Luik, hier spits toelopend stuk land. Zo is Geerbroek, Ulvenhout, 1185 Gerbroc, een puntig stuk toelopend moeras. Geerdijk, Overijssel, een puntig zich met een andere dijk kruisende dijk. Zo ook Geerland, Groningen.

Geerdink, Geesteren, 1188 domus Gherdinc. Germaans Gardinga: toebehorend aan Gardi, (gardjo: roede)

Geersdijk, Noord Beveland, Wissekerke, 1216 Gerolsdike, 1282 Gherolsdijc, -dijck. Germaans Gairawulfas dika: dijk van Gairawulf, Gerolf, Latijn Gerulfus. ( gaiza: speer, wulfa: wolf) Is verdwenen in de golven. Nu Geersdijkpolder.

Geerstraat, Gelderland, genoemd naar de boerderijnaam Geer; schuine strook land.

Geervliet, Nissewaard, 1195 Gervliet. Geer; een waterloop die schuin op een andere staat, vergelijk Geerplas, Langeraarse plassen, en Geersloot, Vlijmen,1281 Gerslath, fleuta: vliet.

Gees, Coevorden, 1207 Ghies, 1276, Bolonis Ieminge de Ghees, 1298-1304 Geys,1302 Gesholte, gies: onvruchtbaar.

Geesbrug, een ontginningsdorp, ontstaan na aanleg van de Verlengde Hoogeveense Vaart in de tweede helft van de negentiende eeuw in het veengebied van de toenmalige gemeente Oosterhesselen. Alle zes bruggen over het kanaal die in deze gemeente lagen, werden genoemd naar het dichtstbijzijnde dorp of het dorp waar de brug naartoe leidde. De meest westelijke van de zes werd genoemd naar het zanddorp Gees.

Geesteren, Tubbergen, 1188 Ghesterne, 1209 Geistern, 1246 parrochoa Geysteren, 1268 Geijstere of Gheijsteren, 1323 gesterne. Germaans gaistu: hogere zandstrook in of langs zee of rivierkleigebied of moeras, hurnjon: hoek hogere zandgrond die uitspringt in moerassig terrein, of haru: zandrug.

Geestdorp, Woerden, dorp op geestgrond.

Geetbets, Vlaams Brabant, 1140 Gheet-Beetse, 1156 Bece, de rivier Gete en baki: beek.

Geetschure, De Pinte, Gent,1157 Getscure. Germaans gait: geit, skurjon: schuur.

Geetsvondel, Tremelo, 1146 Ghetvondera. Germaans gait: geit, sunpra: vondel, brugje.

Geffen, Noord-Brabant. In vroegere geschriften “Ghiffen” of “Gheneffen”. Gheneffen is waarschijnlijk afgeleid van “gen” + “effa”, wat betekent “aan de waterkant”.

Gelbressée, Namen, 1125 Giselbercies. Germaans Romeins Gisalberthiacas: behorend tot Gisalbertht. (Germaans gisala: gijzelaar, bertha: schitterend)

Geldenaken, Frans Jodoigne, Waals Brabant, kan van geld en hake, haak, haeck, een hoekvormig perceel land, verhevenheid in het landschap, eerder van een Gallisch Romaans Geldonacum, Van de man Geld en iacum; behorend aan.

Gelderland, 866-1067 was Gelre een praefectuur, Praefectura Gelrensis, 1067-1327 een comitatus of graafschap en is in 1327 tot een ducatus; hertogdom verheven. 9de eeuw Gelleron, 1001 locus qui dicitur Gelria; mogelijk van gelwa: geel en mogelijk verbonden met haar: hoogterug.

Geldermalsen, Tielerwaard, 850 Uberan Malsna: oude naam van Geldermalsen, ook in Malsnon, mogelijk een waternaam.

Gelderse Buurt, Hollands Kroon. Genoemd naar de komst van arme gezinnen uit Gelderland die rond 1840 door de predikant Ottho Heldering naar de nieuwe Anna Paulownapolder werden gehaald.

Geldrop, Noord Brabant, 1031 Ghellendorp, waarschijnlijk betekent het dorp van Gelde of Gelders dorp, van de hertog van Gelre.

Geleen, Limburgs Gelaen, 1148 Glene dat samenhangt met Belgische namen als Glan en Glain en het Duitse Glan, eigenlijk een Keltsich waternaam glano: rein, schoon, dus de glanzende beek, de Geleen-beek.

Geleisbeek, Ukkel, 1215 Glatbeke, dus de effen stromende beek.

Gelinden, Sint Truiden, 984 Gledela. Oud Germaans glindinja van glinda: hek, omtuining van latwerk.

Gellik, Lanaken, 1096 Gelleken, Gelleke, Gellec. Gallisch Romaans Galliacum: toebehorend aan Gallius.

Gelmen groot, Sint Truiden, Frans Grand Jamene. 966 Galmina. Oud Germaanse waternaam Galmino: de galmende, de zingende, of gelma; geel, korenschoven.

Gelmen klein, 1365 Cleyne Ghelmen, naast de grote.

Gelselaar, Berkellaar, 1326 ‘t hus te Geldesler, 1300 Gelleslare, een laar plaats: weideplaats van een Gelso of Geldso.

Geluveld, Zonnebeke, 1109 Gelevelt. Germaans Gelwon: gele beek, feldu: woeste vlakte.

Geluwe, West Vlaanderen: beek met een gele kleur.

Gemaal, Utrecht. Genoemd naar het Gemaal Winkel; naar J. Winkel, Jzn. 1883-1969.

Gement, Berghem. Meens; algemene weide.

Gemert, Bakel, 1075 Gamerthe, 1249 Gemerthe: een gebergte of een hoop stenen bij een berg, onduidelijk. In de tweede helft van de 14de eeuw is daar de Duitse orde, commanderij Aldenbliesen, een sterk kasteel gesticht.

Gemonde, Noord-Brabant. Abdij van Echternach 698-699 Datmunda, te leze als Gaimunda, verwant met Latijn mos; berg, langs de Dommel. Vergelijk Duitse Gmünd.

Genderen, Aalburg, 11de eeuw Ganderon: waternaam Gender, die verder ook in Europa voorkomt als een zijrivier van de Moezel, het is genoemd naar de naam van een zeker adellijk geslacht.

Gendt, Gelderland, van gend; gans.

Genelaar, Meerhout, van gen laar: gindse weideplaats.

Genemuiden, bij Meppel, in de volkstaal Geelmiden of Geelmuijen, 1275 Genemuden, 1332 Ghenemuden, 1474 Gelemuiden: monding van een water Gene, wel het Zwarte Water toen het water nog helder was want gan betekent helder, met gele komt er al een andere kleur van het water.

Genepas, Vlaams gewest: gene: ginds, pas uit Latijn pascua: weide.

Genk, Belgisch Limburg, 1103 Gheneck, 1108 Geneche,1140 Genneche, 1151 Genike, Galisch Romaans Ganiaco: villa van Ganius of van ganikja; nederzettingsnaam bij de waternaam Ganiko, gan; samenkomend, vloeiend.

Genenberg, (Nederlands-Limburg) en in Oostham en Herderen-Riemst (Limburg): gene (gindse) berg.

Gennep, Eindhoven aan de Niers, 900 in pago Ganipi, 1249 Ghennepe. Oud Germaans Ganipja: nederzettingsnaam van de waternaam Ganipo, van gan: samenkomend. Zie Gent.

Gennep, Limburg, Keltisch Ganapja; plaats waar twee wateren samenkomen, Maas en Niers.

Genooi betekent gindse ooi of weiland, geb; aanwijzend lidwoord en ooi; lager gelegen land bij een rivier.

Genoenhuis, Geldrop verbastering van Gindse noewe (nieuw) huis.

Gent, Frans Gand, Oost Vlaanderen, begin 8ste eeuw Gandensis, 819 Ganda, 966 Gandavo, van gan; samenkomend of van ganan; opensperren, gapen of van genapa; monding, woorden die wel aan elkaar verwant zijn. Gent ligt aan de samenvloeiing van Leie en Schelde. Vergelijk de vele namen Gan-apja, Gam-apja (Gennep, Gamaches, Genappe, Jemeppes etc) evenals de afleidingen van gam, gan, met soortgelijke ligging. Waarschijnlijk is gam, ook gan, een oude vorm van ga- ontstaan uit Indo-Germaanse kom: samenlopend. Germaans ganda zou daarvan een afleiding zijn en verwant met Keltische condate: samenvloeiend. Vergelijk je het met de Noorse plaatsnaam Gand, waar de Ganna-ana uitmondt in Gandsfjorden, meer een Germaans ganda, gandu: opensperren. Volgens Maerlant kreeg het de naam Gent van Caesar naar zijn eerste naam Gaius.

Geraardsbergen, Frans Grammont, 1034 Alde Geroali monte, 1081 Geraldimontem, 1195 Graumont. Germaans Gairawaldas berga: berg van Gairawald. (gaiza: speer, walda: heerser)

Gerdingen, Bree, 1139 Ingengeis, 1173 Gerdringen. Germaans Gardingum: bij de mensen van Gardi. (gardjo: roede)

Gerkesklooster, Achtkarspelen. Aanvankelijk lag hier de nederzetting Wigerathorp (Gerke van Wigaradorp). In de praktijk werd het klooster Gerckes’ klooster genoemd.

Gerstenhoven, Frans Crisnee, Luik, 1224 Cristingheis. Germaans Romaans Cristiniacas, behorend tot Christinus.

Gerven, Nijkerk, misschien uit een geerven: schuin toelopend ven.

Gerverscop, Woerden, is een gekocht stuk land door een Gerbert.

De Gest, Hollands Kroon. Van gaast; hogere duingronden.

Gestel, Eindhoven, 1201 Gestele. Gestel zie je in Sint Michielsgestel, Moergestel en Gastel, Germaans gaistu, gaast, geest: hogere zandstrook langs polder of moeras, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Geulle, Limburg. Genoemd naar de rivier de Geul. Vergelijk Geulle aan de Maas.

Geul, 922 Gullo, 1196 Golam, ot Guel en Goel, genoemd naar de smalle geul waarin ze loopt. Geuldert is er een afleiding van, Geleum een heem of woning aan de Geul.

Geuzinge, Ruinen, 1428 Guesynge en Guodesinghe: woning van de mensen van Godiso.

Geverik, bij Beek, mogelijk Gallische Romaanse naam als Gaviriaco: villa van Gavirius, of Gabriacum; van Gabrus.

Gewande, ’s Hertogenbosch, 1309 Ghewanden, is de plaats waar de boer aan het einde van de akker de ploeg wendt, vergelijk midden Nederlandse gewande: landgoed, boerderij.

Gewei, Rotserhaule, van Fries ga: laag land met ondergrond van veen, Fries wei: weg.

Geijsteren, Geystere, Limburgs Geistere, Venray, zal wel een afleiding van geest zijn.

Gieten; Drenthe; 1356; in Gheten et in Vrees ecclesiarum, 1446 to Gheten, 1458 in der marcke van Gheten. Mogelijk uit geet; wachtplaats, of uit geest; hoger gelegen zandgrod, of uit een daar vroeger voorkomende riviernaam

Gietel, Gietelo, Gelderland, Voorst, eind 13de eeuw Gheetlo,1356 Geetlo, mogelijk van geit en lo: bos. Zo ook Gietenlo.

Gijzel, Haaren, van Gisa-lo: bos van Gisa.

Gistel, West Vlaanderen, 988 Gestella. Germaans gaistu: hogere zandstrook langs polder of moeras, zie geest, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Giesbeek, Zevenaar, waternaam.

Gietersebrug, Friese Meren. . Genoemd naar de Gietersen die hier kwamen wonen om turf te winnen.

Gijbeland, Molenwaard, bevat de persoonsnaam Gibo.

Gijsselte, Gijzelte, Ruinen, 1141 Gislo, 1217 in Gisle, 1302 Jacobus de Gesholte: bos op onvruchtbare grond, of gisil; twijg, of gislo, gies; beek, lo; bos.

Gijzenzele, Oosterzele, 864 Gisingasule. Germaans Gisinga sali: uit 1 ruimte bestaand huis, van de mensen van Giso.

Gijzenrooi, Geldrop. Verbastering van Gijs z’n rooi(land).

Gilze, Rijen, eerder Gillesa, geel, of van aa: waterloop die door een moerasachtige streek loopt, of gil; scheur, vergelijk geul, of gislo, van gisi; twijg, lo; bos? Rijen komt vermoedelijk van Rijt, dat “kleine waterloop” betekent.

Ginderdoor, Laarbeek. 1311 Henric van Ginderdore; ginds (kun je) er door, doorgang in moerassige streek. Ginderdoor, Alphen-Chaam.

De Ginkel. Bij Ede. Oorspronkelijk Gingeloe. Lo; open plek in een bos, land, van Gandolf.

Ginneken, bij Breda, 1246 Ghinneken: eken van Latijns –iacum, plaats van Ginnick of Gimmo, vergelijk Ginnick bij Aken dat in 1176 Gineke gespeld werd..

Glabbeek, Zuurbemde, Vlaams Brabant, Frans Glabais, 1130 Gladbeke, 1099 Glabecke, 1178 Glabeck: Germaans glada: glad, glanzend, baki: gladde, de heldere of snel stromende beek, vergelijk Klabbeek, Tubeke en Monchengladbach, ook Glabais bij Genepien,

Glabbeek, Limburg, idem, zo ook Opglabbeek ,met upa; hoger gelegen, in de vallei van de de Oeter. Neerglabbeek in de vallei van de Itter.

Glind De, Barneveld, 1429 Glinde, dat Glynt, van glinde: schutting van hout tussen twee erven, midden Nederlands gelende: omheining.

Gloepe De, Terschelling betekent eendenkooi, zo ook de Gloepen bij Anloo.

Goedereede, Zeeuws Goeree, Goeree-Overflakkee. Het was vroeger een eiland en door een dam verbonden met Overflakkee. Kreeg in 1312 stadsrechten, 1332 Goederreede: goede rede, maar is een verkapte ee naam of water en het 1ste lid is mogelijk goor: moeras.

Voreux- Goreux. Luik. Voreux, 1294, Vorue, dan Voruz en in 1301 Vorues. Aangenomen wordt dat de oorsprong ligt in Waroux, dat net zoals Voroux afkomstig zou zijn van oud Duits beschermingskamp. War; bewaring, bescherming, hause; huis. Goreuz uit Romaans grossa robur; grote eik.

Goeferdinge. Oost Vlaanderen, 15de eeuw Goefferdinghen, Germaans Godafrithinge haim: behorend aan Gundifrip, Godfried. (gundjo: strijd, fripu: vrede)

Goes, Zuid Beveland, 976 Curtagosum; waternaam Gosa met curt; korte Gos, Goesaha, 1216 Gous, oude waternaam Gusaha: die geweldig stroomt.

Goeslaar, Lummen, zal wel komen van goes: gans en laar: weideplaats.

Goetsenhoven, Frans Gossoncourt, Vlaams Brabant, 1129 Gochenho(u)ve, 1139 Gochenhouven, 1155 Gocincourt. Germaans Goditsan hofa: boerderij van Goditso.

Goidschalxoord, Hoeksche Waard, van een van de eerste ambachtsheren, Goidschalck Oelm.

Goingarijp, Friese Meren. Goia, persoonsnaam, gea; dorp, streek, ryp; strook.

Goirle, 1215 Gorle. Germaans gura: moeras, lauha: bosje op hoge zandgrond, zie familienaam Van Gool.

Golberdingen, Nieuwegein, 1210 Godebrechtingen: afstammelingen van Godebrecht.

Het Gooi, Gooiland. De naam Goyland heeft het gekregen van de abdis Godela of Godelanda of Godeleven die het overgedragen heeft aan de Hollandse graaf Floris V, 1280. Het kan ook afgeleid zijn van gouw, 1109 Goe, 1190 Goye, 1200 Goie, 1364 dat Ghoy. Germaans bij gauja, gouw: vette landstreek aan waterkant. Eerder Nardinxland, Naerdincklant of Nardinclant en is naar Naarden genoemd.

Gooik, Vlaams Brabant, 877 Gaugiaco. Gallisch Romaans Gaudiacum: behorend aan Gaudius.

Goor, Twente, 1021 Ghoer, 1027 Gore, 1310 Goer, Germaans gura: moeras: lauha: bosje op hoge zandgrond, dus: slijkerige, moerassige gore streek.

Het Goordonk, Baarle-Nassau, met een donk; zandige verhoging.

De Goorn, bij Avenhorn, ca. 1312 als den Gore, oude naam voor goor: modder- of slijkland.

Gorp, Hilvarenbeek, wel van goor-apa: water in een moerassige streek.

Gorredijk, Fries De Gordyk, Opsterland, was eerst een buurt van Kortezwaag, 1672 Gorredijk, dijk in goor, drassig land of met de Friese naam Gorre.

Gorssel, Lochem, 1253 Gerstlo, 1275 Gerslo, 1395 Gorstlo, bosje gras op hoge zandgrond.

Gorsembroel, Sint Truiden, 1136 Gursemdrul. Romaanse verkleinvorm van Gorsem.

Gors-op-Leeuw, Borgloon, 980 Lueva en Sublueva; Opleeuw en Leeuw, Germaans hlaiwa; grafheuvel, 13de eeuw Gorsleeuw, van Godfrieds Leeuw naar Godfried van Leeuw, 1355 Goverslewe. Gors-Opleeuw komt dan van Opleeuw en Gorsleeuw.

Gouda, Ter Goude, Ter-Gouw, Golde, 1139 nove culture juxta Goldam, nieuwe ontginning aan de Gouwe, 1143 Golda, 1345 Goude, Germaans gulpa: goud, ahwo; waterloop in zeekleigebied, de rivier de Gouwe of de Golde: goudkleurig water, die door de stad en zo in de IJssel loopt. De gloed komt dan van het veen dat door het heldere water zichtbaar was.

Gouderak, bij Gouda, 1274 Golderake, 1331 Gouderake, rak: recht stuk water van de Gouwe of Golde.

Goudriaan, Alblasserwaard, Gouriaan, eerder Goudriaen: naar de ligging aan het gelijknamige water. Bestaat nu uit twee heerlijkheden, Oud en Nieuw Goudriaan. 

Gouwe, bij Opmeer, 1437 bij de Gowe: ligt aan het water van die naam.

Gouwe, Z. Holland, 1179 Goldam: Gold a: water dat goudkleurig is, waarschijnlijk door het veen geelachtig gekleurd.

Gouwzee, Marken, 17de eeuw Goutzee, een zee van een goudachtige kleur.

Graauw, Hulst, 1170 Grotha, Midden Nederlands groede, oud Fries gred: reeds begroeide aanwas, bij Germaans growipo: groeien, aanwas van grond, zie Groede.

Graft of greft, er werden grachten gegraven, Greef, van graven, gegraven water, zie graaf. Gracht, van graft of delven, in Friesland Deel, van delf, in Beverwijk noemt men een delf een sloot, in Zeeland noemt men een sloot dulf.

Graft, bij De Rijp, eerder Greft, 1420 graft: gracht of sloot. Sapmeer is in 1654 bedijkt. Leeghwater zegt; zo ik in mijn jonkheid wel heb horen verhalen zo heeft het dorp van Graft de naam gekregen van de vuile Graft, te weten van het water dat van de Schermer af gaat Zuid aan tot aan de Starnmeer toe. 

Grammene, Deinze, 1121 Grimmine. Oud Germaans grimminja: grimmig, gram, de grimmige (nederzetting), dus op een ongunstige plaats.

Gramsbergen, Overijssel, 1354 Grammesberghe: berg van Grammo, al in 1353 de geslachtsnaam van de Gramesberghe.

Grapendaal, Olst, 1387 Grapentolle, 1457 Groppentall en Grappentael, 1459 Grapental, betekent de tol van Grapo.

Graswijk, Drenthe; wijk waar gras is.

Grashoek, Limburg, Peel.

Grave, Velp, 1214 Graven, bevat het woord graven: gracht of sloot, in het algemeen gegraven water, zie Bodegraven.

s Gravenmoer. Moer; veengebied van de graaf.

’s Gravenwezel, Antwerpen, eerder Wesele, Germaans wisu: goed, lauha: bosje op hoge zandgrond. 

Grazen, Sint Truiden, 1217 Graast; grasland waar men liet grazen.

Grebbe, Bergen op Zoom, van Germaans grabjo: gegraven water.

Grembergen, Dendermonde, 1019 Grenberga. Germaans granda: grind, berga: berg.

Grevenbicht, Limburgs Beeg, Sittard, staat naast Obbicht omdat het tot het Bicht behoorde, later Gelre. Het 2de deel is in 1285 Bigichte, in 1296 Biechte en kan van een werkwoord bihegan: omtuinen, een omheind gebied.

Greveninge, Zwinstreek, 737 Grifningas, mogelijk van Keltisch grava: kiezel, grof zand, onzeker.

Griet het of ’t Grieth, bij Zevenaar, 970 Grese, en Nijmegen bevat griet: rivierzand. Als naam van een polder in Rijnland betekent het weiland.

Griete, Ternezuzen. Afleiding van Margarethapolder waarin het ligt.

Grijzegrubben, Nuth. Grubbe; Limburgs voor holle weg.

Grimbergen, Vlaams Brabant, 1106 Gremberga, 1127 Grintberga. Germaans granda: grind, berga: berg.

Griendtsveen, De Peel, is genoemd naar Johan van de Griendt van Orthen, een deel van de ontginners van de Peel in 1853.

Grobbendonk, Antwerpen, 1204 Grobbedunc. Germans grubjon: gracht, dunga: donk; hogere plaats in omringend land.

Groede, Sluis, 1264 Groede: aangroei, dat van een schor. In Friesland heet het greide: hooiland. Oud Fries gred, greidhoek, grond waarin iets groeit.

Groelst, Ukkel, 1197 Gerolst, wel van een persoon Gerold.

Groenekan, Utrecht. Genoemd in 1607 naar de herberg De Groene Kan.

Groenendijk, Oosterhout. 1349 Gronendyck, 1422 Gruenendyck. Groene dijk.

Groenlo, Achterhoek, 12de eeuw Grunlo, 1188 parochia Gronlo, 1236 curtis, villa Grunloe, 1455 Grollo. Germaans groni: groen, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Groeningen, Boxmeer, wel van de mensen van Grono of van Groene inge; laag gelegen grasland, zie Groningen.

Groningen, Groeningen, Gronings Stad, begin 11de eeuw Gronigi, tot Groninga. Germaans groningja, van groni: groen: groene plaats of laag gelegen grasland van Groni. Of van Gronebeke, zijstroom van de Hunze dat dan groene beek betekent. 

Klein Groningen, Opsterland. Genoemd naar Groningse turfstekers die hier kwamen wonen.

Groenswaard, Waddinxveen, 13de eeuw Groensvoerde te vergelijken met Gelderse Grunsfoort, Renkum, Groen zal de naam van een waterloop zijn, zie Groesbeek.

Groesbeek, bij Nijmegen, 1040 Gronspech, Grusbeke, 1258 Gronesbeke, 1260 Grunsbeke,1397 villa nomine Groesbeek, groense: groene grasbedekking. Of Germaans Gronis baki: beek van Groni. Keizer Hendrik III schonk in 1040 de hoeve Groesbeek aan een waldgraaf die er de naam aannam voor hem en zijn geslacht.

Groessen, Duiven, 838 villa Gruosna, Latijn Gruuosna, 1219 Grussen: weiland. In een brief van bisschop Alfricus wordt het een Villa: stadje, genoemd.  Grossem, de bisschop van Utrecht Altfridus, heeft in 838 het dorp Gruosna aan graaf Rotgarius als weder gift geschonken vanwege zijn milddadig geschenk. Gruosa zou Groessen beteken wat in een open brief van Otto de Grote in 970 Grese genoemd wordt, 40000 schreden van Drusus gracht.

Groet, bij Schoorl, eerder Grothen en in 1343 als Groeden: vruchtbare kleigrond. De plaatsnaam zou verwijzen naar het groeien, het feit dat het gebied waarin Groet is gelegen ooit buitendijks is aangeslibd en daarna begroeid is geraakt.

De Groe,  Tynaarlo. Groeve; gravennaar het Havenkanaal dat net buiten het dorp uitmondt in de (gekanaliseerde) rivier. Dit kanaal is de vaarverbinding van het meer met Zuidlaren.

De Groeve, Loppsersum. De Groeve is een verbastering van Grou, De Grouve. Grou is aangewassen of aangeslibd land. Het gehucht ligt tegen de oude dijk langs de Fivel, het is dus aangewassen land in de Fivelboezem.

Groot Haasdal, Klein Haasdal, samen Hazel genoemd, Schimmert. Germaanse habukas dala; dal van de havik.

Groote Keeten, Schagen. Het heette eigenlijk van oorsprong Dubbelduijn, Het dorp is gebouwd op de restanten van het overspoelde eiland ‘t Oghe. Het plaatsje groeide mede daardoor uit van een buurtschap tot een dorp. In 1610 werd er een soort raadhuis, “bekwame keet” op de Helmdijk gezet en zo kwam de naam Groote Keeten tot stand en verloor de buurtschap zijn oorspronkelijke naam.

Grootven, Schagen; groot veen.

Grolloo, Drents Groo, bij Rolde, 12de eeuw in Gruonlo, 1298-1304 apud Groenlo una domus, 1441 in der marck van Grollo. Germaans groni: groen, lauha: bosje op hoge zandgrond.  vergelijkRolde; rode bos, Eleveld; gele veld, Geelbroek; geel moerasbos en Groenlo.

Grote Spouwen, Haspengouw, 1096 Spalden, 1181 Spalden, 1361 Spaude, waar spouw spleet betekent, afgescheiden stuk grond.

Grootegast, Gronings Grodegast, Fries Gruttegast, bij Doezum, 1551, Grote Gast, 1570 Groote Garts: gelegen op hoge zandige grond, groot tot onderscheid van Lutjegast.

Grosthuizen, Avenhorn, 1200 Asthusa Major: Groot Oosthuizen, het huidige Oosthuizen heette Asthusa minore, 1345 littic Oesthusen, 1507 Luttikenosthusen: oostelijk gelegen klein dorp ten opzichte van Groot Oosthuizen, lutje; klein.

Grotenberge, Zottegem, zo al in 1181. Germaans grautan berga: grote berg.

Grote vliet, Cadzand, 1177 Grotenflit. Germaans grauta: groot, fleuta: vliet. Natuurlijke waterloop in zeekleigebied.

Grouw, Leeuwarden, 1412 Grauwa: geul of van groede: aangeslibd land.

Grubbenvorst, Horst aan de Maas, van grubbe: holle weg, vorst: domeinbos.

Gruuthuse, Assebroek, 1211 Gruthusa. Germaans grutja: grut, husa: huis.

Guigoven, Kortessem, 980 in villa Guodengohouo, Guodenghoven, 1096 Gudenchoven. Germaans Godingo hofa: boerderij van de mensen van Godo.

Gulpen, Limburgs Gullepe. 1161 Golepia. Oud Germaans Gulapja, van de waternaam Gulapo. De Gulp, bijrivier van de Geul.

Gussenhoven-Orsmaal, Vlaams Brabant,1139 Gochenhou(v)en: hoeve van Godso. Orsmaal, 1139 Orsmale, 1139 Orsmale en Rosmale, 1259 Ursemale, 1143 Rosmale, ros uit Germaans hrussa; paard, maal, verwant met Iers mala; helling, geschikte helling voor paarden. Ligt op de helling van een verlaging waar de kleine Gete door loopt.

Gutschoven, Heers, 1315 Goetshoven 1497 Guetshoven: hoeve van Godo of Goditso. Zo ook Guttecoven, Sittard.

 

H

Ha, waterloop bij Ten Boer, midden 12de eeuw flumen ha. Germaans ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied.

Haacht, Vlaams Brabant: 12de eeuw Hacht; Germaans hag; streek met veel bossen, hagen.

Haaften, Haeften of Haften, Neerijnen, 1031 Haften en Hafthi, 1183 Haffethen, van haft: hechten, naar een aantal verbonden landstukken, of van Germaans haftaz: zware kleigrond.

Haak, van hake: zandvlakte, zandbank.

Haaksbergen, Twente, (Curtis) in Lintlo in parochia Huckesberge, 1188 Hockesberghe, 1285 Houckesberghe en Hakesberg, 1316 Hokesberghe: heuvel van Hako..

Haaksbergen, Ruinerwold, 1370 Hakeswolde: woud van Hako.

Haakswold,  Ruinerwold, 1370; op Hakeswolde, 1380 Haexwolde, wold;woud van Hake of Hako.

Haalweide, Drenthe, 1353; over die Halewede, 1363 Holeweide, hol: moerassig en weide.

De Haal, Oostzaan. 1394 Hadel, Fries voor een half deel. Waarschijnlijk duidt dat in dit geval erop dat bepaalde boeren die het gebied bewoonden de helft van een dijk en de aangrenzende sloten bezaten en/of moesten onderhouden.

Haandrik, Hardenberg. Genoemd naar een huisnaam.

De Haar, De Marne, haar; hoogte, zandige heuvelrug. Zo ook De Haar in Marum.

Ter Haar, Denekamp, 10de eeuw Hari. Germaans haru: zandige heuvelrug. Ter Haar, Groningen, de Haar, Drenthe, Gelderland, Overijssel.

Haaren, Noord Brabant, begin 12de eeuw Haran, idem.

Haart, Aalten; bos waar gekapt mocht worden.

Bruinehaar (Nedersaksisch: Broenehaar) Overijssel. Het is gelegen op een haar, een zandrug in het landschap. In oude documenten wordt Bruinehaar Broune haer en later de boerschap Bruyne Haer genoemd.

Haarle, Salland, 1188 Harlo, haar: zandige heuvelrug en lo; bos.

Haarlo, Borculo, 1188 en 1244 Harlo, 1450 Haerloe. Germaans haru: zandige heuvelrug, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Haarlemmermeer, Noord Holland, is droog gemaakt in 1839-1853 wat 9 miljoen gulden kostte. Dat met drie grote stoomwerktuigen, de Leeghwater bij de Kaag, de Cruquius bij Heemstede en de Lijnden bij Sloten.

(De) Haart, Aalten, 1758, 1840 Haart Haert, is te vergelijken met Hoogduits hard: bergwoud, bij ons harde zandgrond, heide. Of Haard; stookplaats. In de uitdrukking de gemeene haard duidde het een herberg aan. Of haart betekent Bos waar hout gekapt mocht worden.

Haarzuilens, bij Maarsen, met het kleine dorpje De Haar, bij Vleuten, haar: zandige rug met een zuil of een water van die naam. Het Huis de Haar is in de 12de eeuw gesticht en was eens de grootste ridderhofstad van Utrecht.

Haasdal, Schimmert, 1190 Hafkesdale. Germaans habukas dala: dal van de havik.

Haasdonk, Schimmert, 1149 Havexdunc. Germaans habukas dunga: zandige opduiking in moerassig terrein, van de havik.

Habraken, Eindhoven. Habraken, of Hoogbrake, staat voor hoog gelegen, braak liggende grond. Rond 1390 Hoghebrake. In de vijftiende eeuw Hobrake of Habrake.

Haccourt. Belgisch-Limburg. Van villa de Hago. Hof of boerderij van Hago.

Haelen, Limburgs Hale, bij Roermond, 1274 Halen: bocht in of van hoogland of van hael: uitgedroogd, dor, schraal.

Hadiggaland, Meetkerke, 1089 terra que dicitur Hadiggaland. Germaans Hapinga landa: land van de mensen van Hapo. (hapu: strijd).

Hageland, Oost-Vlaanderen. het Hagelant in 1528. Land begroeid met dicht kreupelhout (“hage”). De naam werd gegeven toen, na de grote ontginningen in de middeleeuwen, het Hageland als enig bosrijk gebied in het hertogdom Brabant was overgebleven.

Haiink, Roosendaal. In de middeleeuwen Haagdonk, verhoogde plek met een haag.

Hakendover, Vlaams Brabant, 1159 Hachendovere, mogelijk van Gallisch Romaanse naam Aquis en dubrum: donkere water.

Haler, Leudal.  Eerder Haerlo; hogere plaats met bomen.

Halfmijl, Veldhoven. 1368 de persoon Halve Mijl of Halver Miler. Misschien naar de afstand tot eerst bewoonde gebied.

Halfweg, Beemster, ligt halverwege Middenbeemster en Purmerend.

Halfweg, Haarlemmerliede. Ligt halverwege Amsterdam en Haarlem.

Hall, Brummen, 11de eeuw in Hallo, 12de eeuw Halle: zaal, woning. Of Germaans halha: bocht van het hoogland, lauha: bosje op zandige hoogte. Of van Keltisch hall; zout. In Nederland loopt een zoutlaag vanaf Noord-Holland naar Oost Nederland, waarop zowel het ‘Hall’ bij Brummen als het ‘Halle’ in de gemeente Bronckhorst liggen.

Hal, Boxtel. De meest voor de hand liggende verklaring van de plaatsnaam is die van hellend land, aangezien de buurtschap nabij het dal van de Essche Stroom.

Halle, Gelderland, ligt ook op een hoogte.

De Haspel, Zevenhuizen. Genoemd naar het kanaal dat de vorm van een haspel of slinger heeft.

Hooghalen, Drenthe, 1334 coram civibus in Halen, hoog en laag Halen.

Halen, Belgisch Limburg, 741 Halon. Germaans halhum, bocht van het hoogland. Het ligt aan de samenvloeiing van Velpe en Gete, tussen 4 uitlopers van het hoogland.

Houthalen, Belgisch–Limburg. In 1117 als Halu, in 1223 als Hale. Vanaf 1280 ook Holt-Halen. Mogelijk van Hal, harde droge grond, of halahdra (jeneverbes, Juniperus).

Halder, Sint Michielsgestel, kan van hael: dor, zijn.

Haalderen, Bemmel, van hael: dor.

Hakkelaarsbrug,  Muiderberg. Oud Germaans hangi; zandige heuvel, haar; duin.

Hallaar, Antwerpen, 1173 Herlarh, laar: weideplaats met hagen of uit herwlaar: onbebouwde bosweide?

Halle, Anderlecht 1181 Halle. Germaans Halu: afhellend, lauha: bosje op hoge zandgrond. Is gelegen op het hoogste punt van een hoogte.

Halle, Frans Hal, Vlaams Brabant. Idem. Ligt beneden op een hoek hoogland aan de samenvloeiing van Zenne en Grobbegracht.

Halle-Booienhoven.Vlaams Brabant, Idem. Ligt aan een uitloper van het hoogland.

Halle, Oudenburg, 1223 Halla. Midden Nederlands halle: overdekte markt.

Halmaal, Belgisch Limburg, 673 Halmala, 1065 Halemale. Germaans voor vergadering. Of van Germaans halha: bocht in of van hoogland, malho: verlaging.

Halvinkhuizen, Putten, 12de eeuw Halu(v)erinchuson: woning van de mensen van Habheri of Halver.

Ham, Germaans hamma, landtong die uitspringt in inundatiegebied en vooral van rivieren. Ham (Belgisch-Limburg) en in Veghel en Wanroij (Noord-Brabant), Den Ham, Overijssel en in Aduard en Bellingwedde (Groningen), en Vroomshoop. Ham, Sint Anthonis. Ham, Meierijstad.

Ham den, Vroomshoop.

Hamal, Rutten, 947 Hamale, 1214 Hamal. Germaans halha: bocht in of van hoogland, malho: verlaging, zak. Zo ook Hamal, in 1139 Hamel.

Hamdijk, Oldambt. Ham; aangeslibd land, grasland, bij een dijk.

Hammeland, Winsum. Ham; aangeslibd land.

Hameland, ten oosten van Gelderse IJssel, 837 in pago Hamalando, Hammolant, 839 ducatum Hamarlant, 855 in pago Hamulande, Germaans Hamawa: van de stam Chamavi, landa: land.

‘t Hamersveld, Leusden, mogelijk van Hadumar, op kaarten staat de spelling Amersveld dat met Amersfoort in verband gebracht zou kunnen worden, de rivier Amer of Hamer, nu Eem.

Hamert, Arcen, mogelijk naar de hamervorm van het landstuk.

Hamme, Oost Vlaanderen. 868 Ham. Germaans hamma: landtong die uitspringt in inundatieterrein of overstromingsgebied. Ligt op een landtong die uitspringt in de moerassen van de Schelde en Deurne. Zo ook Hamme, Vlaams Brabant, ook Hamme, Waals Ame, Bevekom, Ham in Belgisch Limburg, Borgloon, Sint Anthonis, Veghel, Kerkrade en Den Ham in Bellingwedde.

De Hammen, Slochteren. De eerste vermelding van de boerderij stamt uit de zijlvestboeken van Slochteren uit de eerste helft van de vijftiende eeuw, toen werd gesproken over inda Hammen bij Huginga hamHokema ham of Hijkinga haminda Ham bij IJckinga heem . Dit verwijst mogelijk naar de hoofdelingenfamilie Haginga, die al twee eeuwen eerder wordt genoemd. Ham betekent hier ‘omheind of omsloten (door sloten omringd) land’.

Hamont, Belgisch-Limburg. Van Haag-Mont; beboste helling, of van Hameide; omheinde plaats.

Hamrik, Marum, vergelijk midden Nederlands hanric: dorpsmarkt, gemeenschappelijke weide, zie Finsterwoldehamrik, ook Hemrik, Fries De Himrik. Het kan ook een stuk land betekenen aan een ham of bocht in een waterloop.

Handel, Noord-Brabant. Vermoedelijk gaat de geschiedenis van Handel terug tot de beginjaren van de aanwezigheid van de Duitse Orde, die hier de hoeve Haenle bezat. 

Hank, Sint Anthonis; hank, de naam van een opgedroogde bron in de buurtschap.

Hank, Werkendam. Hang of hank; doodlopende kil of kreek in de buitengronden langs grote rivieren.

Hansbeke, Oost Vlaanderen, 1237 Hamsebeke; ham; landtong in overstromingsgebied, beek.

Handzame, West Vlaanderen, 1085 Hansam. Germaans Handas hamma: landtong die uitspringt in inundatiegebied, van Handso. Het ligt in een hoek, aan de monding van een beekje in de Krekelbeek.

Hapert, Bladel, 710 Heoperdum, 1173 Hapert in een Latijns handschrift. Germaans hapripum, onbekende plantennaam of van hasp: kram, grendel, garenwinder.

Haps, Noord-Brabant. De naam Haps is van Keltische oorsprong en heeft in de vorm “appa” te maken met het water.

Harde: plaats met een vaste ondergrond.

Hardegarijp, Fries Hurdegaryp, rijp: strook land, het 1ste deel hardega zal wel het woord ga: landstreek, dorpsgemeente, bevatten.

Hardelingen, Tongeren, 1129 Hardelenges. Germaans Hardulingum: bij de mensen van Hardulo.

Hardenberg, zo ook in 1148, 1362 onse stadt ten Hardenberch, Germaans hardon berga, harde berg, kiezelachtige grondsoort.

Harderhaven, Flevoland. Genoemd naar Harderwijk dat er vlak bij ligt.

Harderwijk, Harderwiek, 1231 Herderewich, 1262 Harderwyc, 1263 Herderwick, -wigh, -vic, -wijc: plaats van een herder. Vergelijk Engels Hardwick, Gloucester, Harwich in Essex: schapenboerderij. Eerder heette het Selhorst, (Zelhorst) van salha: wilg en horst: struikgewas.

Harderwijk, Opmeer. Wijk; plaats van Harde. Of gelijk de vorige.

Hardinxveld, Giessendam, 1105 Herdingfelde, 1396 Herdicvelt. Germaans Hardinga feldu: veld van de mensen van Hardo.

Harelbeke, Kortrijk, 1035 Harlebeke. Germans harula, van haru: zandige heuvelrug, of van harula ( Nederlands harrel, herel, Engels harl, midden Noord Duits harle, herle) vlasvezel, baki: beek.

Haren, Groningen, Germaans harum: van haru: zandige heuvelrug. Ligt op de Hondsrug. Zo ook Haren, Noord Brabant, 1024 in comitatu Hare, idem. Haren, Limburg.

Haren, Brussel, 1050 Haren, idem.

Haringe, West Vlaanderen, 1187 Haringa. Germaans Haringja: toebehorend aan Hari. (harja: leger)

Harfsen, bij Gorsel, 1206 Harvesnen, 1366 Herffsen, 1379 Harveschen, onduidelijk.

Harkema, Achtkarspelen: is genoemd naar Buwe Harkema, de stichter van het klooster te Buweklooster, zie daar, zie ook Harkstede.

Harkebuurt, Texel. Naar een van de invloedrijke Friese buren, Hark.

Harkstede, Gronings Haakstee of Haarkstede, bij Slochteren, 1558 Lutke en Grotehacste: woonplaats van Haarke.

Harlingen, Friesland, 1228 Herlinge: nazaten van Harilo. Harlingen lag vroeger veel verder de zee in, naar men zegt op de zogenoemde “Ruggen’. Harmelen, bij Woerden, 1220 Harmalen, 1333 Heermalen: plaats van rechtspraak, of heer: leger, maal: verlaging van de bodem.

Harles, Vaals, 1120 Harleis. Germaans Romaans Hariliacas: toebehorend aan Harilo.

Harreveld, Lichtenvoorde, rond 1400 Hervelt, 1660 Herreveld: veld van Haririk.

Harremolen, Haaksbergen, 1188 Harremole. Germaans harro: scharnier, moli: molen.

Harselaar, Barneveld, rond 1400 Herseler, 1534 Harsseller, van hars, hors: paard en laar: weide.

Harselo, Bennekom, 1333 Heerslo en 1339 Harslo, mogelijk net zo als Harseler maar dan met lo in plaats van laar.

Harssens, Adorp, begin 11de eeuw Hersingi. Germaans Harisingja: toebehorend aan Hariso.

Harskamp, Ede, 1333 Heerscamp, 1337 Herscampe: legerplaats van leger?

Harten, Renkum, 838 Herodna(?) 1554 Hartten. Oud Germaans harudino: dorre vlakte?

Haspengouw,  Germaans Hasibanja, met hierin Hasia, een genitief meervoud van Hasiz, dat evolueerde tot de Germaanse volkerennaam Hessen + banna “rechtsgebied”.

Hasseberg, Groningen. Duits Hasselberg. De naam zou afkomstig zijn van Hasje, een oude vrouw (een heks volgens sommigen) die hier woonde en, volgens de sage ‘s nachts eenzame reizigers met een vuurtje lokte, zodat ze in het omringende moeras verdronken.

De Haukes, Hollands Kroon.  Naam voor gemeenschappelijke grond of naar het laag gelegen drassige land.

Haule, Ooststellingwerf. Van havela; hoofd, lag hoger dan het omliggende veengebied. De wijk ervan heet Haulerwijk die in 1756 ontstond toen de Haulerwijkstervaart werd gegraven.

Havenbuurt, Marken. Buurtje bij de haven van Marken.

Havertuin, Melle, 1216 Havertun. Germaans habra: haver, tuna: tuin. Omtuind stuk land.

Haskerdijken, Friesland. Het dorp is ontstaan bij het klooster Hasker Convent dat in 1231 werd gesticht. De monniken van het klooster hielden zich bezig met ontginning van het gebied en legden dijken aan. In de 19de  eeuw werd ten zuiden van het dorp een nieuwe brug gebouwd; hier ontstond het dorp Nieuwebrug, dat met Haskerdijken een tweelingdorp vormt.

Haskerland, Fries Haskerlan Het 1ste deel is de plaatsnaam in Alde en Nijehaske, of van haske of heesc; grassoort. Bij Alde Hakse lag een Augustijner klooster door Dodo gesticht in 1304. Zie Vita beati Dodonis de Hascha, Nijehaske, Friese Meren. Nijehaske is begonnen als oostelijke uitbouw van het oudere dorp Haske, dat later Oudehaske ging heten.

Haspengouw, Frans Hesbaye, 741 in pago Hasbaniense, Hasbania, 1064 Hasbannium, Germaans Hasibanja: hasia: Hessen, banna: juridische plaats.

Havelt, Meierijstad. Hane; korhaan, en veld.

Havelte, Drenthe, 1342 II mudde to Heslen to Hovelde. 1409 to leveren to Ha(u)velde up dat water.

Hautregard, Haut-Regard: hoge uitkijkpost, in Battice en Chaineux (Luik).

Havermaat; ‘havermaailand, haverland’, Zele (Oost-Vlaanderen).

Hazeberg, Leuven, 1183 Haseberch. Germaans hasan: haas, berga: berg.

Hazerswoude, bij Alphen aan den Rijn, 1280 Hadewartswoude: een samentrekking van heer Aduards woude.

Hebrecht, Vlagtwedde. Hebrecht verwijst naar de omliggende streek die lang betwist is geweest tussen het Bisdom Münster en Groningen.

Hechtel, Belgisch Limburg. In 1160 als Hectela, mogelijk afgeleid van heg of haag.

Hedel, Gelderland. 815/816 ‘Hatalle’ en ‘Hedilla’. ‘He/ee’ of ‘Ha/aa’ is een aanduiding voor water. Het tweede deel van de plaatsnaam ‘lo’ verwijst naar loofbos op een oeverwal.

Heddenhove, Denderwindeke, 1201 Hetdenhove. Germaans Hiddan hofa: voerderij van Hittoddo, Hittink, Hiddinga. Zie Hiddum, Hiddaheim bij Wons, Hiddema state en Hiddema huis, Hiddingerberg bij Steenwijk en in Duitsland.

Hedikhuizen, Heusden, 997 Hittinchusen en Heudecusa, 1205 Hiddenkusen. Germaans Hiddinga husum: de huizen van de mensen van Hiddo.

Heeg. Ten westen van Heeg ligt De Bird, in 1511, Bird, en omdat het wel bij Heeg behoorde ook Hagena bird genoemd, 1543 Byrdt;  Het verlengde in de richting Idsega heette Ydsegaena byrd, bird of burd; rand.

Heel, Limburgs Hael, 365 in Romeinse tijd Catualium, Hathualium, Hethelium, Hethele Hedele en in 1650 Heel. Germaans hapuwalja: hapu: strijd, walla: wal, versterking. In de zin van legerkamp?

Heenvliet, Voorne-Putten, eerder Heenvlite, 1259 Heynvliet: riet in een vliet of in getijdengebied.

Heer, Limburgs Hier, Maastricht, 1202 Here. Germaans haru: zandige heuvelrug.

Heerde, Gelderland, 1276 Herde, 1337 Heerde, idem.

Heereburen, Niehove, 1534 Herma, dus verkort uit Heremaburen, van de mensen van Herema.

Heerewaarden, Maasdriel, 972 Herivurde, 997 Heriwarda, 1070 Heriwardes. Germaans harja: leger, wardo: wacht, uitkijkpost.

’s Heerenberg, Achterhoek, hoofdplaats van het voormalige graafschap Bergh, gemeente Bergh en nu Montferland, 1122 castrum Berga, 1161 de Monte, later Berge

‘s Heerenhoek, Borsele. Eerst Calishoeck, wat ‘arm dorp’ betekent. Rond 1700 werd deze naam geleidelijk vervangen door ‘s-Heerenhoek.

Heerenveen, Friesland, 1571 Sheerenfeen, genoemd naar de eerste kopers van deze grond rond 1550, de heren Dekema, Kuik of van Cuyck en Foits of Feyts. De inwoners leggen dan ook de klemtoon op Heren alsof ze zelf heren zijn. Ook noemen ze het wel het Friese Haagje.

Heerhugowaard, Alkmaar, 1343 den Waert, 1630 Heerhuygenwaert, 1728 Heer Huigenwaard: in water gelegen land met het tweede deel dat genoemd is naar de baljuw Hugo van Assendelft die een waterkering had laten aanleggen tussen de nog niet bedijkte Waert en de niet ingepolderde Schermer, zogenaamde Heer Huygendijk.

Heerlen, rond 300 Coriovallum, 1050 Herla, 1150 Herle. Germaans harja walja: harja: leger, walla: wal, versterking.

Heernesse, Lampernisse, 1219 Hernesse. Germaans herdinassu: van herdo: kudde of herdja: herder. Zie Lampernisse, West Vlaanderen.

Zo ook Heernesse in Pakinge, nu Braakman, 1135 Hertnesse.

Heersel, Oirschot, 972 Hersele, van Germaans harja: leger, sali: woning die uit 1 ruimte bestaat, dus een pleisterplaats voor langstrekkende legers.

Hees, Nijmegen, 1196 villa Degese, 1271 Heze, 1394 Heesse, 1400 de Heze, betekent bos van laag hout, Germaans haisjo hasja: jong beukenbos, later struikgewas, diverse plaatsen.

Hees, Bilzen, 965 Hesi, Hest, 1062 Hese, 1174 Hees, idem.

Zo ook Heesch, Brabants His, Peelrand.

Heesdonk, Lokeren, is met een donk of zandige opduiking.

Heesakker, Budel, Haaren en St.-Oedenrode (Noord-Brabant). Overpelt, Limburg, Drenthe. Idem.

Heesvild, Bilzen, idem.

Heesbeen, bij Heusden, 918 Hasbenni en Hasibenna, 1200 Hesebenne: haisi: bos van laag hout, been of benne: weide.

Heeswijk, bij Dinther, 1075 Albertus de Ess(v)uic. 1196 Hesewich 1396 Heeswiic. Germaans haisjo: kreupelhout, wika: dochternederzetting, wijk.

Heeswijk, Montfoort, 1204 Hesewik, idem.

It Heidenskip, Friesland. Van oorsprong heette de woonkern Brandeburen, terwijl het Heidenschap (met de Nederlandse naam) de naam van de streek was.

Helwijk, Moerdijk. Ontstond in 1811 langs het fort de Hel.

Herxen, Overijssel; woonplaats van Haarke?

De Holm, Groningen. Komt van Holm = eilandje, zandige hoogte. De buurt ligt op de zandrug in het zuidelijk Westerkwartier, waarop ook Tolbert, Niebert en Nuis liggen. De plaatsnaam Holm (eilandje) komt in gans Germaans West-Europa veelvuldig voor. 

Holthees, Noord-Brabant. 1359 Holthees. Germaanse hulta; hout, en hees; bos.

Heffen, Antwerpen, 1150 Heffana, 1188 Hefne wat wel op een bodemverheffing duidt, Germaans habjan;verheffing.

Hefswal, Eemsmond. Hef (haf of etang; zee, wal; oever.

Hegge, Heggen: heg, haag, omheining. Deze plaatsnaam komt onder andere voor in Balen (Limburg), Overhespen (Vlaams-Brabant), Poederlee en Weelde (Antwerpen), Schinnen, De Hegge, Epe. 

Hegelsom, Limburgs Haegelsum, Horst, zal wel betekenen het heem van Hagil.

Ter Heijde, Zuid-Holland. Naar de Nieuwe Maas, de Hey.

Heidenschap, Slochteren. 1419 in der heydense by Damster vaert. Mogelijk van het Oud-Friese hêder; veehoeder. Heidenschap zou dan dus veehoederij betekenen.

Heienbeek, Grimbergen, 1166 Heienbeka. Germaans Hajan: van Hajo? Baki: beek.

Heikop, Brunssum, 1217 Heyncoep, naam van polders in Utrecht: het grondstuk dat door Hajo gekocht is.

Heille, Sluis, van de oudst bekende van het geslacht Gijzelbrecht van Heyle wordt een handtekening gevonden in een charter van 1189, in een Frans charter van 1290 komt Jehan de Heile voor, ook de naam Heylle komt voort. Germaans hago: bosje, lauha: op hoge zandgrond.

Heimond, De Lier, 1216 tres mensuras terre que morgen dicuntur infra Hoymunde iacenten cum aggere. Is dit de oudste vorm van haaiman, naam van talrijke landerijen op Walcheren en Schouwen? zie Warmond. Maar misschien mondde hier eerder een watertje uit.

Heindonk, Antwerpen, 1486 Heiendonck, een donk of verhoging van Hajo.

Heineburen, Leek. Naar de persoon Heine.

Heinenoord, Binnenmaas, 1312 tot Heynekens orde en dus een samenstelling van Hein en oord: landpunt.

Heijningen, Moerdijk, Heininghe, heining, afscheidingssloot, sloot tussen twee boerderijen, of bedijkt land.

Heinkenszand, Zeeuws Eintjeszand, Borsele: zand of zandplaat van Heinke.

Heizel, Frans Heysel, Brussel, van heusel of euzel: slechte weide.

Hekendorp, Gouda, 1307 Hedickendorp, 1334 Hedekendorpe: dorp van Haido.

Hekke, 1223 de hecke. Germaans hakja: hek.

Heks, Heers, 1174 Herxem 1195 Hexe, 13799 Hekes. Oud Germaans Hark-ikja: nederzetting aan de Harko of Herk.

Helen-Bos, Zoutleeuw.Waarschijnlijk is Helen met een n-suffix ontstaan uit een waternaam (kal-, kel-: schitterend, uitbuigend van kalina of kelina, van helina, van helen). Bos, uit het Germaanse busku-, struikgewas. Het kende een betekenisontwikkeling tot de huidige betekenis van bos.

Hell, Putten, midden 12de eeuw in Hello. Germaans halu: afhellend, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Helle, Gulpen en Nuth. Helle, van helde; helling.

Hellevoetsluis, eerder Hellevothe, 1573 Helvoet, Helvoeten Sluys: mogelijk uit voorde: doorgang, en hel: laag gelegen, met de later erbij gebouwde sluis. Is bekend vanwege zijn schutsluis en dokken die aangelegd zijn door de waterbouwkundige Jan Blanken die geboren was te Bergambacht in 1755.

Hekeren, Doesburg, 1188 Hekere. Germaans haka: spits, zie haak, hekel, haru: zandige heuvelrug.

Helden, Peel en Maas, duidt een plaats aan die op een helling ligt.

Den Helder, 1577 Helderbuyert, 1639 Helder: helling, aflopend stuk land aan zee, hel: brede uitwatering. Of de het zeegat Helledore; (Marsdiep) deur van de hel, vergelijk oud Engels heldor, zo genoemd vanwege de gevaarlijke stromingen. Of van hel: vluchtheuvel van Helderbuyert: buurt van heuvelbewoners. Of van helle, helde: laag land, moerasland.

Helenaveen, Peel, is genoemd naar Helena Panis, echtgenoot van Johan van de Griendt waarnaar het Griendtsveen genoemd is.

Helle, Oost Vlaanderen, 1147 de inferno: hel en onderwereld. Helleputte is dan een put of kuil die als toegang tot de hel gedacht werd.

Helgoland, Duits eiland: heilig land, van Saksers Helinad: Heiland. Mogelijk het Fotitesland waar de Friese god Fosite vereerd werd.

Hellebos, Zegelsem (Oost-Vlaanderen), Eylenbosch in Kester (Vlaams-Brabant) of Hellebos in Lubbeek (Vlaams-Brabant). Alle namen wellicht uit: bos + helle-delle (= helling - inzinking in het terrein).

Hellendoorn, Twente. Plaats met boomnaam, doorn en heldern; dieper gelegen plaats? Of strafplaats als hel genoemd?

Hellebroek, Waregem (1639) en Melden (Oost-Vlaanderen), Nuth, Limburg. Dieper gelegen plaats in een broek; moeras.

Helmond, Noord Brabant, 1108, Helmund, 1241 Helmont: er is geen rivier zodat de naam onduidelijk is, mogelijk Oud Hoogduits munt: bescherming van Helmo of van Romaans mont: berg. Hel is ook onduidelijk, of van een helling, lage moerasachtige plek of mond van de hel.

Helpman, Groningen, 1245 Heltman, mogelijk van de persoon Hildiman.

Helsloot., Helslot in Grootschermer en Dordrecht, bij Gasperden, Vianen heette ooit Heelsloot, van hel; woest, moerassig gebied met een sloot.

Helvesdic, verdwenen bij Hontenisse, 1221 Helvesdic. Germaans Albis, van de waternaam Albi of Elbe ?, dika: dijk.

Hembrug, Amsterdam: van hem of ham: grasland in een waterbocht, brug.

Hemmen, Overbetuwe, 1188, 1327 Hemmen, 1359 Hijmmen, Himmen, mogelijk voor hooikamp, mene: algemene grond. Ander Hemmen in Groningen, Haren heette in 1323 Heumawalda, van Hewma, wald of woud.

Hemrik, Fries De Himrik, 1505 Hemryck in Upserlandt, van midden Nederlands hemmerck: gemeenschappelijke weide. Hemrikerverlaat is een schutsluis gebouwd.

Hendrieken, Borgloon, 1097 Hendrekines, 1306 Enderinchoven juxta Looz (bij Borgloon): woonplaats van Hendrik.

Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht, 1386 Henric Yen ambocht, 1514 Heyndrick Yden ambocht, ambacht: rechtsdistrict, dat van Hendrik Ido van Brederode, een van de bedijkers van de Zwijndrechtse waard in 1331 en lid van een Dordts geslacht dat bestaan heeft tot de tweede helft van de 15de eeuw.

Hengel, Houthalen, 1145 Hengelo. Germaans hango: helling, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Hengelo, Overijssel, 1200 Heingelon, Heingelo, 1152 Hengelo, 1395 Hengel, Germaans hango: helling, lauha: bosje op hoge zandgrond, of van de Angelen. 

Hengelo, Gelderland, Bronckhorst, 1086 Hengelo, 1200 Hengelloe, idem.

Hengeveld, Overijssel, 1188 Henghevelde, 1411 Hengelvelde, idem, met feldu: woest land, heide. Maar in 1457 heette het Hengevelde, mogelijk van hangila: kleine helling.

Hengevelde, Haaksbergen, 1188 Henghevelde: veld op een helling.

Hengstdijk, Vlaams Usdijk, bij Hulst, 1161 Hencsdic, Hengesdic, 1221 Hinghesdic. Germaans hangista: hengst, dika: dijk, naar de paardenfokkerij die er in de 11de en 12de eeuw was dat in 1200 door de burggraaf Zeger aan de Tempeliers is geschonken. 

Henis, Luik, werd voor het eerst schriftelijk vermeld in 1147 en wel als Heniz, 1224 Hanis. Dit zou haag of omheinig kunnen betekenen.

Henschoten, Woudenberg, 777 forestes illas... Hengistscoto, 1131 Hengistcoto. Germaans hangista: hengst: skauta: beboste hoek van hoger land dat uitspringt in moerassig terrein, of van schot; houten schaaldelen waarmee landerijen vroeger werden afgescheiden, dus een afgeschoten terrein voor hengsten.

Henxel, Winterswijk, 1362 Hengheslo: lo of klein bosje van Henge.

Heppen, Belgisch Limburg, mogelijk van oud Saksisch heppi: sikkel, de landvorm.

Zo ook Heppeneert, Maaseik, 1202 Heppenehardt.

Herculo, Harculo, Wijhe, 1325 Harckelo, bosje van Hariric of Hariwich.

Herderen, Riemst, 1096 Hirtheren wel van hard of herd: bos.

Hergenrath, Luik, is een ontginning van een zekere Hering.

’s Herenelderen, Tongeren, werd voor het eerst vermeld in 1233. Het vormde samen met Genoelselderen een gebied onder de naam Aldor. Dit woord staat mogelijk voor elzenbomen of -misschien- voor altaren. Het voorvoegsel ‘s Heren kwam in gebruik na de afsplitsing van Genoelselderen in 1261. 

Genoedselderen, Tongeren. In 1157 werd voor het eerst schriftelijk gewag gemaakt van het domein Heldren of AldorGenoel komt van Godenoel, die in de 13de eeuw heer van Elderen was.

Herkenrade, Margraten. Van ‘Harc’, (heilig) bwoud, ‘rade’ gerooide plek.

Herk-de-Stad, Belgisch-Limburg.  1107, Harcke (Keltisch: arica is kleine rivier; of Germaans: harc is woud). Vanaf de 13de eeuw tot 1794 werd de plaats Wuest-Herk (West-Herk) genoemd. Onder Napoleontisch regime werd de naam Herck-la-Ville ingevoerd, ofwel: Herk-de-Stad, dit ter onderscheid van Sint-Lambrechts-Herk. Later werd het vertaald naar Herk-de-Stad, maar de stad verloor in België zijn stadsrechten. In 1985 werden deze bij Koninklijk Besluit hersteld.

Sint-Lambrechts-Herk. 1310 Herkes , 1322 Herck (1322) naar het riviertje de Herk, in de 14de eeuw ook Hoos Herk (Oost-Herk), waar Wuustherck (West-Herk) voor Herk-de-Stad was gereserveerd. Echter werd rond dezelfde tijd in de geschriften, ter onderscheid, ook Herck Saint-Lambert gehanteerd.Tegenwoordig is de naam “Moos-Herk” als dialectnaam in zwang. Moos is het plaatselijke dialect voor modder, hetgeen de neerbuigende houding ten opzichte van de landbouwgemeenschap illustreerde. Het zou echter ook op het oorspronkelijk oost betrekking kunnen hebben, dan wel op Maas-Herk, verwijzend naar het feit dat deze plaats een Luikse enclave is geweest.

Herpen, Noord-Brabant. (Herpina, Herpene, Erpene, Herpen) kan misschien afgeleid worden van harpa, scherpe kromming. Vgl. ook Herpt bij Heusden. De meanderende Maas, die vroeger veel dichter bij Herpen liep dan nu, zou hier een scherpe bocht gemaakt kunnen hebben. De Hamels-poel tussen Herpen en Overlangel is een overblijfsel van een grotendeels verlandde oude meander in de Maas.

Herlinkhove, Herlinckhove, 1105 Herlengova. Germaans Harilinga hofa: boerderij van de mensen van Harilo.

Herpt, Heusden, 1108 Harpede, 1148 Herpeta en Herpta: scherpe kromming of met de eg bewerken, onzeker. 

Herstal, Luik. 8ste eeuw als Cheristalius of Haristalio, van hari; leger, stal; plaats, rustplaats.

Herten, Belgisch Limburg. 1078 Harteum. Afgeleid van het Oudnederlandse harn of hern, wat ‘beukenbos’ betekent.

Herten, Roermond, werd vermeld in 968.

Herzeeuw, Frans Herseaux, Henegouwen, 1108 Hersels. Germaans harja: leger, sali: huis die uit 1 ruimte bestaat.

Hersel, Someren, 1139 Harsele, idem.

’t Herselt, Boxmeer.

Herselt, Antwerpen, 1139 Harsele, 1560 Hersselt, mogelijk een pleisterplaats aan een Romeinse heerweg. Of van harja; leger, sali; huis van 1 kamer. Of van hers: haagbeuk en lo: bosje.

Herstal, Luik, 718 Cheristalius, 823 Haristallio. Germaans haristalja, harja: leger, stalla: stal, dus oorspronkelijk een legerplaats van de Romeinen, maar met een Germaanse naam..

Herstappe, Tongeren, 1143 Haristaplia, Hastaples. Germaans harja: leger, stapula: zuil, paal, hier als stapelplaats.

Hertme, Borne, naam van de eigenaar.

Hertsberge, Oostkamp, 1149 Hertesberga, Germaans hirutas: hert, berga: berg.

Hertschoot, Evergem, 1223 Hertscote. Germaans hiruta: hert, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein.

Herveld, Loenen, 996 Hervelt, 997 Herveld; leger en veld. Wiens ene helft graaf Wichman geschonken heeft aan de abdij van Elten wat Keizer Otto III in 996 en Keizer Lotharius in 1134 bevestigd hebben.

Herwen, bij Aerdt, Gelderland, wordt in de 1ste eeuw op een opgebaggerde steen als Carvio vermeld, 897 Hara(uu)wa, Harwa villa in pago Battawi (Betuwe) 1218 Harewen. Germaans harwja: de bittere, zie Herve. Of van Germaans harug: heilig woud en vermoeden dat hier het heilige bos van de Bataven gelegen heeft.

Herwijnen, Lingewaal, 850 Heri(uu)winna, Heriwina, 1276 de Herwinne, 1331 Harwynen, 1370 Herwinnen. Germaans harja: leger, winjo: weide: legerweide. Is ook in 789 aan de kerk van Utrecht geschonken.

Hespen, Brabant: 980 Hasbina, 1115 Hesbines, 1139 Hespinne/Hespine, 1321 in hespinne, circa 1350 hespene, enz.   Neerhespen: 1321 in hespinne inferiori, 1324 nederhespen, enz.  Overhespen: 1321 in hespine superiori, in ouerhespinne (ouer, lees: over), enz.. Hespen zou afgeleid zijn van Germaanse hasp; weide.

Hessem, Dalfsen, 1328 Hesne, van hees: struikgewas.

Heteren, Gelderland. In 1232 wordt voor het eerst “Insula de Hetere” vermeld. Met insula wordt vermoedelijk “eiland” bedoeld, omdat men in het rivierengebied op hoger gelegen gronden bouwde.

Heubelsmad, Zaanstreek, heubel: heuvel, mad: grasland.

Heule, Kortrijk, 111 Hula: laag gelegen land, van heul, geul, de Heulebeek.

Heult, Boxtel, van heul: geul, dat overdekte watergang of holte, laagte kan betekenen.

Heumen, Gelderland, 1188 parochia Hoemen, 1260 capella Homen, 1270 Homenvan ho-mene: hoog gelegen grond. Heumeind is dan het eind van de hoogte.

Heurne, Oudenaarde, 989 Hurne, Germaans hurnjon: (berg) spits of Hornjou; heuvel of hoek hoger gelegen land dat in moerasachtig gebied uitspringt, het ligt op een berg die steil afdaalt naar de Schelde.

El Heur: schuur in Romsée (Luik), Heure-le-Romain (Luik). Ook riviernaam Heure, bijrivier van de Ourthe en van de Samber.

Diets-Heur, Limburg, 1258 als Eure, ook wel: Ora Teutonica. De betekenis van Eure is onbekend, het voorvoegsel Diets heeft betrekking op: een Germaanse taal sprekend, tegenwoordig Nederlands, in tegenstelling tot het 15 km verder gelegen Heure-le-Romain, Luik, waar een Romaanse taal, nu Frans gesproken wordt.

Herzele, Oost Vlaanderen, 972 Hersele. Germaans harja: leger, sali: woning met 1 zaal.

Heusden, Waalwijk, 722 Hunsetti of Hunsate super fluvium Mosam, 814-815 Hunsete, 1019 Husdine, Hustin, 1163 Husdinne, 1173 Hosden, 1306 Huseden. Oud Germaans husig inja: mogelijk van Indo-Germaans keus: verhullen, Germaans huson: kous, eigenlijk omhulsel, van husa; huis. Zie Hoosden, Huisduinen, Hodeng, Houdain en Hosdent. Dus zwelling gevuld met zachte inhoud of huis in de duinen naar het kasteel dat de toenmalige Maas beheerste en op een rivierduin gelegen was.

Heusden, Asten. Heusden, Bergsche Maas. Mogelijk huis in de duinen en heeft vermoedelijk betrekking op een kasteel dat de (toenmalige) Maas beheerste en dat op een rivierduin gelegen was.

Heusden, Belgisch-Limburg. 929 als Husdinio, Oud-Germaans voor omhulsel.

Heveadorp, Gelderland.  Naar Dirk Frans Wilhelmi, eigenaar van de Heveafabriek die het land in 1914 kocht.

Heuven, Etten, voormalig adellijk huis bij Terborgh is hetzelfde woord als ter hoven.

Heverlee, Leuven, 1129 Heverle, 1140 Haverlah. Germaans hafra: geitenbok of van heve: buil, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Heveskes, Delfzijl, 1237 Hewenschenze, mogelijk van heven: haven en Fries skenzie: schenken, oude herberg?

Hexel, Wierden, waarschijnlijk het Heckenslo dat in 1280 voorkomt, 1420 Hexsele, 1443 Hegselo, lo: bosje van Hagilo.

Hezelaar, Boxtel. Heze of hees; hakhout, struikgewas, heester, laar; open plek in het bos. Hezelaar, Sint Michielsgestel

Hierden, Harderwijk, 1225 Hire, 1331 Hyrde: weide voor de kudde.

Hijken, Drenthe, beter Hiken, 1370 civibus de Hyken, van de Friese persoon Hike.

Hilderenberg, Booienhoven, 1440 Hilderberg, mogelijk van hilde: helling of van Hildiher.

Hille of De Hille, Zwevezele, 1140 de Hilla. Germaans hulja: heuvel.

Hilmahuis, Grootegast. 1320 Hilamahusum, Huis van Hille, Hilma of Hillema. Het oudst bekende voorwerk (boerderij) van het Cisterciënzerklooster Jeruzalem in Gerkesklooster.

Hilnaar, Wassenaar, 9de eeuw Helnere. Germaans halin: afhellend, haru: zandige heuvelrug.

Hilte de, Gieten, van hilditha: helling, ligt op een naar de Hunze glooiende streek. Maar er is nog een beek die Hilver heet.

Hilvarenbeek, Noord Brabant, 1157 Beke, 1207 Beke, 1304 Hildewaren beke, 1309 Bekensis in een Latijns handschrift, 1331 Beke sante Hildewardis: dus eerst gewoon beek en hier zou Hildeware, de dienstmaagd van de heilige Oda, een kerk hebben gesticht.

Hindeloopen, een Zuid Friese stad, Fries Hylpen, Hindelopen, half 8ste eeuw Hindahlop, Hintinloufe, in 966 Hindehlep, 1132 Hindelepum capella pertinens ad ecclesia, sancti Odulphi. Germaans hindo: hinde: hlaupi: loop, zie Engelse Hindlip, een doorgang of loopgat voor een hinde. Hierbij moet men denken aan een plaats waar de hinden sprongen, daarbij moet men bedenken dat de jacht op herten oudtijds daarin bestond dat men de kudden voor zich uit dreef tot ze van een hoogte omlaag moesten springen. Of van Angelsaksisch hynden; gemeente, loop, water.

Hildernisse, Bergen op Zoom. Uit hil (hoger gelegen land in een lager gebied) en nisse (Middelnederlands: landtong, vergelijk Noors “nes”: landtong, schiereiland). 1095, in een document van de Bisschop van Luik, waarin sprake was van een allodium de Hildenesen. De loop van de Schelde lag oorspronkelijk ruim 2 km naar het westen en vormde de grens met het Graafschap Zeeland. Hier lag de Wilde Moer. Daar werd turf gewonnen en moernering bedreven.Door de Sint-Felixvloed van 1530 werd de Wilde Moer door het water verzwolgen, en de Allerheiligenvloed van 1570 verwoestte ook het dorp. Men trachtte nog wel om door dijkverzwaring het dorp te behouden, maar uiteindelijk moest men het opgeven. Aldus ontstonden de Slikken van Hildernisse.

Hingene, Antwerpen, 1101 Hinken, Germaans hangi; helling, de woonplaats op de helling.

Hippolytushoef, op Wieringen, 1342 Ypolshof, 1396 Ecclesia beati Ypoliti: hoeve met grondstuk. Caesar maakt gewag van de Villa Cryptoricis die op Wieringen zou zijn gelegen welke naam door de eerste christelijken zendelingen met behoud van de klank in die van de heilige Hippolytus (gestorven 258) is veranderd.

Hocht, Texel, is verkorting van hoogte.

Hocht, Lanaken, 952 in pago Huste, 929 in comitatu Huste, 1221 Hochte, 10de eeuws graafschap, huste zal dan wel een foute spelling zijn, hufte doet denken aan heup, eigenlijk kniebuiging.

Hodenpijl, Schipluiden, Honpijl, vorm van hohen: hoge en paal.

Hodonk, Leuven, hoog gelegen donk.

Hoef betekent hoeve.

Hoeven, Noord-Brabant, (hoeve = 12 (oude) bunder (is 15,5 ha) = oppervlaktemaat en de basisoppervlakte voor een boerderij. Korte Bunder en Tachtig Bunder zijn voorbeelden van veldnamen genoemd naar oppervlaktematen.

De Hoef, Eersel, Someren, Hoef, Sint Hubert, Werkendam, De Mierden. De Hoeven, Heusden.

De Hoeve, Friesland. Op een kaart van 1646 was het gebied alleen nog maar heide. Niet lang daarna worden er aan de Noordwolderweg twee boerderijen gebouwd, de Oosterhoeve en de Westerhoeve. Op een kaart van grietman Willem Van Haren uit 1698 zijn beide boerderijen te zien. De boerderijen en het gebied rond de boerderijen worden ook wel Vinkegahoeve en Steggerdahoeve genoemd, omdat deze boerderijen dicht in de buurt van Vinkega en Steggerdalagen.

Hoegaarden, Hoegaerden, Vlaams Brabant. 1013 Huguardis villa. Germaans Huga: van de Hugas, wardum: wacht, uitkijkpost. de datief meervoud op um kan men verbinden met een tweestammige Germaanse naam, namelijk hugu + ward. Hugu betekent “verstand, denkende geest”. Het tweede lid ward is een stam die beschermen betekent. Zo kan de naam Hoegaarden gereconstrueerd worden als Hugwardum tot Hoegaarden. Hoegaarden betekent dus oorspronkelijk “bij de mensen van Hugu-ward.

Hoei, Frans Huy, Waals Hu, bij LuikNaam naar de oude (Keltische) riviernaam Hoio.

Hoeilaart, Vlaams Brabant, 1186 Holar. Germaans hauha: hoog, hlaeri: bosachtig moerassig terrein. Dit laar wordt gevormd door de bovenloop van de IJse, zodat hoog hier een relativiteit uitdrukt ten opzichte van het lager gelegen laren, ligt in een inzinking.

Hoek, Terneuzen, 1212 Hoec. Germaans hoka: hoek, de hoek van het land van Axel en Neuzen, wordt aan noord en zuidkant omspoeld door de Oude Leie.

De Hoek, Haarlemmermeer. De Mierden, Sint Anthonis.

Hoeke, Maldegem, 1252 Houcke; hoek.

Hoelbeek, Haspengouw, 1173 Holobeken, 1178 de Holebeken, Hulobeken. Germaans hula: hol, in een ravijn gelegen, baki: beek.

Hoeleden, Kortenaken, 1232 Holede. Germaans hauha: hoog, hlipa: helling of oud Nederlands hol, land met holtes.

Hoel, Hoelem, Wieringen, zou van holm: eiland, kunnen zijn.

Hoenderboom, Heeze, 1172 Honreboom. Germaans ? bauma: boom, afsluitboom.

Hoenderloo, Apeldoorn, 1844 Honderloo, bosje op hoge zandgrond en hoenders zoals korhoen of patrijs. Het dateert van 1820 en is ontstaan waar Ottho Heldring, de predikant van Hemmen, een waterput liet graven en een school bouwen.

Hoenkoop, Utrecht, 1122 Hoernkoop, is een gekocht stuk land door een zekere Hoen.

Hoenlo, Olst, 1230 komt al een Albertus de Honlo voor, 1310 Hermanus Hunloe, 1437 Hoenlo, 1458 Hunlo: hoge bos.

Hoenzadriel, Maasdriel, 709 Hunsate, Hunseth, van hoen, oud woord voor modder, moeras, niet van Germaans Huna: van de Hunnen, sati: verblijf.

Hoepertingen, Borgloon, 1139 Hubertinges of Hubertingis in verfranste vorm, Germaans Huhuberthingum: bij de mensen van Hugubercht, Huhuberth of Hubert. (hugu: verstand, bertha: schitterend)

Hoeselt, Belgisch Limburg, 1066 Housle, 1155 Husle, huis en lo: bos.

Hoetsel, Zomergem, midden 11de eeuw Hudeslo. Germaans Hudas lauha: bosje op hoge zandgrond, van Hudo.

Hoevelaken, Nijkerk, verkort tot Hofla in 969, 1132 terra Hoflake, 1132 terra qua vocatur Hovelaken, 1282 Hoevelaecken: naar het grenswater de Laak, een woord verwant met Leek: lekken, die bij een hoeve lag. Het had een kasteel die in 1410 door hertog Reynold versterkt werd.

Hoeven, Halderberge, 1282 centrum hovas seu mansos wastinae, een groep van boerderijen.

Hoevenen, Stabroek. Germaanse hofa; boerderij, hof.

Hofstade, Vlaams Brabant, 1096 Hofstade. Germaans hofa: boerderij, stadi: plaats. Midden Nederlands hofstede: grond waarop een huis staat, stond of kan staan.

Hofstade, Oost-Vlaanderen. Idem.

Hofgeest, Velsen. Hof op een een geest of gaast;hoge zandrug.

Hogne, (Namen) of in Aye (Luik) van Germaans hunja: hoogte.

Hoogelande, Walcheren, 1189 in Hogeland. Germaans hauha: hoog, landa: land.

Hogelkamp, Zaanstreek, van hogel: heuvel en kamp.

Hoogeloon, Brabants Loon, Bladel, 1186 Lon, 1207 Loen. Germaans lauhum: bosje op hoge zandgrond.

Hockelbach, Hendrik-Kapalle, 915 Hukelach. Germaans hugila: heuvel, baki: beek.

Hoksent, Eksel, 710 Hoccascaute, Hoccascaute. Germaans hugna: wild zwijn, zie oud Engels hogg, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein.

Holie, Holy, deel van de naam Holierhoekse polder, van Hooilie of Hooilede: wetering waarlangs het hooi vervoerd werd.

Holiesloot, Holysloot, Amsterdam, wel van Holie en sloot, maar in 1343 Holensloot, 1617 Hollesloot, dan met hol: laag gelegen?

Holk, Nijkerk, 1434, 1534 3n 1608 Hollick, 1648 Holck, zou afgeleid kunnen zijn van Holwijk en dan op een laag gelegen plaats duiden.

Hollandscheveld, Drenthe. Het eerste pand aan het Hoekje werd gebouwd in 1728. Het lint liep door het bezit van de Hollandsche Compagnie. Het veld van de Hollandse Compagnie werd het Hollandse of Hollandsche Veld genoemd.

Hollebalg, Hippolytushoef, eigenlijk laagte tussen de hoogten van Westerland en Hippolytushoef.

Hollebeke, West Vlaanderen 1185 Holebeca, 1201 Holebeccha,: Germaans hula: hol, in een ravijn liggend, baki: beek. Net zoals Hollebeke in Oost Vlaanderen in 1166 Holebeca

Zo ook Hollebroek, Tielt, 1187 Holbroch, idem, dan met broka: moeras.

Hollesloot, Zaandam, zo genoemd omdat het water voor de indijking van de IJ zeer onstuimig kon zijn.

Hollum, Ameland, 1585 Holm, van Noorse holmr: eiland. Zo ook Holm.

Holte, Stadskanaal. Holt; hout, bos.

Holten, Salland. Wel van holt; hout, bos. De nederzetting aan een hoek van de Holterberg werd Dijkerhoek genoemd.

De Holm, Leek, Noors holmr; eilandje, zandige hoogte. Vergelijk in Groningen de straten Munnikeholm en Schoolholm

Holthe, Beilen,1298 domus.. in Holt; betekent hout en bos. Zo ook Holten. Ook Holtenbroek, Zwollerkerspel, 1515 Holtenbroick, dan met moeras.

Holtheme, Hardenberg, 1388 en 1406 Holtheem, 1545 Oltheem: heem of woning in het bos.

Holthone, Hardenberg, 1600 Holt Hoen, van holt en ho: hoog, een met bos bedekte hoogte. Zo ook Holthone, Gramsbergen.

Holthuizen, Brummen, 1059 Holthusen. Germaans hulta: bos, husum: huis.

Holthuizen, Haaksbergen werd in de middeleeuwen reeds vermeld als Holthusen (vóór 1497)

Holtien, Drenthe. Drents holt; bos.

Holtinge,1438 besiden Holting essche, Holtingerveld, Havelte, zal wel afgeleid zijn van de Friese naam Holte.

Holwinde, Uithuizen, hol; laag als in Holwierde, Delfzijl, of half? En winde met oud Engels gawind: wat een gebogen vorm heeft, wending, het wordt namelijk aan de oostkant door water ingesloten.

Hombeek, Antwerpen, 995 Honbeke. Germaans hunu: honingkleurig, bake: beek.

Hombroux, Liege, Luik. Germaans hain; zegge, broka; broek, moerassig gebied.

Hommert, Limburgs De Hoemert, Schinnen, kan ontstaan zijn van Hoenberg en dan op hoge heuvels duiden.

Homoet, Overbetuwe, komt voor in een oorkonde van 4 oktober 1347 waarin de hertog van Gelre ridder Jan van Homoet aanstelt als ‘’ambtman en regter’’, 1386 Homoit, van ho: hoog, en mede, made: weide.

Honderd, Loppersum. De naam verwijst naar de oppervlaktemaat hont of honderd. Een hont stond gelijk aan 100 Groningse roeden en omvatte dus 16,72 are.

Hongerige Wolf, Oldambt. Wel genoemd naar een herberg.

Hoogemeeden, Zuidhorn. Hoge hooilanden of made. Erbij liggen de Lagemeeden.

Hooglede, West Vlaanderen, 847 Ledda, 1187 Leda, 1218 Holeda. Germaans hauha, hoog, hlipa: helling. Het ligt bovenaan een steile helling.

Hondsbos, van hond: dat honderd roeden betekent, vandaar gebruikt voor stukken rietland van die grootte, roede is ruim 14 vierkante meter. Het dorp Hondsbos dat in 1421 door de zee verzwolgen werd en waarvoor Petten in de plaats is gekomen.

Hondsdijk, Koudekerk aan Den Rijn, zal wel komen van hond en dijk, mogelijk is zoals vroeger gebruikelijk was daarin een levende hond begraven.

Hondsrug, zie Duitse Hunsruck die in 1074 Hundesrucha heette. Men heeft bergen vaak met dieren vergeleken, hier met een hond.

Honesch: Wierden en onder Haaksbergen betekent hoge es.

Honkoop, Oudewater, 1308 Hoencoep, een koop of gekocht land van een man die Hoen heette.

Hontenisse, Hulst, is een nes of landtong in de Honte, naam van de Wester Schelde.

Hoogeveen, Meppel, is het hoogveen. In 1792 ’t Hoge-Veen, is rond 1626 gesticht door Roelof van Echten om de hoge venen te ontginnen.

Hogeveen, Alphen aan den Rijn, Hoogeveen, Nootdorp, ligt naast Nieuwveen.

Hoogzand, Fries it Heechsân, Friesland. Ligt op een zandige rug.

Hoogezand, Groningen,1618 Hooge Sandt, het hoge zand.

Hoogcruts, Eijsden-Margraten, in 1553 S. Crucis prope Slenaken.

Hooghalen, Drenthe. Tot de 18de eeuw werd er nog geen onderscheid gemaakt tussen Hooghalen en Laaghalen. Laaghalen is waarschijnlijk een middeleeuwse afsplitsing van Hooghalen. Beide dorpen maakten onderdeel uit van de boermarke van Haelen en zou afgeleid kunnen zijn van afgelegen nederzetting en/of uitgedroogd schraal land.

Hoogmade, Leiden, betekent hoge weide.

Hoogstade, Alveringem, 857 Hostede. Germaans hauha: hoog, stadi: plaats, plek. Ligt op een geringe verhevenheid.

Hoogstraten, Antwerpen, is de hoog gelegen straat.

Hoogvliet, Rotterdam. In vroeger eeuwen Oedenvliet, Oudenvliet en Odenvliet genoemd, dateert van 26 mei 1326. Is genoemd naar Oda (Oede) van Putten, middelste van drie dochters van Heer Nicolaas III van Putten en zijn vrouw, Vrouwe Aleida van Strijen, die dit gebied als bruidsschat meekreeg bij haar huwelijk in 1315 met Willem IV van Horne.

Hoogwoud, bij Hoorn, Holt-alde, 1289 Hoechhoutswouder, 1312 Houchoucwoude, 1343 Hogoutwoude, 1396 Hogherswoude: woud en oud dat hoog gelegen is.  1728 Hoogtwoud, kroniek van Medemblik zegt dat het eerder Dynterus heette en Hontwoude waar de n wel een verbastering is van de u.

Hooidonk, Nuenen, 1146 Hodunc, 1242 Hodunc, 1332 Hoedonc. Germaans hauha: hoog, dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Hool, Nuenen. Hool; hol, laagte, moeras. Hool, Laarbeek.

Hoonhorst, Putten, 1225 Honorst. Germaans hauha: hoog, hursti: beboste opduiking in moerassig terrein.

Hoofddorp, Haarlemmermeer. Na de drooglegging van de Haarlemmermeer (1849-1852) werd in 1853 besloten om twee dorpen te stichten. Deze twee dorpen, Kruisdorp en Venneperdorp, waren in het midden van de polder gesitueerd. In de gemeenteraadsvergadering van 12 november 1868 werd besloten het toenmalige Kruisdorp voortaan “Hoofddorp” te noemen. Er bestond namelijk al een Kruisdorp in Zeeland. In hetzelfde jaar werd Venneperdorp omgedoopt in Nieuw-Vennep. 

Hoop Maria, Haaksbergen, 1188 domus dicta Hop. Germaans haupa: hoop, stapel.

Hoornaar, land van Arkel, van hor: modder, moeras.

Hoorzik, Kerkdriel, van hore: modder en slik.

Hoosden, Sint Odilienberg, 918 Hustine, 11de eeuw Hosdinon, net zoals Heusden.

Hoptille, Littenseradeel, is een tille; brug over een hop: inham.

Horik, Nederweert, mogelijk van hore: modder, slik.

Hornhuizen, De Marne. Hornhuizen is vermoedelijk ontstaan als een dochternederzetting van het verdwenen dorp De Houw in het kerspel Leens. 1247 Howerahusum, 1375 Horahusum , ca 1475 Horhusum, 1563 Hoerhusen; de nieuwe huizen van De Houw en dus niet: huizen in de hoek (horn) een andere uitleg zou de naam het Oudfriese woord hore (‘slik’) bevatten.

Horpmaal, Heers, 1067 Horpala, 1114 Horfale. Germaans hurwa: modder, malho: zak, verlaging of van paal: plas

Horssen, Gelderland, 1242 de Horsne, 1280 Hursen, 1322 Hursin, kan van horswin: paardenweide.

Horstwaard, Kortenhoef, 1220 Hurstwerthe. Germaans hursti: beboste opduiking in moerassig terrein, waripa: riviereiland.

Horstwijk, Eibergen, 1188 Horstwic, horst: struikgewas en wijk.

Houtave, West Vlaanderen, 1003 Holtauwa, 1201 Houtawa. Germaans hulta: bos, agwjo: aan water gelegen landstuk.

Houten, bij Utrecht, op bastaard Latijns Haltna, in lijst van Utrechtse kerkgoederen van bisschop Otto van 1228 of 1226 Halten, 1396 Houten: bos, hoewel de oude vormen als Haltna daar niet naar verwijzen.

Houtert, Gemert, komt van hout.

Houthalen, Helchteren. Germaanse holt; hout, halha; bocht in of van het hoogland.

Houtrak, Halfweg, 1064 Holtreca. Germaans hulta: bos, raku: recht gedeelte, meestal van een vaarwater.

Houtrijk en Polanen, bij Haarlem, ook Halfweg geheten omdat het tussen Haarlem en Amsterdam ligt. Het Huis ter Hart is alzo genoemd naar een hert in de gevel was oudtijds een jachthuis van de heren van Polanen. Zwanenburg is in 1654 gesticht als gebouw van Dijkgraaf en Hoogheemraad van Persijn. 

Houtvenne, Hulshout, 1435 Houtven; bos aan een uitgeveende plas.

Houwerzijl, Groningen. Howersile uit 1375. De naam is waarschijnlijk ontleend aan het wierdedorp De Houw bij Leens. Het komt mogelijk van het Oudfries howa, dat ‘hoeve’, ‘aandeel in een hoeve of gemeenschappelijk land’ betekent, hier in combinatie met het woord zijl (‘sluis’).

De Houw, Leens. Eind 10de eeuw De Houa en in Hova.

Hovorst, Zandhoven, van ho: hoog, vorst.

Hubbelding, Delden, 1188 domus Huboldinc. Germaans Hugubaldinga: toebehorend aan Hugubald. (hugu: verstand, balpa: koen)

Hucht, Neerijnen, is net zoals Hocht een vorm van hoogte of hoogland. Zo ook De Hucht, Ulrum.

Hugt, Ruinerwold, 1429 in der Huucht up Buddyncwolde, is een vorm van hoogte.

Hugten, Sterksel, 1172 Hugeten ten Raden en Hogeten ad Rotam, de hoogten.

Huffel: heuvel. Op heel wat plaatsen in België. Steenhuffel (Vlaams-Brabant). Huffel in Loenhout, Tnh. (Antwerpen), Linkebeek, Opwijk (Vlaams-Brabant), Wieze, St.-L.-Houtem (Oost-Vlaanderen).

Huijbergen, Huibergen, Woensdrecht, Germaans hoi; waterig gebied, bergen; heuvels, of van huib: van de persoon Huibert of van huip: uil.

Huilaart, Wichelen, 1388 Ulare, 1564 Hular, mogelijk van uil en laar: weideplaats.

Huinen, Putten, ook Heunen genoemd, 1339 Hunen, met de waternaam Hunnepe van hune; veenkleurig, bruin, van huin: drassige grond, zie Hunderen, Twello, 959 villa Hundere, en Hunne, Deventer.

Huinhoven, Perk, 1179 Hughehova. Germaans Hugan hofa: boerderij van Hugo. (hugu: verstand)

Huins, Fries Huns, Littenseradeel, eerder Huynghe, Hynnynghe: van de persoon Hunno, Hundo.

Huisduinen, Den Helder, 8ste eeuw Hosdinum of Hosdinium, 9de eeuw Husidina, wel van duinen. Kroniek van Medemblik zegt dat het in 1129 Oudendorp heette.

Kleine Huisjes, Groningen. Daar staan alleen maar arbeidershuisjes, geen grote boerderijen.

Huiskebuurt, Schagen. 1538 Heunskebuijert, 1587 Heijskebuijert; buurt van Heuns.

Huizen, Noord-Holland. Naar de overlevering omdat het als eerste in het Gooi dat stenen huizen had.

Huizinge, Loppersum. Het wordt al in de 9de  eeuw genoemd in een goederenlijst van de abdij van Fulda, samen met Middelstum. Oude namen voor het dorp zijn ‘Hustinga’, ‘Husdingun’, ‘Husdongon’, ‘Husdungum’, ‘Husdingen’ en ‘Huizinghe’. De betekenis is afgeleid van ‘dinge’ of ‘dynge’ (“braakliggend land” of “nieuw ontgonnen land”) en ‘hûs’ (huis; geslacht).

Huijgevoort, Huygevoort, Noord-Brabant. 1331 kopie 17de eeuw Hugenvoort (?), 1390 Hugenvoirt, 1542 Hugevoirt, Hoegevoert, ca. 1870 (Kuijperkaart) Huigvoort. Voorde; doorwaadbare plaats, van de persoon Hugo.

Huldelingen, Haspengouw, 1218 Huldelinken, 1130 Hundelingen:. Germaans Hulpilingum: bij de mensen van Hulpilo. (hulpu: geneigd)

Huldenberg, Vlaams Brabant, 1140 Hyldeberg. Germaans hulou: neigend, hellend, berga: berg, een berghelling.

Hulk de, is een huis en herberg in Hoorn, op een hoek van een vaart-driesprong, buurtschap bij Scharwoude, kan van hulk: vaartuig zijn vanwege de trekvaarten daar.

Hullen, Roden, betekent de hoogte.

Hulsink, Lochem, 1188 Hilzinc. Germaans Hildtsinga: toebehorend aan Hidtso.

Hulten, Gilze en Rijen, 1293 Hoelten, ook vaak Holten, uit holt: in de bossen. Of van heul tot hult; graven

Humbeek, Vlaams Brabant, van hun: moerassig land en beek.

Humcoven, Ulestraten, Limburgs Humkove, van Humminghoven, hoven of hoeve van Humbercht.

Hunderenveld, Sint Agatha Berchem, 1164 Hunchersfelt, 1172 Hunckervelt:. Germaans unkwizas: (midden Nederlands en midden Hoogduits unc) ringslang, feldu: woest land, heide of veld van Hungar.

Humsterland, Groningen, 786 in pago Hugumarchi, Hugmerchi of Hugumarchi, 828 Hunemerk dat het van de Hugones is, een woord van de Franken voor de Chaucen die hier gewoond hebben, marko: grens, grensstreek. Hugmerthi, Hugumarchi of Hugmerki betekent de marke van Hugas. Hugas is een oude naam voor de Chauken die in de Romeinse tijd ten oosten van de Eems woonden en wellicht ook in Groningen.

Hundeslo, Alsemberg, 1138 Hundeslo. Germaans hundas, hond, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Hunik, Arcen, wel van Gallisch Romaans Huniacum: van de Germaanse persoon Huno. Zo ook Hunnik in Eibergen.

Hunnep ter, Deventer, 996 Hunnepe, 1209 Honepe, 1255 in Horst apud Honepe, 1310 de Honip, waternaam verbonden met hun: modder, laag drassig land.

Hunneschans, Gelderland, is vermoedelijk in de tiende eeuw gesticht door de graven van Hamaland als bewaking van de handelsroute vanaf de Veluwe naar de Noordzee. De naam is geen verwijzing naar Hunnen maar mogelijk naar “HÅ«nen” ofwel Saksen

Hunze, Drenthe en Groningen,1309 Hunesa, mogelijk van hun: sterk, krachtig. De beneden Hunze was ooit een breed en machtig water waarin de vloed ver binnen dringen kon.

Hunsingo, Gronings Hunzego. Half 8ste eeuw, in pagus Hunusga en Hunsegalonde. Genoemd naar de rivier de Hunze, met go of gouw; streek.

Hupsel, Eibergen. Genoemd naar de boerderij Scholte van Hupsel.

Hurk komt wel van midden Nederlands hoornink, hornic: hoek, of van Horwik en dan van hore: modder en wijk, vicus, zie Horick in Limburg.

Hurpesch, Mechelen, 14de eeuw Hortpes, Hortpesch of Hurtpece, van Frans heurtebise, heurter; botsen, bise; gure noordenwind, of van hore: modder en pesch of pas, van Latijn pascuum: weide.

Hurwenen, Bommerlerwaard, 1320 Harwynen, 1327 Horwinen, van winne: weiland, of van harwa: vlas of van hore: modder.

Hushoven, Weert, Limburgs Husseve, heeft men in verband willen brengen met de Limburgse naam van de aardmannetjes, hussen wat men ook ziet in Hussenberg bij Geulle, Limburgs de Husjeberg.

Husmiet, Cadzand, zo in 1190. Germaans husa: huis, maedwo: alluviaal land vooral in zeekleigebied.

Hussel, Putten, 855 Hotseri. 12de eeuw Hezzere, Huozzere. Germaans ? haru: zandige heuvelrug.

 

I

Idzega, Fries Idzegea, Wymbritseradeel, 1132 Eddegghe, 1245 Edeswald, 1496 Idsegae, Germaans Iddas: van Iddo of Idso, walpu: sompig bos vooral in zeekleigebied. Zo ook Idsegahuizum, Fries Skuzum. 1482 Ydzeghahuysum. Ook Idserdaburen en Idskenhuizen.

Ieper, Frans Ypres, Ieperen, West Vlaanderen, 1066 Iprenses en Ipera. Genoemd naar de rivier de Iepere, later Ieperlee, van de Keltische riviernaam Ipara.

IJbeking, Groenlo, 1188 domus Ybekinc. Germaans Ibbikinga: toebehorend aan Ibbiko.

IJdoorn, Amsterdam, eerder IJoord: de aan de IJ gelegen plaats of eerder: een in het IJ uitstekende landtong.

IJlst, Fries Drylst, Sneek, ook Drilst genoemd, 1313 ecclesia S. Mauricii de Ylike, 1315 Yhlike, 1377 van der Ylse, 1399 van Trils, vander Yltze: mogelijk aan de laki: leek of meer, de Ee waterloop.

IJmuiden, Velsen; mond van de IJ, is ontstaan na het doorgraven van Holland op zijn smalst die toen maar een paar kilometer breed was en de eerste spade werd in de grond gestoken op 8 maart 1865 en november 1876 werd het kanaal voor scheepvaart geopend. Uitgang muiden betekent riviermond, zie IJsselmuiden, Genemuiden, Arnemuiden etc.

IJslumburen, Harlingen, Fries Ieslumbuorren: Germaans burja; woning, kot, woonplaats van Islo.

IJssel, 893, flumen magnum dysla, 973 Ysola, 997 Isula, 1258 Hysula, 1281 IJsele, 1293 Ycele,

IJsselmonde, Rotterdam, 1072, Islemunde. Germaanse waternaam Isalo, munpjan: monding. Ligt aan de monding van de Hollandse IJsel.

IJsselmuiden, Overijssel, 1133 Islemuthen, 1332 Yselmuden, aan de mond van de Almere. Ligt nu aan de monding van de Gelderse IJsel.

IJsselstein, Utrecht, 1279 Ysselsteyn: stenen burcht aan de IJssel, in Latijn Iselstadium, met een slot van dezelfde Duitse naam Stein: steen, meest voor een stenen huis, een kasteel. Het heette eerder Eiteren, in de 10de eeuw Aiturnon.

IJselstein, Ysselsteyn, een veenkolonie in Limburg die genoemd is naar een minister van IJsselsteyn, de spelling werd aangepast om verwarring te voorkomen.

IJzenbeek, Belgisch Brabant, 12de eeuw Hisenbeche, beek van Iso.

IJzendijke, Zeeuws Iezendieke, Oostburg, 1046 Isendike. Germaans Isan dika: dijk van Iso.

IJzendoorn, Ochten, 855 Isandra, 1088 Isendra, 1281 Ysender. Oud Germaans waternaam Isandro: snel stromende, doorn aangepast aan dro. Zie IJzer, stroom in West Vlaanderen, 846 Ysera.

IJzerlo, Aalten, bosje met mogelijk ijzeroer in de grond.

Ikama, polder, Groningen is net als Ikum afgeleid van de Friese persoonsnaam Iko.

Illikhoven, Echt-Susteren,1118 Ellenchoven, 1230 Eellenchoven: hoven of hoeve van Ello.

Den Ilp, bij Ilpendam, 1347 Illip, genoemd naar het gelijknamige water. Ilpendam is de dam in de Ilp, in de 12de eeuw werd er een dam aangelegd.

Imbosch, Veluwe, imme: bij, die hier gebracht werden als de heide bloeide.

Impe, Oost Vlaanderen, 1108, Impa. Ongetwijfeld de oude naam van de Molenbeek omdat aan de overkant Overimpe ligt.

Ingen, Lienden, 1026 Heingen, Heiningen, 1227 de Ingenhe, 1317 parochia de Inghen, van eng: weiland of van hangim; bij een helling. Ook wordt gedacht dat Heiningen niet helemaal de plaats Ingen is en dat Ingen pas rond 14de  eeuw wordt genoemd. De plaatsnaam zou dan mogelijk afgeleid zijn van Ingeborg, een godheid van de Noormannen of mogelijk van het geslacht Ingenhe uit de 13de  eeuw.

Iniaheide, Tietjerkstradeel. Iniaheide was ooit de naam van een hoge zandrug. De naam verwijst naar de Lyts Inia State, een zogenaamde ‘slotplaats’ met brede gracht.

Ipegat, Balmahuizen, kolk van Okswerd, wel van Fries iepengat: open gat, een gat in de dijk waardoor de kolk ontstaan is.

IsseltYsselt, ten noorden van Amersfoort, een heerlijkheid met een kasteel in Eemland waar Michiel van Isselt afkomstig is die getuigt dat Isselt de heerlijkheid van zijn voorouders is geweest.

Itens, Littenseradeel, 1381 Ytzinge, Friese vorm van Itinge: mensen van Ite of Yte.

Itterbeek, Vlaams Brabant, 1176 Itterbecca, Itrebecche; baki; beek, itter van Keltisch itara: snel stromend?. Zo ook Itteren, Maastricht, dan zonder beek.

Opitter, Belgisch-Limburg, 1143, als Itera et alia Itera quae dicitur nova (Itter en Nieuw-Itter); dit zijn Opitter en Neeritter.

Itter, Frans Itrre, Waals-Brabant.

Izenberge, West Vlaanderen, 1142 Isenberga: berg; schuilplaats van Iso.

 

J

Jaarsveld, Lopik, veld van de persoon Jaar.

Jabbeke, West Vlaanderen, 988 Getbecca, 1003 Iatbeka, van gatja, afleiding van gat en beek. Zo ook Jabeek, Limburgs Joabeek, 1144 Jabeche, van Quabeekse Grub die nu weer bovengronds loopt.

Jagerswijk, Groningen. De wijk waaraan het buurtje ligt is oorspronkelijk aangelegd door kolonisten uit Joure de oorspronkelijke naam was Jouwerswijk, in het Gronings werd dat Jauwerswiek, waaruit Jagerswijk gevormd werd.

De Jammer, Marum; afgeleid van rampspoed.

Janssenstichting, Ooststellingwerf. In 1899 heeft de heer Peter Wilhelm Janssen 40 ha. heidegrond bij Waskemeer opgekocht en dat gebied ontgonnen. Er zijn ook Janssenstichtingen bij Nijbeets en Oudehorne

Jardinga, Ooststellingwerf: afstammelingen van Jard, Jaert.

Jarrens, Leek, bevat het Friese woord jarren, jarde: gaarde.

Jeker, Frans Geer, Haspengouw, 929 Gerbac, 1034 Iecoram, mogelijk van gaiza-baki: rennende beek?

Jesseren, Borgloon, 1079 Jesseram of Jesurena; nederzetting in een vallei?

Jette, Brussel. (Jette-Ganshoren) Vroeger ook Sint-Pieters-Jette. Naam uit de wellicht Keltische waternaam Jatia, dat uit jat; schitterend, veelkleurig,

Jetting, Harlingen Friese naam voor een watergeul jet: gat.

Jipsinghuizen, Gronings Jposenhoezen, Vlachtwedde, afstammelingen van Jipse, huizen. Zo ook Jipsingboermussel en Jipsingboertange.

Jisp, bij Purmerend, 1328 Gispe, 1344 Gyspe, Ysp, 1438 Jhispe,  Jhisp: gistend of borrelend water, de onstuimige rivier, zie Den Ilp.

Jonkersvaart, Marum. Naar Ferdinand Folef von Innhausen und Kniphausen, de (‘dolle’) jonker van Nienoord die dit kanaal eind 18de  begin 19de eeuw heeft laten aanleggen ter ontginning van het veen. Naar zijn vrouw A.M. Graafland is een zijtak van de Jonkersvaart, het Graaflandsdiep, genoemd. De naam wordt echter tegenwoordig als Gravelandsewijk gespeld (een wijk is een watergang die dwars op een kanaal staat).

Joppe, Gelderland. Genoemd naar het Huis ’t Joppe dat wel genoemd is naar Joppe van Baar die in 1616 is overleden.

Joure, Fries De Jouwert, bij Heerenveen, 13de eeuw Jeure, 1466 opter Heuwera: van Fries hiowere, hjouver, hjouwer, jouwer: haver, vergelijk Jouwerkamp bij het dorp. Of een verkorting van Jourwaert dat in 1386 als Ewerwerthera, Ewerwert vermeld wordt en dan te vergelijken is met Jorwerd.

De Jouwer, Grootegast. Waarschijnlijk afgeleid van Friese woord voor haver.

Julianadorp, Noord-Holland. Tot de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal in 1825 heette het gebied waar nu Julianadorp ligt Buitenveld. In verband met de geboorte van kroonprinses Juliana der Nederlanden op 30 april 1909, werd aan koningin Wilhelmina in oktober 1909 gevraagd of het dorp de naam Julianadorp mocht voeren. Binnen 14 dagen kreeg de aanvrager, mr. P. Loopuyt (kleinzoon van de eerdere eigenaar), toestemming om het dorp deze naam te geven. 

De Kooy, Den Helder, Noord-Holland. Het gebied waar De Kooy ligt was een zandheuvel in een buitendijks gebied. Op de nol was een kwelder waardoor het de naam Quelderduin of ‘t Quelderen kreeg. In 1733 staat er een eendenkooi op het Quelderduin en in 1789 ook een hoeve Quelderbeek.

Jurbeke, Frans Jurbise, van goor en beek en betekent dus een beek in een moerassige streek.

Jutphaas, Utrecht, 1165 Iudifax, 1172 Judifas: bezet met taaie grassoort, onzeker, zie Vasse. Wordt genoemd in 1165 in een open brief van Keizer Frederik I als Iudifax

Jutrijp, Fries Jutryp, bij Sneek, 1496 Jaetryp, 1505 Jortryjpr ijp: over of smalle strook hard land van Jort of Friese persoon Jutte.

Juursemakluft, Zuidhorn. Iursema staat op een gevelsteen van de kerk van Grijpskerk uit 1612. Naar de persoon Juurse of Juurd; kluft; onderverdeling van plaatsen of een wijk. Een kluft is in Noord-Holland en op- of afrit van een dijk.

 

K

Kaag, bij Leiden, 1573 Ceghe, 1639 Kaech: kaag is de Friese vorm van of koog: een smalle strook onbedijkt land, een kade.

De Kaag, Spanbroek.

Kaandorp. Heiloo. 1640 voor als Caendorp. Voor de oorsprong van de naam wordt vaak gedacht dat kaan of kane net zoals Middellaagduits kane ‘boot’ betekent. Het lijkt echter waarschijnlijker dat kaan de Friese vorm van koon ‘bult’ is, aangezien kaag ‘buitendijks land’ zich op precies dezelfde manier verhoudt tot koog. De buurtschap zou dan net als Bollendorp zijn vernoemd naar een heuveltje in het landschap, en bovendien herinneren aan het Friestalige verleden van Noord-Holland.

Bollendorp . Heiloo. Bollen verwijst naar de oude benaming bolle, wat een heuvel op geestgrond betekent en lijkt op een terp.De plaats bestaat ook langer dan er bloembollen worden geteeld. In de tiende eeuw komt de plaats al voor als ‘Bollunthorp’. In dezelfde tijd was er een tweede kern bij Bollendorp, ‘Suetan’ of in het Latijn ‘Smithan’ geheten. Deze kern is uiteindelijk verdwenen of opgegaan in Bollendorp.

Kaarschot, Zundert, 1279 Karlschot, 1337 Karlescot en Karlscot; schot of afgeschoten ruimte behorend aan Kar(e)l, misschien ook aan een boer, vergelijk midden Nederlands kaerle: kerel, of van kaar; teenwilg.

Kaathoven, Noord Brabant, van kate of kote: kleine boerderij, hove; boerderij, hof, of van quaad, kwade hof, slechte grond.

Kaatsheuvel, Noord Brabant, wel van Ketshoeve, de naam van een herberg waar nu ongeveer de Efteling is of heuvel van Katso.

Kaarzele, Waregem (West-Vlaanderen). 1312 Caersele; Kaerle; kerel, Germaanse sali; uit 1 ruimte bestaand huis.

Kabel, Heerhugowaard. Naar de dialect uitspraak van kavel, die door kavelsoten was begrensd.

De Kade, Ede. Langs de veenkanalen ontstonden veenkades waar turf werd geladen.

Kadijk. Kadijk: lage dijk, kade. Plaats in Bergambacht (Zuid-Holland), Teteringen (Noord-Brabant), Hoofdplaat, Poortvliet (Zeeland en Voorst (Gelderland).

Kadijk, Amsterdam, is een woord voor lage dijk of smalle kade.

Kadoelen, Vollenhove, 1374 Qua-dolen, 1471 Quadoelen: daar doel de betekenis van greppel, grenswater, heeft betekent de naam het kwade of slechte water, wordt vergeleken met het Duits woord duele: inzinking, diepte, dan betekent het: gevaarlijke inzinking in de grond.

Kayaert, West Vlaanderen, van kei en ard: ploegland.

Kaffeberg, Kerkrade. Van cavatus mons; heuvel met stellinge hellingen.

Kaggevinne, Vlaams Brabant, 1301 Cagghenvinnamm 1317 Kaeghenvinne, 1321 Cagghe(u)vinne, 1526 Cakenvenne: ven, veen of poel, kagge, Middelnederlands cage; smalle dijk langs water, of van Kako.

Kalandeberg, Gent, 1208 Calandberch. Germaans kalando: koopliedengilde, berga: berg.

Kalberg; onbegroeide berg, West Vlaanderen of Maarheeze, 1348 Valeberghen: kale berg. Kalberg in Oostrozebeke (Waals-Vlaanderen), Kaalberg in Moorsele, Kalenberg/Kaaldenberg in Zarlardinge en St.-Blasius-Boekel (Oost-Vlaanderen). 2. Er is een Kallenberg in St.-Pieters-Leeuw (Vlaams-Brabant). 3. En er zijn nog (bijna) gelijkluidende plaatsnamen op diverse plaatsen in Nederland. Zo ook Kallenberg, Duitsland.

Kalenberg, Overijssel. 1313 Calumburg, Kaleberghe (1323), Callenburgh (1702), Calenburg (1717) en Calemberg (1815). Er wordt gezegd dat de naam van het dorp is bedacht door vluchtelingen en horigen uit een gelijknamige buurtschap bij Hoogeveen die in dit ontoegankelijke gebied hun vrijheid zochten. 

Kalishoek, Chaam. 1913 Calishoek. Van hoek ‘afgelegen bewoning’ en kalis ‘persoon zonder vaste inkomsten en verblijfplaats, armeluis’.

Kalken, Oost Vlaanderen, 1157 Calkine, 1190 Calchem: kalkachtige bodem, of van Kalekinion; nederzetting in de bocht van een rivier, de Schelde.

Kalkwijk, Hoogezand, is de naam van een wiek dat in de veenkoloniën een vaart betekent om turf naar het hoofddiep te voeren. Kalk kan wijzen op kalkbranderijen.

Kallo, begin 8ste eeuw, parvam insulam cui vocabulum est Chanalaus iuxta Scaldum fluivum, 845 Caloloo, 1071 Coleulo. Germaans kana, soort van boot, Noord Hoogduits kahn, als allerhande vaatwerk, het dorp ligt op een zwakke verhevenheid die de indruk van een omgekeerde boot of schaal kan maken, zie Kellen, Tiel, Canlers, Clenleu en Engelse Canley, Kenley, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Katlijk, Fries Ketlik, Heerenveen. Kat; arme grond, leek; water dat er door stroomde.

Kalster,  Leuven, calstren 1146-1152, kopie ca. 1265, calsterth 1216, van Germaans *kalbaz-sterta- ‘kalfsstaart.

Kalteren, Diever, 1209 Calthorne, 1481 Roerynghe goet Kaltheren. Germaans kalwa: kaal, purnu: doorn of koude hoek.

Kalvekete, Westkapelle, 1205 Calvaketa. Germaans kalbaz: kalf, midden Nederlands kete: kot, loods, kalverenschuur.

Kalverdijk, Schagen. 1288 Calverdycke, 1575 en 1650 Calverdyck,  1700 Caleversdyk, 1780 Calverdijk, idem, met dijk. 

’t Kalf, Zaandam.

Kameren, Bernheze, Noord Brabant, en Ter Kameren, Brussel, hiervan zijn de vormen in 1208 Conventus de Camera, 1212 Camera Sancte Marie, kamer betekende vroeger ook schuur, kleine woning.

Kamerhop, Ilpendam, van kamer: naam voor een landmaat en hop: inham.

Kamerik, Woerden, 1131 Kamerka, 1217 Kamerick: naar Kamerijk, de middeleeuwse naam voor Cambrai in Frankrijk waar een belangrijke bisschopszetel was. Wordt door Andras, bisschop van Utrecht, in 1130 Kamerk genoemd, ka: kade, mark of merk, Latijn marchia of marca: afgepaald land.

Kampen, Wissekerke, 976 Campan. Germaans kampum, van kampa, (hoog)vlakte, veld.

Kamp, Nuth en Bergen, Limburg, Kampershoek, Nederweert.

De Kampen, Friesland. Mogelijk naar een Romeins kamp genoemd, in 1640 was er een boerderij, de Campen.

Kampen, Overijssel, 1154 Kempin, 1227 tractum aquarum apus Campis, 1254 abbatisse et conventi beate Marie in Campen: veld. Romeins campania: (hoog) vlakte, veld. Na de verplaatsing van het klooster naar Assen werd gesproken van; in claustro Campi sante Marie in Ascen.

De Kampen, Hollands kroon.

Kampenhout, Vlaams Brabant, 1050 Campenholt. Daar onder Kampenhout het gehucht Kampelaar ligt is Kampen wellicht de oorspronkelijke naam van de plaats. Germaans kampum, van Romaans campus; kamp, en hout.

Kampveld, Ermelo, 1145 Camfelde, 1339 Campvelt. Germaans kampa: (hoog)vlakte, veld, feldu: woeste vlakte.

Kandelaar, Rotterdam. Genoemd naar een kichtbron bij herberg De Candelaar in de 17de eeuw. Of schepen die daar in het donker afmeerden te verlichten.

Kandries, Mark (Henegouwen), Kamdries in Hofstade (Vlaams-Brabant) en vooral de Kamdries/Kandries in Berg (Vlaams-Brabant). Candry door Franse spellingsuitspraak van Candrix?, een Dries (land dat om de zoveel tijd gewas droeg) in Edingen (Henegouwen), of van Kamdries; Dries in Hofstade.

Kanis, Kamerik. De naam komt van de hier in 1875 gevestigde herberg De Gerkeerde Kanis (voorheen In de Gekeerde Kanis), wat de omgekeerde vismand betekent.

Kanne, Belgisch Limburg, 965 Cannes, 1079 apud Kanne, 1157 Chanaphia, 1193 Canefia. Daar de plaats ligt aan de oude heerweg van Tongeren naar Maastricht kan men misschien denken aan Latijn caninus: weg, of kannen als bakaarde.

Kantens, Gronings Kannes, 1326 Canteze, 1371 Kantynse: afstammelingen van Kanto.

Kaprijke, Oost Vlaanderen, 1233 Caperic, 1248 Caprica. Gallisch Romaans Capriacum: toebehorend aan Caprius.

De Kar, Voorst. Genoemd naar de gelijknamige herberg in 1787 en genoemd naar de herbergier Albert Gerrits Karman.

Kasselaar, Herkenrode, 1216 Caslar, mogelijk van midden Nederlands cassel: kasteel?

Kasterlee, Antwerpen, 1244 Castrele, van Latijn castra, castrum: legerkamp, lee: grafheuvel, of van lauha; bosje op hoge zandgrond, zo ook Kasteren, Boxtel, 1173 Kyrcasterle, 13de eeuw Casterlo.

Kaster, West Vlaanderen, 1150 Castra. Romeins castra: kamp. Aan de Romeinse baan Kortrijke –Velzeke.

Kattendijke of Katdijke, ligt in de buurt van Kats, Zuid Beveland, 1214 Cattendinc. Germaans katton, katto: kat, wel een persono, dika: dijk.

Kattenburg. Plaatsnaam in Amsterdam, Beilen, Drenthe, en Leens, Groningen. Het ligt in een relatief laag gelegen gedeelte van De Marne, de naam zou daarmee kunnen samenhangen en verwijzen naar de katjes van de els, een boom die bij uitstek op natte gronden groeit. Een andere en betere verklaring is dat kat een verbastering is van kot (een klein, armoedig huis). In dat geval is het een niet meer als zodanig begrepen scheldnaam samengesteld uit twee uitersten: kot en burg (= kasteel). Kattenberg, Oirschot.

Katham, Edam: van de persoon Kat, ham: bocht, buitendijks land.

Kathoek, Avenhorn. 1745 Cathoeck, idem, met hoek.

Kats, Noord Beveland, 1204 Caths, zal wel van en persoonsnaam afgeleid zijn als Cats, is verdwenen. Heette in de middeleeuwen Suburchdike, nauw verwant met Souburg. Katshoek in Noord-Beveland bij de Zeelandbrug.

Katwijk, Zuid Holland. De stam der Katten uit het land verdreven hebben zich om de oude mond van de Rijn gezet en de naam van beide Katwijken is hiervan afkomstig. Katwijk aan de Rijn of Katwijk Binnen, bij Rijnsburg Maar kat kan ook een kot beteken, vorm van kade of een soort verdedigingswerktuig.

Katwijk, Noord-Brabant.

Katwijk aan Zee, Zou gesticht zijn door Agrippina, de vrouw van Germanicus, is door de zee verzwolgen. Waar Willibrordus uit Brittannië gekomen is wordt het huis ter Britten of Brittenburg genoemd. Dat zou zijn bij de monden van de Rijn waar een eiland lag met de naam Brittia. Dat grote eiland werd door 3 volkeren bewoond, Engelsen, Friezen en Britten en van Brittannië onderscheiden

Katwoude, Waterland, 1500 Catwoude, is misschien genoemd naar de ontwerper van het bedijkingsplan Maarten Kat, anders van kat: kot.

Kauwelaar, betekent wel kraaienbos.

Kaweide, Gemert-Bakel, zal wel een weide aan de kade betekenen of kraaienweide. Kapolder, Gulpen.

Keen, spleet, geul of smalle waterweg, zie Kortgene, Noord Beveland, 977 Curtgosum (of Goes?), 1217 Cortkeen en Cortekene, en Borrekeen, oude kreek in Zuid Beijerland, de Kene. Mogelijk ook Keent, Oss, 1247 Kyent.

Keer is genoemd naar een bocht in de Maas.

Keerbergen, Vlaams Brabant, 1079 Kyrberge, mogelijk een berg met ronde omtrek, Germaans kyr, ker, kier; struikgewas, merksteen?

Keinse, Schagen, 1319 Kaenze, Caense, 1388 Kaynse, 1537 Keijns, van keen: geul in buitengronden?

Keldonk, Noord Brabant, 1205 Cheldunc, 1332 Keeldonc, Germaans kalja, keil, kel: watergeul, en donk of dunga: zandige opduiking in moerasachtig gebied, of van keel, soort gras.

Kelmis, Frans La Calamine, Luik, 1483 Galmeiberg, bevat kelmijn: galmei, zink.

Kelmons, Limburg. Romaans calvum montum; kale berg.

Kemenade, Son en Breugel, naam voor huizen en erven, vergelijk midden Nederlands kemenade: verwarmd vertrek. Van Latijn caminus: haard.

Kempen, Noord Brabant, 1225 Kempene. Romeins campania: (hoog) verheven, veld.

De Kempkens, Noord-Brabant. Kleine kampen, ontginningen.

Kemzeke, Oost Vlaanderen, 1117 Kemesica. Gallisch Romaans Camasiacum: toebehorend aan Camasius.

Kerkhoven, Lommel, eerder Broek-Lommel. Werd gesticht door Joannes Franciscus van Kerckhoven.

Kerkhove, kerkhof, begraafplaats rond een kerk, (Oost-Vlaanderen) of Kerkhoven (Nederland en Limburg). 2. Kerkhove (Oost-Vlaanderen), Kerkhoven (Noord-Brabant, Nederland-Limburg, Belgisch Limburg).

Kerkom-bij-Sint-Truiden. 1065 Kyreheim, van Germaans “kirika” (kerk) en “haima” (huis). Het achtervoegsel bij-Sint-Truiden werd veel later toegevoegd om het te onderscheiden van Kerkom in Vlaams-Brabant,

Kessenich, Belgisch Limburg, 1102 Kesnic. Gallisch Romaans Cassinacum: toebehorend aan Cassinius.

Kester, Gooik, 1181 Castres. Romeins castra: kamp. Ligt aan de Romeinse baan Bavay-Asse. Zo ook Kesteren, Gelderland, 814 villa Castra, 1088 Castre villa in pago Bata, 1150 Castre: legerplaats.

Ketel de, IJselmond bij Kampen heette 13 augustus 1555 Coepsgat, in 1567 Ketelsgat genoemd, waarschijnlijk naar de vorm.

Keteldiep, een van de twee mondingen waarmee de IJssel in het ketelmeer stroomt, ketel en diep.

Ketelduin, Callantsoog, is zo ook naar de vorm genoemd. Lag gelegen tussen Callantsoog
en Petten, tegenover de Sint Maarten weg. Het was eertijds een zeer hoge duin en uit de zee aan te zien, zeer bekend van de schippers die ons land aan kwamen doen. Het was een duin die zich wit vertoonde en zonder helm beplant, boven gespleten met twee hoge heuvels. Het is zo nu en dan door verschillende harde Noordwesten winden en hoge vloeden over de Zijpe gestoven en gevloeid zodat de landen in Zijpe, die men galamenten noemt op sommige plaatsen, wel 2, 3, a 4 voeten diep daaronder bedolven liggen. Ook liggen noch mede op verschillende plaatsen hele nollen (van nes, met gras begroeide duinen) als kleine duinen dat noch de relikwieën en overblijfsels zijn gelijk men dagelijks noch kan zien.

Keten, water tussen Duiveland en Tolen is zo genoemd naar de zeven zoutketens die er stonden.

Kethel, bij Schiedam, eerder Harga (heidense kerk) of Ketel, 1262 Kettel: laagte of inzinking, heeft een wapen met een zwarte ketel in een veld van goud, een sprekend wapen.

De Kets, Marken, De Kets is omvatte van oorsprong één terp, dat een werf wordt genoemd. De benaming duidt meer dan waarschijnlijk op ene of de familie Ket die er woonde.

Keulen, Duits Koln, Frans Cologne. Plinius Colonia Agrippiensis. De stad werd in 50 na Chr. door keizer Claudius tot kolonie verheven ter eren van zijn daar geboren vrouw Agrippina.

Keur, mogelijk van kwirnu: handmolen. Zoals in:

Keurebeek, Vlaams Brabant, 1208 Corenbeke. Germaans kwirnu: molen, baki: beek.

Keuvel, Noordwijk, omdat keuvel monnikskap betekent denkt men aan een boerderij die bij een klooster behoorde.

Keverberg, voormalig kasteel bij Voerendaal, wel van kever en berg.

Keijenborg, Bronckhorst, kan een burcht zijn met muren van veldkeien.

Kezelberg, Kortrijk, is kiezelberg.

Kibbelgaarn, Veendam. Het  verwijst naar een ruzie (gekibbel) tussen twee boeren over een gerend (= spits toelopend, kielvormig) stuk land, de gaarne.

Kibbelveen, Coevorden. In Kibbelveen werd tot het einde van de 19de eeuw turf gegraven, waarbij men elkaar de eigendomsrechten nogal eens betwistte. Dit ‘gekibbel’ zou hebben geleid tot de naam van het dorp.

De Kiel, Coevorden. Naar het kielvormige”kruispunt” van enkele wegen. Op dit punt was een “zevenlandenpunt”, waar zeven boermarken bij elkaar kwamen. Op dit punt staat de Zevenmarkensteen.

Kiel-Windeweer, Groningen.  Kiel ontstond in de 17de eeuw naast het Kieldiep, Windeweer; we winnen weer, na conflict tussen Drenthe en Groningen, beter gezamenlijke landerijen tussen 2 sloten die wenden, draaien.

Kievitshaar, Avereest, en Kievitsnest zijn naar de vogel genoemd en Kievitswaard een waard waar het broedde. Kivitsbraak op braakland.

Kijfelaar, Balkbrug, betekent Kibbelveen. Zo ook Kijfven, Assendelft.

Kijkduin, Den Haag, is een duin waar men uitkijkt.

Kijkuit, Hulst. Deze buurtschap is vernoemd naar het gelijknamige fort dat in 1596 werd aangelegd als onderdeel van de Linie van Axel I.

Kinderdijk, Zuid-Holland. Over de ontstaansgeschiedenis van de naam Kinderdijk doen verschillende verhalen de ronde. De oorspronkelijke naam van het dorp is “Elshout”

Kingmatille, Franekeradeel, ook wel Keimpetille, tille of brug van Kingma.

Klaaswaal, Hoeksche Waard, 1539 werd de polder Westmaes Nieuwland bedijkt en genoemd Claeswael; waal of dijkinbraak verbonden met de persoon Klaas.

Klabbeek, Frans Clabecq, Tubeke, 1183 Glabbec, 1215 Gladbeca. Germaans glada: glad, glanzend, baki: beek, zacht stromende beek.

Kladde, Steenbergen, heet ook Leemkladde dat leempoel betekent.

Klapdorp, Antwerpen, 1117 Clapidorpa, een dorp met een persoonsnaam.

Klaphek, Ede, IJsselstein. Aflsuiting bij een weide die vanzelf dichtvalt.

Klarenbeek, Apeldoorn; is een heldere beek, genoemd naar een landgoed dat aan de Klaarbeek lag. Zo ook Kleerbeek, Houwaart.

Klaterbuurt, Beemster.  Oude naam voor een ratelaar, mogelijk omdat er melaatsen woonden. Friesland heeft ook zo’n buurt, Kletterbuurt, Holwerd.

Klatering, Drenthe. 1400 Klaeteringe, na 1400 Clateringe, in 1412 Clateringe, 1519 Klatering; kwebbelaar, mogelijk huisnaam.

Klauwershoek, Zaandam, genoemd naar de klauwers of breeuwers.

Klazienaveen bevat de vrouwennaam Klaziena. Een veenkolonie gesticht in de 19de eeuw door W. A. Scholten die het naar zijn vrouw noemde Klaziena Sluis.

Kleef, Duits Kleve, 1092 Cleve. Germaans klifa: klip, rots, clef of clip betekent helling, klip.

Kleempoel: eerder Cleempoel; leempoel, bij Aalst, in Zemst (Vlaams-Brabant).

Kleemputte, Adegem. 1204 Clempittha. Germaans klaima: leem, putja: put, leemput.

Kleiberge, Oedelem, klei en berg.

Kleinegeest, Fries Lytse Geast, Tietjerk. Lytse; klein, geast; gaast; zandkop.

Klencke de, Oosterhesselen, naar een kling: ondiepte in het Drostendiep.

Klerken, West Vlaanderen, 1089 Clarc. Gallisch Romaans Clariacum: toebehorend aan Clarius.

Klessenare, Kortrijk-Buiten, 180 Klisnara, kan van klis of van midden Nederlands clisse: leem.

Klijndijk, Drenthe. Een ontginningsdorp genoemd naar Jasper Klijn uit Smilde die rond 1850 het intiatief nam tot de aanleg van het Oranjekanaal.

Klispoel, Wijchen. Genoemd naar de Kleefse poel, zijtak van de Maas.

Klimmen, Limburgs Klumme, Voerendaal, 968 Clumam, 1147 Clumma: van opklimmen, hoger worden, de toegangswegen zijn alleen te bereiken door een heuvel te beklimmen.

Klinge De, Oost-Vlaanderen, Eerst bekend als Dorpe. En later De Klinge; hoogte, heuvel, landduin of zandophoping.

KlingendaalClingendael, Den Haag: dal in de binnenduinen.

Klinkaert, Drunen, clinckaert: klinker, tegel.

Kloetinge, Goes, 1216 Clotinge. Germaans klotingja: van klota: bal, rond voorwerp, kluit, bevindt zich onder de turflaag of van de persoon Clotho.

Kloeze, Lochem, 1379 Reijnering, door hertog Karel van Gelre in 1529 tot een havezate verheven, 1529 ther Cluysen, 1535 ter Cluse.

Kloosterveen, Drenthe. In 1487 verwierf het Assense klooster Maria in Campis (gesticht in 1260) dit dorp en bijbehorende veengebieden.

Kloosterzande, Hontenisse, 1170 Sand. Germaans sanda: zand, zandige aangroei.

De Klosse, Meppel. De Klosse is in het begin van de 19de  eeuw ontstaan rondom een tolhuis op de Gasthuisdijk tussen Wanneperveen en Zuidveen. Meer dan waarschijnlijk ontleent de plaatsnaam ook aan de oorspronkelijke tolgaarder die in het tolhuisje woonde, Michiel Hendrik Klosse. Deze meneer Klosse was rond 1800 de bewoner van het tolhuis. Er werd tot in de jaren 30 van de 20ste  eeuw tol geheven. Het tolhuis heeft ook lange tijd als het café van de plaatsje gefungeerd.

Kluize, Sint Gillis Waas, Beatus Gerwinus (Ordinis Sancti Benedicti) Abbas et Eremita Obiit 17 Aprilis 1117 in Clusa, Zalige Geerwijn van de orde van Sint benedictus, abt en kluizenaar, is overleden op 17 april 1117 in de Kluize, zie ook Kluizenhof, Kluizenmolenstraat, Kluizendijkstaat, Kluizegavers, Kluizendreve.

Kluizegavers, Kemzeke, 1201 Clusegavere. Germaans gabra: moerassig terrein die hoort bij:

Kluizen, Oost-Vlaanderen, Evergem. Middelnederlands clusa; kluis, Latijn clusa.

Kluizen ter, Oordegem, 1160 Clusa. Midden Nederlands cluse: Latijn clusa: kluis.

Klundert, bij Moerdijk, 1537 die clunder, 1555 clundert: kluin of kluun in de betekenis veenklomp of turf, kluit veen of zwarte turf.

Knapenaarde, Meilegem, 1185 Cnapenarde. Germaans knapan: knaap, jongeman, eigenlijk cnape: ongehuwde jongeman of bouwland van iemand die Knape heette, arda: aanlegplaats.

Knegsel, Eersel, 1281 Cneczele, 1341 Knechtsel, wel van knecht en sali: woning bestaande uit 1 zaal, mogelijk een wapenknecht.

De Knipe, Heerenveen. Door het dorp loopt de Schoterlandse Compagnonsvaart. Hierin lag een knijp, een versmalling in de vaart, en daaraan dankt het dorp De Knipe zijn naam.

Knesselare, Oost Vlaanderen, 1128 Cnislare, 1189 Clesnar. Germaans klisjo: clesse: klis of klei, hlaeri: bosachtig moerasachtig terrein.

Knokke, Heist, knok kan van ronde aanwassende heuvel net zoals oud Noors knjukr; kruispunt, heuveltop. Bij Heist was zo’ n duin aangroei in oostelijke richting, het werd bewoond en kreeg de naam Ten Knokke die een kapel kreeg gewijd aan Sint Catharina. Zo werd het Sint Katelijne ten Knokke. Of in de betekenis knjukr: afgepaald stuk land.

Knossens, Bolsward, eerder Knozens: van de bewoners van Knodso.

Koblenz, rond 300 Confluentibus, 1084 Confluentium. Romeins confluetes: samen vloeien.

Kockengen, Stichtse Vecht, 1307 Cockanghen, 1327 Cockenge: naar het luilekkerland Pays de Cocagne waar het naar de middeleeuwse gedachte goed leven was met genoeg eten en drinken zonder dat men daarvoor iets hoefde te doen, grapje van de geestelijken die hier in de 12de eeuw bij de ontginning betrokken waren.

Koekange, Drenthe, 1291 Cokange, 1335 ecclesia de Cocangen, 1363 Kockanghen, idem, dat om de ontginning in een positief daglicht te stellen.

Koedijk, Noord-Holland, van koog; buitendijks land. Zie Koog aan de Zaan

Koegras, Noord Holland: lengtemaat en wel het land dat een koe gedurende de zomer als voedsel nodig heeft, dit werd een landmaat.

Koehool, Fries Koehoal, Franekeradeel. 16de eeuw Cohool, 1546 Kahoel en Coldhoe, 1511 Caudehoel. Koud; onbewoond, verlaten, mogelijk ook koud, hol; laag gelegen plaats.

Koelveen, Drenthe. Van kuil en veen; uitgeraven veen.

Koewacht, Terneuzen, 17de eeuw Koyewerd, 1747 Koewagt: waard waar koeien grazen of gehoed worden. Met een sprekend wapen, tussen de bomen staat een staande koe.

Koekelare, West Vlaanderen, 847 Cokenlare. Germaan kokan: koek, vandaar koekvormige heuvel, hlaeri: bosachtige moerassig terrein. Ligt op een heuvel.

Koekelberg, Brussel, 1225 Kokelberg, Coekelberg, idem, met berga: berg.

Koemeed, Watten, 1093 Cumed, Germaans ko: koe, maedwo: vruchtbaar alluviaal land vooral in zeekleigebied.

Koerberg, Heerde: uitkijkberg, vergelijk midden Nederlands coeren, curen: de wacht houden.

Koersel, Belgisch Limburg, 1166 Corsela, uit Latijn Curticella: curtis; hofstede, cella; woning, kleine boerderij.

Koesveld, Sint. Gillis Waas, 1171 Cosfelt: koeienveld.

Koetille, Harlingen: kleine brug voor koeien.

Koevering, Steenberg. Genoemd naar  de verdronken plaats Koevering in 1421.

Koewijzend, Blokker, van koe en wijzend: dijk langs het water, met erachter een dorp.

Kogge: ingedijkt land, vergelijk Koog.

Koks, Gemert. Bij een doorwaadbare plaats waar in de 16de eeuw de familie Cox woonde.

Koksijde, Frans Coxyde, West Vlaanderen,1270 Coxhyde; kokkel, schelp en water of een persoonsnaam.

Kokswijk, Groningen. Naar een persoon Kok die hier turf heeft afgegraven.

Kolderveen, Meppel, 1362 Coldervene, veen van Kollo, of koud veen. Zo ook Kolderwolde, Fries kolderwalde, Oudega.

Corroy, Namen, 1198 Coleham. Zie Kollum, Cohem, Cuhem en in Engeland Colham, 831 Colanhomm, 1212 Colnham, Culham, in 811 Culanham, Culham, in 1208 Culnham, 1284 Kilham, etc. Waarschijnlijk net zo als oud Engels cylen of kiln gaat het terug op Latijn culina: oven, eest, of woning van de mensen van Kolo.

Kolham, Colha, 1291 Hemmenis, Fene; Fries voor veen, oude namen, Koldeham en De Ham, uit Koldham: koude ham: landtong, het stond bloot aan zeewinden uit het noordwesten.

Kolk, Aartswoud. Kolk; na dijkdoorbraak.

Kolme, Veurne, 1172 columa: rivier met steile oevers.

Kolmont, Tongeren, 1084 Calmunt, 1125 Calvo Monte, Romeins calvum montem: kale berg

Kolonelsdiep, Briltil, Fries Knillesdjip, ooit een kanaal dat de Spaanse gouverneur Robles de Billy heeft laten graven, Caspar de Roblesdiep.

Komen, Frans Comines, Henegouwen, 1096 Cumines, 1175 Commines, 1195 Comene. Keltisch.

Kommerzijl, Gronings Kommerziel, Zuidhorn, eerder Opslachterzijl genoemd, in 1602 al genoemd, de sluis werd wel zo genoemd omdat ze veel zorg en kommer veroorzaakte en telkens vernieuwd moest worden.

Koningsbosch, Susteren. Naar Philips II (21 mei 1527 – 13 september 1598) koning van Spanje. Door de 80-jarige Oorlog (1568-1648) werden door Echt 900 bunder van het Echterwald verkocht aan het Spaanse gouvernement. Dat stuk heette voortaan Koningsbosch. 

Koningshooikt, Antwerpen, 1746 Hougt: van de naburige koningsbossen en de buurt Hooikt toen ze samengevoegd werden.

Koningsveld, Delft. De grond waarop het klooster stond was oorspronkelijk eigendom van de graven van Holland. Graaf Willem II geeft zijn tante Ricardis in 1251 opdracht om daar een klooster te stichten. Vanwege de kroning van Willem II tot Rooms-koning wordt het Campus Regis of Koningsveld genoemd.

Koningslaagte. Bedum. Dat in deze omgeving in de vroege middeleeuwen koningsgoederen lagen. Koning is in dit geval de koning van het Heilig Roomse Rijk, oftewel de Duitse keizer.

Koningslust, Limburg. Genoemd naar Petrus de Koning (1754-1826), die in 1795 grote stukken heidegrond met boerderijen kocht in dit gebied.

Koningsoord, Eemsmond. Genoemd naar koning Willem III. Een van de boerderijen heet Nassau.

Kontich, Antwerpen, tussen Schelde en Rupel, 9de eeuw Condatu in Rien, Gallisch condatum: samenvloeing.

De Koog, dorp in Noord-Holland, in Waddengebied, op het eiland en in Texel. 1528 In die Cogghe, 1573 Coeghe, 1639 De Koogh. Koog ‘buitendijks land’ (vergelijk Kaag, Koedijk, Koog aan de Zaan).

Kooiplaats, Ameland. Genoemd naar de eendenkooi.

Koolskamp, West Vlaanderen, 847 Coloscampum. Kamp: veld, vlakte van Kolo, of Germaans kulos, bij kulo: kol, bles, vandaar koe met een bles?

Koolwijk, Noord-Brabant. De naam komt van een koele en heldere beek die vroeger van de hogere heidegronden naar de Beerse Maas liep. Vroeger heette het dorp dan ook Koelbeek of Coelbeeck.

Kootwijk, bij Barneveld, 1333 Coetwijc, 1396 Kaetwick: plaats met kleine boerderij, kot.

Kopstukken, Stadskanaal; de kop van het Mussel-Aa-kanaal.

Korbeek-Dijle, Vlaams Brabant, 1210 Corbais. Germaans kurta: kort, baki: beek, ligt aan een korte beek die uitmondt in de Dijle.

Korbeek-Lo, Vlaams Brabant, 1107 Corbeke, idem, met lo; bos.

Korengarst, Noordbroek. Garst; dekzandrug met koren, zie gaast.

Het Korfwater, Schagen. Naar het feit dat er vroeger vis en paling werd gevangen door middel van het uitzetten van korven.

Korsworm, Corswarem, Luik, 1040 Corworoimon, 1089 Corworoimon, 1139 Corswerme: uit Curtis Woromia: hoeve bij de rivier Worm.

Koten, Aardenburg, Zeeland: 1351 buten Ardenburch ten Coten. ±1300 Pieters land van Coten, Ozemondskerke (verdwenen dorp bij Oostburg in Zeeuws-Vlaanderen). Middennederlands Cote ‘hut, huisje, schuur’.

Kortbeek, Aalten, 1200 Kurtebeke, 1217 Corthbeke. Germaans kurta: kort, baki: beek.

Kortebrugge, Sint Michiels, 1085 Merch: beeknaam Mark, 1113 Cortabriga. Germaans kurta: kort, brugjo: brug, knuppeldam.

Kortegarde, Almelo, kortegaard van Frans corps de garde: wachthuis.

Kortemark, West Vlaanderen, 1085 Merch. Oud Germaans Markja: nederzetting aan de Marko (mari;waterplas), wat dus de vroegere naam van de Krekelbeek moet zijn geweest.

Kortenaken, Vlaams Brabant, 1132 Cortenach, 1139 Cortenaken, Gallisch Romaans Curtianacum: villa van Curtianus.

Kortenhoef, Corte Hoeff, Bij Hilversum, 1255 Curtenhoven, 1573 Cortenhoeff: korte hoeven, naar de smalle landpercelen waarop de boerderijen lagen. Ook Horstwaerde.

Kortessem, Limburgs Kotsoeve, Hasselt, 741 Curtricias, 1150 Cortesem, 1204 Curtreze, kan van Keltisch kortoro zijn met Latijnse invloed uit Keltisch gorto: omheining, gevormd is of van curtis: boerderij en heim; plaats?

Kortgene, Zeeuws Kortjeen, Noord Beveland, 1125 Cortekine: korte kreek, vergelijk kene: geul in de slikken.

Kortijs, Gent, 1232 curtis, oud Frans courtil; hof, hoeve.

Kortrijk, Frans Courtrai, West Vlaanderen, 4de, 5de eeuw Cortoriacenses; te Cortoriacum gelegerde troepen, 1115 Cortrica: van Latijns cortarium: afgesloten ruimte of nederzetting aan de bocht van een rivier, de Leie.

Kortrijk, Breukelen, of een migratienaam van het Vlaamse of spotnaam voor de bezitter die kort rijk is gebleven.

Kortsele, Oost Vlaanderen, 1185 Cortcela. Romeins curticella: van curticella: kleine boerderij.

Korvel, Tilburg, kan van korf en lo: bosje.

Kostverloren, naar de daar genoemde herberg. Naam van verschillende plaatsen, Kostverloren bij Finsterwolde heet zo naar de slechte grond waar de kost verloren gaat.

Kostvlies, Drenthe. De naam (Kost Vleesch) verwijst als veldnaam naar de moeizame ontginningsgeschiedenis van het gebied en de weinige opbrengst van de bodem.

Kooten, Friesland, 1126 Coten. Germaans kotum: kot. Zie Kootstertille, met een tille; brug, Achtkarspelen, van Cottum; koters, keuterboeren, tille brug.

Kotten, Winterswijk, 1794 Katten: groep kotten of hutten, vergelijk De Kotwijk of Catwijk te Raalte.

Kortehemmen, Smallingerland. Hemmen; laag gelegen gronden bij het omliggende land, meestal bij een riviertje.

Koudenberg, Brussel, 1125 Caldenberga, Germaans kalda: koud, broka: moeras, met berga: berg. De plaatsnaam ‘Koudenberg’ komt op zeer veel plaatsen voor (Brussel, Ninove, Nukerke, Pervijze, Zarren, Schelle, Hoeselt, St.-Blasius-Boekel, Molenstede, Lanaken, Diepenbeek, Maastricht,...).

Koudenborn, Gent, 1219 Coudenborne, idem, met brunnan: bron.

Koudenhoek, Nijmegen: koud en hoek.

Kouwenberg, Tilburg: koude berg

Koulen, Voerendal. Van koel; kuil, afgegraven gedeelte om iets in te bewaren.

Kouter, Oost Vlaanderen, 1177 unum bonerium in Cultura apudd Gavera. Germaans cultura en Latijns: gezamenlijk akkers die horen bij een nederzetting.

Kouterbroek, Ternat, begin 13de eeuw Couterbruch. Germaans Latijn cultura, idem, met broka: moeras.

Kouwenberg, Tilburg. 15de, 17de eeuw Coudenberch en Cauwenberch.

Kozen, Sint Truiden, 1218 Chosen, Latijnse persoonsnaam Cusinius.

Kraaiel, Wommelgem, 1220 Crail. Germaans kraejon: kraai: lauha: bosje op hoge zandgrond. Zo ook Kraaijenberg, Bergen op Zoom. En Kraaihoek, Papendrecht.

Kraaienburg, Drechterland. Genoemd naar een stolpboerderij met die naam.

Kraainem, Vlaams Brabant. 1003 Crainham, 1110 Crahinhem. Germaans kraejon: kraai, hamma: landtong die uitspringt in overstromingsgebied. Dit is een kleine ham die uitspringt in de beemden van Molenbeek.

Kraanmeer, Veghel: meer van kraanvogels. Zo ook Kraanven, Loon op Zand.

Kraats de, Ede vergelijk kretsgronden: kwade gronden met zuur gras begroeid waartegen de zeis een afschampend geluid maakt.

Kraggenburg, Emmeloord, mond van het Zwarte Water, kragge: drijvend laagveen, de dammen van het Zwarte water waren met deze veenbrokken opgevuld.

Kralingse Veer, Rotterdam. Naar de overzetveer van Kralingen naar IJsselmonde.

Kraloo, Ruinen, 1298-1304 domus de Craenlo, 1414 Kraelle: kraanvogel en lauah; bosje, of van kraajon; kraai. Zo ook Kreiel. En Kreielt.

Kranenburg, Gelderland. Op een heuvel iets ten zuiden van het huidige Kranenburg broedden vroeger kraanvogels. Om die reden werd de boerderij die hier gesticht werd dan ook ‘De Kranenbarg’ genoemd werd (‘barg’ is Nedersaksisch voor ‘berg’).

Kranendonk, Oosterhout. Germaans kraanvogel en dunga; zandheuvel in moerasgebied.

Krawinkel, Geleen: kraaienhoek.

Kreekrak, Zuid Beveland, rak: nauwe geul door slikken van verdronken land waar eens het dorp Creke lag dat zelf naar een kreek is genoemd.

Kreil, zandplaat bij Stavoren, 1119 Het bosch van de Creil, 1165 om ’t bosch van Creil, in de Middeleeuwen was het nog begroeid. In Fries betekent kreilen struikgewas dat op waterachtige gronden groeit. Of van kreil: rand, zoom, zie Barsingerhorn dat aan de rand van de West-Friese zeedijk ligt, of van Fries kreil: tenen, vlechtwerk, vergelijk Engels creel: wilgenmand.

Creil, Emmeloord. Creil is genoemd naar de Kreil, volgens een bron van 1398 een ondiepte ten zuidwesten van Stavoren. Volgens een oudere, maar niet erg betrouwbare bron zou daar in de twaalfde eeuw nog een bos geweest zijn. Waarschijnlijk was dit niet een bos met hoge bomen, maar een met struikgewas begroeid moeras. In het Fries komt het woord kriel(en) voor, met twee betekenissen: één die uitgaat van de vegetatie (‘wild opgeschoten struik- of boomgewas, vooral op lage waterachtige landen’) en één die uitgaat van de groeibodem (‘laag en drassigland met wild struikgewas begroeid’). Beide betekenissen kunnen worden samengevat met ‘drassig vegetatiedek’. Kreil, Hollands kroon. Is ook genoemd naar dat bos. Kreileroord.

Kreijtenberg, Milheeze, is net als het verdwenen Crythoeve en Krijtveld, Diepenbeek, te verklaren als een berg waarop gerechtelijke tweekampen werden uitgevochten. Of van krijt als grondsoort.

De Krim, Utrecht. De naam zou ontstaan naar aanleiding van de geregeld voorkomende gevechten in een café ter plaatse. “Er werd daar gevochten als op de Krim”.

De Krim, Overijssel. Soms wordt het in verband gebracht met de Krimoorlog en soms met de bocht (de krimp) die zich bij het dorp in de Lutterhoofdwijk bevindt. 

Krimpen aan de Lek, Krimpenerwaard, 1064 Crempene, 1396 Crimpen: krimpen of kronkelen waar de Lek zich stort in de Merwede. Of van krempener; oversteekplaats. Zo ook Krimpen aan den IJssel.

Kroften, van kroft, krocht: akker in duinstreek, vergelijk midden Noord Duits croch: omheind stuk land, oud Engels croft: afgesloten stuk land.

Krombeke, Poperinge, 875 Crumbeke. Germaans krumba: krom, baki: beek.

Krombrugge, Merelbeke, 960 Crumbrigham, idem, met hrugja: heuvelrug.

Krommenie, bij Zaanstad, is een naam die stamt uit 1292 Crommenye, Crommenee, Cromme-Ye. Germaans krumban: krom, en ahwo, water of de Ee, een water tussen Wijkermeer en Langmeer, of zoals het vroeger vermeld wordt Y of Ye, de IJ: een water tussen Wijkermeer en Langmeer, zie Middelie, Edam, 1277 Midella, midden Ye die in de IJedam (Edam) werd afgedamd. Purmer Ee, Dokkumer Ee etc.

Kroonsveld, Grootegast. Naar Johannes Cristoph Smellentin van Croonenfels. Deze kocht in 1753 een aantal landerijen uit het faillissement van Rudolf de Mepsche en liet er een buitenplaats bouwen.

Krooswijk, Zevenbergen, kan van kroos, of van kroost.

Kropswolde, Gronings Wolle, Hoogezand, 1249 Crepeswalda, Crepeswolde: woud van Gripo.

Kruibeke, 1055 uit de Sint-Pietersabdij in Gent, aangaande een zekere Irma, een vrije vrouw uit Crubeca, die zichzelf en haar nakomelingen onder bescherming plaatst van Onze-Lieve-Vrouw aan het altaar in de kerk van Melsele. De naam zou verwijzen naar de vele kruiden die rond een van de beken aldaar groeide. Germaans kruda: kruid, geneeskrachtige plant, baki: beek. 1262 Cruebeke.

Kruiningen, Zeeuws Krunege, 1204 Cruninghe, Cruninc, 1233 Cruningen. Germaans kruningja: van kruno: kruid, of beter van kruin: hoger gelegen plaats.

Kruisselt, Losser, rond 900 Crucilo, 11de eeuw Cruccelo. Germaans krutsi, Latijn crucem: kruid, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Kruisweg: viersprong, wegkruising. Kruisweg (Zuid-Holland, Utrecht, Groningen).

Kruis, Nuth. Idem.

‘t Kruis, Heerhugowaard, ligt op een kruispunt.

Kudelstaart, Kudelsteert, bij Aalsmeer, 1237 Sconedorpe, 1333 Cudelsteerte, kudel: kuil: visnet, stert of staart naar de lange smalle strook land waarop het dorp lag, de naam Schoondorp heeft zich niet kunnen handhaven.

Kumtich, Vlaams Brabant, 1140 Compteka, 1150 Comptec. Gallisch Romaans Comitiacum: toebehorend aan Comitius.

Kuttekoven, Belgisch Limburg, 1213 Cotinchoven, Cuttinchoven: hoeve van de mensen van Koto, Cutto.

Kuinre, Overijssel, 1118 (domus) apta pascuis, quo vulgari nomine Swechus juxta Cunere, 1132 en 1165 Kunre, 1309 Kuynre, lag aan een riviertje de Kuunder, in Fries Tsjonger genoemd.

Kuurne, Frans Cuerne, Kortrijk, 1146 Cuerna. Germaans kwirnja: (hand) molen, dus molenwater.

Kwaadham, Gent, 1212 in den Quaetham. Germaans kwaeda: slecht: hamma: landtong die uitspringt in overstromingsgebied.

Kwadendamme, Borsele. Naar de kwade dam of dijk die de in de 14de  eeuw eeuw drooggelegde Oud-Vreelandpolder moest beschermen tegen de stroomgeulen van de Zwake.

Kwadijk, bij Edam, 1396 Codijck, 1481 Koedijk, 1639 Quadijck: van koedijk of kwade dijk die veel geld kost.

Kwakenbeek, Leerbeek, 1180 Quakenbeche. Germaans kwakan, kwak, soort reiger, baki: beek.

De Kwakel, Uithoorn. Eerder Quackel een hoge loopbrug, een zogenaamde kwakel, (;wankel of onbestendig, vergelijk kwakkelwinter) die vroeger over het water van de Kleine Drecht geslagen was. De eerdere naam Vrouwenakker is ontstaan toen een vrouwelijke adellijke grondbezitter hier land in eigendom kreeg.

Kwakkel, Zaamslag, betekent bos op losse grond.

Kwaremont, Oost Vlaanderen, 1119 cum Quarmonte, 1126 Kwaremont. Romeins quadrus: vierkantig, montem: berg.

Kweern, zandbanken bij Domburg, van kweern: handmolen, de draaiende beweging van het water tussen de zandbanken.

Kweest betekent net als kwaast moerassig land.

Kwintsheul, Westland, van een persoon Kwint, zie de familie aam Quint, heul: duiker, brug, eigenlijk een gat door een dijk voor verbinding van twee wateren, dus verwant met hol.

 

L

Laak, Belgisch-Limburg. Lacu in 1230, Lakemoeras. Laak (Drenthe, Gelderland Nederlands-Limburg, Overijssel), in Ruinen (Drenthe), Den Haag (Zuid-Holland), enz., ter Lake in Dinslaken (Noordrijn-Westfalen), in Assebroek, Knesselare, Prémesques (Nord), Quelmes (Pas-de-Calais).

Laakmors: grensmoeras, ligt op de grens van Haaksbergen.

Laar, bij Weert, 1311 den lare, 1846 Laar, vanouds is laar in de betekenis van ledig, open plek, later door het gebruik van humus, hout halen en dergelijke de aanduiding van een onbebouwde streek meestal in gemeenschappelijk gebruik.

Laarbeek, Noord-Brabant. Laarbeek is een samenvoegsel van de termen ‘Laar’ (naar het gehucht Het Laar, dat het centrum van de gemeente vormt) en ‘beek’ (een verwijzing naar de verschillende beken die de gemeente doorkruisen zoals de Aa en de Goorloop). De  naam Laarbeek bestaat tevens uit delen van de vroegere gemeentenamn: De “L” verwijst naar Lieshout, “aar” naar Aarle-Rixtel en “beek” naar Beek en Donk.

Laarne, Oost Vlaanderen, 1040 Laren, 1120 Lara, 1213 Larne. Germaans hlaeri: bosachtig moerasachtig terrein.

Laat, water bij Alkmaar, van laten als in uitlaat, doorlaat.

De Laatste Stuiver, Friesland. Fries De Lêste Stoer, Nedersaksisch: De Léste Stuver) De buurtschap ontleent zijn naam aan het feit dat hier vroeger het laatste tolhuis stond op de vaarroute over de Stroobossertrekvaart van Dokkum naar het Prinses Margrietkanaal. Door de hoge kosten van de aanleg van deze trekvaart ging de stad Dokkum failliet. De trekvaart ging over naar een groep schuldeisers, die tolhuizen oprichtten om zo de schuld te kunnen afbetalen. De laatste Stuiver was het laatste tolhuis langs de trekvaart als je van Dokkum kwam.

La Barre, in Aalbeke. Er was een heerlijkheid in (Waals-Vlaanderen) en Moeskroen (Henegouwen). Ba(e)re: slagboom, afsluiting.

Lafelt, 1311 Lancfelt; lang veld, 1275 Laufflet, mogelijk te lezen als Lauwveld, van hlaiwithia: grafveld.

Lageland, Slochteren, ligt laag in tegenstelling tot het Hogeland.

Lagemeeden, Roden. Mede; made; hooiland.

Lakemonde, Heteren, 1370 Leekmonde, is te vergelijken met Lexmond: mond van een laak of meer.

Laken, Frans Laeken, Brussel, 1080 Lacha, 1117 Lachis. Germaans lakum: waterloop in moerassig gebied.

Lakerveld, Zederik. Veld rond het riviertje Laak; Germaans lakum; waterloop in moerassig gebied.

Lammekensknok, Nieuwpoort, 1111 Lammechinescnoc. Germaans Lambikinas: van Lambikin, (lammetje) knuka: gewricht: hoek van de straat.

Lamberting, Enschede 1188 Lambertinc. Germaans Landaberthinga: toebehorend aan Landaberht. (landa: land, bertha: schitterend)

Lamontzée, Luik ; plaats op een hoogte.

Lampernisse, West Vlaanderen, 857 Lampanesse, 1123 Lampernesse. Germaans lambinassu: lam, hernesse: kudde of van nes; buitendijks land, weiland?

Lamswaarde, Hontenisse, van lam en waard: eiland of ingedijkt land.

Lanaken, Belgisch Limburg, 810 Ludinaca, 1106 Lodenaken. Germaans Romaans Hludiniacas: toebehorend aan Hludo, (hluda: beroemd) of van haka; zandplaats van Hlodo of Ludo.

Landen, Vlaams-Brabant. Circa 1050 Landane, 1080 Landen, 1116 Landenes, 1132 Landinis, enz. Landen is te reconstrueren als Londhiniom, wat zoveel betekent als “de nederzetting van Londhinios”. De grondvorm in Landen, net als in Londen, is het adjectief londo “wild”. Landen betekent dus: nederzetting van de wilde.

Landskouter, Oost Vlaanderen, 1118 Landescoutre. Germaans Landas cultura: akkercomplex van Lando.

Landsmeer, Amsterdam, 1326 Lansmeer en Lantsmaer: meer in Land: streek tussen Waterland bij het IJ.

Landuit, Denderleeuw, 1209 Landut. Germaans landa: land, ut: uit. Het land uit.

Langdorp, Aarschot, 1217 Langhdorp, het lange dorp.

Langebeke, Evergem, 1233 Langebeke. Germaans langa: lang, baki: beek.

Langebeke, het huidige Kluizen, 1122 Langebeka, idem.

Langedijk, Noord Holland, een streek van vier dorpen, namelijk Broek, Zuid en Noord Scharwoude en Oudkarspel. Germaans langa: lang: dika: dijk. De oude naam van Zuid Scharwoude was in 1094 Sudrekercha, zuiderkerk. Germaans sunpara: zuidelijk, kirika: kerk. Ze kregen in 1415 als een plaats stadsrechten van Willem VI die al in 1426 ingetrokken werd. De naam hiervan was Langedijk. 

Langendijk, Rucphen.

Langedijke, Fries Langdieke, Ooststellingwerf. Lange dijk, weg.

Langedonk, Haacht, 1219 Langedunc, ook Langendonck. Germaans langa: lang, dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Langeheit, Zaanstad. Lange heidegrond op een zandheuvel. Er was ook een Korteheit.

Langel, Ravenstein, half 11de eeuw Langolo. Germaans langa: lang, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Langelo: Haaksbergen, 1188 Langhelo, idem.

Langelo, Norg, 1498; in der buerschap ende merke to Langele, idem.

Langerlo, Genk, 1096 Langele, idem.

Langemark, West Vlaanderen, 1102 Marc. Marko moet de oud Germaans naam zijn geweest van de waterloop waaraan Langemark en Merkem liggen die thans ten dele nog Martje heet, dus grenswater.

Langenboom, Mill. Lange boom; slagboom die toegang gaf tot de weiden.

Langerak, Molenwaard, 788 Langenrech, 828 villa Langara, Langhara, Germaans langan: lang, raku: recht gedeelte van een vaarwater.

Langereis, Hoogwoud, lang kanaal dat genoemd is naar de rivier de Reise of Reise die er ooit gelopen heeft, van Germaanse benaming voor stromen en zich bewegen, rîsan.

Langerijp, Appingedam. Lange en Germaans rîpreeprîm in de betekenis van ‘rand, oever, landstrook’. Dit woord werd niet alleen gebruikt voor de oever van de zee (bijvoorbeeld in het Oudengels særima), maar ook voor een nederzetting aan een oever of op een kwelderwal.

Langweer, Doniawerstal, Fries Langwar, bij Sneek, 1399 Langwerre: strook weiland langs een meer en was vroeger alleen maar over water te bereiken. Ze heten dijkwortels wat de naam van de gewone gele wortel is.

Lanklaar, Schelle, 1155 Langlar, 1281 Langloer, 1314 Lancloer. Germaans langa: lang, hlaeri: bosachtig moerasachtig terrein.

Lapscheure, West Vlaanderen, 1019 Lappescura, van La(m)po of van Germaans lapna: lap, skurjon: schuur, een gelapte of herstelde schuur, kapel. 1260 Laepscore, 1287 Laepscoere. Score is een vorm van schor. In de 11de en 12de eeuw werd dit gebied overstroomd en veranderde in schorren.

Laren, bij Lochem, 1294 Lare: 1480 Laren: intensief gebruikte bosweide.

Laren, bij Naarden, 1341 Lare, 1396 Laer: intensief gebruikte bosweide.

Laren, Groningen, te noorden Noordlaren en ten Zuiden Midlaren, Drenthe. In een 16de eeuwse kopie van een goederenlijst van de Abdij van Werden uit 1160 wordt voor het eerst gesproken over de ‘tribus laribus’ (“drie lares”), waarmee waarschijnlijk op Noord-, Midden- en Zuidlaren wordt geduid.  1254 ‘Northlare’. 1264 ‘Northlara mare’ (Noordlaardermeer, later Zuidlaardermeer). 1332 ‘Nordhlare’ in 1381-1383 als ‘Noertlare’. Laren; bos, ‘bosweide, de nieuwe weidegronden die ontstonden in het Hunzedal door de kap van het beekdalbos of broekbos aldaar.

Lasne, (Waals: Lane) Waals-Brabant. Lasne is genoemd naar het gelijknamige riviertje. De oorspronkelijke Nederlandse naam Ter Lanen (plaats aan de Laan) wordt niet meer gebruikt voor de huidige gemeente Lasne; Terlanen is namelijk nog altijd de naam van het nabijgelegen dorp in Overijse.

Latem,  Germaans laat; horige, haima; woonplaats. Sint-Maartens-Latem, Sint-Maria-Latem..

Lattrop, Twente, wordt vermeld in een oorkonde van de Utrechtse bisschop Jan van Nassau in 1272 als (domus) buscinc in Lattorpe, 1460 Latdorpe, lat: traag, spotnaam? Het heft dezelfde uitgang als de Duitse plaats Octrup. En dorp.

Lauw, Tongeren, Frans Lowaige. 1146 Lude, 1187 Lewegge, 1190 Weia. Germaans hlaiwipja: grafveld, grafheuvel. Of van Keltisch Luta; modder of moeras.

Lauwe, West Vlaanderen, 1143 Lauha, 1144 Lauba, Germaanse waternaam hlaewon: de lauwe; lichtend, helder, of van hlaiwa: grafheuvel, ook van lo: bos.

Lauwers, 786 fluium Lawichi, 9de eeuw flumen Labeki. 1040 Laveke, 1398 Lauwers, het is mogelijk dat het een Friese vorm van Germaans lauho is lo, la; leek: een stroom tussen Groningen en Friesland als een beek, van beki, door een bos. Het was eeuwen de grensscheiding tussen Friese volksstammen, inter Laubachi et Flehum, ontsprong in de venen en stortte zich in de Ee bij Ezumazijl. Het is mogelijk dat het eerst maar klein en smal was en door latere stormvloeden veel groter werd.

Lauwersoog, Groningen, met oog; eiland. Zie Schiermonnikoog.

Lauwerzijl, Gronings Lauwersziel, Zuidhorn, is de sluis aan de Lauwers. Is in 1754 gebouwd.

Lee en loo of lo en soms in een enkele l als Arkel, Berkel en Gietel betekent een hogere droge plaats in een bos, vergelijk looien, meestal een eikenbos.

Lebeke, bij Outer, Ninove. Germaans hlipa; helling, baki; beek.

Lebbeke, Oost Vlaanderen, 1003 Lietbeka, 1019 Lietbeca, Germaans leuta: huichelachtig, of krom baki: beek. Of van lied, Engels leed: riet, weidegras dat bij het oud Engels leodan: groeien, zal behoren. Zie Lerop, Lierop. In 1197 echter Lebecca, van hlitha: helling.

Lede, Oost Vlaanderen, 1019 Letha. Germaans hlipa: helling. Ligt halfweg de helling van een heuvel.

Lede, Dwingeloo, 1342 to Leede, idem.

Lede, Wannegem-Lede, 1038 Letha in de Sint Pietersabdij van Gent, idem, ligt onderaan een steile helling. Wannegem, 1186 Wenehem; Germaans Wanoinghaheim, woonplaats van Wano

Ledeberg, Gent, 964 Leithaberga, idem, light op een lichte glooiing, de berg.

Ledeacker, Noord-Brabant. Lede; waterloop, en akker.

Lee, van lede: waterloop. Een vorm is Liede. Leebeke: helling en beek. Zo ook Libeek, Meerssen.

Leefdaal, Vlaams Brabant, 1203 Levedale: het lieve dal, of van afstromend water.

Leek, Groningen, is de Friese vorm van laak: klein watertje. Maar in Leekster Meer kan het grens betekenen tussen Fries en Saksisch gebied. Leets is de Friese naam van Leek.

Leegte; laagte, onder meer in Niewolda (Groningen).

Leemdobben, Vlagtwedde: dobbe; drinkkuil in het leem.

Leemhorst, Limburg. Horst of bosje op leemgrond

Leempoel. Noord-Brabant; poel in leemgrond.

Leens, Gronings Lains, De Marne, 1381 Lydenze, gaan we uit van ouder Lidingi, dan misschien: de aanwonenden aan een lida of lede: waterloop.

Leerbeek, Vlaams Brabant, 1142 Larbeke. Germaans hlaeri: bosachtig moerassig terrein, baki: beek.

Leermens, ’t Zand, Gronings Leerms, 10de eeuw Lethermengi, 1040 Lintherminge of Letherminge. Germaans Linpihrabningja: van linpja: zachtmoedig, hrabna: raaf. Toebehorend aan Zachtmoedige Raaf’.

Leerwijk, Ekeren, Antwerpen, 1155 Leiderwic, van lede: waterloop en wijk.

Leeuwen, Beneden en Boven, Gelderland. Van hlaiwa, het Oergermaanse woord voor grafheuvel. Leeuwen ook  in Nuth (Nederlands Limburg), St. Pietersleeuw en Zoutleeuw (Vlaams-Brabant) of Denderleeuw (Oost-Vlaanderen). Leeuw: (graf )heuvel, in Grobbendonk (Antwerpen), Nieuwmunster, Vlissegem (West-Vlaanderen).

Leeuwte, Sint Jansklooster, 1215 Leweth, 1313 de Lewet. Germaans hlaiwa: grafheuvel.

Leffinge, Middelkerke, 988 Latfinga, Friese persoonsnaam Letfve, Latfin, inga; met de zijnen. (West-Vlaanderen).

Legmeer, Fries Legemeer: lage meer.

Leiden, Zuid Holland, Leithon komt voor in de goederenlijst van de Utrechtse Sint Maartenskerk die opgesteld is rond 960, in villa que vocatur Leythem in een chartularium van het klooster van Egmond voor 993. Leythen in een charter van 26 juni 1083, 1109 Ledene, 1083 Leithen, 1143 Leithen, later de Ledene, lede, leede of lee: waterloop, kanaal, zie Warmonder Lee. Leidschendam en Leiderdorp hebben beide hun naam van deze stroom. Zo zijn er vele plaatsten die hun naam hebben van Leye, Leie, Ley, Lee of Leede.

Leigraaf of Leijgraaf en ook Leigraven, Noord Brabant: geleide gegraven water, afwatering.

De Leijen, Hollands Kroon. 1745 De Laeye. Leijen, van lede; gegraven waterloop. Leihoek, Schagen.

Leimuiden, Alphen aan den Rijn, begin 12de eeuw en in 1156 Leithemuthon, 1244 Leydamuda: mond van de Lede, Lei of Liethe. Leimuiderbrug.

Lekermeer, Medemblik. 1745 Bedyckte Leeck, naar het water De Leek, zijtak van de Kromme Leek.

Lek, de rivier heette in750 Lock, 777 super Lokkia of Lokkia, 960 inter Loccham, flu(u)uis Laca, 1108 Lecca, Leckiam, 1122 Lecca, dan met lek en leek, lac en lec: van lekken, druppelen. Omdat vroeger het Rijnwater bij Duurstede door de Kromme Rijn werd afgevoerd was de Lek toen maar een onbeduidend water. Maar in 777 schijnt de rivier al zo belangrijk geworden te zijn dat Karel de Grote het oeverrecht aan de Sint Maartenskerk van het oude Trecht schenkt. Gaat men echter van de oudste vorm Lokkia uit dan kan het van lukan: sluiten en denken dat het ooit gedwongen werd langs de Kromme Rijn te stromen.

Leke, Diksmuide, 1195 Lecca; leek; natuurlijke waterloop.

Lelystad. Genoemd naar Cornelis Lely, geestelijke vader van de Zuiderzeewerken.

Lexkensveer, Wageningen, 1492 Leexken aan het veer, 1573 Lexkes, van Lecksken: plaats in de Rijndijk waar het water door sijpelde.

Leksmond, Zuid Holland, 1132 Lakesmunde: mond van de Lek.

Lexmond, gemeente Zederik, Leksmunde, 1180 Lakesmunde, 1277 in Laxmunde: monding aan het water de Lek, hoewel de Lek veel lager ligt. 

Lellens, Gronings Leins, Ten Boer, 1462 Lellenze, is de Friese vorm van Lellingi, van de persoon Lalle, Lelle.

Lemele, Ommen, 1390 Lemeloe, 1496 Lemelere: bos met leembodem. De Lemelerberg bestaat uit leem.

Lemiers, Vaals. Van Limarias, Latijn limus; modder.

Lemmer, Friese Meren, in 1228 komt het onder de naam Lenna voor in aartsbisdom Utrecht, 1309 de rechters van Stalling, in de Lemmer ende Kuynre, in de Lemmer: uit de rivier Lenne meer die in 1401 als grens van Friesland wordt aangegeven: meer waarin de Linde uitmondt.

Lempel, Borculo, 1188 Lempolle: leempoel of beter leembult.

Lemselo, Twente, rond 900 Lamselo, 1335 Lemeslo; bos van een persoon als Landbercht.

Lendelede, West Vlaanderen, 1078 villa Lethis, Lethae. Germaans hlipa: helling. Ligt op de kruin van een heuvel, het later toegevoegde lende kan wijzen op een lindenbos.

Lendering, Haaksbergen, 1188 Lenderinc. Hermaans Linpiharinga: toebehorend aan Linpihar. (linpja: zachtmoedig, harja: leger)

Lengel, Montferland, 1144 Lengele, zou het lange bos kunnen betekenen.

Lennik, Vlaams Brabant, 877 Liniacum: villa van Linius.

Lenschote, Ruddervoorde, 1213 Lenscot. Germaans lindo: linde, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein of van schot; houten schaaldelen waarmee landerijen vroeger werden afgescheiden.

Lent, Nijmegen, 855 villa Linterwic, in oude brieven uit 1196 Lenthe, 1255 ecclesia de Lenthe: kade waar turf gestapeld wordt, of minder waarschijnlijk van Germaans linditja: een groep lindenbomen.

Leopoldsbrug, Hasselt, in 1842 ontworpen door de architect Bourg, in 1850 kreeg het de naam van de eerste Belgische koning, toen Bourg Leopold.

Lerop, Sint Odilienberg, 943 Liethorp. Germaans leuta: huichelachtig, porpa: dorp.

Les Bâtis in Laneffe, Batty in Nandrain (Luxemburg), Beauraing, Namen, Le Baty in Xhoris, Havelange. Waalse plaatsnaam bâti: begane grond, algemene grond, dorpsplein.

Lesterhuis, Delfzijl. Van lessra hûs, kleiner huis. Gezien de afgelegen plaats (vanuit Heiligerlee gezien) zou de betekenis van de plaatsnaam ook ‘laatste huis’ kunnen zijn geweest.

Lettelbert, Gronings Lepterd, Leek, van lettel: klein, berd: buurtschap. Fredewold als vestiging van kolonisten op een zandgrond in de 10de eeuw tussen het veen, later opgedeeld in drie buurten, de oude buurt, 1470 Oldebert, 1481 to Olderbart, uit to Olde Buert: in de oude buurtschap. De nieuwe buurt Nijeberth, Niebert. De kleine buurt, Lettelbert.

Lettele, Salland, 1390 Letloe, 1458 Letle: klein bos.

Lettelingen, Frans Petit Enghien, Henegouwen, 1114 Parvus Enghien, dat was dus het Vlaamse Lettel-Edingen dat tot Lettelingen gekort werd.

De Lethe, Bellingwedde. Genoemd naar het water Lethe.

Leuke de, Vorden, 1235 Lowic: nederzetting bij het bos.

Leunen, Limburg. Van Loenen; mooie stille plaats aan het water. In de loop der eeuwen is dit verbasterd tot “Luenen” en is uiteindelijk Leunen geworden.

Leuth, Gelderland, 891, 892 Lotde, 1189 Lothe, 1357 Leute. Van lauha: lo: bos?

Leut, Belgisch Limburg, 1178 Lotte, 1255 Lude, 1310 Leuthe, mogelijk van lutan: nijgen, dan een laag gelegen plaats, of lieden, kolonisten.

Leuven, Frans Louvain, Vlaams Brabant, 884 in de Annales Vedatini als Luuanium of Luvanium, 884-886 Lovon. Oud Germaans lubanja: het geliefde, bij lubo: liefde, Indo-Europees leubh-, liefhebben.

Het Leuven, Duiven, 788 Loffna, begin 9de eeuw Lefna, 12de eeuw Loefenum en Loeffen, 13de eeuw Loegenun, hutten of houten woningen of van lubana: het geliefde?

Leuze-en-Hainaut, HenegouwenSomme-Leuze, Leuze is wel een oude riviernaam.

Leveroy, Limburgs Leivere, Nederweert, 1293 Leverlo, 1331 Leyverloie, mogelijk bosje van een?

Leyen zal wel van de waternaam lede zijn, kan ook landweg betekenen.

Lewedorp, Borsele. Genoemd naar jonkheer U. E. Lewe van Nijenstein, toenmalige burgemeester.

Lhee, Dwingeloo: van hlaiwa: grafheuvel of lede: waterloop, of nederzetting aan een heuvelhelling.

Lichtenberg, Twente,1496 der Lichtenborch, is de heldere berg, waar in dit geval licht gekleurd zand of kiezel aan de oppervlakte ligt.

Lichtervelde, West Vlaanderen, 1188 Listrevelde, 1127 Lichtervelda, misschien is het lichter hetzelfde als luchter: links.

Lichtmis de: Rouveen, eerder het Pannenhuis, naam van een herberg.

Lieferinge, Oost Vlaanderen, 1126 Leffregem, 1215 Lifregem, 1260 Lifreghem: woning van Leudfrid of Laidfrid.

Liefkenshoek, Antwerpen, van lief en hoek.

Liemers, Gelderland. Volgens sommigen verwijst naar hij naar de Romeinse “limes” (grens). De Limes strekte zich uit van de Zwarte Zee tot Engeland (Hadrian’s Wall). Volgens anderen  heeft de naam betrekking op de afwatering van het Duivense en Westervoortse broekland (-mers) via de beek Lee (Ly-) op de Rijn. 

Liempde, Noord Brabant, komt het uit Liemde dan van Germaans lim; leem, de bodem, van lima; tak, plaats waar men blad van bomen als voer sneed.

De Lier, Zuid-Holland. De Lier komt van het riviertje De Lee. In geschriften spreekt men van de Lihora (ook wel Liora, wat de heldere betekent). Maar het grootste deel van de plaatselijke bevolking sprak geen Latijn, waardoor het watertje bekendstond als de Leer, Lede of Lee. In het oud Germaans betekent dit weg of doorgang, te water of op het land. Men had het dus over het dorp aan de Leer, later afgekort tot De Leer. Dit werd vaak zuiver uitgesproken als De Lier, de naam die de plaats tegenwoordig nog steeds draagt.

Lier, Antwerpen, aan de Nete gelegen, 1146 Lyra, van Germaans hleura: wang gebruikt voor welvend land. Of van leem, modder.

Lieren, Apeldoorn, 1225 Liedere. Germaans hlipa: helling, haru: zandige heuvelrug.

Lierop, Someren, 1155 Lyrdob, 1243 Lidorp, 1328 Lijdorp, van hlitha: helling en dorp, of dorp aan de Lije; waterloop.

Lietsele, Waasmunster, 1168 Litesele. Germaans leuta: huichelachtig, sali, uit 1 ruimte bestaand huis.

Lievelde, Achterhoek. 1364 Linelo, 1785 Lieveld; bos van Line of groot bos.

Lieveren, Roden, 1498; in der merke to Lye(u)veren, mogelijk van een familienaam Livere.

Liezele, Antwerpen, 1139 Liensellam, 1148 Linsella: van de persoon Lino.

Lijnden, Noord-Holland. Is genoemd naar het gemaal De Lynden, een van de drie stoomgemalen die de Haarlemmermeer hebben drooggemaakt. Het gemaal was genoemd naar Frans Godert van Lynden van Hemmen (1761-1845) die in 1821 een plan had geschreven voor de droogmaking van het Haarlemmermeer.

Lijtshuizen, Fries Lytshuzen, Oudega, van lits: klein en huizen.

Kleine-Lindt. Zwijndrecht. Naar N. van de Lindt, een van de acht mensen die na een oproep door Hendrik van Brederode in 1331 een deel van de inpoldering van de Zwijndrechtse waard financierden. Ieder die minimaal 1/16 aandeel van de kosten van de nieuwe waard voor zijn rekening zou nemen, zou de titel Ambachtsheer van een gedeelte van de waard krijgen. De acht personen die daarop reageerden waren: Heer Schobbeland van Zevenbergen, die het gebied rond het huidige Zwijndrecht verkreeg; N van de Lindt, naar wie de Groote en Kleine Lindt zijn genoemd; Heer Oudeland, naar wie Heer Oudelands Ambacht is genoemd; Jan van Roozendaal, die Heerjansdam verkreeg; Daniel en Arnold van Kijfhoek; Claes van Meerdervoort; Adriaan van Sandelingen, die Sandelingen-Ambacht verkreeg en ten slotte Zeger van Kijfhoek, wiens zoon Hendrik Ido ambachtsheer werd.

Linge, rivier, 893 Linguini, 1108 Lingia, 1222 Linguun, 1255 Ligna en Linghena; lange water?

Linter, Vlaams-Brabant. Linter uit lind + ter, met de betekenis “lindeboom”. In plaatsnamen met Lind/Lint, gaat het telkens over een plaats “bij een linde of een lindenbos”. Deze plaats kan zijn: vruchtbaar aangeslibd land zoals in Lindau, een bosje op hoge zandgrond zoals in Lindelo, een woeste vlakte zoals in Lindveld, een hofstede zoals in Lindweiler, enz. “Lindeboom” komt echter nergens als plaatsnaam voor. Daarom moeten we Linter eerder verbinden met Lintaruurde (uu=w), een onbekende plaats in Friesland, te verklaren als “voorde in de beek genoemd Lintara”. Lintara was de oude naam van de Genoveva beek. De dorpsnaam Linter betekent aldus “de nederzetting bij de Lintara”. Zo werd de waternaam een dorpsnaam.

Lilare, Gavere, 1150 Lilar. Germaans ? hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Limburg, (Luik), Frans Limbourg, dat zijn naam gaf aan het oude hertogdom Limburg (ongeveer Nederlands Limburg). Ook nog Limburg an der Lahn (Duitsland).  Van lind; draak, lintworm en burg; burcht..

Limmen, bij Alkmaar, 960 Limbon, 989 Limban, 1108 Limbon, Limben, Linnen, Lumben: naar een water de Limb, dit komt uit een betekenis ‘ de moeizaam stromende: waarbij men erop wijzen kan dat het zeegat bij Egmond waar onze rivier in de zee stroomde in de 9de eeuw verzandde, dus zijn stroomsnelheid heeft verloren. Of van linde met ban of bam, Fries voor boom. Of van liem: leem. Wordt al vermeld in het Sint Maartensregister, dan zou al rond 740 een kerk herbouwd zijn door Sint Willibrord te Limbon.

Lingsfort, Arcen. Ling of leng werd gebruikt om zware schutsluizen te bedienen, bij een fort.

Linkebeek, Vlaams Brabant, 1190 Linkebeke. Germaans hlankin, krom, baki: beek. Ligt aan een opvallende bocht van de beek.

Linkhout, Belgisch Limburg, 1108 Lencholt, 1136 Lencholt, idem, met hulta: bos.

Linne, Maasgouw. Linne werd voor het eerst genoemd in een oorkonde van 24 juni 943. Waarschijnlijk van het Germaanse Linni (Linde) of Lin (esdoorn, Acer). Of van Germaanse hlinde dat heuvelhelling betekent of van het Keltische lindo dat water betekent. In dit laatste geval zou Linne dus een nederzetting aan het water zijn.

Linsmeel, Waals-Brabant. Frans Linsmeau, Romaanse verkleiningsuitgang afgeleid van Lijsem, in het Frans Lincent. Linsmeel betekent dus Klein Lijsem. De grondvorm Lijsem zelf is een Germaanse naam, samengesteld uit de vleivorm Lindso + haima, “woning van Lindso”.

Lippelo, Antwerpen, 1155 Lippinclo: lo of bos van Lippo.

Lippenhuizen, Opsterland, 1315 Luppingahusem, huizen van Luppo.

Lips ter, Voorschoten, 9de eeuw Lippinge: woning van de mensen van Lippo.

Lith, Oss, 968 Lita, 1126 Litta, mogelijk van hlitha: helling, of overtocht, van Angelsaksisch lithan; varen. Het was een havenplaats waar al in de 10de eeuw tol geheven werd.

Lithoijen, Oss, 1401 Littoyen, van Litta; varen, naar de stroom Lutter wat de loutere of heldere betekent en ooi of ouw: aan water gelegen land.

Liuewerderwolde, oude naam van de streek om Hoogkerk. Germaans Hleuniwurpiwarja alwpu: somig bos van de bewoners van Hleiniwurpi. Zie Leeuwarden.

Theloneum, Gelderland, bij Herwen, 1222 theloneum (apud) Lobedhe, Lobede, 1220 Lobbeke, Lobed, 1224 villa Lobede: loof, voorportaal of schuur, onduidelijk. Daar waar de Rijn binnenkomt en waar de Fransen in 1672 onder Lodewijk XIV via een doorwaadbare plaats de Veluwe binnen trokken, dan van lo: verhoging in het water.

Lo-Reninge. West-Vlaanderen. Lo; open plek in het bos. Reninge, villa, boerderij van de persoon Rin, Rinus.

Locht; Waals-Vlaams lochting; tuin. (Noord-Brabant, Antwerpen, Limburg, Nederlands Limburg).

Lockhorst, Utrecht. Mogelijk van Lok, een afgesloten ruimte, en van horst, een met kreupelhout begroeid hoger gelegen stuk grond.

Loker, West Vlaanderen, 1112 Locra. Keltische waternaam lukara: de heldere, bij Indo-Germaans luko: helder, arbna; water, glanzend, beter van midden Nederlands lok: afgesloten ruimte, haag.

Zo ook Lokeren, Oost Vlaanderen, 1114 Lokerne, of van Germaans lok, look; luiken; insluiten, ingesloten stuk land?.

Loil, Didam, 1179 Loel, 1381 castrum Loelense, kan van lauhila:, van lo: bos.

Loënga: Sneek, van een Friese persoon Loen.

Loerik, Houten, 9 en 10de eeuw Lorek, 1176 Lureke, van rek, rak: recht water?

Loeswijk, Mierlo. Loes; loo; bosje op hoge zandgronden, wijk van Latijn vicus; gehucht.

Loksbergen, Belgisch-Limburg. 1141 Loxberge. Lox zou betrekking kunnen hebben op een persoonsnaam of op een ingesloten stuk land (loch).

Lombeek, Onze Lieve Vrouwe, Vlaams Brabant, 1146 Lumbeca. Hermaans hlumi: esdoorn? baki: beek.

Sint-Katherina-Lombeek, Vlaams-Brabant,  1222 Lumbeka; het vormde nog een tijd een onderdeel van de parochie Wambeek.

Lombardsijde, Middelkerke, 1116 Lamberts hide; persoon Landbercht enhide; haven, of van ijde, vorm van ie of ee: water.

Lombeek, 1146 Lumbeca, 1162 Lunbecca, mogelijk van hluni: esdoorn en beek, of van noord Nederlands lom: loom, en Noord Duits lumm: mat of slap, een traag stromende beek.

Lomm, Venlo. Genoemd naar het geslacht De Lom de berg.

Lommersweiler, Luik, van de persoon Hludimar en Latijnse villare: boerderij.

Londerzeel, Vlaams Brabant, 1139 Lundersala, woning met 1 zaal van Lundheri, Lunder, zie het Duitse Lundershausen.

Longerhouw, Bolsward. Eerder Langerhove en Langerhouw; Lange hoeve.

Longdoz, Luik. 1151 Longum Dorsum: lange (heuvel)rug.

Lonje, en de Lonjespolder bij Schettens, Exmorra, is wel te verbinden met de Friese familienaam Lonia.

Lonneker, Enschede, rond 900 Loningheri, 11de eeuw Liunekere, 1280 Linnere. Germaans Loninga haru: zandige heuvelrug, van de mensen van Lono.

Losser, Twente, 10de eeuw Lutheri, 1288 Lotthere? Germaans ?, haru: zandige heuvelrug of van de persoon Leudhari.

Loo is van lo: bos. Loo, Bergeijk, Bernheze, Uden. De Loo, Mierloo.

Loo, Berkelland, eerder Boerlo; bos van boeren.

Loo, Duiven; bos. Eerder Angeroyen; Angeren en ooi; waard; buitendijkse grond.

’t Loo; bos, Oldebroek.

Look, Rijssen-Holten, 1450 Loewijck, lo: bos, en wijk.

Lomm, Arcen, naar het geslacht Lom de Berg.

Loon, Drenthe, 1298; decima in villa Loen que est in parochia Roetlo; van lo: bos, in de bossen.

Loon, Waalre.

Loon op Zand, bij Tilburg, Efteling, 1233 Lon, 1269 Venloen: het bij het Zand gelegen plaatsje Loon: bosje.

Lot, Vlaams-Brabant. Verbastering van Middelnederlands laeck(t), waterloop in moerasgrond. De Zenne stroomt inderdaad midden door het centrum van het dorp.

Lovelde, Heusden, 1213 Lovelde. Germaans lauha: bosje op hoge zandgrond, feldu: woeste grond, heide.

Loosdijk, Schagen, van loos: waterlozing.

Loosdorp, Leerdam, wel een nederzetting bij een waterlozing.

Loosduinen, bij Den Haag, 1186 villa Losdun als Dirk VII trouwt met Aleid van Kleef, Loosdunen, 1249 Losdunis: duinen met waterloop of van loos: los, leeg of verlaten.

Lotenhulle, Oost Vlaanderen, 1206, Lo, 1518 Loo ten Hulle: bos op de heuvel, ter onderscheiding van Lochristi (van Christus, Heilige Kerstparochie in het dorp van de Gentse Sint Baafsabdij waar Lochristi vroeger toe behoorde) dat eerder ook Lo heette en werd ten hulle toegevoegd.

Lopik, Utrecht, 1155 Lobeke: bosbeek. Maar in 1169 is er Lopica en later Loopwijc, mogelijk van waterloop en wijk, vicus.

Losdorp, Delfzijl, 1475 Lestorpe, 1447 Lestdorp, mogelijk van thet lessa therp: het kleine dorp.

Losing, Enschede, 1188 domus Lucinc, dus van een persoon Leudso.

Louvignies, Henegouwen. Germaans, Romaans Lupiniacas; behorend aan Lupo.

Lovelde, Heusden, van lo: bos, veld.

Loven, Tilburg, van lo: bos, ven.

Lovendaal, Horst aan de Maas: kan een dal van Luvo zijn.

Lovenjoel, Vlaams Brabant, 980 apud Lovinion, 1055 Lovinium en Loviniolum, is genoemd naar Leuven, het kleine Leuven.

Lubbeek, Vlaams Brabant, 1155 Libbeka, 1159 Lithbeche. Germaans hlipa: helling, baki: beek. De beek heeft een vrij groot verval.

Lubberink, Driene, 1188 domus Leudiberthinga: toebehorend aan Leudiberth. (leudi: volk, bertha: schitterend)

Lubbinge, Drenthe. De veenarbeider Lubbe bouwde hier zijn plaggenhut. Zo’n hut heette wel een inge, dat werd Lubbe-inge en zo Lubbinge.

Lucaswolde, Gronings Luukswold, Marum, woud van Lucas.

Luchtenveld, Smallingerland: lucht: tuinbouwgrond.

Luik, Frans Liege, midden Nederlands Ludeke, 718 Leodico, Leodius, Leodeo, 1276 Ludeke (waaruit Hoogduits Luttich). Oud Germaans leudika, van leudi: mensen, lieden, of persoon Leudo?

Lula, Hoogezand, zie de familienaam Lulema, dus van een persoon die uit Liudila gekort is, of naar de Zwitserse Doopsgezinden die gevlucht waren en in de 17de eeuw hier kwamen werken voor turfwinning, zie de Zwitserse naam Leutscher die hier veel voorkomt.

Lummen, Belgisch Limburg. In 1200 bekend als Lumm, van Germaans lom; vochtig.

Lunteren, Ede, 1334, bevat net zoals Londerzeel de persoonsnaam Lundhari.

Lutjegast, Grootegast: het kleine stukje geestgrond.

Lutjeloo, Bellingwedde: het kleine bos.

Lutjerijp, Loppersum. Lutje; klein, Germaans rîpreeprîm in de betekenis van ‘rand, oever, landstrook’. Dit woord werd niet alleen gebruikt voor de oever van de zee (bijvoorbeeld in het Oudengels særima), maar ook voor een nederzetting aan een oever of op een kwelderwal.

Lutjewinkel, bij Niedorp, 1745 Lutke Winckel: kleine hoek, ontstaan uit Winkel, men sprak van achter winkels in de zin van schuilhoeken en noemde hoektanden ook winkeltanden, zie hoek in winkelhaak, omdat nu bij eenvoudige en vooral kleinere plaatsen slechts een hoek van het woonvertrek afgezonderd werd voor de handel en waarom ook een toonbank hoekbank heette, zo kreeg de winkel, in afgeleide betekenis, de zin van verkoopplaats.

Lutkehuizen, Winsum, 10de eeuw in minori Huson op de goederenlijst van de abdij Werden: kleine huizen.

Luttelgeest, Flevoland. Genoemd naar een plaats met dezelfde naam die vroeger bij Kuinre lag. Luttel; klein,  geest; hoge zandgronden. Zie Lutjegast.

Lutterzele, bij Dendermonde. Germaans luttikon; klein, sella; vestiging.

Luxwoude, Opsterland, Fries Lúkswâld, 1315 Lukeswalde; woud van Luk of Lucas.

 

M

Maagd van Gent, Sluis. Genoemd naar een herberg met die naam.

Maalberg, Roermond: is de berg waarop in 1045 de dingvergaring plaats vond.

Maelstede, Kapelle, 1222 Malesteda. Germaans mapla: volksvergadering, stadi: plaats.

Maalzake, Etikhove, 1186 Malsaca. Gallich Romaans Malasiacum: toebehorend aan Malasius.

Maarheeze, Noord Brabant, 1374 Marreyse, 1434 Malreheze, Germaans malho: verlaging, zak, hees: struikachtig gewas, of van maar; moerasachtig terrein, heeze; doorgang.

Maarhuizen, Winsum, rond 1000 majori Huson, Friese Mar: groter, husum: huis, het ligt dan ook bij Luttikhuizen.

Maarke, Oost Vlaanderen, 864 villa qui dicitur Marka, 1063 Marcam, 1142 Marka, van de waternaam Mark: mogelijk de moerassige.

Maarland- Oost, maar: waterloop, de Maas, en land.

Maarle, Poppel, wel van maar: waterloop en lo: bos, wel een bos met vennen.

Maarn, Utrecht, 1227 Mandern, mogelijk van mande: gemeenschappelijk gebruikt land zoals meent.

Maarsbergen, Utrecht, 1134 Merseberch, 1189 in Mersberge, van mars: heide meren.

Maasbree. Nederlands-Limburg.

Maarssen, Utrecht, bij Breukelen, 9de eeuw Marsna, 1127 Marsnen, van mars: drassig weiland: bewegend water, mar-is-ina, in de lijst van Utrechtse kerkgoederen Marsua of Marsna genoemd.

Zo ook Maarssenbroek, 1219 Marsnebruke.

Maarsseveen, Marcevene, rond 1120 werd begonnen met de veengronden door de heren van Maarssen. 1219 Marsne vene, dan met fanja: moerassige waterplas.

Maarslag, Warfhuizen, 945 Marisfliete, eind 11de eeuw Marslete, Marslati, maar: vaart en het Friese fliat: zeeboezem, hier dus een verbrede mond van de Hunze.

Maas. 55 v. Chr. (super) Mosa Caesar Bell. Gallica, Plinius, 800 flumen More, rond 800 Mesa, 870 super flumen Mosum, 1275 der Maesen, 1532 opter Maezen.

Maasbracht, Limburg, bracht: kan omheining betekenen.

Maashees, Boxmeer: hees: bos van laag hout, of van hees; doorgang, over de Maas.

Maasdijk, Westland. Genoemd naar de eeuwenoude zeedijk die door de plaats loopt, Maasdijk.  Maasdijk, Binnenmaas.

Maasland, bij Maassluis, 25 augustus 985 werd Masalande eigendom van Dirk II, 1334 Maesland. Germaans Masalandja: Maso: Maas, landa: land, zie ook Maastricht, Maasbree, Maasdam, Maasdijk en dergelijke. 

Maasniel, Limburgs Neel, Roermond, 943 Nieol in een oorkonde van de bisschop van Utrecht, van Germaans niwialho: het lage, vergelijk ook oud Engels nihol: voorover hellend, zie Nevele.

Maasniel, Heers, Tongeren, 1147 Masnil, mogelijk van Latijn mansionile: kleine woning.

Maassluis, Zuid Holland, is verkort uit Maaslandssluis, rond 1340 ontstaan als een sluis tussen de Noordzee en Rotterdam, Maeslandsluys, 1573 Maeslantse Sluys: sluis van die van Maasland.

Maasstraat, Amsterdam, van mansus ad stratam, van de Romeinse heerweg van Tienen naar Demer.

Macharen, Oss, 1107 Machera, 1200 de Machare, 1395 Machgeren, van haru: hoogtekam, zie Haren, of van Latijn maceria; muur.

Machelen, Vlaams Brabant, 1179 Machela, mogelijk van Germaans mahla: dingvergadering, plaats.

Machelen, Oost Vlaanderen, bij Deinze, 822 Mahlinum. Zie Marles, Malonne, Marlagne, Mechelen, Mecheln. Oud Germaans magalinum bij magan: kunnen. Vermoedelijke leeft magala voort in oud Engels meagol: machtig, sterk, dat echter hier niet thuishoort maar beïnvloed is door meaht: macht. Dus het: ‘machtige’ dorp.

Made en Drimmelen, bij Geertruidenberg, 1321 die Made, 1514 Meede: Uithuizermeede en made als in Hoogmade, Alkemade en dergelijke betekent weide, in Engels meadow.

De Maden, naam van verschillende streken lage hooilanden, vergelijk Engelse meadow, meest in de Zevenwolden; b.v. De Haulermaden, onder Haule in Oost-Stellingwerf. De Lange Maden , streek onder Oosterwolde. De Bânster-Maden, onder Terband. De Marrimaden, te Olde Tryne. De Maedlânnen, Maadlanden, onder Gorredijk etc.

Maire, Zuid Beveland, Zeeuwse vorm van mare: grote waterplas, verdronken dorp, in 1695 weer ingedijkt als Mairepolder.

Mal, Tongeren, 1111 Malla, hetgeen verwijst naar een vergader- of dingplaats.

Malberg, Maastricht, 1042 Madelberch. Germaans mapla: volksverzameling, berga: berg.

Malburgen, Arnhem, 1046 Malberc, 1125 Malberga: berg waarop dingvergaderingen werden gehouden.

Malchamps, (Luik): slecht, kwaad veld.

Malden, Heumen, 1247 (villiens de ) Maldene: vergelijk het Engelse Maldon in Essex wat een heuvel betekent met een kruis. Hier heeft vroeger een Tempelieren klooster gestaan dat Maldenburch heette.

Malderen, 1125 Malre of Mahl, mogelijk van mahal-warja: bewoners van een mallum of dingplaats, Germaans Maþla: volksvergadering.

Male, Sint Kruis, 1172 Mala. Germaans malho: zak, verlaging, of van mallum; een met stenen afgezette plaats waar recht wordt gesproken.

Malekote, Oost Vlaanderen, misschien van maal: laagte in het terrein, kote: kot, kleine boerderij.

Mallum, Eibergen, 1188 curtis Mallande. Germaans mapla: volksvergadering, landa: land.

Malmedy, Luik. De naam “Malmedy” is vermoedelijk van Gallo-Romeinse oorsprong. Latijns a malo mundarium; gezuiverd van het kwaad. De vroegste vermelding van het klooster Malmedy stamt uit 670: de monasterio Malmundario. In 1287 Malmedie, 1288 Malmundier, 1367, Malmonder, 1388, Melmender en in 1451 en Malmeder, in lokaal dialect Malmder genoemd wat ten slotte Måmdey werd. Na de Belgische annexatie in 1919 werd de naam weer Malmedy -zonder accent- en verdwenen geleidelijk de andere spellingen.

Maloos, Wilrijk, 1161 Malos. Germaans mapla: volksvergadering, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Mamelis, Limburg. 1384 Mameles, 1501 Mamelyss, 1665 Mamelis; van Mamilliacas; nederzetting van Mamilo.

Mandelanden zijn groenlanden in algemeen bezit, van made.

Mander, Tubbergen, 797 (Villa, que nuncupatur) Manheri, 900 Manari, 11de eeuw Manhere. Germaans man? haru: zandige heuvelrug.

Mangelare, West Vlaanderen, zou gerooid stuk land in een bosweide kunnen betekenen.

Marbais, bij Villers-la-Vill. Germaanse mari; waterplas, baki; beek.

Mare: waterplas of waterloop, zie maar, meer. Zo Maren.

Marke, Kortrijk, 1195 Marca; grens.

Markelo, Twente, bij Almelo, voor 771 Marklo, is wel de naam van een plaats aan de Wezer, 1188 en 1284 Marclo, 1382 Markelo: lo of bos dat behoort tot gemeenschappelijke gronden, marke, of grensbos.

Marke, West-Vlaanderen. Van markô wat zoveel betekent als het moerassige. In de Gallo-Romeinse tijd apud villam marcam. Later kreeg Marke nog enkele andere namen waaronder Marcke-sur-Lys (Marke aan de Leie).

Marken, bij Monnickendam, eerder Makerhoevede, 1345 Markerhoefde: mark: grensmarkering, streek gelegen aan de grens van het rijk. Het eiland is in de Middeleeuwen van Waterland los gescheurd. Later in de betekenis van eigen marktorganisatie. 

Markenbinnen, Alkmaar.

Markluiden, Heerde, 1025 Merclede: grenswater.

Marknesse, Noordoostpolder. Naar Marcnesse of Maronesse, een dorp dat in de Middeleeuwen in de buurt van Urk en Schokland moet hebben gelegen.Van mark: waternaam als grensscheiding, nes: landtong, nat laag land, moeras.

Marle, Overijssel, 1390 en 1459 Mernhem, mer: veenplas? Laar: weideplaats.

Marne de, voormalig eiland, nu Ulrum, Kloosterburen en Leens. Ptolomeus noemde het al Mararmanis en Manarmanis, 970 Merine. Germaans maraz, Indo-Germaans moros: dood? Beter van het woord mari, meri: zee, Manjo: waternaam bestanddeel, zie Dortmund.

Marsdiep, Den Helder, 8ste eeuw Maresdeop: mare; meer, deop; diep, diepe vaargeul die van de zee door moerassig gebied loopt. Ook Marzati, Marsacerdiep.

Massenhoven, Zandhoven, Antwerpen, 1140 Massenehova, 1165 Mazenhoven. Germaans Matsan hofa: hoven van Matso.

Mastgat, Tholen, genoemd naar de mast van een schip dat daar in 1671 gezonken is en nog lang overeind bleef staan.

Mastland, Breda: mast: pijnboom.

Mastwijk, Montfoort, mast: pijnboom, en wijk: vicus.

Mataram, Dalfsen. Naar het gelijknamige huis en landgoed Mataram, dat door de toenmalige eigenaar Van Rhijn rond 1800 werd vernoemd naar het Sultanaat Mataram, waar hij resident was geweest.

De Maten, Vlagtwedde. Made, weiland dat een maaier in een dag kon maaien.

Matena, Papendrecht (Zuid-Holland) en bij Herike, Overijssel: 1475 Mathena. De plaatsnaam betekent ‘matig nabij, niet al te nabij’, vergelijk Altena.

Matsloot, Noordenveld. Mat; made; weiland.

Maurik, Buren, rond 300 Mannaricio, 997 Maldericke, 1139 Meldrike,1179 Meldrike, het zou het oude Mannaritium zijn in het reisboek van keizer Antonius of Mannariacum net alsof het hiervoor Manrik geheten zou hebben, dat zou 15 duizend passen van Utrecht gelegen hebben, hoewel er nooit iets gevonden is. Mogelijk van een persoon Mannarika die later als Manricus bekend werd? Dan zou dit het landgoed van die persoon zijn, naam van een kasteel die in 1270 genoemd is naar Henrick van Malderick.

Mauritsfort, Terneuzen. Genoemd naar Maurits van Oranje.

Mazenzele, Vlaams Brabant, 1107 Masesele, huis met 1 zaal van Maso.

Mechelen, Antwerpen, Bij de verdeling van het rijk van Lotharius I tussen Karel de Kale, koning der Franken, en Lodewijk de Duitser op 8 augustus 870 wordt Mechelen als Maalinas apart vermeld in het deel dat Karel toekomt. Daarna wordt Maalinas vermeld in een giftbrief van Karel de Eenvoudige, in 915 draagt Karel de Eenvoudige de abdij van Hastières en die van Maslinas over aan Stephanus, de bisschop van Tongeren, 8980-981 Maslines, 1008 Maclines, 980 Maslines, 1008 Machlinis, 1161 Machliniensis. Germans mahla: volksvergadering of oud Germaans magalinum: machtig, zie Machelen.

Mechelen aan de Maas, 1062 Mahlen, 1139 Magelinis, idem.

Mechelen Bovelingen, 1210 Mechlen, 14de eeuw Queedmechelen, quaed; gewoon, klein in vergelijking met Mechelen.

Mechelen, Wittem, 1133 Mechluns, 14de eeuw Mechlen. Oud Germaans magalunas met wat Romeins is genoemd naar het aangrenzende Malensbos.

Megchelen, Gendringen, 1138 Mehla, 1200 silva Mechtlo: het machtige grote bos.

Meddo, Winterswijk, 1320 Medehoen, 1736 Middehoe: hoge maden of weilanden.

Medemblik, West Friesland, tot 950 in de lijst van Utrechtse goederen, Medemolaca, 985 Medemalacha, 1118 Medemblec, 1312 Medemleke: middelste leek, naar de ligging tussen Westerleek, (de leekzater weg, lexzater of leczaterwech tussen Sijbekarspel en Benningbroek, in het vroegere Overleeker ambacht) Oterleek en Oosterleek. De waterloop die Medemblik omspoelde heette in 985 Medemelacha: Germaans miduma: middelste, laku: leeck; leek of waterloop, nu bekend als Kromme Leek.

Meden, Fries Saksische vorm van maden: waden of weiland.

Meeden, Oldambt. 1391 en 1420 Meden. Mede; made; grasland.

Meedhuizen, Gronings Mijhoezen, Delfzijl, zal wel middelhuizen betekenen omdat het tussen twee meren ligt.

Meeffe, Luik, 1155 Mafia: mogelijk van mad-ahwjo: waterig weiland. De hoeve van “Malfia” wordt in 1179 in het cartularium van de Sint-Laurentiusabdij van Luik vernoemd.

Meel, Echtelt, 1076 Medela, 1196 Medele dat te vergelijken is met Medele in 966 als forestum Methelo bij Kortrijk en met de naam Matilone voor Roomburg rond 365 wordt genoemd. Mogelijk van midden Nederlands middel: in het midden liggend of van mede: weiland.

Meeldijk, Burgh-Haamstede, van medeldijk: middelste dijk.

Meele de, Dalfsen, omdat het in een weidegebied ligt zal het wel van mede: weiland, zijn.

Meene: Gramsbergen: algemene weide.

Meensel-Kiezegem, Vlaams Brabant, 1132 Meinzele, 1151 Mensel: kan van meen: gemeenschappelijk, sali: uit 1 zaal bestaande woning.

Meent; algemene grond, algemene weide, in Barneveld (Gelderland), Blaricum (Noord-Holland), Buren (Gelderland), Hellendoorn Overijssel, Huizen (Noord-Holland), Leerdam (Zuid-Holland), Rhenen (Utrecht).

Meentocht, Zaffelare, 1168 silva Mentocht. Midden Nederlands meentocht: gemeenschap, gemeentegrond, Germaans maini: gemeenschappelijk, tihti: opbrengst.

Meer, omdat plaatsen bij een meer lagen kregen ze er de naam van, mer, mare, meer, van Germaans mari- : waterplas.

Meer, Den Ham, 1457 Mederen, in de buurt ligt Noordmeer dan in 1456 Noortmede wordt genoemd. Het is dus mede: weideland.

Meer, (Noord-Brabant, Overijssel, Antwerpen). Meer” is vermoedelijk afkomstig van het Germaanse woord Mari, dat moeras, meer of plas betekende.

Meerbeek, Vlaams Brabant, 1117 Merbecka. Germaans mari: meer, plas, baki: beek.

Meerbeke, Oost Vlaanderen, 870 Merrebecchi, 966 Merbeccam, idem.

Meerdonk, Oost Vlaanderen, donk of verhoging bij een meer.

Meerhaeghe, Wortegem, 964 Merahaga. Germaans mari: meer, plas, hago: bosje.

Meerhout, Antwerpen, 741 Mareholt, 1160 Merholt, idem, met hulta: bos.

Meerhout, Donk, 741 Mareolt, idem.

Meerlo, Horst aan de Maas, 1219 de Merlo, idem, met lauha: bosje op hoge zandgrond.

Meers, Stein; moeras of laag gelegen weideland. Meers, Meersch: alluviaal, land vooral weiland langs de rivier.

Meern de, Utrecht, van meer net zoals Maarn.

Meerssen, bij Maastricht, 888 in Marsna, Marsanam, 968 Marsna, 1119 Mersenam: aan een moerassige beek, zie Maarssen. Het is een zeer oud dorp waar in de grond vaak overblijfselen uit de Romeinse tijd zijn gevonden.

Meerle, Antwerpen. Meer van Germaans mari, meer, moeras of waterplas. Het woorddeel -le is vermoedelijk afgeleid van het Germaanse woord lauha, dat bosje op hoge zandgrond betekent. De naam Meerle kan dan ook vertaald worden als bosrijke en moerassige streek.

Meerveld, Apeldoorn, : moerassig gebied.

Meerven, Deurne, meer, ook grens, en ven.

Meeswijk, Maasmechelen, 946 Masvic. Germaans Maso: Maas, wika: dochternederzetting.

Meetjesland, Oost Vlaanderen, van mede: weiland, of smalle reepjes grond met sloten, meedgoten.

Meet; weiland, hooiland, is een typisch woord in de kuststreek, van West-Vlaanderen tot Friesland, zie made. De Miede ‘grasland’ in Schagen (Noord-Holland), Mieden in Wûnseradiel (Friesland) en Barradeel (Friesland).

Meetshoven, Aarschot, 1368 Meynartshoven, hof van Meginhard.

Zo ook Meinerswijk, Arnhem, 814 Meginharderwich, 847 vicus Meginhardi.

Meeuwen, onder Heusden, 850 Medua (?), 1225 Medewen. Germaans medwa: weiland, hooiland.

Meeuwen, Maaseik, 1146 Mewa, idem.

Meeuwen, Belgisch Limburg. 1146, Mewa. Dit is mogelijk afgeleid van Mede of Made, dat weide betekent, vergelijk het Engelse: meadow.

De Meije, Utrecht. Ligt aan de Meije, zijrivier van de Oude Rijn.

Meijel, Peel en Maas, omdat er van Mejiel naar Sevenum een weg loopt die zeer afwijkt wat de kortste verbinding zou zijn ontstond het gezegde: ‘van Meiel op Sevenum’: om langdurigheid en omslachtigheid uit te drukken waarvan de uitdrukking komt: mijl op zevenen.

Meierij: rechtsgebied onder een meier: major domus.

Meinerswijk, Arnhem, 814 Meginhardes wich: wijk of nederzetting van Meginhard.

Meir: van meer: veenplas, met ei voor ee.

Meise, Brussel, 1132 Mensce, 1146 Menz, 1212 Meiza, mogelijk van mainiska: wat behoort tot de gemeenschappelijk bezit.

Mekelermeer, Drenthe, van mekel: groot.

Mekkelhorst, Denekamp, rond 900 Mikulunhorst, 11de eeuw Mikelenhurst: grote horst.

Melden, Oost Vlaanderen, 988 Milna, 1116 Melnis, mogelijk van Keltisch melin: geel gekleurd.

Meldert, Belgisch-Limburg. 1099 Meldreges, in 1155 als Melerd. De naam Meldert stamt deels uit het Germaans en deels uit het Latijn. Meldert verwijst naar het woord melde (soort wilde spinazie) + achtervoegsel aarde. Zo zou Meldert dus melde-akker kunnen betekenen. Malen klonk in het oud-Germaans als mellen. Erd of ert betekent aarde, plaats of veld. Meldert zou dan betekenen: plaats waar een molen staat. Deze laatste uitleg stemt overeen met de vondsten die men hier is tegengekomen. Men heeft fundamenten gevonden van een zeer oude watermolen op de Zwarte Beek, niet ver van de dorpskom. Zo zou de betekenis van Meldert dus zijn: bij de molenaar, of zoals men hem in de gewesttaal noemt, bij den mu(e)ldert.

Melderslo, Horst aan de Maas: bos van Madalher, of van Germaans mildreda; wild, lo; bos, of van melder; zandheuvel, of melde.

Meldert, Oost Vlaanderen, zo al in 1151, 1168 Melderd, kan van de plant melde, of melde: aardzand, of nederzetting bij troebel water. Zo ook Mildert, Nederweert.

Melhoven, Rijkevorsel, 1607 Merloo, 1659 Meerelhoven, oudste vorm is bos met veen, later is er hoven aan toegevoegd.

Melick, Roermond, 3de eeuw als Mederiacum, daarnaast ook Moderiacum: bezit van Madarius.

Melle, Oost Vlaanderen, 830 de villa Millinio. Oud Germaans Melinja: nederzettingsnaam bij de Keltische waternaam Meline: de gele.

Melm, Soest, met melm naast molm: droge aarde.

Melsele, Oost Vlaanderen, 1055 Melcelle. Germaans milipa: honing, honingkleurig. Sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Melveren, Sint Truiden, 1107 Merweles, 1114 Mergueles, mogelijk van merwa: malse grond.

Membach, Waals Membaxh, Luik, 1172 Menebach, mogelijk van maginbaki: grote beek.

Membruggen, Riemst, 1365 Membrughen, van meenbrugge: gemeenschappelijke brug of brug van Menno.

Mendonk, Oost Vlaanderen, 694 Medmedug, 966 Metmedung, Germaans miduma: middelste, dunga; donk of verhoging.

Menen, Frans Menin, West Vlaanderen, 1087 Menin beantwoordt aan Manin bij Atrecht dat in 869 Maininium heette: gemeenschappelijk bezit.

Merchtem, Vlaams Brabant, 1040 Martinas, 1117 Martines, 1168 Marechtinis, of van marcatinis, vergelijk markae dunum: grensfort, of van mercatina bij mercatus: marktplaats aan Romeinse heerweg.

Merdorp, Luik, Van Meridici Orp of Orp du Midi (Zuid-Orp) wat slaat op de zuidelijke ligging van het dorp ten opzichte van Orp-le-Grand en Orp-le-Petit.

Mere, Aalst, 800-814 Meren; moerasbodem aan de oevers van de Molenbeek.

Merelbeke, Oost Vlaanderen, 1101 Merlebeke. Germaans marila: van mari: meer, plas, baki: beek.

Merem, Hofstade, 1106 Merehem. Germaans mari: meer, plas, haima: woning.

Merendree, Oost Vlaanderen, 967 Merendra, mogelijk van ouder Marandro: naam van een water met meanders.

Merkelbeek, Limburg, van een beek die door het oude dorp stroomde: de Merkelbekerbeek.

Merlo, ook Meerloo, Meerloch, IJsselstein, bos bij een meer.

Merm, Wijchen, heeft men willen verbinden met het in 762 genoemd Marithaim in een oorkonde van Karel Martel, 13de eeuw Merteim, Mereim, mari: plas.

Merksem, Antwerpen, 1189 Marcsam, 1209 Marcsem, 1246 Marxeem: Germaans Markos: van de Marko, riviernaam, hamma, in overstromingsgebied uitspringend hoek land. Of merk; grens, heem; plaats.

Merselo. 923-926 in villa Meresloe; boerderij van Mersel; merse; water, zie mare, lo; bos.

Merwede, 877 Mervada, 897 Merewida, 11de eeuw Meriwido: Germaans mar: waterplas, widu: bos. In de Gesta Episcopum Cameracensium wordt het inderdaad een moerasachtige bossige streek genoemd.

Mesen, Frans Messines, West-Vlaanderen. Mogelijk uit Germaans maison; mees.

Meteren, Geldermalsen, 1265 Curtis de Meteren, van de Gallische riviernaam Matrona.

Meterik, Horst aan de Maas, kan van Gallisch Romaans Materiacum: bezit van Matrius.

Metsteren, Sint Truiden, 1136 Mecerin. Romeins macerias: muren, puin, dus een nederzetting van Germanen op een verlaten Romeinse villa.

Mettekoven, Belgisch Limburg, 1112 Matincourt, 1135 Mettencoven, 1155 Mettencoven, ook Matincourt. Germaans Matjinga hofum: boerderij van de mensen van Matjo of Matti of Martini curtis; hoeve van Maarten.

Meuhoek, Bronckhorst. Meu, van made; weiland, hoek, bepaald gebied.

Meulebeke, West Vlaanderen, 1112 Molenbeke, rond 1200 Mulenbeca. Germaans mulin: molen, baki: beek, de Devebeek.

Meijldoorn, Meyldoorn, Schijndel, van Meyel en doorn.

Meysberg, Chaam, hangt het 1ste lid samen met de naam van de maand, een berg waarop men in mei een volksfeest vierde?

Mheer, Limburg. Oudnederlands mere; meer.

Michelbeke, Oost Vlaanderen, 1150 Mighelbeca, 1196 Megelbeke. Germaans migilo: van migo: urine, op urine gelijkende modder, dus langzaam stromend, baki: beek.

Zo ook Michem, Brugge, 1089 Michem, met haima; woning.

Middag, Groningen, 786 pago Midoche, wel van mid: midden en oog of ouw, Fries age of ach; eiland, dus aan water liggend land in het midden.

Middegaal, Veghel. Uit Germaans middu; misdelste, heima; woning, of van galgan; galg of galon; nate bronachtige plek in het veld.

Middel, Zaanstad. Ligt midden in de Westzanerpolder.

Middelaar, Mook, is laar of weideplaats in het midden.

Middelbert, Groningen. Middelste dorp, buurt. Zie Engelbert.

Middelburen, Smallingerland, Fries Midelbourren, Germaans burja; woning, kot, is de woonplaats in het midden.

Middelharnis, Goeree-Overflakkee, middelste hernesse: kudde, weiland.

Middelie, Edam. Van Midden-Ye, naar de Ye of nu IJ dat in de middeleeuwen van Oosthuizen zuidwaarts stroomde richting Flevomeer totdat het door een dam in de Ye, de Ijsedam of zoals nu Edam werd afgedamd.

Middelkoop, Zuid Holland, is een gekocht stuk land dat tussen twee andere ligt.

Middenmeer, een dorp midden in de Wieringenmeer. Werd gebouwd vanaf 1932 en eerst Sluis III genoemd. Slootdorp was Sluis I.

Midhalm, Groningen, Vierhuizen, van halm of holm: hoogte, wierde.

Midhuizen, De Marne. Ligt tmidden tussen Vierhuizen en Hornhuizen.

Midlaren, Zuidlaren, 1298 Middelare una domus, midden tussen, Zuidlaren en Noordlaren.

Midsland, Terschelling, Fries Midslân. Ligt midden en het bewoonde deel van het eiland.

Midwolda, bij Scheemda, 1558 Midwolde: in het midden gelegen woud. 

Midwolde, Leek. Wold; woud in het midden. In het oosten ligt Oostwold; oostelijk woud.

Midwoud, bij Medemblik, 1312 Midwoude, 1396 Middenwoude, 1481 Mitwoude: woud, vochtig bos dat in het midden ligt tussen Oostwoud en Westwoud.

Miede de, is hetzelfde als mede, made: weiland. Oude Miede, of in Fries Alde Miede, in Tietjerkstradeel heette in 1543 Oldemeeden; oude miede, made; wieland

Mielen boven Aalst, 1109 Mile, 1529 Mielen supra Alst, 1529 was sprake van Mielen Supra Aelst. Met Aalst wordt het nabijgelegen Aalst bedoeld.; bovenste. Mielen, middelste?

Mient, waternaam als Mientsloot onder Limmen, 1105 Meneslata: algemene sloot, die door een gemeenschap gegraven is of beheerd.

Mierlo, Geldrop, Mierle genoemd door Jan hertog van Lotharingen en 1202, Mirle op 4 december 1300, Mierle in 1312, Myerle op 13 mei 1358: lo;bos, mier; moeras, vergelijk Engels mire en Zweeds myr, bos in een omgeving met vennen. Of naar de vroegere beek Mere, zie Medevoort dat eerder Merevoort heette.

Mierde hooge en lage. Noord Brabant, 1201 Mirde, 1350 Myrde, 1645 Hooch ende Leegemierde, idem.

Mijlbeke, Aalst, 1110 Milebecche. Germaans migila: langzaam stromend, baki: beek.

Mijnsheerenland, Zuid-Holland. Na de Sint-Elisabethsvloed werd het voormalig land van Schobbe en Everocken in 1437-1438 herbedijkt door ridder Lodewijk van Praet van Moerkerken. Men spreekt dan ook wel van het “Mijnsheerenland van Moerkerken”. De herkomst van de naam is niet religieus, maar geeft de feitelijke situatie weer, namelijk het land van Heer Praet van Moerkerken. Maar er was ook een Moerkerke tussen Sas van Gent en Philippine, in de 15de eeuw verdronken: 1218 Morkerka, 1218 Mourkerke.

MijzenAvenhorn, 11de eeuw Misnen, van mios: moeras, modderig gebied. In 1347 werd het door een inlaagdijk buitengeslagen land. Oostmijzen.

Milheeze, Noord Brabant, 1334 Milhese, 1440 Milheeze, kan van hees: bos van laag hout.

Millen, Belgisch-Limburg. 1143, Millina. Mogelijk heeft de naam te maken met mul, ofwel zandgrond omdat de bodem in Millen een zeer stevige structuur heeft en ook grotendeels bestaat uit leemgrond.

Milsbeek, Nijmegen. Mil; roestkleurig water, beek.

Milschot, Gemert, zal wel middelschot betekenen, afgeschoten ruimte in het midden gelegen.

Minderhout, Antwerpen, Germaans minre; minder, hulta; hout, is het kleine of minder hout.

Mingersber, Limburgheet naar de waterloop die vroeger Menkenesdrecht heette, van Minko.

Mingersborg. In oude documenten ook als Mingelsburg en Mingartsborg en zou zijn afgeleid van Vrouwe Minnegarddie hier volgens de legende rond het jaar 800 zou hebben gewoond.

Minnertsga, Fries Minnertsgea, bij Franeker, 1230 Menerskerke, 1370 Meynardiskerke, 1398 Meynaertsga: woongebied van Meinhard of Meginhard. Ze worden spottend kalverbouten genoemd.

Minnewater, Brugge, het water de Minne: de levendige, verwant met Noord Hoogduits munter en Litaus mandrus: levendig.

Mirns, Harlingen, Fries Murns, 1132 Midlinge: dus de in het midden wonende.

Miste, Winterswijk, 1266 Merste, vergelijk Miste in Keulen en zal wel komen uit Germaans mihstu: mest.

Moen, West Vlaanderen, 988 Mulnis, 1218 Molnes, 1247 Mouden, mol of mul: zanderige streek.

Moezel, Frans Moselle, Duits Mosel, bij Tacitus Mosella. Romeins Mosa: Maas.

Moere duidt op veengrond.

De Moer, Noord-Brabant, is genoemd naar de veengrond die hier voorkwam en de daaruit voortkomende turfwinning.

Moerbeek, Oude Niedorp. Beek en moer; veengrond.

Moerbeke Waas, Oost Vlaanderen, 1164 Morbeche. Germans mora, turf ontginningsterrein: baki: beek.

Moere bij Gistel, idem.

Moerdijk, bij Dordrecht, 16de eeuw Moerdijck: gebied om een binnendijk om de gravers van moer; turf tegen instromend water te beschermen.

Moerslag, Sint Geertruid, Limburgs Moersjel, kan een wagenspoor door een veen zijn.

Moerstraten, Roosendaal. 1362 Ter Moerstraten. Moer; veenmoeras, met straten.

Moerzeke, Oost Vlaanderen, 1072 Morceka, 1176 Murzeka, 1210 Morske. Gallisch Romaans Mauriciacum: toebehorend aan Mauricius.

Moersbergen, Doorn, en duinterrein op Texel, kan van een muis zijn, vergelijk Muizenberg onder Princenhage, Breda.

Moesdijk, Weert, wel van moes, moos: moeras.

Moeskroen, Henegouwen Frans Mouscron. Sommige documenten getuigen van Moscheron al in 1060, wat kleine vochtige grond betekent (Germaans  muska “nat, beschimmeld” of nieuwe muskus “mos, vocht”).  Of Mons Ceuteron, uit 944, genoemd naar een Keltische godheid, die de Galliers aanbidden op een heuvel van het gebied waar het een altaar had. Het is in 1386 dat we voor het eerst de spelling Moeskroen vinden.

Moxheron, Moucheron in Moxhe (Luik): De plaatsnaam zal ook wel elders voorkomen en heeft ongetwijfeld dezelfde etymologie als Moeskroen, Mouscron (Henegouwen).

Moesel, Weert, waternaam dat wel afgeleid is van moes en moer: moeras, vergelijk oud Hoogduits mos: moeras. Zie ook Mussel, Gronings De Muzzel, Stadskanaal. Mussel is net als Mossel, Otterlo, wel een naam voor een moerassig gebied.

Mok, Texel, betekent kom.

Mokkenburg, Zuidhorn. Naar de boerderij Mokkenburg die zijn naam heeft van de persoon Mokke.

Mol, Antwerpen, 1173 Molle: mulle grond.

Molecaten, Hattem, van molen en kote: kleine boerenwoning.

Molenaarsgraaf, Alblasserwaard, 1287 Gravelant, 1331 Smaeliaers Graveland, eerst genoemd naar het rivertje de Grave of Graafstroom dat ook zijn naam gaf aan Bleskensgraaf, (in de 13de eeuw heeft Willem Blassekijn dese gracht gegraven) de toevoeging Molenaars is ontleend aan het geslacht Molenaere dat dit ambacht of district in leen had. 

Molenbeek Sint Jans, Brussel, 1195 Molenbecca. Germaans mulin: molen, baki: beek.

Molenberg, Meulenberg: verhevenheid waarop een windmolen staat.

Molenbuurt, Texel. 1543 Molenbuyrt. Buurt met een molen.

Molendijk, Castricum. Dijk met een molen.

Moleneind, Fries Mûnein, dorpseinde waar de molen staat.

Molenhoek, verspreide plaatsnaam, hoek met een molen.

Molenkamp, Ammerzoden, Heerde (Gelderland), Emmen, Overijssel. Middennederlands camp, van Latijn campus; afgeperkt veld. 1597 een stuck lants genaempt den Molenkamp, Kaulille, Belgisch-Limburg.

Molenrij, Gronings Molenrieg, rige, rij of rijge kan een rij huizen, straat bij een molen betekenen.

Molenschot, Gilze en Rijen: het afgesloten gedeelte waarop de molen staat.

Molenstad, Drenthe. Stad; stede; plaats waar een molen staat.

Molenwijk, wijk waar een een molen stond, staat (Noord-Brabant, Noord-Holland, Zuid-Holland).

Molletjesveer, Zaanstad. Wel genoemd naar een veerman met de naam Mol.

Molter, Losser, 10de eeuw Multeri. Germaans muldo: mul, stof, haru: zandige heuvelrug.

Mombeek. Plaats-, waternaam in Diepenbeek (Limburg). Molenbeek.

Monsterhoek, Kattendijke, 1214 Monstrhoc. Germaans, zie Monster, hako: hoek.

Montenaken, Belgisch Limburg, 1139 Montineis. Gallisch Romaans Montiniacum: toebehorend aan Montinius of nederzeting op een heuvel.

Monteberg, West Vlaanderen, 1130 Monteberga. Romeins montem: berg, Germaans berga: berg.

Monty, in Charneux (Luik) en elders, van Latijn montile: overstap.

Montferland, Achterhoek, 1313 Monferant, mont: berg en?

Mook, Limburg, 1206 Moldeka, 1222 Moldeke, 1328 Moudick,, molde: los zand en mogelijk een wijk. 

Moorsel, Tervuren, 1114 Morcella. Zie Moorsele, Moorslede, Moorthuse, Mortsel, Morlay.

Moorsel, Oost Vlaanderen: zie Moortgat Sint Gillis, in Engeland Mortlake, Mortham etc. Omdat naast mort ook morten optreedt is mort blijkbaar een adjectief waarvan mortisk of mortsch afgeleid kan zijn, Keltisch mort of maret; hoog, Germaans sali; uit 1 ruimte bestaand huis. Of van Nederlands mors, morsig: vuil, of mort: modderig.

Moorsel, Someren, 1139 Morslo, idem. Of van Germaans mauras, bij maur: donker bruin paard of moeras? Lauha: bosje op hoge zandgrond.

Moorsele, West Vlaanderen, 1046 Mortsella. Germaans mort, moer, moeas, sali: uit 1 ruimte bestaand huis.

Zo ook Mortsel, Antwerpen, 1158 Mortsella.

Zo ook Moortsele, Oost Vlaanderen, 941 Mortesela.

Moorst, Utrecht. van moer-horst: een zandig, bebost hoger liggend stukje land in veengrond of ander drassig land.

Moorslede, West Vlaanderen, 1085 Morcelede. Germaans murtiska: vuil, mulle aarde, gruis? Hlipa: helling. Ligt halfweg de helling van een heuvel.

Moresnet, Luik, 1041 Morismahil. Romeins Mauri mansionile: huisje van Maur.

Morkhoven, Antwerpen, uit Morinchven, hoven of hoeve van Moro.

Morra, Fries Moarre, Dongeradeel, is gelijk moer, moor, mor: moeras, veen.

Morlodenisse, Zuid Beveland, 1204 Morladanisse. Germaans Morlode: voormalige kreek in 1530 verdronken, van Germaans mora: turfwinningsgrond, nasja: in de zee of benedenrivier uitspringende landtong.

Mortel de, Noord Brabant: drassige grond, van murw: weke grond.

Mosberg, Tervuren, 1140 Mosbergh. Germaans musa: mos, berga: berg.

Moskou, Ooststellingwerf. Vermoedelijk is het een speelse verwijzing naar de buurtschap Petersburg, dat aan de andere kant van de Opsterlandse Compagnonsvaart ligt. Petersburg zou vernoemd zijn naar een zeker kroegbaas Pieter Blaauw. Waarschijnlijk is de plaats vernoemd naar de Russische stad Sint-Petersburg.

Muda, Loppersum. Muda; mond van een rivier, waar de Fivel  uitmondde in de Delf, nu Damsterdiep

Muggenbeet, Overijssel, (Nedersaksisch: Moggebiet) 1313 Mugghenbete. Van mücken beecke, Oudsaksisch voor ‘kleine beek’. Deze beek stroomt nog steeds door het dorp en mondt uit in het vaarwater De Riete.

Muiden, Muyden, 953, villa Amuda, 983 Amuthon, 1226 Muden. Germaans ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied, munpjan: monding: de mond van de Aa ofwel de rivier de Vecht. Zie Arnemuiden dat aan de Aern lag, Leimuiden aan de mond van de Lede, Lei of Liethe, ook Sint Anna ter Muiden, Pleimuiden en Genemuiden.

Muiderberg, bij Muiden, 1305 Muderberghe, 1345 Muderberch: verhoging bij Muiden.

Muikem, Oost Vlaanderen, muik: week.

Muizen, Sint Truiden, rond 950 Musinne of Muserinne; moeras, plas?

Muizen, Mechelen, 1150 Musena; mus; moeras, modderig, poel, met watersuffix -ina werd het Musena.

Munsterscheveld, Drenthe. Genoemd naar de uit het Munsterland geëmigreerde veenarbeiders.

Munte, Oost Vlaanderen, 990 Monte. Romeins montem: berg. Ligt op een bergrug.

Murk, Fries De Moark, riviertje in Tietjerksteradeel zal wel het donkere water betekenen, zie oud Saksisch mirki: donker.

Murmerwoude, in Fries Moarmerwald of Moarrewâld, Dantumadeel, 1423 Murimmatherp, terp van Muro of Moro, of moarre; hoogveen, woude; gebied. Naar de sage betekent het moordenaarswoud omdat Bonifatius hier gedood zou zijn in 754.

Musschenbroek, (Nederlands-Limburg): Oudnederlands mûse; moerassig veen. 2. Plaatsnaam in St.-Lievens-Esse, Ophasselt, Waasmunster en Beerlegem (Oost-Vlaanderen).

Musschendorp, Leusden. Oudnederlands mûs; moerasgebied.

Mussel is net als Mossel wel een naam voor een moerassig gebied.

Musselkanaal, Gronings Muzzelknoal

 

N

Naaldwijk, Westland, 1156 Nadelwich, 1342 Naeldwijc. Germaans naeplo: naald, een lang spitse zandgrond (of naaldbomen?) wika: dochternederzetting. 

Naarden, 968 Nerdinclant, 983 Naruthi, 996 Nardinclant, in 1233 Neerdinc, Naerdinx of Nardinck, Germaans narwa: eng, omdat ze naast de Zuiderzee ligt of van de nauwe zeestraat. Gesticht in 1350 zoals blijkt uit een brief van de Hollandse graaf Willem van Beyeren en ziet op het nieuwe Naarden want hij geeft de burgerij van Naarden verlof om naar een betere plaats om te zien tot het bouwen van een stad, van de stichting van de oude wordt geen gewag gemaakt.

Nacoop is een achteraf gekocht stuk veenland ter ontginning.

Nagele, Noordoostpolder. Nagele komt van het gelijknamige eiland, dat tussen Urk en Schokland lag en in 1138 voor het eerst genoemd wordt.

Nagelbeek, Schinnen, vergelijk Nagelpoel bij Beekbergen: nagel: smal water, de Geleenbeek.

Nagele, naar de waterloop ten Noorden van Urk die in 1138 als Nagel en in 1204 als Nagele vermeld wordt, na 1309 is er van Nagele geen sprake meer. In de Romeinse tijd is er echter een vorm Nabalia dat navelstroom zou kunnen betekenen. Maar in Zeeland is er ook een water De Nagel, mogelijk voor lange smalle waterlopen, naar de vorm van een nagel: spijker.

Narderburen, Fries Narderbuorren of Naarderbuorren, bij Leeuwarden. Eerder Hernaerdera-buyren.

Narrevliet, waternaam bij Wervershoof, van narwa: nouw.

Nattenhoven, Stein: hoeve van Natto.

Nattenhaasdonk. Hingene Havekesdunc rond 1100. Eigennaam Natto, habuco; havik, zijn woonplaats, donk, hoger gelegen plaats.

Naterij, Delfzijl. Van Oudfries noth; vee, het is dan een hoogte waar vee kan schuilen bij hoog water. 

Nauerna, Zaanstad, 1492 Naauwerna, 1547 Nouwertna, nauer: nergens: dus een plaats die nergens dichtbij is.

Neck, Purmerend, zou kunnen van den Eck: de Hoek,

Nederbrakel, Oost Vlaanderen, 866 villa Braglo; is het laag gelegen braakland en lo; bosje 1236 Nederbrakel, zie Opbrakel.

Nederhorst den Berg, Noord Holland, 1156 Hursteldrehet, Germaans hurstila: helling waar vroeger een bos op stond maar later slechts struikgewas. Het dorpje is op een verhevenheid gebouwd, iets ten zuiden van het kasteel Nederhorst, dat in tegenstelling tot het in 1528 verwoeste Hoogerhorst.

Nederokkerzeel, Vlaams Brabant, 784 Ochinsala of Ochynsala, 1157 Hocksele, 1179 Hockensele. Germaans Okkan sali: uit 1 ruimte bestaande woning, van Okko.

Neder-Over-Heembeek, Brussel, twee plaatsen, Over en neder Heembeek, 673 Haimbecha. Germaans hain: stijve zegge, baki: beek, of van later Hembecca, heem; woonplaats, becca; beek.

Nederwetten, Noord Brabant, waar wette een wed of drinkplaats betekent.

Nederweert, Limburg. Het  heette oorspronkelijk Merefelt, hetgeen betekent ‘te midden van meren’, of later, Weert van den nedersten eynde. Dit laatste is verbasterd tot Nederweert. Een andere uitleg van ‘Mereveld’ is dat de benaming afstamt van het Germaanse woord ‘mar’, wat paard betekent, en het eveneens Germaanse ‘vilde’, wat veld of plaats betekent. Het Mereveld zou een paardenwisselplaats uit de Romeinse tijd zijn geweest. Dit is vergelijkbaar met de naam van de voormalige Nederweertse buurtschap Rosveld, eveneens met betekenis paardenwisselplaats.

Nederwijk, Ninove, 1139 Nedrewic. Germaans nipara: neder, wika: dochternederzetting. Zie Niederich, Duitsland.

Neede, Achterhoek, 1188 parochia Nedhe, 1209 Neithen, 1235 Nijdhen, is laag gelegen land.

Neel zou lager gelegen bos kunnen zijn.

Neerbeek, Limburg, 1225 Nederbeke. Germaans nipara: neder, baki: beek.

Neeritter, Leudal. 1143: Itera (...) nova oftewel “Nieuw-Itteren”. Dit “Itteren” verwijst naar de ligging langs de Itterse Beek, Itterbeek.

Neerpede, Anderlecht, 1220 Inferior Peda: lager gelegen moeras.

Neerpelt, Maaseik, 815 Palethe; peel; moerasland, neer; lager.

Neerpelt, Overpelt, Belgisch-Limburg. Van Paleth(e); poel, moerassig gebied of ligging ten opzichte van Pelt, mogelijk oude waternaam, in 1218 kwam er neer of lager bij.

Neerrepen, Belgisch Limburg, 1067 Repes, 1151 Repe waarin reep een veldstrook betekent.

Neerijnen en Opijnen, Op Ynen en Neer-Ynen, Gelderland, 1265 Opynen, 1280 Opinen: stroomopwaarts gelegen ten opzichte van Neerrijnen. Neerijnen, 1227 de Nederinen, 1265 Nederynen. Misschien was er nog een derde dorp waarvan het verdraaide naamwoord Taratina gekomen is. IJnen is de oorspronkelijke plaats, 996 Ine, 997 Yne, 1231 in utroque Inen.

NeeroeterenOpoeteren, Maaseik. Net als Opoeteren dankt Neeroeteren haar naam aan de Oeter een beek die door alle drie de deelgemeenten stroomt.

Neerwinden, Vlaams Brabant, 976 (UU)Winethe of Overwinden: Germaans winjipa: weide, die lager gelegen is.

Neigem, Oost Vlaanderen, 1189 Eighen, 1195 Allodio of al Aluet. Germaans aigina: eigen bezit, in tegenstelling met leen.

Negenhuizen, Schipluiden. 9 huizen, boederijen.

Nekkersput, Neckersput, Grimbergen, 1166 ad Neptuni specum. Germaans nikwiza: nikker of watergeest, putja: put.

Nekkersput, put waar volgens de volksverbeelding nikkers, watergeesten verblijven. Er is een Nechelput in Galmaarden en Herne en een Nekkerspoel, Neckerspoel te Mechelen.

Nergena, Ede, Boxtel, betekent nergens dichtbij.

Neringen, betekent de lage landen.

De Nes, in Ameland, nes ook in de vormen nesse en nisse als Eemnes, Matenesse, Nesse. Stavenisse betekent een lage en waterachtige streek met een uitsteeksel zoals neus, landneus, landtong.

Nes, Dongeradeel, Nes; landtong of schiereiland. Zo ook Nes bij Heerenveen, de Nes bij Schagen, Nes aan de Amstel.

Nete. Rivier in Belgie in het stroomgebied van de Schelde. Keltische naam die de walmende betekent, hnito; stinkend, afstotend.

Netterden, Achterhoek. Het gebied der Hattuariërs werd tijdens het bewind van Keizer Karel de Grote tot Hettergouw verheven. Deze Hettergouw werd in kerkelijk-bestuurlijk opzicht in het jaar 837 in tweeën gesplitst. Het noordelijke gedeelte, waaronder Emmerik en Netterden, viel onder het bisdom Utrecht. De naam Hattuari verbasterde tot de naam De Hetter. In 1130 is er voor het eerst sprake van Etteren als naam voor het dorp Netterden.

Nevele, Oost Vlaanderen, eind 9de eeuw Nivila, 1133 Nivella. De oudste vormen van Nevele, Neaufles, Nesle, Niehl, Niel, Nielles, Nijlen, Nivelles, Noyales, Noyelles wijzen op een Germaans niwialho met enerzijds een evolutie wj of gj, zie mug, mugjon of muwjonl brug, anderzijds wj, zie Herve of harwjon. Het gemeenschappelijke toponiem van al deze dorpen is dat ze in een laagte liggen. Waarschijnlijk bij oud Engels niowol, nihol, niwel: voorover geworpen, diep, de laag gelegen plaats. Midden Nederlands niel, neder; laag gelegen, midden Noordduits nigel, nugel, nule: voorover geworpen. Nederlands vernielen. Nevele ligt laag aan de samenvloeiing van Poeke en Kale. Of van Keltisch nevia ialo; nieuwland of nieuw ontgonnen land.

Zo ook Nieuwaal, Gelderland, 1031 ecclesia Nyvvele, Nywele of Neuvela.

Zo ook Nijvel, Frans Nivelles,Waals Nivele, 670 Nivialcha, 8ste eeuw Nivella.

Nibbixwoud, bij Hoorn, 1312 Nueweboxwoude, 1396 Nyeboxwoude, 1500 Nubixwou: nieuwe Boxwoude ter onderscheiding van de oude, Hauwert, dat ook Boxwoude heette: vochtig bos van bukshout wat niet waarschijnlijk is, beter van de naam Bok. Ze worden spottend aardappels genoemd.

Nichtevecht, Utrecht, ontstaan uit de gouw Niftarlake die al in 723 vermeld wordt en gouw langs het water water betekent, dus langs de Vecht. Niftar komt van neven: langs, ft vormde zich tot cht.

Niebert, Gronings Nijbert, is nieuwe woonplaats ten opzichte van Tolbert, bert is hetzelfde als Friese bird: woonplaats.

Niel, Antwerpen, Mogelijk van middeleeuwse niel met de betekenis “voorover geworpen in de diepte”. Dit woord zou afkomstig zijn van het Germaanse woord nihwulia of niwaialho (betekenis: “voorover, naar omlaag”). Daarnaast wijst een studie van dorpen met de naam Niel uit dat het steeds plaatsen betreft die zich in een terreinverlaging bevinden. De plaatsnaam Niel kan dan ook verklaard worden als “laag gelegen plaats”.

Niel-bij-As, Limburg. Idem. Een andere lezing is dat Niel komt van nigella, een Gallische benaming die zwart betekent en duidt op een donker water.

Niel-bij-Sint-Truiden, laatste naam om die te onderscheiden van Niel-bij-As.

Nierhoven, Limburgs Nirve, Nuth, is nieuwe hoven of hoeven.

Niesoord, Oldambt. Genoemd naar de weduwe A. S. Nies die op 20 juli 1807 het vaste beklemrecht kreeg.

Nietap, Noordenveld, Leek, is de naam van een herberg, de Nije Tap waar wel gedronken kon werden. Daar hadden de  jonkers van Nienoord niets te vertellen. Op kaarten uit de 16de tot de 18de eeuw staat Nietap nog aangegeven als Thedema, genoemd naar landgoed/landhuis ‘Thedemaborg’, welke stond op de plaats van het huidige dorp Nietap.

Nieuw-Amsterdam. Drenthe, Veenoord. Amsterdamse beleggers noemden het veengebied eerst het Amsterdamsche Veld. Later werd dit Nieuw-Amsterdam. Nadat Nieuw-Amsterdam zijn naam had gekregen is het dorp uiteindelijk toch noordelijker gebouwd.

Nieuwege, is de nieuwe weg.

Nieuwenhagen, Limburg, is het nieuwe bosje.

Nieuweschild, Texel. Schil; geul of kreek in ondiep water.

Nieuwland; nieuw gewonnen land, onder meer Nieuwland (Zuid-Holland), in Biervliet (Zeeland), Nijland (Friesland), Nijlande (Drenthe), Nuland (Noord-Brabant), Nieland in Watervliet, Oost-Vlaanderen, Nilant in Lebbeke, Oost-Vlaanderen. Ook in Hulst (Zeeland).

Nieuwpoort, Molenwaard. Nieuwe poort, van Latijn portus; haven, nieuwe haven aan de Lek.

Nieuwe Bildtdijk, Friesland, Het Bildt. De Nieuwe Bildtdijk is aangelegd rond 1600 ten behoeve van de nieuwe polderland Het Nieuw Bildt. De nieuwe dijk maakte de beschermende functie van de Oudebildtdijk overbodig. Nieuwebildtzijl; had een zijl; sluis die bij het indijken werd gebruikt die de Oude Bildtzijl verving..

Nieuwebrug, Friesland. Is de de 19de eeuw ontstaan toen ten zuiden van Haskerdijken een nieuwe brug werd aangelegd.

Nieuwenhove. Oost-Vlaanderen, 1090 als Niwehove; nieuwe hoeve, Germaans niwja; nieuw, hofa; hoeve, hof.

Nieuw-Namen, Hulst. 1316 Hulsterloo, en werd vernoemd in het epos Van den vos Reynaerde: Int oostende van Vlaenderen staet een bosch ende dat heet Hulsterloo. Hulsterloo verdween en een nieuw ontstaan dorp werd bekend als de Kauter; hooggelegen plaats. Nadat in 1664 de grens werd vastgesteld sprak men wel van de Hollandsche Kauter, en Konings Kauter voor het latere Kieldrecht. In 1858 werd de De Kauter veranderd in Nieuw-Namen. Dit refereert aan het dorpje Namen, dat in 1715 door de zee werd verzwolgen.

Nieuwdorp, Borsele. Het bedijkingsplan van deze nieuwe polder liet in een hoek van de polder ruimte voor een dorp. Het heette toen gewoon het Nieuwe Dorp in de West-Kraaijert. ‘s-Heer Arendskerke kreeg de naam het Oude Dorp.

Nieuwe NiedorpOude Niedorp, bij Alkmaar, 1180 Nethorp, 1206 Nyedorp, Nyeuwe Nyerop, Yerop, Nyendorpm 1718 Nierop: nieuwe Nieuwdorp, dat tegenover Oudorp, vandaar ook de geslachtsnaam Van Nierop.

De goederen van Lamoraal van Egmond, graaf van Egmond werden verkocht vanwege grote schulden en lasten waar hij het mee bezwaarde als Hoogwoud en Aartswoud, dat kocht Cornelis van Nierop, ontvanger generaal van Holland.Het kan ook uit Iedorp; dorp aan de Ie of Ee of Ten iedorp; waterdorp.

Nieuwegein, Utrecht. In het gebied tussen Jutphaas en Vreeswijk stond vroeger een nederzetting genaamd Geyne (genoemd naar het riviertje de Geine). 

Nieuwerbrug, Bodegraven. Gesticht in 1651 met een brug tussen Bodegraven en Woerden.

Nieuweschoot, Fries Nijskoat, Heerenveen. Schoot; hoog gelegen land.

Nieuwkoop, Zuid Holland, 1316 Nuencoep: het nieuw gekochte stuk veenland ter ontginning, zie Oukoop, Bodegraven.

Nieuwkuijk, Heusden, heeft de naam van het land van Cuyk bij Grave.

Nieuwleusen. Overijssel. Op 8 januari 1631 werd de Leussener Compagnie opgericht door bewoners van Zwolle en Kampen om het vooral uit hoogveenmoerassen bestaande gebied ten noorden van Leusen, eigendom van de Marke van Leusen, te ontginnen. De eerste boerderijen van de nieuwe nederzetting stonden aan ‘Het Pad’, de tegenwoordige weg Oosterveen. Zodoende kreeg de nederzetting de naam Oosterveen, zoals aangegeven op vroege kaarten. Toen eenmaal de naam Nieuwleusen in gebruik werd genomen, kreeg het oorspronkelijke Leusen de naam Oudleusen (Nedersaksisch: Oldlusen). De naam Leusen is waarschijnlijk afgeleid van ‘lo-essen’; houtessen (een es is een hoog gelegen akker). Of van lusne, van loos, waterlozing

Nieuwe Compagnie, Hoogezand. Naar de Nieuwe Friesche Compagnie, die hier in 1647 begon met het ontginnen van het veengebied.

Nieuwesluis, Hollands Kroon. Nieuwe sluis.

Nieuwklap, Zuidhorn. Nieuwe klap; draaibrug.

Nieuwpoort, Alkmaar.  Ontstond toen het grondgebeid van de stad werd vergroot, de poort opschoof.

Nieuwpoort, Belgische kust. 1150 Isera Portus, (de rivier IJzer) later Neo Portus (nieuwe poort; poort; haven) en Novum Oppidum.

Nieuwvliet, Sluis. Nieuw; nieuwe, vliet; ingepolderd land aan een zeearm.

Nieuwstadt, Limburg. 3 augustus 1277 Nova Villa apud Elsene (ook wel Helsene of Helsena); Nieuwe stad aan (of op) Elsene.

Nieuwolda, Groningen, is het nieuwe woud of bos.

Nieuwpoort, Molenwaard, aan de Lek, aan de overkant van Schoonhoven, 1163 in Novo Opido: nieuwe stad, 1334 Nuweport, Novo Portus: nieuwe port of haven.

Nieuwpoort, Oostende, 1163 novum oppidum; nieuwe poort; stad, zie poorters.

Niezijl, Zuidhorn, is de nieuwe sluis, vroeger Bomsterzijl, bom; laag, door water ingesloten land.

Nigtevecht, Utrecht. Verbastering van Niftervecht; aan de Vecht.

Nij Altoenae, Friesland. Nij Altoenae is een verwijzing naar het dorp Sint Annaparochie, dat oorspronkelijke Altoenae heette. Dit Altoenae verwijst weer naar de oorspronkelijke woonplaats van de bedijkers van het Bildt, die in 1505 (deels) uit het Land van Heusden en Altena kwamen.

Nijeberkoop, naast Oldeberkoop, koop: nieuw gekocht land of van koop: water.

Nijensleek. Drenthe. Nijensleek is in de Middeleeuwen ontstaan toen de boeren vanuit Vledder de ‘nije slieken’ (vrij vertaald: nieuwe slik, of nieuwe natte gronden) in cultuur brachten en gingen bewonen.

Nijega, Fries Nyegea, is het nieuwe dorp ter onderscheiding van de andere Nijega’ s. Daarom heet het in de volkstaal ook wel Rohel.

Nijetrijne, Wolvega, het nieuwe trijne mogelijk van Fries trinde: rond dat als trine gesproken wordt, ligt naast Oldetrijne, 1320 Oldentrinde. Volgens anderen naar St. Catharina.

Nijeveen, 1418 Nyeveen, is het nieuwe veen.

Nijeholtpade, Weststellingwerf, van Hlenpathe, Fries paed; pad, Alde en Nije Holtpaed: pad door de laagte en oude en nieuwe. Zie Oldeholtpade, 1204 Holenpathe.

Verder It Huninga-paed te Oude-Mirdum. It Roggepaed, voetpad over het veen, bij de Hemrik. It Wylpsterpaed, voetpad over de heide, tussen Ureterp en de Wilp. It Simmerpaed , Zomerpad, te Exmorra. It Roomske Paed, onder Wijckel, Fries Wikel. It Philosofiske Paed, op War, onder Franeker. It Breed paed, buurt te Heerenveen. It Langpaed en It Jifferspaed te Jelsum. It Sânpaed te Weidum. It Spoekepad, Spokenpad, te Cornjum. It Skoal-lepaed, Schoolpad te Tzum. It Blijere Paed, voetpad van Holwerd naar Blija. In de zuidoostelijke grietenijen spreekt men dit woord uit als pa en pea; b.v. It Skeanpa te Beetsterzwaag; Holpea, Holtpaed, in Stellingwerf’. De Pade, gehucht bij Hoogwoud, West-Friesland.

Nijezijl, Fries Nijesyl, Friesland; nieuwe zijl; spuisluis.

Nijhuizum, Fries Nijhuzum, zijn de nieuwe huizen.

Nijland, Fries Nijlân, nieuw land.

Nijmegen, Gelderland, Duits Nimwegen, Frans Nimegue, Latijn Noviomagus, 1-4de eeuw Ulpia Noviomagus Batavorum, 365 Noviamagi, 700 Noviomaco, 776 Niumagen, 777 Noviomi en Numaga, 920 Neomaga, Niumage. Keltisch novio: nieuw, magos: veld, markt: nieuwe markt, vergelijk Neumagen in Duitsland. Ulpia is naar de familienaam van keizer Trajanus. (98-117) Het was waarschijnlijk al bekend voor de Romeinse tijd en werd de belangrijkste Romeinse nederzetting hier te lande. Heette eerst oppidum Batavorum, Batavoduri en Municipij Batavorum (zie Betuwe): versterking van de Bataven. Is op 5 heuvels gebouwd.

Nijnsel, Noord Brabant, 14de eeuw Neinsel en Neysel: nieuwe woonplaats. Zie het erbij gelegen Vressel; sel, sale; woning met 1 kamer, oude woonplaats.

Nijrees, Almelo, rees: kleine verhoging zoals in Westfaalse Lange Reesen.

Nijverdal, Hellendoorn, sinds 1836 zo genoemd door de Nederlandse Handelsmaatschappij die er industrieën begon op te richten.

Ninove, Oost Vlaanderen, 821 Neonifio, 847 Neonifium, 1115 Ninive, 1381 Nijenhove, laatste vorm een volksetymologie. Mogelijk van effe, Franse vorm van Germaans ahwjo: waterland.

Nispen, Breda, 1157 Nisipa. Oud Germaans waternaam nisipo bij Gotisch ga-nisam: genezen, -apa; water, dus het heilkrachtige water, of nis, van nes; landtong.

De Nollen, Alkmaar. Nol is Westfries voor duin.

Nooitgedacht, Drenthe. De plaats is ontstaan op een plek waar ooit onherbergzame, moerasachtige heidevelden lagen, dat men zich voordien niet had kunnen voorstellen dat op zo’n onherbergzame plek huizen zouden worden gebouw. Nooitgedacht, Delfzijl, idem.

Noorderhogebrug, Groningen. Bij de stad Groningen waren twee bruggen met de naam Hoogebrug aanwezig, vandaar de toevoeging Noorder. De andere Hoogebrug lag over het Damsterdiep en de plaats eromheen wordt Oosterhoogebrug genoemd.

Nol betekent kruin, bult zoals op Texel. In Zeeland betekent het woord nol een in de zee uitstekend, deels weggevallen, dijkstuk aan.

Nollen betekent de duinen.

Nolde is een groep van zandbulten.

Noorbeek, Zuid Limburg, 1144 Nortbeche. Germaans norpa: noord, baki: beek.

Noord, de naam van een rivier bij Dordrecht, van Den Oord, Nederlands de Galgen oord, dus de plaats waar de galg was opgericht.

Noord, Zuid-Holland, ligt ten noorden van de Nieuwkoopse plaasen.

De Noord, ligt in het noorden van Heerhugowaard. Of naar een oude veldnaam, Ten Oord.

Noorderwuppen, Winschoten. Wuppen, van wippen, iets opwippen of ophijsen.

Noorddorp, Heemskerk, 1083 Northorpe. Germaans norpa: noord, porap: dochternederzetting.

Zo ok Noordijk, Neede, 1188 Nortwic, 1397 Noertwijk.

Noorderburen, Zuidhornligt ten noorden van Noordhorn.

Noordeloos, Zuid Holland, waar loos wel lozen zal zijn als waterlozen en noord kan uit Den Oord gekomen zijn.

Noordink, Gelderland. Noorden en Saksische eindinging ink.

Noorddijk, Groningen. De naam van het dorp verwijst volgens sommigen naar de noordelijk van de stad Groningen gelegen dijk, die deel uitmaakte van Innersdijk. Volgens anderen is het een referentie naar de dijk die de directe omgeving van Noorddijk verdeelt in een Noorder Polder (met daarin de Noordermolen) en een Zuider Polder, namelijk de Stadsweg Noorddijk staat dan voor “ten noorden van de dijk”. Nog een verklaring is te vinden in de oude benamingen Ledyck (1545), Lodyck (1568), Lodick (1589) en Loodijck (1573). Loo is een woord voor bos en duidt dus op het oorspronkelijke woldgebied.

Noorddijk, Ursem.

Noordburen, Hollands Kroon. Ligt ten Noorden van Zandburen, buren; woning.

Noordijk, Gelderland. Afgeleid van Noord-wijk.

Noorddorp. Ligt aan de noordkant van Heemskerk.

Noordeinde ligt met Zuideinde bij Assendelft.

Noordeinde, Alkmaar. Ligt ten noorden van Graft.

Noord-End, ligt ten noorden van Castricum.

Noorderbuurt, Hollands Kroon. Eerder Noordergeest; noordelijke hoge zandrug.

Noorderhaven. Ligt ten noorden van het voormalige eiland Callantsoog, met een haven.

Noordwijk, Drenthe. Naar de ligging ten noorden van Wijk.

Noordermeer ligt ten noorden van Zuidermeer, Koggenland.

Noordschans, Moerdijk. Genoemd naar fort Hollandia die ook wel Noordschans heet.

Noordschote, West Vlaanderen, 1072 Nortscotes. Germaans norpa: noord, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein of van schot; houten schaaldelen waarmee landerijen vroeger werden afgescheiden.

Noordvelde, Sint Andries, 1211 Norvelde. Germaans norpa: noord, feldu: woeste streek.

Noordwelle, Schouwen-Duiveland. Ten noorden van een welle; dam bij het nu verdwenen Zuidwelle.

Noordwolde, Friesland. Het noordelijke wold; woud. Noordwolde, Bedum, lag te noorden van Zuidwolde.

Noordwelle, Schouwen-Duiveland, waarin welle een put maar ook drijfzand kan betekenen.

Noordwijk, bij Leiden, 777 Northgom 992 Nortga, Norcha, 1220 Nordeka, 1250 Nortge. Germaans norpa: noord, hauja: gouw of dorp, hier met de oorspronkelijke betekenis: streek aan een water gelegen. Noordwijk aan Zee, Noordwijk Binnen.

Noordwijk, Marum, Gronings Noordwiek, komt van wijk: woonplaats.

Noordwijkerhout, bij Leiden, 1231 waar de erfenis van graaf Gerold cerdeeld werd, de ene kreeg Nortich en de andere Nortich in den Houte, 1281 den Hout, 1333 Noertich ten Houte: hoogstammig bos van Noordwijk. Het in middeleeuwse oorkonden genoemde Nortga bestond uit twee ambachten, (in die tijd een district of gemeente met eigen bestuur) toen naar de bezitters Gerarts ambacht en Jans ambacht genoemd, de eerste is het tegenwoordige Noordwijk, de tweede met Noordwijkerhout.

Noordzijde, Bodegraven. Ligt aan de noordkant van de Oude Rijn.

’t Noorn, Delfzijl. Naar de ligging ten noorden van Krewerd.

Nootdorp, bij Pijnacker, 1280 Noitdorper wech, 1316 Noetdorp: noot; wat het land voortbrengt, nood, mogelijk van rundvee, naar de hier gehouden veemarkt. Ook in de naam Notweg, Nootweg.

Norden, Putten, 12de en 13de eeuw Northan, Nordere: plaats in het Noorden.

Norg, Drenthe, 1316 Norech, 1327 rector ecclesie de Norch, 1374 Norgh, mogelijk van ouder Northegia: noordhoek, of van: in den orch omdat het ooit een zetel van een riddergeslacht was.

Normer, bij Hippolytushoef, is het Noordelijke meer.

Notsel, Noord brabant, eerder Nootsel, drassige weide, sel van sali: woning met 1 zaal.

Nuenen, Helmond, 1399 Nuenen en in akte van Someren, 1498, Nuynhem: nieuwe heem of woning.

Nuil, Pesse, 1390 Nuole: waarschijnlijk het nieuwe lo: bos.

Nuinhof, Nuth, is de nieuwe hof.

Nuis, Marum, wel van Fries nie hus of nieuw huis.

Nuland, ’s Hertogenbosch, is het nieuwe land.

Nulde, Putten, 855 villa Niutlo: bos waaruit men profijt trekt.

Nulland, Kerkrade, 1138 Nueleinde: nieuwe land.

Numansdorp, Zuid Holland, is genoemd naar de stichter, de ambachtsheer Gerard Numan.

Nummer Een. Sluis. De eerste kavel van de Hoofdplaatpolder.

Numero Dertien. Veendam. De naam verwijst naar de dertiende zijwijk van de Ommelanderwijk.

Nunhem, Limburg, 1224 Nunem: nieuwe heem of woning.

Nunspeet, bij Elburg, 1313 Nunspiet, 1345 Nunspeet, 1396 Nunspit: nieuwe omgespitte grond, spade, in tegenstelling tot Elspeet, of via nunspeet: niemandsland dat vrij te ontginnen is..

Nurop, Teuven, van nu-rop of nieuwe dorp.

Nuth, Limburg, 1034 Neuta, kan van Germaans neutan: nut, trekken van, gevormd zijn.

 

O

Obbicht, Limburg, 946 Biettine, 1034 Bietha, is ontstaan uit Obbicht omdat het tot het Bicht behoorde, (later Gelre): omtuinen, zie Grevenbicht.

Obergum, Winsum, begin 11de eeuw Obergon. Germaans aupi: woeste, bergum: berg.

Ochten, Gelderland, ook Uchten genoemd,1015 Ochten, 1173 Vetene, 1190 Uothen, 1195 de Huoth, 1200 Ofte, 1203 Hogte, wel van uchte dat in Westfaals nachtweide betekent en behoort bij Gotisch uhtwo: morgenschemering, vergelijk Uchelen; morgenweide, waar het vee ’s morgens naar toe gedreven werd.

Ockhuizen, Utrecht, huizen van Ocko.

Odijk, Odyk, afgekort Oyk, bij Bunnik, 8ste eeuw Iodichem, 1150 Odinghe, 1165 Odike: woonplaats van Odo. Het was van de heren van Beverwaard.

Odoorn, Borger, 1327 in Oderen, 1376 Oderinge, 1393 toe Odern, 1431 Oederen, hoorn; hoek of bocht, en Odheri of Odo, of hetzelfde als het Duitse öde (woest, verlaten). Odoorn is dus hoek van Odo of de eenzame woeste hoek.

Oegstgeest, bij Leiden, 9de eeuw Osgeresgeest, 1201 Osgest, Ostegest, 1396 Oestgeest. Germaans Ansugairas gaistu: hogere zandstrook in of langs zee- of rivierkleigebied, van Ansudair. (anus: God, haiza: speer) Of akker op geestgrond van Osger. In 1063 heette het Kierciwerve, Kerkwerve. (Germaans kirika: kerk, hwerba: wierde.)

Oeken, Gelderland, 797 villa Ocanni, 799 Okinni in pago Isloi, van oke: aanwas.

Oekel, Noord-Brabant. Groot-Oekel, 1276 Okele, 1324 Oecle, 1338 Oekele, 1870 Oeckel. Klein Oekel: 1363 cleen Oekel, 1474 Cleyn Oekel, 16de eeuw kleyn Oekele. Oekel komt ook al zeer vroeg, 1187, voor in de vorm van een persoonsnaam: Gerardus de Ocle. De naam betekent het bos, behorend bij een groter geheel, waarbij wij dit laatste dan mogelijk moeten interpreteren als Rijsbergen (aan de andere – westelijke – kant van de Weerijs gelegen)” 

Oekene, West Vlaanderen, 1096 Ucna, 1116 Hocana, mogelijk van hoek of gelijk Oeken.

Zo ook Okhorst, Vorden, 1405 Uchorst, met horst: struikgewas.

Oele, Hengelo, Delden, 1297 Odele, 1431 Udelo, mogelijk van autha: woest en lo: bos of van odel: erfbezit.

Oeren, West Vlaanderen, 1231 Horen: van midden Nederlands hore: slik.

Oerle, Noord Brabant, 1249 Oerle en Orhle, ook Ourle, 1250 Urle, kan van oer: ijzerhoudende grond, of van oer; oud en lo; bos, zie Zanderloo; onvruchtbare zandgronden.

Oesdom, Heiloo, 1083 Osdem, van aasdom: rechtsgebied of van asega: rechter. Of van oud Saksisch os, van ans: naam van een Germaanse godengroep, echter onzeker, zie Usselo.

Oetelaar, Schijndel, laar of weideplaats van Oete.

Oetersloven, Belgisch Limburg, 1390 Oetslo: lo of bos van Odso.

Den Oever, Hollands Kroon. Lag op een oever.

Oeijenbraak, Someren, ooi: vruchtbaar alluviaal land aan een waterloop, braak.

Offenbeek, Limburg. 1289 de Offenbeke, 1294-1295 de Offenbech, 1840 Offenbeek. Beek ‘natuurlijke waterloop’ van de persoon Offo.

Offelken, Belgisch-Limburg. ‘Offelken’ zou gebaseerd zijn op het Latijnse ad oviculas; bij de ooien’. Doorheen de eeuwen werd deze plaats dan ook gebruikt voor de schapenteelt.

Ogierlande, Gits, 1216 de Oujardelande. Germaans Aldagardi: vrouwennaam. (alda: oud, gazdjo: roede) landa: land.

Ohain, Waals-Brabant. Naam uit de voornaam Op(th)ila, haim; woning.

Ohé en Laak, Limburg, eind 11de eeuw Oia, 1592 Oe ende Laeck, 1630 Oyn: vruchtbaar land aan water, vergelijk Ohey bij Namen, 953 Olhais, Holhai, van ooi: vruchtbaar alluviaal land aan een waterloop, hais: heester.

Oijen, Noord-Brabant, meervoud van ooi. Alle dorpen met ‘ooi’-namen, die in het rivierengebied zijn gelegen liggen in grote soms scherpe bochten. Ook met Oijen in Noord-Brabant is dit het geval. ‘Ooi’ betekent: wat bij of in het water ligt.

Oirlo, Venray, betekent mogelijk en klein afgescheiden bosperceel of ijzerhoudende beek, zie Oerle.

Oirsbeek, Limburg, ook Orsbeek, zie Engels horse: paardenbeek, of van oer; ijzerhoudende grond.

Oirschot, Oorschot, Kempen, begin 11de eeuw Oroscoth, 1196 Orscot, 1240 Orschoth, 1311 Orchoir. Germaans ura: oeros, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein? Of van oir, oer; ijzerhoudende bodem. Als het van oor en schoor komt: het uit een groter gebied uitgescheurde gebied. Of van aar; water, zie Aarschot.

Oisterwijk, bij Tilburg, 1167 Hosterwic, 1215 Ostruic, 1416 Oesterwyc: oostelijk gelegen wijk ten opzichte van Tilburg.

Oksdonk, Oxdonk, Kapelle op den Bos, donk of verhoging van Okko. Of van Haaksdonk; haakvormige verhoging.

Okselaar, Zichem, laar of weideplaats van Okso.

Olburgen, Bronckhorst, 996 Olbrucht, Olbrug, Oelberg, van old: oud, brucht kan berg, burg of broek zijn.

Oldeboorn, Fries Aldeboarn, bij Heerenveen, het komt als Bordnere voor op een munt uit de elfde eeuw voor en nog ouder is de naam Bordonchar uit de 8ste eeuw, dat zou goed als Bordoneham gelezen kunnen worden; woonplaats aan de Boarn. In 1243 in Bornde, 1281 de Bornde: gelegen aan het oude water de Boorne, vergelijk Fries boarne: bron, put. Of van Boorne; rand grens, vergelijk boord en baard als de onderkant van het gezicht.

Oldehare, Neede, 1188 domus Oldehare. Germaans alda: oud, haru: zandige heuvelrug.

Oldenhave, Markelo, 1188 curia Oldehof; oude hof.

Oldenhof, Oldehof, Neede, 1188 vuria Oldehof. Germaans alda: oud, hofa: hof, hoeve of boerderij.

Zo ook Oldenhave, Ruinen, 1375 ‘dat geleghen is ten Oeldenhove’.

Oldenhave, Drenthe, 1375 ten Oeldenhove; oude hof of hoeve.

Oldehove, bij Groningen, 1320 Oldeholtwolt: oud hout bij het woud, naast het latere Niehove; nieuwe hof.

Oldeholtpade, Fries Aldeholtpea, Friesland. 1204 Holenpathe, 1320 Oldeholpat; oude holt;bos, pad, of zonder t; hol; holte of laagte, Olde werd in de 14de eeuw toegevoegd na de stichting van het nieuwe Holtpade; Nijeholtpade.

Oldeholtwolde, Fries Aldeholtwâlde, Friesland Oude bos woud.

Oldeouwer, Friesland. Olde’ oude, ouwer; oever.

Oldenzaal, Twente, 893 Aldenselen, 1049 Aldensele, 1085 Andensele, 1108 Aldensele, 1119 Aldeselensis, 1200 Alenzele, 1310 Oudezael en Oudenzeel. Germaans aldan: oud, sali: uit 1 ruimte bestaand woonhuis. Sel, selle, zele of sale, zie Steensel. Er wordt beweerd dat vorst Pharamond daar in 1420 verblijf heeft gehouden en toen hij vandaar naar Gallië ging werd die plaats ‘die olde Sale’ genoemd, zoveel als het oude paleis. Volgens anderen betekent het: zetel der oude Saliers.

Oldenzijl, Uithuizermeden: oude zijl; sluis, al in 1323.

Olen, Antwerpen. 995 Odlo. Germaans aupi: woest, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Olen, Noord-Brabant. In 1753 als Oole en in 1846 als Olem. Mogelijk heeft het dezelfde etymologische achtergrond als het grotere Olen in België.

Oler, Antwerpen, kan van authuhlara: woeste open plek in het bos.

Olland, Sint Oedenrode, wel van onland: onvruchtbaar land, eigenlijk een broek of goor. Zo ook Onland.

Ommel, Asten: kan om een lo: bos, zijn van Ommo.

Ommen, 1133 de geslachtsnaam Umme, 1305 de Ummen, mogelijk van de persoon Ummo, Ommo.

Ommeren, Buren, half 8ste eeuw Homeru, 997 predium Umeron, 1088 tot 1101 in pago Bata villa Homeru, 1222 Umere, idem.

Omval, Alkmaar omdat hier een overhaal was waar schuiten vanuit de Noordervaart van de Schermer over de dijk werden getrokken om verder te kunnen varen naar Alkmaar.

Onderdijk, Wervershoof. 1866 Onderdendijk. Genoemd naar de ligging aan de gelijknamige dijk, een naam die zal samenhangen met de waterbouwkundige term onderdijk ‘berm (of bekleding) tegen het onderste gedeelte van het buitentalud van de dijk’. Het dorp heeft als bijnaam Keut of Keut aan Zee. .

Onderbergen, Gent, 1208 Underberghem. Germaans undara: onder, bergum: berg.

Onderdendam, Bedum, 1252 Uldernadomme: mogelijk van Ullanderea-domme, Ulland uit Onland: laag moerassig land en dam, zie en Onderwierum, 1376 Uldernawerum, zie Olland.

Oneux, (Somme) of in Theux (Luik): els, plaats waar elzen groeien.

Ongelberg, Balen, van ongel: vet, talg, bij een lemige berg?

Ongeren, Texel. 1637 Ungheren. Friese persoonsnaam of van het lastige onkruid unjer; paardenstaart?

Onkerzele, Oost Vlaanderen, 1149 Unchresela, 1175 Unkersela, 1181 Onkersella, mogelijk van unkwiz: slang, sali: uit 1 ruimte bestaand huis.

Onlede, Beveren, 1177 Honlede, kan van ho: hoog, hlitha: helling.

Onnen, Haren, 1323 Hunne, van hun: donker, vooral omdat het bij Glemme ligt. Of van Unna, dan met oost Nederlandse naam als De Wunne, van winnia: weide.

Onna, Overijssel. 1313 Unne, 1441 Unninghe, vijf jaar later wordt de spelling Vnna gebruikt. De plaatsnaam kent verschillende uitleggen: het zou ‘weide’ kunnen betekenen of ‘geen water’, dat zou slaan op de hoogte en droogte van de plaats. Een andere bekende verklaring is dat het ‘golvend landschap’ zou betekenen, van het Latijnse ‘Unda’.

Onstwedde, Stadskanaal, 900 Uneswido in Westerwalda, 1150 Unsvede, 1391 Unswide: van Uni Onu of Unno, widu: woud, struikgewas.

Ooij, Ubbergen, 900 Awi, 950 Awi, 1080 Oia, 1088 Oya, 1260 capella Oy. Germaans agwjo tot ooi: vruchtbaar alluviaal land aan een waterloop, van ahwo: water. Ooien is meervoud.

Ooij, verspreide plaatsnaam.

Ooike, Oost Vlaanderen, 965 Hoica, 1038 Odeka, 1067 Hodecca, verkleinwoord van ooi; vruchtbaar alluviaal land aan een rivier. Zo ook Ooy of Ooij, Zevenaar, en Ooyen of Ooijen, Limburg, meervoud.

Ookmeer, Amsterdam, van ook: klein stuk land door een sloot gescheiden van, maar behoort bij een groter landstuk. Dit woord behoort tot midden Nederlands oken: vermeerderen.

Ool, bij Herten en Maasniel, eerder Olene: laag liggend land.

Ooltgensplaat, Goeree-Overflakkee, van Oelekensplaat, van de persoon Oeleken.

Oombergen, Oost Vlaanderen, 1119 Humberges, 1147 Hunbergis, Homberg. Germaans hunu: honingkleurig, berga: berg of berg van Hunbercht.

Oorbeek, IJsselstein, 1095 Orbecca, 1146 Orbeca. Vermoedelijk een migratienaam uit Orbais: Germaans ura: oeros, baki: beek.

Oorbeek, Vlaams-Brabant. In 1095 Boudewijn van Oorbeek, in het Latijn (Signum) Balduini de Orbecca. Deze attestatie bevat de oudste vorm van Oorbeek en noemt tevens de oudst bekende inwoner. Twee verklaringen voor de naam Oorbeek zijn mogelijk. Het element oor kan oeros betekenen. Oorbeek, “beek waaraan oerossen kwamen drinken” is aannemelijk, wegens de thans verdwenen twee poelen in het dorp. Anderzijds is het aantrekkelijk om het eerste lid te verbinden met een verloren gegaan woord oer dat kiezelhoudend zand betekent. Oorbeek zou dan zoveel betekenen als “modderig beekje”. Het tweede lid beek uit Germaans baki.

It Oard, Oord, buurt onder Wolvega. De Oarden, Oorden, stuk land onder Oppenhuizen. De Oarden, meertje in Hemelumer Oldeferd en Noordwolde, tussen de Fluessen en het Oud-Karre; deze naam is eigenlijk van toepassing op de vooruitspringende hoeken van het land, die dit meertje insluiten.

Oorderen, Antwerpen, 1124 Ortheren. Germaans uzda: oord: landspits, harim: zandrug, verdwenen plaats.

Oosse, Mater, 1146 Oceka, Ozeka Oeske en oeseke. Gallisch Romaans Auciacum: toebehorend aan Aucius.

Oosselt, Doetinchem, 1286 villa Otalo: bos van Odo.

Oostakker, Gent, eind 12de eeuw Ostachere. Germaans austa: oost, akra: akker.

Oost, Texel, Oosteinde, Aalsmeer, Oosterbuurt, Castricum, Oosterdijk, Enkhuizen, Oosterend, Texel.

Oostende, Frans Ostende, West Vlaanderen, 1115 in orientali fine in Testrep. Germaans austa: oost, andja: einde.

Oosteinde, ligt ten oosten van  Nunspeet. Oosteinde, Groningen, ligt ten oosten van de Hooilandseweg. Oostereinde, Oldambt. Het Oosteind, Rucphen, ligt ten oosten van Sprundel.

Oostendorp, Gelderland. Elburg werd wel  centrum werd gezien: ten oosten van die stad lag de toenmalige buurtschap Oostendorp. Oostendorp wordt in 1307 al genoemd.

Oosterbaan, oostelijke lijnbaan’ in Harlingen (Friesland).

Oostdonk, Mendonk, eind 9de eeuw Asdunc, 1213 Ostdunc. Germaans austa: oost, dunga: zandige opduiking in moerassig terrein.

Oosterbeek, bij Renkum, 834 villa Ostbac, Osterbac, Hostbac, Oosterbac, 1028 Oesterbeke, de beek Ostbac. Osterbeek, Oosterbeek wordt in oude open brieven vanwege de menigte der heesters en hagen Heisterbach genoemd. 

Oosterend, op Texel, 1317 Oesterenende, 1396 Oesterrende: oostelijk gelegen einde.

Oosterend, Fries Easterein, Littenseradeel. 1378 Aestereynde, 1543 Oesterent en Eestereyn. Oost en einde, de ligging in de polder

Oostergouw, Venhuizen. Oostelijk gebied.

Oosterhof, Vaassen. Genoemd naar een buitenhuis.

Oosterklief ligt ten oosten van Westerklief, Wieringen. De door de zee aangevreten keileembulten ontsonden er een soort van kliffen.

Oosterleek, Venhuizen. 1311 Oesterleke, lag ten oosten van een water leek.

Oosternieland, Eemsmond; oostelijke nieuwe land.

Oostervalge, Eemsmond. Valge; vallei; laagte en oostelijk van Warffum.

Oosterwolde, een buiten te Velp,1276 Osterwort, 1339 Oesterwoude, ook dorp bij Elburg; oostelijk woud.

Oosterwolde, Ooststellingwerf, idem.

Oostlaar, Noord-Brabant. Van ooster ‘oostelijk gelegen’ en lo ‘bos’, een grondwoord dat later moest wijken voor het huidige laar. Met de toevoeging oost werd de plaats onderscheiden van het naburige, thans verdwenen Westelaar.

Oostergo, oud Fries Aestergo, Fries Eastergoa, 734 Austrachia, 755 Ostaraeche, half 8ste eeuw in pago Ostrahe, begin 9de eeuw in pago Astrache, Ostrache. Germaans austra: oostelijk, augjo: zee-eiland.

Oosterhout, bij Breda, 815 Ostorol, 1328 Oestrout. Germaans austra: oostelijk, hulta: bos, lag oostelijk van het oude Den Hout.

Oosterhout, Valburg, Nijmegen, 11de eeuw Ostreholt: oostelijk hout.

Oosterhuizen, eind 11de eeuw Osterhem, oostelijk woning, dus een andere uitgang. Oosterhuizen, Apeldoorn, 1235 Osterhuzen. Oosterhuizen, Bedum, idem. Zo ook Oosterhuizen bij Eenrum, en Oosterhuizen bij Loppersum.

Oosterlittens, bij Franeker, Fries Easterlittens, 1275 Lechenghe, 1370 Lettinghe, 1402 Aesterletzenze, later is er oosten bijgevoegd, oostelijk van de Frentsjert feart. Dat water woerd eerder Lettinge genoemd, van leta; water uitlaat.  Of van de persoon Leta.

Oosterlo, Oosterloo, Aalten, 1200 Osterlo. Germaans austra: oosten, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Oosterlo, Antwerpen, idem.

Oostermeer, Fries Eastermar, bij Leeuwarden, 1422 Aestemer, 1447 Oestmeer: ligt ten oosten van het Bergumer meer. Ze heten spottend broekophouders.

Oostervelde, Enschede, 1188 domus Ostenvelde. Germaans austana: oostelijk, feldu: woeste vlakte.

Oosterstreek, Weststellingwerf, ligt ten oosten van Noordwolde.

Oosterweel, Antwerpen, 1210 Otserwele, ook Ousterweel, Austruweel. Germaans Adltsan: van Aeldtso, waela: kolk achter een dijk die geslagen is bij een dijkdoorbraak.

Oosterwijk, bij Leerdam, voor 1167 Hosterwic, 1215 Ostwich, 1396, Oesterwijc: oostelijk, wika: dochternederzetting, plaats. Vanouds Eterwijk genoemd, gesticht door Foppo van Arkel de zoon van Heimen van Arkel.

Oosterwijk, Tongerlo, 1165 Ostrewic, idem.

Oosterwijzend, Hoogkarspel. Ligt ten oosten van Westerwijzend en het water Wijzend en bij Binnenwijzend.

Oosterzee, bij Lemmer, Fries Easterzee, 1132 Osterse, 1179 Oesterze, 1313 Oestergoe, Germaans austra: oostelijk, saiwi: zee. oostelijke zee.

Oosterzij, Heiloo. 1639 Ooster wech, 1745 Oosterwegh, oost van Heiloo en Limmen, zij, van Ooster Zijde. De westelijk weg heet Westerzij.

Oostham. Belgisch Limburg, in 784 alleen Ham. Germaans hamma: landtong die uitspringt in overstromingsgebied.

Oosthuizen, bij Edam, 1292 Asthusa minore, 1345 littic Oesthusen, 1507 Luttikenosthusen: oostelijk gelegen klein dorp ten opzichte van Groot Oosthuizen dat nu Groshuizen heet.

De kerkenraad ontving daar van rijkswege jaarlijks 100 gulden voor de kosten van een kerkschuit die iedere zondag de mensen van Hobrede naar de kerk te Oosthuizen brengt en terug. Die vaart al sinds 1827.

Hobrede, Edam, 1639 Hobreet, van hoofdbreedte: korte kant van de dijk waarmee de ingedijkte percelen land tegen de dijk aanliepen, het betekent hoofdbreedten, dat is de breedte waarmee de percelen tegen de dijk aanliggen. Het heette eigenlijk Dreyerhobreden naar het dorp Drey dat zijn naam verloren heeft. Drey; drift, natuurlijke waterloop, de drei of Dray stroomt nog bij Kwadijk.

Oosthove, Wervik, 1222 Ostove. Germaans austra: oost, hofa: boerderij.

Oostindië, Leek. Verbastering van Oosteinde, dat op zijn Gronings als Oostínde (met een lang aangehouden i) werd uitgesproken. Met dat oosteinde werd bedoeld dat het ten oosten van Zevenhuizen is gelegen.

Oostkamp, West Vlaanderen, 961 Orscamp, 961 Horskamp, 1089 Horscamp. Germaans hrussa, Engels horse: paard, kamp: vlakte.

Oostmalle, Antwerpen, 1194 Malle, oost tot verschil van Westmalle. Germaans malho: zak, verlaging, lauha: bosje op hoge zandgrond, of Frankisch mathla, mahla; dingplaats.

Oostmeet, Koekelare, is de weide in het oosten.

Oostwinkel, Oost Vlaanderen, 1216 Wostwinle, 1220 Wostwinkala. Germaans wostu: woest, winkila: uithoek.

Oostwold, Oldambt. Oostelijke wold; woud.

Oostwolderhamrik, Oldambt. Ligt ten oosten van Nieuwwolda. Hamrik; buitengebied van Oostwold.

Oostwoud, Dantumadeel, Fries Eastwald. 1543 Oestwoldt, oostelijk woud.

Oostwoud, bij Medemblik, 1312 Oestenwoude, 1396 Oestwoude: woud, vochtig bos dat oostelijk gelegen is, ligt wel westelijk van Westwoud en niet oostelijk. Dat duidt er op dat de ontginning van het Westfriese woudengebied van twee kanten ondernomen is.

Oostzaan, bij Zaandam, 1318 Oestzanenden, 1343 Oestsaenden: oostelijk gelegen van de water Zaan.

Oosterzele, Oost Vlaanderen, eind 9de eeuw Ostresela. Germaans austra: oostelijk, sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Oostvleteren, West Vlaanderen, in 806 wordt verhaald van: in loco noncupante Fletrinio, 1076 van een rivier Fleterna, zie Westvleteren of Vleteren.

Opbrakel, Oost Vlaanderen, 866 villa Braglo, 1096 Bracla, maar in 1098 de Bracla superiori of hogere braakland, de grotere, zie Brakel.

Op Buuren, Maarssen, eind 9de eeuwe Ubburon. Germaans upra: hoger gelegen, burim: kot, hutje.

Opdorp, Oost Vlaanderen, 1154 Oppenhorp, 1226 Oppendorp. Germaans upan: hoger gelegen, porpa: dorp.

Opende, Grootegast. Ligt op het einde van de weg van Grootegast naar Friesland.

Opeinde, Smallingerland. Lgt op het einde.

Opgrimbie, Maasmechelen, 1221 Grimbede, grimbie kan van Gallisch Romaans Grimbiacum kunnen: villa van Grimbo, op; hoger gelegen dan Daalgrimbie, grim kan ook zand of grind zijn en bie; woonplaats, vergelijk Deens by.

Ophemert, bij Tiel, in 815 villa Hamaritda, Hamarihi, in pago Testerbant Hamarita, 1007 ecclesia de Hamerite, 1205 Hemerze: mogelijk van hamer, rots of steen. In een open brief van de Utrechtse kerkvoogd Ansfridus wordt het in 1006 Hamerte genoemd. Uit het meervoudige getal Hamarithi, zoals het in Liudgerus brief genoemd wordt, schijnt te blijken dat er eertijds twee dorpen zijn geweest die de naam van Hemert droegen, Opper en Nederhemert, die lag eerst ten noorden bij een lus in de Maas, rond 1460 werd het recht en kwam het dorp ten zuiden van de Maas te liggen. Ophemert, 850 Hamaritha en Hamaritha, 1007 Hamarite, 1028 Hamerthe, 1275 Parrochiam de Hamerten.

Opheusden, bij Rhenen, half 8ste eeuw in villa Husuduna, 1053 tot 1071 Hustin in pago Bathua, 1088 Husuduna villa in pago Bata, mogelijk stadje met huizen, op; zie het lager gelegen Heusden.

Ophoven, Sittard, 1167 Ophoven. Germaans upa: hoger gelegen, hofum: boerderij, zie Overhoven, over de Keutelbeek vanuit Sittard.

Ophoven, Hasselt, idem.

Opitter, Genk, 1143 Iteram; woning aan de Itter.

Oploo, Sint Anthonis, 1459 Oploe, Germaans upa; hoger, lo bos.

Opmeeden, Delfzijl: hoger gelegen weilanden of meeden ten opzichte van Meedhuizen.

Opmeer, bij Hoogwoud, 1312 Upmere, 1343 Opmeer: aan het meer naar zijn vroegere ligging aan het Berkmeer.

Opperdoes: bij Medemblik, 989 Those, 933 Thosa, 1083 Those, Thosa, 1312 Dosa. Germaans poso: lichte turf, zie Doest: met opper: boven, ter onderscheiding van het thans verdwenen Lagerdoes. Ook Optoep, Oppen.

Oppert, Rotterdam, komt uit Noppert en dit uit Nupoort: nieuwe poort.

Oppuurs, Antwerpen. 1414 Oppuedersel, Behoorde bij de parochie Puurs. Op betekent dan hoger gelegen. Puurs komt mogelijk van pode, pude; roeren, kolken, modderpoel.

Oprijp, Uithuizen. 1335 Ripe, 1408 Upriip. Op, Germaans rîpreeprîm in de betekenis van ‘rand, oever, landstrook’. Dit woord werd niet alleen gebruikt voor de oever van de zee (bijvoorbeeld in het Oudengels særima), maar ook voor een nederzetting aan een oever of op een kwelderwal

Opstaai, Grevenbicht, van stade: over, strand, zo ook Staay te Blerik.

Opstal, Meerbeke, 1214 pro communibus pascuis scilicet Opstal. Midden Nederlands opstal: algemene weide.

Opsterland, Fries Opsterlan, 1395 vasten vrede.. mitten landen Stellingwerf, Scoterland, Upsaterland, Dodingweffstal, Ostersee’: land van de boven bewoners en dan gerekend vanuit de Zuiderzee.

Opveld, Vlaams-Brabant. Opvelp en het lager gelegen Neervelp ontstonden reeds in de 8ste  eeuw. Beide dorpsnamen verwijzen naar de Velp, die ontspringt in Opvelp en via Neervelp naar de Demer stroomt. De naam komt waarschijnlijk van het Keltische falw-apa, “geel water”, of fel-apa, “fel, onstuimig water”.

Opwijk, Vlaams Brabant, 1223 Opwic. Germaans upa: hoger gelegen, wika, dochternederzetting.

Orsendaal, Brussel, 1180 in Orsendalo. Germaans hrussa: paard, dala: dal.

Orp le Grand, Nederlands Groot Adorp, Orp-Jauche, Waals Brabant, 1156 Ahadorph: dorp aan het water?

Ortele, Diepenveen, 1390 Ortloe: in een punt gelegen lo of bos.

Orthen, ’s Hertogenbosch, 815 villa Ortinon, 1080 Ortina, 1154 Orten, mogelijk van Germaans uzda: punt, spits of uit het Latijn; landgoed van Orthen. Het waren eertijds duinen, genoemd Oert Duynen, vrije duinen, dat via Orten Orthen werd.

Zo ook Orden, Apeldoorn, 1059 Horda, 12de eeuw Orthen.

Osdorp, Amsterdam, 1155 Okesthorpe. Germaans Ukas porpa: dochternederzetting van Uko.

Orvelte, Drenthe, 1390 toe Orvelde, 1454 Oorvelde. De uitspraak Eurvelte wijst op Fries ur: over, zie Eursinge.

OseltOosseld, Deutekom, 1200 Odeslo. Germaans Audas lauha: bosje op hoge zandgrond, van Audo.

Orbais, Waals-Brabant. Naar de rivier Orbais, in Duits Orbach en Urbach. Ook in Frankrijk zijn de plaatsnamen Orbais en Orbec aanwezig. Het eerste element oor kan oeros betekenen, maar ook kiezelhoudend zand. Het tweede element bais gaat terug op Germaans baki “beek”.Vergelijk de Nederlandse vorm Oorbeek.

Oud Osdorp, Sloten. Van Oostdorp omdat de bewoners zich op Haarlem orienteerden.

Osingahuizen: huizen van Odso.

Oskampvliet, Tienhoven, waternaam verbonden met oskamp: land voor ossen.

Oss, bij Nijmegen, Os, 812 Osne, 1069 Oss, rond 1200 de Osse, 1205 Osse, 1244 bona in Osse; hoger gelegen plaats aan water, de Maas, of van Germaans ohso: os. In de salische wetten komt voor Mallobergium Ohseno: malberg der ossen: ossenweiders.

Ossel, Brussegem, 1139 Osesellam. Germaans uhsan; weideplaats voor de os. Sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Ossendrecht, Woensdrecht, 812 Osne, 1214 Ossendrecht. Germaans uhsan: os, of van de persoon Osse, drecht; doorwaadbare plaats. Of van ussendrecht, usse; duinen, dat langs de Schelde.

Ossenisse, Zeeuws Vlaanderen, 1164 Osnesse, 1170 Ossenisse. Germaans uhsan: os, nasja: landtong die uitspringt in zee of benedenrivier, hoewel er nooit ossen weiden op zoute grond en kan daarom ook van de persoonsnaam Osse zijn. 

Ossenzijl, Overijssel. Zijl; sluis, van de familie Osse.

Ostade, kan van het in 1381 genoemde Onstade: slechte woonplaats, zo ook Ostaay, ontstaan uit Ostade.

Othene, Zaamslag, 1160 Otene. Germaans Uhtan ahwo: matuurlijke waterloop, van Uhto.

Oterleek, Schermer, 1083 Outerleke, 1256 Oterleke, 1289 Otterleec, Otterleek, 1728 Otelik: leek met Fries oter: uitwaarts of buitenwaarts en leek, de Kromme Leek stroomde vroeger van Hoorn naar Medemblik.

Othene, Zaamslag, in de middeleeuwen is er een pagus Ottingus die genoemd is naar keizer Otto I die hier in 949 een kanaal liet graven.

Otterdijk, Lierop: dijk waar otters leven.

Otterlo, Ede, 838 Uttarlo, 855 Ottarloun en Otterloun, in dit waterarme gebied is het niet een otter, maar net zoals in Ottergem van de persoon Authari, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Ottershoek, Rijmenam, hoek met otters.

Otterspoor, Breukelen, 1139 Otterspore. Germaans utra: otter, spura: spoor, voetspoor.

Ottoland, Alblasserwaard, is land van Otto.

Oudaan, Antwerpen, Breukelen en Utrecht, komt van Oud-A, zo ook Oud Ade, Zuid Holland.

Oudedijk, Oldambt. 1650 Hamdijk, later oude dijk.

Oudega, Fries Aldegea; Oude ga; streek. Zuidwest Friesland en Friese Meren en Smallingerland.

Oudegein, onder Utrecht, 1217 Aldengeyne: oude waterloop de Gein, vergelijk Nieuwengein. Geyn, was een dorp waar de bisschoppen van Utrecht een huis, met bolwerken versterkt, hadden staan..

Oudenaarde, Frans Audenarde, Oost Vlaanderen, 1038 Aldenardensis, 1042 Oldenarde, Germaans aldan: oud, arda: aanlegplaats. (oudste betekenis: algemene weide):

Oudenaken, Vlaams Brabant, 911 en 966 Haldenacha, 1164 Haldenach, 1169 Holdenake, van Gallisch Romaans Haldiniacum: van Haldo.

Oudenbosch, Noord Brabant, eerder Baerlebosch naar de erbij gelegen water Barlaecke, toen in de Middeleeuwen daarnaast Nieuwe Bosch opkwam werd het Ouden-Baerle-Bosch genoemd dat vereenvoudig werd tot Oudenbosch.

Oudendijk, Noord-Holland. De dijkplaats komt in 1395 voor als oudendijc. Door de eeuwen heen werd het ook gespeld als Ouden-Dyck (1639) en Oudendyck (1745).

Oudendijk in Groningen, Noord-Brabant, Noord-Holland, Zuid-Holland, Oost-Vlaanderen en verder frequent.

Oudedijk, De Marne en Oldambt.

Oudeschild, op Texel, 1618 ‘t Schilt, 1735 ’t Oude Schil: vaargeul in ondiep water, te vergelijke met Fries skil: kleine schelp, zeeschelp, schille wordt in verband gebracht met Schelde, oud ter onderscheiding van Nieuweschild.

Oudeschip, Eemsmond. Oudeschip zou afkomstig zijn van het omstreeks 1760 gestrande zeilschip Azia. Het zou door een groep mannen over de dijk getrokken zijn en jarenlang tot woonhuis hebben gediend. Uiteindelijk was het schip zo bouwvallig, dat op dezelfde plek (aan de Buitenweg) een huis werd gebouwd, waarin de jeneverkroeg Het Oude Schip werd gevestigd.

Oudenhove, oude hoeve. Oudenhove/Audenhove, die over gans Vlaanderen en Noord-Frankrijk voorkomt.

Oudeschans, Groningen. De eerste bewoning op de plaats van Oudeschans ontstond toen in het midden van de 16de eeuw een zijl werd aangelegd in de Westerwoldse Aa. In 1593 legde graaf Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg rond het zijl een vesting aan. Deze schans die toen aan de Dollard lag, werd aanvankelijk de Bellingwolderschans genoemd, maar na aanleg van de Nieuweschans in 1628 kwam meer en meer de naam Oudeschans in zwang.

Oudeschoot, Fries Aldskoat, bij Heerenveen, 1299 Scoten, 1347 Scote: oud afgeschoten stuk land, schot; houten schaaldelen waarmee landerijen vroeger werden afgescheiden, vergelijk Nieuweschoot en Aalschoot.

Daaronder ligt het Oranjewoud, Fries it Oranjewald, een streek die in 1666 nog geheel woest was en Schoterwold heette en ontgonnen werd door prinses van Oranje, Albertine Agnes, dochter van Frederik Hendrik en weduwe van de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau.

Oude-Tonge, in Dirksland, 1481 Grijsoert alias die Tonge, 1494 dOude Tonge: oude kade tussen de kokers van een sluis of scheidingsmuur, of van landtong, waarnaast het Groningse tange: zandrug, betekent zoals in Boertange. Nieuwe-Tonge. Zuid-Holland.

Oudezijl, Oldambt. Oude zijl; sluis uit 1690.

Oudewater, Utrecht, in Latijn Veteres Aquae, 1239 Oudewatere, 1242 Helfwater, 1280 t Oudewatre: water en oud, ter onderscheiding naar een later gegraven loop. Zo zou Oudewaart: oude eiland of bedijkte polder genoemd moeten worden.

Oude Wetering, bij Alkemade, 1280 Oude watheringhe, 1343 Oude Weteringhe, een wetering is een watergang waarlangs hogerop gelegen gronden afwateren naar lagere streken, oud in tegenstelling tot Nieuwe Wetering. Behoorde deels onder Alkemade, deels onder Leimuiden. Begin 12de eeuw heette het Leithemuthon.

Oudorp, Alkmaar, 1063 Aldendohorp, Aldathorpe, Aldenthorf, 1120 Oudthorp, 1222 Aldentorp, 1289 Outdorpe. Germaans aldan: oud, porpa: dochternederzetting. Ook Aocastrop.*

Ouddorp, Goeree-Overflakkee.

Oudwijk, Utrecht, 1156 Aldewic. Germaans alda: oud, wika: dochternederzetting.

Oudwoude, bij Kollum,  Fries Aldwâld. 1444 Olte-Wolde; het oude woud.

Ouwster-Nijega, Friese Meren. Ouwer; oever.  Ouwsterhaule, met haule; hoogte.

Outrijve, West-Vlaanderen. Houtryve, Autryve, Autrijve, Haulterive en Hautrive. In 800 is de Latijnse naam “Alta Ripa” neergeschreven. Het betekent “hoge oever” en dit verwijst naar ligging van het dorp. Outrijve ligt immers aan de hoge oever van de Schelde, waardoor deze plaats belangrijk was, wanneer de Schelde buiten haar oevers trad.

Overasselt, Heumen, ligt aan de andere zijde van Asselt. Nederasselt ligt lager.

Overboelare, Oost Vlaanderen, 1166 Bunlerettensis, 1181 Bonlaret. Germaans ufera: hoger gelegen, in tegenstelling tot Nederboelare. Boelare, 822 Buonlare; Germaans bon; vlakke grond, hlaeri; moerassig bebost terrein.

Overdie, Alkmaar, van Over d’ Ie: over het water, buiten de stadsmuren.

Overdinkel, Overijssel. Ligt bij Losser aan de andere, over, de zijde van de Dinkel.

Overflakkee: land over, ten zuiden van het water Vlak-ee: het rustige, breed vloeiende water.

Overlaar, Vlaams Brabant, Hoegaarden, 1135 Ovelaar: over en laar: weideplaats.

Overleek, ligt vanuit Broek in Waterland tegenover het water De Leek.

Overlangel, Herpen. Over; naar de bovenstroom in tegenstelling tot Neerlangel. Langel; langelo; langgerekt bos.

Overloon, Peel. Eerder Loon; lo; bos, over ter onderscheid van Loon bij Neerloon.

Overmeer, Nederhorst den Berg, 9de eeuw Uveromeri en Ouvermere. Germaans ufera: hoger gelegen, mari: meer, waterplas, dus dichtbij gelegen meer in tegenstelling tot Uitermeer.

Overpelt, Belgisch-Limburg, 815 Palethe, later als Pelthe en Peelt. Van Latijn: palus”, moeras.

Overreke, Gent, half 12de eeuw ultra Rech: van reke: lange rechte strook, weg.

Overschie, bij Rotterdam, eerder Oldscie, eigenlijk Ouwerschie voor Ouderschie, 11de eeuw Skie, 1264 Vetus Sciedammum: aan het water de Schie, de oude in tegenstelling tot het Nieuwerschie of nieuwe Scheidam als Novum sciedammum.

Onder die plaats heeft een kasteel gestaan, ’t Huis te Spangen, uit de 13de eeuw en gesloopt is in 1572.

Overschild, Slochteren. Ligt vanuit Schildwolde aan de overzijde van het Schildmeer.

Overslag, Terneuzen, 1542 Overslach: plaats waar goederen worden overgeladen. Dat komt vanwege dat de van Axel komend kanaal door een strook land gescheiden was van het hier naar het zuiden lopend kanaal. Oversteen, Rijswijk. Oversteen lag tegenover de steenbakkerij aan de overkant van de Delftse Vliet (vandaar de naam), en nabij het tolhuis tussen Rijswijk en Delft.

Overval, Steenbergen; overstroming.

Overveen, Haarlem. Het heette oorspronkelijk Tetterode, eerder Tetrode.

Ovezande, Borsele. Alleen te bereiken over het zand.

Oyen, Peel en Maas; oijen; vruchtbaar alluviaal land aan een water.

 

P

Paal, Belgisch Limburg, werd in de 15de eeuw vermeld als PalePaele of Pael. Dit komt vermoedelijk van het Latijn: palus, dat moeras betekent. Paal maakte deel uit van de buitinghe (buitengebied) van Beringenen wordt ook tegenwoordig in de volksmond nog wel “De Buiting” genoemd. Plaasl in Zeeland

Paal, kan van paal, maar ook van moeras, zie Peel.

Paarlo, Sint Odilienberg: zou moerasbos kunnen betekenen.

Paapstil, Eemsmond, een paap; priester zou gewoond hebben bij de til; brug.

De Paauwen, Slochteren. Een Oudfries landregister van omstreeks 1445 de Pauwenweg wordt vermeld als Bauwert weij. Dit is afgeleid van het Oudfriese woord bûwa in de betekenis van ‘bebouwen, ploegen’, met het woord ‘weg’. De buurtschap Bouwerschap bij Ten Boer werd in de vijftiende eeuw ook in de Bauwert genoemd. Vermoedelijk lagen deze landerijen in de vijftiende eeuw al te laag voor het verbouwen van graan. Het register maakt onderscheid tussen de landerijen ten noorden en ten zuiden de Graauwedijk, de landerijen ten zuiden van de Paauwen (suthera Bauwert, namelijk in Ewijsma) en de landerijen inder Uther Bauwert (mogelijk bij De Hammen).

Pade zal wel een voetpad zijn.

Paddepoel, Groningen. Pol; hoogte van Padde.

Padhuis, Coevorden, 1276 de paluda sita inter domos que dicuntur Venehus et Pathhus, pade; moeras, kan een huis aan een moeras zijn, vergelijk in 1276 moeras tussen Venehus en Pathhus.

Paesens, Fries Peazens, Friese vorm van Paesinge, het riviertje Paesens dat van Dokkum naar het dorp stroomt, of woning van de mensen van Paai.

Paeshuis, Geel, en St. Kwintens-Lennink. Naam uit paes; vrede, rust, en husa; huis.

Pagediep, Stadskanaal, ook Poggedijk genoemd, kan van pogge: kikker, Poggedal.

Pallert, Vlagtwedde; poel, moerassige laagte.

Palmstad, Utrecht. Aan de rechte weg met aan weerszijden woningen die uitkomt op een halfcirkelvormig plein.

Pama, Zuidhorn. Genoemd naar de familie Pama; samentrekking van Pawama; opvolger van Pawa.

Pamel, Vlaams Brabant. Oorspronkelijk Pamela, Pamala, mogelijk van Latijn pabulum; weiland.

Pampus, IJmeer, van pamphuis: zwaardschede, naar de smalle ondiepte. Volgens anderen uit pomphuis.

Panheel, Maasgouw, kan uit pan: holte in het land, zie Heel.

Panne, is een komvomnige diepte in het duin.

Pannekeet, Heerhugowaard. Naar het kleine houten gebouw waar de buurt is ontstaan, het pannendak of familienaam.

Pannekoek, Zuidhorn. Naar een café dat hier ooit aan het Hoendiep heeft gestaan.

Pannerden, Gelderland, kort voor 980 Pannardum, 10077-10018 oppidum Pannardum, 1053 Pannardes, 1070 Pannardes, 1186 Pannart, mogelijk van pan in de zin van dakpan bij tegelbakkerij of van laag bouwland. Daar waar de Rijn zich in twee takken splitst waarvan de ene Rijn blijft heten en de andere de Waal. Had vroeger een kasteel, Scate, later Bijland welke naam als geslachtsnaam nog voortleeft.

Papenhoven, Grevenbicht, hof of hoeve van Papo.

Papinglo, Maldegem, 1170 Papinlo. Germaans Papinga lauha: bosje op hoge zandgrond, van de mensen van Papo.

Paradijs, Opmeer, ironische naam. Paradijs, Zeeland. Waarschijnlijk net zoals Poolland, Hollands Kroon. 1680 Poollant.

Papekop, Oudewater. Samenvoegsel van papen; katholieke priesters, en cope; het kerkelijk gezag.

Papenveer, Nieuwkoop. Genoemd naar de katholieke inwoners die in de 19de eeuw Papen werden genoemd.

Parike, Oost Vlaanderen, 702 Park, rond 1000 Parre; park, omheinde ruimte.

Parrega, Fries Parregea, 1315 Uppanerynghe, 1400 Epanrega: ga: dorp, gemeente van de bewoners van het boveneind.

Pas, Apeldoorn, 1156 Pascua, 1452 Pasche. Germaans Romeins pascua: weide of van pasch; opslag van elzenhout dat om de vier, vijf jaar gekapt wordt.

Pasop, Leek, van Latijn pascua of pascere; gemeenschappelijke weidegronden, vergelijk compascuum.

Passendale, West Vlaanderen, Passchendaele, 844 Pascandala. Germaans Paskan dala: dal van Pasko.

Passewaay, Tiel, aan de Linge, waai: kolk na een dijkdoorbraak, waarschijnlijk van Pasko.

Paterswolde, Tynaarlo, 1510 dat Symon… Eelder marcke mede brucken sall na beloop syns werdelz uut Potterwolde; woud van Potter.

Paulatem, Oost Vlaanderen, 1725 Pauwe-Lathem, van de familienaam de Paue en Latem?

Pauluspolder, Hulst, eerder TsHeren of Serpauluspolre, naar de man Paulus die hier inpolderde.

Paveien, Culemborg, 1129 Paveia, 1148 parochia Paveie. Midden Nederlands, midden Frans paveide: plavei, stenen weg, in de 13de eeuw verlaten.

Pajottenland, Vlaams Brabant, naar de rekruten die minachtend aangeduid werden als payotte, pajotte, piotte, dat uit pagnote: naam voor Italiaanse huursoldaten, soldaten die in dienst waren voor een broodje.

Parfondvaux ; diep dal, Saive, (Luik).

Peebos, Grootegast. Bos van Pebe, Piebe.

Pede, Sint Gertrudis. Volgens de legende was Sint-Gertrudis, abdis van Nijvel, onderweg naar Lennik, toen haar koets in de modder bleef steken. Ze was daarom verplicht haar weg te voet verder te zetten. De naam Pede zou dan komen van de Latijnse vertaling van “te voet”. Pede is een naam van de bijrivier van de Zenne, naam komt mogelijk uit pipa; moeras.

Sint-Anna-Pede, eerste helft van de 12de eeuw “Pethe” in een schenkingsakte; in latere akten is er sprake van “capelle beatissima Anna in Peda” en van “apud Pede juxta nova capella”.

Peij, Echt, zou hetzelfde kunnen heten.

Peel, 1192 Pedelo. Germaans pipilja: moeras, Latijn paludem: moeras, Locus Paludosus. Of vergelijk oud Engels pedik: merg, en zo ook van taaie moerasgrond, zie ook Padhuis.

Peelo, Assen, 1040 Pithelo, 1298-1304 apud Peest una domus. Germaans pipa: moeras, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Peer, Belgisch Limburg, in de Liber Aureus waarin de heilige Willibrord zijn testament opmaakt komt Peer voor als Pedero in 725, 1107 Pire, 1135 Pirgus, 1178 Pyra: Latijn petreus, pirgus: verharde steenweg, of van perre of parre; omheinde ruimte. Of van Peelre, bron van de Peel, de oude naam van de Dommel die in Peer ontspringt.

Peest, Norg, 1298-1304, apud Peest una domus, van Latijn pastio: eigenlijk een plaats waar men varkens liet weiden, dus ook eikenbos? Of van pede: veenmoeras?

Peins, Franeker, eerder Pesinge: afstammelingen van Pesa.

Peize, Drents Paais, 1176 Pezie, 1181 Peisge, 1208 Pedze, 1303 datum et actum Petze, 1334 militis de Peydze, 1335 ecclesie in Pese, 1343 to Petse, 1350 van Pedze, 1358 In Eeelde vel in Peyze. De spellingen wijzen op een Friese vestiging. Stellig steekt hierin het woord path: pad, pede: moeras. Of Germaans papipja, van papa: moeras, zie ook Pesse en de Peel.

Peizermade; made; weiland van Peize.

Peizerwold; woud van Peize.

Peizegem, Vlaams Brabant, 1232 Penceghem, van Pantsinga heem: woning van de mensen van Pantso.

Pellenberg, Vlaams Brabant, 1141 Pellenberga, naar het Duitse Pellingen zou men denken aan een Pello.

Penningsveer, Spaarnwoude, heette eerder Spaarnwouderveer en kreeg die naam omdat het veergeld een penning was.

Peperga, Fries Pepergea, Peperghoe, ga of gouw van Papo, van peper; ruwe bies.

Perk, Steenokkerzeel, 1148 Parcum: omheind gebied.

Pernis, Rotterdam, van nis: landtong, perk?

Perkpolder, Hulst. De buurtschap is vernoemd naar de polder waarin ze is gelegen. Deze polder werd ingedijkt omstreeks 1210, en heette oorspronkelijk Besloten Noorthofpolder, later werd dit Paerkpolder of Perkpolder.

Péruwelz, Henegouwen. Vele namen als Perwes, Pérues, Perwez en Pierwes. Pier of per; kalksteenlaag die bij winning zwartkleurige stenen oplevert. De tweede lettergreep zou afgeleid zijn van het woord welz, met als betekenis waterrijke vlakte, poel, voorde of drinkplaats.

Pesaken, Gulpen. vIn de eertiende eeuw Peipsacken en Pypsacken. Waarschijnlijk afgeleid van een perceel in de vorm van een ‘pijpzak’ of doedelzak.

Pesse, Hoogeveen, 1141 Petthe, 1360 to Pette in de kercspel van Rune, 1381 in der marke van Pes en in 1391 Pesse. Germaans papitja, van papa: modder, of pede: moeras?

Peutie, Vilvoorde, 956 Putau, 1140 Putige, zal wel Gallisch Romaans zijn, Puttiacum: bezitting van Puttus of puteacum: plaats met veel putten.

Philippine, Terneuzen, is genoemd naar Philips II van Spanje die daar een sterkte liet aanleggen.

Pierik, Zwolle,1430 ’t Lant op Pirick, nevenvorm van perk: omheind gebied, de boerderij de Pierik.

Pieperij, Drenthe. De naam Pieperij zou afgeleid van een duiker (piepe), die in een waterleiding (rie) was geplaatst om overtollig water naar de Reest af te voeren.

Piershil, bij Hoeksche Waard, 1514 Piershille, hill in Engels: heuvel, de heuvel van de vogelvanger Pieter of Pier.

Pieterzijl, Zuidhorn. In 1440 werd door monniken van klooster Jeruzalem in Gerkesklooster een zijl; sluis gebouwd. De monniken vernoemden de sluis naar de heilige Petrus.

Piezel, Borchtlombeek, van pijzel: graanzolder, uit Latijn pisale: ruimte waar gestookt kan worden.

Pijnacker, bij Delft, 1222 Pinacker, 1317 Piiacker. Pijn, Germaans pin: Latijn Pinus: den wat in dit gebied moeilijk is, akra: akker, of akker van pijn, een terechtstellingsplaats, of pijnen naar de moeite van bewerken.

Pijpenbeek, Aalst, is een beek die door een nauwe bedding loopt.

Pikveld, Coevorden, mogelijk van: veld met pikachtige grond.

Pilkem, Vlaanderen, 1371 Pickem Pilkem, Peelkem, IJzendijke, 1188 Pelkem: woning van de mensen van Pilke.

Pinkenveer, Pinkeveer, Giessen. Pinke veer, oversteekplaats voor pinken; jonge koeien.

De Pinte, Oost Vlaanderen, is genoemd naar de herberg het Pijntken.

Piringen, Tongeren, Frans Pirange, 1224 Piringes, 1305 Pyderingen, van pitha of pede: moerasbewoners, of van hem; woonplaats van Pir.

Plaggenborg, Vlagtwedde, zal wel een huis met plaggen zijn of de plek waar men plaggen borg, stapelde.

Plak, Berg en Dal, is een plek of plaats.

Pleegst, Raalte, 1309 Plegest, 1457 Plese, ook Plegeste, van plecht, pleechte: verplichte opbrengst, hier een pachtsom.

Ploegsteert, Henegouwen, 1596 Plocksteert, zal zijn naam naar de vorm van het grondstuk hebben.

Poederlee, Antwerpen, 1118 Pudela, 1123 Poderla, 1209 Puderla, van pudel: plas, of van podero voor zogend kalf of veulen, verwant met Franse poultre en Spaans potro; veulen, zie Poederooijen, lee; water, de irvier Aa, of van lo, open plek in het bos.

Poederoijen, Poederooien, bij Zaltbommel, 709, 814, 815 villa Podarwic, 1205 Puderoygen, 1376 Poderoyen, 1494 Poederoyen, idem, of mogelijk van modder of de persoonsnaam Bodhari, ooi is vruchtbaar land aan waterloop, de Maas.

Poeke, Oost Vlaanderen, 1139 Poca. Genoemd naar de gelijknamige beek aldaar, of van Keltisch voor aangenaam, mooi.

Poelk, Belgisch Brabant, 1165 Poleca, 1214 Polka, zal wel kleine poel betekenen,

Poeldijk, Monster. Poel en dijk.

Poelgeest, Oestgeest, 9de eeuw Polgest. Germaans pola: poel, gaistu: hogere zandstrook in of langs zee of rivierkleigebied.

Poesele, Oost Vlaanderen, 1121 Poksela, naar de waternaam Poka of Poekebeek waaraan ook Poeke ligt, sali: een uit 1 zaal bestaand huis.

Poggebelt de, Overijssel: pogge: pad, belt: hoogte.

Poel, Gent, 1208 Poel. Germaans pola: poel.

De Poffert, Groningen. is vernoemd naar boerderij annex herberg De Poffert (Gronings: De Povvert), die weer is genoemd naar poffert, een soort koeken.

Pol, Goor, 1181 Polle. Germaans polla: uit water opduikende verhevenheid.

Pol; opgeworpen hoogte, zandheuveltje, hoge plek, eilandje’. Pol (Nederlands Limburg), De Pol (Overijssel, Drenthe). In het begin van de 19de  eeuw werden er in de provincies Drenthe en Overijssel een viertal kolonies - Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord - gesticht in het kader van de toenmalige armoedebestrijding. In de kolonie in Willemsoord werden ook joodse armen gehuisvest. Voor deze groep werd een aparte buurt gecreëerd, de Jodenpol. Vanuit die tijd stamt de naam van de buurtschap “De Pol”. De Joodse kolonisten hadden daar op De Pol tussen 1830 en 1890 ruim veertig jaar lang een levendige gemeenschap.

Polanen, genoemd naar het land Polen, zie Poortugaal en Portengen.

Pollaert, Roermond, betekent moerassige grond.

Poldert, Vlagtwedde. Poldert komt net als de naam van het nabijgelegen Pallert van het Drentse woord palderd, dat poel.,moerassige laagte betekent.

Polen, Delfzijl. Genoemd zo naar zijn afgelegen ligging ten opzichte van Bierum.

Pollinkhove, West Vlaanderen, 1069 Pollingghehove, 1472 Polinckhove: boerderij van de mensen van Pollo.

Pontrave, Waasmunster, 1190 Puntraven, 1223 Ponterave. Pont: veerpont? Germaans agwjo of ouw: aan water gelegen land.

Poonhaven, Terneuzen. Poon, soort boot, ook vis, met haven.

Poortugaal, bij Rotterdam, 1276 Portegale, naar de oude handelsbetrekkingen met Portugal, bekend sinds de kruistochten. Een paar honderd jaar geleden stond er een kasteel, Valkenstein.

Poortvliet, Tholen, 1203 is er een Lambertus die het kasteel van Portvliete bewoonde, 1204 Portflit: poort, mogelijk hier stad, vliet.

Poppel, Antwerpen, 1211 Publo en Poplo. Ook van Poppo ? zie Poupehan, Bouillon, en in Engeland Popham, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Poppendonk, Haasdonk: donk of verhoging van Poppo.

Poppenhuizen, Friesland, huizen van Poppo.

Popswoude, Schipluiden, 1212 Popteswolde, mogelijk woud van Poppo.

Pothoek, Overijssel. Genoemd naar de herberg De Pot, vermeld in 1583.

Portengen, Utrecht, ontginningsnaam en betekent: Bretagne.

Posthoorn, Terneuzen. Genoemd naar een herberg met die naam.

Ten Post, Ten Boer. 1385 tha Posta. Waarschijnlijk betekent het ‘bij de houten brug’, namelijk de houten brug over de Fivel. Vergelijkbaar zijn de plaatsnamen Buitenpost en Lutkepost, die voor het eerst in 1388 als Post voorkomen.

Pottelberg, Kortrijk. 1502 Pottelbergh en Potteleerenbergh. Germaans potta; pot, berga; berg.

Pottenberg, Maastricht, naar de pottenbakkerij.

Presles, (Aiseau) Henegouwen. Naam uit Romaanse pratelle; kleine weide.

Presseux, in Sprimont (Luik), St-Pierre (Luxembourg). Presseur, Waals prèsseû: pers voor olie of wijn.

Profondeville, Namen. Naam uit Romaanse profunda-villa; hoeve gelegen in de diepte.

Proosdij, Meerssen, betekent woning van de proost.

Pruilhoek, Fries Prúlhoeke, streek onder Sint-Anna-Parochie met De Prúlhoekspleats, sate aldaar.

Puit: kikker.

Puivelde, Sint Niklaas, pui: veld met kikker of veld van de persoon Pudo?

Pulderbos, Zandhoven: moerasbos.

Purmer, Noord Holland, 983 Pulmeri: poelmeer. Bedijkt in 1622. Purmerbuurt, Purmerland.

Purmerend, Noord Holland, komt in 1355 voor als dorp. 1396 Purmereynde: het einde van de Purmer. De eerste her van Purmerend, Willem Egbert of Eggert, bouwde er het slot Purmerstein in 1413 dat in de 18de eeuw is gesloopt.

Puth, Schinnen, 1377 Jan van Putte, naar de diepe waterputten.

Putte, Mechelen. 1008 Badfriede of Befferen. Het gebied maakte vroeger deel uit van het uitgestrekte Waverwoud, het bos tussen Nete en Dijle, van Keltisch Wabra en Germaans Wabro en dat evolueerde naar Waver, in 1008 Wauerwald, 1216 Wavera. In 1265 werd daar de gangbare naam Sint-Niklaas-Waver van afgeleid. Deze kende nog de variant Sint-Niklaas-Putte. Ook St. Katelijne-Waver en O.L.V. Waver zijn er van afgeleid. Deze kende nog de variant Sint-Niklaas-Putte. Omstreeks 1400 werd de naam ingekort tot het huidige “Putte”. Deze plaatsnaam verwijst naar hetzij een inzinking in het terrein, hetzij naar een poel. Bij Putte bij Mechelen wordt soms vermeld dat de naam verwijst naar een Heer Van (de) Putte die zijn naam doorgaf aan het dorp.

Putten, bij Nijkerk, 853 vicus, silva Puthem, 996 (ecclesia) Putten, in de akte van de Fries Folckerus worden goederen en landerijen overgedragen aan het klooster Werden; in vico qui dicitur Puthem, 1260 Putten, 1277 Pitte: put of kuil voor het halen van water of turf.

Puttershoek, bij Dordrecht, voor de Sint Elisabethsvoed in 1421 lag er een dorpje, Hoecke, in1481 Pittershoek: hoek land van Pitter.

 

Q

Quatre Bras, Lochem. Naar een landhuis Quatre-Bras; vier armen, naar de ligging aan een kruising van vier wegen.

R

Raakeind, Noord Brabant, naam van een uitgebaggerd water bij Hilvarenbeek, ook reek en rak.

Raam, Helvoirt en Uden, betekent steunsel, stut.

Raatshoven, Frans Racour, Luik, Romaanse en Germaanse vormen: 1127 Radulphi de Radulphi curte, 1147 Radulphus de Racurth, 1147 Raulcourt, 1262 Raetshoven, dikwijls met verlies van h, zoals in 1390 raetsouen (lees: raatsoven). De betekenis is duidelijk: boerderij van Radulf, een tweestammige Germaanse naam uit rada “raad” + wolf. De Nederlandse vorm met hoven is samengesteld met Radzo, een vleivorm van Radulf.

Rabeke, Waasten, 1173 Rabeccha. Germaans hrapa: snel, rad, bake: beek.

Rabbinge, Zuidwolde. Germaanse voornaam Rabo, dat van hraban; raaf, inga; behorende tot het volk van.

Rafelder, Gelderland,1260 Raberdinc-hof (?) vergelijk oud Noors refil: lange smalle strook?

Raffendonk, Antwerpen, van midden Nederlands raf: afval, donk: verhoging.

Raken, wel van rak: vaarwater dat voor de schipper een geheel vormt, dus meestal een recht stuk van een waterloop.

La Ramée: loof, gebladerte; in Jauchelette (Waals-Brabant), Ter Hulpen (Waals-Brabant), Neufvilles (Henegouwen).

Ramele, Raalte, al in 1165 in de geslachtsnaam Engelbertus de Ramelo, 1169 Ramlo, 1195 Ramelo. Germaans hrabna: raaf, lauha: bosje op hoge zandgrond: ravenbos.

Ramsdonk, Vlaams Brabant, 1132 Ramesdun, rond 1155 Ramesdunc, 1211 Ransdunc, Germaans hrabnas dunga: zandige opduiking in moerassig terrein met raven of verhoging van Hramm.

Randwijk, Overbetuwe, 855 Hrineshem, (Of Rijswijk?) Rhinishem, 1299 Ranwic, 1003 Reinvigh, wijk of vicus, wat een ouder heim verdrongen heeft want in 8555 heette het Hrineshem, Rhinishem, genoemd naar de Rijn.

Rankhove, Herne, 1208 Rankehove, 1211 Ranchove: hoeve van Ranke.

Ransbeek, Aalst, 966 Ramnesbecca. Germaans hrabnas: raaf, baki: beek.

Ransberg, Kortenaken, 1266 Rameleberge, 1483 Raemsberg: berg van Hramo, Hramilo. Ransdaal, idem met dal.

Ransdorp, bij Amsterdam, 1494 Randorp, 1494 Raerop, Raarop: dorp van Ran. Het heet in de volkstaal Rarup, het zou voorheen een Huis te Bloemendaal en een Huis te Lugt hebben gehad.

Ravels, Antwerpen, 1165 Ravenslo. Germaans hrabnas lauha: bosje op hoge zandgrond, van de raaf of bos van een persoon Raven.

Ranserveen, Dalfsen, veen van Rando.

Rasbeek, Vlaams Brabant, kan van ouder rask-baki of vlugge beek.

Raven, Jutphaas, ca. 220 Ravene, van midden Nederlands ravene: raaf of van ra-vene: rauwe veen?

Ravensbosch, Valkenburg, bos van Raven.

Ravenswaaij, Buren, 1139 Ravenswade. Germaans Hrabnas wado: poel van Hraban of van wade, waai: kolk die door dijkbreuk is ontstaan..

Raversijde, West Vlaanderen, 1383 Wiralphi Ide, 1401 Wilravens Hyde, laatst deel een vorm van de waternaam Ie of Ee.

Raverschoot, Eeklo, 1180 Ravenscota. Germaans hrabna: raaf, skauta: beboste hoek hoger land die uitspringt in moerassig terrein.

Rhee, Vries, 1382 to Rede, vergelijk midden Nederlands rede: grenslijn.

Rectum, Overijssel. De naam is Nedersaksisch en is een samenvoeging van verbasterde woorden Recde of Regde van de oude naam voor de Regge en -tem, -tum, van heim, wat woonplaats betekent aan de Regge.

Reek, Noord Brabant, van reek: rij, streep, rand, de langgerekte vorm van de vroegere nederzetting.

Reemst, oud en nieuw. Ede.1427 Reemssche plakken, Remsterwech, 1437 Reymsche plakken, Riemscher weg, 1454 Rempst, 1536 Remst. Naar de vorm een zeer oude naam (met het Indo-Europese st suffix) en wel niet te verbinden met riem ‘lange en smalle strook van het een of ander’. Deze naam is ook vergeleken met de plaatsnaam Riemst (België, 1066 kopie, waarvan kopie 18de eeuw, Reijmost, 1096 Riemest, waarin men verwantschap met het Keltische Rêmost bij de volksnaam Rêmi vermoedt). Verder wijst men op de Pannonische plaatsnaam Ramista en de Baltische plaatsnaam Ramstaw (bij Königsberg).

Rees, Duitsland: van Latijn rasus: vlak, moerassig land. Zo ook Reeshof, Tilburg.

Reet, Elst, 11de eeuw Redh, 12de Rede, Rith, kan van rijweg, waterloop of riet.

Reet, Antwerpen. Mogelijk een Keltische oorsprong net als veel andere namen in de streek zoals Kontich. Of van Middelnederlands rede ‘berijdbare weg, rijweg’ komt. De plaats ontstond dus wellicht langs een rijweg of “rede” (vergelijk Engels road), die liep over de hogere, meer tegen overstroming beveiligde gronden. Vanaf het begin van de 14de  eeuw ziet men onder andere de volgende schrijfwijzen: Reeth, Reet, Reit, Reete, Reedt, Rethen etc. Mogelijke andere verklaringen zijn: Reet in de betekenis “afgescheurd” (van Kontich), Reet lijkt op “riet”, Reet in de betekenis “waterpoel” (laar - reet rond 1858) voor vlas en hennep.

Reeuwijk, Zuid Holland, 1306 Rewyc, werd in de 12de eeuw ontgonnen, wijk dan van een gegraven ontwateringssloot zoals in Schalkwijk, ree is dan: scheidingssloot, grenssloot.

Reiderwolderpolder is genoemd naar een persoon Reider, of van Gronings voor riet, rait of reit. Zie Reitdiep, Groningen.

Reiderwolde, Groningen, 11de eeuw Redi in Walda, 12de eeuw Reide in Walde en reiderwalde: rietbos.

Reijerskoop, Boskoop, eerder Reynerscoep: gekocht of cope ontginning van Reinier.

Reijerscop, Woerden. Een cope ontginningen van Reijer.

Reijmersbeek, Nuth: beek van Raginmar.

Reimerswaal, Zuid Beveland, 1204 Reimarswal, 1214 Reimerswala, 1222 Wilmarsward, 1265 Warde, 1396 Weerde, Waarde, van Germaans waritha ‘riviereiland’. Of waal: kolk na dijkinbreuk die achter de inlaagdijk is komen te liggen, van Reinmar.

Reker, naam van een oude waterloop die langs Alkmaar in zee stroomde, 1094 Richara, mogelijk een waternaam van –aro verbonden met rik dat bij reiken: uitstrekken kan behoren.

Rekken, Achterhoek, 13de eeuw Reke, 1316 marke Rekene: rechte weg.

Rembolding, Zenderen, 1188 mansus Remboldinc. Germaans Raginbaldinga: toebehorend aan Raginbald.

Remersdaal, Frans Remersdael, Waals Rembierval, Belgisch Limburg. 1050 de Reinbretesdalo, 1252 Reynberzdale. Germaans Raginaberhtas dala: dal van Raginaberht. (ragina: raad, berhta: schitterend)

Remmerden, Rhenen, 855 Rimbrahti, mogelijk van Rijn en bracht: hoogte in een streek, of van de man Rimbracht.

Renette, in Longchamps (Luik). De plaats heette vanouds Argenteal (vergelijk het Nederlands Erkenteel). 

Renneberg, Erps-Kwerps, 1117 Reinesberga, 1147 Renneberga: berg van Reino.

Renneborg, Vlagtwedde. Het is gelegen aan de verdwenen beek de Renne (van rinnen = stromen). De naam is dan ook een verwijzing naar ligging aan dit watertje, borg betekent dan dijk, in de betekenis van bergen = beschermen, tegengaan.

Reppel, Belgisch-Limburg. Reppel werd voor het eerst in een document uit 726 genoemd. De oude naam van Reppel is “Repla”, “Rieplo” of “Replo’. Mogelijk afkomstig van het Latijnse “ripa” of “ripula” (kleine oever). Ook de verklaring rep (reep, strook) en lo (bos) wordt wel genoemd.

Rhederbrug, Bellingwedde. Genoemd naar Rhede in Duitsland en een brug over de Rhederweg.

Rhenoy, Renooi, Geldermalsen, 855 silva Hrenheim, woud van Rhenen, 1120 Rineresbusch, 1148 Runoiresbusc, 1265 Rynoey, die laatste lijkt op Rhijnauwen, de eerdere als Rhineresbusch kan van een persoon Rinher, ook van Rinwarjos: de aan de Rijn wonende.

Renswoude, bij Amersfoort, 855 silva Hrenhem, als deze plaats bedoeld wordt, van hraina: rein, in 1346 Rynswoude: woud bij 850 Hnodi, , Rhenenwoude zoals Veenendaal ook Reenensveen geheten heeft. Heeft een fraai kasteel, ’t Huis te Renswoude.

Reppel, Antwerpen, 726 Replo, rep, reep; strook, lo; bos.

Retie, Antwerpen, 1264 Rethie, 1451 Rethy, van Gallisch Romaans Retiacum: villa van Rhetus.

Retranchement, Sluis, Frans voor: verschansing, naam van de door prins Maurits op het eiland van Kadzand aangelegde vestintinggordel.

Reuken, Nuth, kan van rodekin: kleine ontginning.

Reuland-Burg, Luik, 1148 Ruland: ruig land.

Reuver, Beesel. Naar de herberg de Rover, middeleeuwse naam voor een roofvogel.

Rheden, Gelderland, 960 Rheton, 1028 Rheten, 1050 Rethem en Redhen, 1059 Rethen, 1188 parochia Redhe, Rede, van ridon dat bij rijden behoort, dus genoemd naar de daarlangs lopende weg. Of van Ret; riet.

Rhee, Assen, uit rede: rijweg, de Koningsweg.

Rhees, Luik, mogelijk van Latijn rasum: laag moerassig land.

Rhenen, Renen, bij Wageningen, 855 villa Hreni, 944 Renim, 1016 Ecclesia Rene, 1059 Rijnen. Germaans hrainja bij hraini: rein, of van geul en vervolgens drassig terrein, later heeft ook wel de naam Rijn invloed uitgeoefend zoals in de spelling Rijnen. 

Rhienderen, Brummen. 796 Hrenher; heuvelrug bij een waterloop.

Rhijnauwen, Bunnik, van Rijn en ouw: nat weiland.

Ried, Franekeradeel, Fries Rie, van Rie: waternaam, van ride: beek, greppel, een woord dat elders als Rijt optreedt, vooral in de Kempen.

Riekel, Beesel, Roermond, 10de eeuw in Rikilo. Germaans rikja: machtig, lauha bosje op hoge zandgrond.

Riel, Noord-Brabant. 1310 Riele, 1337 Ryle en in 1417 Ryele. Middeleeuws Latijnse rigola, waterloop en er wordt ook een verband gezocht met het oud middeleeuws woord rigil, wat richel of reling betekent. Meer aannemelijk echter is de verklaring dat de naam Riel ontstaan is uit rietlo, een samenstelling van de woorden riet en lo en dus riet op een open plek in het bos betekent.

Rien is een waternaam zoals in de Lemster Rien, Scharster Ryn, van rinnan: stromen.

Rijckholt, Zeeland, is wel machtig groot bos. Zo ook Rijckholt, Nederlands-Limburg.

Rijk, Haarlemmermeer, in de 17de eeuw verzwolgen. Rijk of Rietwijk was de oude naam, ten zuiden lag Rietwijkeroord. Nu Amsterdamse bos.

Rijkel, Limburg, 1139 Ricle, 1218 Rikele. Germaans rikja: machtig, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Rijkhoven, Belgisch Limburg, 1096 Rudenchoven. Germaans Hropinga hofum: boerderij van de mensen van Hropa. (hropi: roem)

Rijmenam, Antwerpen, 1120 Rimenham, 1198 Rimenham, ligt aan de oevers van de Dijle, van rima: oever, ham: stuk land langs een rivier, inham.

Rijn, Duits Rhein, Frans Rin. 52 Rhenus. Indo-Germaans Reinos met Keltische evolutie Renos en met Germaanse evolutie Rinaz, bij Indo-Germaans rei: vloeien.

Rhijnauwen, Bunnik, is genoemd naar het Duitse Rheinai in de Elzas.

Rijningen, Wijk bij Duurstede, 1206 Rininge. Germaans Riningja: de aan de Rijn wonende.

Rijnsaterwoude, Rijnzaterwoude, Zuid Holland, 1063 Rinsaterwald, 1156 Rinsaterwalt. Germans Rinasaetjana: van de Rijnbewoners, walpu: sompig bos vooral in zeekleigebied of van sate: woonplaats.

Rijp, in het noorden van ons land betekent rijp vaak: deel van een dorp.  De Rijp, Friesland, Fries De Ryp, bij Ferwerd.

’t Rijpje, Schagen. Voor 1478 Rijpwetering, 1478 Rijpke, 1572 die Rijp. Rijp; oever of smalle strook land langs een oever, wetering; dijk. Zo ook Rijpwetering, Alkemade.

De Rijp, bij Alkmaar, 1346 Ripe, 1573 Ryp, van Friese ripe: oeverkant of smalle strook, of van hripon: oeverzoom. Het was in de 14de eeuw niet meer dan een kleine bij Graft behorende buurtschap en was gesitueerd op een strook langs de zuidelijke rand van de oudste bedijking. Vandaar de aanduiding “rijp”, dat wil zeggen oeverrand.

Rijtdiep, Groningen, rijt is een waterloop en is afgeleid van rei: (als Rijn) stromen.

Rijtstraat, Bergen op Zoom, rijt: gootje.

Rillaar, Vlaams-Brabant. Van Rietlaer, een plaats gelegen aan het riet, want de uitgestrekte velden langs de Demer zijn erg moerassig.

Rinkhout, Zele, 12de eeuw Rumecholt: hout van Rumbald.

Ripperda, Winsum: de familie van Rikbercht.

Rixensart, Waals Brabant, van ard: akker van Rikso.

Rockanje, Zuid Holland, 1200 Rochange, migratie van een Franse naam, is in 1214 weggespoeld, weer ingepolderd.

Roelofarendsveen, Zuid Holland, heeft de naam van de man die het veen tot ontginning bracht.

Roermond, Limburgs Remunj, 1130 Ruregemunde, 1135 Roremunt, 1170 Ruregemunde, Roremunt. Germaans Rura: Roer, (betekent de flink stromende rivier) munpjan: monding: monding aan de Roer.

Roesbrugge, Haringe, West Vlaanderen, 1183 de ponte Rohardi, 1202 Ponte Rohart, Rohardsbrugge. Germaans Hropihardas brugjo: brug van Hropihard. (hropi: roem, hardu: koen)

Rohel, Fries Reahel, Achtkarspelen: rode hel, het rode mogelijk van een scheepswerf, de Rode Helling. Dehel naar een petgat waar turf kon drogen.

Rohel, Friese Meren. Rode naar de grond die hier wat roder is dan elders, hel, van hol; laagte. Of naar een legende over het ontstaan van het Tjeukemeer, hier zou ooit een bos hebben gestaan wat is afgebrand. De vuurgloed van het brandende veen (en bos) zou de naam “rode hel” verklaren.

Rollecate, Staphorst, kate of kot van Hrodilo.

Romershoven, Belgisch Limburg, 1147 Romercourt, 1275 Rumersoven. Germaans Rumaharis hofum: boerderij van Rumahari.

Romsée, Luik, 1317 Rumeses, van Hromsiaca (villa), woning van Hromso.

Ronse, Frans Renaix, Oost Vlaanderen, 855-873 Rotnace. Keltisch Rodanacio: bij de Keltische waternaam Rodana, Ronne, -acum; vestiging.

Ronsele, Oost Vlaanderen, 861 Ronseleda, 1105 Rondeslo, vergelijk Duitse Ronshausen dat in de 11de eeuw Runteshausen heette, wel van een persoon. Minder van Germaans hrunpiz: rund, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Roodeschool, Gronings Roodschoul, de dorpsschool had rode dakpannen. Zo ook Roodeschuur, Surhuisterveen.

Roodehaan, De Marne. Genoemd naar het veerhuis (tevens boerderij), De Roode Haan dat reeds in 1622 wordt genoemd.

Roodesluis, Rode Sluis, Terneuzen. Genoemd naar een sluis die er vroeger bij lag.

Roodhuis, Fries, ReahûsLittenseradeel.. In 1709 kwam kapelaan Cramers vanuit het huis met het blauwe dak (= Bongastate ) waar destijds de katholieke Oostenders bijeenkwamen naar de Oude Pôlle bij Sânlean, daar werd de derde schuilkerk gebouwd met een rood dak om duidelijk te maken dat het was afgelopen met de diensten in het Blauwe huis. Ignatius Crames of eigenlijk Franciscus wordt daarom beschouwd als de stichter van Roodhuis.

Roompot: naam voor wild schuimende branding bij zandplaten zoals ook Stortemelk.

Roordahuizum, Fries Reduzum, behoort bij de Friese familienaam Roorda.

Roosendaal, Noord Brabant, roos; riet of rus, wel van rozendal, mogelijk voor een klooster, dal der rozen verwijst naar Maria.

Roost, Frans Rosoux (Luik): 1140 Rosut, Nederlands Roost: plaats waar riet groeit.

Roosteren, Limburgs Roostere, 1201 Rustern, in 1217 Rosusteren, zie Susteren, en rood omdat de beek daar Rode Beek heet.

Roptazijl, Fries Roptasyl, Franekeradeel, 1424 zijl of sluis bij Rodberta.

Rossewale, Uitkerke, Blankenberge, 1209 Razawale. Germaans Ratsan: van Ratso, waela: wiel achter een dijk van een dijkdoorbraak.

Rosselaar, Antwerpen: weide voor paarden.

Rosveld, Limburgs Rosselt, kan van ros: riet of van ros: paard.

Roswinkel, Emmen, 1327 Roeswinkel, 1542 Roisswijnckell; roos: riet of rode: rooien? Winkel: hoek.

Rotsloot, van rute, ruit: waterplant, een met waterplanten (kroos) bedekte sloot. Zo ook Rotte, rivier in Zuid Holland, met a; water.

Rotstergaast, Friesland, gaast of hoge zandgrond van Rotte, zie Rottum en de Friese familienaam Rottinga.

Rottumeroog, Groningen, oog: eiland, bij het water Ratina. Heeft verschillende eigenaars gehad onder andere in de 18de eeuw de Engelse graaf Clancarty die door zijn bijzonder gedrag de naam had van de malle graaf.

Rottum, Kantens, 11de eeuw Rotton, 1132 Ruthne, 1408 Rotne. Het eiland Rottomeroog is genoemd naar het klooster Rottum dat tweederde van het vroeger veel grotere eiland bezat.

Rottevalle, Fries Rottefalle, bij Drachten, 1622 de Rottevalle: rattenval, naar een sluisje dat veel op een rattenval leek. De burgers worden glasdragers genoemd.

Rouveen, bij Staphorst, 1282 Ruenvhene: ruwe veen.

Rucphen, Noord Brabant, 1210 Ricwines, rug; lange hoogte en ven; veen, of van de persoon Rikwin.

Ruddershove-Velzeke, Oost Vlaanderen, kort voor 1015 Rogeri curtem, 12de eeuw Rodgershouen. Germaans Hropigairas hofum: boerderij van Hripigair of Rodger. (hropi: roem, gaiza: speer)

Ruidenberg, West Vlaanderen, 1459 Ruwenberghe, ruwe berg.

Ruigahuizen, Fries Rugehuzen, Balk, ruige huizen.

Ruigezand, Zuidhorn. Ruigte, Gronings voor onontgonnen gebied, op zand.

Ruinen, Drenthe, 1139 komt Otto van Ruinen voor als een dienstman van de bisschop van Utrecht, 1141 Runa, 1176 Runen, 1298 in cimeterio Rune, 1311 abbas monasterii de Rune, mogelijk van rune: smal dalletje.

Ruinerwold, Drenthe, ontginning door het klooster van Ruinen.

Ruischerbrug, Groningen. 1465 Ruesschen brugge, persoonsnaam Ruusche.

Ruiselede, West Vlaanderen, 1106 Rusleda. Germaans c.q. Ruisenberg en meermaals in de Rijnprovincie, bij Rijnlands Rausche: steenachtig, met ronde stenen bedekte afhang, zie gruis en gruus, lede: helling of hlipa; vaart met rus planten.

Ruiten, Slochteren. Verbastering van Ruhitha, ruigte.

Ruitenveen, Dalfsen, is een veen met veel ruigte, waterplanten.

Ruiven, Tilburg, eerder Ruvene: ruig veen.

Ruien, Oudenaarde, Latijn rivus; oever, beek, ruy, hem; woonplaats.

Rukkelingen-Loon, Frans Roclenge-Looz. 1030 Rochleuenges, 1166 Rocheldenges. Germaans Hrukawulfingum of Hrukawaldingum: bij de mensen van Hrukawulf of Hrukawald. Loon ter onderscheiding van Rukkelingen aan de Jeker.

Rullekoven, Belgisch Limburg, 1275 Ridecoven, hoeve van Hrodiko, Rulicoven.

Rumbeke, West Vlaanderen, 1116 Rumbeche: ruim brede, baki: beek. Of uit Germaans hrunþiz; rund en baki; beek.

Rumelaar, Woudenberg: het ruime laar; bosweide gebied.

Rummen, Sint Truiden, 1078 Rumins, Germaans ruma; ruim, vlak veld, uitgestrekt. Het werd in de Romeinse tijd als Romium, Romus of Rommus vermeld (deze plaatsnaam werd hoogstwaarschijnlijk afgeleid van Rome). 

Rumpt, Geldermalsen, 960 Rumpst, 1148 Rumede, 1260 Rumpde, 1415 Ruempte: het ruime gebied.

Rumst, Antwerpen: plaats waar het ruim is.

Roux, Henegouwen en Heure-le-Romain (Luik), La Lâche in Floriffoux (Namen). Waals lètche: moerasland, laag gelegen land, slijk.

Rupel, 12de eeuw Rupera en Rupena: de rivier Rupel, zijrivier van de Schelde.

Rupelmonde, Oost Vlaanderen, 1171 Rupelmunda, 1187 Ripemunda. Waternaam Rupia: de Rupel, Germaans munpjan: monding.

Rustenburg, Ursem, is naar een herberg genoemd. 1573 Ruistenburg, 1639 Rustenburch.

Rustenburg. Deze kasteelsite in St.-Pieters Brugge dankt zijn naam mogelijk aan het Germaanse ruskjon; bies en burg. Het eerste deel is mogelijk ook terug te voeren op het Middelnederlandse rusten: verpozen, verblijf houden. Of op het Middelnederlandse rustich: vreedzaam, maar ook weerbaar en elegant.

Rutten, Tongeren, 947 Hreotio, 1018 Rivti, 1178 Ruttines, 12de eeuw Rutis, 1214 Riusnon, van Germaans hraiwitje, van hraiwa: lijk, lijkenveld, hoewel dat er niet aanwezig is.

Rutten, Noordoostpolder. Van het dorp Ruthne (u uitgesproken als ‘oe’) dat nog in de veertiende eeuw ten noorden van Urk gelegen zou hebben. Ruthne komt van Germaans ruhitha, dat ‘ruigte, struikgewas’ betekent. Daarvan komt ook de streeknaam De Ruiten, die zowel bij Slochteren als ten noordoosten van Zwolle voorkomt. In Groningen stroomt ook een riviertje Ruiten-A en in de gemeente Dalfsen ligt Ruitenveen. Het valt niet uit te sluiten dat de ruigte van ruhitha specifiek onkruid is dat op natte gronden groeit. In Twente stroomt een riviertje met de daarvan afgeleide naam Roetbeek, ook wel Rutbeek genoemd.

Ruye; beek, Ruy in La Gleize (Luik) en Mons (Luik)

 

S

Saeftinghe, Saaftinge, Zeeuws Vlaanderen, 1257 Tsaftinge, Tsaeftinge, 1259 Tscavelinghe, 1281 Saftinghe, 1287 Tsavetinge, van midden Nederlands scaveling: afschaven? Met de Allerheiligenvloed van 1570 vrijwel geheel verdronken.

Saasveld, Twente, 1145 en 1445 Saterslo, 1252 Hermanus de Satersloo, 1361 Zaterslo. Germaans Sanpaharis lauha: bosje op hoge zandgrond, van Sanpahar, nadat het lo verdwenen was werd het een veld. (sanpa: waar, harja: leger)

Saive, Luik, van Latijn silva: bos.

Salland, 814 in Salahom, 968 in pago Salo, 960 Salalant. Germaans Salahum: bij de Salaha, een vorm van de Salii: Germaans volk oorspronkelijk uit Salland. Of van sali: woning met 1 zaal, waar een gemeenschap bijeen kwam. Dat kan wijzen op een centraal punt van een nederzetting die te vergelijken is met een koningshal. Dan kan zowel een stam als land naar dergelijke gebouwen genoemd zijn. Of Salland, van Sael: zaligheid, geluk, welzijn, dus een goed, heerlijk land.

Sandebuur, Roden, van zand en Fries buur.

Santpoort, bij Velsen, Santpoort op grond van het bericht dat Jan van Brederode daar in de 14de eeuw een kapel stichtte waarvan ze beweren dat die Sancta Porta: heilige poort heette. Beter een poort of doorgang door een zandgebied, mogelijk ook als spotnaam: havenplaats. 

Sapmeer, De Rijp, van sape: onvruchtbaar land, heide of van sap en siepelen? Zo ook Sappemeer, Gronings Sapmeer, genoemd naar het Sapmeer of Duivelsmeer. Bij Sappemeer ligt dan ook Kleinemeer.

Sas van Gent, bij Terneuzen, 1583 t Zas van Gendt, heeft belangrijke sluiswerken nodig om via Gent de zee te bereiken, sas betekent een schutsluis, dat van Gent, zie Sas van Goes, Sas van Rozendaal, Sas van Steenbergen, Sas van Strijen of Strijensas en als het schip door het openen en sluiten van twee sluizen van de ene in de andere rivier heeft gelaten noemt men dat versast. Het was vroeger een sterke vesting.

Sas, Noord-Brabant; sluis.

Het Sas, Alphen-Chaam; sluis.

Sauvenière, Namen, Middenlatijn sabulonaria: zandgroeve. In Charneux (Luxemburg): 1404 preit del Savenier. Ook een stadswijk van Luik: 1107 Sabulonaria = 1226 in Sabuleto.

Schaanekamp, Schanekamp, kan een schoon kamp betekenen.

Schaaphok, Slochteren. Genoemd naar een vroegere schaapskooi bij de Fraelymeborg, ’t Schaephock in 1721.

Schaar; oever, dijk, in Biervliet, Cadzand, Retranchement (Zeeuws-Vlaanderen), Boechoute, Assenede (Oost-Vlaanderen).

Schaarbeek, Frans Schaerbeek, Brussel, 1120 Scarenbecca: schaar: vloedgeul of aandeel in algemene mark en beek. Zo ook Schaarsbergen, Arnhem.

Schadewijk, Oss, 1399 de marke van Schadewic; is wel van schade en wijk.

Schafelt, Baarlo, kan het schade veld betekenen.

Schaffelaar, Barneveld, die al in 1334 bestond want toen betaalde Arnudlus de Scaeflaer accijns aan de hertog van Gelre. Scaeflaer, van laar: bosweide

Schaft, Valkenswaard, te vergelijken met Westfaals schacht: langwerpig bosperceel, ook van midden Nederlands schaft: lengte- en vlaktemaat. Of van Germaans Scaft, schacht of staak, de grenspaal tussen Brabant en Loon, zie Stakenburg, Stakenborgh, Hooidonk

Schagen, Skagen, Noord Holland, rond 975 Scagha, 1083 Scagha, Scagon, 1180 Scagen, uitstekende landtong, vergelijk oud Noors skagi en Nederlands scheg, of van saga: een bosje, (Engels shaw) dus een hoger gelegen plaats met bosje waar gebouwd kon worden.

De Keins of Keins, Keinse ligt even ten noorden van de stad Schagen en nog net binnen de Westfriesche Dijk. Keinse is waarschijnlijk ontstaan als terp, mogelijk aangelegd voorafgaand aan de dijk in de 13de eeuw. Kaenze (1319) en Kaynse (1388), mogelijk samenhangend met het oudere Kinlosum of Kinlesum. Hierbij staat kin-kene- voor ‘geul’, met het meervoudssuffix -inga. 1388 Kaynse; 1537 Keijns. Bij Keinse ligt ook een weel/wiel, het Keinsmerwiel, een meertje, zoals die ontstaan na een dijkdoorbraak. Vanuit dat wiel loopt een vaart naar Schagen tot aan het kanaal Schagen-Kolhorn, met de naam Keinsmervaart.

Schaijk, Schaik, Noord Brabant: ontstaan uit Schadewijk, Scha; bos, skagan; bosje, zie Appelscha, wijk; nederzetting. Beter scha van schoot; afgepaald stuk grond vanwege de plaats in Brabant, zie Oirschot en Elschot, Ruurlo, rond 1400 to Elschate, to Elschoten.

Schakerlo, Rotterdam, 1220 Scakerslo, eerder van een eiland tegenover de mond van de Striene waarin lo wel waterloop zal betekenen en verder met midden Nederlands schaker: rover, hier kunnen zeerovers gelegerd hebben.

Schalkhaar, Deventer, van schalk, betekent niet alleen boef, maar ook dienstknecht, haar: hoogterug.

Schalkhoven, Belgisch Limburg, 1256 Scalkoven, is dan de hoeve of boerderij van Schalk.

Schalkwijk, Utrecht, 1130 Scalwiich, 1164 Schalcwic: plaats van een knecht, hier wel een aanzienlijk persoon, met wika: dochternederzetting. Met een kasteel van dezelfde naam, niet ver van de Lek.

Schalkwijk, Haarlem.

Schaluinen, Scharluynen, bij Baarle-Nassau, 1479 Schalluynen, 1525 Schaerluynen, zo genoemd naar de stad Askalon aan de kust van Palestina die in de middeleeuwen ook wel Scalona en Scaloun genoemd wordt.

Schamelhout, Heestert, eind 12de eeuw Scmeholt, Germaans skamala: schamle, deerniswaardig, hulta: bos, een slecht bos.

Schamelweze, West Vlaanderen, 1278 Schamelehuusweken, een huusweek is een arme die te zwak is om te gaan bedelen.

Schandelo, Limburgs Schandele, Venlo, is een slecht lo of bos.

Schans; verdediginsgwerk. Schans in Zelem (Belgisch-Limburg), Deurne (Noord-Brabant), Gramsbergen (Overijssel), Gastel (Noord-Brabant), Ouwerschie (Zuid-Holland), Roggel (Nederland- Limburg, Reek (Noord-Brabant), Weerd (Nederlands-Limburg), Zwartsluis (Overijssel), Someren (Noord-Brabant) etc.

Schapenbout, Ternezen. Bout; uiteinde, van de dijk, waar schapen graasden.

Scharendijke, Schouwen-Duiveland, van schaar, hier in de zin van vloedgeul (wat in de gorzen insnijdt) en is dan een dijk die langs of in de geul is opgeworpen.

Scharl, Fries Skarl, Gaasterland, 1487 Scherl, ontstaan van Scharlo: waarvan het 1ste lid hoge oever kan betekenen, of van schar; weide.

Scharmer, Slochteren. Wel een verbastering vvan Skiramere, schier meer; helder water.

Scharn, Limburgs Sjaan, Maastricht, kan van skarn: mest van koeien of paarden, of van scharen: het aantal vee dat men gerechtigd is om op een algemene weide te brengen?

Scharsterbrug, Friese Meren. Ter hoogte van de scharren (een gebied dat boeren gezamenlijk gebruikten om vee te laten grazen) werd het dorp gebouwd. Lange tijd werd Scharsterbrug dan ook De Scharren genoemd.

Scharwoude, bij Grosthuizen, 1094 Scorlewalthe: bos van Schoorl, 1311 Scaderwout, 1312 Scaderwoude: vochtig bos op slijkerige grond of Middelnederlands scaer: aan een steile oever. Noord-Scharwoude, Nosscherwoud, Nosschroud. Zuid-Scharwoude, Susscherwoud, Suschroud, 1728 Zuitscherwoud.

Schatakker, Oudenaarde, 1185 duas portiones terre scilicet Scatacer etc. Germaans skatta: schat, akra: akker.

Scheemda, Gronings Scheemde, eerder Eexta-scheemte, heemstede van Eexta, 1435 Schemmede, dat van Westfaalse schem: vonder: gebracht wordt.

Scheendijk, Utrecht. Mogelijk een dijk langs een scheen ‘scheiding’, dat ook bij Naarden voorkomt (ook scheeing of scheewateringe) en daar een water aanduidt dat de grens vormde tussen percelen met verschillende dijkplicht. Een kade opgeworpen tussen twee waterschappen heette een landscheiding. De dijk waaraan de buurtschap ligt wordt in 1746 vermeld als De Scheyding.

Scheerwolde, Blokzijl: woud waar de bewoners een aandeel tot gebruik in hadden.

Scheweege, Maldegem: lag aan de scheiding van wegen.

Schey, Noorbeek, Schei, van midden Nederlands scheid: grensscheiding.

Schelde, riviernaam, Frans Escaut, Caesar vermeldde het als Scaldem, Scaldim, Plinius ad Scaldim, a Scaldi, 3de eeuw Scaldis, zo ook Scala, Scaldim, Scalde, Keltisch Skaldis, 7de eeuw Scaldeus, pas in 1167 Sceld. Hetzelfde woord steekt ook in Schouwen. Vergelijk oud Engels sceald, nieuwer shallow: ondiep, of van oud Fries scalda: grens.

Scheldeveld, De Pinte, Gent, 1221 Sceldevelt. Germaans Skaldi: Schelde, feldu: woeste vlakte. De Pinte, 1658 Pijntken, naam van een herberg, dan van een hofstede en dan van een gehucht.

Scheldewindeke, Oost Vlaanderen, 988 Wenteca. Gallisch Romaans Wenetiacum: toebehorend aan Wenetius. (Volksnaam Veneti, Wenden)

Schelfhorst, Paterswolde, 1538 verbeterynghe des huses tho Schelykforst gheleghen yn den karspel tho Eelde, schelf kan riet betekenen, maar met het woord horst kan het ook van scheluwe: scheve hoogte zijn. Het ligt op een uiteinde van de Tynaarlo rug.

Schellach, Middelburg, 1274 Schelach, 1315 Scellacht. Lacht zou een Friese vorm van lo: bos, kunnen zijn, hier misschien moerassige weide, vergelijk de Friese familienaam Schellinga.

Schelle, Zwolle, 1385 domus Schelne, wel van een persoonsnaam.

Schelle, Antwerpen, 1155 Scella, uit Schelde. Germaanse nederzettingsnaam uit Scaldi, wellicht Schelde.

Schellebelle, Oost Vlaanderen, aan de Schelde, 1155 Bella, 13de eeuw Bella Scaldis. Romeins baculiolum, balliolum: palissade, afsluiting aan de Schelde, met belle. Zie Denderbelle.

Schellingwoude, Amsterdam, van Fries skilenge: scheiding, een grenswoud.

Schellinkhout, Schellinghout, bij Venhuizen, 1312 Scellinchout, 1396 Scillinchout: hout, schel, ruzie of geschil of beter van een grens. Kreeg stadsrechten in 1402. Zie Terschelling. Anno 1280 trok Floris, de zoon van graaf Willem de Rooms koning en keizer, op tegen de West en andere Friezen alwaar de West-Friezen van hem geslagen werden bij Schellinkhout.

Schenkeldijk is zo naar de kromme vorm genoemd. Een dijk die aan een anderen is vastgehecht en daarmede een hoek vormt, dijk die twee andere dijken verbindt.

Schepdaal, Brussel. Scepdale in 1260, genoemd naar de gelijknamige waterloop die het dorp bevloeide.

Schermeer, Ursem, meer bij een strand, vergelijk schoor.

Schermer, Noord Holland, 1063 Scirmere: helder meer, vergelijk schier: helder, of meer aan de zoom. GrootschermerZuid- en Noord Schermer. Bedijkt in 1632.Zie Schermerhorn.

Scherpenheuvel, Frans Montaigne, Vlaams Brabant, in de Middeleeuwen Mons acutus; scherpe heuvel.

Scherpenisse, Tholen, 1203 Scarpenesse. Germaans skarpa: scherp, nasja: landtong die uitspringt in zee of benedenrivier.

Scherpenzeel, bij Wolvega, Fries Skerpenseel, 1245 ..in Scherpensele, Scarpensele. Germaans skarpa: scherp, sali: uit 1 ruimte bestaande woning, of een spits toelopende verhoging in een laag land of van een person als Scarphard, Scharpord.

Scherpenzeel, Gelderland, 1310 Scarpenzeel, 1333 Scerpensele, idem.

Scherpenering, Veldhoven. Eerder Scherpenhering; scherpen; de driehoekige vorm van de buurtschap, hering; hoge zandgrond.

Scherwolde, Vollenhove, 1385 Scarwolde, 1444 Scharwolde: bos waarin de markgenoten ieder een aandeel hadden.

Scheulder, Limburg. Naar een gasthuis waar men kon schuilen, eerder ook Schuiler of Schuller.

Scheut, Anderlecht, vorm van schot: omheinde ruimte.

Scheveningen, Den Haag, 1280 terram de Sceveninghe, 1345 Sceveninghen: afstammeling van Scheve. De naam komt overeen met het Engelse Chevening en komt van het Angelsaksische sceavian: aanschouwen, uitkijken of uitzien zoals in Kijkduin.

Schibbeek, Herne, 1224 Skibeke: scheidingsbeek.

Schie, waternaam, waarschijnlijk de: snel vlietende stroom, van schieten.

Schiermonnikoog, Fries Skiermuntseach, 1440 Schiermonnich oge, 1465 Skiramoniken each: skier of schier dat grijs of grauw betekent in Friesland, oog: eiland, het eiland der grijze monniken, in 1440 behoorde het eiland aan het cisterciënzer klooster Klaarkamp die daar een uithof bezat. 

Schiervelde, Roeselare, 1173 Scherevelde, 1180 Schiruvelda. Germaans skiri: helder, witachtig, feldu: woeste vlakte.

Schieven, Rolde, 1460 geslachten Johan Scheuen, 1546 Warmert Schuen, mogelijk te vergelijken met Duitse Schienhovel en Schevenriede: scheven of schuiven van een brug die op houten steenbokken rust en over een beek of moerassig stuk voert.

Schijf, Rucphen.  Van Swerte Scive; zwarte schijf; gestoken turf uit de veengebieden in dunne plakken gestoken en aangestampt zodat ze op schijven leken.

Schijn, 12de eeuw Schinda, 1202 Scint, naar de beek Schijn die wel genoemd is naar het heldere water.

Schijndel, Noord Brabant, 1205 Scinlremere, in een charter van hertog Jan II van 5 december 1299 wordt verlof gegeven om een graanmolen te bouwen in Skinle. 6 december 1309 noemt hertog Jan het Scijnle, 1299 Scinle, 1312 Schijnle, 1398 Schindel, skia: schijn, glans, lauha: bosje op hoge zandgrond. Of van skin; eikenschors voor het looien van huiden, of van oud Frankisch Skinalauhawarja: meer van de bewoners van het glanzende bosje.

Schifpot, Winsum, verwijst mogelijk naar een ijzeren pot, of kachel waarin schif (vlasafval) werd gebrand.

Schilberg, Echt, Limburgs Sjaelberg, berg met een grensscheiding?

Schilde, Antwerpen, 1145 Scille, 1183 Schinla. Germaans skina: schijn, glans, lauha: bosje op hoge zandgrond, of van Scint-lo, beboste plek aan de rivier Scint of Schijn.

Schilligeham, Winsum. Skilgaforwerch; een voorwerk; boerderij van het klooster van Aduard. De naam is een samentrekking van het Oudfriese woord skelch dat (net als bij bijvoorbeeld het Schilligepad ten noorden van Tolbert) verwant is aan het Oudnoordse skjalg; schreef of scheel, ham ; een hoek aangeslibd land

Schimmelarij, Drenthe. De Schimmelarij was oorspronkelijk een huisnaam van het geslacht Schimmel, de nederzetting is ontstaan in het einde van de 19de eeuw.

Schinveld, Limburgs Sjilvend. 1180 Schinnevelt. Waternaam Skinna met Germaans feldu: woeste vlakte.

Schillaard, Fries Skillaerd, mogelijk: landstuk op een scheiding.

Schimmert, Limburgs Sjommert, 1152 Schinmottera, naam van een waterloop dat wel de glanzende betekent, laatste van Latijn mortarius: modderpoel.

Schinkel, Amsterdam, van een schenkel vanwege zijn kromme loop.

Schinnen, Limburg, Oudere schrijfwijzen zijn: 1164 en 1148 vals ca. 1175 Schinne, 1208 Scinne, 1211 Skines, 1216 Skinne. Over de herkomst van de naam Schinnen bestaat weinig duidelijkheid. Er is gespeculeerd dat Schinnen een verbastering zou kunnen zijn van een oude Romeinse naam, namelijk die van de Sunici, een stam die door de Romeinen vanuit Germaans gebied naar deze streek zou zijn gebracht. De namen Schinveld en Schin op Geul en mogelijk ook Schimmert, zouden eveneens naar deze stam kunnen verwijzen. Een modernere maar desondanks onzekere naamsverklaring is dat het oorspronkelijk een waternaam betrof, verwant met skîn- ‘schijnen, schitteren, mogelijk naar een riviernaam.

Schin op Geul, Limburgs Sjin, 1145 Schin, 1147 Schima, 1152 Schinna, wel van de waterloop, in ieder geval voor iets glanzends.

Schipbeek, zijstroom van de IJssel, is een bevaarbare beek.

Schipborg, Drenthe, 1298 in villa Borc, sita in parrochia Anlo, 1332 actum et datum Borcke, mogelijk van bork, bark: boomschors of als Friese Schipsborg en Friese skep voor schaap.

Schiphol, mogelijk van hol: moerassige plek en dat in deze uithoek van de vroegere Haarlemmermeer de meeste schipbreuken plaatsvonden. Of van sloot, Schipholsloot.

Schiphorst, Meppel, 1437 tor Schiphorst, van Fries skep: schaap.

Schipluiden, bij Delft, 1083 Schiplede, Scipliede, 1281 Sciplede: de waternaam Schiplede wat is samengesteld uit Germaans skipa: schip en laidu: gegraven waterloop.

Schleiden, Noordrijn-Westfalen, ca. 1200 Sleida met dezelfde etymologie als 1201 Scleda in Houtave (West-Vlaanderen): glibberige plaats.

Schokland, Flevoland. Schokke is de naam van een brandstof die gemaakt wordt van afwisselende lagen koemest en riet. (Nog op Urk skokke) Is laat ontstaan en wel om beide delen Ens en Emmeloord samen te vatten. In 1858 heeft het Rijk de woningen onteigend en laten slopen omdat het eiland steeds minder geschikt werd voor bewoning.

Schomme, West Vlaanderen, van midden Nederlands schom: onvruchtbare grond.

Schoneveld, Sint Kruis, 1188 Sconevelth. Germaans skauni: schoon, feldu: woeste vlakte.

Schoonbron, Limburg. 1840 Schonboren, 1866 Schoonborn; mooie bron.

Schoonebeek, Drenthe, 1341 den van Sconebeke; naar het heldere water midden tussen de zwarte wateren van het veenland. 

Schoonaarde, Oost Vlaanderen, 1019 Sconarda. Germaans skauni: schoon, arda: algemene weide of aanlegplaats.

Schoondijke, bij Sluis, 1573 Schoindyck: schone of fraaie dijk. Toen het dorp gesticht werd in 1651 werd de naam Willemsdorp er voor bestemd, maar de naam Schoondijke als de naam van een verdronken parochie in die buurt liet zich niet verdringen. In de buurt heeft ook nog het dorp Elmara bestaan dat door herhaalde overstromingen geheel verdwenen is. Heette eerst Vulendike, 1150 Wlendike. Germaans fulan: vuil, dika: dijk.

Schoonhoven, Krimpenerwaard, 1247 Sconelo, Sconhoven: fraaie hoeve. 1416 Schoenloe: bos met droge bodem. Beka maakt er gewag van in 1232, Melis Stoke vermeldt het op 1299 en 1300 en noemt het een stad en kasteel die tot de Katten behoren.

Schoonloo, Rolde, 1328 Sconelo, 1416 tho Schoenloe in de kerspel van Rolde, schoon; kaal of droog, lo; loofbos, bos met droge kale grond.

Schoonoord, Drenthe. Is in 1854 gesticht na de aanleg van het Oranjekanaal. De naam, bedacht door de vervener Klijn, verwijst naar schoon in de betekenis van mooi. Het nabijgelegen Schoonloo zal bij de keuze van de naam ook van invloed zijn geweest.

Schoonouwen, Krimpenerwaard: van schoon en ouw, oud?

Schoonrewoerd, bij Leerdam, van schoon en woerd: wierde, hoogte. Een boerderij het Hoge Huis geheten bewaart in die naam de herinnering van een voormalig kasteel waarvan de gracht nog zichtbaar is, ook is er nog een afbeelding aanwezig. Schonerwoirt of Schonerwoert was een heerlijkheid van de heren van Arkel, later aan de prins van Oranje gekomen.

Schoor, Nederweert, naast schaar, scheer, schor en scheur is het een stuk land dat aan een rivieroever gelegen is, vergelijk Engels shore: oever, schor, een boven het water uitstekend gedeelte land, aangewassen grond waar het vee bij opkomende vloed geborgen wordt.

Het Schoor, Winsum, idem.

Schoorl, bij Alkmaar, 960 Scoronlo, 1094 Scorla, 1343 Scoerle, lauha: bosje op hoge zandgrond, Germaans skaurono: aangeslibd land dat rijp is om ingedijkt te worden, in het binnenland de naam van moerassen, Score: oeverland, Engels shore, Deens skaar, verwant aan Angelsaksisch syran: schuren, scherp afsnijden of steil, betekent stijl bos op oeverrand, zie Engels Scarborough en Schoorldam, dat in 1094 Scorlewalth heette, woud van Schoorl. Kroniek van Medemblik zegt dat het eerder Rel, ’t School te Rel heette.

Zie Schore, Kapelle, 1176 Scora; schor; buitendijks land, aangeslibde grond, ook Schare, Hekelingen.

Schoot; beboste hoek zandgrond uitspringend in moerassig terrein, hoek van de hei. Schoot (Noord-Brabant), in Noordwijk (Zuid-Holland) en verspreid in de Kempen.

Schoot-Budel, Noord Brabant, 9de eeuw in Scata. Germaans skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein of in de zin van zoom van akkers langs heide.

Schore, bij Goes, 1208 Scora, 1252 de Scoren, 1343 Score: schoor of schor, een buitendijks land dat niet onderloopt bij gewone vloedstanden, zie Schoorl.

Schorik is ontstaan uit Schoordijk, Noord Brabant.

Schorisse, Oost Vlaanderen, 1119 Scornay, 1110 Scornace, 1145 Scornece, Gallische Romaanse naam van Scornacum: van een persoon Schoorisse.

‘t Schot, Groningen; afgeperkte ruimte, plaats waar veel opgesloten wordt, stal of schuur.

Schoten, Antwerpen, 868 Scote. Germaans skuatum: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein, of van schot; houten schaaldelen waarmee landerijen werden afgescheiden, zie Bikschote, Noordschote.

Schoten, bij Haarlem, 1162 Scotan, idem.

Schoterzijl, Friesland. Naar de zijl; sluis die met name Schoterland van water ontlastt.

Schousel, Temse, 1166 Scoucele. Germaans Skaldi: Schelde, sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Oude Schouw, in Fries Aldskou, bij Akkrum. De buurtschap, rond de herberg Aldskou, is ontstaan op de plek waar de landweg Akkrum-Jirnsum de Wetering kruiste. Die was in de 14de eeuw vanuit Boorn naar het Sneekermeer gegraven. Aanvankelijk was er een doorwaadbare plaats Stenendam geheten, later kwam er een veer dat de Skou, De Schouw; overtocht, heette. Het veer dat ten zuiden van Akkrum de wegverbinding met Joure verkortte noemde men dan Nijeskou, Nieuweschouw en de eerste werd Alde Skou.

Schouwen, eiland in Zeeland, 976 in pago Scaldis, van Skaldi: Schelde.

Schouwen-Duiveland, Schouwen, 967 tot 1040 Scaldis, 1156 Scouden, 1220 Scaldia; heeft de naam van de stroom Schelde die eerder Scalde heette, Frans Escaut. Duiveland, 1206 Duvelant; land van Duve of Duive.

Schouwen, Leens, Groningen, 1371 Schuwum, van midden Nederlands schuwen: een door bomen voortbewogen vaartuig, waar men zich liet schuiven; overzetten, met een overzetveer. Schouwerzijl is met een zijl; sluis.

Schrapveen, Zuidwolde, 1570 Schrappinckvene: veen van Schrappe.

Schriek, Antwerpen. Mogelijk afgeleid uit het Middelnederlandse schricken: een wijde stap nemen. Dit omwille van het moerasgebied, doortrokken met kleine slootjes, waar Schriek tegenaan lag: het gebied waar men (om er doorheen te trekken) grote stappen moest nemen. Schri(e)ck betekent ook hoek, bocht. Of beter; hoek, bocht.

Zo ook Schriek, Gendringen, 1741 Schryk.

Schuddebeurs, Schouwen-Duiveland, naar de hoge kosten van inpoldering, soms naar een herberg. Schuddebeurs, Hulst.

Schulen, Belgisch Limburg, 1107 Sconelo. Germaans skauni: schoon, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Schulpstet, Castricum. Een skulpstet is de West-Friese benaming voor de plaats of plek (stet) waar de schelpen (skulp(en)) die met karren van het strand afkwamen werden gelost om vervolgens op schepen te worden geladen voor transport naar de kalkovens of kalkbranderijen. Die vissers werden ook skulpers genoemd; schelpenvissers.

Schutwijk, Drenthe. Genoemd naat een schut in een vaart.

Sebaldeburen, Gronings Seballeburen, is genoemd naar de persoon Sibald of Sigbald, Germaans burja; woning, kot.

Seerijp, Striep, Fries Stryp, Terschelling, zal wel sluis bij de zee betekenen, Zeerijp in Groningen, 1227 Ripa, 1559 Ryp; Germaans rip, rim; rand, oever of landstrook langs de zee, Latijn ripa; oever, Gronings riepe; stoep.

Semmerzake, Oost Vlaanderen, 815 Cimbarsaca, 977 Cimbresac, 1101 Schermersake, 1163 Tsemmersake en Semmersake: van Gallisch Romaans Cimbrasiacum: behorend tot Cimbrasius.

Sensmeer, Wonseradeel, van sedlinze, van sedlingi: bewoners van een sedel: woonplaats? Is in 1632 drooggelegd, bij het polderhuis ontstond de buurt Blauwhuis, Fries it Blauhû., naar een gebouw met blauwe dakpannen.

‘s Heer-Hendrikskinderen, Zeeuws Sreinskinders, Goes, is genoemd naar de kinderen van een heer Hendrik.

Heerjansland, uit, Sirjansland, Zeeuws Sturjalland, is genoemd naar graaf Jan van Beaumont die de polder Dreischor in 1305 eeuw liet herdijken, ook Klein Drieschor.

Sibbe, Margraten. Latijn Saeptum; omheining, of van een persoonsnaam Sibbe.

Sibculo, Hardenberg, 1252 Sebekeloe: bos van Sibiko.

Siddeburen, Gronings Sibboern, Slochteren: buurtschap van een persoon als naar de oude Syerdeberth Sigiheri geheten is.

Siegerswoude, Fries Sigerswald, Opsterland; wald; woud van Sigi(heri).

Sijbrandaburen, Fries Sibrandabuorren, is genoemd naar Sigibrand Germaans burja; woning, kot.

Sijsele, Brugge, 961 Siedsela, persoon Siedsu? En Sela, uit 1 ruimte bestaand huis.

Silvolde, Achterhoek, 1188 Silvolde. Van: sil Germaanse suli, een huis dat uit één ruimte bestaat. Volde komt van het woord wold, grond begroeid met elzen, wilgen en laag struikgewas. Alternatief kan de naam Silvolde komen van de woorden Isala (IJssel) en wold (woud).

Simonshaven, Bernisse, is naar Simon van Putten en Marckenburg genoemd die in de 13/14de eeuw een haven liet aanleggen.

Simpelveld, Limburgs Zumpelveld, 1137 Simplevi, 1155 Semplovi, van Gallisch Romaans Simploviacum: later dan met veld.

Sinaai, Oost-Vlaanderen. Sin is een vervorming van “swin” (inham) en “aai” is een vervorming van “aa” (waterloop) de naam gaat terug op het oud-Germaanse werkwoord “sinnan” (ergens heengaan) een samenvoeging van het zelfstandig naamwoord “sin” (loop, bedding) en “aa” (waterloop). De dorpsnaam is dus waarschijnlijk een watertoponiem en wijst op waterrijk land.

Sinnich, Teuven, 1144 Sinneche. Gallisch Romaans Sinniacum: toebehorend aan Sinnius.

Sipenaeken, Sippenaken, Luik, Gallisch Romaanse vorm van Frankische persoon Sippo of Sibbo.

Sittard, Limburgs Zitterd, 1157 apud Siter, 1135 de Sithert, 1180 Zittart, 1215 Sittere, 1230 Sittert, 1335 Zyttert, 1360 Sittren, 1401 Sittart, Oudhoogduitse sîte: bergflank, of van Germaans siter, Oud Hoogduits sita hoogte, naar de Kollenberg. Of van sigidropu: van sigi: zegge. Of naar de plaats Zittert, Waals Brabant, Frans Zetrud-Lumay, die in het Waals Zetrud, Sentru, heet en dat uit Frankisch setr-uth: groep nederzettingen. Of van Frans seiture: landmaat voor een akker die een man in een dag kan afmaaien, van Latijn sectura. Of van sith-hard, sith: grenslijn, hard: heideland, eigenlijk oorspronkelijk bergwoud.

Sittard, Hoeningen, 793 silvam que dicitur Sitroth, idem.

Sittert, Veldhoven, idem. Zo ook Zittert en Zittard.

Zittard, Noord-Brabant. Sittert 1348. De naam Zittard heeft dezelfde oorsprong als de naam van het Limburgse Sittard.

Zittard, Limburg. De naam is vermoedelijk afgeleid van de voormalige in de buurt gelegen Zitterdhaof.

Zittert-Lummen, Waals-Brabant.

Sitters, zijn landen aan de Zandwetering noordoost van Olst, Overijssel. De Van Citterspolder is een polder aan de Westerschelde en de ingang van het Sloe bij Goes en Borsele (Zeeland). Maar deze polder blijkt vernoemd naar ene van Citters.

Sivry, Henegouwen. Naam uit het Gallo-Romaanse Superiacum: toebehorend aan Superius. Of rechtstreeks (gezien het zeer verspreid voorkomen) uit het gelijknamige Latijnse super(i)us: hoger gelegen.

Slaak, Slaakkade, Rotterdam; wetering, vliet, plaats waar de zee ook bij stormachtig weer rustig is, vergelijk ouder slaeck: slap en slak.

Slagharen, Hardenberg: haare; een met struikgewas begroeide hogere plek, slag, van kappen van hout of stuk grond?

Slaperstil, Hoogkerk. De til; brug aan de slaperdijk van de Hunsinge.

Sleeuwijk, Noord Brabant, eerder Slewijc, mogelijk van slee: nalatig, waren de ingezetene nalatig aan het onderhoud van de dijken? Of van sleeuwe: pruim, slee, zie Sleen.

Slegge, Vlagtwedde, van werkwoord slaan en een Friese vorm voor slag.

Sleidinge, Oost Vlaanderen, 1220 Scleidingha, 1268 Sledingam, 1291 Scleidinghen, van een –ingahem? Of van glad, glibberig, van midden Nederlands sliden: glijden.

Slek, Limburgs De Slek, Echt, van slenk: laagte in het landschap of van slik of van slak: traag, langzaam?

Slenaken, bij Gulpen, Limburgs Sjennich, 1252, Adam, heer van Sledenake, 1280 Sledenachen: mogelijk uit Slediniacas: nederzetting van Slado, of van Saliniacum: van de persoon Sallinius, zie ook de Franse plaatsen Saligny en Salignac. In de buurt verheft zich de Bescheilberg, de hoogste in ons land.

Slichtenhorst, Nijkerk, 1434 Slichterhorst; van midden Nederlands slicht, slecht: effen of glad.

Sliedrecht, Zuid Holland, 1064 Sclidreth, 1105 Schlidreht. Germaans sli: slijk, drifti: kreek, drecht; doortocht, doorvaart. Tot 1421 bestond Sliedrecht uit twee delen: Slydregt op de zuidelijke oever van de Merwede, waar nu de Biesbosch is, en Over-Slydregt lag op de noordelijke oever. Toen de Sint-Elisabethsvloed in dat jaar Slydregt verwoestte ging Over-Slydregt verder onder de naam Sliedrecht.

Slijk-Ewijk. Gelderland. 855, Euuci Silec; Eeuwig Slijk.

Slijk, Slikken; ‘slik, slijk, moerassige plaats, aangeslibde grond die nog niet ingedijkt is’.

Slijpe, West Vlaanderen, 1116 Slipan, 1133 Sclipes: glibberige plaats.

Slikkerveer, Ridderkerk, slik: buitendijks land met klei aan de oppervlakte.

Slobbegors, Oud Beijerland, poldernaam van slobbe: slappe grond, gors: grasland.

Slochteren, bij Groningen, 1169 Slochtra, eind 11de eeuw in Slohtoton, 1291 Slochtoron. Germaans slohdrum, van slohdra: (midden Nederlands sluchter) wilde, telkens afgehouwen loot van een boom, dus ongeveer hakhout? Of van slochter net als in midden Hoogduits sluchter: oneffen terrein met poelen, kuilen en greppels, vergelijk ook de Duitse naam Schlochteren en Engelse Slaughter.

Sloe, bij Walcheren, betekent smal vaarwater, vergelijk midden Nederlands sloede: sloot. Voor 1630 heette het Jonker Fransgat naar Frans van Brederode die in 1488 met 48 schepen hier doorheen ging om te voorkomen dat hij Arnemuiden moest passeren.

Slokkert, Rolde, een oude herbergnaam?

Sloten, bij Amsterdam, 1063 Sloton, in 1156 Scloten: aan het veenwater de Slote: sloot.

Sloterdijk, bij Amsterdam, 1575 Slooterdyck, dijk bij of van Sloten.

Sloten, Oostakker, 639 Sclautis of Scaltis, 966 Sclota, 1019 Slota. Germaans slautum: afwateringsgracht.

Sloten, Friesland, Sleat. Sloten is in de dertiende eeuw ontstaan als nederzetting bij een stins van de familie Van Harinxma thoe Slooten, zo bevond het zich op een kruising van de handelsweg van Bentheim naar Stavoren. 

Slufter is de naam op Texel voor sleuven in het duin waardoor zeewater kan binnen stromen, in Noord Holland slofter, slochter: nauwe doorgang, slop. Hangt samen met sleuf en sluipen.

Sluis, Zeeuws-Vlaanderen, ±1241 Lesclusa, 1251 Sclusa, 1302 in die Sluus, ter Sluus. In de 13de eeuw werd het water van Aardenburger-ambacht door de sluis, (waaraan de stad Sluis zijn naam te danken heeft) afgevoerd die uitwaterde op het toen nog niet droog gevallen Zwin, oudere naam Lamminsvliet, Lambinsvliet of Lambertvliet, mogelijk naar een Engelse ingenieur Lambert genaamd, of naar Lambert, laatste heer van Rodenburg, (Aardenburg) overleden in 1128. Meer waarschijnlijk heeft het zijn naam te danken aan de heilige bisschop Lambert. Het oudste bekende zegel van Lamminsvliet uit 1293, het jaar dat het een stad werd, bestaat uit een schip met een bisschop en mijter, staf en aureool met het omschrift: Sigillum Scabinorum Lamminsvliete. Na 1331 komt die naam niet meer voor.

Sluis, Zederik.

Sluis 7, Overijssel. De buurt is genoemd naar Sluis VII, een voormalige schutsluis in het kanaal de Dedemsvaart. Deze sluis is gebouwd in 1849 en is in 1968 gesloopt tijdens het dempen van de Dedemsvaart.

Sluiskil, Terneuzen, kil: smalle geul, kreek, die naar de sluis liep.

Smakt, Venray. 1842 Smackt; smachten of wegkwijnen, de schrale grond.

Smalbroek, DrentheSmal; klein, broek; moeras.

Smalle Ee, Friesland. Het wordt al in 1392 genoemd; er stond destijds een klooster van Benedictijner nonnen, waarvan de abt “Hera fan Smelne” werd genoemd (ook: Smalenne). De Muntseleane (Monnikenlaan) herinnert nog aan het bestaan ervan.

Smallingerland, Fries Smellingerlan, Drachten: land van de mensen die aan de Smalle Ee wonen.

Smeden, Limmen, 1083 Smithan: smidse.

Smeding, Bentelo, 1188 domus Smedinc. Germaans smipinga: toebehorend aan de smid.

Smeerebbe-Vloerzegem, Oost Vlaanderen, 847 Smerlubium, 1147 Smerlebbe, mogelijk van smeer, vet, en een Germaans lubbja: kruid, zie smeerwortel.

Smeermaas, Belgisch Limburg, 1500 Smeeldemale, zal wel komen uit Smeeldemase of Smalle Maas.

Smerp, Wieringen, wel van Smeerdorp, dorp van de Friese persoon of van smer; etter, p van de kreek die er ooit was, van apa; water.

Smetlede, Oost Vlaanderen, 1017 Smitteletha, van Germaans smithjon: smidse, lede: vaarwater of hlitha: helling?

Smilde, Drenthe, van Fries smiltithe, van smelten en dan als: week, moerassig gebied.

Smitshoek, Barendrecht. Naar een smid die zich lang geleden vestigde op de hoek van de Charloise Lagedijk en Smitshoekseweg.

Sneek, Fries Snits, 1296 Sneck, Snek, 1318 Snake, 1300 Sneeck: spits toelopende landtong, de vooruitstekende stadskern rond de kerkdorp, het woord staat dan in verband met midden Nederlands snicke: snel zeilend vaartuig, eigenlijk met een scherpe boeg.

Sneppelaar, Londerzeel, is het snippenbos.

Snepseind, Oirschot, van snep: puntige uitloper.

Sniep, Diemen: in een scherpe punt uitlopend stuk land.

Snikzwaag, Fries Sniksweach, Joure, wel een puntig toelopend weiland, of van snik: puntig vaartuig?

Snipperling, Diepenveen: stuk land dat in een scherpe hoek uitloopt.

Snodenhoek, Overbetuwe, van snode: armoedige hoek.

Snorrenhoef, Leusden. Hoeve van Snorre.

Soerel, Epe, door Alting onder de ‘quatuor foresti partes’ uit de giftbrieven van keizer Otto III anno 996 en koning Lotharius III aanno 1129 aan de abdij van Elten gerekend, nog in 1418 een bos, 1418 Zuerlo, zie erbij gelegen Norel, 1449 Noerle, en betekent dan het Zuiderlo.

SoerenHoog Soeren, bij Apeldoorn, verdeeld in Hoog Soeren en in Soeren of Laag Soeren, 814 sylva in Suornom, Suornum, 1025 Sorna, 1253 Hoseren, (Hoog Soeren): mogelijk van dor.

Soerendonk, Cranendonck.

Laag Soeren, bij Rheden, met een koud water badinrichting waaraan de naam is gegeven van het badwater in het oude Jeruzalem, zie Johannes 5:2, te weten Bethesda.

Soersaap, Bloemendaal, van soer: zuidelijk en sapa: zanderige bodem.

Soest, Utrecht, in het Latijn Zuzatem, 1068 Sosaz, Soys, Zoys, Zoyse, 1254 Sose, Sous: mogelijk van suizen of toegevoegd huis, het vertoont verwantschap met de Westfaalse plaatsnaam Soest, onduidelijk, of bron op de grens van hoge en lage grond.

Soestdijk is de dijk bij Soest. SoestduinenSoesterberg, ligt hoger, Utrechtse heuvelrug.

Soeterbeek, Nuenen. 1463 Soetbeeck, zijtak van de Dommel.

Solbosch of Solbos, Brussel, 1253 Wolfsbosch, later veranderd onder invloed van het woord sol: gat waarin water staat?

Sombeek, Dinkelland, 1290 Sumbeke, wel van zomp: moeras, en beek.

Sombeke, Boechout, 1223 Sumphbeka. Germaans sumpa: waterig moeras, baki: beek.

Sombeke, Waasmunster, van somp-beke: moerasbeek.

Sommelsdijk, Goeree-Overflakkee, eerder Somerdijck, van Sonnemaresdijk. Het decanaat Voorne heette eerder Sunnonmeriland: land ten sunnon; zuiden van de meri; zee, vergelijk Zonnemaire.

Son en Breugel, bij Eindhoven, 1107 Sunna, 1285 Sonne, 1445 Zonne: mogelijk een waternaam, zie het Zwin, Belgische waternaam Zeune dat in 1176 vermeld wordt als Sone, zie Somne in Frankrijk en in Zeeland Zonnemaire, vroeger Sunnonmeri. Het wapen van de gemeente heeft een zon van goud in een veld van lazuur.

Breugel, 1288 Brogele, van Keltisch brogilo: ingesloten gebied, jachtterrein. In midden Nederlands vinden we bruel, bruil, briel: weide, beemd terwijl het noord Hoogduits brul: natte weide met struikgewas betekent.

Sonderbosch, Beek: bos in privaatbezit, zie bijzonder.

Sonnega, Fries Sonnegea, Wolvega, van ga: buurtschap van Sundhari.

Sonniuswijk, Son. Genoemd naar Franciscus Sonnius, uit Son afkomstige bisschop.

Sonsbeek, Arnhem, kan van sunth: zuidelijk, geen oudere vormen.

Soarremoarre, Sorremorre, Akkrum, eerder Soermorra, Surmurra, Sudmorra en Zuudmorre, van Sudera Morra: zuidermoer.

Spa, Luik, In de middeleeuwen behoorde Spa tot het markgraafschap Franchimont en is genoemd naar de burcht in het naburige Theux. 1308 Spasse, van Latijn spatium, Frans espace ; ruimte. Spa kreeg in 1594 stadsrechten.

Spalbeek, Hasselt, 1380 Spalbeken: van spalde: kloof en beek, beek in een nauwe bedding.

Spang, Texel, van spange: strook, zoom, of van een persoon Spanno, Germaans Spanga; balk, voetbrug of vlonder.

Spanga, Fries Spangea, Wolvega, 1399 werd er een stuk land Spangen genoemd, van spange: strook, zoom, of van een persoon Spanno.

Spangen, Rotterdam, vorm van Spainge, vander Spange als familienaam, mogelijk van spange: strook, zoom.

Sparjebird, Fries Sparjeburd, Friese Wouden, Sparriabird, bird: buurtschap van een naam als Sparria of Sparringa.

Spaubeek, Limburg, 1148 Spaltbeche: beek die in een spalt; spleet loopt.

Spears, Friesland. 1718 Speerster Huijsen, 1840 Speers. Naar de vorm mogelijk een oude naam en dan ontstaan uit Sparringi* ‘bij de lieden van de persoon Sparre’.

Speelbrink zal wel een brink zijn waar volksspelen gehouden werden.

Spekholzerheide, Kerkrade, 1108 Specholz, 1117 Specholtz, midden Nederlands speke: kort stuk hout, een pin, spec: zacht hout onder de schors. Later met heide rond 1883. Waarom is dit bos zo genoemd?

Spelemening, Haaksbergen, 1188 Spele manninc. Germaans spilamanninga: toebehorend aan de speelman.

Spengen, Utrecht, fantasienaam voor een pas gemaakte polder: Spanje.

Spierdijk, Noord Holland, 1365 Spierdijck, 1639 Spierdyck, van spier: bovenste taaie laag van met veen bedekte zeeklei.

Spierdijker meer is in 1608 bedijkt.

Spiere, (Frans: Espierres) West-Vlaanderen. In Spiere monden de Grote Spiere en het Spierekanaal dat parallel aan de Spiere de Schelde met de Deule verbindt, uit in de Schelde.

Spijk, Delfzijl, Gronings Spiek, eerder Spic: spijk: houten brug die met graszoden belegd is, eigenlijk spitse paal. Het ligt aan de monding van de Eems die bij Ptolomeus de bijnaam heeft van de Wider: Westermond van de Eems of Wester Eems en wel Wider omdat die monding wijder was die dan de Ooster Eems. Werd in 1859 door de Staatsen geplunderd en zo ook in 1813 Door de Fransen die Delfzijl bezet hadden.

Spijk, Fries Spyk. Hennaarderadeel, Friesland. Spijk. Spyck in 1526, 1664 Spyck en rond 1700 Spyktille (er ligt hier nog altijd een boerderij die zo heet). Het element spike ‘spits’ is hier als naam gebruikt. Mogelijk heeft de naam te maken met een visgelegenheid ter plekke.

Spijk, Herwen, 885 locus qui dicitur Herispich.

Spijk, Tielerwaard, 1129 Spihe, 1148 Spic, 1210 Spyk, Spyc.

Spijkdorp, Texel zal wel naar een brug genoemd zijn of van landtong.

Spijkenisse, Putten. 1231 Spickenisse, van spieke; spits, nesse; neus, nes, spits stuk uitstekend land langs een rivier.

Spijker, van Latijn spicarium: voorraadschuur. Zo ook Spijkerbosch, Olst. Spik, Limburg, en Spiker, of genoemd naar de vorm van een spijker, maar die heette eerder echter wel nagel.

Spijkerboor, Noord Holland, is de naam voor kromme waterlopen, van spijkerboor: timmermanswerktuig met een gekromd handvat. Zo ook Spijkerboor in Drenthe, de kromme loop van de Hunze.

Spijker, Gent, 1171 Spihe. Germaans spika: in een waterloop uitspringend hoek land, verwant met spijker, nagel, spijl, spie.

Spijk, Heukelum, 1129 Spihc. Idem.

Spinolaberg, Bergen op Zoom. Genoemd naar de Spaanse veldheer Ambrosio Spinola wiens leger in 1622 daar zijn kampement had.

Spoolde, Zwollerskerspel, 1308 Spolderberghe, 1390 Spoelde, vergelijk ook het Spoelderbos dat een van de oude dingplaatsen van Salland was, spelda wel in de betekenis van splijten, klieven, dus een bos waarin gehakt en gekloofd werd?

Spoorbuurt. Ontstond bij het spoor dat door Anna Paulowna loopt.

Spoordonk, Oirschot, Spoor; mogelijk van sporkenhout, Rhamnus, donk; hoogte.

Spouw Het, water bij Zaandam, een zich afsplitsend water, van spouwen: splitsen, afgescheiden grondstuk. Omdat het vanaf een zeker moment toebehoorde aan de Abdij van Munsterbilzen werd het ook wel Nonnespouwen genoemd, om het te onderscheiden van Grote-Spouwen.

Spouwen, Haspengouw, 1096 Spalden, 1178 Spolden, van midden Nederlands spouden, spouwen: splijten.

Sprang, Waalwijk. De eerste vermelding van Sprang stamt uit 1313 en reeds in 1325 was er een quarta capella, gewijd aan de Heilige Nicolaas. Moederkerk was die in Loon op Zand, waar het patronaatsrecht in handen was van de Abdij van Tongerlo. Sprang is de naam van een waterloop. Nu Sprang-Capelle.

Spreng, ook Sprang: bron die uit de grond ontspringt. Ook zo Sprink een waternaam, Sprong, Spronk.

Spriet: lange smalle paal.

Spriknust, Loppersum. Een sprik is een tak of twijg; een spriknust is een nest dat duidelijk van takken is gebouwd, zoals een ooievaarsnest. De naam zal geïnspireerd zijn door de nabijgelegen boerderij Stork of De Stork, wat een naam voor ooievaar is. Een sprikkenust is ook een minachtende term voor ‘een huis gebouwd met veel te dunne balkjes’.

Sprundel, Noord Brabant, 992 Castellum Sprundelheim, mogelijk van oud Engels sprind: sterk, levendig en dan goed gedijende plaats?

Spui, Terneuzen. Eerder Zoutespui, genoemd naar een spuisluis tussen twee zeearmen die de naam Het Zoute Spui kreeg.

Staalduinen: plaats waar vissers wonen die stalen bevisten, staal is eigenlijk een staak voor het vastmaken van de netten, dan ook visgrond.

Staden, West Vlaanderen, wel van statha: aanlegplaats.

Staden, Utrecht, 1127 in vico Stathensi, wel van stad: nederzetting. Of van Germaans Staþa: aanlegplaats

Stadskanaal, Gronings Knoal, een kanaal dat door de stad Groningen werd aangelegd in 1765.

Stakenborg, Vlagtwedde is, net zoals Stakenberg een heuvel bij Ermelo, van staak: dunne paal, borg; afscherming of dijk.

Stal, Beringen. Middelnederlandse naam die zoveel betekent als plaats, omheinde ruimte. Een later ontstane naam kan terug voeren op een vee.

Stalle, Ukkel, 1159 de Stallo: stal, veestal.

Stampersgat,  Noord-Brabant. Genoemd naar Jan Jansz. Stamper die in 1628 een hoeve had in de buurt van het dorp. Een adere belangrijke familie was Stouters, Stoutersgat. Of genoemd naar het stampen van meekrap.

Standdaarbuiten, Moerdijk, 1526 Sandt daer buiten, is misleidend, een zandplaat, beter 1461 Standerbuyten: naar de grenspaal op de slikken buiten Zevenbergen.

Stapelen, Boxtel, 1134 de Stapelo: van stapula: paal, lo: bos.

Staphorst, bij Meppel, 1217 Staphorst, wel van stap: vonder of hoogte, horst: struikgewas of kleine verhevenheid op een plaats die bezet is met struiken of kreupelhout. 

Starnmeer, Akersloot, van de vogel stern.

Oude Statenzijl. In 1707 aangelegd in opdracht van de Staten van het gewest Syad en Lande; zijl; sluis.

Starnmeer, bij de Rijp, Starnmeer, Starmeer, Stermeer, Stterremeer, Sternmeer, heeft de vorm van een ster,  is in 1643 bedijkt.

Starting, Akersloot, waarschijnlijk een terrein waar men goederen kon opstapelen als schelpen en zand of waar gestort kon worden.

Startenhuizen, Gronings Staartenhoezen, Loppersum, 1391 Stertingahusum: stertinge: bewoners van de staart of lange smalle landstrook, zie Staart op Duiveland.

Stavele, Alveringem, 1110 Stafala. Germaans staba: staf, stok, lauha: bosje op hoge zandgrond of van de man Stavo. Zo ook Stavenisse, Tholen, 1206 Stavenesse, toen een eiland, herdijkt in 1599, dan met nis; hoek, nasja: landtong die uitspringt in zee of benedenrivier.

Staverden, Gelderland, 1291 locus Stavera, 1298 Sta(u)veren: staver: paal.

Stavoren, Staveren, in Fries Starum, 775 Stavronse, 828 Sta(u)veren, 1038 Staveerun, op munten, begin 11de eeuw a loco qui dicitur Stavorensem, 1038 Staverun, 1115 Stoweras, 1132 Staveren en later Stavron, Staveron. Germaans stabrum: paal: mogelijk van heiningspaal, afscheiding. Of van Sta, oud Fries sta, sto; plaats, werun wieren. Ook is er een mogelijkheid van een paal die in de heidense tijd in het midden van een dingplaats of grafheuvel werd opgericht en dan een plaats waar een religieuze samenkomst was, de god Stavo. Steeg: lange smalle weg, zie Haarsteeg, Noord Brabant, haar van zandige rug in vlak gebied, zie Haren.

De Steeg, Rheden, verkorting van Redersteeg: weg naar Reden.

Steekt, Alphen aan den Rijn, 1165 Steckede. Germaans stakipja: staak, dus knuppeldam.

Steenbeke, Desselgem, 965 Stenbeca. Germaans staina: steen: baki: beek.

Steenberge, Zottegem, 1212 Steinberg. Germaans staina: steen, berga: berg.

Steenbergen, Noord Brabant, 1267 Stenberghe, 1345 Stienberghe: stenen, mogelijk ter onderscheiding van het naburige Bergen op Zoom dat vroeger Bergen heette, mogelijk was er iets met steen, hoewel het in 1265 door Vlamingen ter hand is genomen als veenontginning zodat het ook een spottende naam kan zijn.

Steenbergen, Zuidwolde, eerder Steenbergh in 1543 en Steinbargen in 1527. Barg; berg.

Steenderen, Achterhoek, 996 Steenrewalt, 1046 Stenere, (per silvam), 1217 ecclesia de Stenre, steen, haru: zandige heuvelrug.

Steenderen, bij Doesburg, 1046 Stenere: steen en haru: zandige heuvel. Het gemeentewapen heeft enige stenen. Het werd herhaaldelijk geteisterd door de pest, overstroming, brand en hagel. Daaronder staat het huis te Baak, vroeger ook de havezate Brantsenburg waar nu een boerderij is.

Steenborgerweert, Antwerpen, 1157 Stenburgenwert. Germaans Stainaburgon: steenberk, waripa: riviereiland.

Steenhout, Ninove, 1215 Stenhout. Germaans staina: steen, hulta: bos, bos met stenige grond.

Steenokkerzeel, 1179 Hoverhockensele. Hockensele: woning met 1 zaal van Hokko, eerst met de betekenis van over en later met steen, ligging bij de burcht, het Steen.

Steenoven, Oosterhout, verwijst naar een steenbakkerij. Zo ook Steenovens.

Steenhuize-Wijnhuize, Oost Vlaanderen, 1148 Stenhusen. Germaans staina: steen, husum: huis.

Steenhuffel, Vlaams Brabant, van steen: kasteel, huffel: heuvel.

Steenovens, Terneuzen, genoemd naar de steenbakkerijen die hier in de 19de eeuw lagen.

Steensel, Eersel, 1224 Stensele. Germaans staina: steen, sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Steenstrate, West Vlaanderen, is een straat met stenen.

Steentil, Zuidhorn, stenen til; brug.

Steenwijk, 1141 Steenwyc, 1206 Steenwic. Germaans staina: steen, kasteel? wika: dochternederzetting, beter hier een kleine vaart.  Steenwijkerwold is het wold; woud bij Steenwijk.

Steerwolde, Stuurwolde, Ten Boer, 11de eeuw Stedewalda, Stedarauualda, 1470 Stederwolda, Germaans Stadiwarja warpu: sompig bos van de bewoners van Stedum.

Stegel, Eygelshoven, is de naam voor een kleine weg.

Stegeren, Ommen, 1244 Steijghere, 1328 Stegen, kan van steiger: hoge plek met uitzicht.

Steggerda, Fries Steggerde, Weststellingwerf. Steg; stijgen, in oorsprong is “steg” een verhoogd pad door een laag gelegen of drassig stuk grond. Het tweede lid “gerden” betekent “omsloten ruimte” of “erde” = “eert” oftewel grasland.

Stein, Zuid-Holland. 14de eeuw Land van Steyn, nar Arnoud van Steyn, 1266-1328. Voor de reformatie stond in Stein het klooster Emmaüs, waar Desiderius Erasmus kloosterling was. Ter plaatse bevindt zich nu een boerderij genaamd “Het klooster”.

Stekene, Oost Vlaanderen, van staak.

Steenenkamer, Voorst, Putten. Stenenkamer is een huis of boerderij uit de begintijd van de middeleeuwse baksteenbouw.

Steerwolde, Stuurwolde, Ten Boer. 1475  Stederwalde, 1030-1050 of Stedarauualda; woud van Stedum.

Sterksel, Maarheze, 1172 Sterkesele. Germaans starku: sterk, sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Sterrebeek, Vlaams Brabant, 1197 Stertbeca. Germaans sterta: staart, baki: beek. De bovenloop van de beek is als een staart die een hoek van 60 graden vormt met haar benedenloop.

Stevensbeek, Sint Anthonis. Ontginningsdorp genoemd naar de burgemeester van Sambeek, Piet Stevens.

Stevensluis, Schouwen-Duiveland, is de sluis van Steven.

Stichelen, Oost Vlaanderen: tolboom, afsluitpaal.

Stieltjeskanaal, Coevorden, is genoemd naar de waterbouwkundige Thomas Johannes Stieltjes, 1819-1878.

Stiens, bij Leeuwarden, 13de eeuw Steninge, 1399 Stienzede: bij de mensen van Sten, vergelijk de Engelse plaats Steyning. Ze worden oneerbiedig ratten genoemd.

Stierop, Castricum, ook Stierp, van stier of stuur: onstuimig, apa: waternaam, de Steyrup.

Stije, van midden Nederlands stie: stal voor klein vee.

Stipdonk, Someren, 1305 Stipidunc, 1179 Stipedunch. Stipe mogelijk van midden Nederlands stip: ondersteunen, en stiper: schoor, stut. Zo ook Stiphout.

Stiphout, Helmond. In een schenkingsoorkonde uit 1155 komt ‘Villa Stilpot’ voor. Naar aanleiding van de wonderbaarlijke redding in 1342 van twee geconsacreerde hosties uit de brandende parochiekerk ontstond in Stiphout een verering van het H. Sacrament. Deze verering ging gepaard met tal van miraculeuze genezingen, waarbij het meestal ging om bezetenheid. Met name in de 16de eeuw was het dorp een belangrijke bedevaartplaats.

Stobbegat, Fries Vegelinsoard, Joure, van stobbe: boomstronk, na 1955 Vegelinsoord naar de familie Vegelin van Claerbergen. Zo ook Stobben, Vlagtwedde, in Groningen ook gebruikt voor een turfhoop in het veen.

Stocquay, St-Georges (Luik), Stockay in Mormont (Luik), Sart (Luik), Banneux (Luik) enz. Uit Stocois, van stoketum, alles van stok, Germaans stucca. Plaats met boomstronken.

Stoevelaar, Deventer, van oost Nederlands stoeve of Nederlands stuive: zandverstuiving.

Stokt, Broekhuizen, mogelijk van Stokkithi: bos met hoogstammig hout. Zo ook Stokt, Wolvertem, 1217 Stoed. Germaans stokkopu, bij stukka: boomstronk

t’ Stort, De Marne. Het Hunsingokanaal werd gegraven in 1873. De uitgegraven grond werd op het naastgelegen weiland gestort, daaraan dankt het streekje zijn naam.

Stokkel, Sint Pieters Woluwe, Brussel, Frans Stockel, 1147 Stocla of Stoccla. Germaans stukka: stok, boomstronk, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Stolwijk, bij Gouda, Stollewyk, Stolkwyk en afgekort tot Stolk, vandaar de geslachtsnamen Van Stolk, Stolker en Stolkert, 1330 Stolwijc: plaats die hard is. Het werd voor 1200 ontgonnen, wijk zoals in Reeuwijk en Schalkwijk, wijk: een gegraven afwateringssloot.

Stompetoren, Alkmaar, is naar zijn stompe kerktoren genoemd, heette eerst De Buurt.

Stompwijk, Zoeterwoude, 1285 Stompwijc, zal genoemd zijn naar een stompe hoek.

De Stoof en Stoofstraat, Noord-Brabant. Genoemd naar de stoven, meestoof, waarin meekrapwortels werden gekookt. Stoof, Oud-Gastel.

Stoppeldijk, bij Hulst, 1227 Stopeldic, Stoupedich, maar in 1223 Stoupeldic, Stopeldic. Midden Nederlands stopen: stoppen, men kan denken aan dijk die een gat stopte. Het gemeentewapen heeft een afgemaaid stoppelig veld boven slingerlijnen die water aanduiden.

Stoppelveld, Zoersel, 1146 Stoppelvelda. Germaans stuplo: stoppel, feldu: woeste vlakte.

Stort het, Leens, wel genoemd naar de voor een gegraven kanaal gestorte grond.

Stortemelk, geul bij Vlieland, genoemd naar het witte schuim in de branding, zie Roompot.

Strabeek, Limburgs Sjtraobeek, zou strobeek kunnen betekenen, eerder wel Strabach.

De Streek, West-Friesland. Streek, gebied ten oosten van Hoorn.

Streukel, Hasselt, 1400 Strokele, 1459 Strckell: struikbos.

Steversdorp, Luik, 1147 Trevensthorp, dorp van Trebenus.

Strieland, Nijkerk, 1450 dat guet to Strideland: land waarom gestreden werd.

Striep, Terschelling. Striep verwijst naar een zeer oude nederzetting die er iets ten westen van lag. Is gebouwd bij een oude uitwateringssluis en heeft daarvan zijn Nederlandse naam Seerijp of Zeerijp.

Strijbeek, Noord-Brabant. Van Strijdbeek, beek waarom gestreden werd.

Strijland, Utrecht, begin 13de eeuw, Strilant. Germaans strida: strijd, landa: land, dus omstreden land om wiens bezit getwist wordt.

Strijen, Zuid Holland, naar de oude stroom Strien. Strijensas; met een sas; sluis.

Strijp, Eindhoven, 1374 Stripe: lang gerekt dorp, rij. Zo ook Strijpen, Oost Vlaanderen. Leenderstrijp, bij Leende. Strijp, Laarbeek.

Strijp, Rijswijk. Naar het water De Strijp.

Strijmeers, Sint Lievens Houtem, 1167 Stritmers. Germaans strida: strijd: mariski: moeras.

Stroe, op Wieringen, 10de eeuw in Strude, 1319 Stroede. Germaans strodu: moerassig terrein begroeid met kreupelhout, vooral elzen.

Stroe, Barneveld, 1534 Stroe, idem, en Stroet, Schagen.

Stroet, Schagen; moerassig.

Strombeek-Bever, Vlaams Brabant, 1132 Strumberge, 1150 Strumbeke, rond 1155 Strumberges, en in 1209 weer Strumbeke, was er een heuvel en beek of van midden Nederlands strommel: dornstruik, dus en berg of beek met struiken?

Stroobos, Fries Strobos, Achtkarspelen, misschien een bos stro als onderkomen voor  de arbeiders die het kanaal groeven bij het Hoendiep? Zo ook Stroodorp, Noord Beveland, of zijn het hier verspreid liggende woningen?

Strubben, Limburgs Sjtrubbe, van strubbe: boomstronk.

Stuivezand, Drimmelen, is een stuivende zandbodem.

Stuthof, Losser, 10de eeuw in Stuteslo. Germaans Stutas lauha: bosje op hoge grond, van Stut.

Suameer, Fries Sumar, van Sudera mar of Zuidermeer.

Suikeresch, Wierden, eigenlijk Zuiker Esch, komt van Zoedwieker: Zuidwijker. Esch; hooggelegen bouwland bij dorpen

Surhuizum, Fries Surhuzum, eigenlijk Suderhusum: zuid en huis.

Surguisterveen; veengronden van Surhuizem.

Susteren, bij Echt, ouder S(v)uestra wat al in 714 voorkomt, dat was ook de naam van een stroompje dat later Rodebeke heette, 1000 Sustra, 1071 Suestera, 1071 Sustrensi: wat vochtig is, de naam van de Rodebeek.

Willibrord heeft er een abdij gesticht, daartoe in staat gesteld door Pepijn van Herstal en zijn gade Plectrudis. Die heette Sint Salvators abdij en bestond tegen het einde van de 18de eeuw. Het gemeentewapen heeft twee meisjes, mogelijk naar de nonnen of beter naar de overlevering dat de zusters Amelberga en Cecilia, dochters van Zwentibold, koning van Lotharingen, die daar in de 9de eeuw de sluier hebben gedragen.

Volgens een andere legende was Amelberga, die de patrones van de kerk is, de eerste abdis van het klooster en nam ze de drie dochters van Zwentibold op, Benedicta, Cecilia en Relindis.

Swalm, zijrivier van de Maas, gelijk het Duitse Schwalm: van swalm: kolk, hangt met zwellen samen. Swalmen, Limburgs Zjwame, is er naar genoemd.

Swedering, Haaksbergen, 1188 domus Swederinc. Germaans Swinthahari: toebehorend aan Swinpahari. (swinpa: krachtig, harja: leger)

Sweikhuizen, Geleen. Wel van Zweihuizen; twee huizen.

Swier, Nuth. 1316 Scarwirre, 1558 Schwyer; ploeg bouwland.

Swifterbant, Veluwe, nu in Dronten, 703 Suifterbant, bant zie je in Brabant en Teisterbant, 1ste deel betekent dat linker of noordelijker ligt. Welsh chwith, links of noordelijkHet lag voor een deel; ad os amnis; waarschijnlijk aan de mond van de IJssel en strekte zich tot Putten, ook Seuwald genoemd vanwege de ligging aan de zee.

Swolgen, Horst aan de Maas, 11de eeuw Suulginon, van zwolg, zwalg: kolk, midden Hoogduits swalch: keelgat, zwellen naar het kwelwater dat uit de grond opwelde.

T

Taarlo, Taarloo, Tynaarlo, 820 villa qui dicitur Arlo in pago Theant. (Drenthe), 1239 Harlo, 1298 domus de Peest Harlo, 1298 in villa Tarlo. Germaans arnu: arend, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Tacozijl, Fries Teakesyl, Gaasterland, van de persoon Tak, Teake, die bij de zijl; sluis, woonde.

Tafelberg, Blaricum, 10de eeuw Tafelbergon, van tafele: domein van een vorst, of van midden Engels tavele, tevele: redetwisten, strijden, een bezit waarom gestreden is.

Tacozijl, Lemmer, is een uitwateringssluis van een Taco.

Tallaart, Mechelen, 1180 Dedlar: laar of weideplaats van Theudo.

Tames, Noord Holland, ook komt een Tamen voor, ontstaan uit Tabeman, ma of dorpsnaam, later tot dorpsnaam van Tabe.

Tange, Alteveer: een tangvormig stuk land.

Tanthofkade, kade die loopt van Den Hoorn tot Delft tot de Harreweg, als ’t anthooft: eigenlijk voorzijde van een huis of perceel, dus kade die aan de voorkant van een polder lag.

Teckop, Woerden. Van Taeke’ s Cope, een cope die in de 13de eeuw in opdracht van de Utrechtse bisschop door een leenman, Taeke, werd ontgonnen.

Teeffelen, Noord-Brabant. van effa; water en lo; open plaats, dorp waarvoor Te is gezet. Lag vroeger vlak bij de Maas, maar door de Maasverbeteringswerkzaamheden in de jaren 30 van de 20e eeuw werd de meander afgesneden en kwam de Alphense Waard, die voorheen aan de Gelderse oever lag, nu op de Brabantse oever te liggen.

Teerns, Leeuwarden, 1242 Thernze, Friese vorm voor Terninge: woning van Thiuda.

Teers, Wijchen, midden Nederlands teers: rond, naar de vorm van het stuk land? Of zoals Teerns?

Tegelen, Venlo, 1196 Tigele, 1203 Tiegele, van Latijn tegulo: oude tegelbakkerijen, dakpan.

Teijlingen, Sassenheim, ook Teylingen, 9de eeuw Taglingi. Germaans taglingja, van tagla: staart, Engels tail. Het lag op een smalle geestrug die als een staart ver uitstak in het veen.

Teisterbant, herenhuizen te Kerk Avezaath waar men denkt dat de zetel der oude graven van Teisterbant heeft gestaan, de landstreek zou al lang voor 695 hebben bestaan, 709 in pago Tester(u)venti super Mosam of Testerwinti, 772 Trestrebanti, Testrebenti, 815 Texandria sive Testarbanto, 855 Destarbenzon, 1000 Testerbant, Germaans tehstera: rechts of westelijk, banti: streek, streek om Hertogenbosch en grensde aan Texandrie. Over het oude graafschap Teisterband waarin het gehele Sticht, met het land tussen Maas en Rijn en van daar oostwaarts met Kleef, Berg en Gulik land vervat werd. De afleiding is deze: Bant, Ban is jurisdictie, rechtsban, Deister is bocht, kromte van deisen, thans deinzen, afwijken. Het wordt van ouds algemeen op de kromte van een rivier toegepast. Dus is Teister of Deisterbant de rechtsban (of ’t gezag) van de bocht (de afwijking) der Rijns waar hij van noordwaarts ten westen afdraait.

Tekkop, Utrecht, ook Tekkoop, Teckop, 1308 Tekencoep, land gekocht voor ontginning door Tako.

Telgt, Ermelo, Telcht, 806 Telgud, 807 Tolgud, 1300 to tellichte, 1313 Telghit 15de eeuw Tellich, Tellicht, mogelijk van telg dat deel van een es of eik, of van enk betekent? Zo ook Tellichte, Ootmarsum, 806 Telgt, 1295 Tilgede.

Temse, Oost Vlaanderen, Frans Tamise, 870 Temsica. Gallisch Romaans Tamasiacum, toebehorend aan Tamasius, van oud Germaans tem; doorwaadbare plaats, se; vestiging, zie Thames.

De Tenten, Grootegast. De veenarbeiders werden gehuisvest in barakken die tenten werden genoemd.

Ter Aard, Vries, 1335 Arth: in de akkergrond.

Teralfene, Affligem, 1142 iuxta Alfnam, laatste is een riviernaam Alfene, (nu Bellebeek) afgeleid van het Keltische Albona: witte rivier, hem; woonplaats

Ter Avoord: voorde, doorwaadbare plaats aan een waterloopje, een Aa, bijvoorbeeld in Dworp, Neerheilissem, Retie.

Terbank. (onder andere in Heverlee, Moen, Haasdonck, Temse). “Ter Bancke”, verwijst naar een bankje gelegen op de top van de heuvel aan de kruising Celestijnenlaan/Tervuursesteenweg. 

Terblijt, Valkenburg, van midden Nederlands blide: vrolijk, gelukkig?

Ter Borg, Vlagtwedde. Borg; berg, de Kleerberg.

Terbregge, Rotterdam. Brug over de Rotte in de 13de eeuw.

Tergracht, Fries Tergrêft, Ferwerderadeel. Naar de gracht die in de 13de eeuw werd gegraven tussen 2 slenken, Middelzee en Lauwerszee. Hierdoor ontstond de Dokkumer Ee.

Ter Heijde, Westland: hei: diep water, Hey is de oude naam voor de Nieuwe Maas.

Terheijl, Roden, ter Heyl, 1325 heer Willem ter Helle, 1327 van der Helle, 1471 heer Willem ter Helle. Terheijl dankt zijn naam aan deze naam De Helle. De naam helle betekent echter laagte, poel of helling.

Terhulpen, Frans La Hulpe, Waals L’Elpe, Waals Brabant. Naam uit oud Germaan hol; uitholling, of hulp; afwateringssloot.

Klein Terkooijen, Bladel, van kooi, mogelijk een schaapskooi.

Terlanen, Vlaams Brabant, naar de rivier Laan.

Terlet, Arnhem, 1436 Ter Leet, van lede: dat rijweg als gegraven water betekenen kan.

Termaar, Eijsden. Ter mare; meer, plas. Termaar, Voerendaal.

Ter Maarsch, Groningen, eigenlijk Termaats, mars: woonplaats in of bij moerasgronden.

Termoors, Limburg: bij de moerassen.

Termunten, van de waternaam, Mune, de Montanhae, 10de eeuw, schiereilandje ten oosten van Termunten. Germaans Munitan, van Munte: waterloop waarnaar Muntendam en Termunten, Delfzijl, zijn genoemd, hanha: hiel, uitloper. Termunterzijl met een zijl; sluis.

Ternat, Vlaams-Brabant. Nath (1112,1268), Le Natte (1253, 1268 in het Picardisch schrijftaal te Nijvel, Ternath (1435): een bewoningskern op vochtige bodem of “ter natte”. Of; Ter naet; naad, scheidingslijn, naad of grens van een wereldlijk of geestelijk domein in de Brabantgouw.

Terneuzen, Zeeland: 1325 Ter Nose; plaats bij een landtong, neus.

Teroele, Friesland, eerder Ter Welle, naar het erbij gelegen riviertje de Welle. De naam werd verbasterd tot Teroele waarvan de geslachtsnaam Troelstra komt.

Terschelling, Fries Skylge, Skylgerlan, 1296 Schellinghe, 1398 die Scellinghe, 1728 Derschelling; van oud Fries skilenge: strijd of scheiding, grens, De Schelling ging met het oostelijker gelegen eiland Wexalia samen.

Tervate, Diksmuide: 1219 parochia de Stuvinskerke in loco qui Vatha dicitur, van vat: drinkpunt voor vee.

Tervuren, Vlaams Brabant, 743 Fura, 1224 Vuram genoemd naar de vaart die nog Voer heet, Germaans Furo.

Ter Walslage. Vlagtwedde. Van Ter walles lage; laagte bij de wal; dijk.

Terwisga, Appelscha, Friesland, ook Terwisscha: te der wissche: in de weide.

Terwispel, Opsterland. 1315 Wispolia, lag bij het meertje Wispel; kronkelend.

Terwolde, Gelderland, 1334 kerspel Wolde, 1389 ter Woude.

Terzool, Fries Tersoal, van sol: met water gevulde kuil, hier misschien watergeul.

Tessenderlo, Belgisch Limburg, 1135 Tessenderloz, 1285 Tessenterloe, 1289 Testerloe. Germaans Tehswandra: van de Tehswandroz: lauha: bosje op hoge zandgrond of gouw van Toxandrie of Taxandrie die van de oude stam der Texuandri ontleend is.

Teuge, Apeldoorn, 1348 insula uppen Toghe, 1349 Insula Toghe, 1448 opten Toeghe, mogelijk van toog: plaats waar men vissen ophaalt. Vergelijk echter Fries tjuch dat op weide wijst.

Teuven, Tongeren, 720 Tofinum, van Latijn tofus: tufsteen.

Tevekop, Gouda, landaankoop van een Teve.

Texandrie, gouw in Brabant, ca. 390 apud Toxiandriam locum, 710 pago Texandria, rechts gelegen, zie Latijn dexter; rechts, tegenhanger van Swifterbant; links gelegen.

Texel, Tessel, 776 Thesla of Tesla, 814 Thesla, 985 Texla, later Texlum. Germaans tehslo: het westelijke of westelijke eiland, of van tehsla: rechts, zuidelijk, van de Wadeneilanden. Ook Tessel.

Thesinge, Ten Boer, 1283 Thiasingacloster, Thezengecloster: klooster van Tiazo.

Theux, Luik, In de Gallo-Romeinse tijd heette het”Tectis”. Het domein van Theux werd in 898 door koning Zwentibold, koning van Lotharingen, aan de bisschop van Luik geschonken. In de twaalfde eeuw werd deze heerlijkheid het Markgraafschap Franchimont. Het Kasteel van Franchimont in Theux was de zetel van het markgraafschap.

Tholen, Zeeland, 1252, 1290, 1291 Toolne, Tholne, 1340 ter Tholne; van tol. Zie Tolseinde, Bergen op Zoom, 1260 en 1298 Totelsende.

Thommen, Luik, of Tumbas wordt al genoemd in oude akten van de Abdij van Prüm. De naam verwijst naar de villa of het paleis (pallatium ad tumbas) dat Frankische vorsten bezaten. Ook gaan er schriftelijke bronnen over een kapel terug tot in het jaar 814. De benaming ad tumbas verwijst naar de grafheuvels die in de omgeving gelegen zijn, waaronder de tumulus van Hochtumsknopf (509 meter).

Thorn, Limburg, Limburgs Thoear, 1007 Tornensi, Torna, 1102 Turnis, wordt wel vergeleken met de plaats Thorne in Engeland: doornstruik, maar is eerder verwant met de Belgische plaats Doornik/Tournay dat rond 300 Turnacem genoemd werd, mogelijk fort op hoogte, zie Doornik. Hier zou de 28ste bisschop van Utrecht, Ansfridus, een nonnenklooster gesticht hebben rond 990 waar zijn vrouw Hilswindis, gravin van Stryen, ook non werd en later hun dochter Benedicta abdis werd die ook als medestichter gezien wordt. Het witte dorp vanwege zijn witte huisjes.

Thuin, Henegouwen. 9de eeuw  Tudinium Castellum. Soms wordt ook het Germaanse woord tuin (town); omheining.

Tibma, Fries De Tibben, Dongeradeel. 8ste eeuw te Fulda als Tippencheim; woning van Tippe, Tibbe.

Tichelwurk, Friesland. Tichelwerk of steenfabriek.

Tiegem, West-Vlaanderen. Naam uit Germaanse Theudobinga, (thiad/theud (volk) en bod(gebieder) met heim; woning

Tiège, Sart-lez-Spa, Beaufays, Tavier-en-Condroz (Luik) enz. Waals tîdje: aarden weg.

Tienhoven, UtrechtEen stuk land, groot tien hoeven (oppervlaktemaat) werd in 1243 door Herman van Maarssen aan het kapittel van Sint Pieter te Utrecht verkocht. Hierdoor werd het kapittel de bezitter van het gerecht Tienhoven.

Tielt, West Vlaanderen, 1106 Tileth, 1105 Tiletum. Germaans telopu: tuil.

Tiendeveen, Drenthe. Het heeft zijn naam aan een afspraak dat voor een tiende deel turf mocht worden gegraven.

Tiengemeten, Zuid-Holland. Gemet, oude landmaat van 0,4 hectare.

Tienen, Frans Tirlemont, Vlaams Brabant. Uit Germaans deuniom, van de persoonsnaam Deunios; de machtige, de vereerde. Het betekent bij de mensen van Deunios. Of van het Keltische dûno; versterkte hoogte of het Gallische tig-dunna (uit tego: huis). Of voor Germaans Deuniom; gevlochten, verbonden, een omheinde versterkte plaats.

Tienhoven, Zederik. Tien hoven; boerderijen.

Tildonk, Vlaams-Brabant. 1107 Thieldunck, van til; bos, dunga, donk; verhoging in moerassige omgeving.

Tilligte, Overijssel, 1295 Tilgede, Tylghede, zal wel heztelfde zijn als Telcht, van telg: afdeling van akkerland.

Tiltjeburen, Aalsum, Dokkum, van til: brug, buren, Germaans burja; woning, kot.

Tinte, Westvoorne. 16de eeuw Tente, afleiding van de meekrap, Rubia tinctorum. In 1639 wordt er al gesproken over een meekrapstoof.

Deil. Wordt door sommigen als Thule, Thuyl en wordt ook Tule genoemd. De keizers Otto I en Otto III en Lotharius schijnen in hun brieven over de abdij van Elten die dit Thuyl de noemen. Zo ook Zuilen wordt in de brieven van de kerkgiften Thule genoemd. Heda echter geeft de naam Thule aan Tiel.

Tuil, Doorn, 855 Tiuli, 970 Thuli, Thulii, 970 Thuli en Thule, 996 Thule, 1031 ecclesia Tuilon en Tulen, 1300-1400 meestal Tuel, soms Tule of Tuul, mogelijk van tuyl: arbeid, bouwland.

Tiel, Gelderland, 855 en 864 Dioli, 889 Theole, 9de eeuw urbs Tilum, 893 Tyle, 896 teloneum in Tiae, 950 locus Tiala, in 961 Thiale, Tiale tot Tiel: bouwland.  Zie Tuil. Anderen gaan uit van tiel, teul: bos, struikgewas. In oude schriften Theole, Thyl of Tyl genoemd. Volgens sommigen van Thule.

Tielen, Antwerpen. Thyellene in de stichtingsakte van de kapelanie van Sint-Margarita in 1380. Tielen werd al wel eerder vermeld, namelijk in 1286 in de stichtingsakte van het gasthuis van Geel, in een kopie uit 1553 wordt de schrijfwijze Thielen gebruikt. Ook in een leenboek van Jan III, Hertog van Brabant van 1312 tot 1355, wordt Tielen herhaalde malen vermeld en bijna telkens anders geschreven, namelijk Tile, Tyle, Thiele en zelfs Tyelemont.

Tielerwaard, Betuwe, 1188 insulas parochia Thelerwerde, 1202 Tylrewerdt. Tiel met Germaans waria: riviereiland.

Tieke, Friesland. De naam Tieke is vermoedelijk afgeleid van het woord Theeka. In een acte uit het jaar 1543 wordt melding gemaakt van “een stuck leggende opt Theeka.”

Tienhoven, Texel. 1609 Thyenhoven. Hoven; landmaat van 26ha, is 260ha groot.

Teylingen, Zuid-Holland. De naam is afgeleid van Slot Teylingen, Teijlingen, een ruïne in de buurtschap Teijlingen nabij de kern Sassenheim. Ten oosten van Sassenheim en Lisse ligt een duinrug met de naam Teijlingen, die teruggaat op een gereconstrueerd Germaans woord taglingja ‘staart’ of ‘smalle, hoge duinrug’; dit Germaanse woord is ook terug te vinden in het Engelse tail.

Tijnje. Fries De Tynje, Opsterland. Tynje is een Fries woord voor een visdam in een waterloop, wel van tenen die daarvoor gebruikt werden.

Tiggelt, Noord-Brabant. 1234 Tiegelt, 1266-1268 Tichhelt, 1277 Tigelt. Kan samenhangen met tiegele dat voortkomt uit tegula ‘baksteen’ en dan waarschijnlijk gevormd met het collectiefsuffix -t, of anders met woordverzwaring”.

De Tike, Smallingerland, Friesland. 1541 Teeckeveen, een naam die naar een veengebied verwijst. Ook de veldaanduiding uit 1543 wanneer over ´opt´ Teecka wordt gesproken, houdt daarmee verband. Daarmee zal hetzelfde bedoeld zijn als Optecken, een benaming die we in het jaar 1580 vinden. De kern van de naam wordt gevormd door een woord dat met ´bedekken´ heeft te maken. Oorspronkelijk zal het bedoelde terrein waterig land zijn geweest dat met een zode was bedekt (in Friesland komt ook deekland, grasland met dezelfde geografische eigenschappen voor).

Tjaarsdorp, Schagen, terp, dorp van Tjaard.

Tjabbeland: Fochtelo, land van Tjabbe. Zo ook Tjabbesoord, Blijham of Tjabbestreek.

Tjaddinxrijtpolder, Oude Niedorp, polder van Tjadding of Tjadde.

Tjalhuizum, Fries Tsjalhuzum, huizen van Tjalle, 1436 bona Buckama in Tzalingahusna, 1473 Tyallahusen. Zo ook Tjallewal, Schagen.

Tjallewal, Schagen. 1745 Tlallewal. Wal; aanlegkade van Tjalle, zie Tjalleberd. Ligt vlak bij Grotewal waar ooit een Lutkewal of kleine wal lag.

Tjalleberd, Fries Tsjalbert, Heerenveen, met Gersloot, Luinjeberd en Terband vormen ze Aengwirden, 1315 Tyanlaberde,1481 Tjallaberd, Tjallabird, Jellaberd en Tjalbird, berd: buurtschap van Tjalle, (Tjalke, vrouwelijk Tjaltje) of berd, boord, rand van iets, dan aan de boord van water gebouwd. Men verhaalt dat de drie dorpen gesticht zouden zijn door drie zusters, Gelske, Tjaltje en Lutske die ook de rijke kerlijke goederen geschonken zouden hebben.

Terband, Fries Terbant, Bant in 1315, Opperbant, in 1511, Catra-bant, Catri-bant, Catharina-band, was de kerk aan Catharina gewijd en daardoor aangepast?

Gersloot, Fries Gersleat, Heerenveen, al zo genoemd in 1231, ook Gerslach, Gersleet en Gerslote.

Luinjeberd, Fries Lunbert, Heerenveen, 1285 Lyedingaberde, ook Lionigaberda, Lyedingaberda, Lonigaberd, Lionyberd, Lionberd en Lunieberd, komt van een persoon Lunia of Ludinga (zie het geslacht Luidenga, Luiga, Drenthe Luinge) en bird: oever of buurschap, dus een reks huizen langs een oever of weg.

Tjamme, waterloop bij Beerta, van Fries tja: waterloop.

Tjonger, Fries De Tsjonger, riviertje in de turfroute, een Friese vorm van Kionre dat in Kuinder voortleeft. Of van Kuinder terug via Hollands van Fries Tjonre dat dan verklaren uit oud Fries tiona: schade toebrengen, een gevaarlijke rivier in plaats van de rustig lopende Linde.

Tjuchem, Gronings Tjuggem, Slochteren, kan van tjuch: plaats waar gemeenschappelijk veeteelt bedreven wordt.

Toldijk, Gelderland, dijk waar tol geheven werd. 

Tolkamer, Gelderland, plaats waar schippers tol moesten betalen.

Tolbert, Leek, Groningen, Fredewold als vestiging van kolonisten op een zandgrond in de 10de eeuw tussen het veen, later opgedeeld in drie buurten, de oude buurt, 1470 Oldebert, 1481 to Olderbart, uit to Olde Buert: in de oude buurtschap. De nieuwe buurt Nijeberth, Niebert. De kleine buurt, Lettelbert.

Tolhek, Zuidhorn. Genoemd naar de twee tolhekken in 1859.

Tolke, Schagen, is genoemd naar een oud tolhek. 1639 Schager Tolcker.

Tollebeek, Bij Urk, naar Tollebeke dat in 1364 als bezit van de heer van Kuynre vermeld wordt, kan van tol, tol betalen of van tol: tak, afhakken en beek. Mogelijk ook zo Tollembeek, Galmaarden, 1148 Tholobecca.

Tommel, Baarle, naam van oude grafheuvels, uit Latijn tumulus. Zo ook Tomt, Sint Lievens Houtem, 1185 Tumth.

Tongelaar, Noord Brabant, kan een smalle landtong betekenen.

Tongeren, Epe, 995 Tongerlo, 1025 Tungren, wel van tonge: landreep en lo: bos.

Tongeren, Wijhe, 956 Tunegurum, 959 Tongoron, 1310 Tungheren, van tong en haar:

Tongeren, Belgisch Limburg, 390 Tungris, Tungros. Germaans Tungrum: bij de Tungri. Latijnse Atuatuca Tungrorum vesting van de Tungri”.

Tongerlo, Antwerpen, 1130 Tungerlo, 6de eeuw Civitas Tungrorum. Of van de volksnaam Tungri of onbekende plantennaam, Germaans lauha: bosje op hoge zandgrond. Zo ook Tongelre, Eindhoven, 1282 Tungelare, 1338 Tonghelre en Tongerlo. Ook Tongreep, Aalst, met een waternaam.

Tonnekreek, Moerdijk. De (16de -eeuwse) naam van deze Tonnekreek wordt verklaard uit een bebakening met tonnen in de tijd dat deze stroom in open verbinding stond met het Hollandsch Diep.

Toom, Budel, van Germaans tauhma: trekken of nakomelingen.

Topweer, Grootegast. Top; hoogste punt, weer is hier een perceel, ligt in een heidevlakte.

Torenveen, Drenthe. Genoemd naar de vorm van de percelen, die liepen spits toe en leken op een torenspits.

Torhout, West Vlaanderen, 819 Turholtensis, 865 Turholt, 743 Thoraldi lucus: bos van Thorwald of Thuro.

Toterfout, Veldhoven.  Eerder Totefat, 17de eeuw Totefeyt, mogelijk een verbastering van ’t Oude Fout; woeste woud. Of tot der Voirt; overgang in de rivier de Bruggenrijt.

Tourinnes-les-Ourdons.Waals-Brabant. Tourinnes ligt net ten zuidoosten van Saint-Lambert, waarmee het vergroeid is. Tussen beide delen stroomt de Hain, die verder stroomafwaarts de Nil wordt genoemd. Het achtervoegsel “-lez-Ourdons” maakt het onderscheid met Deurne (Frans: Tourinnes-la-Grosse), 15 kilometer ten noorden.

Traiana, later Xanten, 104 Traianensis. Genoemd naar keizer Traianus of de uit Troje komende vluchtelingen?

Tranendal, Heiligerlee. De naam Tranendal zou een verwijzing zijn naar de slag bij Heiligerlee. Deze zou op deze plek hebben plaatsgevonden.

Tremelo, Vlaams-Brabant. Lo; bos en Ter eme; aan de weide. Of van Germaans tremel, traam/dreem; met lauha, plaats waar de weg stopt bij een bosje, bosje zou Emelo geheten zijn.

Triemen, Kollumerland, bevat het Friese trieme: lange lijst, register, in 1467 Trema; beter van een balk over een water waar ook het Friese woord voor een laddertree vandaan komt, triem..

Trintelen, Limburgs Dringsele, Gulpen, mogelijk van trent: omtrek, grenslijn.

Tripkouw, Midwoud, van het water Trip, dat van trippe: schoen met houten zool, kouw van gouw: hier een waternaam.

Tripscompagnie, Groningen. Het dorp is ontstaan langs het Tripscompagniesterdiep dat in 1640 gegraven is in opdracht van Adriaan Trip om de turf uit de omliggende venen te kunnen winnen.

Trisken: Drachten en Beets, Friese vorm van dries: onvruchtbaar land.

Tronde, Ooststellingwerf, buurtschap met 8 in het rond gelegen plaatsen, vergelijk oud Fries trind, trund: rond.

Tubbergen, Twente, komt voor in een nalatenschap van Egbert, heer van Almelo, 4 juni 1279 waar het erf Thatinc te Tubberge genoemd wordt, 1312 villa Tubberg, 1336 Tuberghe, 1417 Tubberghe, 1446 Ubbergen, of van een door Romeinen opgeworpen sterkte die naar keizer Tiberius genoemd was. Mogelijk van t’ Ubberge, van Up-berg: Opbergen of op of tussen de bergen.

Tubeke, Frans Tubize, Waals Brabant, 877 Tobacis: van twee en beek, de samenkomst van de Zenne en Senette.

Tuindorp, Rijnwaarden. Het dorp is rond 1920 gebouwd door Scheepswerf De Hoop als huisvesting voor de toen aangetrokken Poolse arbeiders.

Tuinsterwierde, Leens, begin 11de eeuw Tiudingi. Germaans Theudingja: toebehorend aan Theudo.

Tuldel, Poppel. Hoogte in een moeras.

Tull en ’t Waal, bij Houten, Utrecht, eerder Thillo, 1247 Tule, mogelijk van tili, nieuw verworven land, zie Tilburg.

Tungelroy, Weert, van tungel, tingel: netel, en lo, of van de stam der Tungri.

Turkeye, Sluis. De geschiedenis van Turkeye begint na de verovering van Sluis in 1604 door het Staatse leger. De verslagen Spaanse troepen trokken weg en lieten 1500 galeislaven achter onder wie een groot aantal moslims uit het Ottomaanse Rijk, kortweg aangeduid als Turcken. De Staten-Generaal besloten deze slaven vrij te laten en de Turken terug te sturen naar hun vaderland. Zo hoopte men de steun van het Ottomaanse Rijk te verwerven in de strijd tegen Spanje. Mogelijk heeft Prins Maurits als extra eerbetoon de naam Turkeye verbonden aan de Schans Turkeye die in hetzelfde jaar 1604 werd aangelegd en waarnaar later de nabijgelegen buurtschap zou worden vernoemd.

Turnhout, Antwerpen, 1186 Turnolt, 1187 Turneholt, Germans durnum; doorn, holt; hout, mogelijk betekent het doornhout. Of van Germaans turwa, terwa: dennenbos. Of naar de kastelen, turn; toren.

Tusschenloegen, tussen Zuidbroek en Muntendam, Gronings loug; dorp; tussen de dorpen. Tussenklappen met een klap; ophaalbrug.

Tussenlanen, Zuid-Holland. Genoemd naar een boerderij uit 1661 Tussenschenlanen.

Tuun, 1228 Tuna: omheining of tuin.

Tuur, Houten, 9de eeuw in Turre, 1185 de Turri, van Latijn turris: toren?

De Tuut, Gelderland. 14de eeuw Tuyt, mogelijk naar de trechtervormige vorm van de monding van de Nieuwe Wetering.

Tweelo, De Wolden, 1426, 1426 to den Twele, 1445 to den Twele, kan van Westfaas twele: gaffelvormige splitsing, of van uit ’t Weelo, Tweelo, Ruinerwold, waarin Drents wee, midden Nederlands wede: wilgenteen betekent.

Tweehuizen, Delfzijn. Twee huizen.

Tweede Tol, Dordrecht. Van de Rijksstraatweg van de stad Dordrecht naar het pontje aan het Hollandsch Diep kon men op twee plaatsen van de weg af. De eerste tol (vanuit Dordrecht gezien) werd ingericht bij de Zuidendijk, de tweede tol bij de Wieldrechtse Zeedijk.

Tweede Vlotbrug, Nissewaard. Naar de voormalige vlotbrug over het Kanaal door Voorne.

Twekkelo, Twents Twekkel, Enschede, 10de eeuw Tueglo, van twijg: twijg?

Zo ook Twikkelo, Lonneker, ca. 900 Tuegloe, 11de eeuw en 1272 Tueclo, 1280 Tuiclo.

Twello, Voorst, rond 1300 parrochia Twentlo, 1344 kerspel Twenlo: dubbele bos?

Twente, 222 Cives Tuihanti zoals op altaren in Engeland is gevonden bij de muur van Hadrianus, 797 pagus Northuianti, 851 Thuehenti, 1049 Tuente. Germaans twai: twee, hanta: schaar, volksgebied dat uit 2 scharen of delen bestaat, zie Drente.

Twijtel, Makkinga, uit Twitelo is het Witelo waarin Fries wier: vochtig, nat voor komt.

Twijzel, Fries Twizel, 13de eeuw Twislum, van Optwizel; wissel of tweesprong, vergelijk oud Engels twisel: samenvloeiing van twee wateren of wegen..

Twisk, bij Medemblik, 1245 Twisca, 1311 Tvisken, 1345 Twisch, van twiske: tussen, een scheidingswater, of een plaats die tussen anderen is gelegen.

‘t Wuiver, Wijdenes, ontstaan uit ’t Wuiver, dat naast weiver staat en hier veld- en waternamen betekent, het betekent het kronkelende watertje.

Tynaarlo, Tinaarlo, bij Vries, 1577 In Aerle, 1599 thoe Tinaerlo: Taarlo en Tynaarlo, plaatsen in de gemeente Vries zijn in oude bronnen nauwelijks uit elkaar te houden, ontstaan uit te Aerlo: bosje op hoge zandgrond van Arno of arend, zie Taarlo. Het heeft een hunebed van 11 stenen, 3 in de lengte, 1 aan elke brede kant en 3 als bedekking.

 

U

Ubachsberg, Limburg. 1234 Ubac, 1883 Ubagsberg; berg bij Ubach; wel van ouw of ooi; nat weiland.

Ubbena, Drenthe. Tot 1850 bestond het slechts uit de herberg Nieuw Ubbena.

Ubbergen, bij Nijmegen, 1277 Ubburgen, 1285 Ubbrugen: op de bergen. 

Ugchelen, Uchelen, Apeldoorn, 1243 Uchtelerberg, 1330 Uchtelen, wel van een woord voor ochtend zoals Gotisch uh two: ochtendschemering.

Uden, Noord Brabant, 1190 Uothen, 1222 Vothe, Uden: Germaans autha: woest terrein, of van een persoon Odo.

Udenhout, 13de en 14de eeuw Eudenhout en Ödehout in de betekenis van niet in cultuur gebracht, hoog opgaand bos.

Uddel, bij Apeldoorn, 793-794 villa vel marca Uttiloch,1341(V) Uddel, in de hei ligt het Uddelermeer, 1341 Uddel: grondbezit van een bosje op hoge zandgrond, of buitenwaarts gelegen.

Uffelte, Drenthe, 1040 Uphelte, 12156 de Uffelte, 1298-1304 ipsius ville Uffelte. Helte: plaats waar hout groeit, dan betekent het: hoger gelegen bosterrein.

Uikhoven, Maasmechelen, 1298 Udenchoven: hoeve van Udo.

Uilenberg, Herenthout: berg waarop uilen huizen.

Uitbergen, Oost Vlaanderen, 966 Berginna, 1183 Berginne, de huidige naam betekent: plaats aan de rand van heuvels.

Uiterburen, Zuidbroek: uitwaarts gelegen woonplaats, Germaans burja; woning, kot. Het is ontstaan is ontstaan toen een groot deel van de bewoning opschoof naar het huidige Zuidbroek, dat ook als Bovenburen bekend stond.

Uiteinde, Delfzijl. 1445 jn wtende (w; uu) het verste van het kerspel of kerk.

Uitermeer, Weesp, 9de eeuw in Uteromeri, 10de eeuw in Uteromeri. Germaans utera: buitenwaarts gelegen, mari: meer, plas. Het stroomafwaarts gelegen meer.

Uitgeest, Kennemerland, 1162 Utgest, later Hutghest, 1162 Utgest. Germaans uta: uit, gaistu: hogere zandstrook in of langs polders of moeras. Ligt op een afgezonderde geest of hoogte. Ook ’t Eynde van de Geest, Duinlaagt.

Daarbij ligt Dorregeest, mogelijk van dorre geestgrond of van Horngeest: hoek van zandgrond.

Uithuizen, Gronings Oethoezen, begin 11de eeuw Uthuson. Germaans uta: buitenwaarts gelegen, husum: huis, die naast de wierde Brunwerd zijn gebouwd, Brunwerd kreeg de naam van het oude dorp, Oldorp. Uithuizermeeden; maden; weiland.

Uitvang: landstuk dat uit de algemene mark is genomen.

Uitwijk, Almkerk, 1108 Utwic, 13de en 14de eeuw Utewyc en Uutwiic, Germaans uta: buitenwaarts gelegen, wika: dochternederzetting.

Ukkel, Frans Uccle, Brussel, 1095 Hucle, 1117 Uclos, 1125 Hucclo, 1173 Uccle. Germaans hugna: wild zwijn, of persoonsnaam?, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Ulbeek, Belgisch Limburg, 1247 Ulebeke, 1421 Oelbeke, oel: moerassige plek, beek.

Ulestraten, Meerssen, oele, ule: vochtige plek in leemgrond, straatm waterstraat. Of van Latijn Olla; pot, mogelijk naar de pottenbakkerij daar.

Ulft, Gendringen, 1122 Ulfte, 1132 allodium in Ulvete, is het eigenlijk Ulf-hithi: schuilplaats van wolven?

Ulicoten, Baarle-Nassau, uli of ul van olle, vochtige plaats, coten, kot: kleine boerderijtjes bij een moerassig gebied.

Ulvenhout, Breda, 1274 Ulvenholti, 1277 Uluenhout, 1308 Olvenhout, hout van hulf; hulst, of van Wolf of naar het dier, dan wolvenbos.

Klein Ulsda, Ulsda, Gronings Lutje Olsde, Beerta, 1562 Ulswida, mogelijk van ouder Ultsawidu: bos van Ultsa.

Urk, Flevoland, 966 in een schenkinsakte van Otto 1 aan het Sint Pantaleonsklooster te Keulen, cuiusdam insulae medietatem in Almere, que Urch vocatur, 1132 Urk, 1245 Urch, 1472 Urck: mogelijk een zeer oude naam, of vergelijk Orkney eilanden waarin orkn: rob betekent. Beter van Urk-d, waarin urd hetzelfde is als werd: eiland, oud Hoogduits warid, Angelsaksisch warod; oever, strand. 

Urkhoven, Eindhoven,14de en 15de eeuw Oderichove: hoeve van de mensen van Oderik.

Urmond, Stein, 1153 Overmonde, van over en het Latijnse monte: berg.

Ursel, Oost Vlaanderen, 1147 Hursle, 1171 Oersle. Germaans uras: oeros, zie Oorbeek, lauha: bosje op hoge zandgrond. Of van hors en lo: paardenbos.

Usselo, Enschede, 1188 Oslo, 1450 Ossel, lijkt op de Noorse hoofdstad zodat men het ook zo heeft afgeleid. Germaans ansu: God, lauha: bosje op hoge zandgrond of lo waar de Ansen vereerd werden. Maar en zijn ook vele persoonsnamen hierin zoals Ansger, Osger, Ansivals, Oswald.

Ussen, Oss: het bij Oss behorende.

Utingeradeel, Fries Utingeradiel, 1450 greetmans, riochteren ende mene meente in Wytendengheradele… meente riocht ende delis ryoch balda schelleth ende woldath toe Wobbynghabreggha, ook Yuytendengheradela: deel of gemeente van hen die aan het uiteinde wonen.

 

V

Vaalbeek, Vlaams-Brabant is genoemd naar de Vaalbeek.

Vaalg: braakland.

Vaals, Limburg, 1041 Vals, 1222 Valis, van Romeins valles: de dalen, het dal van de Selzerbeek. 

Vaarbeke, Zevergem: de bevaarbare beek.

Vaarle, Nuenen. 15de eeuw Vaerlaer of Vairlair, laar; open plek in het bos.

Vaarnewijk, Gent, 10de eeuw Farnewic, 1102 Varneweke, van Germaans farram: stier net zoals in het Duitse Varnhagen, stier, wika: dochternederzetting.

Vaartwijk, Terneuzen. Genoemd naar een huis met de naam Vaartwijk, dat echter in de buurtschap Magrette ligt.

Vaarwerk, Eibergen, 1188 pastus cignorum (zwanendrift) de molendino Vorewerch, 1685 Varwarck of Vahrwarck. Midden Nederlands voorwerc: afzonderlijk gelegen bij een groot goed behorende uithof.

Vake, Maldegem, 768 in villa qui vocatur Facum. Germaans fakum: vlechtwerk als afdamming in een beek, voor de visvangst.

Valderenveld, Sittard, van valder: hek, afleiding van vouwen.

Valgaar, Hakendover, is een naam voor een draaihek.

Valgen de, Groningen, van oud Fries falge: ploegland, braakland, vergelijk oud Engels fealh: zaadveld, braakland, eigenlijk het omgeploegde land, wendde zich.

Valkenberg, Oost Vlaanderen, 866 Falconis mons: berg van Falco.

Valkenhuizen, Arnhem, 1458 Walkenhuussen, 1560 Valckenhuysen: wel de huizen van Falco.

Valkenisse, Krabbendijke, 1219 Valkenissa. Germaans falkan: valk, nasja: landtong die uitspringt in zee of benedenrivier. Verdronken in 1681.

Vakenisse, Walcheren, idem.

Valkeveen, Naarden. Naar een boerderij met die naam.

Valkenswaard, Noord Brabant, 1200 De Wederde, Wederze, 1310 de Waerde; waard: land aan water, waard van weerd en dat van wedert; van wedeme en aarde. 

Valkkoog, Schagen, kan van valkenpolder of van Val-koog: naam van buitendijks land.

Val-Meer, Riemst, 1066 Fals, lijkt op Hoogduits fels, mogelijk zo genoemd naar de steenachtige grond.

Valom, Eemsmond. Van val om naar de drie huizen in aanbouw die met de stormvloed van 1877 omvielen. Zie volgende.

Valom, Dantumadeel. 1664 Vall-om, 1700 De Vallom.Valom is en overtoom oftewel een valom aangelegd: een constructie om een schip over land van de ene vaarweg in de andere te trekken. Zo ook Valom te Alkmaar.

Valsteeg, Drenthe. Val; laagte, steeg; weg, ligt in de beekdal van de Ruimsloot.

Valthe, Valte, bij Odoorn, 1217 in Valten, 1298 -1304 in villa Valte: omheinde ruimte of veestal.

Varendonk, Antwerpen, misschien naar een kleine doorwaadbare plaats in een hoogte met varens?

Varik, Neerijnen, 997 predium Veldericke,Veldricke, 997 Veldericke, 1020 Valdrica, 1217 en 1222 Valdrike, mogelijk van veld en reek, akkerstrook?

Varlare, Gent, 1223 Varrenlar. Germaans farwan, bij farwa: vaar: onvruchtbaar, hlaeri: bosachtig moerassig terrein. Of van farzan: jonge stier.

Varsen, Ommen, 1382 Versen, 1477 Verssen.

Varsenare, West Vlaanderen, 900 Fresnere, 1003 Fresnere, pagus Flandrensis, 1110 Versennare, 1046 Varssenaere. Germaans firsni (oud Engels fiersn) hiel? Haru: zandige heuvelrug. Zie Versen, Viersen.

Vatrop, Vartrop, Wieringen, is dit het in 922 genoemde Fortrapa, Fotrapa?, van ver en trop: dorp.

Vechmaal, Belgisch Limburg, 1044 Femala, 1092 Fesmala, 100 Fesmama, 1210 Fimmala. Mogelijk van feuhtjo: den; verlaging, malho: bodeminzinking.

Vecht, Utrecht, 9de eeuw Feeht, 10de eeuw Fehtu, 1225 vechte, mogelijk van werkwoord vechten als men aan een snelstromende rivier denkt, het is mogelijk dat de Vecht veel water van de Rijn aftapte en dit de aanleiding was voor de verzanding van de oude Rijnmond bij Katwijk.

Vechten, Bunnik, half 2de eeuw Fectione, ca. 365 Fletione, 723 Fethna. Germaans Fehjon: de blijde, van de riviernaam de Vecht.

Vedikhoven, Haspengouw, 1213 Vendecurt. Germaans Fandjinga hofum: boederij van de mensen van Fandjo.

Veecaten, Zalk, 1440 Vecoter-marke, 1460 Vecaten; veeschuren.

Veekhoek, Sint Maartensdijk, van veek: aangespoelde ruigte en vuil.

Veele, Vlagtwedde, van Noordduits felgen: licht beploegen van de akker, of van vaal; bleek, of van felewa, wilg.

Veen, Noord Brabant, Aalburg, 1026 de Ueno, rond 1205 in Vene. Germaans fanja: moerassige waterplas, veen.

Het Veen, Menterwolde, Veendijk, Slochteren en Bellingwedde.

Veenendaal, Utrecht. 1566 Veenendael. Germaans fanja; veen, moeras, daal; inzinking in het terrein.

Veenhuizen, Dalen, 1276 pecora sua domus Venehusen 1276 Venehus: huizen in het veen.

Veenhuizen, bij Norg, 1331 ’t gerechte te Vene, 1337 Kuynre et Venehusen, 1381 Fenehusen, idem. 

Veenhuizen, Stadskanaal.

Veenhuizen, Heerhugowaard1289 Venhuzen, 1396 Veenhuzen. Het Veenhuizermeer of Holllekier is in 1631 bedijkt.

Veeningen, Zuidwolde, 1570 tho Veninge, betekent wel veenbewoners.

Veenwouden, bij Dokkum, Fries Feanwalden, 1439 Sunte Ioanniswald, 16de eeuw Veenwolden, rond 1500 werd Sint Johanniswoud verenigd met Eslawald (waar nu Skierstins staat)  of met Ysselwauld, (lag westelijker) en zo ontstond het Veenwouden. Veen en woud

Veere, Walcheren, 1343 Vere: overzetplaats, ook Ter Vere en Kampveer of Campvere genoemd omdat hier eens een veer was naar Campen, Kampen, een dorp die in 1532 is overstroomd en vergaan. Het tegenover Vere gelegen land heet nog Kamperland. 

Veerle, Antwerpen, 1219 Verle. Germaans ferho: steeneik, lauha: bosje op hoge zandgrond, of beter het verre bos.

Veers, Peel en Maas, kan van midden Nederlands veers: van verre.

Veghel, Noord Brabant, rond 1205 in Vehchele, hertog Jan van Brabant staat in 1310 heidegrond aan de bewoners af en noemt de plaats Vechele.1332 Vehchel.

Veken, Abbekerk, van vak: vlechtwerk, vaak voor visweren in water.

Veken, Opmeer, : vlechtwerk van rijshout voor visvangst.

Veldegem, West Vlaanderen, is een kunstmatige naam toen in 1864 de nieuwe parochie gesticht werd bij Zedelgem.

’t Veld, Hollands Kroon, Veld, Venlo. Velden, Venlo. Veldschuur; Stein, schuur in het veld, graanschuur.

Veldeke, Kermt, Hasselt, 1195 Veldeca: Germaans feldikina: kleine gebied van woest land.

Veldeke, Zele, begin 12de eeuw Veldechen, idem.

Veldonk, Tremelo, 1146 Veldunc: veld en donk: hoge zandrug.

Veldhoven, Gelderland. 15 november 1295 (Velthouen).Van hove, een vroegere vorm van het woord hoeve, waarbij eerst moet worden gedacht aan te exploiteren grond, en in tweede instantie aan een gebouw. Een groep hoven is een gehoofte; later wijzigde dit woord zich in gehucht. Hieruit ontstond de naam Veldhoven, aanvankelijk dus een benaming voor een onbeduidend gehucht.

Veldwezelt, Lanaken, 1157 Wiosello, 1393 Veldweset, van wese, wiese: weide, later is er veld bijgevoegd.

Velm, Belgisch Limburg, 784 Falmio,790 Falmia, 982 Velme, mogelijk van midden Nederlands velm: vlies: grond met dunne bovenlaag?

Velp, bij Arnhem, 891 villa Pheleppe, 893 Velide, 1003 Villepe, 1028 de Vellepe, Vallepe, 1222 Willlipe: vaal of breed water. 

Velpen, Halen, Limburg, 714 Felepa, 11de eeuw Vellepon, idem.

Velp, Grave, Noord Brabant, Keltisch falwa; geel, naar de kleur van het water de Raam, of van felwa; wilg.

Neervelp, bij Kerkom; lager, naar beneden.

Veluwe of Vaeluwe, vaal, of van de hoeveelheid landerijen, dan komt de naam van veel. 793 in Felaoua, Felao(uu) Felaowa, 801 in pago Felum, 838 in pago Felua, 839 in pago Felaowa, rond 1307 komt up der Weluw, 1328 Veluwen. De naam komt veel voor, dus een algemene verklaring. Of van het Germaanse falwa in de zin van onvruchtbaar land, vergelijk Engels fallow lands en dat in tegenstelling tot de vruchtbare Betuwe. Volgens anderen van Venuwe omdat ze hier en daar veenlanden heeft. 

Venebrugge, Hardenberg. Het  was lange tijd een belangrijke schakel in de handelsroute tussen Zwolle en het Duitse achterland, omdat hier de oversteek over het veen gemaakt kon worden. Zo ook Hoogenweg.

Venekoten, Ooststellingwerf, zijn kleine woningen in het veen, kot.

Venhuizen, bij Hoorn, 1288 Veenhusen: huizen in het veen.

Venkoelen, Venlo; veenkuilen.

Venlo, Limburg, 1100 Vennelon (Uennelon), 1170 Venla, 1262 Venle, 1272 Venlo: bosje in moerassig gebied.

Vennik, Schagen. Veen van de persoon Nik.

Vennip de, Zuid Holland, 9de eeuw in flumine Fennepa: waternaam met veen verbonden.

Vergt de, Bommelerwaard, betekent boomgaard, vergelijk Vergert, Elst, 1409 de corte Vijrgarde, VergardeErichem, Buren, 805 Ermkina, Ermenkina, 1046 Erchem, midden Nederlands vergier: boomgaard.

Verkenisse, Diksmuide, 1170 Werkenesse, 1180 Verkenesse, Germaans faryinassu; varkens landtong.

Verlaat, Heerhugowaard, is de naam voor een schutssluis.

Vertrijk, Vlaams Brabant, 1151 Verteke, 1160 Vertrieke, 1211 Verteike, Verteke, kan een Gallische Romaanse naam zijn, van Viridiaricum: plaats bij een boomgaard?

Veulen, Venray, 1174 Folon, 1186 Folonia, van Germaans folumnio: volheid, overvloed. Of gewoon veulen?

Veur, Zuid Holland, 9de eeuw Fore, van een waternaam Furo, oude naam voor de Vliet waar ook Voorburg en Voorschoten liggen, betekent dan: vaart.

Veurne, Frans Furnes, West Vlaanderen, 877 Furnis, 1080 Furnes, idem.

Vianen, links van de Lek, Utrecht, 1270 Vyanen: naar de Franse stad Vienne, dat van via: weg. 

Vianen, Noord-Brabant. Aanvankelijk werd het in de volksmond Fianen genoemd, naar de -toen Zuid-Hollandse- plaats Vianen, die een slechte naam van vrijplaats voor bankroete lieden had verworven.

Vichte, West Vlaanderen, 1140 Vehta, 1153 Vechta, ligt aan de gelijknamige waterloop, eerder Fifte, tot Vijve.

Vierhouten, Nunspeet, naar het oude aantal woningen, of naar naam Vierholten in 1418, de streek die op de kaart bij Pontanus als ‘Verwaaide Zandbergen; staat aangeduid en zal in zijn naam de herinnering bewaren van de Quator Foresta of Foresti Partes der Veluwe uit 996, de vier bossen die om het dorp liggen. Zie Vijfhuizen. Vierhuis, Friese Meren, Fries Fjouwerhûs. Vierhuizen, Fries Fjouwerhuzen, Allingawier. Vijfhuizen, Achtkarspelen en Dongeradeel, Ferwerderadeel, Opsterland, Haarlemmermeer, Goirle, Oosterhout, Tilburg.

Vierlingsbeek, Boxmeer, wel naar het samenvloeien van vier watertjes.

Vierpolders, Zuid-Holland. Vierpolders omvat de vier polders Oud Hellevoet, Oude Goote, Veckhoek en ‘t Nieuwland. Deze polders werden tussen ca. 1200 en ca. 1415 bedijkt.

Vierverlaat, Groningen. Naar de vier; is twee paar sluisdeuren van het verlaat; schutsluis.

Viggezele, Kanegem, 962 Bughensele, 1122 Viggensele. Germaans figjon: big, sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Vijfhuizen, Fries Fiifhuzen, Ferwerderadeel. 1519 Vijfhus, het aantal huizen. Vierhuizen, De Marne.

Vijlen, Vaals, Limburgs Vielen, 1179 Vile. Romeins villa, bij villa: boerderij.

Villers, la Ville (stad), Waals-Brabant, Uit Romaans villare; hoeve.

Vilt, Valkenburg aan de Geul, zou veld kunnen betekenen.

Vink, Heerlen, Wijnandsrade, wel van veen.

Vinkega, Weststellingwerf, Fries Finkega, is met ga of gouw en fin: turf, ven, of van een persoon Finke naast Finne. Finkum is dan de haim of woning van Finke.

Vinkenpeel, Gemert-Bakel, moeras waaruit vinke: lichte turf werd gewonnen.

Vinkeveen, bij Loenen, Utrecht, 1396 Vinkenveen: lichte veen of turf.

De gemeente heeft een sprekend wapen die een vink boven drie turven afbeeldt.

Vinkt, Deinze, 1123 Vincthe, 1150 Vinketh Germaans fangjpu: lichte slechte turf. Zie Vinkenbroek, Roosendael.

Vinkenbos, Heverlee, 1154 Vinchenbusch. Germaans finkan: vink, busku: bosje.

Virton, Belgisch Luxemburg. Keltisch Vertunum; goed verdedigde Heuvel.

Vissenaken, Vlaams Brabant, 1147 Fennache, 1186 Fenacke, 1214 Vesnake, 1217 de Fenaco, Gallisch Romaans Vicinacum: nederzetting in de nabijheid of van Germaans Fassiciacas, van Fasso.

Visserweert, Susteren. Insula Piscatorum; visserseiland.

Vissoul, Luik. Het zou een verbastering zijn van het Latijnse woord “vicus” (nederzetting) en de aanwezigheid van twee tumuli op het grondgebied (vandaag rest er nog slechts één) zou erop duiden dat Vissoul al sinds ten minste de Romeinse periode bewoond is.

Visvliet, Groningen. Komt van de visrijke vliet (rivier) de Lauwers, waaraan Visvliet ligt.

Vla, van vlade: platte vlakte.

Vlaak, Makkum, naam voor slikplaten, van vlak.

Vlaanderen, Frans Flandre. 358 Flaumandrum toen de Franken de omgeving van Brugge de pagus Flandrensis, Vlaanderengouw, in hun bezit kregen, begin 8ste eeuw Flandrensis, Flanderenses, oud Fries flamdra, vergelijk oud Engels Flaeming, oud Noors Flaemingi. Mogelijk van Germaans flauminga, van flauma: stroom, dus overstroomd land.

Vlaardingen, Zuid Holland, 1021 Flaridingun, 1063 Flardingis, Flaridingun, 1063 Flardinge terwijl er in de 10de eeuw een water Flardinghe vermeld wordt, dan van flar zoals de Vlie. Of van Germaans Flaediringja: toebehorend aan Flaedirid. (flaedi: schoonheid, zuiverheid) 

Vladslo,West Vlaanderen, 988 Frodesloo, 992 Frordeslo, 1119 Flardeslo, 1127 Frorerdeslo. Germaans Frawaraedas lauha: bosje op hoge zandgrond, van Frawaraed. (frawan: heer, raeda: raad)

Vlagtwedde, Groningen, van flacht: samen gestrengeld (zie vlecht) Germaans widu: woud, struikgewas. Beter van wedde; wed; doorwaadbare plaats, drinkplaats, uit Germaans waipo.

Vlake, Zeeland, kan van vlaak: zandbank of van vlaak: horde, vlechtwerk.

Vlamertinge, West Vlaanderen, 1066 Flambertenges. Germaans Flanaberthingha: toebehorend aan Flanaberht.

Vlaren de, Fries Flearen, Franekeradeel, 1640 Flaeren; wel van fladder, vledder: weke grond, moeras. Er staan twee boerderijen, Greate Flearen en Lyts Flearen.

Vlasselaar, Holsbeek, van vlas, vles: plas in heide of bos.

Vledder, bij Steenwijk, Drenthe, 1313 Vledder, 1524 int karspel van Vledderen: moerassig land, overgang van moerasveen naar hoogveen of van met vledder: vlierstruiken begroeid.  Vledderhuizen en Vledderveen, Stadskanaal; moeras.

Vlak daarbij ligt Frederiksoord met de vrije kolonie der Maatschappij van Weldadigheid dat in 1818 gesticht is door graaf Van den Bosch met sterke medewerking van Willem II wiens zoon, prins Frederik, zich aan het hoofd der onderneming stelde. Het was eerst een landgoed dat Westerbeeksloot heette. Zo ook Willemsoord en Wilheminia’ s oord.

Zo ook Vlieringen en Vlieren.

Vleek, van vlaak of vlak, gebruikt voor vlechtwerk uit eikenstammetjes tot versterking van een brugdek.

Vleeshuis, Antwerpen, 1221 de Vleschuse. Germaans flaiski: vlees, husa: huis.

Vleteren, West-Vlaanderen. Naam uit de oude beeknaam Vleter, Fletema.

Vleurgat, Ukkel, 1539 Vluegkat, Vleuggat, vleughe: kooi, gat; doorgang, nu heet het Bascule.

Vleut, Best (Noord-Brabant). Vleut; van vlieden of stromen. Rutger Oem van Bokhoven uit Den Bosch werd in 1447 beleend met De Vleut; zo kreeg hij de naam Oem van der Vleuten.

Vleuten, De Meern, bij Utrecht, 1164 apud Flutene, 1174 in Fletene, 1220 Vlotena, 1242 Floten: vlieden of stromen.

Vlie, huidige IJsselmeer. Plinius Flevum, later Ostium Flevi en Flevo, in de Middeleeuwen is het de stroom Fleo, Fli, Flie, Germaans flewa: vloeiend water. Zie Flevum. Vlieland is genoemd naar het Vlie.

Vlieland. Het had vroeger twee dorpen, Oost en West Vlieland, de laatste is verdwenen. Het lag ooit aan Texel, door het ontstaan van het Eierlandse gat werd Eierland van Vlieland gescheiden.

Vlieland, Pijnacker. Van Vliet en land.

Vliedorp, Ulrum, 1418 to Fleghum, 1475 Flegum alias Fledorp, oud Fries fliachhem, met de betekenis wel: vluchtheuvel.

Vliet, 9de eeuw Flieta: van vlieten.

Vlijmen, Heusden, 1006 in Fuchte, 1028 in Fughte, 1232 Vucht, eerder ook Vlimen, er is een midden Nederlands vlimme naast vimme: vin, stekend, dat naar een scherpe hoek van het landstuk?

Vlijtingen, Belgisch-Limburg. Vlijtingen is een samenstelling van vlyt (vlug) en inge n(veld) wat zou verwijzen naar het sneller oogstklaar zijn op deze plek van de gewassen. De naam kan ook afgeleid zijn van vliet wat afgeleid is van het Latijnse vletum en dat beek of rivier betekent. Een derde verklaring zegt dat je Fletinghen kan opsplitsen in fleting en heimFlet/Fleido is een Frankische naam, ing betekent clan en heim huis. 

Vlissingen, Zeeland, eerder Vlissinghe, 1251 Vlissinghe: bij de afstammelingen van Flisso, of van Deens vles; getijde.

Vlist, bij Haastrecht, Zuid Holland, 1289 Vlist: naar het water de Vlist. Een deel van deze gemeente heet Bonrepas en was vroeger een afzonderlijke heerlijkheid. 

Vlodrop, Limburgs Vlorp, Roerdalen, 943 Flothorp. Germaans floh: rotslaag? porpa: dorp.

Vloesberg, Frans Flobecq, Henegouwen, 1096 Floresberh. Germaans Floras berga: berg van Flor, becq is hier de romanisering van –berg, zie Floringhem, (Floringahem) Pas de Calais, Nederlands Florigem.

Vlotbrug, Hellevoetsluis. De votbrug over het Kanaal door Voorne.

Voerendaal, bij Heerlen, eerder in Furentele: naar het oude water de Voer, dat zou dan de naam van Hoensbeek moeten zijn in een dal of laagte tussen de heuvels. 

Vogelenzang, Vogelzang, bij Bloemendaal, 1297 Voghelsanck: plek waar vogels zingen. Het oorspronkelijke Huis de Vogelenzang, Voghle Sanc, was een jachthuis dat Floris V stichtte.

Vogelenzang, Zuidwolde, 1498 Vogelsanck. Vogelzang ‘vogelweide, braakliggend terrein’. Huisnaam in Maastricht: 1309 de domo.. dicta Vogelsanc.

Vogelpoel, Kortemark, 1185 Vogelpol. Germaans fugla: vogel, pola: poel.

Vogelwaarde, Zeeuws Vlaanderen, is naar een watervogel genoemd, eigenlijk twee kreken West- en Oostvogel die in 1221 Voghela heetten: vogelwater.

Volkel, Noord Brabant, uit Volkelo: bos van Fulko.

Volkerak, Goeree Overflakkee: rak: recht stuk vaarwater van Fulko.

Vollenhove, in de kop van Overijssel, 943 silva que nuncupatur Fulnaho, 1133 Fullenho, 1146 Vullenho. Germaans fulana: veulen, hanha: (oud Engels hoh) hiel, uitloper, ligt op uitstekende landrug.

Vollezele, Galmaarden, 1117 Volensela. Idem, met sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Volmerbeke, Hooglede, 1185 Wolmarbeke, Germaans Wolamaeris bake: beek van Wolamaer. (wola: goed, maeri: beroemd)

Voorthuizen, bij Barneveld, 1031 ecclesia in Vorthusen, 1146 capella in Vorthuson: vanwege zijn wad of ondiepe overtocht in de zin van verder in de beek die stroomopwaarts Ganzenbeek heet.

Voorschoten, bij Leiden, wordt al in de 9de eeuw vermeld als Forschate, 1208 Vorscot: Germaanse waternaam Furo, zie Veur of Voor, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein.

Voorspoel, Londerzeel, 1221 Vorspul. Germaans fruska: kikkers, pola: poel.

Voorst, Zutphem en Nyenbeek uit Jacobus Craandijk, 1875.

Voorst, Gelderland,893 ecclesia in Vuorst of Vorst, 1025 Forste, van midden Nederlands vorst: voerst, Latijn forestis: domeinbos, gereserveerd bos, banbos, geschikt voor jachtterrein.

Vorst, idem.

Vormer, Ruurlo, eigenlijk Formerhoek, van Germaans fruma: eerste, voorste, ook van de persoon Frumo.

Vortum-Mullem. Boxmeer. Vortum; nederzetting bij een doorwaadbare plek, de Sint-Jansbeek. Mullem; woning, heim, bij de molen.

Vosdonk, Etten Leur: vos en donk: leger.

Voskuil, Oldebroek, 1378 de Vossekulen, idem.

Vossel, Haaltert, kan van vossenlo als vossenhol. Idem Vosselen, Asten, Noord Brabant.

Vosselaar, Antwerpen, 1187 Vosmaar, met laar: weideplaats.

Vossemeer Oud, op Tholen, 1415 Vossemair: naar de waternaam Vosvliet, vors: zoet of vers meer, binnendijks. 

Vossenwaard, Kampen, vos en waard.

Vossenbelt, Coevorden, bult met vossen.

Vorst, Brussel, Frans Forest, 1105 Forestensis. Midden Latijn silva forestis, later forestum: vorstelijk bos.

Vreeswijk, Vreeswyk, bij Nieuwegein, 9de eeuw Fresiono(uu)wic, 1217 Vreswik. Germaans Fresiono: van de Friezen, wika: dochternederzetting, kolonie, handelsnederzetting. 

Vredenheim, Drenthe. Het werd in het begin van de twintigste eeuw gesticht als heideontginningskolonie door de Rotterdamse reder Lels. Hij liet enkele boerderijen bouwen en noemde de kolonie Vredenheim (oord van vrede).

Vredepeel, Venray. Wat slaat op de bemiddeling van koning Frederik Willem I van Pruisen om eens en voor altijd de grens vast te stellen tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en het toen onder Pruisisch gezag staande Overkwartier van Gelre. Hiertoe werd in 1716 de Vredepaal op het knikpunt van de grenzen geplaatst.

Vremde, Antwerpen, 1003 Frimethe, 1182 Urimede, kan van fri en made: vrije weide.

Vreren, Tongeren, Frans Freres, 965 Frere, 1005 Freren, 1078 Freires, 1155 Freres: mogelijk van Latijn ferrariae: smidse aan Romeinse heerbaan?

Vries, Fries, bij Tynaarlo, 1301 synodi in Vres, 1315 Wicherum de vres, 1320 Wigeri rectoris ecclesie de Vrees, 1525 Vries, wel een Friese nederzetting of gingen de Friezen van hier ooit de Wadden op om terpen te maken? In Vries zou al in 775 een kapel hebben gestaan.

Vriescheloo, Bellingwedde, 1316 Loo, een kolonie van Friezen is in dit bos, of van vers; fris nieuw bos ter onderscheiding van Lutjeloo.

Vriezekoop, Zuid Holland, 1308 Vrienzencoep: gekocht land door Friezen of van Freso.

Vriezenveen, Almelo, Overijssel, eerder Almeloveen, 1413 Vrezevene, 1475 Almelerveen, 1512 Vrezenvene, wijst op kolonisatie door Friezen. Zowel de taal als de naam van de plaats maakt het waarschijnlijk dat men hier te doen heeft met een Friese volksplanting. 

Vrijgeweed, Ruddervoorde, van wede: weide.

Vrijhern, Hoeselt. Mogelijk van Germaanse freija; vrij, hara; steen, stenige grond.

Vrijthof, Maastricht, van midden Nederlands vrijthof: ingesloten ruimte, omheind, kerkhof.

Vrlikhoven, Liempde. Vrilke; vrij, vrije edelman of hof van Frilo, afleiding an Fridobald.

Vroenenberg, Brussel, 1159 Froienberche. Germaans fraujan: heer, (Gotisch frauja, oud Noors froio, oud IJslands Freyer, een God) berga: berg.

Vroenhout, Roosendael: domeinbos, van een aanzienlijk heer.

Vroenhoven, Belgisch Limburg: heerlijke hoeve.

Vronemeed, Oudenburg, 1224. Germaans fruana: heerlijk, maedwo: vruchtbaar alluviaal land vooral in zeekleigebied.

Vroente, Kalmthout, van vroon: eigendom van een heer.

Vromade, Bodegraven van Vrouwmade: weide in het bezit van een edelvrouw.

Vronerode, Brussel, 1173 Fronrode: gerooid gebied in heerlijk bezit.

Vroomshoop, Overijssel, hoop: hoogte, heuvel, van Fruma of naar de monniken als ze verdwaald waren de heuvel herkende, de vrome hoop?

Vroonmeed, Zaanstreek: weide waarva de lasten een de heer betaald moesten worden.

Vrouwenakker, Uitgeest, 1085 in Fronakre. Germaans frauna: heerlijk, akra: akker, zie Franeker.

Vrouwenhove, Appelterre, 1219 curia que dicitur li Fronohove. Germaans frauna: heerlijk, hofa: boerderij.

Vrouwenverdriet, Assendelft. Naar een herberg die daar rond 1630 heeft gestaan en waar de gravers van de vaart hun loon verdronken.

Vught, bij Hertogenbosch, 1050 Fughta, 1282 Vochte: drassige bodem.

Vuijlcop, Vuilkoop, Utrecht, land waarvan de koop verworven was op een gemene wijze of waarvan de grond slecht bleek.

Vuilvlage, West Vlaanderen, 1554 Vuylvlae: modderige vlakte.

Vulik, Diepenveen, 1402 de Vulinghe, 1472 de Vuijling: slechte modderige grond.

Vuurste, Asper, 1110 Vorste, Latijn forestum; domeinbos.

W

Waaienberg, Geraardsbergen, 1215 de Waienberge. Germaans waegin: glooiend, berga: berg.

Waal, rivier, rond 50 na Chr. Vacalus, Vacalis, Valis, 117, Vahalis, 4de eeuw Vahal, 5de eeuw Vachalis, 814 fluvius Wal, 830 super fluvium quod dicitur Valum, Germaanse naam, van wahal uit wanhal: rivier met veel krommingen.

Waal, Aardenburg, 1188 de Wala. Germaans waela: kolk, in polders vooral een kolk achter een dijk geslagen bij dijkdoorbraak, een wiel, zo ook waai. Waal in Langerak, De Waal, Texel.

Waal, Molenwaard. Naar een waal of wiel; dijkdoorbraak, in de 14de eeuw.

Waalhove, Aspelare, 1179 Walehova. Germaans Walha: Waal, hofa: boerderij. Zo ook Waalhoven, Velm, 1147 Walehove.

Waalre, Noord Brabant, 704 Waetriloe, 712 Waderloe Uaedritlaeum, 915 Waderlo: waterige bosweide.

Waalwijk, Noord Brabant, 1200 Walwic, 1303 Walewyc en Wallewyc, 1300 Waelwijc: wijk of nederzetting op de wal of van Walen, zie Walcheren.

’t Waar, Oldambt. Woar of waar, vergelijk bewaren, oude synoniem voor een keersluis.

Waarbeke, Oost Vlaanderen, 1079 Warbecca, 1117 Warbegka, ca. 1195 Wartbecca. Germaans wardo: wacht: uitkijkpost, bake: beek, zie Wachtebeke, Oost Vlaanderen, 1198 Wagtebeke, of van waar: vlechtwerk voor visserij.

Waarde, Zeeland, 1219 Ward. Germaans waripa: riviereiland.

Waardenburg, bij Zaltbommel, 1108 Werden: waard of weerd: riviereiland. Eerder heette het Hiern, 993 Herem, 996 cutis in Here of Hero, 1225 Hire, Hyere, Hern en Hiern ‘opten berch tot Heer dat nu, 1265, Werdenbergh heit’: zandige heuvelrug bij riviereiland met een burcht.

Waarder, Zuid Holland, van waard: riviereiland.

Waarland, Schagen, vergelijk midden Nederlands waer: aandeel in marke, in Friesland betekent het boerenplaats.

Waarloos, Antwerpen, 1188 Warlos, kan van waterloop met waterkering, ook van wardo: wacht, uitkijkhelling, lauho: bosweide of loos weide, glooiing.

Waesberg, Sint Maria Lierde, 1212 Waesberge. Germaans wasu: drassige grond, berga: berg.

Waasmont, Frans Wamont, Vlaams Brabant, 946 (UU) Wasmont, 12de eeuw Uase monte. Romeins Germaans wasu: drassige grond, Romeins montem: berg.

Waasten, Frans Warneton, Henegouwen, 1038 Wernasthun, 1007 Warnasthun: tun of omheinde ruimte van Warino.

Waaxens, Fries Waaksens, Dongeradeel, 8ste eeuw Wacheringe, 945 Wasginge: nederzetting van Wachhari. Zo ook Waaxens, Littenseradeel en Waaxem, eerder Waxinge.

Waay, Doornenburg, van waai: doorbraakplas.

Wabbeke, Zelzate, wel van Wapbeke: beek in modderig gebied.

Wachtebeke, Oost Vlaanderen, 1198 Wagtebeke: beek waar de wacht gehouden werd.

’t Wad, Schagen. 18de eeuw twadt; wadachtig gebied.

Waddinxveen, Zuid Holland, veen van Waddo.

Wadenoijen, Waddenoy, bij Tiel, afgekort Wanoy, ca. 107 Tacitus Vadam, 850 in villa (VU) Wada of in Wadaka en Wadehem, 893 Wadenoy, in oude brieven rond 1080 Watica genoemd, wade of waye: slijk of modder vanwege het slib van de rivieren die overstromen. Wede is weide, Wadenoy kan dus van slib, ook van ooij: vruchtbaar land aan een waterloop. Maar ook van weiden, zo ook Ravenswade, Nieuwegein en Herwaarden. Wadenoyen, ooi als oog: eiland, zo ook Beda.

Wadway, bij Opmeer, 11de eeuw Waddeweye, Wadweide: 1312 Watwey: wad: doorwaadbare plaats, en way, Fries wei: weg.1718 Watway, eerder Watwoude.

Waes, Waas: nevelsluier, Moerbeke-Waas.

Wagenberg, Drimmelen. Op een van deze “bergen” stond de in 14de eeuw een grote boerderij, genaamd ‘Waghenbergh’.

Wagenborgen, Delfzijl, 1479 to waegheberghe, er zijn hoogten en laagten in het dorp, van de persoon Wago.

Wageningen, Gelderland, 838 willa Wagenwega, 1125 in apud Wachoningon of Wacheningen, 12de eeuw Wagenunge. Germaans Waganungum:: bij de mensen van Wagano of van wagenmenner of voerman. 

Wahlwiller, Wittem, van Walo, Latijn villare: land behorend bij een villa, of land toebehorend aan een Waal.

Wakken, West Vlaanderen, 791 villa Wackinio, 1154 Wacchine, 1187 Wackina: van de persoon Wakko, of van wackhem; vochtige woonplaats.

Wakkerzeel, Vlaams Brabant, 1157 Wackersele, sali: woning van 1 zaal van Wachari of Wakker.

Walem, Limburg, 1181 Walchem, kan woning van Walho zijn of:

Walem, Wortegem, 965 Walehem, 1220 Walhem.. Germaans Walha haim: woning van de Walen.

Walcheren, 837 Walicrum, 972-1161 Walacra, Walachra, Walecra, Walichra. Het oud-Hoogduits Wahl was de oorspronkelijke naam voor de Kelten. De Angelsaksen bestempelden de voor hen uit vliegende Kelten als Wells. Dit woord werd later na verdrijving van de Kelten voor verromeinste Kelten, Romeinse volkeren en Italianen gebruikt. De naam wal, waal, welsch, walsch of waalsch staat zo voor buitenlander. Dat zie je in de naam Walcheren met Waalwijk, Wallonië en Wales, ook in Cornwall en walnoot.

Walhorn, Luik, 888 Harna, wel van walha: Keltisch waals, haru: hoogterug.

Walderveen, Ede, veen van Waldhari.

Walle ten, Gent, 1169 de Ualle. Germaans walla, kunstmatige heuvel, doorgaans met een boerderij of een burcht erop. Walle, Kortrijk, 1205 de Walle, idem.

Walhain, Waals-Brabant. Uit Germaans walha; buitenlander, haim; woning.

Wallebeke, Gottem, 1172 Walenbeka. Germaans Walhan baki: boerderij van Walho.

Walsbergen, Wommersom, 1218 Walsberga. Germaans Walhas berga: berg van Walho.

Walsbets, Luik, 1221 Walseberghe, in 1139 echter Beche, 1213 Beze, van Germaanse baki; beek is later in berg veranderd, en Waals.

Walshoutem, Frans Houtaein l’Eveque, Vlaams Brabant: het Waalse Houtem.

Walsoorden, Hontenisse, 1210 Volcoutshord, Volcoiort: landspits van Fulkawald.

Waltwilder, Maastricht, 1096 alleen Wilre, van Latijn villare: tot een villa behorende grond, en woud.

Wambeek, Vlaams Brabant, 877 Wambacem, 1112 Wanbecca. Germaans wana: ontoereikend, baki: beek. Wambeke, Wannegem-Lede, 1026 Wanbeca, idem en Duitse Wambacht. Ook Wannebeek, 847 Wambace.

Wamel, Gelderland, 893 Vamele, 1026 Wamelo, 1129 ecclesia in Wamele: mogelijk van wamen: opborrelen, modder opwellen of van doorwaadbare plaats?

Wange, Luik, 1131 UUanga, 1280 iacobus de wange, kan van Duits wang: grazige helling, duidt op een golvend terrein en is hetzelfde als de wang van het hoofd.

Wanneperveen, Meppel, 1210 Wanepe, 1385 Weneperveene. Oud Germaanse waternaam wanapo, bij wana: ontoereikend.

Wanzele, Oost Vlaanderen, wel van wan en zele: arme woning met 1 zaal.

Wapse, Diever, 1527 to Wapze. Vanuit Wapse ontstond een ontginning, Wapserveen, 1519 schulte to Wapserveen.

Warfstermolen, Kollumerland, Fries Warfstermûne. Warfstermolen is ontstaan aan de omstreeks 1315 aangelegde oude zeedijk, waarschijnlijk nadat in 1529 de nieuwe dijk om het Nieuwkruisland was aangelegd. Het element ‘warf’ in de naam duidt op een huis op de dijk waar de dijkvergaderingen werden gehouden en de ‘molen’ in de naam komt al in 1574 voor in de bronnen als ‘wyntmolen staende op de dyk by de Warff’.

Warga, Fries Wergea, bij Leeuwarden, 945 Wartengahe, 1441 Werraga, 1465 Warragha, Fries ga: dorp: dorpsgebied van Warto. Ze heten brugbedelaars, omdat er een bedrag werd geëist van hen die over de brug komen.

Zo ook Warrega, 1441 Werraga, 1465 Warraghae.

Warmenhuizen, 1289 Wermerhuis, 1290 Warmenhusen, huizen van Werimer of Wermer.

Warmond, bij Leiden, 960 (Uu)Warmelde, 1063 Warmunde, de naam van een water, mogelijk de huidige Leede en de Hofleede, of nederzetting van Warmolt.

Warniahuizen, Friesland, kan van war of van de persoon Waro, zie Waregem.

Warns, Friesland, 1132 Wardelse, Werdesle, 1245 Wardelse, 1245 Warlesle. Germaans Wardas lauha: bosje op hoge zandgrond, van Ward. Ferd omzetting van fred, freed, frede; vrede; in de zin van rechtsgebied.

Warrnsborn, Veluwe: bron van Warno.

Warnsveld, bij Zutphen, 1121 ecclesia de Warnesvelt, 1188 Warensvelde, 1200 Warrnesvelde. Germaans Warinas feldu: woeste vlakte, veld van Warin. 

Warquignies, Henegouwen, Uit Romaanse Wariniacas, Variniacum; behorend bij Waro/ Warin, Varinius.

Warstiens, Leeuwarden, bij Warga, van war: laag gelegen weiland, stiens: stenen huis, burcht.

Wartena, Leeuwarden, 1412 Wartena: van de mensen van Warte.

Wasmeer, Hilversum, van was: waterplas, verwant met wase: modder.

Waskemeer, Ooststellingwerf. Genoemd naar een vennetje dat er vlakbij ligt waar schapen werden gewassen; was meer.

Waspik, Noord Brabant, rond 1300 Waspyc, 1328 Waspiic, in de 16de eeuw echter Waesbeek. De oude vorm is van spijk: brug van boomstammen met graszoden bedekt, of van pik; vooruitstekend stuk land, was: waterplas, modderpoel.

Wassenaar, Zuid Holland, 1205 Wasnare, 1316 Wassenaer. Germaans hwassan: scherp, haru: zandige heuvelrug, de scherpe heuvelrug.

Wateren, Drenthe, 1493 Waethoerne: natte hoek.

Watergang, Amsterdam. Ontginningsnederzetting langs een hoofdontwateringssloot.

Watergraafsmeer, bij Amsterdam, ook Diemermeer, 1340 Watergravemere: gegraven gracht. Er waren vroeger verschillende buitenplaatsen als Frankendaal en Roosenburgh.

Waterloo, Waals Brabant, 12de eeuw Waterloes, van water/ of naar de in de buurt gelegen Wauthier-Braine, bos van een persoon Waidhari.

Watermaal-Bosvoorde, Frans Watermael-Boitsfort, Brussel, 1162 Watermale. Germaans watar: water, malho: zak, verlaging.

Waterop, Gulpen-Wittem, wel van water en apa: watergebied.

Waterschap, Ninove, 1167 Waterscap. Germaans watarskapi: midden Nederlands waterschap: plas waar het vee baadt.

Waterscheid: waterscheiding tussen Deme en Maas.

Waterval, Meerssen. Een door water uitgehold dal.

Watervliet, Oost Vlaanderen, 995 Waterflit. Germaans watar: water, fleuta: natuurlijke waterloop in zeekleigebied, vliet. In 1287 verdwenen.

Watou, West Vlaanderen, 1123 Wathewa, 1159 Watawa: natte landstreek.

Waver(woud). Dit was het bos tussen Nete en Dijle. De naam het bos/woud was in het Keltisch Wabra en in het Germaans Wabro. Dit evolueerde naar Waver (in 1008 Wauerwald - 1216 Wavera) en leeft voort in St.-Katelijne-Waver, O.L.V. Waver en St.-Nicolaas-Waver (dit heet momenteel Putte (bij Mechelen)

Waverveen, Utrecht: naar de rivier Waver en veen.

Waubach, Limburg. Wel van Waldbach; bach; beek in een woud.

Weberich, Spaubeek, 1851 Weberg, kan van Gallisch Romaans Vabriacum: toebehorend aan Vabrius.

Wedde, Waarmond, van wedde: drenkplaats.

Wedde, bij Winschoten, 1316 Weddde, van wad: ondiep water, of van widu: hout of bos zoals in Vlagtwedde of Onstwedde. 

Weddehoen, Delden, 1323 Wedehon, 1396 Wedehoen: beboste hoogte.

Wedeme, Lochem, van wedeme, weeme: pastorie en daarbij behorende weide. Zo ook Weem.

Wee, naam voor weilanden: weide. Zo ook De Weed, Drechterland. 1417 Die Weed, 1745 Weder Hoeck.

Weebosch, Bergeijk. 1299 Wedebosch.

Weel, met wiel, waal en wael: kolk door een dijkdoorbraak ontstaan. De Weel, Schagen.

Weelde, Antwerpen, 1196, kan naar opwellende bronnen genoemd zijn.

Weemselo, Ootmarsum, 1387 Wemeslo: bos van Wimmo.

Weer, Noord Holland, gezamenlijke landerijen tussen 2 sloten. Zo ook Weere, Abbekerk, De Weere, Hollands Kroon.

Weer, Utrecht en Groningen, van weer: visdam in een water.

Weerde, Vlaams Brabant, 1158 Uertheh. Germaans waripa: riviereiland, gelijk als waard. Ligt tussen 2 armen van de Zenne.

De Weerd, Roermond, Weerd, Maasgouw.

Weerselo, Twente, 1150 Werslo, 1178 Wersloe, 1280 Wersloe: bos van Wero.

Weerst, Frans Warsage, bij Luik. Het dorp wordt in middeleeuwse bronnen aangeduid als Werste, dat waarschijnlijk verwant is met het Nederlandse woord weren (of weerbaarheid).Naam uit Germaans warsipja. Hetzelfde woord zie je in Wersbeek, uit een oude riviernaam.

Weert, bij Roermond, 1062 in villa Werta, 1155 de Werd. Germaans waripa: riviereiland, hoewel dat onmogelijk is, of eiland in waterrijk gebied, laag gelegen land, waard, land in of bij water.

Sint Joris Weert, Vlaams Brabant, 1140 Werde, idem, de Dijle.

Weert, bij Meerssen, eerder in villa Werta, 1155 de Werd, mogelijk van Wadradoch of Waerd: riviereiland of eiland in waterrijk gebied, de Geul.

Weert, Antwerpen, 1240 Wert; waard, oeverstreek, eiland.

Weerwille, Drenthe, Ruinerwold, 1419 up Wederwillen, de heren van Ruinerwold hebben de ontginning ter hand genomen tegen de zin van het Cisterzienser klooster van Ruinen die al eerder begonnen waren en dus de afwatering van de nieuwe ontginning belemmerden en verwaarloosden.

Weesp, bij Muiden, 1131 Wesepa, 1156 Wisepe, 1177 Wispe, 1233 Wesepe, Wezop, in oude brieven doorgaans Wespe, ook Wesepe en Wispe, een kasteel van de heren van Wezop stond er al in 1131. Betekent weidebeek. Of oud Germaanse waternaam Wisapo, bij wisu: goed, apa; water, goed bij het water.

Zo ook Wesepe, Wezep, Veluwe, 1231 Wisepe, 1410 Wesop, en Wesepe, Overijssel, 1230 Wesope, 1300 Wesepe, Germaans wisa; weide, apa; water.

Weesperkarspel, Noord-Holland, Weespercarspel, bij de stad Weesp. Weesp komt van Wisapa, wat weidebeek betekent. Karspel komt van Kerspel en betekent kerkdorp, ook wel parochie. Het derde deel spel behoort bij de stam van spellen. Spel is dan de verkondiging van de rechtsbeslissing en vervolgens het gebied waarvoor de verkondiging geldig was.

De Weijdt, Koedijk, naar de wijde of brede vaart.

De Weijer, Helmond, van Latijn vivarium: visvijver, later ook drenkplaats voor vee.

Weinterp, Wijnjewoude, 1315 Weningewalde, woud van Wine, met verandering van de laatste naam.

Weinjewoude, Fries Wynjewâldzal wel net zo’n afleiding hebben al Wijnjeterp, persoonsnaam Wine, Wynje, en wou.

Weiteveen, Drenthe. Veenkolonie, genoemd naar de boekweit teelt in dat gebied.

Weiver, Zaanstad, het Wormer Weiver en Het Jisper Weiver betekent gewoonlijk: eind van het dorp, dwars van de hoofdweg en vormt de verbinding met het volgende dorp. In de Zaanstreek ook een waternaam, van weifelen. Zie Waver, Frans Wavre, Waals Brabant,

Wekerom, Ede, 814 Wicherumloo, 996 Eicherumlo, 1411 makra Wekenem: bos van Wikko.

Welberg, Steenbergen, 1359 Welberghe. Wel; bron, put, berg.

Well, Bommerlerwaard, 983 in Welli, Walle, Vialli, 1060 in Welle, 1205 in Welle. Germaans waljon: wel, bron, ziedend waterloopje. Zo ook Wellen, van een wel of bron.

Well, Limburg. 1250 Welle; wel aanlegplaats, ligt aan de Maas.

Wellen, Belgisch-Limburg. Van Middelnederlandse wellene; bron of put. Er zijn immers vele en spontaan opwellende bronnetjes. Of van het Latijnse villina terra; landbouwuitbating.

Wely, Gelderland. Eind 11de eeuw apud VUelie, 11de eeuw Welie in Batua, q681 Welij. In Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden komt welie ‘grote aalkorf, palingfuik’ voor, verwant met het Oudengelse wilige ‘mand (van wilgentenen)’, maar dat past niet bij de oudste vorm van de plaatsnaam.

Welsrijp, Fries Wjelsryp, Franeker: 1370 Welserijp, rijp of zandstrook van Willa.

Wemeldinge, Zeeuws Weumelienge, 1222 Wimeldinga. Germaans Winiwaldingija: toebehorend aan Winiwald of van Wimmilo: bos van Wimmo. (wini: vriend, walda: heerser)

Wenduine, De Haan, Knokke, 1183 Weinenduna. Germaans waegin: glooiend, duno: duin. De Haan, Den Haene; naam van een herberg.

Werbeek, Retie, 1186 Werbeche. Germaans warja: weer, dam in een beek voor de visvangst, baki: beek. Zo ook Werbeke, Avelgem, 12de eeuw Werebeke.

Werchter, Vlaams-Brabant. In 1246 Werchtra, mogelijk van Middelnederlands werf; wilg, plaats waar wilgen groeien.

De Werken. Gelderland. Is genoemd naar het gelijknamige stroompje, dat vermoedelijk een noordelijke tak van de Alm is geweest.

Werkenmonde, 1064 Wirkeemunde. Germaanse waternaam Wirkundjo, munpjan: monding, verdronken in de Grote Waard.

Werkhoven, bij Utrecht, 9de en 10de eeuw Werken, 1126 Wercunden, 1169 Wercundia, 1573 Werchoven: een werk is de naam voor vlechtwerk om vis te vangen en later als vlechtwerk ook dijkwerk, vestingwerk, zie Werkendam.

Werm, Belgisch Limburg. 1176 als Werme, mogelijk van worm naar de kronkelende beek.

Wermering: Rijssen, 1188 curia Wernering: van Wernher.

Wernhout, Zundert, 1294 Warebhout: hout van Warno, of de naam voor jachtterrein.

Werveld, Boxmeer, kan van wer, weer: verdediging en veld.

Werning, Oldenzaal, 1188 domus Werninc. Germaans Warininga: toebehorend aan Warin.

Wervik, West Vlaanderen, ca. 300 Wiroviacum, 365 Virivino, 1090 Wervi, 1112 Wervi. Gallisch Romaans Wiroviacum: toebehorend aan Wirovius. (Keltisch voor de manhaftige)

Wesch, Noorbeek, van midden Nederlands wische: weide, zie ook Wisch, Achterhoek.

Wesseling, Groenlo, 1188 domus Wesceling. Germaans Watsilinga: toebehorend aan Watsilo.

Wesepe, Overijssel. Oud-Germaanse wisa; weide, apa; water, drassige weide.

Wessinghuizen, Stadskanaal, Gronings Weskenhoezen, Wissinghuizen, huizen van Wadso. Wessingtange, ligt op een tange; zandrug.

Westdorpe, Terneuzen.

Westende, West Vlaanderen, 1103 West hende de Testrep, 1173 Westenda de Testrep. Germaans westa: westen, andja: einde, ligt bij Oostende.

Westeinde, Medemblik. Ligt ten westen van Opperdoes. Westeinde, ten westen van Anna Paulowna. Westeinde ligt in het westen van Enkhuizen.

Westerbuurt, ligt in het westen van De Buurt, Venhuizen.

Westeinde; Overijssel. Ligt te westen van Wanneperveen. Westeinde in Oldambt, Menterwolde en Bellingwedde.

Westergeest, Texel. Oorsronkelijk Wittegeest of Wittinggeest. Geest; hoge zandgrond van Witting.

Westerland, ligt ten westen van Wieringen.

Westerlee, Oldambt. Westelijke lee; zandrug.

Westermient, Texel. Mient; algemene weide van de Westen dat van Koog heet dan Koogermient.

Westervalge, Warffum. Valge; laagte als vallei, ligt  ten westen van Warffum.

Westerzand, Grootegast. Ligt op een zandrug via Oosterzand naar Nijkerk.

Westhoek, Het Bildt. Ligt in het westen.

West-Terschelling. Het dorp is in de twaalfde eeuw ontstaan op een zandplaat die een eeuw eerder met de rest van het eiland verheelde. De naam van het dorp (en van het hele eiland Terschelling) schijnt te zijn afgeleid van de naam die de zandplaat droeg, namelijk De Schelling. In de loop der jaren is de naam van het dorp geleidelijk veranderd. Achtereenvolgens zijn de namen Westeinde, West-Schelling, Westerschelling, West ter Schelling en West-Terschelling bekend. Ook is het dorp vroeger vernoemd geweest naar Sint Brandarius, de heilige van de branden. Bekend zijn namen als Sint Brandariusparochie en Sint-Brandariuskerke. Nog in de zeventiende eeuw werd het dorp wel kortweg Brandaris genoemd, een naam die later gereserveerd werd voor de vuurtoren van het dorp.

Westervoort, Gelderland. De naam Westervoort zou kunnen duiden op een doorwaadbare plaats (voorde) die toegang gaf tot het westen. 

Wespelaar, Vlaams-Brabant. 1154 Wispelar, 1777 als Wespelaer. Uit Germaanse eigennaam Widso, wesch of wisu; weide, laar; open vlakte.

Westerbork, bij Assen, volksnaam Bork, 1206 Burch, 1283 Borck, 1381-1383 in den kerspel van Borck tot burcht, onduidelijk, beter van berk, boomschors. Het hoogste punt van de provincie.

Westerbouwing, Renkum: westelijk bouwland.

Westerburen, Warten, Wymbritseradeel. 845 Westerburon. Germaans westara: westelijk, burim: kot.

Westeremden, Loppersum. In 945 Emedun, 10de-12de eeuw Amuthon, Emuthon. Germaans ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied, munpjan: monding, wester om het te onderscheiden van het Oost Friese Emden. Lag aan de monding van de Ee of Aa, de Fivel.

Westergo, Fries Westergoa, lag ten westen van de Middelzee, ten zuiden lag Suthergo, 734 Iterum venit in Wistrachiu,Wistrachiam, 8ste eeuw Westerriche, 847 Westriacam, 1086 Westrogowe, 1204 Westergo. Germaans westara: westen met augjo, oog: zee-eiland, later vervangen door ga-agwja: gouw.

Westerlo, Antwerpen, 995 Westerlo. Germaans westara: westelijk, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Westerflier, Westervlier, Diepenheim, 1046 Westerfle, 1188 Westervle, westelijk van de Vlie? Later veranderd in vlier.

Westerwijk, Diessen, 1147 Wystrewic. Germaans westara: westelijk, wika: dochternederzetting.

Westerwolde, Oost Groningen, 9de eeuw Westerwalde, 1056 Westarwalde, Wesderewalde of Wesderwalde. Germaans westrara: westelijk, walpu: sompig bos in zeekleigebied.

WestfrieslandWest Friesland; 1118 in Occidentali Fresia.

Westhove, Nieuwkerke, 1225 Westhove. Germans westa: west, hofa: boerderij.

Westmalle, Antwerpen, 1194 Malle: dingplaats in het westen, zie Oostmalle.

Westmeerbeek, Antwerpen, 994 Myerbeke (veranderd in Mierbeke) west; woest, Germaans mari: waterplas, baki: beek.

Westwoud, bij Hoorn, 1313 Westenwoude, 1336 Westen woude: westelijk woud ten opzichte van Oostwoud.

Westzaan, Zaanstreek, 1318 Westzaenden, 1396 Westzanen, Westzegnem: westelijk gelegen van het water de Zaan ter onderscheiding van Oostzaan.

Wetering, Overijssel. Naam uit een gegraven waterloop, een watering. De naam Wetering is oorspronkelijk ontstaan door een oud afwateringskanaal in het voormalige Scheerwolde rond 1564 de “Scherwoldiger Weteringe” genoemd.

Wetsinge, Winsum, begin 11de eeuw Wirkingi, 11de eeuw Wirkingi. Germaans Wirkingja: toebehorend aan Wirki.

Wettenseind, Nuenen, einde en wetten van wed: drinkplaats.

Wetteren, Oost Vlaanderen, 980 Wehtre. Germaans hwata: scherp, haru: zandige heuvelrug. Ligt op een heuvelrug die aan de Schelde steil afbreekt.

Weurt, Beuningen, 814 villa Vurde, 1075 Werda, 1250 Woerden. Germaans waripa: riviereiland.

Woerd of Munnikenwoerd, Appeltern, rond 1205 Vurt, 1200, 1300 Vurt, Wort en Woert, na 1500 Monicwoerd, naar de monniken van Berne die daar enige tijd geweest zijn.

Wever, Vlaams-Brabant. Wever komt niet uit Keltisch wabra of Germaans wabro (“bos”), maar is een nederzettingsnaam afgeleid van een waternaam eindigend op -ara, met de betekenis “de kronkelende (beek)”. Wever is de oude naam van de Broekbeek. De eerste verwijzing naar het dorp vindt men in 1275; Wevere, lees Weuere.

Weze: weiland.

Wezembeek-Oppem, 1129 Winsenbeca, Wezenbeccha, 1136 Wisenbech, 1212 Wesembeca. Germaans wese: weide, baki: beek, beek die door een weide stroomt.

Wezel, Wijchen, uit wese en lo: bos met grote weidestukken.

Wezemaal, Rotselaar, 1166 Wisemale. Germaans wese: weide, malho: zak, verlaging. Of uit de Germaanse voornaam Winzo, met malho; zak, verlaging.

Wezenhorst, Wesenthorst, Gendringen, 1145 Wisenhurst, Wietenhurst, 1153 Wisenthurst. Germaans wisundu: bizon, hursti: beboste opduiking in moerassig terrein.

Wezeren, Luik, 1139 Wesere, wal een oude waternaam zoals de Duitse Weser.

Wicbolding, Neede, 1188 domus Wicbolding. Germaans Wigabaldinga: toebehorend aan Wigabald. (wiga: strijd, balpa: moedig)

Wichmond, Bronckhorst, 8ste eeuw ecclesia in Widmundi juxta fluvium Isla, 795 Withmundi in pago Hisloa, 996 Wichmoet: de wijde mond en dat van de Hakfortse in de Baakse beek.

Wielder, Venlo, van Latijn villare: grondbezit van een villa.

Wielingen, Westerschelde, mond van de Hilte: van wielinge: draaikolk.

Wielnesse, Waspik, 1200 Wendelnesse, later Wijndelnesse, genaamd Willemsambacht. Germaans wandila: wending, nasja: landtong die uitspringt in zee of benedenrivier.

Wielsbeke, West Vlaanderen, 1080 Wilesbeche, 1141 Wilesbecca: beek van Willo.

Wiene, Overijssel, 1323 Wedeho, 1396 Wedehoen: van wede: bos en ho: bosperceel, of van hoogte.

De Wieren, Grootegast. De naam lijkt op wierde, maar anders dan bij een wierde gaat het in dit geval om een natuurlijke verhoging in het land. Het gehucht lag oorspronkelijk op een zandige verhoging die tussen de beide gasten van Lutjegast en Grootegast boven het veen uitstak.

Wieuwens, Friesland, van de persoon Wieuw. Zo ook Wieuwerd, dan met wierde.

Wijbosch, Schijndel, komt uit Wedebosch, wede: struikgewas en bos.

Wijchen, Wiechen, bij Nijmegen, 1134 Withen, 1139 Wichen, 1155 de Wichine, 1195 de Wigene, 1201 Wigen, 1242 ecclesia in Wychene, onduidelijk, of van oud Germaans wich: heilig, of van midden Nederlands wijch, wiech: strijd, dan een versterkte nederzetting.

Wijchmaal, Belgisch Limburg, 1107 (Vu)Wicmale, 1161 Wichmale, wich; heilig of gevecht, zie Wijchen, of van wijk, het tweede maal kan dingplaats als zakvormige verdieping betekenen en nederzetting. Zo ook Wijchmaal, Maaseik, 1139 Wimale.

Wijckel, bij Lemmer, 1132 Wicle: mogelijk bos van Wike.

Wijde: een door ontvening ontstane plas. Beulakker en Kierse Wijde.

Wijdenes, bij Venhuizen, 1312 Widenesse, 1344 Wijdenesse: wijde nes: in water uitstekend land, 1728 Wydenesse, Wynes, eerder Vindonissa.

Wijdevelde, Merchtem, 1218 Widenvelda. Germaans widan: wijd, feldu: woeste vlakte.

Wijer, Belgisch-Limburg, 1139 Vileir. Romeins villara, villa: boerderij, vergelijk de Franse plaatsnamen met villers of -ville. Dat is dus niet de betekenis van wijer (vijver), die is afgeleid van het Latijn vivarium.

Wijer, Hendrikkapelle, 1172 de Vivaria. Germaans wiwari: visvijver.

De Wijk, Drenthe, 1437 in der Wijck, in den kerspell van der Yhorst, 1504 Wyck, van Latijn vicus; vestigingsplaats of wijk.

De Wijk, Voorst, genoemd naar het landgoed de Wijk. Toen het landgoed te gelde werd gemaakt werd de grond in kavels verkocht en woningen gebouwd.

Wijk, Wyck, bij Maastricht, in 1157 ecclesiam de Wich, 1196 de Wyc: plaats, Latijn vicus, gehucht of wijk, benoorden het Veen en ten oosten van de Maas

Wijk, Heusden, rond 1205 Wihc, 1283 de Wiic, 1287 de Wych.

Wijk bij Duurstede, Utrecht, 948 villa quondam Dorsteti nunc autem Wik nominata: dus een wijk, handelsplaats. Verder Dorostate, Dorestade Dorestate, Dorestati, 755 Dorstet, 768 Dorstad, Dorstat. Mogelijk van Keltische durum: vesting en stad, handelsnederzetting

Wijkel, Wijckel, Gaasterland, 1132 Wicle, wel van de persoon Wike.

Wijkhuize, Kruishoutem, 1155 Wihchusa, 1155 Wihchusa. Germaans wiga: strijd, husa: huis.

Wijler, Limburg, 1217 Wilre. Romeins villare: boerderij. Zo ook Wijler, Swalmen, 943 Wilere.

Wijlre, Limburgs Wielder, Wittem, 943 Wilere, 1069 Wilre, van Latijn villare: de bij de villa behorende grond.

Wijmers, Venhuizen. 1745 De Wijmers, naar de ingedijkte Wijmermeer.

Wijnendale, Torhout, 1127 Winendala. Germaans Winin dala: dal van Wini.

Wijnjetil, Zeerijp, 1514 Weningatille: til of brug van Weninge, over het Garsthuizermeer.

Wijster, Beilen, 1206 Wisnare, 1327 in Wijsnere, 1348 de Wijshoerne, 1390 Wijshoerne, Wyshoerne, hoerne wel onder invloed van Spehoerne. Mogelijk van wisknere: lieden in de weidestreek, midden Hoogduits wische: weide Of van Germaans wisin: goed, haru: zandige heuvelrug.

Wijthmen. Overijssel. 960 Wie; klein heiligdom of heilige plaats.

Wijtvliet, Etten-Leur, 1223 Wilfliet, mogelijk van withwo: wilf en vliet of van wijd.

Wijzend, Nibbixwoud, waternaam, vergelijk midden Nederlands wisene ook dijk langs het water en het daarachter gelegen dorp.

Wilde, Drongen en Landegem, Gent, 820 in loco qui vocatur Wildio. Oud Germaanse Wilpja, nederzettingsnaam die afgeleid is van de waternaam Wilpjon: de wilde.

Wildebeke, Denderhoutem, 1201 Wildenbec: wilde beek.

Wildendries, Ninove, begin 13de eeuw Wildendriske. Germaans wilpin: wild, priwiski: dries.

Wilderen, Belgisch Limburg, 1139 Wilre, uit Latijn villare: grond behorend bij een villa.

Wilderhof, Slochteren. Einde 10de euw Wildiona, 1040 Wildonha; van wilde; wild, a; water of hae; hoogte. Mogelijk identiek aan 944 Wuldunun; wilde duinen.

Wildert, Antwerpen, begin 13de eeuw omnes terras campestres seu incultas que wildert vocantur. Germaans wilpizopu: wildernis.

Wilhelminaoord, Drenthe. Gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid in 1818. Genoemd naar Wilhelmina, net zoals Frederiksoord en Willemsoord.

Wilhelmsoord, Emmen. Het is, net als de Wilhelmsweg waaraan het ligt, genoemd naar de gebroeders Frieling uit Noordbarge, die ‘Wilhelms jongs’ werden genoemd. Voordat de exploitatie van het gebied op gang kwam, liep alleen de Oude Delft door het gebied, een afwateringskanaal voor het Bargermeer. Het gebied werd toen aangeduid met Loeksham, omdat een zekere Loeks (Lucas) de eigenaar was van een stuk land in een ham van dit kanaal.

Wilkenhem, Voorhout, 9de eeuw (UU) Wilkenheim, lag aan de Wilken wat nu waarschijnlijk de Woensdagse wetering is.

Wildervank, bij Veendam, 1649 de Wildervanck, in dat jaar verkregen door Adriaen Geerts Paep uit Bentheim die zich daar vestigde in 1647 en in 1662 overleed en zich later noemde naar de veldnaam Wildervanck: de in bezit genomen heide, vak: in bezit nemen. 

Wilhelminadorp, Goes, is in 1815 naar koningin Fredrika Louosa Wilhelmina genoemd, daarvoor heette het Lodewijkspolder naar Lodewijk Napoleon die het in 1809 wilde inpolderen.

Willemeau. Henegouwen. Romaanse naam, plaats waar Wilhelm woont.

Willemsdorp, Dordrecht. Genoemd naar koning Willem I.

Willemsoord, Overijssel, is in 1820 gesticht en genoemd naar koning Willem I.

Willemstad, bij Moerdijk waar het Hollands Diep en Volkerak elkaar ontmoeten, eerder Ruigenhil, Ruygenhil, in 1595 als vesting gemaakt en Willemstat, is genoemd naar de stichter prins Willem I in 1583 die deze heerlijkheid verwierf door schenking en daar de stad stichtte.

Willemstad, Marum, naar Willemstad in Noord-Brabant. Een aantal vrijwilligers uit de streek zou tijdens de Tiendaagse Veldtocht gelegerd zijn geweest in het Brabantse Willemstad en de naam na afloop van de strijd mee naar huis hebben genomen.

Willeskop, Utrecht, 1282 Wilhemscoop, 1380 Willamscoep, stuk veen dat een Willem ter ontginning kocht.

Willing, Geesteren, 1188 domus Willinc. Germaans Willinga: toebehorend aan Willi. (wiljan: wil)

Wilmarsdonk, Antwerpen, 1157 Wilmardunc. Germaans Willimaeris dunga: zandige opduiking in moerassig terrein, van Willimaer. (wiljan: wil, maeri: beroemd)

Wilnis, bij Utrecht, 1185 Wildenisse, 1334 Wilnesse, 1639 Wilnes. Germaans wilpinassu: wildernis, woeste grond.

Wilp, Gelderland, 765 Huilpa aan de westzijde der Isla, 765 oratoriolum in loco Wilpa, 893 Willipe, van hwelp: schreeuwen, met een waternaam: dus luid bruisende beek. Of van hwelpjo: vrouwelijke vorm van welp.

Wilp de, Marum, genoemd naar het tapperijtje waarvan het uithangbord een wilp of wulp voorstelde.

Wilre, van Latijn villare: grond behorende bij een villa.

Wilrijk, Antwerpen, 1003 Wilrika, 1108 Wilrice, Gallisch Rommaans, van villariacum: gebied van een villa of Villeriacum: van Vilius.

Wilsveen, Leidschendam, 1280 Williaemsvene: veen van Willem of wild veen.

Wimpel, Antwerpen, 1130 Wimple, van de riviernaam Wamp.

Windas, Schiedam. Een windas is het roterende onderdeel van een lier waaromheen het touw of de ketting wordt op- en afgewonden, bij putten, korenmolens.

Winde, Eelde, 1338 de Winde, 148, Wynde, aan de Windeloop: wending in de loop van de beek, zie Yde. Johanne de Winden was burgemeester van Groningen in 1354.

Winge. Zijrivier van de Demer, naam uit Wanghia; de bochtige. Zie Tielt-Winge.

Winkel, bij Medemblik, zie Lutjewinkel, 1180 Winkel, 1289 Winckele, 1342 Winkel, Wykel. Germaans winkila: hoek of ingesloten land, de hoek van de Westfriese Omringdijk.

Winkel, Noord-Brabant.

Winkelom, Geel, 1297 Winkeleem: huis in een hoek.

Winksele, Vlaams Brabant, 1133 Wenekensele. Germaans Winikan sali: uit 1 ruimte bestaande woning, van Winiko.

Winneweer, Ten Boer.  Genoemd naar en herberg aan de in 1650 aangelegde trekweg langs het Damsterdiep die mogelijk naar de wende; wending of bocht lag.

Winschoten, Groningen, 1231 Winsewida, (of Kloosterholt?) 1391 Windschoten, 1435 Wynschote: kleine hoeve van Windo.

Winterdaal, Ninove, 1138 Wintresdala. Germaans Winidaharis dala: dal van Winidahari.

Wintershoven, Kortessem, 976 villa Wintreshovo. Germaans Winidaharis hofa: boerderij van Winidahari.

Winterslag, Genk, slag: weg- of dijkgedeelte dat ten laste van de boer komt, van Winidhari.

Winterswijk, Achterhoek, 11de eeuw Wintereswick, 1152 parrochia Winidherewic, 1188 Winterswic, 1332 hof zu Winreswich, 1493 Wintereswick. Germaans Winidaharis wika: dochternederzetting van Winidahari of hofgoed.

Winthagen, Voerendaal. Van Wennemarus, Wenartzkinderen, Wenartzhagen, Wijnandshagen en tenslotte Windhagen.

Windraak, Sittard, Gallisch Romaans Vinderiacum: van Vinderius.

Wipstrik, Zwolle, is zo genoemd omdat er een gerechtsplaats was met een galg.

Wisbecq, Vlaams Brabant.1770 als gehucht Pont a Wisbecq. Naam uit Germaans wisu; goed, baki; beek.

Wisch, Achterhoek, 10de eeuw Wiscun, 1188 Wische, van midden Nederlands wische: weide, vooral weide met teenwilgen begroeid. Zo ook Ter Wisch,Vlagtwedde. 1773 Terwisch.

Wisseking, Groenlo, 1188 Wiscekinc. Germaans Widsukinga: toebehorend aan Widsuko.

Wissinkhoek, Ruurlo, hoek van Wisso.

Wittelte, Drenthe, 1040 Withelte, 1298 apud Withalte, Germaans hwita: wit, hulta: bos.

Wittem, Gulpen, 1125 Witham. Germaans hwita: wit, hamma: hoek hoger land dat uitspringt in overstromingsgebied. Partij-Wittem. 1364 dae torteyd, van Latijn tortata; gedraaid, kromming.

Witten, Drenthe. Naar de witte berken

Woensel, Eindhoven, 1107 Gunsela, 1172 Wonsele, 1286 Woncel, 1300 Wonsele, huis met 1 zaal van Wodan, of van lo; bos.

Woesten, West-Vlaanderen. Van “wastina”, wat “verlaten vlakte” betekent, vergelijk woestijn. 12de eeuw als “solitudo renyngensis”, de “verlaten vlakte van Reninge”. In de 13d  eeuw vindt men de naam “Wastina” terug.

Wogmeer, bij Obdam, 1343 Wogmeir: meer van Wogo. In 1608 drooggelegd.

Woldendorp, Delfzijl, 1399 Waldmonathorp, 1428 Waldemandorpe: dorp bij de veenmoerassen of bossen.

Wolphaartsdijk, Zeeuws Wolfersdiek, Wolfaartsdijk, Goes, 5 februari 1216 Wulfardsdike in een oorkonde van Paus Innocentius III, daarna in een charter van graaf Floris V op 29 mei 1290 Wolfarsdike die hij aan een nieuwe leenman geeft. Germaans Wulfahardas dika: dijk van Wulfahard of Wolfaert, naam die bij het geslacht van Van Borsele veelvuldig voorkomt. (wulfa: wolf, hardu: koen)

Wolferen, Overbetuwe,673, 691 Wulfara, 875 (U)Wlfrum, 11de eeuw Vulfara, 1313 Wolfharen, wolf en haar: lange hoogterug, de oude naam verwijst naar een woning van de mensen van Wolf.

Wolfheze, Renkum, 1402 den kerspel van Wolfsheezen, hees: bos van laag hout van Wolf.

Wolfschoot, Wachtebeke, 1198 Wlfscote. Germaans wulfa: wolf, skauta: beboste hoek zandgrond die uitspringt in moerassig terrein van Wolf.

Wolfshoek, Eersel. 1350 Wolfshoven.

Wolfswinkel, Son en Breugel, wel een hoek met wolven.

Wolput, Meerbeke, 1220 Wolput. Germaans wulfas putja: wolfskuil.

Wollinghuizen, Groningen, Vlagtwedde. Eerder Walinghusen: huizen van de mensen van Walo of Walho. Wollingboermarke, van Wollingboeren, de bewoners en het huis De Marke.

Wolvega, Fries Wolvegea, bij Heerenveen, 1320 Wleugho, landstreek van Winiwald of Wimila. 

Wonk, Frans Wonck, Luik, 1157 Winck, wel van wing: weide.

Wons, Fries Wûns, Wonseradeel. Eerder Wyläinghen, Woldinghe, in 1574 Woläens.

Wonseradeel, Fries Wunseradiel, Wûnseradiel, Harlingen, deel is Fries voor gemeente, van de mensen van Wons. De Wûnser Warstal , Wonser Weerstal, oude gerichtsplaats, thans nog kenbaar als een ronde plek in het veld, onder Wons; zie Donia- en Frittema-Warstal.

Woolde, Hengelo, 1172 de Walde, 1379 Wolde, 1679 Woelde, 1820 Woolde. Germaans walpu: woud. Met ‘wold’ werd oorspronkelijk een onontgonnen, dichtbegroeide wildernis aangeduid zonder menselijke activiteit. Dit in tegenstelling tot bossen die met loo of holt werden aangeduid.

Wordragen, Maasdriel. Aaneengesloten reeks (rag) van woerden of hoogtes.

Wormer, Zaanstreek, 960 in Weromeri, 1280 Wormare, 1343 Wermer: wand van gevlochten tenen in een meer als bescherming, of van warm water, zie Warmenhuizen. Ook Were-meer.

Wormerveer, Zaanstad, Zane, 1575 Wormerveer: de overzetplaats over de Zaan als verbinding tussen de Wormer.

Wortel, Antwerpen, 1155 Wurtela: van Germaans wurti: kruid, lo: bos, plaats waar kruiden groeien, of van Nederduits wurt; hoge oever.

Woud herinnert aan de vroegere wouden, zo ook De Woude, Castricum. ’t Woudt, Zuid-Holland.

Het Woud, Bergen. 11de euw Wymnemerwalt, 12de eeuw Wymnerholt; woud van Wymem.

Woudmeer, Schagen. Meer met een bos.

Woudsend, Fries Waldsein, bij Sneek, 1492 Woldsende: einde van het woud. Deze omgeving was vroeger woud, rond 1200 ‘brande het Bosch Fluyso…meest gheel op. Hier heten de bewoners drijfpollen, mogelijk naar het erbij gelegen Snekermeer.

Wouterswoude, Fries Walterswald, Dantumadeel, woud van Wouter.

Wouw, bij Roosendaal 1232 Woide, 1268 Woude: woud, dat in Brabant soms een op het veen groeiend bos van akkermaalshout aanduidt.  Of van Wouw, gele verfstof van Reseda, of wouwer; vijver.

Wouwse plantage, Noord-Brabant. In 1504 werd door Jan III van Glymes, heer van Bergen op Zoom, opdracht gegeven om bos aan te planten ten behoeve van de houtproductie. Dit was het begin van de Wouwse Plantage. het Mastbos volgde in 1516. Plantage Centrum is eind 19de eeuw door eigenaars van de Wouwse plantage opgericht.

Wulpenbek, Terneuzen. Genoemd naar het voormalige eiland Wulpen.

Wuustwezel, Antwerpen: woest weiland, zie Wezel.

Wymbritseradeel, in de 13de eeuw Westergo genoemd. 1276 tha prelaten fan Asterghe and van Westergae, Borndegha and Waghenbreghe, 1298 Waghenbruckghe, 1310 Weenbrugge, 1313 Waghenbrugghe, Olde Waghenbrugghe uit 1398 en in 1325 in Silvis, dan kan brugghe van Latijn brugeria, Frans bruyere zijn en wym; wagen, breg; brug, vele wateren maken vele bruggen, of van de wateren de Wijmets en de Breggen. (Brekken) Of van de persoon Winibrercht. Wagenbruggerdeel is afgeleid van knuppelwegen of lage bruggen dat oude Romeinse wegen zijn die daar gevonden worden.

 

X

 

Y

Yerseke, Zeeuws Yese, Ierseke, Oosetrschelde, 966 Gersake, Gersika, 980 Gersicha, mogelijk van gers: gras, op een kreek of van de persoon Gersiko?

Z

Zaamslag, Terneuzen, in de 10de eeuw is er een melding van de ridder Jan van Saemslach, 1163 Sameslath sive Genderdike, 1169 Sameslath, 1217 Zaemsclach, Slacht: wetering; binnendijk, zie Grootslag, ook voor sluis, zie Overslag, Langeslag en Maarslag. De plaats lag oorspronkelijk op een eiland dat in 1574 en 1584 veel te lijden had van de Spanjaarden en 1586 is vergaan doordat de dijk doorgraven werd, in 1649 weer werd herdijkt, naar de naam Genderdike wijst het hier op een dijk, mogelijk van Samo.

Zaandijk, Noord Holland, is door aangelegd door de vijf zoons van Heynric Pietersz. die in 14894 vergunning kreeg om deze dijk aan te leggen. De plaats heette daarom eerder d’ Vijf Broers of Vijfbroers.

Zaffelare, Oost Vlaanderen, van zavel en laar: bosweide met zavelachtige grond.

Zalk, Kampen, 1213 Santlike, 1277 Sandebeke, 1340 Zallic, zandbeek.

Zaltbommel, Gelderland, 709, 850 in villa Bomala, Bomele, 850 Bomela, 983 in Bomilo, 999 Bomele, 1061 de Bomlo: mogelijk boom en lo: boombos of venige klont.

’t Zand, Schagen. De naam van het dorp is ontleend aan een toenmalige herberg met de naam ‘t Zand.

Zandberg, Vlagtwedde. Ligt op een zandkop.

Zandburen, Hippolytushoef. Ligt op een hogere zandgrond, buren; woning.

’t Zandstervoorwerk. Loppersum; voorwerk; boerderij van een klooster.

’t Zandt, Loppersum. Ligt op een zandrug.

Zandberg, Gent, 1064 Santberch. Germaans sanda: zand, berga: berg.

Zandbergen, Oost Vlaanderen, 1176 Zamberghen. Germaans sanda: zand, bergum: berg.

Zanddijk, Veere, 1153 Sandik. Germaans sanda: zand, dika: dijk.

Zandeweer, Groningen, komt uit Sondwere, van were: erf, akker van met zand gemengde zeeklei.

Zandhoven, Antwerpen, 1183 Santthoven. Germaans sanda: zand, hofum: boerderij.

Zandvliet, Antwerpen, 1119 Zantfliten, 1135 Santflit. Germaans sanda: zand, fleuta: vliet.

Zandoerle, Veldhoven. Oerle; Oer; oud, lo bos; oud bos, op zand.

Zandwerven, bij Spanbroek, 1653 Sandwerven, een werf bij een zandrug. 

Zanegeest, Bergen, van sathe: zode en geest: hoge zandrug.

Zandwijk, Zandwyck, buiten Tiel, 893 Sandewihc, 1222 Sandwihc, 1244 Zandwic, 1330 Zandwike. Germaans sanda: zand, wika: dochternederzetting. 

Zarlardinge, Oost Vlaanderen, 868 Saroldingas, 1142 Saraldenges, Germaans Saruwaldingas: de mensen van Saruwald. (sarwa: wapenuitrusting, walda: heerser)

Zarren, West Vlaanderen, is genoemd naar de beek Zarre, vergelijk de Saar en de Seron: stromen.

Zammelen, Kortessem, 1275 Sammael, wel te zien als Zandmaal: zandige inzinking in het terrein.

Zavelberg, Bornem, 1198 Savelberga. Midden Nederlands savele: zand, Latijn sabulum: berg.

Zedde, Katwoude, Noord Holland, 1639 Zed, 1745 ’t Zed, Fries seadde: zode.

Zeeburg, Amsterdam, betekent zeedijk.

Zeegse, Tynaarlo, 1252 Segese, 1498, dat halve erve toe Segese, 1548 Zegese, kan van zijgen, het ligt aan het Zeegsterdiep, zie Zeien, Zeyen.

Zeeland, Noord-Brabant. Oudhoogduits selilant of Latijn terra salica; land bij een zaalhof. Het betrof één of meerdere grotere zaalboerderijen (“salae”). In de loop van de geschiedenis werd de naam van de nederzetting op uiteenlopende wijzen geschreven: “Zelant”, “Selant”, “Seelandt”, en “Op-Zeeland”.

Zeeland, komt in 1200 voor en kwam in de plaats van het oudere Scaldemariland, het land tussen het Brouwershavense Gat en de mond van de Honte. Toen waren de eilanden nog verdeeld in kleine omdijkte landstukkken, de naam Zeeland was dus zeer gepast.

Zeeland, bij Grave, 14de eeuw Sellant, 1406 Zeeland: terra salica of vrij erfgoed.

Zeelbeek, Renkum, 839 Selebach. Germaans sahljon: waterwilg, baki: beek.

Zeeland, Gelderland. Genoemd naar de middeleeuwese heerlijkheid Zeeland en gelijknamge slot.

Zeelst, Brabants Zilst, komt van van sele, sali: woning met 1 kamer.

Zo ook Zele, Oost Vlaanderen, 1149 Zele. Germaans sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Zelem, Halen, 1114 Salechem. Germaans sali: uit 1 ruimte bestaand huis, haima: woning.

Zelhem, Achterhoek, 801 Salehem, 1152 Selehem: woning met 1 zaal.

Zeerijp, Groningen. 1461  jnden Rijm en 1462 Rijpp. Germaans rîpreeprîm in de betekenis van ‘rand, oever, landstrook’. Dit woord werd niet alleen gebruikt voor de oever van de zee (bijvoorbeeld in het Oudengels særima), maar ook voor een nederzetting aan een oever of op een kwelderwal.

Zeevang, Noord Holland, eerder Seefanc, van vanc: gebied.

Zeewolde, Flevoland. zee en wold (zee en wold; bossen).

Zeijen, Tynaarlo, 1370 Zien, 1436 Zijen, Zyen, 1459 Zeijen: druppelend water, daarbij ligt de Matsloot of de sloot door de made: weiland.

Zeist, Utrecht, 838 Seist, 1028 Seiste en nog eerder Sethna genoemd, men kan het vergelijken met de Westfaalse naam Seste die in 1129 Segesten heette, van een plaats bij Venetie Segesta?, onduidelijk, mogelijk van een plantennaam of van de bodemgesteldheid omdat het jaar van de stichting te maken had met de stormvloed van 838.

Zelder, Gennep. Van sellar; open plek in het bos door rooien in een rivierbocht. Ven-Zelderheide, met veen en heide.

Zellik, Vlaams Brabant, 974 Sethleca. Gallisch Romaans Setiliacum: toebehorend aan Setilius.

Zelzate, Oost Vlaanderen, 1161 Selsaten, is een zate of nederzetting in een sali: zaal. Gelijke namen in Engeland, 1066 Selesat, in Noorwegen Seljusaetr. Germaans selwan: verkopen, oud Noors saetr: hut. Scandinavische oorsprong?

Zemel, Werkhoven, 9de en 10de eeuw Simile, eigenlijk een riviernaam zoals die van de Sambre en Somme.

Zenderen, Borne, ca. 900 Sindron, 1280 Sinderen, 1357 Zijnderen, van sintels, ijzererts.

Zennewijnen, Betuwe, 850 S(uu)wmium, Swinum, Suminum, Zenwynen of Zinwinen, 893 Sinuinum, 893 Siewenne, 1214 Sinuende: van Swin van het Zeeuwse Zwin dat ook als springbron voorkomt. Later is er winne: weiland aan toegevoegd.. Winne; weiland, hoeve, zie Herwijnen en; Delwijnen, Gelderland. De eerste vermelding van het dorp “Heriuuinna” (Oudhoogduits voor ‘weiden van de heer’) stamt uit een schenkingsoorkonde 12 augustus 850 van graaf Balderik aan de Utrechtse kerk

Zepperen, Belgisch Limburg, 784 Septimburias. Romeins septem burias: zeven koten, zie Zevekote, West Vlaanderen, 1200 Zevenkote, 1223 de vii coten, Romeins buria: kot, Germaans sibun: zeven, kotum: kot.

Zethuis, Marum. Zet; stuw, of van zetboer.

Zevenhoven, Zuid Holland, 1316 Sevenhoeven: zeven hoeven.

Zevenaar, Gelderland, is het de in 838 vermelde villa Fumarhara? 1046 Sovenharen, 1047 villa que dicitur Subenhara, maar in 1200 Sevenharen: zandige heuvelrug, van zeven of een persoonsnaam. 

Zevenbergen, Moerdijk, 1147 Sevenberga. Germaans sibun: zeven, bergum: berg. Het zijn er maar drie.

Zevenbergen, Bernheze, zeven grafheuvels.

Zevender, Lopik. De bebouwing aan de noordzijde van de stroom ontstond al vóór de 12de eeuw en heette toen Vijftienhoeven. In de 13de eeuw kwam het gehucht Vijftienhoeven in het bezit van de familie Zevender. De naam van de familie is overgegaan op zowel de nederzetting als op de veenstroom.

Zevenhuizen, Moerkapelle, Leek, Texel, Drenthe, Noord-Brabant, Bunschoten, Zuid-Holland etc. zijn 7 huizen. Zevenhuis.  Zevenhutten, Noord-Brabant.

Zevenwouden, Fries Sanwalden1456 ende dae mena saunwalden’, buurten die samen in dat de zeven wouden vormden.

Zevenhoven, Nieuwkoop. Zeven hoven, hoeven; boerderijen.

Ziek, Gendringen, 1235 Syke: langzaam stromend water.

Zeilberg. Noord-Brabant. 15de eeuw Leeselberg, 1654 Zeylbergh. Samenstelling van berg ‘terreinverheffing, heuvel’ en een element zeil, dat terug zou kunnen gaan op het Middelnederlandse sagel ‘staart’ (vergelijk het Middelnederduitse sagelzagel ‘staart, achterkant’) en dan een betekenis ‘achterwaarts gelegen berg’ (vergelijk Achterberg).

Zierikzee, Zeeuws Zurrikzee, Schouwen-Duiveland, Zirikzee, Zirkzee, 976 Creka in een oorkonde van de Sint Baafsabdij, in een oorkonde uit 1156 Siricasha, 1210 Sirikese, 1233 Sirixe, 1250 Zieriksh. Germaans Sigurikis ahwo: natuurlijke waterloop vooral in zeekleigebied, van Sigeric, Sigric, Sigurik. (sigu: zege, rikja: machtig) zie de familienaam Sirks, Zirks, Sierks, Sierksma, Sierk of Sjirk. Of het water van Siric, Zierik of Zederik, zie Edam.

Zieuwent, Achterhoek, 1060 Syenwede, 1339 ’t Synwijn, 1470 dat Syewent, 1550 de Sydwendt: zijdewind of zuidelijk ten opzichte van Ruurlo, of laag moerassig gebied.

Zijdelmeer, Uithoorn, eerder Silmere, van silan: druppelen, meer.

Zijbelhuizen, Schagen. 1591 Zumerhuys, 1599 Sybelhuyse of Sijbelhuijsen. Huis van Sybel of Zumer.

Zijderveld, Vianen, 1280 Sidewinder velt: dijk dwars op de hoofddijk die bij overstroming het stroomafwaarts komende water naar het achterland omleidde, vergelijk Zijdewind. Het was een heerlijkheid van de heren van Arkel. In 1312 gaf Johan van Arkel aan die van Zydervelde en vrije watergang, genoemd de Hubert.

Zijdewind, Noord Holland, naam voor een binnendijk of kade, soms ook een weg of sloot die zich langs een gebied uitstrekt en zich dus: ter zijde windt. Zittend, Drechterland. 1745 De Zijdtwindt, later De Zijde Wind.

Zijldiep, Dordrecht, is een water dat op een zijl of sluis uitloopt, Fries sil; sluis. Zie Ezumazijl, Roptazijl, Ritsumazijl, Delfzijl, Blokzijl, Zijlpoort, Zijlstraat en Zijlweg in Haarlen, Zijlpoort Leiden en Siel plaatsen in Duitsland.

Zijldijk, Loppersum. Een zijl; sluis aan de dijk.

Zijlmaar, Leens, van maar: waterloop en zijl, afwateringsluis.

Zijlroe, gegraven water, roe van roede: rechte loop.

Zijlvest: een vestiging op een belangrijke plaats, er werden sluizen bij gebouwd voor de ontwatering, dat werd een zijl genoemd zoals ‘Haarlem te Zijl”. Die zijn heet in Oud-Fries sil: Midden Noord-Duits sîl en in Zeeland sas. In Gronings zielvest of zielvestenij. In de betekenis „sluis” is het woord vooral in het oosten van ons land bekend geweest en nog in Friesland en Groningen.

Zijp, Arnhem: moerassig land.

Zijpe, bij Schagen, van Middelnederlands sipen, tot sijpelen: klein slootje, de Sipe. Zie Zijpe bij Schouwen-Duiveland

Zijpenberg, Arnhem, is zo genoemd omdat er uit de helling steeds water sijpelt.

Zijtaart, Veghel, betekent wel hetzelfde als Sittard.

Zilk de, Hillegom, van sillake: langzaam stromend water?

Zillebeke, West Vlaanderen, 1102 Selebecha, 1209 Selebeca: sijpelende beek. Of van sala; huis met 1 zaal, zie Seelbach, Duitsland

Zinkval, West Vlaanderen, eerder Sincfal: diepe geul of van Kinkval waar val: diep water en kink: bocht of knik van het Zwin bij Sluis naar het zuiden.

Zinnik, Frans Soignies, Henegouwen. Naam uit de riviernaam Suna, nu de Zenne. De rivier de Zenne heeft haar oorsprong in Zinnik. De naam Soignies betekent trouwens woonplaats op de Zenne, Siniacum in het Gallo-Romeins.

Zoeiloop, Eindhoven, van midden Nederlands soe: goot, greppel.

Zoelen, bij Tiel, 1046 Swolen, 1139 Solen, 1172 Sulen, 1316 Zolen: waterloop Zoele, dat werd al in 788 als Solina vermeld. Mogelijk betekent het modderige stroom. Het kreeg evenals Zoelmond zijn naam van een al lang verdwenen rivier de Zoel. 

Zoelmond, Gelderland, Soelmonde, Sermont, 1214 Zolemunde, Solemunde: monding van de Zoele, kleine dorpen in graafschap Buren.

Zoerle-Parwijs, Antwerpen. 1638 Soerle, 1770 Soerleperwys. De toevoeging Parwijs refereert aan de heer van Parwijs. Men denke hierbij aan Perwez een gemeente in Waals Brabant, vlakbij Jodoigne of Geldenaken. 

Zoetermeer, Zuid Holland, 1269 Soetermere, 1282 Zutermere, van zwet: grens of grenssloot: meer van de rivier Zoete (Suet of Swet) of naar zijn zoete water, vergelijk Zoeterwoude.

Zoeterwoude, Zuid Holland, 1205 Sotrewold: zuidelijk woud.

Zolder, Belgisch Limburg, 1154 Surle. Germaans sura: zuur, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Zonderveld, van Nederlands sunth: zuidelijk.

Zonhoven, Belgisch-Limburg. Sonuwe in 1280. In de 15de eeuw Zonouwen en Zonewe, midden 16de eeuw eerste vermelding van de naam Zonhoven. Later werd ook Sonhoven als plaatsnaam gebruikt. Hoogstwaarschijnlijk betekent Zonhoven “waterrijk, laag gelegen land dicht bij de waterloop de Son” of “water of moerasland aan de waterloop de Son”. Het eerste lid van Sonuwe verijst naar de Son, een oude naam voor de Zonderikbeek die dwars door Zonhoven stroomt. Ook bekend als Roosterbeek. Het tweede lid betekent “alluviaal land”. Hiermee wordt verwezen naar de vallei van de Roosterbeek die het landschap van een deel van de gemeente vormt. Dit tweede lid is later omgevormd tot -ouwe en werd ten slotte -hoven.

Zoom, Gelderland; rand van een bos, de Veluwe.

Zondveld, Noord-Brabant. Germaans sund; zuidelijk, vanuit Veghel, of uit sond; afgezonderd, veld.

Zorgvlied, Drenthe. Genoemd naar een villa Zorgvlied die er ooit stond.

Zonnemaire, Schouwen-Duiveland, vroeger een zeearm, 776 Sunnonmeri, 985 Sunnimeri, 1216 Sonnemare: waterloop in het zuiden.

Zoute het, Knokke, 1210 de le Soute: land aan de buitenzijde van de dijk en dus verzilt.

Zoutelande, Veere, is genoemd naar de verzilting van een dijkdoorbraak.

Zoutenaaie, West Vlaanderen, 1116 super fluvium Saltanaw, 1146 Saltanawa. Germaans saltan: zout: gevuld met zeewater, agwjo: waterloop.

Zoutkamp, Groningen,1418 Soltcampum, sol; zout, kamp is een landstuk dat door zeewater is bevloeid en waar zout gewonnen wordt.

Zoutleeuw, Frans Leau, Vlaams Brabant. 980 Le(uu)wa, 1161 Lewis. Germaans hlaiwa: grafheuvel, na 1533 wordt zout erbij gevoegd.

Zouteveen. Zuid-Holland. Eerder Souteveen, zoute kwel in het veen.

Zuidbarge, Drenthe. Barge; berg.

Zuid Beveland, 1147 Suthbevelande, zie Beveland.

Het Zuid, Fries It Súd, ligt ten zuiden van Drachten.

Zuiderburen, Zuidhorn. Ligt ten zuiden van Zuidhorn, buren; boeren. Zie Noorderburen en Vierburen.

Zuideinde, ligt ten zuiden van de Westzaan.

Zuidermeer, Koggenland. 1745 Suyder Meer. Ligt ten zuiden van Baarsdorpermeer.

Zuideropgaande, HoogeveenDe naam verwijst naar een zijtak van de Verlengde Hoogeveense Vaart. Via dit kanaal konden turfschippers ‘opvaren’ (opgaan) naar het zuiden.

Zuiddorpe, Axel. Is net zoals Westdorpe genoemd naar de ligging ten opzichte van Axel.

Zuidland, Zuid Holland, 1340 Zuutland, Zuytlant: zuidelijk gelegen polderland ten opzichte van Westenrijk. In het koor ligt een blauwe zerk waarop het beeld van een pastoor levensgroot is uitgehouwen met het bijschrift: Hier ligt begraven Lieve Claes, pastoor van deze kerk die sterft in ’t jaar MCCC en LXXII op de XX en VIII dach.

Zuidlaren, Tynaarlo, 1360 Suthlaren, 1365 Zutlaren, 1368 Suthlare: zuidelijke weideplaats, van laar?

Zuidloo, Bathmen, 1252 Sutlon, 1386 Zuetlo: zuidelijke lo: bos.

Zuidschote, West Vlaanderen, 1218 Souscote. Germaans sunpa: zuid, skauta: beboste hoek hoger land dat uitspringt in moerassig terrein.

Zuidwolde, Drenthe, 1275 Suthwalda, 1316 Sudwold, 1352 Zuutwolde, 1381 Suedwolde, zuidelijk woud. Zuidwolde, Groningen, met in het noorden Noordwolde.

Zuiderwoude, Waterland.

Zuilen, Utrecht, Zuylen, Zulen, 1169 Sulen, 1200 Sulen, mogelijk van sol: gat waarin water staat

Zuilichem, Gelderland, Bommelerwaard, 1143 Solekem, 1196 Sullenchem, castellanus de Sulichem, 1330 de Zulekem, 1337 de Zulikem.. Germaans Sulnga haim: woning van de mensen van Sulo.

Zuirdijk, De Marne. 1287 Suterdycke; zuidelijke dijk.

Zullik, Frans Bassilly, Henegouwen, 1138 Bassilgi, 1147 Basilli. Gallisch Romaans Siliacum van de waternaam Silia: Sille.

Zulte, Oost Vlaanderen, 1182 Zulte. Germaans sulitja, tot sol: modderpoel.

Zunderdorp. Oorspronkelijk was Zunderdorp het hoofddorp van de banne Sundeldorp, Zindeldorp. Het werd later overvleugeld door het aan het IJ gelegen Nieuwendam. Sundels waren smalle vaarten die vanaf het dorp naar het IJ stroomden.

Zundert, Noord Brabant, 1-4de eeuw Deae Sandraudigae dat op een wijsteen uit de Romeinse tijd staat, 1157 Sunderda, 1164 Sunderde. Germaans sundraudja, sundra: afzonderlijk, auda: bezit, of zuidaarde?

Zurich, Fries Surch, Wonseradeel, Fries sudera igge: zuidhoek.

Zussen, Riemst, 1154 Scans. Deze naam had betrekking op een schans.

Zutendaal, Belgisch Limburg, 1292 Suerbroeck; zuere moeras, 1345 Zuetendael; is het zoete dal.

Zutphen, Sutfen, 1031 comes Zutphaniae en de Sutfeno, 1059 et dominis Sutphaniensis oppidi; is een burcht met huizen omringd, 1059 ecclesia de Sutfenne, 1103 Suotfene, 1117 Suvene, Sutfenna. Germaans sunpa: zuid, fanja: moerassige waterplas of zuidelijk gelegen veen. Zutveen: zuidveen, in de oorkonde heet het ook Sutvene, Sutfene en Sutfenne.

Zuurbemde, Glabbeek, Vlaams Brabant, 1208 Surbam, 1209 Surbenthe. Germaans sura: zuur, banu-maepa: beemd, weide, langs het riviertje de Velpe.

Zuuk, Epe, rond 1390 als Groot en Klein Zwtwike, Hassekynsgoed, van Suthwik: zuidwijk.

Zuurdijk, Groningen, eerder Suterdike: naar de Zuiderdijk die hen tegen de Hunze beschermde.

Zwaag, Hoorn: 1312 Svaech, 1396 Zwaech: weiland, swaech: weide, weidehof of laag gelegen land en verwant met Middenhoogduits sweige, sweig: „rinderherde”, en daartoe bijbehorende weideplaats, sweigerîe: sweigguot, -hof, kœse, -kue, -lehen, -mate en anderszins. Dus een weideplaats die beschermd moest worden door er een dijk bij te bouwen, Zwaagdijk. 1466 Zwaechdijk, later Swaech Dyck en Swaeggh Dyck. Swaag betekent hetzelfde. Vergelijk Boornzwaag, Beetsterzwaag, Snikzwaag, Kollumerzwaag (Friesland). Langezwaag, Fries Langsweagen, Friesland, Kortezwaag, Friesland, Zwaagwesteinde, Dantumadeel; westelijke einde, van Kollumerzwaag. Scheemderzwaag bij Scheemda.

Zwaak, Zeeland, eerder Zweke, 2de lid is eigenlijk ee: waterloop: kronkelend water.

Zwaanaarde, Sint Niklaas, 1218 Suavenarde: akker, of aard; stapelplaats van Suavo of Zwavo.

Zwaanshoek, Harlemmermeer. Na de inpoldering streken er veel wilde zwanen neer.

Munkzwalm, Oost-Vlaanderen. Suualmam in 1003. Sualma in 1108 en Sualme in 1214. 1770 Munckswalm, met aanduiding van de watermolens op de Zwalmbeek. Lager ligt Nederzwalm.

Zwalm, Oost Vlaanderen, 1040 fluviolum Sualma, naar de rivier Swalm, Zwalm.

Zwaluwe Lage, Drimmelen, 1290 die Swaluw, 1482 Swaluwe: naar het water de Swaluwe, Swalm: zwellen, vergelijk Swalmen. De beide dorpen zijn na 1421 door een getijdengeul verbonden waar de Hooge op het eind ervan lag. 

Zwanenburg, Noord-Holland, is in 1913 vernoemd naar Gemeenlandshuis Swanenburg in Halfweg, dat eertijds dienstdeed als gemeenlandshuis van Rijnland.

Zwarte Haan, Het Bildt. De dijk waarop de buurtschap is ontstaan is aangelegd in 1715. Volgens verschillende bronnen is de naam Zwarte Haan ontstaan uit de oorspronkelijke Friese benaming ‘Swarte hoarne’ of ‘harne’. Dit betekent ‘Zwarte hoek’. De benaming “Zwarte” komt voort uit het donkere slib dat hier ooit aangetroffen werd. Later is ‘hoarne’ verbasterd tot ‘hoanne’ wat Fries is voor ‘haan’. Een nabijgelegen boerderij heet nog steeds de ‘Swarte harne’.

Zwartenhoek, Terneuzen. Genoemd naar het fort of batterij; kleine schans, Zwartenhoek.

De Zwarte Kat, Amstelveen. Vroeger heette de buurtschap Weteringbrug. Er was een café gevestigd, dat in 1646 in handen kwam van Gerrit Willemsz. Kat en naar hem “De Kat” genoemd werd. Het café had een gevelsteen die een zwarte kat toonde waaronder stond: In de Kat.

Zwartschaap, Hoogeveen. Wel van zwet; grens, schaap; schap.

Zwartsluis, Overijssel. 1398 Swarte Sluys; zwarte sluis. Doorvoer haven voor turf uit Drenthe naar Holland.

Zweeloo, Coevorden, 1298 en 1304 Suele, 1303 in parrochia Suele, 1335 Swele, 1381 Swelle en Zwelle, van zwellen, de heuvelachtige grond.

Zweins, Fries Sweins, Franekeradeel, 1433 Sweynze: afstammelingen van Swein of Sweno.

Zwet, van swathithio van Fries swethe: grens.

Zweth, Rotterdam, van zwet; grens.

Zwijnaarde, Gent, 1088 Suinarda, 1114 Suinarde, bij Brugge in 1140 Suinarda, bij Erps in 1208 Svinarde: de Zwin en arda: algemene weidegrond.

Zwinderen, Coevorden, 1217 in Suinre, 1276 de Swinre, 1295 Swijnre, 1460 Zwynre, 1470 Zvunre, 1544 Zwijnderen, 1276 echter Swinre, mogelijk ooit van een Swinhorne bij de swin; zwin; waterloop, en horne; hoek. Of van swin; waterloop, en hara; met bos begroeide hoogte. Waterloop, in dit geval het Loodiep.

Zwindorp, Sluis. Genoemd naar het Zwin, een zeearm.

Zwolle, Overijsel, 1040, 1093 Ecclesia in Swolle, 1178 Swolle, 1188 domus in parochia Swole, 1213 Borgere van Zwolle, van de Suollis: hoogte, zwelling, vergelijk Zweeloo, Duits Schwelle. Of van de waternaam Sewalana waarbij swal of swel op een bocht in de rivier wijst. Het wordt al in de 11de eeuw genoemd en kreeg in de 13de eeuw stadsrechten. 

Zwollerkerspel, eerder Swolrekerspel.

Zwolle, Gelderland, Groenlo, 1234 mansio Suellen, 1254 domus Suolle, idem

 

Oude Plaatsnamen :

 

Aard; beploegde of bebouwde grond, bouwland’. Middennederlands aert; beploegde of bebouwde grond, bouwland, Oudhoogduits art; hetploegen’, Oudengels earo; het ploegen, veldvruchten’, een afleiding bij Germaans *arjan ‘ploegen’ (Gotisch arjan, Oudengels erian, Middennederlands erien, eren).

Akker; ploegland, bouwland. Oudnederlands ackar, accar, akre, Middennederlands acker; ploegland, bouwland, Oudfries ekker, Oudsaksisch, Oudhoogduits ackar, Oudengels æcer, met verwanten in o.a. het Latijn, Grieks en Sanskriet. De West-Germaanse vormen kregen in bepaalde naamvallen verdubbeling van de -k- voor de -r-. Den Akker in Neder-Betuwe; bij de akker.

Arend, aro; arend, zie Arnhem, geit in Gietel en Giethoorn, havik in Havikshorst, hert in Hertelaar, Herten, kievit in Kieftskamp, Kiefteshaar, valk in Valkenburg, vos in Voskuil, Vossen, vink in Vinkwijk, wolf in Wolfheze.

Bakeland: afgebakend land. Op diverse plaatsen in Vlaanderen, onder andere Waregem, Deerlijk, Haren.

Banbos, dat is een banbos ‘bos binnen het rechtsgebied van de heer’. ’t Hof ten Bambos in Lede, Oost-Vlaanderen. Vergelijk Banwoud en de plaatsnaam Banholt (Nederlands-Limburg).

Bant; streek, zie Swifterbant.

Beemd, ook Beemte, Hummelo, bempt, bempd, bampd, alluviaal land aan een waterloop, zie Beemd, Breda en Bernheze, Beemdkant in Laarbeek en Someren, Beemden, Genderbeemd, Dommelbeemd, Eindhoven, Malsbenden, Duitsland, Zuurbemde, Vlaams Brabant. Mogelijk van banu-maepa, banu uit banwa: ban, maepa zoals in oud Engels maep, oud Hoogduits mad, nieuw Hoogduits Mahd, verwant met maedwo: meed, maad. De oorspronkelijke betekenis zou dan zijn: het banhooiland, gemeentelijke hooiland.

Belt, Bilt; kleine hoogte, bult, die we nog herkennen in vuilnisbelt.

Beuven, een naam voor veen, natte heide als bij Mierlo, Someren.

Bilant: aangeslibd land. Vergelijk Duits Biland.

Blokland ; blok, afgesloten, omheind land.

Bon, Ban; rechtsgebied, beschermd gebied, beschermde plaats.

Born: bron, waterput.

Burg en berg namen werden vaak verward.

Braak. Middennederlands brake, braec: braakland. Braak, Eersel, De Braak, landgoed bij Paterswolde, Braak, polder bij Obdam, Braak, een waterloop in Noord-Holland.

Bracht, Brecht, van Germaans brakti, afleiding van breken ‘breking, hoogte’. Brecht (Provincie Antwerpen) en in Balegem (Oost-Vlaanderen). Bracht bij Aken, Dusseldorp, Munster (Noordrijn-Westfalen), die Hohe Bracht bij Siegen (Noordrijn-Westfalen).

Breugel; een moerassig en/of bosrijk gebied, Brogel..

Brielle; moerassig terrein.

Bijsterveld ; verwilderd, woest veld, hongerland, Noord-Brabant. Biesterveld in Nederlands Limburg.

Cope, kop, koop; contract om een gebied te mogen ontginnen, die worden door een coper in kavels verdeeld onder kolonisten die het ontgonnen. Deze plaatsen die hierop eindigen liggen in Utrecht en oosten van Zuid-Holland.

Cortil, van Latijn curtile, van curtis: hoeve, hof.

Dijkslag. Het deel van een dijk dat in het oude stelsel van Verdijkslaging’ of Verhoefslaging’ een dijkplichtige te onderhouden had.

Donk: als een zandige hoogte in een moerassig terrein. Een aardige parallel met donk levert krocht (kroft) op, Angelsaksisch, Engels croft; small enclosed field, pasture. In Noord-Holland betekent het ‘tussenveld, nog niet uitgegraven stuk land te midden van veenderijen’, maar ook ‘hoge zandgrond, akker in de duinen’. Le Franck van Berkhey noemt onder de ‘veele groote valleijen en moerassen’ in Kennemerland ‘De vlakke Kroften’. Behalve in Noord-Holland (vooral de Zaanstreek, Tessel, Terschelling, Wieringen), waar het woord inheems is, komt het hier en daar in veldnamen voor in Utrecht, Zuid-Holland, Noord-Brabant.

Dorp, Gotisch paurp, Hoogduits dorf, een stam, Latijn tribus, menigte, woonplaats, verder kolonie, boerenplaats, verzameling huizen.

Met Dri, telwoord drie, schijnen samen te hangen Driel in de Betuwe, Drie of Drijne in Overijssel en Drie bij Ermelo, 855 Thri, 996 Thriendum..

Drecht in verschillende plaatsen is een naam voor een water, vaart, tocht. Het is een echt Germaans woord, mogelijk van Germaans dragan: trekken als overzetplaats. Of van drift: drijven, een natuurlijke waterloop. Zie Dordrecht.

Dries is in midden Nederlands driesch: braak liggend land, onvruchtbare plek, in Zuid Holland weide die tot zaailand gemaakt wordt, in Vlaanderen met gras bezaaide weide. Vergelijk verder in Brabant de vorm drees en dres, in Friesland treesch, tresk, treaske en traask. Eigenlijk betekent het woord dus ‘tijdelijk braak liggend land, woest liggende velden en zelfs met gras begroeide dorpspleinen’.

Drum, Drem, midden Nederlands drom, midden Hoogduits drum, Engels thrum, Hoogduits trumn, vergelijk ook midden Nederlands dromel en dremel, verwant met Latijn terminus; een stuk grond, eindstuk. Zie Dremt, Drempt bij Doesburg, 1069 Thremethe, Dreumel, 893 Tremile.

Echelmeers: meers met echels; bloedzuiger. Deze bloedzuigertjes hebben hun naam aan veel poelen, vennen en plassen gegeven.

Ede; hede of heide, of Eede; uit de riviernaam de Ee.

Elsmoortel: drassige grond met elzen.

De Elve; ook een waterloop in Zeeuws-Vlaanderen.

Eng, oud Engels ing betekent in oud Noors weide, in Angelsaksisch en Noord Duitsland akkerland, veld bij een dorp, op de Veluwe tot enk, enge, zie Enghuizen bij Hummelo, Engeland op de Veluwe, Averenck bij Borculo, 1462 Avering, bij Twello, 1424 O(u)vereng, bij Hengelo, 1484 to Averenge, bij Didam, 1475 Avereng.

Es of Esch, wel van een stamvorm dat eten betekent, oud Hoogduits ezisc, Gotisch atisk; zaadveld. Het ongedeelde zaaiveld van de gemeente, later bouwland in eigen bezit maar niet door een wal of haag begrensd wat wel het geval was met kamp. Zie de vele namen met Esch, Es, Hessen in Barneveld, 1053 Aszi, na 1500 Essen. Zie verder Esse.

Gouwe, gawe, gouwe, ga, go, gey, goy, gooi, oud Hoogduits gouwe, Duits Gau, Gotisch gawi, oud Hoogduits gewi: een vlakke en meestal grazige streek, grazige weide, zie landouwe wat vruchtbaar betekent, Germaans gaawja.

Ga, Gea. Dat heim is in de Friese plaatsen vervangen door ga, gea, gau, gouw, gooi, go, goo: landstreek die enige marken of honschappen: honderd schappen, bevat, honderd vrije hoeven vormden vroeger een honschap, zoals in Oudega, Wolvega en Warrega, in andere delen van ons land met de betekenis van landstreek, bestuurlijk gebied, gewest. In Groningen betekent het ook laag land met een zachte ondergrond van veen zoals in Noord en Zuidhornerga.

Gaver; moeras, drassige grond.

Geest; hoog gelegen zandgrond, Fries Gaast.

Gouw is ook een naam van vaarwaters en wegen zoals Kromme Gouw, Nieuwe Gouw en in Friesland Gauw, in gaweg of goweg: streek- of dorpsweg, zie Delfgauw, zo’ n belangrijke weg liep vaak langs water en zou ga of go als water zijn opgevat zodat gaweg of goweg weg langs water ging betekenen, tenslotte verdween ‘weg’ en bleef ga of go over. Ook in Gaag of Goog, ouder Golda: gouden water, zie Gouda, a: water, vergelijk Henegouwen.

Geer; puntvormig stuk land.

Geest; hoog gelegen land ten opzichte van broekland. Geestgronden. Ook waren er zandgronden die geest- of gaastgronden genoemd werden, soms groter of kleiner en soms wat uitgerekt. Geest (gheest) is een wat hoger gelegen zandgrond en vaak ook wat minder vruchtbare grond. De Friese vorm is gaast en gast, zie Gaasterland, Gaastmaburen, hoewel in Friesland de naam ook in plaatsnamen voorkomt: Rinsumageest, Westergeest en Wijgeest (Kollumerland) en ook elders, De Geest in Zundert. In een uitspraak van ‘s Graven raden omtrent geschillen in West Friesland van 1319: „Item segghen wi, dat di gheest van Vroenen” dat is de zandstrook waarop nu St. Pancras ligt. Zie verder Geesteren.

Glinde: schutting van hout tussen twee erven, midden Nederlands gelende: omheining.

Goor, midden Nederlands gor; laagland, moeras, in plaatsnamen heeft het de betekenis verloren, Goer, Gore.

Griend:. Middennederlands grient, greent ‘zandgrond, strook grond met bomen, buitendijkse gronden met rijshout bezet’. De Greent(e) was een stadsweide bij Kampen en in Genemuiden, Overijssel. Griend was een eiland in de Waddenzee.

Griet; rivierzand, zie Grind; kiezelzand.

Groes, groeze, gorsschor, schorreschol of kwelder betekent buitendijkse landaanwas, weiland, eigenlijk de jonge groene zode.

Haak: een hoekvormig perceel land.

Haar, (Groningen) of de Haar (Drenthe, Gelderland, Overijssel) zandige heuvelrug.

Haard, oud Hoogduits hart silva; woud, bos, zie Spessart, ook met Haert.

Haasdonk, Hazedonk, Hazendonck, Haesendonck: opstekende heuvel waar wellicht hazen leefden.

Hake; zandplaat, zandhoogte, of een landmaat. Zie Hackfort, Zutphen, een zandhoogte bij een voorde in een beek.

Hal, oorspronkelijk een vertrek, later voor het hele huis, midden Nederlands halle, Hall.

Ham, wordt vaak gelijkgesteld met hem, heem, heim, vergelijk Buckingham. Van Germaans hamma: landtong uitspringend in overstromingsgebied, hoek buitendijks land uitspringend in het water of in land dat nog onderhevig is aan ebbe en vloed ham; bocht, buiging, inham, uitham, hoek, landtong, weiland.

Hees, Heist, Hese. Een hese is een jong beukenbos of ook struikgewas. Heester.

Helle, uit helde; helling, dus in heuvelachtig land of uitkijkpost. Of van helle; zware arbeid vergeleken met de hel, lijkweg.

Hellebos, Zegelsem (Oost-Vlaanderen), Eylenbosch in Kester (Vlaams-Brabant) of Hellebos in Lubbeek (Vlaams-Brabant). Alle namen wellicht uit: bos + helle-delle (= helling - inzinking in het terrein).

Huurne, is hetzelfde als heurne: hoek.

Hide, Hyde: haven (aan de kust), bijvoorbeeld in Koksijde, Lombardsijde, Raversijde.

Hille. (Noordzee Germaans Huile voor heuvel), Engels Hill.

Hoek. Dit naar de plaats waar de winkel zich vaak bevond: op de hoek, meestal van een huis. Vergelijk Winkelhaak.

Hof, hove, hoeve; omheinde ruimte, boerenplaats, hofstede.

Holm. Nederduitse holm: klein eiland in zee of rivier.

Horik: hoek

Holt; hout, bos.

Horst, komt van hursta, dat rond 1200 in horst veranderde, oud Saksisch Hurste, Hursti: bosachtige hogere plaats, Oud Hoogduits horst en hurst; struikgewas, begroeide hoogte, nest, waarom een kasteel welke gebouwd werd om de stad min of meer te bedekken en een hurst of hursta genoemd werd, zie Hursley.

Huus; huis. Oud Hoogduits hus, Huussen.

Izen, ijs-; water, het woord Ise komt in Duitsland vaak voor in de betekenis van beek of rivier. IJsel, IJssel, IJzendoorn, 864 Isandra. IJzenloo. IJzevoorde, 1234 Ysenvord. IJzendijke, Zeeland.

Kaag, Koog: polder, buitendijks land. Zuid en Noord-Holland.

Kamp, komt uit Latijn campus; afgesloten, afgeperkt stuk land.

Karrebroek, Kerrebroek: moeras met teenwilgen.

Kate; kleine boerenwoning, hut, huisje, kot.

Keel, Kel; buis, pijp, geul; (ook) smalle strook, stuk land tussen twee sloten.

Keer: bocht, wending.

Kemenade, Kemna. Middennederlands kemenade, kimmenade ‘kamer met stookplaats; hofstede, boerenwoning’, uit Latijnse caminata, waaruit ook Frans Cheminée ‘schoorsteen’.

Kestre, uit Latijn Castra; legerplaats.

Kemmenade, kemenade; vertrek met stookplaats, daarna aangebouwd gedeelte, meestal een vrouwenvertrek.

Keppel, naast Kapelle; kapel of bedehuis, midden Latijn capella, van Germaans kappe; mantel, de naam van een bedehuis waarin de mantel van Sint Maarten bewaard werd, kapel, Kappel. Kapelle (Zeeland) of Kapelle-op-de-Bos, Vlaams Brabant. Ook verspreide plaatsnaam ter Capelle, Kapel(le) ‘kapel’.

Kersbilk; bilk, blok, omheind stuk waar waterkers groeit. Kersbeek.

Kloese, kluis, cluse, cluyse, clouse, midden Latijn clusa; ommuurde plaats, meestal voor asceten.

Kloot, Kleut. Middennederlands Cloot ‘kluit, klomp, hoop (aarde, klei, turf).

Koppenol: inzinking met bolvormige heuvelrug.

Kote, Kate; kot; kleine hofstede. Zie Elschot bij Ruurlo, Kolmschate bij Deventer en Katerveer bij Zwolle, Koten, Cothen.

Kouter: bebouwd land, akker, van Latijn cultura.

Kraaiwinkel: kraaienhoek.

Kruis, ter/ten Cruce/Kruise, Cruijsse; kruis (vaak het strafwerktuig, de galg, de schandpaal).

Lake, Laak; beek, poel, laak, leek of lek zie je in het Engels als lake en in Frans als lac; slaat op water, waterleiding, lekken, een doorlaat, Leek.

Laar, Hoogduits leer; onbebouwde streken, open bos met grasland, bosachtig moerassig terrein.

Langschoot; lange afgeperkte ruimte, lange beboste hoek hogere grond die in moeras uitspringt.

Langendonk; lange zandrug.

LedeLeede, Leye, Leie, Ley, Lee, Angelsaksisch lad, lade, Engels lode; kanaal, Hoogduits leita, oud Germaans laida en naast Leithe en Leithen tot Leiden; waterleiding, vaart.

LeeuwLeeuwen, oud Saksisch hleo, Angelsaksisch hlaw, Gotisch hlaiwa; grafheuvel.

Linthout; lindenhout.

Loo, Lo, Loe, Oud Hoogduits laok, lok, loch, Midden Hoogduits loch, lo, (lucus); laag hout, bosje met weide, Angelsaksisch leah, leag, Engels lea, ley, lay; weide, vlakte, open plaats in een bos, zie Bromley, Hawley, bij ons ’t Loo.

Maat, made, maet, Engels meadow, Duits Matt, Mede; weide, laag liggend maailand, mede, meen of meent.

Male (Mâle);  inzinking of depressie in het landschap.

Mar, oud Hoogduits mari, oud Saksisch meri; water, maer, mar.

Marel; mergel, mergelgroeve.

Mast: voer, van mesten.

MerschMeers, Meersch, sinds de 16de eeuw meest marsch; Noordduits mersch, Angelsaksisch mersc; aanslibbing, lage weidegrond, morsch.

Mark, Noordduits marka; grens, landstreek, oud Noors morkr; woud, verwant met Latijn margo; rand, landstreek tussen de ene en de andere vestiging, de marke.

Miede’ grasland.

Moere, Moer; veengrond, moeras.

Molde, midden Nederlands moude; los zand, zie Mook.

Molder, oud Saksisch maldar, oud Hoogduits maltar; korenmaat, zoveel als in eenmaal gemalen wordt, zie ’t Molder in Lichtenvoorde.

Mond, muid, mund; mond van een rivier of water, zie IJsselmuiden.

Moos; moeras.

Most; een plaats waar mos groeit, modderige plaats. Een berkmoest is een drassige plaats bij een berk.

Nes, uit nesse, nassi; van nat, laagte.

Nieuw komt meestal voor als nij, nie, nun, zie Nunspeet. Hiertegenover staat veru; vroeger, zie Vernehuizen te Lienden, nu Verhuizen.

Ooi, ouwe van een grond vorm awj-, uit ouder agwi-, verwant met oud Germaans ahwa, Latijn aqua; waterachtig of waterrijk, vervolgens laagland, laag weiland tot land in het algemeen, zie landouw en gouwe. Oy, Oye, Oey, Ooije, Ooij, Ooien, Ooien.

Oud, alt, old, olt, out.

Park, perk; afsluiting, omheinde ruimte, tot parik en perik, prick, pirick, pierik, parryck.

Pas; doorgang.

Rak; een streek, vaart, eind weg.

Reede, rede, rheidt, reide mogelijk van ouder raid; rijden.

Riet, Rijt: lange waterloop, langwerpig nat land.

Rijst, Riest: plaats waar rijshout groeit.

Rorije, roer: rietland, riet.

Saal, seel, ouder salo, midden Nederlands sale en seli; aanzienlijke woning van 1 kamer,

Schede, eigenlijk scheed, Hoogduits scheid, Angelsaksisch scheede, scheide; scheiding. Enschede. Schey, Scheiding, Scheet. 

Slag; stuk land.

Sipe, midden Noordduits sipe; sijpelen in de betekenis van beek.

Sil; waterafvoer. Zijl, Ziele, Syl, ‘sluis, uitwateringssluis, afwateringskanaal’.

Speet, van spit; omgespit land,

Speulde, spoolde, spelda wel in de betekenis van splijten, klieven, dus een bos waarin gehakt en gekloofd werd?

Spijk; midden Noord-Duits spick, specke, pineus, oud Noors spik, Engels spike; paal, boomstam, dan brug van boomstammen met zoden bedekt. Zie Doornspijk.

Steen; stenen gebouw, meest een kasteel.

Strod, oud Hoogduits struot; moerassig bos. Zie Stroo bij Vorden en Stroe op Wieringen.

Tange; zandrug in het veen.

Veen, venne, fene, oud Germaans fanja, zie Zutphen.

Veld; vlakte, oorspronkelijk onbebouwd veld in tegenstelling tot hollt, bos of woud, wold.

Vlaas: waterplas, poel, ven.

Voorwerk, oorspronkelijk een onder afzonderlijke beheer staand deel van een landhoeve welk huis en erf met andere uithoeven en met het saalgoed of de hoofdhoeve een landgoed uitmaakte. Zie Vaarwerk bij Eibergen.

Waai, Waa; plas, poel, wiel, in Hattem (Gelderland), Culemborg (Gelderland), Lienden (Gelderland) en Neer (Nederlands Limburg).

Waard, Waarden, Weerd; beemd, eiland, samengevat aan het water gelegen land.

Waas; drassige grond. Het Land van Waas of Waasland in het noorden van Oost-Vlaanderen, grenzend aan Oost-Zeeuws -Vlaanderen: 868 Wasia.

Wade; wad; doorwaadbare plaats, zie Ravenswaaij.

Wedage; haag van wede, teen, twijgen.

Weem, Wimen, Wijmen; (uit wipwo): plaats waar wilgentenen groeien.

Wijk, wik, wika, Latijn vicus: dochternederzetting of handelsplaats of wijk van, zie Kootwijk, een stadboek was een wich-billet, zie de namen in Engelse steden met Wijk en Weichbilt bij Maagdenburg.

Wijk; kreek, baai, vaart, midden Noordduits wik, oud Noors vik, zie Katwijk, Wijk aan Zee, dus bij plaatsen aan water en daarna ook voor wateren die door indijking in het land kwamen te liggen. Zo bij Wijk aan Zee, Beverwijk.

Winne; oud Hoogduits winne, Gotisch winja; weiland, zie Herwijnen.

Wische; weide, midden Noord-Duits wische, zie Wisch bij Terborg, Franeker Wiske, Terwisch bij Vlagtwedde en Kleine Wiske bij Workum.

Woerd, Woord; geringe terrein verhoging in het gebied der grote rivieren’. De Woerd, in Appeltern (Gelderland), Zoelen (Gelderland), Engelen (Noord-Brabant).

Worp, Werp; aangeworpen, aangewassen land, of in Friesland ‘buitendijks land, opgeworpen vluchtheuvel’ Plaatsnaam de Worp in Deventer.

Woud, Wold, korte Germaanse voornaam wald.

Zoom; zoom, rand. Bergen-op-Zoom (Noord-Brabant). De Zoom is de heuvelrand tussen Harderwijk en Elburg (Gelderland) en een buurt in Nunspeet (Gelderland).

Zwetsloot; grenssloot.

Zijp, Zijpe ‘afwatering’. De Zijp (Gelderland), Zijp (Noord-Brabant), Zijpe (Zeeland), De Zijpe, met Zijpersluis (Noord-Holland), De Zijpte (Kortrijk, West-Vlaanderen), Zijpt (Lichtaart, Provincie Antwerpen).

Plaatsnamen eindigend of betrekking hebben op:

Boomrassen, heesterrassen, Planten.

 

Gaard, midden Nederlands gaert, oud Saksisch gard, zie boomgaard; het betekende; hof, bezitting of woonhuis.

Haag, midden Nederlands hage, Angelsaksisch hege; struikgewas, later kreeg het de betekenis heining, dan omheinde plek. Ook Hegge.

Hees; bosnaam, hese, heest, van Germaans haisi, vergelijk midden Nederlands heister: jonge boom, Frans hetre, beuk.

Vore, Hoogduits fohre, oud Hoogduits forha, Engels fir, Angelsaksisch furh, oud Noors furs; vuren en vurenhout, zie Vorchten bij Hattem en Voorhout.

 

Apel ter, Gronings Troapel, zou kunen van het woord Appello: bos met wilde appelbomen.

Apeldoorn, 790-793 in villa marca Appoldro, Apoldro, begin 13de eeuw Apeldern, 1228 Apeldorne, 1251 Apeldoren, 1335 Apeldoeren, 1349 Apeldoern, Oudnederlands apuldra, Germaans apuldrum;: bij de appelbomen, vergelijk Oudnoors apaldr, Oudengels apuldor, Oudsaksisch apuldra; appelboom..

Aperloo, Elburg. 1313 Apelderloe, Apeldorenloe, 1327 Apeldorenloe, 1334-1335 Apeldorlo, 1521 Apperloe, Aperloe, 1573 Apperloo, 1665 Apperloo; lo licht, open bos, apeldore, Germaans apuldra-; appelboom, bos met (wilde) appelbomen.

Appel, Nijkerk. 1146 kopie 14de  of 15de eeuw Appele, 1183 Appele, ca. 1400 toe Apel, appel, 1491 to Appel, 1534 Appell, 1936 Appel; Meestal opgevat als een samenstelling van appel en lo in de betekenis ‘appelbomenbos’, al wordt de naam ook wel geduid als apa; rivier, stroom, met lo; licht, open bos of lo; poel, water.

Appelaar, Oosterhout, is een laar of bosweide met appelbomen.

Appelboom. Appelboom in Adegem (Oost-Vlaanderen) en Liedekerke (Vlaams-Brabant).

Appelscha, Fries Appelskea, Ooststellingwerf, 1247 Appels, 14de eeuw Appelsche: de persoon Appilo of appels, skea dat verwant is met Engels shaw: bos, met oud Noors skogre: bos, wat verder gaat tot schaag, skag, zie Schagen. De buurtschap Hoogappelsche, al in kaarten vanaf 1664, behoorde ook tot dit dorp en maakt er nu een deel van uit. Aan de vaart ontstond ook Nieuw Appelscha en later Appelscha Derde wijk of Ravenswoud.

Appeltern, 1139 ecclia de Apeltre, ca. 1143 in Apeldrem, ca. 1188 in Apelderhem, 1275 de Apelteren, 1294-1295 Theoderico de Apeltern, Apelteren, 1317 Apeltern, 1442 Appeltern, Apeltern, 1665 Apelten, Germaans *apuldrum; (nederzetting) bij de appelbomen.

Appelterre, Eichem, 1219 Aptres, Apeltres, 1238 Apeltren. Germaans apuldra: appelboom.

Aldeneik (Maaseik) 830 Eike, 952 Eiche. Germaans aikja: eik.

Bergeik, Noord Brabant, 1151 Eka, 1258 Berrect, 1283 Eikelberge. Germaans aik: eik.

Bergeijk, 1137 Echa, 13de eeuw Eikelberg, Eykelreberge: een met eik begroeide berg. De vorm Bergeyk is wel beïnvloed door Maaseik.

Bernis, (Heeswijk) 1196 Bernehese, Berne, Bernese. Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, hasjo: beukenbos.

Bernissermade, met maedwo: alluviaal land in zeekleigebied.

Beukelaar, Veghel: een met beuken begroeid, laar; bosweide

Beukelaar bij Twello, 1417, 1451 Bokelaer, met laar.

Beukemare, Brugge, 1225 Bucmara, Germaans bokjon: beuk, maru: natuurlijke waterloop in zeekleigebied.

Beuken, Hendrikkapelle, Germaans bokum: bij boko: beuk, reps. Romeins fagetum: beuk.

Beukhuis te Aalten. Met bok, boke; beuk.

Bokhorst te Laren, en te Putten, 806 Bochursti. Overijssel. Bok; beuk.

Boekelo, 1450 Boekelo en Bokelo. Boek; beuk.

Boxbergen, Olst, 1472 Buckesbergen. Boek; beuk.

Bukhorst, Zalk. Buk; beuk.

Bocholtz, Nederlands-Limburg, is waarschijnlijk afgeleid van beukenbos of beukenhout.

Bocholt, Maaseik, 1162 Bucolt, beuk en hout.

Bockholt, Duitsland, midden 12de eeuw de sicco Bokholto. Germaans boko: beuk, hulta: woud.

Ook Boechout, Antwerpen, 974 Buocholt, 1128 Bucholt, beukenwoud.

Bokhoven, ’s Hertogenbosch, 1243 de Buchoven, 1307 Buchoven: een beuk met een hof. Of de geslachtsnaam Bocco, Bucco.

Bokrijk, Genk: het beukenbos.

Boekel, Sint Blasius, Oost Vlaanderen. 1132 altare de Bocla quod est in honore sancti Bavonis, 1185 Bocla sancti Bavonis. Germaans boko: beuk, lauha, bosje op hoge zandgrond.

Boekel, Sint Denijs, Oost Vlaanderen. 1108 Bocle, 1196 Bocla. Idem.

Boekel, in Brabant komt uit boekelo: beukenbos.

Boekhout, Gingelom, Belgisch Limburg, 1096 Bocholz. Germaans boko: beuk, hulta: bos. Verder in Binkom, Meise, Pepingen, Bochout (Vlaams-Brabant), in Meerhout, Bouchout (Antwerpen), in Oosterzele, Ronse, Eeklo, Velzeke, Waasmunster, Scheldewindeke (Oost-Vlaanderen), in Tielt (West-Vlaanderen).

Boekt, Perk, 1219 Bukt, Germaans boko: beuk.

Boekt ter, Terboekt, Genk, 1135 Buch. Idem.

Zo ook Boekelo, Enschede. Ook Boekelte, Friesland. Boekhorst, Noordwijkerhout.

Boekhorst, Ooststellingwerf, Friesland. Boekhorst zou een samenstelling kunnen zijn van het Stellingwerfse woord voor beuk en kreupelhout. Boek = Beuk, Horst = Kreupelhout.

Boekt, Heusden Zolder, komt uit bokothu: beukenbos.

Boksem, Grimbergen, Boxhem 10-11de eeuw Bucsele, later Buoksele. Germaans boko: beuk, sali, huis met 1 kamer.

Boxtel, Noord Brabant, 1108 Buchestelle, Buxten waar gravin Adelheid aan de Utrechtse bisschop Coenraad haar landgoed Orthen opdraagt treedt als getuige op Herbertus de Buxten, 1173 Bucstel, Boucstele in een charter van 1291, zo ook in 1394 en 1395. Bocxtell op 6 mei 1483, Boextel in 1506, ook Boctella en Bucstel: verblijfplaats van reebok of beter beuken.

Buggenhout, Oost Vlaanderen, 1125 Buckenholt, 1145 Bukenholt. Germaans bokina: beuk, hulta: bos.

Bukhorst, Deventer, 1093 de Buchorst, 1127 Buchorst, 1133 de geslachtnaam van Bockhorst, 1266 Buckhorst: beuk en horst.

Chaufheid, Theux (Luxemburg), Chauveheid, Chevron (Luxemburg), Chauveheis in Bellevaux (Luxemburg) van chauve heis, van Germaans haisj;ô ‘kaal beukenbos’.

Haut-Fays, (Luxemburg) en in Villers-devant-Orval (Luxemburg): hoog beukenbos.

Heesselt, Varik, 850 Hesola, Esola, 1250 ecclia de Hesle, van haisjo: beukenbos en lo: bosje.

Heeze, 784 Hezia, 1172 Hese, 1253 Hese. Germaans haisjo: beukenbos, struikgewas.

Hoboken, Antwerpen, 1135 Hobuechen. Germaans hauha: hoog, bokum: beuk.

Schoonbroek, Turnhout, 1164 Sconebruc, 1221 Sconeboke, geen broek maar beuk, maar van bok: mooie beuk.

Heest komt van Germaans haisi, vergelijk midden Nederlands heister: jonge boom, heester, beuk, vergelijk Frans heistre; struikgewas. Zo ook Heestert. Ook Heist, West Vlaanderen.

Heerle, bij Wouw, bij Meer en Poederle, 13de eeuw Harella, de naam betekent bos van haagbeuken. Zo ook Heers Veldhoven, 1297 Herle, of van hoger gelegen. Zo ook Heers in Belgisch Limburg, 929 Comitatus de Haire, of; van de heer. Opheers, 1099 Ob Here; hoger gelegen dan Heers.

Heestert, West Vlaanderen, 1048 villa dicta Hertrudis, naar een zekere Hertrud, maar in 1108 is het Hestrut, in 1182 Hesterd, Germaans haisdropu, van hais-dra: jonge beuk, heester.

Heist op de Berg, Antwerpen, 1008 Heiste. Germaans hais-itja: beukenbos,

 

Darthuizen, bij Leersum, 1253 Derthesen, van tart: speer, en heest; heester, geen huizen. Darthusen, in een handschrift van de Utrechtse kerk Derthese genoemd waar volgens hetzelfde handschrift een kapel geweest is.

 

Aldeneik (Maaseik) 830 Eike, 952 Eiche. Germaans aikja: eik.

Chainia, Crehen (Luik) en Meux (Namen); Chenia(t) in Baisy-Thy (Waals-Brabant), Huccorgne (Luik) en Somzée (Namen). Cheneau in Estinnes-au-Mont (Henegouwen) en Bonlez (Waals-Brabant). Frans chêne, Picardisch que(s)ne: eik. Of Oudfrans chesneel: eikenbos.

Cheneau, Estinnes-au-Mont (Henegouwen) en Bonlez (Waals-Brabant). Frans chêne, Picardisch que(s)ne: eik. Of Oudfrans chesneel: eikenbos.

Chenaye, Cheney, Chainaie, Chainaye: Chênaie: eikenbos, Frans Chêne: waar eik groeit. Chenay (Marne, Sarthe), in Pondrôme (Namen).

Eichem, 1317 Eicghem; Germaans aik; eik, haim; woonplaats.

Eekeburen, Oldekerk, huizen bij eiken.

Eekhout, Brugge, 1179 Equoth, 1187 Echout. Germaans aik: eik: hulta: bos, of van eek; laag land.

Eekhoven, Kontich, 1197 Ecoven is eik met hofa: boerderij.

Eekt ter, Anderlecht, 1220 in loco qui dicitur ther Eekt, Germaans aikopu, bij aik: eik.

Eichem, Oost Vlaanderen, 1142 is eik met haima: woning.

Eckelrade, Eijsden, 1381 Eekeroide, plaats waar eikenbomen gerooid zijn.

Eekhout, eikenbos.

Eeklo, Oost Vlaanderen: eikenbos, lo; hier zandige heuvelrug.

Eekhoven, Kontich, eik en hoven.

Eekt, Oldebroek, eik en bos.

Eikelhof, Olst, Overijssel, Eikenhof in Apeldoorn (Gelderland). Hof met eiken.

Eke, Oost Vlaanderen, 1114 Heke: eiken.

Eext, Gieten, eerder Exte, Eechte en Eegeste, van eek: eik met een achtervoegsel st, mogelijk van sate: woonplaats.

Eext, Anloo, 1526; die buuren van Exte, 1544; tusschen den van Rolde.. ende van Ext.

Zo ook Eexta, Scheemda, 1435 Eghiste.

Eekeburen, Oldekerk, van eik.

Eibergen, 1188 Ecberghe.  Ec; eik.

Ek, Nederbetuwe, 953 Eki.

Eekst, Oldebroek, 1307 Ekit. De Eket in Twente.

Ekehaar, Rolde, hoogte rug met eikenbomen.

Eikberg, Breda, Eikelenbosch, Baarle-Nassau, Eikenheuvel, Uden.

Exloo, Exlo, Odoorn. 1376, in der buerscappe tot Exle, 1446 Exlo, ek; eik, loo; bos; zal wel een gekapt eikenbos betekenen. Zo ook Exel.

Kasen, Nederlands-Limburg, verwijst naar de oud-Nederlandse stam Cas- (eiken) en -wyn (landgoed). Tot de 19de  eeuw was het plateau van de Kruisberg één groot eikenbos.

De Looi, Gennep. Mogelijk van midden Nederlands loo: run of eikenschors waar dat gewonnen werd, of een vorm van lo: bos? Zo ook Looienhoek.

Maaseik, Belgisch Limburg, 1139 Ecke, 1400 Eyke, Germaans aikja, van aik: eik, ter onderscheiding van Bergeik noemt men het Maaseik.

Tereycken, Beek en Donk. Ook gespeld als Ter Eijken of Tereijken; ter eiken.

Treek, Henschoten, mogelijk van Ter Eeke en dan een aanplant van eiken?

Zeveneken, Oost Vlaanderen, betekent 7 eiken.

 

Els, Alnus, midden Nederlands elze, oud Germaans alisa.

Aalst, Zaltbommel, 709 en 814 villa Halosta, 980 Alisti en Alaste, 983 Aloste, 1088 Alst, Alost: stadje bij elzen. Of van aloks: wild alsemkruid. Of van Germaans alhust, alhusta; woonplaats of heidens heiligdom, van Germaans alha; woning, tempel.

Aalst, Buren. Rond 1400 Aelst. Idem.

Aalst, Frans Alost, Oost Vlaanderen, 866 villa Alost, 1162 Aalst, idem,

Aalten, Gelderland, 828 in Alladna, 1086 Aladnon, 1138-1139 in Alethnin, 1152 Parrochia Aladon, parochie bij de elzen, 1230 Alethim, 1248 Alethen, 1381-1383 Aelten. Waarschijnlijk afgeleid van een plantnaam, verwant met Oudnoord alao; voeding, spijs, Oudnoors aldin; eetbare boomvrucht.

Alnetum, Antwerpen, 1147 de Alneto. Romeins alnetum: elzenbosje.

Arvernen, bij Tienen zou komen uit Gallisch areverno: bij de elzenbomen.

Ellersthaar, Borger: hoogterug die met elzen is begroeid.

Eldersloo, naast Ellersveld, (Ellertsveld) 1302 Heilerslo, 1382 Ellerslo, ellernholt is de naam voor de els in Drenthe.

Elsakker, Hogstraten, 9de eeuw Helsaccra, idem, met akra: akker.

Elsbeke, Hilvarenbeek, 1214 Elsbeca, idem met baki: beek.

Elshout, Heusden. 722 Elisholz, 1316 Elishoute, 1339 Elshout. Els, Alnus.

Elst, Maasdonk, Elzen, Boekel.

Elsschot: ruimte met elzen afgeperkt, bijvoorbeeld Elschutten in Langdorp (Vlaams-Brabant), Helschoot in Laarne (Oost-Vlaanderen), Helschot in Herselt (Antwerpen), Elsschot in Schijndel (Noord-Brabant).

Elsene, Frans Ixelles, Brussel, 1210 Elsela, idem, met sali: een uit 1 ruimte bestaand huis.

Elsloo, Limburg, 1002 Elisla, met lauha: bosje op hoge zandgrond.

Elsloo, Fries Else, Ooststellingwerf, idem. 1408 Elslo(e), lo; bos

Elsakker, 9de eeuw Helsaccra: elzenakker.

Elsbeke, Hilvarenbeek, van els en beek.

Elst; plaats waar elzen groeien, elzenbos’. (Oost-Vlaanderen, Gelderland, Noord-Brabant, Utrecht).

Elze bij Zutphen, 1025 Eliza, Elzen bij Rijssen, 1251 Elsne.

Elst, 10de eeuw Alisti, 896 Elste.

Elschot, 1362 Elscote.

Elzele, Frans Ellezelles, Henegouwen, 1120 Eleseleh. Germaans aliso: els, sali: huis met 1 kamer.

Elzen, Rijssen, 1252 Elsne, 1297 Elsnen; els.

Elzet, Gulpen; elzenbosje.

Es, Fraxinus, oud Hoogduits, Angelsaksisch aesc, uit aski. Met oud Hoogduits ask; es komt overeen Asch bij Buren, 1288 Aske?

 

Asdonk, Tessenderlo, een uit het veen opstekende landrug die met essen begroeid is.

Eschede, Gorssel, 1046 Ascethe, 1212 Eschethe, 1405 Eschede, 1533 Eschaeten, Esschert, Germaans askipja es, schoot; bebost hogere hoek dat uitspringt in moerassig land.

Asselt, Swalmen. Frankische naam: Aslao, Aschlo, Ascloha, of AscalohGermaans aski; es, lauha; bosje op zandgrond.

Asschen: essenboom, Fraxinus. Verspreide plaatsnaam. Ook Assebroeck, Asbroeck: essenbroek. Een moerasgebied waar veel essen groeien. Asch, Buren (Gelderland) of As, (Belgisch Limburg), eerder Asch. 1264 bi den Asbrouke, Meigem, België.

Asse, (Vlaams-Brabant): 1159 Asche, of verspreide plaatsnaam ten Assche; es.

Asselt, Swalmen, 860 Aslao, 881 Haslao, 888 Aschlo, 943 Asclon, 1202 Assle, Assel en Assele. Germaans aski: es, lauha, bosje op hoge zandgrond.

Assendorp, 1281 Eschendorp bij Heerde en Raalte.

Escharen, Grave, 1282 Escre, Escheren: boom es en haar: heuvelrug.

Essen, Bathmen, komt steeds onder deze naam voor, zo ook de geslachtsnaam van Essende of Essende; es, Fraxinus.

Essenpas, Bemmel, Esseveld , Barneveld.

Esch, bij Boxtel, eerder Hesc, 1200 in Escho: dorp met een es. Het gemeentewapen heeft een boom wat wel een es zal zijn. Maar esch is ook een gemeenteakker zodat het onzeker is.

Essen, (Antwerpen, Overijssel, Groningen, Duitsland), Essingen (Luxemburg).

Esschen Ten, Limburg, is afgeleid van de boomnaam es.

Esveld, Kalken, Oost-Vlaanderen, Barneveld; veld met essen.

Est, Gelderland, vrijwel onveranderd als in 1316, 1400 en 1561, wel van askithi: es.

Fraineux, Nandrin, La Reid, Yernée (Luik): essenbos.

Vrasene, Oost-Vlaanderen, 1149 Urasne, 1184 Frassene, 1187 Frasna: van Fraxinus, es?

Esp, Populus, midden Nederlands espe.

Aspelare, Aspelaar, Ninove, 1118 Hasplar, 1165 Asplar. Germaans aspo: esp, (Populus tremula) hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Asperen, Leerdam, 11de eeuw Asporon, bevat de waternaam aro met het eerste deel esp.

Asperen, Lingewaal. 893 Asperon.

L’Auberaie: (les Salines, Frankrijk) plaats waar abelen, witte populieren staan.

Eijsden, bij Maastricht, eerder in orocaspide: in loco Aspide, 1168 Espede of Espide: espenbos, ratelaar, Latijns Haspere. Dat is waar de Maas in ons land komt. Waar men Eijsden op de Berg ziet staat moet men denken aan Sint Geertruide.

Esdonk, Gemert, 1364 Espedonc, 1448 Eespendonck, een donk: zandige opduiking in moerassig gebied die begroeid is met espen. Zo ook Esp.

Espeet, Barneveld, eerder Espet, Espit. Uit Germaans aspithi: esp.

Espel, Urk, Urk lag in 1317 in parochia dicta Espelo. Het zal wel te verklaren zijn als Espelo, vergelijk de plaats Espel bij Osnabrück die in de 12de eeuw Espelo heette: gerooid espenbos. Ook Espelo bij Holten, 1188 Espelo, 1455 Espenlo.

Espe, in Espete, Overijssel. Populier.

Espelo, 13de eeuw ter Esphorst. Horst met populieren.

Exmorra, Fries Eksmoarre, Bolsward, bij Wonseradeel. 855 Aspanmora, 1275 Exmora, 1399 Exsmora, Germaans aspon, van aspo: esp, ratelpopulier? Mora: turfwinningsterrein. Ten noorden ligt Exmorrazijl, 1474 Exmorigere sylt, zijl; sluis.

Hespelaar, Oosterhout, wel te verstaan als Espelaar: espenbos.

Nieuwe Abeele, Middelburg, van de abeel.

Ospel, Nederweert, wel van Ospelo: espenbos. Of van ossepeel omdat turf uit de Peel vaak met ossenwagens werd vervoerd.

 

Berkel, Rodenrijs, 1066 Bircla, 1085 Bercla, 1234 Bercle, later meestal Berckel. Germaans birko: berk, lauha, berkenbosje op hoge zandgrond. Zo ook Berkel, Horst, 1219 Berkele.

Berkelaar, Susteren, 1180 Berclaram. Germaans birko: berk, hlaeri, bosachtig moerasachtig terrein.

Berkenbos. Bos met berken. Berkel in Asse (Vlaams-Brabant), Heusden (Limburg). Vergelijk Duits Berkenbusch.

Berkenwoude, Zuid-Holland. 1326 Bercou; woud met berken.

Berkhout, Hoorn, Berkou of Berkwout, bij Hoorn, 1312 Berchout: land waar berken groeien, dus ook vochtig, berk, oud Hoogduits biricha. Berkhouterwaal is in 1626 bedijkt.

Berkmeer, bij Obdam, 1639 Berckmeer, meer met op de oevers berken.

Berkt, bij Beernheze, Noord-Brabant,  Berkt bij Veldhoven, Noord-Brabant, voor het eerst vermeld in 1294, naar de daar aanwezige berkenbomen, 1495 Bercket: berk.

Berkum, Overijssel, 1394, 1388 en 1394 Bircmede: berk en mede of made: weiland.

Berlaar, Antwerpen, Berlaer, Berlar, Balaert, 1155 Berlar. Germaans birnu: ber, op beer gelijkende modder, hlaeri: bosachtig moerasland, een Duitse plaats Berlar heette in 1090 Berklare: berkenbos.

Berlare, Oost Vlaanderen, 1173 Berlare, idem.

Berloz, Berlo, Waals Bierlo, Luik, 1135 Averbode, 1171 Berlos, 1206 Berle, 1218 Herkenrode. Germaans birko: berk, lauha klein bosje op hoge zandgrond.

Birkhoven, Amersfoort: berk en hoven.

De Birkt, Soest: laag gelegen berkenbos. Zo ook Lagenberkt, Bergeijk.

Borculo, Borkeloo, Borklo, bij Lochem, 960 villa Borglo, 1190 de Burkelo, 1200 Burglo, Burclo tot Burchlo. Germaans burgon: berk, lauha: hoge zandgrond.

Borgerweerd, Zwijndrecht, 1146 Burgerwert, 1161 Burgerwerth. Germaans burgon: berk, waripa: riviereiland. Borgvliet, Bergen op Zoom. Burkel, Oedelgem etc. hebben een naam van burgon omdat ze gekenmerkt worden door de aanwezigheid van berken en is het verleidelijk om dit te zien voor birko: berk, lauha: bosje op hoge zandgrond.

 

Borgele, Diepenveen, 939 Burgila, 1221 Burgelo. Talrijke toponiemen, Borgele, Deventer.

Borgerhout, Antwerpen, (1214 Borgerholt, borger; burcht of dijk, hulta: bos)

Borger, bij Assen, 1327 Borghere, 1381 Borgheren, maar van een burcht is niets bekend. In plaatsnamen betekent here of haar scherpe, lang gerekte hoogterug. 

Borgercompagnie, Groningen. Is in de 17de  eeuw ontstaan toen een groep, compagnie, borgers, burgers, uit de stad Groningen hier een veenkolonie stichtten.

Borgertange, Groningen. Borger; plaats Ter Borg, tange ; zandrug.

 

Biezen. Algemene plaatsnaam ‘biest’ = een plaats waar veel biezen groeien. Deze plaatsnaam komt op zeer veel plaatsen in Nederland België voor. Of ter/n Biezen: plaats waar biezen groeien, bijvoorbeeld bij Maldegem (Oost-Vlaanderen), in Watou (West-Vlaanderen). 2. Aldenbiezen/Oudenbiezen (Limburg): 1223 Bisen.

Alden Biezen, Haspengouw, 1233 Bisen. Germaans beusum: bies.

Beesd, Geldermalsen, 1129, 1148, 1166, 1210 Bisde, 1224 Beseth: bies.

Beesel, Swalmen, zal wel uit Bieslo ontstaan zijn: een open bos met biezen. Zo ook Bist: biezenland, Antwerpen.

Biesbos: een in een moerassig gebied gelegen rietbos.

Biesheuvel, Aalburg: bies en heuvel.

Biesland, Maastricht: land met biezen. Zo ook Biesterveld , Limburg, en Bijsterveld, Putten, 12de eeuw Bekesteren. Biezem is dan een woning bij biezen, Laren.

Biest, Houtakker: laag gelegen land met bies, er is ook echter een woord bist: dorpsplein, markt.

Biesstraat in Herdersem (Oost-Vlaanderen), Heythuysen (Nederlands Limburg) of Bieststraat in Hever (Vlaams-Brabant): straat waar biezen groeien, Biesthoek, Uden, Biezenheuvel, Bladel, Biest-Houtakker, Hilvarenbeek.

Biezenmortel, Haaren. Biezen; bies, mortel; moer; drassig land.

Bobeldijk: bij Blokker, 1608 Bobeldyck, mogelijk van het woord bobel: waterbies, en dijk.

Boelare, Petegem, 821 Buonlare, tot Bunlare. Germaans bon verwant met oud Engels bune: riet? Hlaeri: bosachtig moerassig terrein. Of het 1ste lid van bon of ban: vlak land. Zo betekent Boendaal (Boondaal) dan vlak dal, Brussel.

Hembeke, Zwalm, 838 Heembeke. Germaans hain: zegge, (Carex stricta) baki: beek.

De Heen, Steenbergen. Genoemd naar de Heense polder, die is genoemd naar een water Heendracht of Heen; zeebies, Bolboschoenus maritimus, wat later Eendracht werd.

Liesbos, Liesbosch, bevat net als Lieshout de naam lies van een slechte grassoort, ook in De Lieskamp, Wageningen, en Liesveld, Groot Ammers. Liessel, Deurne, is met een lo: bos. Zo ook Liessent, Laarbeek.

Lieshout, bij Laarbeek, 1146 Litholz, 1283 villa de Lisehout: hoogstammig bos en liesgras.

Lisse, Zuid Holland, 9de eeuw Lux, 1198 Lis, de naam Lux zal wel een verkeerde spelling zijn, beter te verbinden met de plant lis, midden Nederlands lisce. Lisserbrug. Zie Lisserbroek.

Lissewege, West Vlaanderen, 1060 Liswege. Germaans lesko: lis, wega: weg.

Luissel, Boxtel, van lies, rietsoort en lo: bos.

Schildwolde, Gronings Schewol, Slochteren, 11de eeuw Sceldwalda: moerasbos met veel lis, 1204 Skeldensi.

Zegge, Rucphen, laag gelegen land waar veel zegge (Carex) en rietgras (Phalaris) voorkomt.

Zegveld, Woerden, van zegge en veld.

Zegwaard, Zegwaart, bij Leiden, moerassig gebied dat met zegge is begroeid.

 

Bent, Alphen aan den Rijn, van de grassoort bent. Zo ook Bente, 1519 die Beente.

Bentelo, Delden, 1297 Bentlo, 1457 Bentele en bentloe: open veld met bent, Nardus. Bentem is net zo als het Duitse Bentheim, een heem of woning met bent. Bentveld, Zandvoort, 9de eeuw Benetfelda, 10de eeuw Binutloge, later Binutloga en Benedlage. Germaans binuta: bent, grassoort, lauha: bosje op hoge zandgrond: veld met bentgras.

Benthuizen, bij Leiden, 1280 Benthusen: huizen bij buntgras dat gebruikt werd om bijenkorven te vlechten. 

Bentlage, Ter Apel, lage; open vlakte tussen bossen met bent, Nardus.

Beunt bij Lier; Bunt, Aalter en Bellem (Oost-Vlaanderen). Bent, bunt: bentgras, hard gras, Nardus.

De Bunt, Hoenderloo, net als bent de naam voor een taaie grassoort.

Bunt in Soest (Utrecht), Ede (Gelderland), bij Nunspeet (Gelderland). Bent, Bunt, Beunt, Bong, plaats waar veel (bunt) gras groeit’.

Westerbeintum, nu Hogebeintum, Ferwerderadeel, half 8ste eeuw Bintheim. Germaans binuta: buntgras, haima: woning. Zie Beintum.

 

Deurle, Oost Vlaanderen, 1114 Durle. Germaans dura, dolik, (Lolium temulentum) lauha, bosje op hoge zandgrond. Zie Darfeld, Duitsland, Dorla, DoullensDourlers, Frankrijk.

Dubbeek, Aarschot, zal wel ontstaan zijn uit Dudbeek, een beek met lisdodden.

Braam, brama, Gelders dialect brome, braam is verwant met bremBraamakker, Voorst, de Bramel bij Vorden, 1265 Bramlo, Brammelenbroek bij Nede, 1484 Brammelo, Braamt, 1241 Brameth, Bremeth, Bremt, BremptBruempt, Brumt, Voorst, etc.

Braamberg, Stadskanaal: berg met stekelige struiken als braam of brem. Zo ook Braambosch, Bergeijk.

Braamdonk, Oost Vlaanderen, is met een donk of zandige hoogte in moerassig terrein.

Braamt, Achterhoek, 1211 Brobantia, 1241 Brameth, is duidelijk een verzameling bramen.

Bramel, bij Vorden is een samenstelling van broom, brem, braam en lo.

Brammelo, Haaksbergen, 1188 Bramlare, 1408 Brameleer, 1421 Bramler: Germaans braeman: braam, hlaeri: bosachtig moerasachtig terrein.

Brommelen, Nuth, bevat het woord brom: braam of brem en lo. Zo ook Brommelen in Meerssen.

Boorsem, Maasmechelen, 1230 Burseme, kan van bossumnio, van bors, burs: iets stekeligs als een klis.

Borsbeke, Oost Vlaanderen, 825 Bursitbace, 911 Borsteka: burs: klis, stekelige plant, ook braam, brem, baki; beek.

BorsseleBorsele, onder Middelburg, Borsselen, 976 Brumsale, 1003 Brumsela, 1148 Brinsila, 1161 Brunisila. Germaans burs: stekelige plant ook braam, brem, sali, uit 1 ruimte bestaand huis. 

Breemen, Groningen, eerder Breemhaer: een met bremstruiken begroeide landrug.

Brempt, Bronckhorst, 1196 Bremet. Germaans braemjopu: braam, komt overeen met die naam bij Aken die in 1196 Bremet heette: brem.

Runkelen, Sint Truiden, 1108 Runchirs. Romeins rumicarias: braambosje, of van Latijn runcaria: ontginning.

 

Doorn, Midden Nederlands dorn, Engels thorn; doornstruik. Zie Doornik, Doornspijk, Doornweerd, 10de eeuw Thonuuurdh.

Met de benaming “doorn” werd in de middeleeuwen mogelijk (ook) bedoeld: 1. een poldergebied/uiterwaard tussen een splitsing van twee rivieren (met vorm van een doorn/punt/driehoek; landtong). Onder andere De Doornwaard bij Nederhemert. Gebied bij oude (afgedamde) verbinding Maas–Waal. De (voormalige) Doornwaard tussen Lexmond en Vianen. (niet ver van Jaarsveld/Ameijde). Plaatsje Deurne (gemeente Antwerpen). Deze plaats lag in de 7de eeuw op zandheuvels ingesloten tussen toestromende rivieren: Schelde en Schijn. Vergelijk Oudengels thorn; driesprong. 

Deurne, Antwerpen, 1161 Torninis; doorn.

Deurne, bij Helmond, 721 Durninum, 1069 Durna, 1110 Thurne, 1479 Doerne. Oud Germaans purninum, van purnu: doornstruiken

Deursen, Oss. Eerder Dorne, Doirne, Doerne, Deurne en Doren. Pas in de 17de eeuw werd de plaats als Dorsen geschreven. Net als Deurne; doorn, meidoorn.

Doorn, bij Wijk bij Duurstede, 885-896 Thorhem, 12de eeuw Thornen: plaats bij doornstruiken.

Doornenburg, Bemmel, begin 9de eeuw Doronburc. Germaans purnu: doorn, burg, burcht.

Doorslaar, Eksaarde (Oost-Vlaanderen) ‘laar met doornstruiken’.

Dormaal, Zoutleeuw, 1015 Tormales, 1139 Durmale. Germaans purnu: doorn, malho: zak, verlaging.

 

Bokselaar, Aalst, 1293 Buxlar: een laar: weideplaats in moerassig terrein, met reebokken,  of Buxus.

Bossenare, Bossenere, Etikhoven, 1063 ad Businarias. Eind 12de eeuw Gozuibus de Bosner. Romeins buxinarias: bij Buxus, buksboom?

Bossuit, Avelgem, 1038 Bossuth, wel van Germaans buksothu: Buxus.

Dikkebus, Ieper,1089 Thicabusca. Germaans pikwja: dik, dicht, busku: struikgewas.

Labuissière, Henegouwen. Van buxarias: plaats waar buksboom groeit, Buxus.

Roborst, Oost Vlaanderen, 998 Bussuth, 1145 Bost, van Germaans buksothu: Buxus, ro van rooien: ontginning.

 

Fochteloo, Ooststellingwerf, eerder Vuchtle, is wel een lo naam met het Friese fucht: dennenboom.

Kinholt, was wel een eikenbos, maar de naam wijst op een nog ouder dennenbos, vergelijk kin of kien: grove den.

Voorhout, bij Leiden, 1064 Voreholte, 1083 Forenholte, 1109 Furneholte, Foreholt en Vuoreholt, vooraan een hoog opgaand dennenbos, vergelijk Germaans furhjon: pijnboom, hulta: bos.

 

Lijndonk, Oosterhout, mogelijk van esdoorn, vergelijk midden Noord Duits lonenholt, oud Engels hlyne, met donk: zandige opduiking in moerassige grond.

Loonbeek, Vlaams Brabant, 1177 Lunebeke: esdoornbeek.

 

Meppel, 1141 Meppele, 1298-1304 ad navem magnam apud Mappele, 1368 Mepplo: mogelijk van Germaans mapula: esdoorn, oud Saksisch mapulder, oud Engels mapuldor, Engels maple, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Meppen, Zweelo, Tedinghe goet to Meppen,…. in den kerspel van Zwele, idem.

 

Carmoit, van Latijn carpinetum: plaats waar haagbeuk, (Carpinus) groeit. Plaats in Zullik, Meslin-l’Evêque, Moustier-lez-Frasnes en Stambruges (Henegouwen), Bever (Vlaams-Brabant).

Carnières, bij Morlanwelz (Henegouwen) of bij Kamerijk (Nord). Carnière, van Latijnse Carpinaria ‘haagbeukenbos’.

Charneux, Luik, van Latijn carpinetum: haagbeukenbos. Le Charneux, Fraipont, Jalhay (Luxemburg) en Harsin.

Charleroi, Henegouwen, 1050 in villa Carneto supra Sambram. Romeins carpinetum: haagbeuk. De Spanjaarden noemden het naar koning Karel II in 1666 Charleroi, Latijn Caroloregium. Zo ook Charnois, 12de eeuw Carnetum.

Herent, Vlaams Brabant, 1140 Herenth. Germaans hirnopu, bij hirn: haagbeuk, vergelijk Vlaams herenteer, Engels hornbeam.

Herenthage, Zillebeke, 1212 Herenthaga, idem, hago: bosje.

Herentals, Antwerpen, 1181 Hernehals, 1186 Hernehalt, hirn of hern: haagbeuk, halt kan van smalle verbindingsstrook.

Herenthout, Antwerpen, 1183 Herenthout, idem, hulta: bos.

Herlaar Oud, aan de Dommel, 1075 Herlar, 1173 Herlarh. Germaans hirn: haagbeuk, hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Hernen, Wijchen,1214 Harnen, 1247 Herne, zal wel het woord hern voor haagbeuk betekenen.

Hersel, Someren. Zo ook Herzeeuw, Frans Herseaux, Henegouwen,1108 Hersels.

Kermt, 1213 Kermete, 1222 Kermpte, mogelijk van karm: haagbeukenbosje, van carpmus naast Carpinus, haagbeuk.

Wilsele, Leuven, 1154, Wilcela, 1180 Wilsella, wils: haagbeuk en lo: bos, of van sele: woning met 1 zaal.

 

Cheneval, Chenevet. Afleiding van Oudfrans cheneve: hennep. Waarschijnlijk plaatsnaam: hennepveld. Vergelijk Chenevaz (Hte-Savoie), Chenevey (Frans Comté).

Chenevière. Plaatsnaam Chenevières (Meurthe-et-Mos.), Chennevières (Meuse, M.-et-Mos., Seine-et-Oise): hennepveld, hennepkwekerij.

Cheneval, Chenevet. Afleiding van Oudfrans cheneve: hennep. Waarschijnlijk plaatsnaam: hennepveld.

Chenevière. Plaatsnaam Chenevières (Meurthe-et-Mos.), Chennevières (Meuse, M.-et-Mos., Seine-et-Oise): hennepveld, hennepkwekerij.

 

Aalter, bij Gent, in 974 Haleftra, 12de eeuw Haltra tot Haltre. Germaans halahdrja: jeneverbes struik, of van Keltisch voor houten vesting?

Haaltert, Oost Vlaanderen, 1046 Haletrut. Germaans halahdrja, vermoedelijk jeneverstruik, afleiding op –dra, zie apuldra etc., mogelijk stekelig en misschien verwant met oud Noors hulfr, oud Engels holegn, oud Hoogduits hulis: hulst.

Halsteren, Bergen op Zoom, 10de eeuw Halahtron, mogelijk net als Haaltert naar jeneverbes genoemd? Of van Halhtron, van midden Nederlands halchter: en halster: halsriem van een paard. Of van Halha, uitloper van hoogland, stert; staart. Of Alta Terra; hoog land.

Helcheteren, Houthalen, 1107 Haletra. 1114 Haletre en later Halechtra. Germaans halahdrja: jeneverbesstruik.

Houtel, Rijkevorsel, 1148 Halterla. Germaans halahdra: jeneverbesstruik, zie Haaltert, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Houwaart, Vlaams Brabant, 1151 Halderth, 1154 Haldrut, Holdrut, Germaans halahdrja: jeneverbesstruik, of hellend akkerstuk.

Hazelaar, Corylus, midden Nederlands hasel, haselaer, zie Hasselt, Hasselo, Hazeler, Hazelaar, Roosendaal. Hazeldonk, Zundert.

Corroit, uit coruletum: plaats waar hazelaren groeien. Heel wat plaatsnamen zijn hieruit ontstaan: Corroit (Henegouwen), Corroy (le Grand)  (Somme, Marne, Namen, Waals-Brabant), Cauroy (Ardennes, Marne, Pas-de-Calais) en zelfs Koeruit, Opwijk en Koereit, Asse (Vlaams-Brabant).

Halleux, (Luik) en in Charneux, Comblain-au-Pont, Nandrin (Luik). Afleiding op -etum van Germaans hasal: plaats waar hazelaren groeien.

Hasselo, Twente, 900 Haslo: hazelaarbosje, elfde eeuw Haselo, 1457 Hasseloe. 

Hasselt, bij Tilburg, 1227 Haslet: bosje met hazelaars, 1171 Hasselth.

Hasselt, bij Dedemsvaart. 1227 Haslet, 1260 Hasle, Het kreeg in 1252 stadsrechten van de Utrechtse bisschop Hendrik van Hasselt, Belgisch Limburg, Germaans hasaluth; hazelaarsbos.

Hasselt, Overpelt, 718 Haeslaos. Haesloas, van haisjo, hasi: beukenbos, lauhas: bosje op hoge zandgrond.

Hazelberg, Dinther, 1205 Haseleberg. Germaans hasla: hazelaar, berga: berg.

Hazeler, Henis, 1225 Haslare. Germaans hasla: hazelaar, hlaeri: bosachtige moerassig terrein.

Hesselen, Havelte, 1206 Hesle, 1409 in der maerke van Hesselen, 1421 to Westerhesselen. Germaans hasla: hazelaar, lauha: bosje op hoge zandgrond. Zo ook Hesselte, Drenthe, zie ook Oosterhesselen.

Hieslum, Wonseradeel, mogelijk te verbinden met de naam Hasalon in de Traditiones Fuldenses, dan Haslum in 855 en Heselom in 1398: Germaans haslum: hasla: hazelaar.

Nederhasselt, Oost Vlaanderen, 11de eeuw Haslaht. Germaans haslopo: hazelaar.

Ophasselt, Oost Vlaanderen, 1015 Haslud. Germaans hasllopu: bij hasla: hazelaar.

Oosterhesselen, Drenthe 1381 in den kerspelen van Hesselen, 1419 Oesterhesselen; dat wel hazelaarsbos betekent, zie Hesselte. Het ooster is ter onderscheidig van Westerhesselte.

 

Baneheide, Bocholtz. Bane; weg, hei.

Heeten, Raalte, 1300 Heden en Hetene, 1371 Heten: heide.

Heetveld, Sint Jansklooster: heideveld.

Heibergen, Gent, 833 Hedberga, heide en berg.

Hei, Peel en Maas, Weert, Laarbeek, Heiakker, Heibloem, Heide, Leudal, Peel en Maas, Echt-Susteren, Venray, De Heide, Horst aan de Maas en Venlo, Heihoven, Heerlen, Heihorst, Heijen, Gennep, Heioord, Leudal. Heidveld, Gemert-Bakel. Heieind, Bladel, Deurne, Someren. Heiereind, Bergeijk, Heihoefke, Bergen op Zoom. Heihoek, Grave. Heikant, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Tilburg, Bladel, Cranendonck, Hilvarenbeek, Laarbeek, Oosterhout, Oisterwijk, Boxmeer, Reusel-De Mierden, Boxmeer, Sint Anthonis, Someren, Uden, Baarle-Nassau, Tilburg, Waalre, Hulst, Heikantse Hoeve, Sint Michielsgestel, Heimolen, Bergen op Zoom, Deurne, Heistraat, Eindhoven, Oosterhout. Hoogerheide, Noord-Brabant, 1339 die hoeghe heide.  Terheijden, Drimmelen, ter heide.

Heidebergen, Sint Martens Latem, 833 in Hedberga. Germaans haipjo: heide, berga: berg.

De Heiberg: heideberg; vergelijk Heibrink. Plaatsnaam in Veldhoven (Noord-Brabant).

Heibloem, in Herenthout, Olen (Antwerpen) en Roggel (Nederlands-Limburg).

Heischeut, Oss, 1288 Heteschete: heide hoek.

Herike, Elsen, 1188 Hederke, 1456 Hederick. Germaans hederikja: hederik, herik, (Sinapis) of van hede: heide, en reke: houtrand.

Heythuysen, Limburgs Heitse, Heithuizen wel van heide en huizen.

Hietveld, Beekbergen, hiet is heide.

Hindel, Luik, wel van ouder Heiendaal, heide en dal.

Solheide, Overijsel, 1299 Tsolheide wel van Te Solheide, sal: waterkom en heide.

Holsbeek, Vlaams Brabant, 1129 Hulsebec. Germaans hulisa: hulst, baki: beek.

Holset, Limburgs Hozelt, eerder hulsithi, van hulis: hulst.

Zo ook de Holst, onder Olst. Of van Germaans hulta; (hoogstammig) bos.

Houthulst, West Vlaanderen, 1151 nemus de Woltehust, 1187 Wouthulst: bos van hulstbomen.

Houx, (Namen, Eure-et-Loir). Houx: hulst.

Hulsbeke ter, Vinkt, 969 Hulosbeka. Germaans hulisa: hulst, baki: beek.

Hulsberg, Nuth, 1147 Huleberga, idem, met berga: berg.

Hulsel, Poppel, 710 Hulislaum, idem, met lauhum: bosje op zandgrond.

Hulsel, Oosterwijk, 710 Hulislaum: in de hulstbossen.

Hullebusch, 1457 Hulstbussche: hulstbos.

Hulsbeek, Oldenzaal, 969 Hulosbeka: hulstbeek.

Hulshorst, Nunspeet, 1295 Hollhorst: met hulst begroeide hoogte.

Hulshout, Antwerpen, hulst en hout.

Hulst, bij Goes, 1139 Hulst: plaats van hulstbomen.

Hulst, Harderwijk, 930 Hulste, 1315, nemus den Holste, idem.

Hulst, Antwerpen, 1187 Hulest, idem.

Hulsterlo, bij Hulst, 1139 Hulsterlo, van eerder hulisothu-warjalauha: bos van hulstbewoners of gewoon bos bij Hulst.

Hulsvelde, Harelbeke, het woeste met hulst begroeide veld.

Hulzen, Almen en Hatert, 1247 Hulsene, van Germaans hulisa: hulst.

Olst, bij Wijhe, 947 Holsto, 1303 Oelste: hulst.

 

Ajou, (Eure), Ajoux, Ardeche, van Oudfrans ajpu, Frans ajonc; gaspeldoorn.

Altforst, bij Appeltern, 1134 Altfurse, 1242 de Altvorsh, 1250-1290 Altvorst, 1296 Altforsche, 1322 Altforst, 1367 Audforst, alte: oude, furse, Oudengels fyrs, nieuw Engels furze: gaspeldoorn. 

Gorsem, Sint Truiden, 1064 Grusmithis. Mogelijk van Germaans gorsmipum: van gorsma: gaspeldoorn of van grosman: weide.

Rijkevorsel, Antwerpen, 1186 Vorsala, 1194 Forsela: van Germaans fursi: gaspeldoorn en lauha: bosje op hoge zandgrond.

Varsseveld, Gelderland, 828 Wastervelde, 1152 Versnevelde, 1200 Versevelde. Germaans fursjon: gaspeldoorn?, feldu: woeste vlakte.

Vorselaar, Antwerpen, 726 Sprusdare, lees Furisclare, 1122 Vurslar, 1180 Forslare, van fursa: stekende brem, gaspeldoorn, hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Vorsen, Belgisch Limburg, 1146 Fresin, 1145 Verssen, van furskina: bremstruiken?

Vosselare, Nevele, 1087 Furslara, 1122 Vurslar, Germaans fursi: gaspeldoorn, hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Vossem, Tervuren, 1129 Forsham, 1152 Fossem, Fossam, 1139 Fosham, van fursa: gaspeldoorn, ham : landtong, of Germaans fuhsa: vos, hamma, landtong die uitspringt in overstromingsgebied.

Vurste, Gavere, 1110 Vorste. Germaans fursitja: gaspeldoorn of; domeinbezit. Latijnse forestum ‘bos, woud’.

Vuursche, bij Baarn, ook wel Lage Vuursche tot onderscheiding van de Hoge Vuursche, 1085 Furs, 1200 Furs, 1207 silva in Vurse, van fursa: gaspeldoor

 

Linde, Tilia. Zie Linden, Lindenschot te Ruurlo, Lindveld bij Eibergen, Lintelo bij Aalten en Haaksbergen. Lindele bij Deventer.

Kaulille, Bocholt, 1345 Caulille, 1586 Cauwelille: van kauw: kraai, lille: lindenbos.

Leende, Brabants Lint, Eindhoven, zou van linde kunnen. Zo ook Leenderts.

Leisele, West Vlaanderen, 1114 Lincelam, 1130 Linselers. Germaans lindo: linde, sali: uit 1 ruimte bestaand huis.

Lembeek, Halle, 1108 Lembecha. Germaans laima: leem of linde, baki: beek. Zo ook Lembeke in Oost Vlaanderen, 1108 Lembeca.

Lemberge, Oost Vlaanderen, 973 Lintberga. Germaans lindo: linde, berga: berg.

Leusden, bij Amersfoort, Loysden, wordt in een brief van Karel de Grote in 776 Lisduna genoemd of Lisiduna, aan de linkerkant van de Eems in het land Flehite.

Lienden, Buren, Lyenden, 970 Liendle, Liendna, 966 Liende, eind 11de eeuw de Lino, Lyndinia, Liendna, 1530 Lienna: later Linden genoemd bij Tiel, mogelijk naar de boom linde. 

Liendert, Amersfoort, lindenbos

Linthout, Sint Martens Lierde, 1220 Lenhout. Germaans lindo: linde, hulta: bos.

Lille, Antwerpen, 1123 cum Lisleio, Germaans lindo: linde, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Lille, Sint Huibrechts, 712 Levetlaus, idem.

Lille, Rijsel, N. Frankrijk, 1063 ad insulam; Romeins insula: op het eiland, oud Frans a l’ isle, middel Nederlands ter ijsel waaruit Frans Lille en ons Rijsel.

Lillo, Antwerpen, 1124 Linlo; linde en bos.

Limbos, Meise, 1183 Lendbosc, idem, met busku: struikgewas, bos.

Linde, Dedemsvaart, 1290 Linlo, 1543 bij der Linden; lindebos of bij de lindeboom.

Linde, Ommen, 1387 Lijnne, 1484 Lijnde, linde?

Linde, Zuidwolde, 1543 bij der Lynden: linde.

Lindele, Vriezenveen, 1387 Lindelo: bos van linde.

Linde, Deventer, 1390 en 1399 Lijnloe, 1408 Linloe, idem.

Lindelo, Oldenzaal, 1172 Lindelo, 1387 Lindele. Germaans lindo: linde, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Linderte, Raalte, 1390 Lijnderte, Lindert: linde.

Lindrot, Den Ham: plaats waar linden gerooid zijn.

Lindveld, Eibergen, 1215 Lintfelde: Germaans lindo: linde, feldu: woeste vlakte.

Ook Lindergem, Kortenberg, 1154 Lindrenghem.

Linschoten, Montfoort, behoorde tot Utrecht, 1172 Lindescote, 1247 Lintscote. Germaans lindo: linde, skauta: beboste hoek land uitspringend in het laagland, of een waternaam Linde: de zachtjes stromende. Uit een brief van Karel de V blijkt dat Linschoten soms Lange Linschoten genoemd werd en dat de Weert eigenlijk de Snelle waert genoemd zou moeten worden.

Lint, Antwerpen, Germaanse lindo; linde.

Lintelo, Aalten, mogelijk te verbinden met 10de eeuwse Lindlohon: linde en lo: bos.

Linthorst, Wijk,1352; tijenden .. van der Lijnthorst, 1421 Lynthorst, 1363 Linthorst, linde en horst.

Linthout, 1221 Lenthout: lindenbos.

Lijndonk, Noord-Brabant. Donk; zandige opduiking in moerassig terrein en lijnde ‘lindeboom’.

Prekelinden, kan genoemd zijn naar een linde waaronder hagenpreken gehouden werden.

Terlinden, Limburg. Uit linde, Tilia en voorzetsel te; bij de lindeboom.

Nokere, Oost Vlaanderen, 1154 Nochere, 1177 Nokera, van Latijn nucarius: notenboom, Juglans.

Okkerdries, Zwevegem, 1760 Nocker Dries, van Latijn nucarius: notenboom.

Okkerhout, Snellegem, idem.

 

Almelo, Twente: 1165 en 1160 als geslachtsnaam Everardus de Almelo, 1387 Almeloe. Germaans alma: olm of iep, laha: op hoge zandgrond. Of van aa; water, de Almelose Aa.

Almen, Lochem.  1188 ingevoegd eind 13de eeuw Almen, 1272 Almen, 1381-1383 Almen, 1665 Almen, 1936 Almen; Wordt, evenals Almelo geplaatst bij de boom naam olm (Ulmus); (nederzetting) bij de olmen.

 

IJpelo, Rijssen, Iepelo, 1475 Ypeloe, iepenbos.

IJpelaar, Breda, van iep en laar: weideplaats, Ypelaer.

 

Lomme, bij Rijssel, 1101 Ulomo, dan naar olmen genoemd.

Zie ook Lommel, Belgisch Limburg, 1261 Lummele, van Loemelo, loem; vochtig, lo; bos. Of van Midden Nederlands loeme, lomme: gat in het ijs en loemen: gaten in de weg maken en dan met lo: bos, vormen met veel kuilen?

Olmen, Balen, 1288 Olmele, olmenbos of van een Germaanse waternaam Olmena.

Wiekevorst, Antwerpen, 1213 Wichenvorst. Germaans wikjon: bergiep, furosta: vorstelijk bos.

 

Pekela, mogelijk van het Noord Friese woord peke: moerasriet. Of van pekel; brak water, met A; rivier.

Pikmeer, Grouw, Fries Pikmar, vergelijk Engels Pickmere, mogelijk verwant met Fries peke, pik: moerasriet.

Renesse, bij Brouwershaven, 1244 Riethnesse, Rietnesse, 1300 Renisse, 1326 Renisse: uitstekend land in water, met riet.

Reidland, Bedum, reid kan van riet, ook waterloop.

Reiderland, Finsterwolde, Duits Rheiderland, 10de eeuw Hriadi, Hredi, 11de eeuw Hriade, Redi, Hriede, Germaans hreudja: riet. Zo ook Reit. Reitdiep is rietdiep.

Reiderwolde, Groningen, begin 11de eeuw Redi in Walda. Idem, Germaans walpu: sompig bos vooral in zeekleigebied.

Reusel, Noord Brabant, 1173 Roselo, roos van Gotisch raus: riet. Het dorp is genoemd naar een beek die in de Dommel valt, lo zal hier wel waterloop betekenen, dus rietbeek.

Reutum, Tubbergen, wel van riet.

Reuzel, Eindhoven, 1173 Rosole, Roselo: een moerassig en met riet begroeid open bos.

Riemeers, Geluwe, 1115 Ritmaresch. Germaans hreuda: riet, mariski: meer, moeras.

Rietbeek, Boekelo, 1220 Retbeke. Germaans hreuda: riet, baki: beek.

Riethorst, Mook, riet en horst: struikgewas.

Riethoven, Bergeijk, hoeve met riet.

Rietmeed, Brugge, 1220 Ridmed: rietmade of weiland.

Riemeers, Geluwe, 1115 Ritmaresch, 1390 Ridmersc, van hreuda: riet, mariski: moeras.

Rietveld, Woerden, 1129 Rietvelt. Germaans hreuda, feldu: woeste vlakte en riet.

Rietvoorde, Gent, 1122 Rituorth: voorde met riet.

Rillaar, Aarschot, 1146 Rienlaar; riet, laar; ontgonnen plaats.

Rilland, Reimerswaal. 1186 Relant, 1213 Rielant, 1219 de Rietlande, 1223 Ridlant: Germaans hreuda: riet, landa: land, rietland. Is in 1530 bij de Sint Felix vloed verloren gegaan.

Roeselare, West Vlaanderen, Frans Roulers, 821 Roslar, 847 Rollare, 1002 Roslere. Germaans rausa: riet, hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Roest, Sint Oedenrode, van roes: riet.

Roeven, Nederveert, mogelijk van rietven.

Roosbeek, Haspengouw, 1224 Roscebeke, 1236 Rosebeke, Salisch-Frankisch roos; riet, beek.

Roosendaal, Noord-Brabant. Roos; riet, dal.  Of dal der rozen zou verwijzen naar de Heilige Maria, aan wie de eerste kapel te Roosendaal oorspronkelijk was gewijd.

Roost, Alsemberg, 1221 Roest. Germaans rausopu, bij rausa: riet.

Roost, Sint Maria Horebeke, 1154 Rost, idem.

Roostwijk, 1165 Rostwic, idem, met wika: dochternederzetting. Zo ook Rost, Vessem.

Roosbroeck, Sint Amandsberg, 12de eeuw Rosbruc: rietmoeras.

Rosengaerde, Overijssel, Rosengaerde; gaarde; plaats van riet.

Rosep, Oisterwijk, van roos: riet, apa: waterloop.

Rosmalen, Bergen op Zoom, 815 Rosmalla, Rosmella, 1295 Roesmale, ros: riet, maal: laagte in terrein of riet bij grond van rechtsspraak. 

Maar Rosmalen bij Hertogenbosch heette Roesmalen waar de paardenmarkt werd gehouden, de roesmalen of rosmerct, dus van een ros of paard.

Rosmeer, Haspengouw, 1149 Rosmere. Germaans rausa: riet, mari: waterloop.

Rosep of Rozep betekent rietbeek, 2de lid is van apa: waterloop.

Rozeveld kan van roos: riet.

Rozendaal, bij Arnhem 1317 Rozendale, 1320 Rosendale, is opgekomen bij het kasteel Rozendaal: dal der rozen, de residentie van de graven van Gelre. 

Sudse, Aerdenhout, van zudde: strook riet om een land.

Terziet, Gulpen. 14de eeuw Rosit of Rosyt; Germaans rausa; riet.

Westrozebeke, (ook is er Oost, West Vlaanderen, 1066 Rosebeca, 1072 Rosebeke, 1200 Rousebeke. Germaans rausa: riet, baki; beek, de rivier Rozebeke. Roze is verwant met roes, zie Roeselare.

Zemst, Vlaams Brabant, 1181 Semse, ook Semse, Sempst, kan van riet, vergelijk oud Hoogduits semida.

 

Ieuwland. Terwolde: met Taxus begroeid.

IJhorst, Staphorst, 1292 de Ywenhorst en Yewehorst, 1449 Yworst: horst met Taxus, vergelijk Ihorst in Oldenburg.

Hijfte, Gent, 1187 Iveta, 1195 Yweta: Taxus of ief.

Rieuwers, Meppel, is ontstaan uit IJhorst, is Iewehorst: Taxus bos.

Yde, Tynaarlo, 1207 Gelmarus van Ide, of Ide, 1323 persoonsnaam; de Yde Henricus Blinkinge, 1544 toe Ide. Germaans iwithja, bij iwa: Taxus? Of van de persoon Aida of Ide, van oorsprong uit Scandinavië?

 

Brakel, Gelderland, 1212 Bracle, 1258 curtis Brakele. Germaans brako: varen, lauha: bosje op zandhoogte. Vergelijk oud Noors feorn braca in Engeland.

Zo ook Brakel in Noord-Brabant en Brakele bij Xanten en Brakethe bij Düsseldorf.

Brakel, Sint Martens Latem, 736 Brakela, 823 in Brachelaria tot Brakla, Brakle. Meer een voor middeleeuwse waternaam Brakulo, verwant met Braine dan Germaans brako: varen, lauha: bos op zandige hoogte.

Bruggelen, Apeldoorn, 801 silvan que dicitur Braclog. Germaans brako: varen, zie Brachelen, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Varent ter, Nevele, 1203 Varenth. Germaans Farnopu, bij farna: varen.

Varenberg, Vossem, 1129 silve Varenberch dicte. Germaans farna: varen, berga: berg.

Flaeren, Elahuizen, komt van Fries flear: vlier.

Fleerde, Losser, 10de eeuw Fletharrothe. Germaans flepaz, flepar: vlier, ropa: gerooid bos.

Fleringen, Overijssel, als geslachtsnaam al in 1227 als Vlederingen en in 1310 van (U) Vlederinghen, 1333, Vlederdingen en Vlederingen, 1430 Vlederinghe, wel van de vlier of fledder. Er is ook een woord fledder: moerassig weiland.

Fliert, Lunteren, 1502 Vliert. Daarbij ligt de Fliertenkamp die ook Vlierkamp genoemd wordt, 1602 het erve Flijertenkamp, de vlier.

Hellendoorn, Overijssel, 1362 Helendorn, rond 1380 Helendorn, 1383 Helendoren, van holendere: vlierboom.

Vlierbeek, Leuven, 1147 Fliderbecca, 1148 Friderbecca: beek met vlier.

Vliert, Vught, van vlier of vledder.

Vlierden, Deurne, 1191 Fleodrodum. Germaans fleuparopum: van fleupar: vlier.

Vliermaal, Kortessem, is een ingezonken, zakvormige streek met vlier beplant.

Vlierzele, Oost Vlaanderen, 639 Flitseritsale, 864 Flithersala, 941 Fliteritsale, 1412 Vliendersele. Germaans fleuparitja: vlier, sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Karrebroek, Kerrebroek: moeras met teenwilgen; in Lokeren, Aalst, Lebbeke (Oost-Vlaanderen).

Rijsbergen, Zundert. Rijs; rijshout, en berg.

Rijsoord, Zuid Holland, kan een plaats zijn waar rijshout groeide.

Rijssen, Holten, 1188 en 1297, Risnen, 1349 Rijsene, zal ook wel van rijshout afgeleid zijn.

Rijst ter, Heikruis, Frans Risoir, 1207 Riscit, 1233 Rist, kan van Germaans hrisothu: rijs, ontstaan zijn. Zo ook Ter Rijst bij Sint Antelinks, 1181 silvam Riist.

Rijswijk, bij Maurik, 866 Riswic, Rijswich, 896 villa Ryswich, 960 Ris(uu)wich, 1205 Rosewihe. Germaans hrisa: rijshout, wika dochternederzetting, plaats van bindwilgen, rijs. 

Rijswijk, bij Den Haag, 1083 Risuuic, (uu-w), Germaans hrisa: rijshout, wika; wijk, dochternederzetting, plaats van bindwilgen, rijs.

Rodenrijs, Berkel, 1167 Rodanrisa. Germaans raudan: rode; rooien, hrisa: rijshout.

Velsen, Noord Holland, 719 Felisun, Felison, 960 Velesan, ca. 989 Vellesan, 1083 Velson, 1329 Felsen, 15de eeuw Velson, Velezam, later Velzen, in een oorkonde van 719 van Karel Martel wordt gesproken van in villa Felison en super flumen Velisana, mogelijk van vals, vels: schrale grond en Felison van felisa, in Hoogduits fels: steile duinen zou kunnen betekenen, of stromend water bij wilgen, Heette ook wel Bevervoort. Mogelijk heette het eerst Beverhem, 9de eeuw Bevorhem. Germaans bibru: bever, haima: woning.

Zaalheuvel, Velp, van Germaans salah: wilg en heuvel.

Zeelhorst, ook Selhorst of Zelhorst, Harderwijk, 13de eeuw Selehurst: Germaans salhjon: wilg, horst: struikgewas.

Weende, Vlagtwedde, van het Groningse ween: wilg.

Werkhorst, Meppel, 1355 Waerghast, 1402 Warchurst: warg een vorm van midden Nederlands werf: wilg met een horst.

Wichelen, Oost Vlaanderen, 12de eeuw Wichline, 1174 Wighelen, van wilglina: wilgenbos. Of van Germaans wikjon; iep, lauha; bos.

Wijshagen, Belgisch Limburg, 1157 Wiscath. Germaans wipwo: teenwilg, skagan: bosje. Zie Wijtschate en in Engeland Wishaw, 1066 Witscaha.

Wijtschate, West Vlaanderen, Wytschaete, (W)desgad. Germaans wipwo: teenwilg, skagan: bosje. Zie Wijshagen.

Willige Langerak, bij Schoonhoven, 1396 Wilghen, 1573 Willighen, 1639 Willige Langerack: plaats bij wilgen, later met Langerak: recht vaarwater.

Wijngaard, Maastricht, 1198 que terra vocatur Wingart. Germaans winagarda: wijngaard. Wijngaard bij Brugge als de naam van een Begijnhof.

Wijngaarden, Molenwaard, Wyngaarden, eerder Wingardo, 1282 Wyngairden, 1514 Wijngaerden: plaats waar druiven groeien, hoewel het in de 9de en 10de eeuw hier te koud voor druiven was.

 

Baunonia, (Oost Fries eiland) 9de Baunonia 11de eeuw Raunonia. Germaans bauno: bonen, Vicia.

Blekslage, Onstwedde, lage is de Gronings vorm voor lo, blek is Gronings voor blaikens en Drentse blekber; bosbessen.

Bogaarden, Pepingen 1184 Bongart in Mor. Germaans baumagarda: boomgaard, bauma: boom: garda: omheinde tuin.

Zo ook Bongier, Bongierd bij Boazum. 1475 Bongyerd, 1531 bonghe jeerde. Of van bong, verbonden met ban; gebieden, en ier; gard; afgeslote ruimte, stuk bouwland.

Boom, Antwerpen, begin 14de eeuw; parochie ad arborem; bij de boom, oude, merkwaardige of heilige boom?

Burst, Oost Vlaanderen, 825 Bursitia iuxta fluviola Bursitbace, 1096 Borsta. Germaans bursitja: moerasrozemarijn, Ledum palustre, zie Borsbeek, Borste, Bosperde.

Blaarmeers, Gent, 966 pratum nomine Bladramercs. Germaans blaepro, van blaedro: blaar, mogelijk van en plant als blaasjeskruid, mariski: meer, moeras.

Gageldonk, Breda, 1212 Gageldunc. Germaans gagala: gagel, (Myrica) dunga: zandige opduiking in moerassig terrein. Deze plant groeit op slecht bewaterd land en vandaar veldnamen als Gagelveld en Gagelkamp.

Genderdijk, Zaamslag, 1163 Genderdihc. Germaans gandra: ganzerik, Potentilla anserina, dika: dijk.

Gerwen, Nuenen, 1439 Garwen, van de plant gerwe of duizendblad, Achillea?

Glaaien, Luik, 1034 Gladons, vergelijk Waals Glons, zwaard, gladiool of lis?

Herfte, Zwolle, 1310 Her(u)veten, 1531 Herffte, mogelijk een oud woord voor vlas, vergelijk oud Hoogduits haro.

Hiept, Venray, van hiep: bes van meidoorn, Crataegus.

Hummelo, Bronckhorst, 828 en 1117 Humelle, 1200 Humele. Germaans humulan: hop, (Humulus lupulus) lauha: bosje op hoge zandgrond.

Huppel, Winterswijk, 1168 en 1188 Huppelo. Germaans huppan: hop, lauha: bosje op hoge zandgrond.

Kalmthout, Antwerpen, 1146 Calmetholt. Germaans kalmitja: mogelijk van Calmais, Latijn calamus: riet, of Keltisch calmetum: open vlakte, onzeker, Germaans hulte: bos.

Kersbeek, Miskom, Vlaams Brabant, 1139 Kyersbech, 1139 Kersbeke. Germaans kressan: waterkers, baki: beek.

Kerselaar, Oost Vlaanderen: groep van kersenbomen.

Mespelare, Dendermonde, zal wel de naam mispel bevatten.

Nettelhorst, Lochum, 1357 Netelhorst, 1357 Nethelenhorst, komt van netel en horst.

Knikkerdorp, Limburg. Vermoedelijk een verwijzing naar de kwaliteit van de aardappelen die als knikkers uit de grond kwamen.

Kroddeburen, Ten Boer: krodde, een onkruid.

Postel, Mol, 1138 Postule, 1173 Postulo. Germaans Nederlands postel: kraakbes, Vaccinium, lauha: bosje op hoge zandgrond, of post; planten, boomstam. Zo ook Posterholt, Roermond, dan met hout. Holst bij Posterholt, 1835 Holst, 1840 De Holst. Misschien een variant van hulst ‘hulstbos’.

Raams, Raamsdonksveer, Geertruidenberg, mogelijk verwant met oud midden Noord-Duits ramese, oud Hoogduits ramusia: daslook?

Raamsdonk, Geertruidenberg, 1253 Ramesdunc, 1330 Raemsdonc, van hramasa: daslook. Of van hramm: raaf, donk: verhoging. Zo ook Ramsel, met baki; beek, Antwerpen. Ook Ranst, Antwerpen.

Rapenburg, Leiden, van raap en burcht.

Reutel, West Vlaanderen, 1520 Ruetele, kan van roten van het vlas, vergelijk Drentse namen als Reutakker, Reutmaat.

Reuvekamp, Gorssel, van reuve: raap.

Serskamp, Gent, 1148 Cerskamp. Romeins ceresia: kers, campus: veld.

Sleen, bij Coevorden, 1355 persoon; Johannes de Snelis, Jacobus de Scleen ecllesiarum rectores, 1335 Scleen, 1359 Jacob van Sleen ac universis curatis, 1538 Schleen, in Sle: slee, sleedoorn, of van Sleden, dan van oud Saksisch slada: diep dal, Westfaals slade: dal.

Speelt ter, Zingem, 1145 Spelth, 1177 Speleth. Germaans spilopu: witte meidoorn. Vergelijk oud Engels spilu: spits, oud Noors spila.

Speurtdries, Oost Vlaanderen, van spork, speurk, wegedoorn, Rhamnus.

Sprakelhorst, Staphorst, van sprakel of sporkel: vuilboom, Rhamnus, en horst: struikgewas. Zo ook Spurk.

Unjer, Zwaag, van unjer: paardenstaart, Equisetum.

Vaassen, bij Apeldoorn, 800 in villa Fasna, 891 villa Fasna in pago Northgouue, 1176 capella de Fassen, 1180 Vasnon, 1454 Vaesen, wel van fahsa: soort ruw gras.

Vasse, Tubbergen, ca. 900 Fahsi, 11de eeuw Fasle, 1280 Vasle. Germaans fashja: soort ruw gras. Zo ook Veessen, Overbetuwe, 1365 Vesen.

Vitshaag, Oost Vlaanderen, vits van Latijn Vicia.

Weite, Vlagtwedde. Kan van boekweit.

Wierum, Adorp, 855 Wirem, UUirum. Germaans wirim: moerasmirt of gagel.

Witteveen, Drenthe, is veen met wit wollegras. Of van Germaans widu; bos, fenja; moerassige plas.

Wulven, Houten, 1196 Wluinne, 1200 Wolvene: veengebied met wollegras?

Zoersel, Antwerpen, 1240 Surcele, 1257 Zursela, wel van surkele: zuring, Rumex, sele: woning met 1 zaal, of van suder: zuidelijk.

 

Altrade, Nijmegen1285 Alderadeland , 1986 Altrade, alt, alde; oud,  rade, rode; rooien van bos, ontginning.

Amstenrade, Schinnen. 1223 Osterode, 1274 Anstenroden, 1298 Anstenrode; rooien van een bos door de persoon Anstro.

Asenray, Roermond. 1267 vicum qui dicitur Asenraede, 1272 Asenrade, 1294 Vresuindi de Asenrode, hier betekent ray hetzelfde als rode: dus gerooid bos, van de persoon Aso.

Assenrade, Htatem, een naam voor een gerooid stuk bos, van de persoon Asso.

Attenrode, Wever, 1147 apud Atteroda: gerooid door Atto.

Baasrode, Oost Vlaanderen, 821 Baceroth: Ropa; gerooid gebied, gerooid gebied van Batse.

Benzenrade, Bensenrade, Heerlen: gerooide land van Benso.

Bettenrode, Venray, 1144 Germaans Bettan ropa: gerooid bos van Betto.

Bokkenrode: Meerhout, door Bokko gerooid land.

Brederode, Santpoort: gerooid heide of bosland.

Castenray, Venray: ray van rode: rooien het 1ste deel mogelijk van castanea: kastanje.

Doenrade, Schinnen, 1170 Dudenrode: ontginning van Dudo.

Douvenrade, Limburg, 1450 Doyvenrade: oprooien van Duve.

Elkenrade, Gulpen, wel het rooien van Aliko.

Ekenrooi, Aalst, plek waar eiken gerooid zijn.

Etzenrade, Schinveld. Etzenrath, Etsenrade, 1140 Evecenrode, 1135 Evescenrothe, 1144 apud Euecenrode, 1359 Etsenrode. Samenstelling van de persoonsnaam, mogelijk rooien van Avitso.

Gelrode, Aarschot, 1211 Helrode, 1526 Gheelrode wat aansluit op geel. Helrode is wel een gerooid perceel, 1ste deel van helling of van hel in de betekenis van noorden?

Gijzenrooi, Eindhoven, Geyzenrooi is een door Giso gerooide plek.

Gontrode, Oost Vlaanderen, 980 Rothen, 1189 Guntroden, Germaans rothe; naam voor gerooid bos dat behoorde aan Gundo.

Gruitrode, Meeuwen, 1078 Roda, 13de eeuw Gruytroede: gerooide plek met veel kiezelzand of gerooide plek van Sint Gertrudis.

Haanrade, Kerkrade, 1119 Hagenrothe. Germaans hagan: bosje, ropa: gerooid bos, of van de persoon Hagan.

Haasrode, Leuven, 1210 Hagarsrode. Germaans Haguhardas ropa: gerooid bos, van Haguhard. (hagu: omheining, hardu: koen)

Haringrode, Antwerpen, 1148 Harincroth. Germaans Haringa ropa: gerooid bos van de mensen van Hari.

Herkenrode, Hasselt, 1209 Herkenrode, 1248 Harkenrode. Germaans Harikan ropa: gerooid bos, van Hariko.

Zo ook Herkhuizen, Herikhuizen, Rheden, 1463 Herinkhuizen.

Hillenrade, Swalmen, ontginning van Hille.

Hilleshagen, Gulpen, is het bosje van Hille.

Hobbelrade, Spaubeek, is een plek waar gerooid is en veel oneffenheden bevat.

Holllandsche Rading, De Bilt, vorm van raing, van raai, rade of rooi: scheidingsgreppel, grensscheiding, omstreden grens tussen Holland en Utrecht, oud Frans raie, roie: streep, voor, vergelijk rooilijn.

Hulgenrode, Wommelgem, 1130 Hylincrode, rooien van Hulinc.

Imstenrade, Heerlen, 1381 Emsenroide, rooien van Imiso of afgeleid van umsteinrode; rooien rondom een stenen gebouw.

Kinrooi, Belgisch Limburg, 1345 Kynre, kien: grove den, en rooien. Minder waarschijnlijk van Germaans kinon; kreek, afgesneden rivierbocht, rode; rooien.

Kuilenrode, Hooge Mierde, 1212 Culutsrode, rooien van ?

Kunrade, Voerendaal, 1130 Kunroth, 1448 Kongeroide: waarschijnlijk naar Kuno van Mingersborg die daar bossen rooide.

Landsrade, Gulpen, 1450 Lanserode: rooien van Landso.

Langerode, Hainaut bij Edingen, 1177 Longaroda. Germaans langa: lang, ropa: gerooid bos.

Lansrode, Vlaams Brabant, 1210 Lansceroda: rooien van Landso, 1301-1310 Sint Genesius Rode.

Lochristi, Oost-Vlaanderen. “Lochristi” komt van “Loe Sancti Christi”, dus “Lo in de Christusparochie” (in onderscheid met Lo-ten-Hulle / Lotenhulle). Lo; “open plaats in een bos”.

Lutterade, Geleen, klein of luttel rooien.

Middelrode, Noord Brabant, 1251 Decimae de Middelrode, verder altijd Middelroy of Middelrode, is rooien in het midden, tussen Heeswijk en Berlicum.

Mulrade, Schinnen: is een ontginning op mulle grond.

Nieuwrode, Holsbeek, 1141 Nuenrode, 1235 Nurode, . Germaans niwin: nieuw, ropa: gerooid bos.

Niewenrode, Vlaams-Brabant. 1155 Nuenroht (Latijn: “Novum Sartum”) een bosrijke plek, die recent gerooid (ontgonnen) werd.

Nistelrode, Bernheze, 1205 Nisterle, 1291 Nysterie, 1560 Nistelroye, rooien van netels?

Onrooi, Boxtel: slecht gerooid gebied, zie Wanrooi.

Oprode, Sint Genesius Rode, 1221 Oborda. Germaans upa: hoger gelegen, ropa: gerooid bos.

Passenroth, Gelderland, pas en rode, of rooien van Pasko.

Raa, Steenderen, 996 Rathe van rade, rode: ontginning. Zo ook Raai, Drachten. Raaiend is het eind van een gerooid stuk land, Grubbenvorst.

Rha, Steenderen, 1059 Rothe. Germaans ropa: gerooid bos.

Raalte, bij Deventer, 1275 in parochia de Ralte, 1310 Ralte, 1371 Raelte, ontstaan van Rodlo: bos waarin men gerooid heeft

Rhaan, Hellendoorn, 1415 Raden, 1457 Rhaen, 1477 Roden, 1583 Eelenraan, roden: gerooide plek.

Raar, Meerssen, 1382 Roderen: rooien, haru: spitse heuvelrug.

Raath, Bingelrade, is een ontboste plek.

Reutje, Posterholt; 1645 Raetgen, 1840 Reutjen; kleine ontginning, van rode afgeleid.

Rha, Olburgen, is een verkorting van rade of rode.

Rhoon, bij Rotterdam, 1230 Ecclesia de Roden, 1299 Roeden: plaats waar gerooid is, de oorsprong van de plaats is een indijking geweest van een zandplaat in de Maas onder Dirk VII. Rhoon is samengetrokken uit Roden.

Rijnrode, Bekkevoort, 1114 Renhrode, uit hrainrutha: Germaans hraini: rein, ropa: gerooid bos, dus de schone, geheel ontboste gerooide plek.

Rolde, bij Assen, eerder Rotlo, 1298 apud Roetlo, in parochia Roetlo, 1325 de Roelte: gerooid of rood bos.

Rolduc, zie Kerkrade, het rooien die op last van de hertog van Brabant was ondernomen.

Rode Sint Agatha, Vlaams Brabant, 1140 Rode. Germaans ropa: gerooid bos.

Roden, bij Groningen, eerder Rothen, 1225 Roden, 1259 pactum de Nortwalde apud Rode, 1350 Johannia de Eleden et Tyssonis de Roden ecclesiarum curatorum, 1561 Roon: rooien van woeste gronden.

Roderwolde, bij Roden, 1350; de van Roderwolde, 1529 Roederwalde; woud van Roden.

Roderesch, de es van Roden.

Nieuw-Roden. Drenthe. Nieuw-Roden is op een merkwaardige manier ontstaan rond een school. 

Roon, Oost Vlaanderen, 1108 Rothe. Germaans ropa: gerooid bos.

Rossem, Vlaams Brabant, 1111 Rothem, 1222 Rotheheym, 1225 Rothem, 1406 Rossen. Germaans ropa: gerooid bos, haima: woning, woonplaats die gerooid is. Of van rausa; riet, heim, woning, ontginning in moerasgebied.

Rotselaar, Vlaams Brabant, 1140 Rochelar. Germaans ropa: gerooid bos. Hlaeri: bosachtig moerassig terrein.

Rotem, Dilsen Stokkem, 1174 Rotheim, rooien, met haima: woning.

Rotem, Halen, 1119 Rotheem, idem.

Rott, Vijlen. 1665 Rot, 1840 Rodt, 1899 Roth. Van rode of ontginnng.

Ruurlo, bij Borculo, 11318-1127 de Ritherlo, Germaans hrinpiz: rund, lauha: bosje op hoge zandgrond, maar in 1313 Roderlo, 1326 de hof te Roderlo, 1470 Ruderloe: roden en lo: bos

Schelderode, Oost Vlaanderen, 866 Rodus, 1002 Rotha, 1101 Roden. Germaans ropa: gerooid bos, een ontginning.

Stramproy, 1244 Stramprode: gerooid gebied waar strampen of boomstronken zijn blijven staan. Stamprooysch, stramprooysch. Van munten, geslagen te Stramproy, (Stramprooi), stamprooysch, stramprooysch gulden.

Stokrooie, 1154 Stochenrode, 1218 Stocrode: Germaans stukka: stok, boomstronk, ropa: gerooid bos, bos waar de boomstronken zijn blijven staan.

Tetterode, oude naam van Overveen, Haarlem, oorspronkelijk Tetrode was in de Middeleeuwen een nederzetting met boerderijen, een kapelletje en een regthuis. Een dorpje, een buurtschap, een banne, een ambachtsheerlijkheid van Van Brederode.

Tielrode, Oost Vlaanderen, 866 in valle quae dicitur Tigelrodo. Germaans tegula: tegel, ropa: gerooid bos waar tegels gebakken werden.

Tienray, Horst aan de Maas. Germaans Thiadodinggahem;, woning van Theuabod, raai; rode; rooien.

Vaesrade, Nuth, 1139 Wastrode, ook Rode St. Servati, uit Servaas bleef dan alleen Vaas over, rode: rooien.

Venray, 1197 Venirode, 1224 Rodhe, 1400 Venrode: rooien in een veengebied.

Vronerode, Ukkel, 1173 Fronrode. Germaans frauna: heerlijk, ropa: gerooid bos.

Zo ook Vroonstalle, Wondelgem, 966 dominis curtis Fronestalla. Idem, dan met stalla: stal.

Wanroij,  Noord-Brabant, Wan-Rooij, Wanraay, Wanrode, Wanrade, Wanraden en Wanraij. Het betekent waarschijnlijk ‘slechte armelijke ontginning. Het woord ‘roij’ is verwant aan ‘rooien’ of ‘-rode’,  een open plek in een bos. ‘Wan’ zou dan ‘slecht’ betekenen. Of ‘Wan’ persoonsnaam, Germaanse naam ‘Wano’.

Waanrode, Kortenaken, 1139 Walrode. Germaans Walha ropa: gerooid bos van de Walen of Walho.

Wallerode, Luik: ontginning van Waal of Walho.

Welkenraedt, Luik, 1442 Welkanrot: ontginning van Walko.

Weustenrade, Limburg; woeste rode, hetgeen ‘woeste ontginning’ betekent. De eerste officiële vermelding van de plaats was in 1420.

Wiegelrade, Bingelrade, 1381 Wingerode, 1423 Wijgeroide, rooien van Winge.

Wijnandsrade, Limburg, is genoemd naar Wijnant van den Bongart, Winand Maschereil, die in 1326 heer van het dorp was, met rode; rooien, He(e)rwinandsrode.

 

Plaatsnamen eindigend of betrekking hebben op:

Broek

Broekgronden, broke, broek. Germaans broka: moeras, Oud-Hoogduits bruoch, Nederduits brock, Duits Brüch, Engels brook, brooke. Romaans broc, bruille, brulle, breuil, Frans brocq, Broekgronden zijn wat lagere gronden met brak, braak of broekachtige grond, waar dijken doorbraken en waar meer heesters als wilgen groeiden. Ook komt die naam voor in de vorm breeck en breek (vaak wielen genoemd) wat meestal diepe plassen waren die ontstaan zijn tegen de binnenzijde van de (doorgebroken) zeedijken. Zie de namen van de Broecke of zoals in Belgie van der Broucke. Eerder broec, broic, broc, bruec. 

Goor, midden Nederlands gore; slijk, moeras, wordt ook vaak als broek vermeld, ook voor visvijvers en na ontwatering de naam voor hooiwinning.

Abbenbroek, bij Spijkenisse, 1206 Abbenbruech, 1334 Abbenbroeke. Germaans Appan: van Appo, plus broka: moeras, drassig land van Abbe, zie Abbekerk. 

Achterbroek, Someren.

Apenbroek,  Maasgouw. 1378 Apenbroeck, moerassig land van de persoon Ape of Abe.

Assebroek, Brugge, 1187 Arsabroch, 1202 Harsabro, 1215 Arsbroc, 1231 Ersbroch, 1242 Arsebrouc, 1421 Assebroucq. Germaans hrassa: paard, broka: moeras, oud Nederlands Arse of Ors; paard, brouc, broekland, moerasland, vochtige paardenweide. Zie ook Asbroek bij Halle, 1245 sbruc. Ook Asbroek, Leudal.

Babyloniënbroek, afgekort Broek, bij Aalburg. 1124 en 1131 Babilonia, 1205 Babylonia, 1347 Babyloniënbroec, broec; moerassige grond die in 1130 ontstaan is als ontginning van het klooster Sint Truiden.

Barenbroek (Doesburg) 1139 Berenbruche, 1167 Berrenbruch, 1200 Berenbruke. Germaans birni: beer, op beer gelijkende modder, broka: moeras.

Benningbroek, Bennebroek, bij Medemblik, 1343 Benningbroec, 1396 Benningbroec: drassig land van Benno. Vergelijk het goed Benningehus bij Beilen, 1298 Benningehus, en de Friese familienaam Benninga.

Bennebroek, Bloemendaal, idem.

Berbroek, Belgisch Limburg, 1308 Berbruc; beer: modder, broek: moeras.

Berenbroek, Helmond. Bere, beer; modder, vergelijk beerput, broek; moeras.

Berenbruch, (Kerkrade) 1109, Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, broka: moeras.

Bijlmermeer, Amsterdam, Bijlmer, 1159 Biddelmerbroke, 1169 Bendelmerbruc. Een meer dat de verbinding tussen twee anderen vormde, broka: moeras.

Blehen, Luik, 1139 Brochyem of Blocheym. Germaans broka: moeras, haima: woonplaats.

Breedenbroek, Achterhoek. 1187 Brendebroc, 1212 Breidenbroec. Germaans braidan: breed, broka: moeras.

Broeck, Appelterre, 1219 Germaans broka: moeras.

Broek, oude naam van Biljoen, Velp, 1076 Bruoche, 1178 Broke, idem.

Broek, Gendringen, 1168 Brucke, idem,

Broek, Gent, 1208 Broec, idem.

Broek Sint Pieters, Holque of Watten, 1093 nova terra qu vocatur Bruoch, idem.

Broek, Letterhoutem, begin 13de eeuw de Bruca, idem,

Broek, Lovendegem, 1210 de Broka, idem.

Broek, Gulpen, idem.

Broek, Peel en Maas, idem.

Broek, 1195 Moerbeke, Bruc, idem.

Broek, Ninove, 1195 Bruc, idem.

Broek, Laarbeek, idem.

Broek, Utrecht, 1206 de Bruke sancti Bonifacii, idem.

Broek, Akkerwoude, Fries De Broek. Broek is waarschijnlijk rond het jaar 1250 gesticht, waarschijnlijk door mensen uit de omgeving van Sneek. 

’t Broek, Mierlo.

Broekem, Oost Vlaanderen, 960 Broghem, Brokhem, 1343 Brueckum, idem met haima: woning.

Broekhoven, Meerssen, met hof, boederij.

Broekhuizen, Horst aan de Maas en Landgraaf. Met huizen.

Broekseneind, Bladel.

Broekhoven, Bergeijk, hoven; hof; boerderij.

Broekkant, Cranendonck, Laarbeek, Sint Anthonis, Someren; veengrond bij de moeraskant.

Broeksteeg, Haaren: wegje naar het broek (lager gelegen moerassig gebied).

Broeksitard, 1144 Bruchsitert; moeras van Sittard.

Broekzijde. Oisterwijk.

Bruchem, Bommelerwaard, 960 Brokhem, 1205 Bruchem,: een broek en heem of woning.

Broek in Waterland, Monnikendam, 1342 Broec, 1420 Broec in Waterlant: drassig land bij Monnikendam. 

Broek op Langedijk. drassig weiland 

Broechem, Antwerpen, is net zoals Broekom, Belgisch Limburg, een samenstelling van broek en heem; woning.

Broekhoven, in Noorderwijk, (Provincie Antwerpen), Morkhoven (Provincie Antwerpe)n, Riethoven (Noord-Brabant), Tilburg (Noord-Brabant), Meersen (Nederlands Limburg). Hoeve; boerderij in of bij het broek.

Broekhuizen, Dalfsen, 1617 Bruijckhuijsen; is een broek met huizen. Broekhuizen, St.-Omaars (Pas-de-Calais): 1300 Brouchus; in Maldegem (Oost-Vlaanderen). Broekhuizen (Nederlands Limburg, Drenthe, Overijssel, Utrecht), Broekhuysen, Straelen (Duitsland).

Broekkamp, is de naam van landen ten zuidoosten van Mierlo (Noord-Brabant). Ook plaatsnaam Brokamp (Nedersaksen).

Broekkant is de kant van een moeras.

Broekmeers: België, moerassige beemd.

Broeksterwoude, Dantumadeel, Fries Broeksterwâld. Broeks; moeras, wald; woud.

Brussel, Frans Bruzelles Ville. De lis, Franse lys, wordt afgebeeld in de vlag van Brussel en dat al sinds historische tijden omdat in de rivier waar nu Brussel ligt lag het Saint Gaugericus Island, Frans: île Saint-Géry, Hollands: Sint-Gorikseiland, wat het grootste eiland in de Senne of Zenne was en vandaar komt ook Brussel, 966 Bruocsella of Broekzele, Germaans broka: moeras, sali: uit 1 ruimte bestaand huis, een nederzetting in een moeras.

Brustem, Sint Truiden, 1114 Brustemia, 1224 Brustheim: brust of bors: kreupelhout en woning.

Bulkemsbroek, Simpelveld. Eerder Bulluchem en Bullinkeym. Broek; moerassig land van de plaats Bulkem; van Bullo.

Cattenbroek, Montfoort. Wel een persoonsnaam.

Diepenborre, Zonnegem, 1192 Diepenbruoc: diepe moeras.

Diepenbroek, Zeddam, 1200 Diepenbruc. Germaans deupan, van deupa: diep, broka: moeras.

Diepenbroek, Helmond.

Dikbroeken, Borger, 1223 Dickebruc. Germaans pikwja: dick, dicht, broka: moeras.

Dombroek, Zandbergen, 1217 Donbroc. Germaans dauma: damp, wasem, broka: moeras.

Donkerbroek, Ooststellingwerf. 1408 Dumbraech, copie van hetzelfde charter heeft Dongbroec, Duncbrueck, 1500 Dumbroeck. 1509 Dombroeck. Van donk; zandige opduiling, broek, moeras. Later werrd het meer donker omdat men het begrip donk minder kende.

Ebbenbroek, Hardenberg, broek of moeras van Ebbo.

Elsbroek, Hillegom, 12de eeuw Hiltesbroc, 1259 Hiltsebroic, 1343 Hilsbroec: veen van Hildos.

Gebroek, Echt is een Limburgse vorm voor De Broek, dus het veen.

Geebroek, Tongeren, 1185 Gerbroc. Germans gaizan: spits toelopende stuk land, broka: moeras.

Gendringen, bij Etten, half 11de eeuw Bruocgandringe, 1144 Bruockindringen, 1276 Ginderen, Genderingen. Germaans Gandaharingja: behorend aan Gandahari, broka: moeras, resp. Rijn. 

Haaldersbroek, Zaanstad. Moeraasig land van de Haal, oude buurt in Oostzaan.

Heilbroek, Berchem, Oost-Vlaanderen. Germaans haljo; dieper gelegen plaats, broek; vochtige grond, moeras.

Heisbroek, Sint Katelijne Waver, 1146 Eisebruc. Germaans agisa: schrik: broka: moeras, dus schrikaanjagend moeras of tot Agiso behorende.

Hensbroek, bij Alkmaar, 1120 Heynsbroec, 1312 Hensbroec, 1343 Hensbroeke, 1480 Hensbroeck, omdat ook de spelling Heinsbroek voorkomt zal het wel het lage drassige land van Hein betekenen, of van hein, grens tussen twee weilanden. 

Hoensbroek, Heerlen, Limburgs Gebrook, 1198 Bruke. Germaans broka: moeras en genoemd naar Herman Hoen die hier in 1360-68 een kasteel stichtte.

Hobroek, Maarke-Kerkem, 1185 Hobruc. Germaans hauha: hoog: broka: moeras.

Kallenbroek, Barneveld, 1571 Caldenbroeck, kan van kaldenbroek: het koude moeras.

Koningsbroek, broek van de koning, in Maarke-Kerkem (Oost-Vlaanderen).

Kranenbroek; ‘moeras waar kraanvogels verblijven’. Craenenbroeck, Plaats bij Mierlo, Steenberg en (Noord-Brabant), in Attenrode, Lembeek (Vlaams-Brabant), Ninove (Oost-Vlaanderen).

Lagebroek, Utrecht.

Langbroek, bij Wijk bij Duurstede, 1219 Langebrucke. Germaans langa: lang, broka: moeras. Er is een Opper en Neder Langbroek. Met vele landgoederen en ridderhofsteden waarvan sommige stammen uit de 13de en 14de eeuw waarvan er nog zijn Weerdestein, Hinderstein, Lunenburg, Sandeburg etc.

Leerbroek, Zederik, 1396 Lederbroec, 1494 Leerbrouc: natte grond van de Leede: gegraven waterloop.

Lisserbroek, Lisse. Broek; moeras van Lisse.

Lijsbroek, Herne, 1210 Licebroc. Germaans lesko: lis, broka: moeras, of van litse: klein.

Loosbroek, Dinther, 1196 paludis que vocatur Loesbruch, 1200 Lozebruc en Lozenbruch. Germaans lausa: vals, gevaarlijk, broka: moeras.

Lutjebroek, Grootebroek, 1312 Lutekebroec: 1507 Luttekenbroic: lutje of lutke: klein laagland, dat woord is verwant met luttig, luttel, Fries lijts wat je ziet in Lijtsewierum voor Lutkewierum en Engels little. Klein genoemd tegenover Grootebroek. 

Lutjebroek, De Marne, idem. Het Groningse Losdorp heette ook wel Lesdorp en Lutsdorp, ook van luttel.

Maalbroek, Maasniel, 1128 Malbruc. Germaans malho: zak, verlaging, broka: moeras.

Mastenbroek, bij Kampen, 1277 Mastenbroic, 1330 den Masteroke en Mastbroecke: varkensvoer en laag moerassig gebied. De natte plaats tussen de IJssel en het Zwarte water werd zo eerder genoemd. 

Melsbroek, Steenokkerzeel, 1123 Melbruc. Germaans milipa: honing, honingkleurig, broka: moeras.

Meezenbroek, Heerlen, vogel mees en broek.

Meienbroek, Lovendegem, made: weiland, broek, moeras waarvan delen weiland zijn.

Muizenbroek, Ekeren, 1412 Mosyenbroek kan wijzen op midden Nederlands mosie: steekmug, en broek.

Musschenbroek, Heerlen, is wel het moerassige veen.

Nijbroek, Voorst, ontving in 1328 een landbrief en is toen eerst een dorp geworden, 1328 Niebroeck: het nieuwe moeras.

Noordbroek, Menterwolde, ligt te noorden van Zuidbroek, samen Oosterbroek.

Okkenbroek, Diepenveen, geslachtsnaam Okenbroke al in 1288, rond 1390 Ockenbroick, broek van Okko.

Oldebroek, Gelderland, 1277 palus Hollandenses, 1320 Hollenderbroek, 1378 Audenbroeck, 1496 Hollanderbroek en Aldbroick; wel Hollands moeras.

Oostbroek, de Bilt, 1125 Ostbruch. Germaans austa: oost, broka: moeras.

Overbroek, Anderlecht, 1221 Hoverbruch. Germaans ufera: aan de overkant van, broka: moeras.

Polsbroek, bij Lopik, 1155 Pulsebroch, 1296 Polsbroic. Germaans pulsjo, nog West Vlaams pilse, pelse, puse: ineengestrengeld vlotkruid en waterplanten op een moeras, broka: moeras.

Roosbroek, Sint Amandsberg, half 12de eeuw Rosbruc. Germaans rausa: riet, broka: moeras.

Ruisbroek, Brussel, 1138 Ruschebroc. Germaans ruskjon: rus: bies, broka: moeras, moeras met rusplanten.

Ruisbroek, Ninove, 1147 Rubroc. Germaans ruha: ruig, met ruigte begroeid, broka: moeras, later veranderd tot

Ruisseveen, Veenendaal, rietmoeras.

Sassenbroek, Broekom, broek van Sahso.

Schoorbroek, Denderhoutem, 1179 Scorebruc. Germaans broka: moeras, bij Schoor.

Schakkebroek, Herk de Stad, is een los of onvast moeras.

Schoubroek, Mechelen, 1188 Scaldebruc of Scaldenbruc. Germaans skaldu: lis, broka: moeras.

Schoubroek, Zomergem, 1216 Scoudebruch, idem.

Schiebroek, Rotterdam. Het was veenmoeras, bij het water Schie, (zie Schiedam) dat werd ontgonnen en drooggelegd. Tussen 1700 en 1850 ontstond een plassengebied, dat vervolgens wederom werd ingepolderd en drooggelegd. Daarbij ontstond een groot aantal aparte polders, waaronder de Schiebroekse polder.

Schilbroek, Groesbeek, moeras als grensscheiding.

Sengelsbroek, Bergeijk, sengel van singel: grensstrook of van senegelen: zengen? Met moeras.

Slabroek, Maashorst, kan van Slabbroek: slappe broek.

Spanbroek, bij Hoorn, 1083 Spanbroech, 1343 Spambroek: drassig land van Span of van spang: vlonder.

Stabroek, Antwerpen, 1258 Stakebroek, van staak en broek: waarschijnlijk een moeras met kleine boomstammen.

Stobbenbroek, Raalte, moeras met boomstronken.

Stadbroek, Sittard, een stad en broek.

Swartbroek, Weert; zwart moeras.

Tedingerbroek, Stompwijk, broek van Tato.

Uilenbroek, Vlierzele, uilenmoeras. Zo ook in Vlierzele Uilenhoek.

Velserbroek; broek; moeras van Velsen.

Verrebroek, Beveren, 1187 Vorrabroch, moeras genoemd naar de waterloop Verre: van varen.

Vinkebroek, Assebroek, 1142 Vinkebrog. Germaans fangja: soort turf, van midden Nederlands vinken: slechte turf, Frans fange: modder. Zie Vinkt, Deinze, 1123 Vincthe, en Vinkeveen in Utrecht, broka: moeras.

Vijverbroek, Gent, 1165 Viverbrok. Midden Nederlands vivere: wijver, broka: moeras.

Vriezenbroek, Zemst, van vries: moeras of Fries?

Waalbroek, Limburg. Waal (Franstalige) en broek, een moerassig gebied.

Westbroek, De Bilt, gelijk Oostbroek, bij Maartensdijk, 1639 Westbroec: gelegen drassig land dat ten oosten van Utrecht ligt en Westbroek ten westen ervan. 

Westbroek, Meerssen, ligt ten westen van Oostbroek.

Westerbroek, Groningen. Westerbroek is een van de oudere dorpen in de gemeente en is ontstaan in de late middeleeuwen; voor 1250 vestigden zich er weideboeren uit Onnen en Noordlaren, die het ter onderscheiding van de bestaande dorpen Noordbroek, Zuidbroek en het bij Onnen gelegen Oostbroek Westerbroek noemden.

Willebroek, Antwerpen, 1182 Willebroc, 1190 Wildebroc. Germaans wilpja: wild, broka: moeras.

Woubrugge, Kaag en Brassem, 1252 Woutbroeke: met bomen bezet moeras, later is de naam dus veranderd.

Wulgebroek: Oostkamp, wilgenmoeras.

Zuidbroek, Gronings Zuudbrouk, bij Sappemeer, 13de eeuw Suthabroke: zuidelijk gelegen moerassig land.

Zwartebroek, Barneveld. De plaats wordt in 1132 voor het eerst in schriftelijke bronnen vermeld. 1650 Swartebroeck, 1802-1812 Het Swarte Broek, 1840 Zwartebroek. Samenstelling van zwart ‘met een zwarte kleur’ en broek ‘laag moerassig land’. De donkere kleur van het ‘broek.

 

Plaatsnamen eindigend of betrekking hebben op:

Fort.

Fort: doorwaadbare plaats, voorde, voord, voorden, oud Saksisch ford en vurd, oud Hoogduits furt, fjorden, Duits Furt, Furth, Noors fjord, furt of fort wat overtocht betekent, doorwaadbare plaats, zie Frankfort, Erfurt, Steinfort, Montfoort etc. Angelsaksisch ford en fyrd, Engels als Ford, zie Oxford. Bosporus komt van bous;rund, Grieks poros; doorgang, koeiendoorgang, dus hetzelfde.

Amersfoort, aan de samenvloeiing van drie beken in de Eem. 985 Amersfordia bij Oesterley, wat handschrift is van de 13de eeuw. 1028 Amersforde, 1050 Amersfordum, 1242 Amersvorde, 1250 Amersfoort en Amisfurtum, 1285 Amersforde, 1294 Amersvorde, ook Amersfoerde, Amersfoirt. Hemesfurt en Heemsfurt, genoemd naar de rivier de Ame of Amer, nu Eem of Heem, Germaans furdu: doorwaadbare plaats. Het betekent zoveel als voorde van de Eem.  

Bavoort, Leusden, 1006 Bachevoort: doorgang over een beek.

Bakvoorde, (Torhout), 1221 Bachforde. Germaans bagna: das, furdu: doorwaadbare plaats.

Bekkevoort, Vlaams Brabant, 1092 Baccunuuz, 1101 Bacunguez, 1140 Beckevort, verder Bechenvorth, Becchenvort, Bekenvorth. Germaans Bakkin furdu: met Romeins Baccon waid (Germaans wadja) doorwaadbare plaats, van Bakki, Bakjo of Bekka, zie Bekkum.

Bosvoorde, Frans Boitsfort, Brussel 1220 Bouchefort, 1225 Bosfort. Germaans Baldas: van Baldo, (Balpa: koen) furdu: doorwaadbare plaats in een beek.

Bredevoort, bij Aalten, 945 Breitenfurt, 1188 Breidenvorth, Bredervorht. Germaans braideru, van braida: breed, furud: brede voorde, doorwaadbare plaats in een rivier of plas, hier moeras. Met stenen werd het Steenvoorde

Coevorden, 1036 in de naam Fredericus van Coevorden. 1148 Koiforde, 1250 fideles.. de Covorde, 1259 Covordia, 1291 Kovordia. Germaans ko: koe, furdu: doorwaadbare plaats, vergelijk Oxford: ossenvoorde, Ochsenfurt. Zo ook Koefoorde, St. Gillis Waas. Beata Maria de Cosford, capella in Wasia, Clusa, ecclesia Cosforde.

Cromvoirt, Vught, eerder Crumvoert: kromme voorde.

Duivenvoorde, bij Leidschendam, 1221 Duvenvorde: doorwaadbare plaats van Doeve.

Erfurt, Thuringen, 975 Erpesfort, 1159 Erpesfordensis. Germaans Erpes furdu: voerde of doorgang van Erp.

Fortmond, Olst, 1237 Vortmen, van voorde en men of man. Zie Helpman.

Frankfurt am Main, 870 Franconofurt, 941 Vranconevurt, 1140 Frankenvort. Germaans Frankono furdu: doorgang van Franken.

Gantenvort, Groenlo, 1188 Gantenvort. Germaans gantan: ganzerik, furdu, doorwaardbare plaats in een beek.

Goesevoorde, Brugge, goes kan van gans, zie Goes, of van Godso, en voorde.

Groot Bronsvoort, aan de Bronsvoorderdijk in Bathmen, Overijssel.

Grunsfoort, Renkum, 11372 Groensfoorde, 1370 Grunsfoirt, van groense: grasmat, en voorde.

Hakfort, Vorden, 1142 Hancvorde. Germaans hangi: helling of van de persoon Hanko? Furdu, doorgang, zie Hengelo, Hengevelde.

Helvoirt, Haren, Helvoort, 1192 Hellevorth, 1416 Helvoert. Germaans halu: afhellend of van hel; woest, moerassig gebied. Furdu, doorwaadbare plaats in een beek.

Hengforden, Olst, 1380 Hengwerden, 1384 Hengverder-marke, 1402 Henweerder-marke, 1450 Hengvorden: voorde aan de helling.

Hollevoort, Bakel, van hol en voorde.

Ipsvoorde, Vlaams Brabant, voorde van Ibbo.

Ittervoort, Limburg. Ittervoort verwijst naar de Itterbeek en naar een voorde waar de heirbaan Maastricht-Nijmegen de intussen drooggevallen Santforter Beek kruiste. De naam Ittervoort werd voor het eerst vermeld in 1252, terwijl er in 1343 melding werd gemaakt van een brug op die plaats.

Kalevoet, Ukkel, 1220 Calenvort, voorde die met stenen geplaveid is.

Kampfort; voorde aan de kant, de rand, de grens. Kampfort in Tielen, (Provincie Antwerpen).

Koefoorde, Sint Gillis Waas, 1123 Cusfora. Germans koas: bij ko: koe, furdu: doorwaadbare plaats.

Koufurderrige, Z. W. Friesland aan het Koevordermeer, Koufirde is een ondiep meer in Doniawerstal, ook een bocht in het Haanmeer, kou: koe.

Lichtenvoorde, Achterhoek. 945 als Lihdanfurt, 1200 Lichteren of Litteren, 1312 Lichtenvorde, de lichte of heldere voorde of doorwaadbare plaats.

Loveren, Vucht, 14de eeuw Loervoert, dus een voorde in een terreinlaagte, van malho: zak, verlaging.

Maasvoort, Lier, 1205 Malfurt. Germaans malho: zak, verlaging, furdu: doorwaadbare plaats.

Montfoort, 1204 Munfort, 1244 Montfort. Frans mont fort: versterkte berg, sterke burcht.

Montfort, in Limburg bij Duitse en Belgische grens, 1258 Montem circumfossarum, 1272 Montfort: sterke burcht bij een doorwaadbare plaats. Oorspronkelijk heette het Miemekar zo in 1258. 

Oostvoorne, bij Brielle, 1206 Ostforne et de Westforne, 1494 Oestvoorne: oostelijke overgang? Oost slaat op vroeger Goeree dat West Voorne heette en onze plaats Oost Voorne werd genoemd. 

Papenvoort, voorde van Papo.

Poelvoorde, Wingene, 1205 Polvorda. Germaan pola: poel, furdu: doorwaardbare plaats in een beek.

Rietvoorde, Kluizen, 1122 Ritvorth. Germaans hreuda: riet, furdu: doorwaadbare plaats in een beek.

Rijkevoort, Beugen: voorde van Rikhari of van rijt, waterloop.

Robrechtsvoorde, Korbeek, 1129 Rabresfort. Germaans Raedaberhtas furdu: doorwaadbare plaats in een beek, van Raedaberht.

Roovert, Hilvarenbeek, 139 Rovort: rode voorde, overgang van het water de Lei.

Ruddervoorde, West Vlaanderen, 1089 Ridarworda en Ridravorda, 1180 Ridervorda, van Germaans hrinthaz: rund, furdu: doorwaadbare plaats in een beek, zie Oxford.

Sandfirden, Wymbritseradeel, Fries Sanfurd, 1132 Santforde, 1399 Zantvoerden. Germaans sanda: zand, furdu: doorwaadbare plaats in een beek

Santfort, Montfort: zandige voorde.

Stevert, Hasselt. Eerder Steenvoort; doorgang met stenen.

Stevoort, Hasselt, 1136 Steinvert, 1147 Sintvort. Germaans staina: steen, furdu: doorwaadbare plaats.

Steenvoort, Heusden, is een voorde met stenen verstevigd. Zo ook 1147 Stinvort.

Terveurt, Voerendaal: plaats bij de voorde.

Tervoort, Noord-Brabant. Voorde; doorwaadbare plek, namelijk in de Gilzewouwerbeek, een zijriviertje van de Mark.

Vilvoorde, Vlaams Brabant, 779 Filfurdo. Germaanse waternaam Filo, furdu: doorwaadbare plaats in een beek.

Voorde, eind 12de eeuw Vorda. Germaans furdu: doorwaarbare plaats in een beek. Voort is het woord voor voorde.

Vorden, bij Zutphen, 1121 capella (U)Vurdene, 1235 ecclesia de Vurden, 1225 Vurden: bij de voorden of doorwaadbare plaatsen, het ligt aan drie voorden. 

Vuren, Lingewaal, 1166 Vurdene, 1203 Vurna; voorde, ligt aan de Waal.

Wijnvoorde, bij Wijhe, 1347 Wiinvoerden, ca. 1390 Wynvorden: voorde van Wijhe.

Zandvoorde, bij Ieper, 1102 Santfort. Germaans sanda: zand, furdu: doorwaadbare plaats in of pad door de duinen.

Zandvoort, Haarlem, 1100 Sandevoerde, 1120 Santfort, 1343 tSantvoirden: zand en voorde, hier wel als droge weg tussen drassig land naar de duinen. Op deze kust landde op 26 april 130 Witte van Haamstede, zie Bloemendaal. Vele keren is daar een walvis gestrand, van een in 1629 is deze rijm vermeldenswaard:

Zandvoorde, West-Vlaanderen. Van sand en furdu; zanderige, doorwaadbare plaats, een voorde 1249: Zantvorde, 1250: Zandvorde, 1271: Santforda, 1275: Zantvorde, 1283: Santforde, 1295: Zandtvoorde, 1300: Zandvorde, 1335: Zandvoorde.

 

Plaatsnamen eindigend of betrekking hebben op:

Graven.

Zo komen ook vele plaatsen voor met graven, de voorman van de gravers was een graaf, nog steeds in dijkgraaf.  Graven werden machtiger, ze werden edel, en bouwden burgten, burchten, borcht, waarin mensen woonden die burgers heette, ook borgers, borgemeester of burgemeester.

Burchten. Burgus: een burcht, meestal een stadje. Berg en burcht werden vroeger moeilijk onderscheiden.

Aalburg, bij Wijk en Genderen, in 889 Alburch, 983 Alburg, 1108 Alburc en Alburch, ook Alborg, is waarschijnlijk door de Denen zo genoemd naar een vermaarde plaats in de Noordelijke landen, Aalburg: oude burcht. (zie Obourg) Of van Germaans alha: heidens heiligdom, plus burg. Of van de familie van Aalberg

Aardenburg, bij Sluis, 702 Pagus Rodanensis,707 Pagus Rodanensis, id est Rodenburch, in 840 “Rotanis Civitas’, 966 Rodenburgh, 1019, Rodenburg, 1089 Rodanburch, Redenburg. Roddenburch, Rutdunburch en Redenburc, in 1187 Ardenburg. Vermoedelijke een Keltische waternaam, burcht aan de waternaam Rodana of Rudana of Rudina. (Waaruit Redenburg of Rodenburg) Of de rode burcht, naar de bouwstenen?

Batavodurum, verdwenen bij Nijmegen, 107 Batavodori bij Tacitus. Keltisch Batawoduron: burcht van de Batavi.

Batenburg, Wijchen, 1075 Batenburg, 1159 Batenburch, 1250 ecclia Batenborg. Germaans batan: burcht, de goede burcht. 

Bleskensgraaf, ook wel Bloskijns graaf genoemd, Alblasserwaard, 1255 Gravelant, 1331 Blaskens Graveland: naar het water Grave of Graafstroom, gegraven onder een dijkgraaf. In de 13de eeuw verwierf Willem Blassekyn de rechten en bezittingen in dit gebied dat dan naar hem genoemd werd.

Den Burg, Texel, eerder Westerburghem, 1396 Borch: burcht, naar de ronde vesting die hier heeft gestaan. 

Bodegraven, bij Woerden, 1064 Bodegraven. Germaans Bodan graban: gracht of sloot van Bodo, vanouds Bagauda: rover genoemd, een smadelijke naam, mogelijk naar het roven van Diderik Bavo die steeds in het gebied van Diderik V te roven en te branden was.

Culemborg, Culemborch, 1281 Kulenburg, 1281 Kulenburg: kuil en burcht, burcht in een laagte.

Doesburg, bij Dieren, 884 Diusburch, 1025 Dusburg, 1053 Duisburg in pago Hameland, 1228 ecclia de Dusburg, 1277 Doesborg: een burcht met ruig struikgewas.

Domburg, bij Middelburg, 1181 Dumburgh, 1220 Duvenburg, 1271 Domborch. Germaans duban: dof, damp, vochtig, burcht: burcht met half in de bodem verzonken versterking, of van burcht in de duin.

Doornenburg, bij Nijmegen, 891 Doronburc, 1046 Dorinburc, 1163 Thorenburg, 1443 Doirnenburc,: burcht van Doro met een oud slot van die naam in het begin van de Linge.

Elburg, 1025 Helberga (of een plaats te Doornspijk), 1255 Elburg, 1292 Elborch, 1318 Eylborch: el: hoger gelegen grond of van berg met laagte, onduidelijk.

Grauwkoop, Gouda, 1282 Gravenkoop: gekocht land van de graaf.

Grave, onder Wijchen, 1304 Gravia: gegraven waterloop, graban; gracht. 

’s Graveland, bij Hilversum, 1245 Gravelant: land van de graaf. Of van Middennederlands graveel: zand, grind, kiezel?

Zo ook ‘s Gravendeel, een deel.

’s Gravenhage, ook Den Haag, 1242 Haga, 1630 ’s Gravenhage: omheind gebied van de graaf, hier de graaf van Holland, zo gevormd naar het voorbeeld van s’ Hertogenbosch. 

’s Gravenmoer, Dongen, is het veen van de graaf, 1293.

‘s Gravenzande, 1200 Harena comitis: de zandvlakte van de graaf.

Grevelingen heette eerder Greveningen: graven stroom of heuvel.

Grevenberg, Oosterhesselen, betekent gravenheuvel.

Hazelberg, Lochem, 12de eeuw Agastaldaburg. Hermaans Haguastalda burg: burcht van bezitter. (hagu: omheining, stalda: bezitter)

Hagestein, Hagestyn, bij Vianen, 1241 Gaspward, Gasparde of Gasparein, Gasbaer genoemd, 1274 Hagesteine: kasteel in omhaagd gebied, genoemd naar het kasteel dat gebouwd werd bij het dorp Gaspewerde. Stein is steen. 

‘s Hertogenbosch, Den Bosch, 1184 Busloth, 1222 de Orthen cum Buscho, 1251 Buscho dulcis, 1258 Buscho ducis, 1274 Busco, 1312 ’s Hertoghenbosche, bus of busch: bos.

Homburg, Frans Hombourg, Luik, 1070 Hunborc. Germaans Huna: van de Hunnen, van reuzen, burg: burcht, huna kan ook hoog gelegen als ook drassig kan betekenen

Horst, bij Ermelo, 1188 domus Horst. Germaans hursti: beboste opduiking in moerassig terrein. Het is in 1257 door bisschop Godefridus gesticht tegen de Geldersen.

Kessel, Limburg, 950 in loco Cassallo. 1139 Kesle. Romeins castellum: burcht. Kessel-Eik.

Kessel-Lo, Vlaams Brabant. Latijns Castellum; burcht, vesting, lo; open plek in het bos.

Limburg, genoemd naar zijn hoofdstad Limbourg in België en dat van Germaans lindo: linde, burg: burcht.

Limbricht, Limburgs Lommerich, bij Sittard, 1246 Lemburg, 1296 Lymburgh1351 Lemborg: namen voor de heerlijkheid Limbricht: drakenburcht, mogelijk naar Limburg in België, misschien beter met de riviernaam Lindbeek.

Loevestein, is een stenen burcht die waarschijnlijk genoemd werd naar Didderic Loef van Huerne, 1377 Loeuen steyn.

Luxemburg, 963 Lucilinburhuc. Germaans luttilon, van luttila: klein, burg: burcht.

Maagdenburg, Duits Magdeburg, 952 Magadaburg. Germaans magapa: jonkvrouw, burg: burcht.

Malburgen, bij Arnhem, is een zeer oud kasteel, De Malenburg, recht over Drusus gracht, hier heeft een oude Romeinse legerplaats gestaan die naar Hercules was genoemd.

Middelburg, Zeeland, 1147 Middelburg, Mittelburgenses, 1189 Middelberg. Germans midila: middelste, burg: burcht, middelste burcht, tussen Souburg en Domburg.

Middelburg, Bodegraven. Ook bekend als Foreest naar de familie van Foreest.

Nederhorst den Berg, onder Weesp, 1345 Ter Horst, 1381 Nederhorst, 1639 ’t Huys Horst/Denburg, een dubbele naam waarvan de eerste horst is: met bomen begroeide hoogte en neder als tegenstelling tot Hoogerhorst in een bocht van de Eem boven Amersfoort. Het er nu mee verenigde Den Berg heeft zijn naam van een zandige verhoging waarop het dorp gebouwd is.

Oostburg, bij Sluis, 941 Osborch, Castrum Osburch, 973 Osburg, 1007 Ostburch, 1014 Osburch tot Ostburg. Germaans austa: oosten, burg: burcht, oostelijk gelegen burcht, zie Middelburg en Souburg.

Ottenburg, Vlaams Brabant, 1208 Ottenburch. Germaans Uhtan burg: burcht van Uhto.

Oudenburg, West Vlaanderen, 866 Aldenburg, Germaans aldan: oud, burg: burcht, verwijst naar een oud Romeins castellum uit de 4de eeuw, de stad is zelf volgens een Romeins stratenplan gebouwd.

Princenhage, Breda, begin 9de eeuw Martras, in de 12de eeuw Haghe,1198 Haga, het gebied wordt sinds de 16de eeuw gesplitst in Hage onder Nassau en Hage onder den Hertog. (van Brabant, zie Baarle-Hertog) Sinds de 18de eeuw behoren beide onder het huis van Nassau en kreeg het zijn huidige naam.

Prinsenbeek, Breda, zal wel doelen op bezittingen van de prins van Oranje. Zo ook Prinsenstee, Brielle. 

Ravenstein, bij Grave, 1460 Ravesteyn, raaf en stein als een kasteel, was vroeger een vesting. Het wapen laat een raaf zien op een steen, beter zou zijn op een burcht, die burcht werd in 1818 afgebroken. 

Rijnsburg, bij Leiden, kerkelijk geschrift uit 750 zegt: Rudolfsheim dat nu Rinasburg wordt genoemd. 960 Rinasburg, 1063 Rinesburg, 1139 monasterium Rinsburgense. Germaans Rinas burg: burcht aan de Rijn. De oude naam was eind 9de eeuw Rothufvashem, germaans Hropiwufas haim: woning van Hropiwulf. (hropi: roem, wulfa: wolf)

Rijsenburg, bij Zeist, 1332 Ryzenborch: burcht bij het water de Rijsen, zijrivier van de Kromme Rijn. Met een stichting van heer Petrus Jodocus van Oosthuysen uit 1808. Maar het slot Rijzenburg wijst tot de 13de eeuw.

Rodenburg, Zoeterwoude, 12de eeuw Radenburgh: rode burcht. Rodenburg is de oude naam van de plaats die nu Aardenburg heet, idem of van de Keltische waternaam Rudanna.

Roomburg, Leiden, 9de eeuw Rodanburg. Germaans raudan: rood, burg: burcht of de burcht van Hrodo.

Rozenburg, bij Maassluis, eerder Rosenburgh, 1639 Roosenburgh: burcht en roos, kan ook van roos: riet, zijn. 

Schuilenburg, Hellendoorn, zal wel als Noord Hoogduits Schulenburg een burcht zijn waar de burchtheer op de loer lag.

Sijpestein. Loosdrecht, Sypesteyn, is de naam van een kasteel gelegen aan de Seipe: het langzaam stromende watertje, stein: kasteel of steen.

Slijkenburg, Fries Slikenboarch, bij Kuinre, van slijk en burg, burcht.

Souburg, Oost, West, bij Vlissingen, Zeeuws Soeburg, Dirk VII en zijn vrouw Aleide schenken in 1198 aan de abdij van Middelburg een vierde deel van de tienden van Sutburg, dus Zuidburgt ten opzichte van Middelburg, een van de drie burchten die de Vikingen bouwden, er is een westelijke, middelste en oostelijke.

Stein, genoemd naar een daar gelegen kasteel, van steen.

Sterkenburg, Utrecht, is wel een sterk kasteel.

Stoutenburg, bij Amersfoort, 1280 Stoutenberch, 1329 Stoutenborch: krachtige burcht. Het kwam in 1615 in bezit van Joan van Oldenbarnevelt wiens zoon Willen zich heer van Stoutenburg noemde. 

Tilburg, 709 actum publice Tilliburgis, 1157 Tilborg: til: nieuw gewonnen land met een burcht.

Valkenburg, bij Katwijk, 9de eeuw Valcanaburg, 1159 curtem Valkenburge, 1246 Valkenborgh. Germaans falkan: valk, burg: burcht, burcht met valken. .

Oud Valkenburg, bij Maastricht, Frans Fauquemont, 1041 Falchenberch, 1096 Falconbere, 1128 de monte Falconis, Germaans falkan: valk, berga: berg, berg met valken, men denkt ook aan de Maastrichtse bisschop Falco uit de 6de eeuw.

Valburg, Overbetuwe, 793 villa Falburc marca. Germaans Falha burg: burcht van (Oost en West) Falen. Of burcht van Falho.

Voorburg, bij Den Haag, rond 771-866 Foreburg, 1198 Vorburg. Germanse waternaam Furo, oudere naam van de Vliet of of Voor, vergelijk Voorschoten, burg: burcht. Het is mogelijk het Forum Hadriani der Romeinen.

Vreeland, Vredeland bij Utrecht, 1280 Vredelant, een slot die door Henricus, bisschop van Utrecht, gebouwd werd om het stropen van de heren van Amstel tegen te gaan, 1260, die de vrede met het graafschap moest verzekeren. De naam ging hiervan over op het ouder erbij gelegen buurtschap Dorsken. Toen het in vervallen staat verkeerde werd het op last van Karel V afgebroken en de stenen werden gebruikt voor de bouw van het kasteel Vredenburg te Utrecht.

Woudenberg, Woudenbergh, Utrecht, 1333 Woudenborch: burcht en woud, mogelijk het vroegere Westerwoud, een van de vier bossen die door Karel de Grote aan de St. Maartenskerk aan Utrecht schonk.

 

Plaatsnamen eindigend of betrekking hebben op:

Horn.

Horn, hoorn; punt, hoek. Vele plaatsen met horn er in waren toen wel havens, horen; een puntige uitgang ter zee of water met brede voorkant en zo geschikt als haven. Zie Hoek, Horn, Horne, Harne, Herne en Hoarne, in Saksische streken hurni, heurne, Gotisch haurn.

Avenhorn, bij Hoorn, 1312 Lutekedrecht, 1396 Lutticdracht: kleine overtocht, 1457 Luttekedracht alias Avenhoorn: haven of uitstekende landhoek van Ave, zie Avelgem en Avezaat. Avendorp, gehucht bij Schagen.

Barsingerhorn, bij Schagen, 1289 Bersincshorne, 1396 Bersingerhorn: haven of landhoek van Bersing of Barso, 1718 Barringhorn. Was een haven vanaf Oudorp tot Schagen.

Bikkershorn, Groningen. Horn; hoek van Bikker.

Broekhorn, Heerhugowaard; 1899 Broekerhorn, broek; moerassig terrein, horn, door de aanleg van de ringvaart ontstond er een bocht, een hoekland.

Burghorn; Schagen. Horn; hoek van burgers of van bur; woning? Burghondermeer bedijkt in 1460.

Dijkshorne, Franekeradeel. Dat zou een verdronken dorp zijn geweest die in 140 door Ascon, de eerste hertog van Friesland gesticht zou zijn, Het zou tussen Almenum en Terschelling hebben gelegen. Van dijk en horne; hoek. Dijkshorne, Fries Dykshoarne, Dongeradeel. In1700 als Dyks Horne, van dijk en horne; hoek, de hoek van de oude zeedijk, nu een slapersdijk.

Diphoorn, Sleen, uit Diephoorn: diepe hoek.

Den Horn, Zuidhorn; horn; hoek, de zuidwest hoek van de bedijking.

Dirkshorn, onder Schagen, 1325 Dirxhorn, 1500 Diericshorn, 1573 Dierickshorn: haven of hoek van Diederik. 1728 Dirxhorn en eerder De Horn en Duringerhorn.

Dijkshorn, Dijkshoorn, Fries Dykshoarne, Friesland. Ligt bij een horne; hoek van de Lauwerszeedijk.

Oosterdijkshorn (Gronings Diekshörn) Ten Boer, provincie Groningen. De streek is genoemd naar de bijna haakse bocht die de Wolddijk maakt. Horn of hörn is het Groningse woord voor hoek. Ook 10 km westelijk maakt de dijk zo’n bocht; hier ligt Westerdijkshorn.

Ganshoren, Brussel, 1147 Ganshorna, 1154 Ganshorn. Germaans gans: gans, hurnjon: hoek hoger land dat uitspringt in moerassig terrein, ganzenpoel.

Giethoorn, bij Steenwijk, in de volkstaal ook Gietern, 1225 Geishorne, zal wel Geithorne moeten zijn, 1230 Gethorne, 1385 Gheethoerne: haven van geiten? De monniken die in het Franciscanenklooster trokken vonden veel geitenhorens die door de stormvloed van 1170 omgekomen waren, onwaarschijnlijk, ook de verandering van geit in giet, meer een haven, hoek van Geth.

Goldhoorn, Oldambt. Gold; goud, horn; hoek wat een zeer goede hoek zou betekenen.

Haskerhorne, Friesland. Horne; hoek van Haskerland.

Horn, Lutjebroek. Hoek.

Horn, Weesp, idem

Den Hoorn, Delft. Rond 1100 gesticht als Dijkshoorn, onderdeel van de Hof van Delft.

Hoorn, Alphen aan den Rijn.

Hoorn, 1298 Hoerne, 1312 Horne: haven. Het gemeentewapen heeft een waldhoorn in een schild dat gedragen wordt door een eenhoren.

Hoorn, Terschelling.

Hornaar, Giessenlanden. Afleiding van Hirnedamme, horn, hoek. Ooit liep de rivier de Linge achter Hoogblokland en mondde uit in de Giessen. Daar werd een dam gelegd en er ontstond een nederzetting,

Hoornse hop is net zoals het Engelse hop en oud Noors hop: inham, baai. In de Snorra Edda I, 574 wordt hop opgegeven voor de zee. Schots hope, zie Stanhope; mond, holte.

Den Hoorn op Texel. Bij Den Hoorn ligt ’t Horntje waar de veerboten aanleggen.

Den Hoorn in midden Delfland, 1100 Dijkshoorn.

Nieuwenhoorn, Hellevoetstluis.

Oudenhoorn, Oudshoorn, bij Woubrugge etc., hoeken waarin havens lagen.

Hoornsterzwaag, Friesland; weiland in een hoek.

Horn, Limburgs Haor, 1102 Hurne, wat later Hurnen, Hornin en Horne. Germaans hurnjon: hoek hoger land dat uitspringt in moerassig terrein.

Kaakhorn, De Marne.

Kolhorn, 1288 Colhorn: koude hoek. Lutjekolhorn; lutje; klein.

Koppershorn, Abbekerk, horn of hoek van Koppe.

Kornhorn, Grootegast, eigenlijk Korhorn, eerder Curringe horn en Curringe sans: horn of hoek van Kurro. Kornhorn, Zuidhorn.

Moeshorn, Eemsmond. Gronings moes; boerenkool, horn; hoek.

Noordhorn, Zuidhorn. Noordelijke hoek.

Oostmahorn, Fries de Skans, Dokkum: oostelijke hoek.

Oudehorne, Fries Aldhoarne, Heerenveen, is de oude hoek bij de  Nieuwehorne.

Schermerhorn, bij Alkmaar op wat ooit Schermereiland genoemd werd, 14de eeuw Den Horn, 1573 Schermerhorn: haven of hoek bij de Schermer, die laatste heette in 1063 Skirmere, van Germaans skiri: helder, witachtig en mari: waterplas.

Spier, Beilen, 814 Spira, 1217 Spehorne, 1550 Spyrhoren: uitkijkhoek, van Fries herne: hoek tot er, 1550 Spijer, is net zoals het Duitse Speyer naar een water genoemd wat wel afgeleid is van Germaans spiwan: spuwen.

Stootshorn, Slochteren. Horn; hoek van Stote, bocht in de Sijpe Aa.

Terhorne, Friese Meren, 1545 Terherne. Lag op een horne; uiterste hoek van een landaanwinning in de 12de eeuw.

Tuitjenhorn, bij Warmenhuizen, 1100 ’t Utingehorn, 1128 Tutinghehorne, 1289 Tutinchorne, utinge: begraafplaats: haven met een uitvaart, onwaarschijnlijk, eerder een haven die er te buiten lag en naar Schagen voerde.

Uithoorn, Amsterdam, 1292 Uthornen: buitenwaarts gelegen haven of landpunt. In het gemeentewapen staat een mannetje die tevoorschijn komt uit een waldhoorn.

Uithorn, Grootegast, idem. Heet nu Bombay naar een molen met die naam.

Westerdijkshorn, Bedum waar de Wolddijk een vrijwel haakse hoek maakt. Het gebied waaromheen de dijk ligt bevindt zich een dijkshorn, vandaar dat het voorvoegsel Wester is toegevoegd.

Zuidhorn, Gronings Sudhorn, 1338 Horum, 1392 Zuethorn, Zuedhorm, dat in tegenstelling tot Noordhorn, nu 1 plaats. Zou de oudtse vorm holm geweest zijn dat men in Groningen gebruikt voor een smalle zandhoogte? Het ligt op zo’n zandrug.

 

Plaatsnamen eindigend of betrekking hebben op:

Dammen of verhoogde weg door drassig land. Waterachtige gronden waarbij het ene stuk grond met het andere verbonden wordt, een dam.

Plaatsnamen die eindigen op dam komen pas voor tegen de 12de eeuw, je kan ook niet zomaar een dam bouwen, een rivier afdammen, er moet meer gebeuren. 

Alblasserdam, bij Dordrecht, 1328 Alblasserdamme: dam dwars op de stroomrichting, oudtijds Waalmonde genoemd, nu Alblas. De eerste afdamming was in 1277 van het Oud Alblas, 1280 de tweede die 50 meter verder lag.

Akendam, bij Haarlem, 1422 Adickedam, dam van a; water, of van de persoon Ake.

Amsterdam.Rokin, Amsterdam, rak: recht stuk water. Na het aanleggen van de Vijgendam lag het Rokin binnen de stad.

Spui, Amsterdam, waterloop waardoor het water gespuid kan worden.

Ouder Amstel, 1105 de Amestello, 1126 Amestelle, 1131 Amstelle, 1220 Amestelle en Amestele. Oud Germaanse Amastalja: nederzettingsnaam van de waternaam Amastalo, Aemestelle, Amstel, wel de Eems.

Amstelveen, bij Amsterdam, 1308 Amestelrevene, 1395 Aemstelreveen: veen van de bewoners van de Amstel, later Nieuwer Amstel. 

Appingedam, bij Delfzijl, Gronings Daam, 1326 in Apingedamme: dam van de Appinga, bewoners van de streek langs het water Appa of Apt.

Bavendamme, Oudenaarde, 1183 Bavinedam, 1185 Bavindamme, 1272 bavincdamme. Germaans Babinga: van de mensen van Babo, damma: dam: verhoogde weg door drassige grond.

Brigdamme, Zeeuws Perdamme, Middelburg, bevat de Zeeuwse vorm brig voor brug.

Dam ten, Gorssel, 1190 de Dammo. Germaans damma: waterkering dwars door waterloop.

Damme, West Vlaanderen, 1217 Hondsdam. Dat was een dwarsdijk die rond 1180 aangelegd is door het Zwin, ongeveer op het einde.

Damwoude, Fries, Damwâld, Dokkum; dam bij een woud.

Dubbeldam, bij Brielle, 1310 Dubbeldamme: dam in de Dubbel, waterloop die nu verdwenen is, oudere naam Gerritshaven.

Durgerdam, Amsterdam, heette eerder Ydoornickerdam, IJdoorningerdam naar de in het IJ uitstekende landpunt IJdoorn. Of van IJdoorn-dam, dan van dam om de hoek van het IJ. Langs de toen gebouwde dijk is via Doornickerdam en Dorrigendan, Durkerdam Durgerdam ontstaan.

Edam, bij Volendam, eerder Eedam, 1339 Yedamme, 1357 Yedamme: dam in de Ye, nu IJ. Eerder ook Adam: dam in de Aa; is gelijk aan ee, ei of ij.

Giessendam, Hardinxveld, naar de dam in het riviertje de Giessen.

Heldam, Harmelen. Scheiding tussen Bijleveld en de Langevliet. Haanwijkerdam, Woerden.

Heerjansdam, Zuid-Holland. 1323 Heeren Heynen ambacht of Heren Heyenland. De naam Heerjansdam is afkomstig van Jan van Rosendaele die het op 25 november 1368 die naam gaf.

Hinderdam, herinnert aan de dam die in 1437 in de Vecht aangelegd werd om het aflopen van het water te beletten, Hinterdam.

Knollendam, West en Oost, Zaanstad, zal wel net zo op te vatten zijn als Vijgendam in Amsterdam. Heette eerder Noortdam van Zaanen. Schaalsmeer is in 1631 bedijkt.

Krabbendam, Schagen, krab: dijkversterking van palen, oorspronkelijk van vlechtwerk.

Zo ook Krabbendijke, 1190 Crabbendic. Germaans krabban: krab; hoofd in een rivier, dika: dijk.

Langedam, Hulst, 1171 via que Lancdam dicitur. Germaans langa: lang, damma,: verhoogde weg door moerassig land.

Leerdam, 1143 Ter Lede of Ter Leede, in bezit van de heren van de Lede, 1265 Lerdamme, 1345 Lederdam: dam aan de Lee of Lede, zie ook Leerbroek, zou ook een afkorting kunnen zijn van Lingerdam, de Linge die er stroomt.

Monnickendam, Monnikendam, 1346 Monickedijc, 1532 Monnckendijck, naar de dam van het Monnikenmeer (het water de Monnik) die op de 12de eeuw werd aangelegd en nu verdwenen is. Mogelijk gesticht door Friese Franciscaner monniken van Mariengaarde, die hadden een klooster op Marken.

Muntendam, Groningen, is de dam van Munte.

Obdam, Heerhugowaard, is eigenlijk 1120 Opdam, 1347 Updamme of bovendam.

Oostendam, Ridderkerk, in 1332 liet graaf Willem III het Waaltje afdammen.

Poppendamme, Veere, dam van Poppo.

Poppendamwas een dorp ten noorden van Amsterdam en lag ten noordoosten van het huidige Zunderdorp in Landelijk Noord. Om te voorkomen dat het zoute zeewater via deze riviertjes diep het land kon binnendringen, werden veel van deze stroompjes afgedamd, zoals in Poppendam.

Reguliersdam. Zoetermeer. Deze ontleent zijn naam aan de Reguliere monnikenorde uit het klooster Engelendaal Leiderdorp, die de dam tot 1423 in eigendom had.

Rotterdam, 1281 Rotterdam ter halve Rotte, 1299 Rotterdamme: dam in de Rotte, van Rotina, de schitterende. Keizerswaard: keizers eiland, waar Suidbertus een klooster timmerde, hij had dat eiland van Pepijn gekregen.

Schardam, Edam, van schaar: steile dijk, bij een dam.

Schiedam, 1264 Novum Schiedammum, 1316 Sciedamme: dam in de Schie.

Spaarndam, bij Haarlem, 1334 Sparndam: dam die rond 1220 gelegd is in de Spaarne.

Spaarnwoude bij Haarlem, begin 12de eeuw Spirnerawalt, 1156 Spernereswald: woud aan het Spaarne

Stadsdam, Vleuten. In 1554 werd in de Oude Rijn een dam aangelegd ten behoeven van de stad Utrecht.

Stapeldam, is een dam die met palen is versterkt.

Stokdam, Oostburg, 1197 Stocdam. Germaans stukka: stok, damma: verhoogde weg door drassige grond.

Veendam, 1655 Veendam: dam in het veen.

Steendam, Gronings Staindam, Slochteren, een met stenen bevestigde dam.

Stellendam, Goere-Overflakkee, is een dam om het Stellgors: dus een buitendijks stuk land met stellen.

Stokdam, Oostburg, 1197 Stocdam: knuppelweg door drassig terrein. 

Uitdam, Zuiderwoude en Marken, is de dam aan de buitenzijde.

Volendam, 1573 Follendam, naar de in 1357 aangelegde dam waarmee de voor Ye, (ei, ij of ee) van de zee werd afgesloten, vollen: vullen.

Vuilendam, Zuid-Holland.1369 Vuilendam, 1639 Vuylendam. Samenstelling van dam ‘dam, waterkering’ en vuil(en) ‘niet schoon’, wel naar de gesteldheid van het water (de bovenloop van de Alblas), dat door de dam werd afgesloten. Mogelijk verzamelde zich hier veel drijfvuil.

Waardamme, West Vlaanderen: dam met vlechtwerk.

Werkendam, bij Gorinchem,1230 Werkine, 1241 Werkendamme, dam in de rivier Werkine. Een werk is de naam voor een vlechtwerk om vis te vangen, later dan voor dijkwerk of vestingwerk. De rivier wordt in 1064 vermeld als Wirkenemunde.

Zaan, waternaam, 1155 Saden, 1182 Sadne, mogelijk van Fries satha: zode, en dan een stroom die door een moerassig gebied loopt.

Zaandam, verdeeld in Oost en Westzijde, eerder Zaardam, 1316 Zaenderdam: dam bij de Zaan of Saan, vandaar Saanerdam.  Oetzaenen in 1396 naar de oostelijke ligging aan de Zaan

Zeldam,  Overijssel. 1381-1383 Zellincdam, 1475 Seeldam, 1493 erf Seldam. Germaanse salah- ‘wilg’ en dam ‘moeras’, Naar de vorm is het echter ook mogelijk aan het Germaanse sali-* ‘uit één ruimte bestaande woning, zaal’ te denken. Zellinc kan dan verklaard worden als ‘bewoners van een zaal’.

Zwammerdam, bij Alphen aan den Rijn, 1156 Svadenburgh, 1204 Swathenburg. 1255 Suadenburcherdam.,van zwade: grens (vergelijk Zwet) dam op de grens, Holland en Sticht. De graaf van Holland liet hier in de 12de eeuw een dam aanleggen om zijn land te beschermen tegen overstromingen uit de oude Rijn, daardoor kreeg Utrecht weer te veel water. De vroegere naam Swanenburgerdam zie je nog in het gemeentewapen en kerkzegel die beiden een burg met een zwaan laten zien. 

 

Plaatsnamen eindigend en betrekking hebben op:

Trecht of Trajectum: oversteekplaats, veer of doorwaadbare plaats.

Barendrecht, bij Rotterdam, 1124 Berendrecht, 1179 Berendrech: oversteekplaats of veer van Bero, of van drifti: kreek. Of van bere: op beer gelijkende modder, drek, en drecht: waterloop.

Berendrecht, Antwerpen, van beren; drek, modder en drecht; veer, pont, oversteekplaats.

Dordrecht, 1048 Thuridrech, Thuredrech, Thuredrith, Thuredrit, Toridregt, in 1200 Durdreth genoemd, 1206 Dordreth. Germaans puruh: door, dwars, drifti: doortocht van de rivier Thure. Of naar de god die Theuth genoemd werd waarvan de naam Duitsers komt en Thuitsen en Teutisch.

Drachten,1444, Nortdracht en Suutdracht, al in de middeleeuwen lagen hier 2 boerendorpjes, Noorder en Zuider Drachten: naar de waternaam Dracht of Drait, verwant met drecht zoals bij Dordrecht. 

Duivendrecht, Amsterdam, eerder Doevendrecht: oversteekplaats van Doeve, due vene Trajectum.

Eendracht, Amsterdam, waternaam van ouder Heendracht, van heen: riet, dracht: doortocht.

Haastrecht, bij Stolwijk en Vlist, 1108 Fredericus de Havekesdrecht, 1155 Gerardus de Havekesdrecht, 1284 Haestrecht. Germaans habukas drifti: kreek van de havik of veer of oversteek van Haveke.

Holendrecht, Amsterdam, van hol: laag gelegen, moerassig en drecht.

Katendrecht, Rotterdam, mogelijk van katen: kot, drecht.

Kieldrecht, Hulst, 1291 Kildrecht, van kil: watergeul en drecht.

Kwatrecht, Oost Vlaanderen zal wel komen van kwaadrecht: kwade of gevaarlijke doorgang.

Loosdrecht, bij Hilversum, 1308 Loesdrecht: oversteekplaats bij een afwatering.

Mijdrecht, bij Uithoorn, 1085 Midreth, 1216 Midrecht: oversteek van de Mije dat in 1119 nog als Mi vermeld wordt. Of van Germaans migo: urine, op urine gelijkende modder, drifti: kreek. In een brief uit 1085 wordt te kennen gegeven dat dit een van de voornaamste plaats in de venen was.

Utrecht, Uitrecht, Utreg, rond 300 Traiecto, Germaans uta: uit, buitenwaarts gelegen (in tegenstelling tot Maastricht) Latijn traiectus: overvaart, veer. Ook Trajectum Inferius tot onderscheid van Trajectum Superius, Maastricht. Ultatrajectum van de Tregt genoemd, dat is overtocht der Wilten en ze wordt Utregt, dat zoveel als Outregt of Autregt is: Oud Trecht, genoemd omdat daar vanouds een tregt of overtocht van de Wilten (volksstam) was. Ultrajectum is dan zoveel als Olt trajectum, of Olt recht, of van Wilt trajectum, of Wult trajectum. Van de Wilten komt ook Wiltenburg, de plaats die nu Utrecht heet.

Maastricht, Limburgs Mestreech, 575 ad Treiectinsem urbem, later Trajectensis, Mosae (Maas) Trejectum. Romeins traiectus: overtocht en dat over de Maas. 1051 Masetrieth.

Moordrecht, Moerdrecht, afgekort Moort, bij Gouda, 1250 Mordreth, 1254 Mordrecht: van Moer en dragen of dregen omdat de koopwaar hier ter markt gedragen werd of van drecht of vaart in het veen. 

Ossendrecht, Woensdrecht. Verbastering van Ussendrecht. Usse; duinen langs de Schelde, drecht; overtocht.

Papendrecht, Papendregt, Alblasserwaard, 1105 Papendrecht. Germaans Papan drifti: kreek van Papo, of oversteek van een paap of Papo.

Pendrecht, Rotterdam, 1124 Pagindrecht, drecht van Pagi.

Stekkeldrecht, Hasselt, 1360 Stekerdrecht, eigenlijk Stegerdrecht: drecht die een steg of doorgang vormt.

Wieldrecht, Dordrecht, 1187 Wildrec: drecht van Wille of van wiel; doorbraak.

Woensdrecht, 1249 Wunsdrech, 1651 Woonsdrecht, doorgang van Woon of Wodan? Vergelijk Woensel.

Tricht, Buurmalsen, 850 Teratina, 1108 Treth, 1129 Triiectum, 1148 Trejectum, van Latijn trajectus: overvaart, veer, een dorp aan de Linge, omdat men daar over de rivier gezet werd. Bij Buurmalsen, hier gaat men over de Linge..

Zwijndrecht, bij Dordrecht, 847 Squindresht, 1006 Svindrecht, 1114 Suindreth, Zvindrecht, 1281 Svindrecht. Germaans swina: kreek, drifti: kreek, of geul met veer of oversteek. Oude naam Schobbelandsambacht bestond al rond 1000.

Zwijndrecht, Vlaanderen, 1114 Suindreht, 1157 Suindrecth: wel van zwin: kreek die bij eb tussen twee droog gelopen zandbanken blijft staan, bij eb, en drecht.

 

Plaatsnamen eindigend en betrekking hebben op:

Kerken, goden, heiligen

De namen met kerk zijn nog niet zo oud want ze dateren van na de komst van de monniken, kerspels (kerkspels) en karspels: parochiedorpen zoals Hoogkarspel en Bovenkarspel, en ook die naar hun heilige genoemd zijn.

Aarleboutskapelle, bij Slijpe, akte van overdracht van 12 pond door Cornelia Aerlebout aan de kapel. 1142 Erlegaldi capella, 1170 Herlebouds cappla. Germaans Harilabaldas kapella: kapel van Haribald.

Aagtekerke, bij Veere, Zeeuws Aegte, 1156 Agatenkereca: heet naar Sint Agatha wiens borstbeeld in het gemeentewapen prijkt.

Abbekerk,1310 Abbenkerke, kerk van de persoonsnaam Abbe, verkorting uit Adubert. Abbekerkeweere, van Abbekerk en De Weere. Die heette al in 1745 De Weere; laand tussen twee afwateringssloten.

Abbestede, Schagen. 16563 Abstee, Abbe; abdij, stede; plaats, de abt van Egmonds hofstee.

Abshoven, Sittard, 1253 Abshoven, 1259 Absoven, 1265 Abshovene. Hof; boerderij van de abt. Wel van de abt van het klooster van Sint Servaas te Atrecht.

Achtkarspelen, in Friesland,1338; sigilla terrarum Frisie, Hunsegonie, Fivelgoni, Drenthie, Groninghe, Fredewald, Langwald, Hummerke et de octo parochiiis. Het is zo genoemd naar de 8 kerspels van decanaat Oldenhove waaruit vroeger de grietenij bestond, de hoofdplaats is Buitenpost. Dat zie je op het gemeentewapen met 8 kerktorens, Augustinusga, Buitenpost, Drogeham, De Kooten, Kortwoude, Lutkepost, Surhuizum en Twijzel. Augustinusga, naar de kerkvader Augustinus, gestorven 430.

Achter het Klooster, Limburg, ligt achter het voormalige Sint-Elisabethklooster.

Adinkerke, West Vlaanderen, 1123 Adenckerka, 1132 Odecherca, 1139 Adenkerke, ook Odenkercha, Odenkerka. Germaans Audan kirika: kerk van Audo.

Alem, Maasdriel, 1107 Aleym, 1161 Aleym, eind 12deeeuw Aleheim. Germaans alha: heidens heiligdom, of ala; geheel? haima: nederzetting.

Almkerk, bij Gorinchem, 1334 Almkerke: kerk aan het water de Alm, 1286 tAlem, 1356 Alem, 1370 Ecclesia de Almekerke.

Avekapelle, 1199 Avencapel, West Vlaanderen: kapel van Ava.

Avenkerke (verdronken op het voormalige eiland Wulpen) 1213 Avenkerca. Germaans Avan kirka: kerk van Ava.

Benedenkerk, Zuid-Holland. Kerk van Stolwijk ligt veel hoger.

Biggekerke, bij Veere, Zeeuws Beekareke, Beekeu,1247- 1347 Biggen- Bigghe- of Bigghenkerke, 1322 Biggenkerke, zou naar de heilige Begga genoemd zijn of kerk van Biggo, vrouwelijk Begga.

Blauwkapel, Utrecht. Oorspronkelijk was het een dorpje met de naam Voordorp. Deze naam is einde 20ste eeuw gebruikt voor de Utrechtse buurt Voordorp. Het huidige Blauwkapel dankt zijn naam aan de kapel die daar in 1451 werd gebouwd ter vervanging van een oudere kapel. In de nieuwe kapel werden het plafond en de wanden blauw geschilderd. 

Boschkapelle, bij Hulst, heeft een sprekend wapen, namelijk in een bos een bidkapel. Het dorp is in de 17de eeuw ontstaan toen in de Stoppeldijker polder een kapel werd gebouwd voor Rooms Katholieke huursoldaten.

Bovenkarspel. De bovenste karspel; kerk. Lag net als Hoogkarspel op een zandrug.

Boudewijnskerke, Zeeuws Buiskerke, 14de eeuw Tser of Ser Boydinskerke wat er op wijst dat de stichter niet Boudewijn, maar Boidin geheten heeft.

Bovekerke, West Vlaanderen, 1119 Bovenkyrke. Germaans Boban kirika: kerk van Bobo.

Bovenkerk, Amstelveen. Toen dit dorp nog slechts een gehucht vormde, noemde men het naar een handwijzer, de Hand-van-Leiden. De huidige Handweg is het enig wat daar van overgebleven is. Bovenkerk in Vlist, Zuid-Holland. Genoemd boven zo naar een lager gelegen kerk?

Buweklooster, Fries Bomkleaster of Bouwekleaster, Achtkarspelen. In 1248 is de rijke landheer Bouwe Harkema, nadat hij eerder al een kapel gewijd aan Sint Nicolaas op zijn land had laten bouwen, begonnen met de bouw van een klooster, dat op december 1249 gereed gekomen is. De naam van het klooster werd Sepulchrum Sanctae Maria (het Graf van de Heilige Maria). In de volksmond sprak men meestal van Buweklooster. In de 15de eeuw bekend als Buwenklooster of Buwa Cloester. Een afdeling van Mariengaarde en werd in 1580 zoals alle kloosters opgeheven.  De huidige kerk is het oorspronkelijke brouwhuis van het klooster dat op deze manier bewaard bleef..

Capelle aan den IJssel, Capelle. Zuid-Holland. Kapel aan de IJssel.

Eemkerk, bij Dordrecht, verdronken in 1421, 1216 Emekerke.

Eggewaartskapelle, West Vlaanderen, 1111 vir quidam venerabilis laicus nomine Idesbaldus ecclesiam dictam Eggafrid capella quam pater eius Eggafridus fundare ceperat, instaurare instituit. 1126 Eggeafridi capella. Germaans Aggrifripis kapella: kapel van Aggifrip. (agjo: zwaard, fripu: vrede)

Elst, Gelderland, 725 villa Eliste of Marithaime, 726 Eliste in loco Marithaime, 896 Elste, 1105 Eleste. Oud Germaans alhistja bij alha: heidens heiligdom of woonplaats.

Geertruidenberg, oudere naam Strandberg, Mons litoris, in 1213 Mons Sanctae Gertrudis, 1283 Sinte Gheerdenbergen: de eerste naam doelt op Sint Geertruid, Gertrudis van Nijvel, 7de eeuw, dochter van Pepijn van Landen, van wie gezegd wordt dat ze daar een kapel heeft gesticht, vroeger schreef men dan ook Sinte Geertruidenberg.

Giekerk, Fries Gytsjerk, Leeuwarden, 1439 Gheszerka: kerk die een zekere Gye gesticht heeft.

Giessen, Woudrichem, 1178 Giscen, 1180 Gysen, 1338 Giecen.

Giessen-Oudekerk, Alblasserwaard, 1396 Oudeghiessen, 1514 Gyessen Ouderkerck naar het water de Giessen en Oudekerk naar het thans verdwenen Giessen-Nieuwkerk..

Godlinze, Gronings Glins of Glinz, rond 1000 Godlevingi. Germaans Gudalaibingja: behorend aan Gudalaib. (guda: God, laiba: overblijvende, zoon) van Godlev of van Godelinvigi: Godlev: Keltische god. Dat omdat tijdens een watersnood er honger was en er toen linzen aanspoelden die ze als een geschenk van God zagen. 

Gorishoek, Scherpenisse, komt van Gorikshoek, van de heilige Gaugericus.

Grijpskerk, bij Zuidhorn, Gronings Gruupskerk of Griepskerk, begin 13de eeuw Gripeskerke, 1507 Grijpskercke. Germaans Gripas kirika: kerk van Grip, is genoemd naar de kerk en die naar de stichter wat boven de deur staat:  ‘Dese kerkcke, van den edele Nicolaas Grijp gefundeert is gedurende dese Nederlandische oorloge in ‘t jaer 1582 geheel geruineert en wederom opgebouwet in de tijdt des stillestants van wapenenen anno 1612’.

Grijpskerke, Veere, begin 13de eeuw Gripeskerke: kerk gebouwd door Gripo, of van Fries gariep; landstreek.

Harich, bij Balk, 1132 Harch, 1245 Harich, 1290 Harich, mogelijk een herinnering aan een heidense offerplaats, Germaans hargu: heidens heiligdom, vergelijk oud Hoogduits harug, harah: heilige steen, offerplaats.

Harg, Ketel, Vlaaringen, 1063 Harago. Germaans hargu: heidens heiligdom, hearg mogelijk van har: steen: dus stenen altaar.

Hargen, bij Schoorl, 9de eeuw Horgana, 10de eeuw Haragum, in 1420 Hargan. Germaans hargum: bij hargu: heidens heligdom of offersteen. Angelsaksisch Härg: kerk, vergelijk Harch.

Heeg, Fries Heech, Wymbritseradeel, 1132 Hagekerke. Fermaans hagan: bosje: kirika: kerk.

Heemskerk, 1063 Hemezonkyricha; kerk van Hemezen, Hemenzenkyrica, 1156 Imazankerka, 1345 Hemeskerke, Hemezenkerk: kerk van Heimezo of Hemezen, een Friese non.

’s Heer Abtskerke, Borsele. Genoemd naar de abten van de Middelburgse abdij, die in de 13de  eeuw het gebied in bezit had gekregen van Dirk VII, graaf van Holland, en hier een kapel had gesticht.

Heikruis, Frans Hautecroix, Pepingen, 1024 Hadonis Crucem, kruis van Hado, om bescherming af te smeken van de versterkte villa Lettelingen, maar 1171 Halcroix en 1201 Haucrois wijzen op een hoog kruis.

Heiligerlee, bij Scheemda, in 1231 Asterle, 1290 Asterlo, aster betekent oosters, er is ook een Westerlee, 1398 ter Heyligerlee, onder invloed van het daar gevestigde klooster moet de huidige naam zijn ontstaan, monniken werden immers als bijna heilig beschouwd, lee kan van grafheuvel of van lee; water.

Heiloo, Alkmaar, 1063 Heilegelo, begin 12de eeuw Heligelo, midden 12de eeuw Heilegelo, 1064 Heligelo, 1083 Heilgalo, 1156 Helichelo, 1211 Heiliglo. Germaans hailaga: heilig, heil brengend, lauha: bosje op hoge zandgrond. Mogelijk naar het voorchristelijk heiligdom te Oesdom,  (Osden) de runksputte, unxputje: runen: geheim, mogelijk naar een eerder heiligdom.

Hendrik-kapelle, Frans Henri Chapelle, Luik. 1128 Heinrici capella. Germaans Haimarikis kapella: kapel van Haimarik. (haima: woning, rikja, machtig)

Herne, Vlaams Brabant, Frans Herinnes lez Enghien, 844 Herinium, 1146 Herinnis. Oud Germaans harinum, bij hara: steen, harde grond, ruw Zie Zweeds har: steengrond, sten-har: steenhoop, Nederlands haren: scherpen, in toponiemen, harna: megaliet, zie Harnes, Carnin, harwa: bitter, zie Herwen, Herve en Harveng, haru: zandige heuvelrug, harud: bergbos, hargu: heidens heiligdom, oorspronkelijk een stenen altaar?

Herradeskerke Heeraartswaarde, Aartswaard, zo in 1188 toen het ingepolderd werd, overstroomd in 1421. Germaans Hariraedas kirika: kerk van Hariraed. (harje: leger, raeda: raad.)

Hillegondsberg, bij Rotterdam, meestal Hillegersberg genoemd, eerder Rotta, 1280 Berghe, 1389 Hildeghertsberge: genoemd naar de heilige Hildegonde, berg naar de hoogte waarop de kerk van het dorp vroeger op gebouwd is geweest. Rotta van rot of vuil water. Volgens de legende maakte Sinte Hillegonda door zand en aarde in haar schort aan te dragen een verhoging waarop het naar haar genoemde dorp is gebouwd. Zie het gemeentewapen.

Hoedekenskerke, bij Goes, 1343 Oedekinskerke, 1406 Oedekenskerc, de naam was echter oorspronkelijk Heer Oedekenskerke, oedeken is een naam afgeleid van Oede of Ode net zoals in Sint Oedenrode of naar de overlevering van de Schotse heilige maagd Oda in de 8ste eeuw. Dus geen hoed. Er zijn drie hoedjes in het gemeentewapen, echter geen kerk.

Hoogkarspel. Noord-Holland. 1319 Hoghenkerspel. Een hoger gelegen kerspel; kerk, parochie.

Hoogkerk, Groningen. Hoog gelegen kerk ter onderscheiding van het erbij gelegen Leegkerk. In 1379 is er voor het eerst sprake van cives Alte Ecclesie in Liuwerdewolde, buurgenoten van Hoogkerk in Lieuwerderwolde, zoals het gebied van Hoog- en Leegkerk toen heette. 1385 Legakerke.

Hoogcruts, Noorbeek; hoog kruis.

Ingelmunster, West-Vlaanderen. Ingelmunster van ‘Anglo-monasterium’ (Engels klooster). Of van ‘Angle-Monastère’ komt. Een klooster ‘op de hoek van de heerlijkheid’ van Dendermonde. 

Joosland Sint, Walcheren, Jodocus was de zoon van een Bretonse koning Juthael van Amorica, geboren rond 591

Kaaskerke, West Vlaanderen, 1246 Casekinskerke: kerk van Katso, Kasso, mogelijk van St. Nicasius.

Kapel Avezaath, Tiel, Gelderland. Kapel Avezaath, bij Buren, 850 Av(u)ensate, A(u)vesate, 1007 Avesate, 1358 Avezaet, Germaans Aban sati: verblijf of zate van Avo, in 1609 in het Landdagreces wordt het uitgelegd als; de plaetse waer een edelman te hare sit’, rechts van de Linge bij Tiel. In 805 heeft Baldricus, een adellijke heer, dat vereerd aan de kerk van Utrecht.

Kerk-Avezaath, hier werd kerk toegevoegd om die van de andere te onderscheiden.

Avezaat, 850 Avansati: boerderij van Avo, zie Avenhorn.

Kapelle, bij Geertruidenberg, ook ’s Grevelduin-Kapelle, 1248 Capella: kapel. Heeft gemeentewapen laat een vlinder zien, kapel is een oude naam voor een vlinder, wat niet terecht is.

Vergelijk ook; Avekapelle, Eggewaartskapelle, ’s Heerwillemskapelle, Kapelle-op-den-Bos, Nieuwkapelle, Oudekapelle, Poelkapelle, Ramskapelle (Knokke-Heist), Ramskapelle (Nieuwpoort), Rollegem-Kapelle,  Schuiferskapelle, Sint-Jacobskapelle, Sint-Katharinakapelle,  Sint-Pieters-Kapelle (Vlaams-Brabant), Sint-Pieters-Kapelle (West-Vlaanderen), Sint-Ulriks-Kapelle, Slypskapelle, Vivenkapelle. Kapelle (Zeeland), Looperskapelle, Moerkapelle, Oostkapelle, Westkapelle, Kapellebrug.

Kapelle-op-den-Bos, Vlaams-Brabant.1270  Capelle. Het was toen niet meer dan een kapelletje in de bossen van Smal Brabant. De plaats kreeg het achtervoegsel “op-den-Bos” om het onderscheid te maken met Sint-Ulriks-Kapelle. Capelle-op-den-Bosch 1777.

Keppel Laag, bij Doesburg, 1200 Keppele, 1236 Kepele, 1279 Keppel, 1452 Borch Keppell, 1660 Nieuwen Kapel, 1846 Keppel en Binnen ter onderscheiding van het oudere Hoog Keppel: kapel.

Keppel, Hummelo, 12de eeuw Cappele, 1200 Keppele: kapel.

Kerk, Frans église: kerk, in Waals gleize. La Gleize (Luik).

Kerkdorp, Oldebroek. Naar de St. Nicolaaskerk uit de 14de eeuw.

Kerkeinde. Verspreide plaatsnaam. Kerkenhoek.

Kerkdriel, bij Maasdriel, (volgens Wikipedia 815/816 al Driela) 1127 in Drile, 1403 Mertwijck, het wereldlijke centrum in Velddriel vormde samen met het kerkelijke centrum van Kerkdriel een geheel. Mertwijck is de naam voor een gedeelte van Kerkdriel. Driel kan van drie, drie woonkernen (Kerkdriel, Velddriel en Hoenzadriel) en lo: hoogte op een oeverwal, of van driesprong, in dat geval van waterwegen.

Kerkbuurt, Andijk. Het kreeg de naam Kerkbuurt nadat in 1667 de Buurtjeskerk werd gebouwd, buurtschappen, geen vaste woonkernen.  Kerkbuurt, Schiedam.

Kerkbuurt, Schagen. Rond 1295 werd er een terp opgeworpen tussen Dirkshorn, Tuitjenhorn en Kalverdijk op een stuk land dat in bezit was van de Abdij van Egmond. Deze gaf het in leen aan de heren van Egmond. Deze verklaarden het gebied “vrij” om in te gaan wonen, een zogenaamde “hering”. Later werd een kerkje gesticht, en werd de hering een kerspel: Heringkarspel, verbasterd tot Harenkarspel. In 1923 werd de hervormde kerk gesloopt. In het begin van de 20e eeuw besloot de toenmalige gemeente Harenkarspel het plaatsje waar de gemeentenaam aan ontleend was, te hernoeme tot Kerkbuurt.

Kerkom, bij Sint Truiden, 1065 Kyrcheim, 1212 Kerkehem. Germaans kirika: kerk, haima: woning, dorp.

Kerkrade, 1008 Rode, 1241 Kirchrode, 1312 Kerkrode: ontginning waar een kerk werd gebouwd. In 1104 werd de abdij gesticht Kloosterrade, het dorp met kerk bestond toen al. In de buurt is er een Haanrade en Hertogenrade. Kloosterrade werd later Rolduc: Rode le duc: Franse vertaling van Hertogenrade, Herzogenrath. Hier was de steenkolenmijn die rond 1900 40 miljoen kolen opleverde.

Kerksken, Haaltert, 1125 Kerkescen: kerkheem of haim: met of van een woning.

Kerniel, Borgloon, in 1365 wordt gesproken van de parochie de Nyel Sti. Servatii, daaruit Kerkniel, zie Niel.

Kerkwerve, Schouwen-Duiveland, 1063 Kiericwerve, 1156 Kerkwerve, wierde met kerk. Daar kwam een dochterkerk, een nieuwe kerk, Nieuwerkerke.

Kerkwerve; Noord-Brabant, verwijzing naar kerkelijk bezit.

Kerkwijk, Zaltbommel, rond 1205 Kirkewihc, kerk en wijk.

Klemskerke, West Vlaanderen, 1003 Clemeskirca: kerk van St. Clemens.

Kleverskerke, bij Middelburg, 1251 Clawerskercke, 1412 Cleewertskerke, van Kleopaskerke die vanouds in gebruik voor de Emmaüsgangers, of naar de stichter Clawaert, van Calvaert: kaalkop.

Koudekerke, Oegstgeest, 1297 Coudekerk: kerk die niet actief was.  Daaronder hebben gestaan de kastelen Poelgeest en Klein Poelgeest. In die laatste is opgegroeid Aleid, minnares van graaf Albrecht van Beieren.

Koudekerke, Coudekerk, Schouwen, 1139 Caldakerka, koud, niet actief, met kirika: kerk.

’t Klooster, Aalten. Naar het klooster Nazareth, ook wel klooster Schaer genoemd uit de 15de eeuw.

Kloosterburen, Gronings Kloosterboeren. Vroeger stonden hier twee kloosters, Oldeklooster en Nijenklooster. De eerste is gesticht rond 1175 en de nieuwe in 1204.

Klooster Anjum, Menaldumadeel. Naar het klooster dat hier in de middeleeuwen heeft gestaan. Er bij ligt de Kloosterpolder en is er de Kleasterdyk.

Klooster-Lidlum. Franekeradeel. Vanaf 1254 stond hier het Premonstratenzer klooster Vallis Mariae of Mariadal. Het was in 1182 vanuit Mariëngaarde gesticht als kanunnikenklooster, en lag aanvankelijk wat dichter bij de Waddenzee aan de Kapellewei, maar het opdringen van de zee maakte verplaatsing dieper het land in noodzakelijk. Naar een van de beide oprichters werd het ook wel Lidlum genoemd. 

Klooosterdijk, Beerzerveld, dijk door een klooster aangelegd.

Kloosterhaar, Hardenberg, haar of hoogte in het bezit van een klooster.

Kloosterholt, Heiligerlee, bos van een klooster.

Kloosterrade, Kerkrade, 1109 Monasterium rodense: oprooien door een klooster, de rode burcht, Frans Rode le Duc, tot Rolduc.

Kloosterzande, Hulst, 1170 alleen Sand, 1183 Werpelant sive sant, in de 12de eeuw kwam er een klooster, de Hof te Zande.

Koolkerke, West Vlaanderen, 1243 Coolkercke: kerk gesticht door Kolo.

Kruishoutem, Oost Vlaanderen, 847 Hultheim, maar in 1174 Sancte Crucis Houthem, 1227 Crucehouthem: haim of woning met een kruis.

Kruisland, Steenbergen, in midden Nederlands is het woord cruyslant een land dat aan een kerk of klooster werd geschonken om daarmee de kosten voor een kruisvaart te bekostigen. De polder werd op bevel van Engelbrecht II van Nassau drooggelegd, vandaar eerst de naam Engelsdorp of Engelsberg en door de verering van het kruis werd het Heilig Kruisland.

Lambertschaag, bij Medemblik, 1300 Lambertscoich, 1312 Lambrechtcoch, in 1396 als Lambrechtkage, 1718 Lambarschaag, naar de kerkpatroon van het naburige Abbekerk, H. Lambertus, kage, kaag of koog: buitendijks gebied, later ook tot skagen, skaag en schaag, zie Schagen. Kolkmeer is in 1640 bedijkt.

Lekkerkerk, bij Ouderkerk aan de IJssel, 1276 Leckerkercke en 1331 Leckerkerke: kerk van de Lek, zo ook Leckelant tot Lekkerland of Nieuw Lekkerland.  Nieuw-Lekkerland. 1280 LeckerlantNieue-Leckelant in 1325 als tegenhanger van het dorpje Oud-Leckelant (nu Lekkerkerk).

Liedekerke, Vlaams Brabant, 1088 Lidecherkhe, 1092 Ledecherchis. Germaans hlipa: helling of van de stichter, kirika: kerk.

Loenen, bij Utrecht, 953 Lona, Luona, Lonen, Lona bij Melis Stoke, van Luna: de maan, omdat de maan hier vanouds is aanbeden, zie Hazelunen, Luningen en dergelijke.  Of Lona, van Lo; bos, na, zoals ook voorkomt in Hattna (Houten) en Marsna (Maarssen).

Het Gelderse Loenen, bij Apeldoorn, in 838 Lona villa, 1247 Loene, 1334 Lone. Of een vorm van esdoorn, ahorn? De andere buurtschap heette Sulvalda en Sulvenda, nu Zilven.

Loenersloot, 9de eeuw in Lonora laca, 1156 Lonreslothe. Germaans Lonawarja: van de bewoners van Loenen, laku: natuurlijke waterloop in moerassig terrein, later vervangen door slauta: sloot, afwateringsgracht.

Looperskapelle, Schouwen-Duiveland. Kapel van de familie Loopers.

Maartensdijk, De Bilt, Naar Sint Maarten.

Maartensdijk, bij Utrecht, 1219 (in) Veno, 1504 Sunte Mertijns dijck, 1770 St. Martendyk: Sint Maarten is de kerkpatroon hoewel er geen sint in de naam voorkomt. Sint Maartensdijk in Zeeland heeft dat wel. 1304 St Martendijk, 1341 Sente Martijnsdijch.

Margraten, naar Sint Margreten, Sint Margaretha, patroonheilige van het dorp.

Mariadorp, Limburgs de Klonie, is naar Maria genoemd.

Maria-Gewanden, Terschuren, is een gewande of landgoed aan Maria gewijd.

Mariaheide, Veghel. Vanouds ‘De Hintel’. Of ‘Aen die Heyde’ of met ‘Aen die Heyde in die Hijnteelt’. Bij de officiële parochiestichting werd het aangeduid als Maria-Heide.

Mariahout, Laarbeek, is hout en Maria.

Maria Hoop. Susteren. Naar de kerk Moeder der H. Hoop; Maria.

Mariakerke, Gent, 9de eeuw Meron, 1038 capellam in honore sante Marie dicatam in villa Meron. Meron van Germaans mari: meer, plas, 16de eeuw Merekerkcke en Mariakercke.

Marienberg, Maastricht, naar het Benedictijnerklooster ter Marienberg te Zwartewater genoemd.

Marienboom, Nijmegen, boom aan Maria gewijd.

Mariendijk, Westland, Maria en dijk.

Marienheem, Raalte: heem of woning aan Maria gewijd.

Mariekerke, 1212 Sint Marie Basseroth; Onze Lieve Vrouwe Baasrode.

Marienvelde, Lichtenvoorde, van Maria en veld. Heette voor 1964 Achter Zieuwent, de pastoor ijverde voor een kerkgenootschap die er kwam in 1932 met de Onze Lieve vrouwe van Lourdes.

Mariaparochie, Overijssel. Genoemd naar de kerk Onze Lieve Vrouwe van Altijddurende Bijstand.

Mariënberg, Overijssel. De oorsprong van het dorp ligt in de 14de  eeuw toen de Broeders des gemeenen levens uit het klooster bij Sibculo de “Hut Mariaborch” bouwden. Deze hut vormde de basis voor hun werk in de veengebieden die toen ten oosten van het huidige dorp lagen.

Mariënheem, Overijsel. Het dorp is er namelijk gekomen dankzij de bouw van de R.K. kerk de O.L.V. ten Hemelopneming in 1937/1938.

Marienwaard, Maastricht, waard: eiland of ingedijkt land aan Maria gewijd. 

Marienweerd, Beest, door Alveradis, weduwe van graaf Hendrik van Kuik gestichte abdij der Premonstratenzer orde in 1108. Insula Herigeri; weerd van Heriger, 1129 Insula Sanctae Mariae. 1168 ecclesia sancte Marie in Insula.

Martenslinde, Haspengouw, 1096 alleen Linne, 13765 Linne Sancti Martini: linde gewijd aan Sint Martinus.

Mater, Oost Vlaanderen, 941 Materna. Keltische waternaam Matrona, bij mater: Moederrivier, rivier gewijd aan een moedergodin. Mater ligt aan de bron van de Sint Amalaberga beek, zodat hier de H. Amalberga de heidense moedergodheden opgevolgd zal zijn. Zie Marne.

Materberg, Elsoo, 1155 Materberg, 1ste deel van Latijn mater voor de Moeder Gods?

Meerkerk, in Alblasserwaard, 1266 Merkerke: van merren wat in Nederduits een schip met touwen aan land vast te binden betekent bij een kerk.

Meetkerke, West Vlaanderen, 1041 Matkerke. Germaans maedwo: vruchtbaar alluviaal land vooral in zeekleigebied, kerk.

Meliskerke, Veere, Zeeuws Melis,1241 Meiloskerca, 1252 Meilofskerke, kerk gesticht door Meginlof, Melis, ook Hogokerke, 1271 Hughenkerke que modo Meijloefskerke.

Zo ook Poppekerke, West Kapelle, 121, Poppekerke, 1335 Serpoppekerke; kerk van Poppe, Poppo.

Zo ook Bondewijnskerke, Westkapelle, oorspronkelijk aan Sint Nicolaas gewijd, 1247 ecclesiam S. Nicholai, 1317 Sheren Boudewynskerke. Boudewijn, Latijn Balduinus, uit Baldwin.

Mennonietenbuurt, Schagen en in Utrecht De Ronde Venen, buurt van de volgelingen van Menno Simonsz.

Middelkerke, West Vlaanderen, is de kerk tussen twee andere.

Moerkapelle, Zevenhuizen: kapel in het veen, moeras.

Moerkerke, West Vlaanderen, 1110 Murkerka: kerk in het veen, moeras.

Monnikenhuizen, Arnhem, 1222 Munihchusen.

Monster, bij Den Haag, eerder Masamuda, Masamundu: monding van de Maas, Monasterio, 1167 Monstre, 1238 Munstere: Latijn Monasterium: klooster.

Ook is er een Monster in Zeeland bij Borsele dat in de 16de eeuw verdronk.

Munnekemoer, Vlagtwedde, is een moeras door monniken ontgonnen.

Munnekezijl, Kollumerland, is een zijl of sluis van een monnik.  Vergelijk Munnekeburen.

Munnikey, Lutjebroek, monnikeneind, zal wel door water omgeven land van monniken zijn.

Munnickaij, Hoorn. Kaij; hoog gelegen plaats, van de monniken.

Munickaij, Schellinkhout, idem. Hoewel Oudfries munnek kan ook mest wezen omdat hier de onderste laag van de terp mest heeft.

Munnikij, Andijk, idem.

Muntergeleen, 1202 Muonsterglene, van monster: klooster en Geleen.

Niekerk, De Marne, zo ook in Grootegast; nieuwe kerk.

Nieuwmunster, West Vlaanderen, 1214 Niemonstra. Germaans niwja: nieuw, Latijn monasterium: klooster, kerk.

Nieuwerkerk, Haarlemmermeer die verzwolgen is, zo ook in Walcheren, ook in Duiveland, aan de IJssel; de nieuwe kerk. Niekerkje als de oude naam van Oosteinde in Groningen.

Nieuwerkerk aan den IJssel. Zuid-Holland. 1282 Nuwekerke, was nieuwer dan die van Ouderkerk aan den IJssel.

Nieuwerkerken, Oost Vlaanderen, 1139 Nova ecclesia; nieuwe kerk, 1545 Nieuwerkercken.

Nieuwerkerken, Limburg, in 1139 Nova ecclesia. Nieuwe kerk.

Nieuwerkerk, Duiveland. Een afsplitsing van de parochie Ouwerkerk.

Ook zo Niekerk, Grootegast. Germaans niwja; nieuw, kirka; kerk.

Nijenklooster, De Marne. Het Nieuwe klooster dat hier in 1204 werd gesticht vanuit het Oldeklooster, een Norbertijner klooster dat in 1175 als dubbelklooster was gesticht waar nu Kloosterburen ligt.

Nijenklooster, Delfzijl. Rond 1200 legde Emo van Romerswerf - tegen de zin van zijn schoonfamilie - de basis voor het klooster, dicht bij het dorp Rhomerswerf, op twee wierden die onderdeel vormden van zijn landgoed.

Nijkerk, bij Amersfoort, 1334 Neyenkercke: nieuwe kerk die gebouwd werd nadat de oude kapel in 1221 verbrand was. Kreeg in 1413 van hertog Reinald IV van Gelre stadsrechten, 1355 Nyerkirken, 1356 Nyenkerke.

Nijswiller, Limburgs Nieswiller, Gulpen, 1179 Wilra Sancto Dionisii, Nijs is gekort uit Dionysus en willer, Duits Weiler, van Latijn villare: het bij een villa behorende grondgebied. Zie Wijlre.

Nukerke, Oost Vlaanderen, 1116 Nova Ecclesia; nieuwe kerk.

Odiliapeel, Uden. gesticht in 1922  als een ontginningsdorp en heette Terraveen. De zielzorg in Terraveen ging naar de Kruisheren. De beschermheilige van de Kruisheren is de heilige Odilia van Keulen, en dus werd zij patrones van de nieuwe dorpsgemeenschap.

Oenkerk, bij Leeuwarden, Fries Oentsjerk, 1486 Oentzercke: kerk van Oene, One.

Oostkerk, Frans Oisquercq, Waals Brabant, 1095 Ocekerke, naar de stichter Odso.

Oldekerk, bij Groningen, Gronings Ollekerk, 1320 Aeldekerka: oude kerk tegenover de Niekerk bij Zuidhorn.

Oostduinkerke, Koksijde, 1149 Duncaple. Germaans duno: duin, kirika: kerk. Zo ook Duinkerken, Gelderland. Duinkerke, Frankrijk, dankt zijn naam aan een kerk die in de 9e eeuw gebouwd werd in een vissersdorp.

Oostkapelle, bij Middelburg, eerder ‘tHoostcappelle, 1322 Oistcapellella: kapel in het oosten, ter onderscheiding van Westkapelle.

Oostkerke, Damme, 1089 Oskirke, 1208 Ostkirka. Germaans austa: oostelijk, kirika: kerk, ten oosten van de moederkerk, Lampernisse. Zie Nieuwkapelle, Oostkerke werd in de eerste wereldoorlog van de kaart geveegd. Ook Oudekapelle die ook verwoest werd.

Oostnieuwkerke, West-Vlaanderen, 1093 Nieukerk, 1110 Neuekerca, in 1114 het Latijnse Noua Ecclesia, in 1122 Nivvekerke en in 1244 Nieukerke. In 1383 vindt men Oostnieukerke, in 1773 Oostnieuwkercke en sinds 1836 OostnieuwkerkeNieuwkerke duidt op de stichting van een nieuwe kerk door de paters van Zonnebeke die ook al het patronaatrecht hadden over de Sint-Michielskerk in Roeselare. Het voorvoegsel “Oost” maakt onderscheid met het dorp Nieuwkerke in Heuvelland.

Oudkerk, Fries Aldtsjerk. In de 15de eeuw werd het Aldakerka, in1511 komt Aldtzerca en Audtzerka voor, ook Aulde tzierke, 1580 Oldkerck. Wellicht is er een oude kerk geweest en zo genoemd omdat er een andere plaats was die een  nieuwe jongere kerk had. 

Oude Kerk, Limburg. Naar de Sint Annakapel die al in 1148 genoemd wordt.

Ouderkerk aan de IJssel, Ouderkerk: oude kerk ten opzichte van Nieuwerkerk aan de IJssel. De oudheid blijkt uit een handvest van graaf Floris II, bijgenaamd de Vette, 1097. Zo ook Ouderkerk aan de Amstel.

Oudekerk in St. Martens-Lierde, Oudekerk in Rummen, Vlaams-Brabant.

Oosternijkerk, Fries Easternijtsjerk of nijtsjerk; nieuwe kerk. Om verwarring met Nijkerk in Ferweradeel te voorkomen werd het oost erbij gevoegd, de andere kreeg de naam van Westernijkerk.

Oudega, Fries Aldegea, Smallingerland, Germaans alda: oud, gea; dorp, streek. 1132 Aldekerke, kirika: kerk.

Oudkarspel, Langendijk, 1094 Aldenkercha, Outkerspeol, Outkerspel. Germaans aldan: oud, kirika: kerk.

Ouwerkerk, Zeeuws Ouwerkaarke, is een oude kerk omdat er in Nieuwerkerk een nieuwe werd gebouwd.

Papekop, Utrecht, Papacop, 1426 Papencoep, dat in het bezit van de St. Paulus abdij in Utrecht was, betekent dus: het door priesters gekochte land.

Papenberg, Afferden, van paap en berg, pape: priester.

Pervijze, West Vlaanderen, 1063 en 1115 Paradisus, 1120 Parevis, hieruit ontstond het Franse woord parevis: kerkplein, parvis; voorplein.

Pey, Susteren. Genoemd naar de O. L. Vrouw van Peys, in Nederlands Peijs.

Pieterburen, bij Kloosterburen, Gronings Paiderboeren, heette 1371: to sunte Peters buren, 1398 Peters berim, 1505 Pietersbierum: bij de huizen van Peter of Petrus de apostel.

Poelkapelle, West Vlaanderen, 1375 Capelle ten Poele.

Poppekerke, Walcheren, eerder Serpoppekerke, naar de stichter Poppo.

Proven, West Vlaanderen, 1176 Provenda. Midden Nederlands provende, Latijn praebenda: inkomsten uit een kerkelijke beneficie.

Quirijnstok, Tilburg, is genoemd naar St. Quirinus, gestorven ca. 130, heilige die tegen pest en veeziektes werd aangeroepen. 

Ramskapelle, Knokke, 1138 Ramescapel, kapel gesticht door een Hramo of Hramso.

Ridderkerk, bij Dordrecht, ook Rijderkerk en Rijerkerk, 1280 Riderkerke: herinnert er aan dat een ridder eigenlijk een rijder is. De naam komt van de Riederkercke gelegen in de Ryderwert of Riederwaard dat nu verdwenen is en dat naar het dorp Ried dat wel van oud Frankisch ried: riet, zal zijn. 1214 Germaans waripa: riviereiland, van de bewoners van Riede. De oude naam was dan ook in 1064 Riede, Germaans hreudja: riet. Hieronder behoort het adellijke huis en landgoed De Donk.

Rijperkerk, Fries Ryptsjerk, bij Leeuwarden, 1314 Ripikerka, 1396 Riperkerka: kerk op een ripe; zandrug, of naar riper: kerk behorend bij Hardegarijp.

Rijsbergen, Zundert, 1159 Riseberga, kan met rijshout begroeide berg, wat daar meestal niet groeit. Maar omdat midden Nederlands rijs ook kruishout betekent kan men denken aan een berg waarop een kruis geplaatst was.

Rubroek, Rotterdam. Uit ruskjon; bies, broek, moeras, vochtige grond.

Sambeek, bij Boxmeer, 1312 Zannebeke, Sambeeck, 1406 Zambeke, 1473 Zantbeeck: wat komt uit Sint Jansbeek, anders zandbeek.

Sankt Vith, Luik. Sint Vitus.

Sarepten, Brugge, 1486 Sarepta, mogelijk naar de Bijbelse plaats Sarepta.

Schelluinen, bij Gorinchem, 1220 Scalun, 1396 Scalunen, zo genoemd naar de stad Askalon aan de kust van Palestina die in de middeleeuwen ook wel Scalona en Scaloun genoemd wordt.

Schipperskerk, Sittard. Naar de Sint-Petrus-en-Pauluskerk die speciaal voor de schippers werd gebouwd.

Schuiferskapelle, West-Vlaanderen. Tielt, Kerkelijk keert Schuiferskapelle echter terug tot in 1242, wanneer de heer van Meulebeke en zijn echtgenote het kapittel van Harelbeke schenken. Deze kapel blijkt de Onze-Lieve-Vrouwkapel te zijn, gelegen binnen de heerlijkheid Hulswalle. Het toponiem zelf treft men al eerder aan, maar dan in bescheiden zonder officieel karakter, onder meer in 1470, onder de vorm van Schuverskapelle. Dit laat toe te vermoeden dat het gehucht zijn naam te danken heeft aan een familie de Souvere, waarvan verschillende leden in de loop der tijden deel uitmaakten van het kerkbestuur van Tielt en ook als dismeesters aangetroffen worden.

Serooskerke, Walcheren, Zeeuws Seeskerke, 1178 Alerdeskirkam, 1196 Alarthskintskirke, 1230 Ecclesia Alardii, 1246 Alardskerke, 1336 Allartskerke, van 1372 komt Tserolaerd-, Tserolairtskerke voor, van 1565 komt Seroeskerke, Seroiskercke, Tseroiskercke, na 1569 Serooskercke. 

Sevenum, Horst, omdat in het wapen St. Sebastianus staat zal de plaats naar deze heilige genoemd zijn, 1317 Sebastianus.

sHeer-Arendskerke, Goes, is ontstaan uit Seraernoutskinderkerke, Aernoutskerke; kerk van de stichter Arnold of een heilige.

Sijbekarspel, Medemblik, 1310 Siboutskerspel,1343 Sijboutskerspel of Syboutskerspel, 1494 Zypekerspel, 1718 Sypekerspel, een kerspel of christelijke kerk van Sigibodo.

Sexbierum, Fries Seisbierrum, Siksbierum, bij Franeker, zou in 806 al bestaan hebben, in 1322 Sixtebeeren, 1324 Beati Sixtiborum, 1371 Sexberum: oud Fries bierum, Fries voor burum en plaatselijk van bure of bere: huis, Sixti: van Sixtus, bedoeld wordt paus Sixtus II, de Sixtuskerk is gewijd aan de heilige Sixtus en bestaat sinds de 12de eeuw. Ter onderscheiding van Oosterbierum, 1335 de consecracione ecclesie in Aesterbirom.

Sinoutskerke, Borsele, 1208 Synoudeskerke. Germaans Siniwaldas kirika: kerk van Sinout of Siniwald. (sini: oud, walda: heerser)

Sint Omaars, Frans Saint Omer, 1056 apud Sanctum Audomarum. Germaans Sant Audomaeris. (Germaans auda: rijkheid, maeri: aanbevolen)

Sint Agatha, Cuijk, naar Sint Agatha, gestorven ca. 254. 1315 Sint Agatha onder Kuyckbrockele; Cuijk.

Sint Amands, Antwerpen, naar Sint Amandus, 7de eeuw.

Sint Amandsberg, Gent, Sint Amandus wekte op een berg iemand tot leven.

Sint Amandsbroek, Kortenberg, 1185 paludem S. Amandii, idem.

Sint Andries, Brugge, naar Sint Andries, leerling van Jezus. Ook bij Heerewaarden, Gelderland, Sint Andries, Terneuzen.

Sint Andries, Terneuzen. Genoemd naar een fort die genoemd was de de Apostel Andreas.

Sint Anna, Boxmeer, naar de H. Anna, moeder van Maria.

Sint Annabrink, Delden, idem.

Sint Annaland, bij Tholen,1504 Sint Annalant, in het wapen van de gemeente zie je Sint Anna die de moeder van Maria is.

Sint Annaparochie, bij Franeker. Sint Annaparochie, dat oorspronkelijke Altoenae heette. Dit Altoenae verwijst weer naar de oorspronkelijke woonplaats van de bedijkers van het Bildt, die in 1505 (deels) uit het Land van Heusden en Altena kwamen en Altoena werd tenslotte genoemd naar de heilige Anna, moeder van Maria.

Sint Anna ter Muiden, Sluis. Aan het einde van het breedste gedeelte van de Zwin, eerder Sincfala verrees in 1241 op een schor de plaats Mude die in 1241 stadsrechten kreeg. In een Frans oorkonde van 1316 wordt het le Mue genoemd, 1360 in een brief van graaf Lodewijk II staat; vele persone van der Muden’. Om het te onderscheiden van Muiden kreeg het in de 16de eeuw de naam van de beschermheilige van de plaats, stede van der Mude of de kercke van St. Anna ter Mude. Muide, Gent; moerassig terrein.

Sint Annnen, Gronings Sunt Anne of Lutje Auwerd, idem. Bij Bedum ligt ook Sint Annerhuisjes.

Sint Antelinks, Oost Vlaanderen, 966 Ramnesbecca; Ransbeek; raaf en beek..

Sint Anthonis, Noord Brabant, naar Sint Antonius, gestorven 356. 1312 Oelbroec; oele; bosje op zaandgrond, broeck; drassig land. In 1477 werd de kapel verheven tot parochiekerk.

Sint Baafs, Waregem, naar Sint Bavo, gestorven tussen 653 en 657.

Sint-Brixius-Rode, Vlaams-Brabat, bestaat uit twee delen: Sint-Brixius en Rode. Rode verwijst naar een bosrijk gebied dat gekapt (gerooid) werd. Dit gerooid gebied werd dan vernoemd naar de heilige Brixius.

Sint Catelijnekapel, Oostburg, nu verdwenen, naar Sint Catharina, patrones van aartsbisdom Utrecht, begin 4de eeuw. Zie Cathalijnepolder.

Sint Denijs, Zwevegem, 1156 villam Sancti Dionysii, naar de eerste bisschop van Parijs, Dionysus, gestorven 272.

Sint Kruis, Sluis, 1089 parrochia Sancte Crucis of Heilig Kruis. Gera is de oude naam voor Sint Kruis, 1089 Gera. Germaans gaizan: spits toelopend aan. Sint Kruis is ontstaan aan een spriet, waar de weg van Brugge naar Aardenburg zich splits in een zomer en winterweg.

Sint Kruis Winkel, Gent. Winkel; hoek.

Sint Elizabethspolder, Z. Holland, naar Sint Elisabeth, gestorven 1136.

Sint-Eloois-Winkel, Ledekem. Winkel; hoek.

Sint Eloois Vijve, Waregem, 1119 villa quae dicitur Sancti Eligii, naar de H. Eligius, gestorven 660. Vijve, 965 flluviolum Vive, 966 Five, kan van Latijn viva: levendig water.

Sint Ontcommers polder, Sint Ontkommer polder, Steenbergen, in de volksmond Sinte Komkommers, in 1482 bedijkt en genoemd naar Sinte Ontkommers of Sint Wilgefortis.

Sint Philipsland, Sint Filipsland, Zeeuws Flupland, 1490 ecclesia Sancti Philippi apostoli, naar Sint Filippus genoemd.

Sint Geertruid, Limburgs Se Gietere, naar de H. Gertrudis van Nijvel, gestorven 659.

Sint Genesius Rode, Frans Rhode Saint Genese, Vlaams Brabant, naar Sint Dionysus.

Sint Gerlach, Houthem, naar Sint Gerlacus, kluizenaar bij Maastricht, gestorven 1170.

Sint Gillis, Brussel, Opbrussel, 1123 Obbrussela. Germaans upra: hoger gelegen, brokasali: Brussel, gewijd later aan de heilige Egidius.

Sint Gillis Waas, Oost Vlaanderen, in 1223 Sanctum Egidium, leefde begin 8ste eeuw. Waas, 868 in Wasiam, 870 in pago Wasi, Germaans wasu: gelijk als midden Nederlands wase: modder, zode, drassige grond, oud Frankisch waso: moerassige grasvlakte, waaruit Frans gazon, dus een waterrijk gebied.

Sint Goriks Oudenhove, Oost Vlaanderen. 1172 oudenhoua santi gaugerici.

Sint Hubert, Mill, naar Sint Hubertus van Luik, gestorven 1167.

Sint-Huibrechts-Lille. Belgisch-Limburg. Lille in 1257, het voorvoegsel Sint-Huibrechts- is eerst sedert ongeveer 1600 gebruikelijk. Lille is de oudste benaming en afgeleid van “linde” en “lo” (bos), dan wel van lille (moeras). Het voorvoegsel Sint-Huibrechts is afkomstig van de heilige Sint Hubertus, voor wie hier een devotie bestond.

Sint-Huibrechts-Hern, Belgisch-Limburg. Sint Hubertus.

Sint Idesbald, Koksijde, naar de derde abt van de abdij van Ten Duinen, gestorven 1167.

Sint Isidorushoeve, Haaksbergen, De hoeve, van Sint Isidorus van Sevilla, gestorven 636.

Sint Jacobiparochie, ’t Bildt of Bildts, Fries Sint Jabik. Eerder het dorp van de Wijngaerdens, Dirk van Wijngaard was een van de eerste bedijker van ‘t Bildt bij Franeker, 1505, waar de kerk onder bescherming stond van de heilige Jacobus. 

Sint Jacobusparochie, na de indijking in 1508 genoemd naar Sint Jacobus.

Sint Jacobskapelle, Diksmuide.

Sint-Jans-Geest, Waals-Brabant. (Frans: Saint-Jean-Geest, Waals: Djan-Djé).

Sint Jansrade, Frans Saint-Jean-Sart, Luik. In de Rue de Lammerschot is een drinkwaterbron te vinden waar de bewoners hun drinkwater komen halen. Op het muurtje waar de waterpijp van de bron uitmondt is het opschrift “j’ai vu naître Saint Jean-Sart - 1216” zichtbaar. Dit wijst er op dat de ontstaansgeschiedenis van het dorp teruggaat tot de 13de eeuw.

Sint Jan ten Heere, Veere, naar Sint Johannes.

Sint Jan in Eremo, eremo; woestijn, Oost Vlaanderen, 1330 Stus Johanni in Heremo, Sint Jan in de woestijn, dat verdronken is in 1377.

Sint Jan, Ieper, Johannes de Doper.

Sint Jansberg, Milsbeek, 1169 mons Sancti Iohannis.

Sintjohannesga, Fries Sint Jansgea, Sint Jut, Rotserhaule, van Sint Johannesga, naar Johannes de Doper.

Sint Jansklooster, Meppel. Genoemd naar het convent op de Sint Janskamp, een klooster dat in 1399 werd gesticht door de blinde Johannes van Ommen.

Sint Jansteen, Hulst, 1262 parochia S. Johannis de Stene. Het kreeg rond 1190 een steen of kasteel.

Sint Jacobiparochie, Friesland. Sint Jacobiparochie ontstond in 1505, toen Het Bildt door arbeiders uit onder meer Zuid-Holland, Zeeland en Friesland werd ingedijkt. Het heette aanvankelijk Wijngaarden, naar het Zuid-Hollandse Wijngaarden waar de nieuwe bewoners vandaan kwamen. Het nieuwe Wijngaarden vormde een Rooms-katholieke parochie die aan de apostel Jacobus was gewijd.

Sint Jeroenspolders, Zeeland, naar Sint Jeroen van Noordwijk die in 857 door de Noormannen vermoord zou zijn.

Sint Joost, Limburgs Sint Joas, bij Echt, Sint Judocus.

Sint Joost ten Noode, Sint Joost, Brussel.

Sint Joris, Beernem, 1240 Diessele, 1906 Sint Joris ten distel, naar H. Georgius uit de 3de eeuw.

Sint Joris Winge, Vlaams-Brabant. 1129 Winga. Genoemd naar de er langs stromende Winge.

Sint Kruis, bij Aardenburg, 1089 capella Sanctae Crucis in villa quae dicitur Gera, 1270 in die prochia van Sint Crues: genoemd naar het H. Kruis vergelijk Santa Cruz. 

Sint Kwintens Lennik. 877 Linacium, 1059 Lennicka; linea;weg, acum wijst op een villa; hoeve.

Sint Lambrechts Woluwe, Frans Woluw Saint Lambert, Brussel, naar Sint Lambertus, bisschop van Maastricht, gestorven in 705.

Sint Laureins, Oost Vlaanderen, naar Sint Laurentius, gestorven 258.

Sint Laurens, Zeeuws Sint Lauwers, Middelburg, eerder naar de stichter Popkensburg genoemd en later naar de kerkpatroon Sint Laurentius.

Sint Lenaarts, Antwerpen, naar Leonardus, edelman van Clovis die zich liet bekeren in de 6de eeuw.

Sint Lievenspolder, Oost Vlaanderen, naar Sint Livinius, als bisschop martelaar gestorven in Houte in 657.

Sint Maarten, Schagen, naar Sint Martinus, gestorven 397. In 1319 Ste Maertijn, 1396 Ecclesia beati Martini, zie Maartensdijk die dezelfde afbeelding heeft in het gemeentewapen. De waarschijnlijke reden van de stichting is dat er vlakbij een meer was gelegen dat het Sirmare (uitspraak ook wel Surmare en ook wel geschreven als Sinmare of Simmare) was genoemd. Dit werd waarschijnlijk aangezien als belangrijk teken omdat de uitspraak dicht aanleunt op Sint Maarten. De naam van het meer is ook terug te vinden in de straat en voormalige buurtschap Surmerhuizen (onderdeel van Eenigenburg), en de West-Friese benamingen voor de verschillende plaatsen die de benaming Sint Maarten bevatten. Zo spreekt men van Simmersebrég of kortweg Simbrég voor Sint Maartensbrug en heet van oorsprong Sint Maarten Simmare. Deze benaming is later uit de gratie gevallen en lokaal spreekt men meestal van Sunt Maarten of Sunt-Mart, en ook Sundemaarten of Suntermaarte. Met een vlotbrug wordt het Sint Maartensvlotbrug, Sint Maartenszee.

Sint Maartensdijk, in Tholen, verkort als Smeerdijk, Smeerdike. Voordat er sprake was van Sint-Maartensdijk was de plaats bekend als Haestinge, gelegen aan de rivier de Haastee. 1341 St Martendijk: 1452 sente Merttensdijck, met de oude kerkpatroon Sint Maarten.  

Sint Margriete, Oost Vlaanderen, naar Sint Margaretha van Antiochië.

Sint-Maria-Leerne, Oost-Vlaanderen. Bachte, 820, Bathi” in Liber Traditionum van de Sint-Pietersabdij van Gent. In 1823 werd Bachte met Sint-Maria-Leerne samengevoegd tot Bachte-Maria-Leerne.

Sint Martens-Leerne, Oost Vlaanderen. Afleiding van lare of laar van Oudgermaanse hlæri; bosachtig moerassig terrein.

Sint Maria Lierde, Oost Vlaanderen, 1034-1058 Lierda, 1111 Lirda, 1221 Lierda Sanctie Marie.

Horebeke- Sint Kornelis, Oost Vlaanderen, 1155 Horembeki sancti Cornelii. Germaans hurnjon: uitloper van het hoogland, baki: beek. Dat is wel de beek die tussen Sint Kornelis en Sint Maria Horebeke ligt, ten oosten van die beek rijst een indrukwekkend promontotium op, op wiens kruin Sint Kornelis Horebeke ligt.

Sint-Maria-Horebeke, Oost-VlaanderenHorenbecca in 1090. Germaans van “hurnjon”, een uitloper van het hoogland, en “baki”, of beek.

Sint-Maria-Oudenhove. 428 Sente-Marien-Oudenhove. In de volksmond wordt nog regelmatig gesproken van Enovne. De naam heeft eenzelfde oorsprong als Sint-Goriks-Oudenhove en zou liggen bij het ontstaan van een gemeenschap rond een hof dat er altijd (van ouds) heeft gestaan. Oudenhove kan dan geïnterpreteerd worden als “het oude hof”. Sint-Goriks-Oudenhove, 1172: oudenhoua sancti gaugerici. Andere vermeldingen zijn oudenoue sancti gaugerici, sente goriicx oudenhouene en sente guericx haudenhoue.

Sint Michiels, West Vlaanderen, 1089 ecclesia Sancti Michahelis, naar de aartsengel Michael. Weinebrugge, oude naam van Sint Michiels, 962 Weinebrugge. Germaans waegin: glooiend, brugjo: glooiend.

Sint Michielsgestel, Gessels, Berlicum, naar de aartsengel Michael, 1186 Gestele, 1305 Gestele: bos op hoge zandgrond, in 1426 Gestel en pas in 1666 Michels-Gestel en Sint Michiel, waarschijnlijk naar een aan deze heilige gewijde kerk.

Sint Niklaas, Frans Saint Nicolas, Oost Vlaanderen, naar Sint Nicolaas van Myra, gestorven rond 342.

Het zijn oliezeikers. rapenbradersof blauwselmannen.

Sint Nicolaasga, bij Lemmer, Fries Sint Nyk. 1399 Sinte Nyclaesga, naar Sint Nicolaas genoemd.

Sint Odilienberg, bij Roermond 858 Berg, 943 Heriberc, 1057 Berga, 1202 Vodeberg, 11de eeuw Heriberc: berg met klooster en indirect genoemd naar de heilige Odilia, gestorven ca. 720. Odilia of Ottilia, dochter van Pepijn van Herstal en de korenbloem van Herstal genoemd. 

Sint Oedenrode, Noord Brabant, verkort tot Oelenberg, naar Sint Oda en rode; rooien. 1283 Rode, 1381 Rade Sancte Ode, 1508 Rode Sanctae Odae, gewoonlijk Rooi genoemd is naar Sint Oda genoemd die hier geleefd en rond 726 gestorven is.

Sint Pancras, in 1506 Ecclesia S. Pancratii, 1639 Sint Pancraes: naar de Heilige Pancratius of Sint Pancras, gestorven 403, een van de ijsheiligen.

Vroonen, Vronen, 9de eeuw Uranlo, 1063 Vronlo, 1083 Franlo, Fronlo. Germaans frauno: heerlijk, lauha, bosje op hoge zandgrond. Of (Gotisch frauja, oud Noors froio, oud IJslands Freyer, een God) gewijd aan Frô: zonnegod, lo: bos, looibos of verhoogd bos, meest eikenbos. In vroon ligt oorspronkelijk de betekenis van iets heiligs, meer dan alledaags. Vroonland is een land dat een heer toebehoort, vroonwateren waarin je niet mocht vissen, vroonvis waarmee meestal de zalm werd aangeduid, elft en steur.

Sint Pauwels, Oost Vlaanderen, naar de apostel Paulus. Heette eerder Klapdorp.

Sint Pieter, Maastricht, heette in 1155 Sanctum Petrum. Sint Pieter bij Valkenburg.

Sint Pieterskapelle, Vlaams Brabant, Frans Saint Pierre Capelle, 1199 Hunckevliete; kronkelige vliet of honk; Fries voor woonplaats.

Sint Pieters Leeuw, Vlaams Brabant,1079 Lewes, 1109 Lewnes.

Sint Pieters Rode, Holsbeek, rode; rooien.

Sint Pieters Woluwe, Frans Woluwe Saint Pierre, Brussel. Woluwe is een zijrievier van de Zenne.

Sint Rijkers, West Vlaanderen, 1066 aecclesiam beati Richardii, naar Sint Richarius, bisschop van Sens en gestorven in de 7de eeuw.

Sint Stevens Woluwe, Frans Woluwe Saint Etienne, Zaventem, naar Sint Stephanus, eerste diaken martelaar. Woluwe was in de 10de eeuw Wiluwa. De Wiluwa/Wolua was/is een zijrivier van de Zenne. Daaruit is de naam Woluwe afgeleid. De oorsprong van deze riviernaam is wellicht Keltisch.

Sint Truiden, Frans Saint trond, Belgisch Limburg, naar Trudo, adellijk heer die in 665 een klerkenconvent stichtte, in 1133 Sancti Trudonis oppidum.

Sint Ulrikskapelle, Vlaams Brabant, Sint Ulrik van Augsburg, gestorven in 973.

Sint Ursula, Workum, naar Sint Ursula, gestorven in de 5de eeuw. Klooster van die naam die in 1389 is gebouwd.

Sint Vitusholt, Winschoten, naar Sint Vitus die in de tijd van Diocletianus leefde.

St.-Pieters-op-de-Dijk, West-Vlaanderen. In 1196 kwam er een eerste kerkje, toegewijd aan apostel Petrus. Aanvankelijk werd het kerkgehucht Sint-Pieters-ten-Poele genoemd, naar het nabijgelegen domein. 

St. Willebrord. Rucphen. (orspronkelijk Sint Willibrord is de naam die in 1841 werd gegeven aan de nederzetting Het Heike (Theike). 1733 ’t Hijke, 1768 ’t Eijke, 1741 t Heijke, 1831 ’t Hyke.

Sint-Renelde, Waals-Brabant. Het is een bedevaartsplaats vanwege het reliekschrijn van de heilige Reinildis (=Sint-Renelde) in de laat-gotische kerk (1553).

Sion, Rijswijk. Uit 1433 toen een afsplitsing van de reguliere kanunniken van St. Hieronymusdal van Delft een klooster op het grondgebied van Rijswijk wilde oprichten. Dit klooster werd gewijd aan Maria en kreeg de naam ‘Sancta Maria in Monte Sion’ (Heilige Maria op de berg Sion).

Snaaskerke, West Vlaanderen, 1067 Snelgerikerka: kerk van de stichter van Snelger.

Soelekerke, Noord Beveland, 1208 Schotlingekerke: kerk van de mensen van Skotilo, ook Soetelincxkerke, is met de Sint Felixvloed van 1530 verdwenen.

Steenkerke, West Vlaanderen, 1040 Stena aecclesia. Germaans staina: steen, kirika: kerk, een van stenen gebouwde kerk.

Stevensweert, Maasgouw, 1222 alleen Werde, 1441 Werdt Sti. Staphani: Germaans waripa: riviereiland, ingedijkt stuk land dat onder de bescherming van Sint Staphanus staat.

Streefkerk, Alblasserwaard, 1280 Streveland, van midden Nederlands streven dat ook strijden kan betekenen, dus land waarom gestreden werd, kerk.

Stuivekenskerke, West Vlaanderen, 1218 Stuvinskerke, 1219 Stuvinskerke, kerk van Stuvin.

Terkaple, Friese Meren. Is ontstaan bij een kapel.

Tietjerk, bij Leeuwarden, Fries Tytsjerk, 1392 Thiatzrckera, 1481 Tyetzerka: kerk van Tiete. Tsjerke, tzerk, tzerke is verwant met het Engelse church.

Tjerkgaast, Friese Meren. Tsjerk; kerk, gaast; zandrug. Kerkw as gewijd aan Sint Augustinus.

Trimunt, Marum, is genoemd naar het nonnenklooster Tres Montes of Tribus Monitibus: drie bergen.

Triniteit, Terneuzen, de kerk is gewijd aan Sancta Trinitas, Drie-eenheid.

Sint Truiden, Frans Saint Trond, Haspengouw, naar de patroonheilige Trudo. 8ste eeuw Zerkingen als Sarchinium, na 1100 Sint Truiden, naar Trudo, de grondlegger van de abdij.

Uitkerke, West Vlaanderen, 1060 Utkerke. Germaans uta: buitenwaarts gelegen, kirika: kerk.

Voskapel, Vlaams Brabant, 1421 Voscapelle, is genoemd naar Willem Vos van Leuven.

Vrouwenparochie, Friesland.  Bilt: nieuw aangewassen land. Is in de 16de  eeuw gesticht nadat in 1505 de Oudebildtdijk was aangelegd. Het was het meest oostelijke van de drie dorpen die destijds werden gebouwd en heette aanvankelijk Kijfhoek, naar de nederzetting Kijfhoek in Zuid-Holland. Later gingen de namen van de parochies van de dorpen over op de dorpen zelf. Zo werd Kijfhoek omgedoopt in Vrouwenparochie, naar Onze Lieve Vrouwe. Vrouwbuurtstemolen, heeft de naam van Vrouwbuurstemolen die er staat en die wel weer van Vrouwenparochie.

Vrouwenpolder, bij Middelburg, 14de eeuw Niecapelle, 1314 werd in de Nuwenpolre een kapel gesticht die in 1324 Niepolre genoemd werd, sinds de 16de eeuw Onser Vrouwen polre, 1474 Vrauen poldre: de naam doelt op Maria wiens afbeelding dan ook in het wapen staat voor de Hervorming en nog tot 1572 was er een beroemde beeltenis van Maria waaraan wonderkracht werd toegeschreven.

Waalskappel, Frans Wallon Cappel, 1190 Galonis capella, 1218 Wallonis Cappella. Germaans Walhas kapella: kapel van de Waal.

Waasmunster, Oost Vlaanderen, 1019 Waesmonasterium. Germaans wasu: drassige grond, munastri: klooster, kerk.

Waterlandkerkje, bij Sluis, 1857 Waterlandkerkje: kerkje en waterland, dat om verwarring met het Belgisch dorp Waterland Oudeman te voorkomen.

Wee Ter, Leens, 11de eeuw Wie, Wia, zou van wiha: heilig, kunnen zijn, heilige plaats vroeger?

Wehe den Hoorn, bestaat uit 2 delen, Groningen, ca. 1000 Wie, Wia: heidens heiligdom, vergelijk oud Saksisch en oud Fries wih: heiligdom, horn; hoek.

Westkapelle, bij Middelburg, Zeeuws Weskappel, 1110 altare de Was, 1243 Wescapelle, 1299 Wescapelle, 1299 Waescapelle, sinds de 15de eeuw Westkapelle: oude naam is: kapel in weidegronden. Germaans wasu: drassige grond, kapella: kapel, westelijke kleine kapel of kerk ter onderscheiding van Oostkapelle.

Westernijkerk, Fries Westernijtsjerk, Marrum. Westese nieuwe kerk naar de nieuwe kerk bij Marrum. Eerder heette het gewoon Nijkerk. Om verwarring met Oosternijkerk, Easternijtsjerk, te voorkomen werd er Wester voor gezet.

Westkerke, West Vlaanderen, 961 Wetskerka. Germaans westa: west, kirika: kerk.

Westmonster, Middelburg, 1153 Westmonstre. Germaans westa: west, munastri: kerk.

Westouter, West Vlaanderen, 1069 Wist-Altare, outer; altaar, mogelijk zo genoemd omdat de kerk tegen het algemene gebruik in het altaar aan de westkant had.

Wijhe, bij Zwolle, 959 in villa Wie, 1133 Wije, 1310 Wie, 1352 Wijie. Germaans wiha: heiligdom, vergelijk Wehe den Hoorn of gelijk aan Wee: weidestreek.

Wilbertsberg, Oss, is naar Sint Willibrordus genoemd die daar een bron liet opkomen.

Wilbertoord, Mill. Genoemd naar Sint Willibrord.

Willebrordushoek, Veghel: naar Sint Willibrord.

Willemskerke, Hoek, 1190 Willelskerke. Germaans Willihelmas kirika: kerk van Willihelm, Sint Wilhelmus. (wiljan: wil, hilma: helm) Is in 1586 verdwenen, Willemskerkepolder is ernaar genoemd.

Wilskerke, bij Middelkerke, 1201 Willekini capella, 1250 Willekins kerka: naar de stichter Willekijn, Wilbrecht of Wilhelm.

Wissekerke, Goes, 1230 Wissenkerke, is een kerk die gesticht is door Wisse, Widso.

Wolfskerke, Opbrakel: kerk gesticht door Wolf.

Zuienkerke, West Vlaanderen, 1110 Siwancherka, 1135 Suwankerca. Germaans Siwan kirika: kerk van Siwo.

Zwartewatersklooster Overijssel. Het ontleent zijn naam aan het Mariënklooster of Zwartewatersklooster, een nonnenklooster dat hier in 1233 werd gesticht als boetedoening voor de in 1227 in de slag bij Ane omgekomen bisschop van Utrecht, Otto van Lippe.

 

Plaatsnamen eindigend op:

Gem, Heim, hiem, hem of heem, home, woonplaats, vaak tot hem verkort en als er een c of k in voorkomt en ook wel n en in cum of kom veranderd of in um eindigen. (Vergelijk inheems) Dit zijn alle wat oudere plaatsen die net zoals de plaatsen die op loo eindigen stammen van voor het jaar 1000. In het Engels zie je het als Ham (Birmingham) en in Duits als Haim, Frans hameau. In Belgische plaatsen ook als cem, chem of gem, zie Waregem, eerder waringa: woonplaats van Waro.

Hem, him is sterk verwant met ham; buitendijks aangeslibde landtong, (waar vaak woningen werden gebowud). Ook werd him of hem wel een binnenpolder genoemd.

 

Aaigem, bij Gent, in 942 Hatingem, Atingehem in 995 tot Hadinghehem, Hadengim en Hadenghem in 1163. Germaans Hapinga haim, woning van de mensen van Hapu of Hatho. (Hapu: strijd)

Aaigem, bij Aalst, 1019 Aingem: woning van de mensen van Ado of Ago.

Aalsum, Ealsum. In de abdij van Fulda uit 945 komt de naam Atlesheim voor. Doordat er kort na 1400 een vrouwenklooster werd gesticht komt de naam van het goeddeels verdwenen dorp aan de Boarn tussen Akkrum en Jirnsum sinds de 15de eeuw vaak voor. 1315 Aylsom, 1427 Aylsem, later vaak Aelsum; van de persoon Ealse, Atle of Athel, van Ale; edel, met heem; woning. Aalsum, Aalzum, gehucht bij Oldenhove, Groningen.

Abbega, 120 Abbahem, 1399 in Abbaga, heim; woonplaats van Abbe.

Achlum, Harlingen, 1319 Echtlum, 1418 Achtelum: van de mensen van Achtilo, verkleinvorm van Acht, Aegt.

Adegem, bij Maldegem, 1220 Hedeghem, 13de eeuw Adenghem, van Hathingaheem: woning van de mensen van Hatho. (hathu: strijd)

Adrichem, Beverwijck of Velsen, van Adelrikesheem: woning van Adelrik. Huis Adrichem of Arkum aan de Aagtendijk. Karel Martel schonk het rond 720 in zijn testament. Verwoest door de Friezen.

Aegum, Fries Eagum, Leeuwarden, 1450 Aghem, daarna lang Aeghum: heem of woonplaats van Age; zwaard.

Affligem, Hekelgem, Vlaams Brabant, naam is soms gelijk met Affligem omdat ze onder het patronaat van de abdij aldaar stonden. 1096 Hafnegen, 1100 Haffligeniensis, Affliginiensis, 1125 Haffligensis, verder Affligem, Affligensis, Affligem, Haffligem, Afflinghem etc. De meeste namen komen uit Romaanse schrijvers. Ten noorden van de taalgrens is Haffligienensis of zonder h gebruikelijk. Germaans Abulinga haim: woning van de mensen van Abulo of Affo, gelijk Avelgem.

Aekinga, Ooststellingwerf. Wel genoemd naar de persoon Aeke.

Akkrum, bij Heerenveen, 1315 Ackrom, 1447 Ackerem: woonplaats van Ake, Latijn Acronius, Akker, Acker, Akkeringa. Het eerste stuk zou ook van ake; visdam, kunnen, zijn. 

Van de naam Akkrum is ook Akmarijp afgeleid. Fries Eagmaryp. 14de eeuw Ackrommaryp, 16de eeuw Ack(a)marijp, ook Ackmarijp, ripa; strook, oever of rand van die van Akkrum.

Aldgrepeshem, Stavoren. Germaans Aldagraipas haim: woning van Aldagraip, Aldagrep. Plaats is vermeld in 845.

Almenum, bij en zie Harlingen, 1450 Almenum: woonplaats van Alman, Adelman; edelman. Het is een dorp die al bloeide ten tijde van Karel de Grote maar is nu een deel van Harlingen. Rond 1157 stichtte Eilwardus Ludinga het klooster Ludingakerke in Almenum. 

Alphen, Alfen of Alpheim bij Baarle-Nassau, 709 Alfheim, 726 Alpheim, 1175 Alfeim, 1186 Alphem, eind 14de eeuw ecclesia de Alfeim, 1233 Alphem. Germaans albu: elf, haima: woning het huis der elven in de sprookjes. Beter van alf van een riviernaam omdat hier een water ontspring die in de Leij uitmondt, zie Alphen aan de Rijn. Of van alben; licht gekleurde klei.

Alveringem, bij Veurne, 661 villa Adalfrida, 703 Adalfridingehem, 1066 Alfrenchehem: woning van de mensen van Adalfrid.

Amelgem, Vlaams Brabant, 868 Amolringeheim, 1155 Amelrenghem: heem of woning van Amalhar.

Ampsen, Lochum, 1358 Ampsen: heem naam: van de mensen van Ammer, verkorte naam van Adamar.

Angeren, bij Arnhem, begin 9de eeuw, 814 of 815 Angrina, 1046 ecclesia in Angeren, 1127 Angerhem, 1290, 1331 Angheren. Oudnederlands angar; grasland, weide: heem of woning in weideland, zie Angelslo.

Anjum, Dongeradeel, 945 Anigheim, rond 1230 ‘in parrochia quadam trans Bordenam, que vulgari lingua Anengum nuncupatut’, 1399 Anyghim. Germaans Aninga haim, woning van de mensen van Ania, Aninga of Ane.

Ankum, Dalfsen, 1381 Anken, 1390 Ancken: heem of woning van Anko.

Anzegem, West Vlaanderen, 960 Ansoldingehem: woning van de mensen van Answald.

Archem, bij Ommen, 947 Arachem, 1303 Arkem, 1353 Ergen, 1395 Archem, 1494 Erghem. Germaans arga: slecht, haima: woning, beter plaats van Arcum.

Arnhem, Gelderland, 893 ecclia in Arneheym, Arneym, 1059 Arnen, 1129 Arnle, 1200 Arhem, 1222 Arnheim, Aarnhem, Ernem, Harnehem, het wordt van sommigen gehouden voor het Arenacum: huis van arenden, van Tacitus en de geboorteplaats van Claudius Civilis.

Arkum, bij Dedgum. 1664 Arcum; woning van Ark; adelaar.

Arsum, bij Jorwert. In de tweede helft van de 15de eeuw Aersem, ook Arssum, woning van Ar; adelaar. In1783 Aarsens Buiren; buren van o.a. Battens.

Arum, bij Bolsward, 1275 Aldenem, 1400 Aeldrum, 1466 Arum, begin 15de eeuw Aeldrum en later Alderum: woonplaats van Alder; edel.

Assegem, Avelgem, 1038 Ascoldingehem: heem of woning van de mensen van Askiwald.

Assink, bij Borkelo, 1188 Assinc: woonplaats van de mensen van Asso.

Assum, Uitgeest, heem naam met de naam Asso, zie Assen en Assink.

Avelgem, West Vlaanderen, 966 Avelingehem: woonplaats van de mensen van Avilo.

Baaigem, Oost Vlaanderen, 1019 Badengem, 1034 Badingehem. Germaans Badinga haim: woning van de mensen van Badu. (badwo: strijd)

Baamsum, Delfzijl, heem naam: mogelijk woning van de mensen van Badumar.

Bajum, Baaium, Baijum of Bayum, bij Leeuwarden, 1275 Baym, in 1329 Baym, later Bayum: woonplaats van def amilie Badinga, van de persoon Bade; gebieder of strijd (Baukje).

Baardegem, Oost Vlaanderen, 1189 Bardengien, Germaans Bardinga haim: woning van de mensen van Bardo.

Baardburen, Fries Baarderbuorren, Leeuwarden In 1435 Brauwert, 1451 Braerd, 1664 Baerdb. Oud Fries brad; breed,  met buur, buren.

Baarderburen,  bij Arum. 16de eeuw Bairdt en Baerdt, 1664 Baerderbuyren, zie Baard. Van de persoon Ba of Bavo’ strijd, en werthe; wierde.

Babelom, Hoegaerden, 13de eeuw Bebbenem: heem of woning van Babbo of Babo.

Baburen, bij Tjerkwerd. In 1537 als Baebuiren, 1529 Baebure(n), 1664 Babuyren. Van de persoon Ba(e); strijd, gebieder, en buur of buren

Baexem. Limburgs Boaksum: heem of woning van de mensen van Bako of Bago (bagan: vechten) zie Baakhoven.

Bakergem, Iddergem, 1142 Bacrahem, woning van de mensen van Bagahard, zie Bakkeveen en Bakkum.

Bakkum, bij Castricum, 9de eeuw Batchem, 1083 Bacchem, 1420 Bachem, ook Bachum en Backem . Germaans baka, rug, welving, heuvelrug? Haima: woning: of woonplaats van Bakko. Vergelijk Backum, Bachem, Niederbachem en Oberbachum.

Balegem, 1181 Badelengien, 1210 Badelghem: woning van de mensen van Badulo.

Balinge, Drenthe, 1381 en 1383 Borck, Balinghe, zie Westerbork, woning van de mensen van Balle.

Ballum, Ameland,15de eeuw al Ballum, 1473 Balmera buren, van de persoon Balle; stoutmmoedig, heem, heim; woning. Of uit Ballaheem ontstaan, een vleinaam van Ball, Baldo.

Bansum, Bantsum, Holwierde, woning van de mensen van Banse die ook in de familienaam Bansema voorkomt.

Bantega, Fries Bantegea, waar ga in Friesland een dorp of buurtschap betekent, van Bandt. Genoemd naar Bandt, een plaats die eerder was weggespoeld uit de Zuiderzee.

Barchem, Lochum, 1474 Borchem, 1741 Berghem: heem of woning bij een berg of heuvel.

Barnheem, Loppersum. Eind tiende en elfde eeuw Berghem en Birghem; woonplaats van Berga: berg.

Barradeel, Fries Barradiel, bij Sexbierum, 1359 Birumadeel: van de familie van Bero, zie Baarsdorp.

Barrum, Franekeradeel, 1427 Berrum,de stinse die er was heette in 1433 Berma stins later Barzum en Barsum, 1528 Berswert, 1543 Beersu(v)ert, ontstaan uit Barraheem: de woning van de mensen van Barra, Barso, zie Barsingerhorn. Of van oud Fries ber; slijk en heem.

Bartlehiem. Bekend van de elfstedentochten. De oude kern wordt in de 13de eeuw aangehaald en betreft dan een dicht bij het huidige Bartlehiem gelegen klooster met de Bijbelse naam Bethlehem. Dat klooster lag op een hoge terp als blijkt uit de naam Betheleemer Hoogeterp in 1540. Het was gesticht door Mariengaarde. De Friezen hebben Bethlehem aangepast aan de beter bekende mannennaam Bartele met heim; woning, erf.

Barkwerd, Fries Berkwert. Littenseradeel. 1511 als Berckwerdt. 1547 Berckquert; van de persoon Berika; kleine beer, en werth; wier.

Barwegen, Dongeradeel. 1511 Berchwegen. Een boerderij heet daar de Burgewechste state in 1543 en in 1616 Bawrwechster Saete. Berg; hier misschein in de betekenis waar iets bewaard wordt, en weg of wegen als meervoud.

Bavegem, Oost Vlaanderen, 976 Bavingehem, 1108 Bavengem. Germaans Babinga haim: woning van de mensen van Babo. Bavencurt, 1199, is Romeins Bavon curtis: boerderij van Babo.

Beckum, Hengelo, van baki haim: woonplaats aan een beek.

Beerlegem, Oost Vlaanderen, 1177 Berlengien, 1181 Bellengien, 1196 Berleghem. Germaans Barilinga haim: woning van de mensen van Barilo.

Beernem, West Vlaanderen, 847 Berneham, 1203 Bernhem. Germaans birnu: beer, op beer gelijkende modder, hamma: landtong die uitspringt in moerassig terrein.

Beers, Fries Bears. In 1275 als Berete en in 1335 als Bierce. Bers; omheinde woonplaats.

Beertegem, bij Ouwegem, 1158 Bertinghehem. Germaans Berthinga haim: woning van de mensen van Bertho (bertha: schitterend).

Beetgum, bij Leeuwarden, Fries Bitgum, 1275 Betingum, 1399 Betinghim, 1439 Beethgem: woonplaats van Bade; gebieder of strijd, zie familienaam Badinga.

Beigem, Vlaams Brabant, 1155 Beingem, 1170 Beinghem, 1211 Beighem. Germaans Baginga haim: woning van de mensen van Bago.

Beijum, Beium, bij Groningen of in, van Beijhahem: woning van de mensen van Beije, een Friese vorm van Bogo of Bagjo.

Beintum, Ferwerderadiel, 9de eeuw Bintheim, 16de eeuw Benthum: 1ste deel van Fries bent: bent, een grassoort die de koeien niet eten, en woning, zie ook Bentelo, Bentem en Bentveld. In de 10de eeuw is het blijkbaar gesplitst want er is sprake van een Westerbintheim en Osterbinetheim of Oosterbeintum. Westerbeintum heet vanaf de 15de eeuw Hogebeintum, hoge naar de wierde, 8,80m hoog en in het Fries Hegebeintum.

Oosterbeintum, Fries Easterbeintum, ligt ten oosten van Hegebeintum. In 944 wordt het genoemd als Osterbinetheim in het Duitse van Fulda. 1437 Aester binthum, east; oost, en beintum.

Beinum, Doesburg, 960 villa Beinhem, 1200 Beinheim, 1273 Beynen, woning van Bajo, Bagjo. Germaans Bandarides haim: woning van de Bandarid.

Bekegem, West Vlaanderen, 1107 Bichengem, van Bikkingaheim: woning van de mensen van Bikko, zie Bekkum.

Bekkum, Overijssel, 1312, 22 februari, in parochia Delde et in Burscapio Beckem, 1457 Beckem, 1383 van Beckum als gesalchtsnaam, uit Bekka haim: woning van Bekka.

Beswerd, Gronings Besperd, bij Winsum, 855 Buxingi: afstammelingen van Bokke of Bokko, zie de familienaam Bokkema. In 1552 Bexsem en bevat dus heem of woning.

Bellegem, West Vlaanderen, 1111 Bellengim, 1195 Bellenghen: woning van Bello.

Bellingen, bij Pepingen, 1184 Bellengen. Germaans Bellinga haim: woning van de mensen van Bello.

Belt, Bilt; kleine hoogte, bult, die we nog herkennen in vuilnisbelt. Belt in Wieringen (Noord-Holland), Brederwiede, Overijssel, Op de Belt in Bergen (Nederlands Limburg), Bilt in Stevensweert (Nederlands-Limburg), De Bilt, (Utrecht).

Beltrum, Eibergen, 1134 Beltram, woning van Baldhari.

Bemelen, Nederlands-Limburg, ligt bij de Bemelerberg.

Bennekom, bij Wageningen, 1188 Berenchem, 1334 Berinchem, 1346 Bernichem, Germaans Berninga haim, plaats van de mensen van Berno. (Bernu: beer)

Bentheim, midden 12de eeuw Beniedheim, 1187 Benedhem, 1195 Binethem. Germaans binuta: een grassoort, bent, haima: woning. Zo ook Benthem, Noord-Brabant, naar de familienaam van Benthem, afkomstig uit Bentheim.

Berbelgem, Mechelen, 1328 Barblengehem: uit Barbalinga haim: woning van de mensen van Barbo.

Berchem, Sint Agatha, 1119 Berchem, Latijn Bernis, 1132 Berchehem, 1133 Berchem. Germaans berga: berg, of birmu; modder, haima: woning. Zo ook in Duitsland, 10de eeuw Berghem. Ook Bergum en Bergamo; Italie; Berghuis.

Berghem. Noord-Brabant. Berg en haim; woonplaats.

Bergentheim, Hardenberg, 1432 Bergentheim, 1456 Berchten: woning van de mensen als Bergwart.

Berlicum, Brabants Balkum,1237 Berlekem, 1240 Berlanchem en Berlinchem, an Berlinga haim: woning van de mensen van Berilo, Berle, Barro, Barre of Berre. Of van berl; drassig gebied. Zo ook Berlingen, Belgisch Limburg, 1097 Berlenges, mensen van Berilo of Berenlin.

Berlingen, Begelen, 1078 Berlenges. Germaans Berilingum: bij de mensen van Berilo.

Berlikum, bij Franeker, Fries Beritsum, Berltsum, afgekort Belkum, ook Belsum. Het huidige Berlikum bestaat oorspronkelijk uit twee dorpen die aan elkaar zijn gegroeid. De ene is de eigenlijke, 1355 Berlichem, 1376 Berlekom, 1399 Barlichem, later Berlikim en in 1470 Berltjem: woonplaats van de familienaam Berlinga, met de persoon Berilo; kleine beer, van de familienaam Berlinga.

Bern, Zaltbommel. De Abdij van Berne werd door ridder Fulco van Berne gesticht in 1134 in Berne aan de Maas, het tegenwoordige Bern.

Bersegem, (heide) bij Antwerpen, 1417 Bersegghe, beer: modder, en zegge. Of van Bersinge: heem of woning van Berso.

Bertem, Vlaamse Brabant, 1112 Berthem, 1115 Berthehem: heem of woning van Berhto. Of van beritjahima: woning aan een moeras, aan de Voer.

Betekom, 1243 Betenghem, uit Bettinga haim: woning van de mensen van Betto.

Bettegem, (Zellik) 830 Bettingaheim, 988 Betlingem, 1019 Bettingen. Germaans Berhtilinga: woning van de mensen van Berthilo of Betto.

Beugem, Moorsel, 1086 Bodenghem, 14de eeuw Bodegem, van Bodinga haim: woning van de mensen van Bodo.

Beugen, Boxmeer, 1294 Boghene, later Beughem, Bougheim; woning in de bocht, de Maas.

Beuningen, Denekamp, 1100 in Boninge, 1148 Boninghen, Boninchen, chen in plaats van heim: afstammelingen van Bono. Waarschijnlijk het Baniningi dat rond 900 voorkomt, de oudere vormen in 1100 Boninge, 1200 Boningem, 1203 Boninghem wijzen er op dat het ook een heem naam was.

Beusichem, bij Kuilenburg of Culemburg, 866, 960 Buosinhem, een oorkonde tussen 918 en 948 vermeldt Buosinhem qui propior ville Riswic, 1131 ecclesia et curtis in Bosenchem, 1176 Bosinkem, 1200 Busenhem. Hermaans Bosinga haim: woning van de mensen van Boso: woonplaats van Boso; vijand.

Bevegem, Zottegem. 1177 Bevengem. Germaans Bibinga haim: woning van de mensen van Bibo.

Bevekom, Waals Brabant, Frans Beauvechain, 1168 Bevinkhem: woning van de mensen van Bavo, Bab(v)inga.

Bevingen, Sint Truiden, 1230 Bavenghem: woning van de mensen van Bavo.

Beuven, is een naam voor veen, natte heide als bij Mierlo, Someren.

Bierum, Gronings Baaierm, eerder berum, ber: huis, een woonplaats, of burum: bij de huizen, of woonplaats van Herbertus, latere bisschop van Utrecht. Dicht bij de kerk stond een oud slot Luinga geheten. Oostelijk darvan ligt Oosterbierum.

Burum, Kollumerland, Fries Boerum, 15de eeuw Burumvan bur: woning, buurtschap, kleine woning.

Blaarthem, Eindhoven, 1173 Blartehim, naar een schenkingsakte, 1339 Blartem, 1489 Sint Lambrechts Blaerthem: van de persoon Bladahari, donk, Midden Hoogduits dunk; zandige opduiking.

Blaricum, bij Naarden, 1307 Barinchem, 1342 Blarichem. Germaans Bladaharinga haim: woonstede van Bladahari.

Blessum, Leeuwarden, 1505 Blessum, van Blessingum: woning van de mensen van Blesso.

Bredhem, Breed, vroeger op Texel, eind 8ste eeuw. Germaans braida: breed, haima: woning.

Britsum, bij Leeuwarden, 945 Bruggiheim. Germaans brugjo: brug, haima: woonplaats.

Berghem, Noord-Brabant. 1300 Ostonis de Berghem. Van Berga en heim; berg en woonplaats. Hoger gelegen plaats aan de Maas.

Bergum, Fries Burgum, bij Leeuwarden, 1297 Berghem, ook Berchem, 1326 Berghum: nederzetting op hoogte.  

Biessum, Delfzijl, begin 11de eeuw Bisashem tot Bisisheim. Germaans Bisas haim: woning van Biso, vergelijk de Friese familienaam als Biesma en Biesinga.

Binkom, Lubbeek, 1146 Beinchem, 1159 Benchem,, 1218 Benkem, 1220 Binchem; uit Bajinga haim: woning van de mensen van Bajo of Nago.

Birstum, Fries Burstum, 1335 de consecracione altaris in Biercse? 14de eeuw Bersachon, begin 15de eeuw Birstiens en Berstens, 1425 Birstens, 1444 Berstend, de Friese naam Birst als Friese vorm van Berhto; schitterende, um kan door invloed van andere –um namen in de omgeving zijn gebeurd.

Bijzegem, Heembeek, 1286 Bisenghem: woning van de mensen van Biso.

Bissegem, Kortrijk,1107 Bichengen, 1206 Bissengiem, 1238 Bissenghem: woning van de mensen van Bisso, zie Biesum.

BlaringemBlaringhem, Franse westhoek, 1069 Blaringehem, 1092 Bladringehem. Germaans Bladaharinga haim: woonplaats van het geslacht Bladahari, zie Blaricum en Blaresnies.

Boeregem, Ouwegem, 1185 Budrengem, 1185 Budergem. Germaans Bodaharinga haim: woning van de mensen van Bodahari.

Boezegem, Franse westhoek, 877 Buosingahem, 982 Busingim, 1052 Bosengem. Germaans Bosinga haim: van de mensen van Boso.

Zo ook Boezinge, Ieper, 1187 Bosinga, zonder haim. 

Boeigem, Brugge, 1148 Boedeghem, zie Bodegem.

Bokkum, Boarnsterhim, wel uit Bokheem: van Bokko, zie de familienamen Bokkema en Bokkinga.

Boksem, Haaksbergen, 1180 Boxem: woning van Bokke.

Bodegem, eerder Budenghehem, Bodingaheim: woning van de mensen van Bodo.

Boornbergum, Fries Boarnburgum. In de 16de eeuw Bornberghen of Boernebirghum, in 1580 Boornbergum. Wel naar de rivier de Boarn, berg; hoogte, um is wel naar analogie van Burgum gevormd.

Bootsum, Fries Boatsum, Wunseradeel. 1480 Bootshem; woning van Bo(a)te; gebieder.

Boutersem, Vlaams Brabant, 1125 Baltersem, 1129 Baltreshem, 1130 Baltersem, 1196 Bauterhem. Germaans Baldaharis haim: woning van Baldahari, Balder.

Bozum, bij Leeuwarden, Fries Boazum, 1395 Bozinghem, 1427 Bosum: woonplaats van Bose.

Breklenkamp, Denekamp, rond 900 Brakkinghem:, 10de eeuw Brakkinghem, 1312 Breckinchem. Germaans Brakkinga haim, woning van de mensen van Brakko, Bracht.

Brantegem, van brant-heim, woonplaats van Brant, in Erembodegem, Haaltert, Kerksken, Mere, Vlierzele (Oost-Vlaanderen) en Baffe (Henegouwen).

Brantgum: Dongeradeel, 13de eeuw Brontegum, 1469 Brantgum, 1543 Branteghum,  Brantinga-heim, heem of woning van Brantsje, Brand; vlammend zwaard.

Baldratinge, mogelijk Brantgum, 2de helft 8ste eeuw Baldratinge. Germaans balparaedingja: toebehorend aan Balparaed. (balpa: koen, raeda: raad)

Broekhem, Valkenburg aan de Geul. Eerder Bruchem en Bruckhem; broek; moerassig lang, hem, heim; woning.

Bronger, bij Borger, 1381 Broningahem: woning van de mensen van Bruno. 

Bruning, Oldenzaal, 1188 Bruninc. Germaans Bruninga: behorend tot de mensen van Bruno.

Brussegem, Merchtem, 1241 Bruceghem: woning van de mensen van Brutso, Brudo of Bruco.

Buchten, Sittard. 943 Buochem, 1031 Butines. Heem; woning in een bocht.

Budingen, Zoutleeuw, 1080 Budinges, 1179 Budinges, 1203 Buedinghen. Germaans Bodingum: bij de mensen van Bodo.

Buggenum, Limburgs Boggeme, 1314 Bungheneem: woning van Bungo. Of van bug hemus; woning in een bocht, Maas.

Buinen, Drents Bunen, 1540 toe Bunne, lijkt op een heem of woning naam waarbij Bunna of Bunno gevoegd is. Of van Germaans biwanda; afgesloten terrein, vlechtwerk.

Buizegem, bij Edegem, 1180 Busentghien: de woning van de mensen van Buso.

Buizegem bij Tongerloo, 1159 Busenchem, idem.

Bullegem, Geraardsbergen, 1176 Bullenghem: woning van de mensen van Bullo.

Bulsom, Kampenhout, 13de eeuw Bullingshem, idem.

Bunegem, Vlaams-Brabant, 1215 Bunenghem: woning van de mensen van Buno of Bunno.

Bunnik, Zeist, 9de eeuw Bunninchem, 1239 Bunnike. Germaans Bunniga haim: woonplaats van de mensen van Bunno.

Bussegem, Vlierzele, begin 13de eeuw Buzengem. Germaans Butsinga haim: woning van de mensen van Butso.

Busum, verdronken dorp in Noord-Friesland, tusschen Eiderstedt en Helgoland.

Bussenhusen, gehucht bij Tettens in Wangerland, Weser-Fr., Oldenburg.  Huis van Butso.

Bussenhus, sate onder Hamswerum, Oost-Friesland. Huis van Butso.

Bussloo, Gelderland, 1794 Boslo; bosje op hoge zandgrond van Butso.

Bussum, bij Naarden, 1306 Bussen, 1470 Busse: bos, plus zoom, de uitgang um staat onder invloed van plaatsen als Hilversum.

Butsegem, Anzegem, 996 Bucingehem: woning van de mensen van Butso of Bodiso.

Buttinga, Fries Buttinge, Oosterwolde, 17de eeuw Buttinge en Buttinga: afstammelingen van Butto, Buttinga, van de persoon Botte; gebieder.

Buttinge, Grijpskerke, Zeeland.

Buvingen, Pepingen, 929 Bovingon, 1197 Buvengen. Germaans Bubinga haim: woning van de mensen van Bubo of Bovo.

Buizingen, Halle, 1184 Busengen: woning van de mensen van Boso, zie Buizegem, bij Edegem.

Buwaldaburen, Fries Buwaldabuorren, in de 19de eeuw, Jonkershuizen, Fries JonkershuzenWunseradeel. De laatste is wellicht een 18de eeuwse spotnaam voor de daar wonende leden van de familie Buwalda die zich naar het oordeel van de omgeving blijkbaar als jonkers, edellieden, gedroegen. 1478 Buwauda, 1503 Bualda, 1664 Bouwoude, 1700 Buwalda, van de persoon Buwe en wold; woud.

Buwalda. Buwalda state te Tjerkwerd, buurtschap met vier boerderijen. ‘Bu’ is verwant aan ‘by’, wat ‘dorp’ betekent. Kijk maar eens iets naar het noorden op de kaart en je ziet in Denemarken heel veel dorpsnamen op ‘by’ eindigen. Ook het tragisch bekende ‘Lockerbie’ in Schotland heeft dezelfde oorsprong, en misschien ook de Friese dorpsnamen die op ‘buren’ eindigen. ‘Walda’ heeft te maken met ‘macht, bestuur’; in het Duits is het terug te horen in ‘Verwaltung’, ‘Staatsanwalt’ en misschien klinkt het ook door in het Nederlandse woord ‘geweld’. Samengesteld zou ‘Buwalda’ dan ‘dorpshoofd’ betekenen.

Castricum, bij Bakkum, 10de eeuw Castrichem, 1083 Kasterchem en Castringhen, Latijns castri: legerplaats, en heem: woonplaats. Of is het van Karsten: Christelijk, maar dan zou de plaats vrij laat ontstaan zijn, met de opkomst van de graven van Egmond. Of van een Griekse naam voor bever, Castor, en wijk. 1728 Castricom en eerder Castorshum.

Cachtem, West-Vlaanderen. 1116 Calkinghem; haim van de mensen van Calke.

Cotthem, Kottem, Oombergen, begin 13de eeuw Cothem, Germaans kotum: kot, haima: woning.

Cornjum, bij Leeuwarden, Fries Koarnjum, 1423 als Coernem, 1474 Kornijen, 1484 her Claes personna to Korningen: van Kornia haim: woonplaats van Koarn, Korringa, Korninga, van de persoon Korra, Kor of Korna: de verkozene.

Dalfsen, bij Zwolle, in 1227 vindt men al Bernt van Dalfsen en Seino van Dalzem als geslachtsnaam, 1231 Dalsen, Dalfese, 1318 Dalvesem, 1320 Dalvsen: woonplaats van Dalf.

Danegem, West Vlaanderen, 1289 Danengheim, Danegheem, van Daninga haim: woning van de mensen van Dano.

Deersum, Fries Dearsum, van de Friese naam Djurre, oud Engels Deore (zie Duurswoude) en heem: woning.

Denderhoutem, Oost Vlaanderen, 1142 Holtem. Germaans hulta: bos, haima: woning, bosstreek langs de Dender.

Denekamp, 933 Daginghem, 11de eeuw Danighem en Danigheim, 1385 Degeninchem. Germaans Daginga haim: woning van de mensen van Dago.

Deikum, Eenrum, van Deiko, vergelijk het geslacht Deykema, met heem: woning.

Den Dungen, Noord-Brabant. De inwoners woonden op die dunghen, ofwel op de hoge zandruggen. 

Deinum, bij Leeuwarden, 1397 Deynim: woonplaats van Dago. 

Dentergem, West Vlaanderen, 1096 Dentrengem, 1200 Denterchem. Germaans Dandiharinga haim: woning van de mensen van Dandihari.

Desselgem, West Vlaanderen, 965 Thrassaldingehem, 1111 Treslingem. Germaans Prasawaldinga haim: woning van de mensen van Thraswald of Prassawald. (prasa: dreigend, walda: heerser)

Deutekom, 838 villa Duttinghem, Duetinghem, 1142 Dutinkheim, 1223 Duttinchem. Germaans Duttinga haim: woning van de mensen van Dutto.

Didam, Gelderland. 828 Theoden, Theodem, 1025 Diedehun, 1144 Diedeheim, 1200 parrochia Thedeheim. Germaans peudo: volk, haima: woning.

Diegem, Vlaams Brabant, 1223 Dydengem. Germaans Peudinga haim: woning van de mensen van Peudo.

Dielegem, Jette, 1161 Didelenchem. Germaans Peudilinga haim: woning van de mensen van Peudilo. Bekend is de premonstratenzer abdij die rond 1140 werd gesticht.

Diepenheim, in Twente, 945 Dipiugheim, 1118 en 1282 Depenhem, 1145 Difenheim, 1316 Dypenem, Germaans deupa: diep (gelegen) woning.

Diepesele, 1114 Dipesele, idem, dan met sali: uit 1 ruimte bestaande woning.

Mortsel, Antwerpen. Diesegem, 866 Tisingaheim, 868 Thisingheim, 1150 Tisengien: woning van Diso. Mortsel, komt pas voor in 1158, Germaans mor’ moeras, sali; uit 1 ruimte bestaand huis, zaal.

Dokkum, 2de helft 8ste eeuw, in pago Tochingen, in pago Tokingen, in pago Tockingen, in pago Tochkingen, 945 Tochingen, 1038 Doccugga, 1068 Doggingyn, 1115 Dochengas, 14de eeuw Dockinga, 1486 Docking: woonplaats van Dokke, dok betekent een waterplant, bies, Germaans dukkon (oud Engels docce, midden Nederlands docke).

Doetinchem, Deutekom, Achterhoek, 838 als villa Duetinghem, Ductinghem, Deutichem, 1200 Duttencheim: woonplaats van Dutto, ook Deutekem, Duttichem, Duichingen, Durkum, Dotekom en Dorkum.

Doezum, kan van does: moeras met bomen en struiken en heem of haim. Heeft een 12deeeuwse Romaanse kerk. Rond 1500 als Uterdosum of Uteracosum in tegenstelling tot Uracosum, of boven Doezum, Opende.

Doijm, Fries Doaium, Franekeradeel, 1402 Dodoghema buren, 1406 Do(e)ghum. 1474 Doijm. Familienaam Dodinga, van de persoon Doede; volk, en heem, is gelijk aan die van Dongjum.

Doldersum, Vledder, Drents Dooldersum, 1519 Dolderen en 1554 Dollersen. Van dul voor poel, met haim.

Dongjum, Fries Doanjum, bij Franeker, 13de eeuw Thuningheim, 1417 Donijnghum, 1433 Donghum, naar de naam Donninga, van de persoon Donna, oorspronkelijk Doniaheim waar het geslacht Donia woonde.  Zie ook Doijm en Doniaburen, Fries Doanjebuorren.

Driesum, Fries Driezum, een haim; woning van Dries.

Duras, Belgisch Limburg. In 1099 als Durachium, Keltisch voor “dorp bij de vesting”.

Eastrum, Fries Jistrum, Friesland. East; oost, of van ies;es; hoge plaats, esdorp, en um; woonplaats.

Edegem, Antwerpen, 1227 Adingaheem: woonplaats van de mensen van Aio. In 1173 als Buyseghem, Buizegem.

Edingen, Frans Enghien, Henegouwen, 1092 Adengien, 1179 Adenghen. Germaans Adinga haim: woning van de mensen van Ado.

Eerdegem, bij Moorsel, 1400 Erondeghem: haim of woonplaats van de mensen van Ariovald.

Eernegem, West Vlaanderen, 1087 Ernigaham, 1133 Erningahem. Germaans Arnjinga haim: woning van de mensen van Arnjo? (arnu: arend)

Egem, West Vlaanderen, 1179 Hedenghem. Germaans Hapinga haim: woning van de mensen van Hapo. (hapu: strijd)

Egem, Oost-Vlaanderen, Heddeghem (1571), Edeghem (1629), Hettegem (1638), Eedegem (1763), Eghem (1779) en Eegem (1842). Heim of woning van de persoon Haid, Hait of Heit. Het geheel “Haidingahaim” betekende dan “Haidingenheem, woonplaats van de Frankische volgelingen of stamleden van Haid”, verbasterd naar Heddeghem.

Eggelgem, Hombeek, 1119 Eglengem, van Germaans Agilingahaim: woning van de mensen van Agilo of Agi.

Eizeringen, Lennik, 1188 Iserghem, van Isaringa haim: woning van de mensen van Isheri.

Ekkergem, Gent, 966 Heccringehem. Germaans Aggiharinga haim: woning van de mensen van Aggihari. (agjo: zwaard, harja: leger)

Eliksem, Vlaams Brabant, 1107 Alenthcurt, 1139 Helingessem. Germaans Alingas haim, woning van Aling. (alja: vreemd)

Eliksem, Luik, 1107 Alenthcurt, 1139 Helingessem. Gallisch Romaans curtis staat voor Germaans haima. Het betekent dus Alingas haim: woning van de mensen van Alo.

Zo ook Elingen, Gaasbeek, 1154 Helinkem.

Ellecom, Rheden, 960 Eilunthem, 1127 capella que est in Ellinchem. Germaans Aljinga haim, woonplaats van Aljo of Elli. In de kerk is het familiegraf van het geslacht Van Rheeden. Onder Ellecom behoort het landgoed Avegoor en het Huis, 1315 Middach, 1331 Middagtenen dat al in de 12de eeuw wordt vermeld met een prachtige laan van die naam.

Elsegem, Oost Vlaanderen, 1166 Hessenghen, 1281 Helseghem. Germaans Halisinga haim: woning van de mensen van Haliso.

Emblem, Antwerpen, Germaans amula: scherp, ligt op een scherpe heuvel, verwant met midden Nederlands amper: scherp, bitter, Latijn amarus: bitter, haima: woning. Zie Emelisse, Kamperland, en Emelberg, ook Amerberg, Emelenberg.

Emelgem, West Vlaanderen, 1216 Imelghem. Germaans Immilinga haim: woning van de mensen van Immilo.

Engelum, Fries Ingelum, 1335 Anglum, 1472 Yngelum: haim naam verbonden met de persoon Angilo.

Enum: Oldehove, 855 Einingi. Germaans Aginingja: behorend tot Agin.

Eenum, Gronings Ainem of Aimen, Loppersum, gebouwd op een wierde, 1040 Enon.

Eppegem, Vlaams Brabant, 966 Ippingohaim. Germaans Ippingo haim: woning van de mensen van Ippo.

Erembodegem, Oost Vlaanderen, 1119 Erenboldigem, 1146 Erembaldengem. Germaans Arinbaldinga haim: woning van de mensen van Arinbald.

Erichem of Arichem, bij Buren, Errekom, 1138 Erenkeim: woonplaats van Aro of Are. De stichtingsbrief van de parochiekerk te Erichem is door Burchardus in 1105 geschonken aan de St. Maria’ s kerk te Utrecht. Behoorde toe aan het graafschap Buren.

Erinchem, 850 Ermkina, Ermenkina, 1046 Erchem, uit Arinha haim: woning van de mensen van Aro, zie Arum.

Erkegem, West Vlaanderen, 1290 Herkenghem, 1300 Arckengheem: woning van de mensen van Arko.

Erlecom, Gelderland, 800 Adelricheim: woning van de mensen van Adelrik.

Ernstheem, Baflo, 1281 Ernestahusum naast Ernrnstaheem: woning van de mensen van Ernest.

Erondegem, Oost Vlaanderen: 868 Eroldingahem. Germaans Ariwaldinga haim: woning van de mensen van Ariwald. (arnu: arend, walda: heerser)

Erpekom, Peer, 1254 Erpenchem: woning van de mensen van Erpo. (de donker kleurige)

Erwetegem, Oost Vlaanderen, 1087 Hervethingehem. Germaans Hariwitinga haim: woning van de mensen van Hariwit.

Essegem, Aalst, 1117 Hessengem: woning van de mensen van Asoo.

Ettelgem, West Vlaanderen, 1028 Adlingehem, Germaans Apilinga haim: woning van de mensen van Apilo.

Etersheim, onder Hoorn, 1277 Eitersem, 1342 Ettersem, 1393 Etershem woonplaats van Eiter of afgelegen plaats. In 1398 tot heerlijkheid verheven door graaf Albrecht van Holland. Het toenmalige dorp dat aan de mond van de ooster Ee lag is grotendeels verdwenen door watersnoden van de Zuiderzee.

Euverem, Gulpen. Eerder Euvenheim, Euversheim en Euvererm; euver; oever heim; woning. Euverem, Neerhem.

Evergem, Oost Vlaanderen, 966 Evergehem. Germaans Eburinga haim: woning van de mensen van Eburo. (ebura: ever)

Eversem, Okegem, 1196 Eversenghem. Germans Eburtsinga haim: woning van de mensen van Eburtso.

Eversem, Meise, 1188 Everschem, uit Eburinga haim: woning van de mensen van Eburo.

Farmsum, Farnsum, bij Appingedam, Gronings Faarnsom, rond 1000 Fretmarashem, 1228 Fermersheim. Germaans Fripumaeris: woonplaats van Fripumaer. (fripu: vrede, maeri: vermaard)

Fatum, Tzum, 1433 Faltem (a buren): woning van de mensen van Falte, vergelijk de familienamen Faltema en Faltuma. Of van vaalt; mesthoop.

Felsum, Littenseradeel. Bij Spannum, 1480 Felsum; van de persoon Felle; valk of van een Germaans woord dat vreemdeling betekent, met heim; woning.

Firdgum, Fries Furdgum, Franekeradeel, eind 8ste eeuw Fardincheim. Germaans Fardinga haim: woning van de mensen van Fardo.

Fivelgo, begin 9de eeuw Fivilga. Genoemd naar de voormalige rivier de Fivel, de mond van de Eider.

Flansum, Rauwerd, 1466 Flansem 1474 Flaersin, 1539 Flanzem. Van vledder; laag moerassig land, maar lag op een terp, dus onwaarschijnlijk, wel een haim naam met een persoon, waarschijnlijk Flandso.

Follega, bij Lemmer, Fries Follegea. 1275 Ecclesia Folcolfi, 1325 en 1335 Folclagh, 1453 Follegae, ga is het woord voor buurtschap met de persoon Folle, Folkwof; hoeder van het volk. Of naar de heilige Folcuinus waarvan er twee zijn met die naam.

Formerum, Terschelling, Fries Formearum. In 1550 als Formaerum en in 1505 als Formeerum, nederlands voor, maar; grens en um of heim, dus erf voor de (dorps)grens of haim of woning van Former. Oude documenten noemen in 1275 Viueporten en in 1440 Viveporten, Vijfpoort, naar een klooster Formerum dat er ergens in de buurt lag.

Foudgum, Dongeradeel, van Faldinga haim: van de bewoners van van Faldo, vergelijk de Friese persoonsnaam Fou of Fouw.

Fransum, Gronings Fraansum: 1285 Franchim, haim van de mensen van Franko, Franse mensen? Fransumer Voorwerk; waar het klooster van Aduard een voorwerk; uithof of boerderij, had, net zoals Aduarder voorwerk,  Gartshuizervoorwerk, Winsumervoorwerk, ’t Zandstervoorwerk en Westeremder Voorwerk..

Frytum, Frijtum, Fritum, Zuidhorn, haim van de van de oudere Friese naam Frite, Frito,et een borg, Fritema huis. Mogelijk was de oudste naam Mewerd of Meerwerd.

Gandersheim Bad, 987 Ganderesheim. Germaans Gandaros haim, ligt aan de monding van de Gande.

Gellicum, Gellikum, Betuwe, 983 Gallinghen, 12de eeuw Galinghem. Germaans Gallinga haim: woning van de mensen van Gallo.

Geerdegem, Mechelen, 1180 Gheergenchem: woning van de mensen van Geerd of Gerhard.

Gellingen, Henegouwen, Frans Gislenghien, 1009 Gislengem, Germaans Gisalinga haim: woning van de mensen van Giso of Gisalo. (gisala: gijzelaar)

Gembloers, Namen. Van Latijn: Gemblacum, soms Gemblours, een oudere Franse vorm van de naam. De Nederlandse naam ‘Gembloers’ is daarvan afgeleid.

Genum, Fries Ginnum, betekent haim of woning van Geno.

Geten, Frans Jauche, Waals Brabant. 1091 Iace. Genoemd naar de stroom, la Gete en Waalse Jauce.

Geulhem, Berg en Terblijt. Geul, de rivier, hem, heim; woning.

Gevergem, Moorsel, 868 Geveringeheim. Germaans Gibaharinga haim: woning van de mensen van Gibahari. (gibo: gave, harja: leger)

Gijverinkhove, West Vlaanderen, 1120 Gibahardinga hofa, 1143 Gheverdinghovo. Germaans Gisinga haim: woning of hoeve van de mensen van Giso.

Gijzegem, Oost Vlaanderen, 1165 Gisengem: woning van de mensen van Giso, Gijs.

Gijzelberting, Hardenberg, 1188 Ghiselbertinc: van de mensen van Giselbercht.

Gijzelbrechtegem, West Vlaanderen, 1330 Ghiselbrechtenghem: woning van de mensen van Giselbercht.

Gingelom, Haspengouw, 966 Gingolonham. Germaans Gangilon haim: woning van de mensen van Gangilo.

Ginnegem, Oelegem, 1210 Gennenchen. Germaans Ginninga haim: woning van de mensen van Ginno.

Godveerdegem, Oost Vlaanderen, 1176 Gotferthengem. Germaans Gudafripinga haim: woning van de mensen van Gudafrip. (guda: God, fripu: vrede)

Goenga, Fries Goaiingea, 1335 Goynghum: woning van de mensen van Going dat wel afgeleid zal zijn van go of gouw.

Goizegem, Zwijnaarde, 950 Gunzingehem. Germaans Gundtsinga haim: woning van de mensen van Gundtso. (gundjo: strijd)

Gondregnies, Nederlands Gondreghem, Henegouwen, 1138 Gundrengie. Germaans Gundilinga haim: woning van de mensen van Gundilo.

Gorinchem, afgekort Gorkum, Gorcum, Gornichem of Gorrichem, 1205 Gurinchem, 1224 Ghorichem, 1282 Grinchem. Gor-in-chem, woonplaats van Gor, Goring, in(g); afstammend van, of een waterpoel. De eerste bewoners bestonden uit half verhongerde en uitgemergelde mensen want dit zou het woord Gorren of Gorretjes in Nederduits betekenen.

Gotem, Borgloon, 1144 Gotheym. Germaans Gauta haim: nederzetting van de Gauten, beter van de persoon Goto.

Gottem, Oost Vlaanderen, 814 Gothemia: woning van de mensen van Gotto.

Goutum, bij Leeuwarden, 1427 Goltem, 1579 Goutom: woonplaats van Golde. Een terpdorp waarvan de terp is als meer andere terpen is afgegraven om als meststof te dienen.

Grathem, Leudal: haim of woning van de mensen van Grato.

Grimmertingen, Vliermaal, woonplaats van de mensen van Grimhard.

Grimminge: Oost Vlaanderen, 1068 Grimigheim; woonplaats van de mensen van Grimmo.

Gullegem, West Vlaanderen, 1066 Godelinchehem. Germaans Godilinga haim: woning van de mensen van Godilo.

Guvelingen, Haspengauw, 1216 Govelingenchem: woning van de mensen van Gobo.

Haamstede, Zeeuws Aemstie, bij Brouwershaven, eerder Haemstede, van heim: woonplaats en stede: plek.

Haarlem, Haerlem, 9de eeuw Haralem in de 10de eeuw bij een inventarisatie van Utrechtse bezittingen waar het vermeld wordt met 3 boerderijen, 1119 Harlem. Germaans harula: van haru: zandige heuvelrug, haima: hem of heem of heim: woonplaats. Het ligt aan de Spaarne, Spaarnestad.

Haarlemmerliede, Haarlem.  Ligt aan het water de Liede.

Hallum, bij Leeuwarden, 13de eeuw Hallum: woonplaats van Halle.

Hallum, bij Egmond Binnen, bij het huidige Adelbertusputje, Hallum: Angelsaksisch holm: zee, vergelijk helmplant. Dat werd eerder gespeld als Heckmunde, Ekmund, Egmunde, zelfs Heckmunde en Haecmunde waar ook weer de Eg en mond in voorkomt. Of van Aeg: zee, mund is hand of beschutting, bescherming, dus een monding. 

Hantum, bij Dokkum, 1150 Hanaten, 1335 Hontum, 1431 Hontim: woonplaats van Hana of Hanto, vergelijk de Friese familienaam Hantinga. Daar is geboren Antonius Brugmans op 22 october 1732 wiens vader Pybo predikant was. Hij werd hoogleraar in de wijsbegeerte te Franeker en daarna in de wiskunde te Groningen, zie Harich. De bewoners worden spottend merg eters genoemd. Hantumhuizen ligt er vlakbij.

Hattem, bij Zwolle, 800 Hatheim en ook in 1170 Hatheim, 891 Hatheim in pago Northgoune, villa Hatteim, Germaans Hatta heim: woonplaats van Hatto, minder waarschijnlijk van de Chatti of Hatten.

Heemstee, Castricum. 1200 Hemstee, 1420 kopie uit tweede helft van de 10de eeuw Hemstede. Latere spelling wel verward met Heemstede. Stee; stede, wel een hofstede.

Heemstede, bij Haarlem, 1064 Hemstede en Heemstenden. Germaans haima: heem: woonplaats, en stadi: plaats.

Heemstede, Utrecht.

Heest, Soest. Germaans hasjo; heg, kreupelhout.

Heilissem, Op- en Neer- of Neerheylissem en Opheylissem, Frans Helecine, 1131 Helechsem, kan van Hailinga haim zijn: woning van de mensen van Hailo.

Heizegem, Eizegem, Antwerpen, 1292 Heisengheem: woning van de mensen van Heiso, Egico.

Hekelgem, Affligem, 1105 Hecelingim, 1148 Heclengem. Germaans Hakilinga haim: woning van de mensen van Hakilo.

Hekelingen, Voorne-Putten: 1322 Hekelinge, woning van de mensen van Hakilo of van het water de Heke.

Hekkum, Adorp, woning van de mensen van Hekke, vergelijk de Friese familienaam Hekkama.

Heldergem, Oost Vlaanderen, 1096 Heldrenghem. Germaans Hildiharinga haim: woning van de mensen van Hildihari, (hildjo: strijd, harja: leger)

Hem, Oudenburg, 1087 Hem. Germaans hamma: landtong die uitspringt in overstromingsgebied. In de kuststreek: hoek buitendijks land dat uitspringt in het water of land dat nog onderhevig is aan eb en vloed.

Hemme, Ramskapelle, 1183 Hem, idem.

Hem, bij Hoorn, in 1343 genoemd als Rottaerdshem en in 1396 als Hem: woonplaats. In 1414 kreeg het met Venhuizen stadrechten.

Hemelum, Fries Himmelum; haim naam: woning van Haimilo. Hemelumer Oldephaert met een verkeerde schrijfwijze voor Oldeferd waarin ferd een vorm van fred is: rechtsgebied waarin vrede gewezen werd.

Hemelveerdegem, Oost Vlaanderen, 963 Ermfredeghe(?), 1015 Hermefredegim, 1108 Imelfredingem, Germaans Irminafripinga haim: woning van de mensen van Irminafrip. (irmina: groot, fripu: vrede)

Hemiksem. Antwerpen, 1155 Hamicsem. Germaans Hamingas haim: woning van Haming.

Herbaijum, Fries Hjerbeam, 1400 Heerbadigim: heem of woning van de mensen van Haribad.

Herdersem, Oost Vlaanderen, 868 Hardigisheim. Germaans Hardingas haim: woning van Harding, Hardingis.

Herfelingen, Vlaams Brabant, 1194 Harflenges, zal wel van de mensen van Harfila zijn.

Herlegem, Oostakker. 967 Herlingehem, Germaans Harilinga haim: woning van de mensen van Harilo.

Hermelgem, Zwalm, 1154 Hermelengem. Germaans Harmilinga haim: woning van de mensen van Harmilo.

Hermelingen, Pas de Calais, 1138 Hermelingeheim, idem.

Herxem, Wijhe, 1310 Herxse en Hercsem, 1583 Harxen: haim of woning van Herk, Harksem.

Hesingen, Ootmarsum, 8ste eeuw Hasungun, rond 900 Hasongon, 11de eeuw Hasengen: woning van Haso.

Hessegem, Aalten, 1088 Hessengem. Germaans Hassinga haim: woning van de mensen van Hassi. (Hasiz: Hessen)

Hesselingen, Meppel, 1272 Heslinchem, 1355 Hesselinghe: haim of woning van de mensen van Hassila.

Heugem, Maastricht, 1157 Hogehem. Germaans Huga haim: woning van de mensen van Hugas. Zie Humsterland.

Heukelem, Zuid Holland, 1475 Heucklom, van de mensen van Hukila, haima: woning.

Heukelom, Oisterwijk, van Germaans hugila; heuvel, heim; woning, of idem met de vorige.

Heukelum, bij Asperen, 1192 Huclem, 1290 Hoculem: woonplaats op hoogte.

Heveringen, Zuid Holland: woonplaats van de mensen van Hadufrid.

Hezingen, Tubbergen, 799 Hasungum. Germaans Haswingum: woning van de mensen van Hasu. (haswa: grauw)

Hichtum, Friesland. 1270 Hectum. Woonplaats van Hect, Ect.

Hijum, Leeuwarderadeel, ook Hiem en Heem: woning.

Hillegem, Oost Vlaanderen, 825 Hildeningahem. 1108 Hillengem, 1205 Hillegem, Hilleghem. Germaans Hildininga haim: woning van de mensen van Hildin. (hildjo: strijd). Zo ook Hillegom. 13de en 14de eeuw ‘’Hilleghem’’, ‘’Hildeghem” en “Hillinghem”; huis van Hille. Of een verkorting van de persoonsnaam Hildebert of Hildegard.

Hillegersberg. Rotterdam. Genoemd naar Hildegard van Vlaanderen, echtgenote van graaf Dirk II van Holland. Deze graaf was in de tiende eeuw eigenaar van Bergan, dat in oud-Hollands versterkte plaats of gehucht betekent. Het dorp ontstond op een heuvel, ook donk of morre genoemd. 

Hilversum, Noord-Holland. Eerder (1305) Hilvertsheim; woning van Hilvert. Hilversumse meent; weilde, van made.

Hissegem, Balegem, 15de eeuw Eesegem, van Isinga haim: woning van de mensen van Iso.

Hisseking, Groenlo, 1188 domus Hissekinc: woonplaats van de mensen van Hissiko.

Hitzum, Franeker, 1319 Hitzium: woning van de mensen van Hidso, Hitso.

Hogebeintum, bij Dokkum, eerder Bintheim, 944 Westerbintheim en Osterbinetheim: woonplaats in bentgras. Heeft de hoogste terp van Friesland. De kerk heft veel wapenschilden van Friese geslachten. Zie Beintum.

Hilversum, in 1305 Hilfersem of Hilvercem. Germaans Hildrifripis haim: woonplaats van Hildifrip of Hilfert. (hildjo: strijd, fripu: brede) Of huis tussen de heuvels. Of Hil, hel, plus fort: voorde en zoom.

Hoksem, Hoegaarden, 1187 Hocsem: woning van de mensen van Hug(i)so.

Houthem, Limburg, 1105 Holthem, 1130 Holtzheim, Duitse vorm van hout en heem of woning in het bos. Zo ook Holtum.

Houtem, Vlaams-Brabant. Hout en heim, wat zou wijzen op een ontstaan in de Frankische periode..

Honsem, Boutersem, 1157 Hundeshem: haim of woning van Hundo.

Honswijk, bij Houten, Hondswyk, 1200 Hundeswic, 1280 Hunswike. Germaans Hundas wika: dochternederzetting van Hund, was van de heren van Kuilenburg, later van Balthazar van Wevelinkhoven.

Hoogschans, Roggel, Hoge schans. Zo ook Schans; verdediging.

Huissegem, Denderleeuw, 1267 Hunseghem: woning van de mensen van Hunso.

Huisseling, Ravenstein, 1205 Huoseniggen, Huseniggen, 1332 Huysselingen en Huesselyngen: woning van de mensen van Hoso, Huso, inga, behorende tot het volk van...

Huizegem, Denderleeuw, 1260 Husengheem: woning van de mensen van Huso, of van husa; huis, heim;woning.

Huizen, bij Naarden, half 8ste eeuw Hustinga, 945 Husdingun, 1381 Husen, Huyssem, 1396 Husen: mogelijk van hus en dinge: nieuw ontgonnen land, dan betekent het de braaklanden in het bezit van een hus of geslacht. Of met heem en een samenstelling van huis, het zou het eerste in het Gooi zijn met een stenen huis.

Huizingen, Vlaams Brabant, 1208 Huncenghem. Germaans Huntsinga haim: woning van de mensen van Huntso.

Huizum, bij of nu in Leeuwarden, woonplaats met huizen.

Huldertingen, Kortessem, 1291 Hulderdinghen: woning van de mensen van Huldfrid.

Humelgem, Steenokkerzeel, 1219 Humelengem: uit Humilinga haim: van de mensen van Hugimar.

Hukkelgem, Merelbeke, wel van Hukkelinga haim: woning van de mensen van Hukkilo, zie Heukelum.

Hundelgem, Oost Vlaanderen. 1389, Germaans Hundilinga haim: woning van de mensen van Hundilo.

Hunnegem, Geraardsbergen, 1081 huneghem. Germaans Huninga haim: woning van de mensen van Huno.

Huttegem, Bevere, 966 Gutdingahem. Germaans Gufjinga haim: woning van de mensen van Gudjo. (minder waarschijnlijk van gudjan: priester)

Huissen, Huussen, 814 villa Hosenheim, 854 Hosenheim, Hussenheim, Huosnin, Husnin en Husne: woning van Hoso.

Ichtegem, West Vlaanderen, 1028 Hettingehem, 1119 Ithengem: van Ichtinga haim: woning van de mensen van Echto.

Iddergem, Oost Vlaanderen, 966 Idrengoham. Germaans Idduharinga haim: woning van de mensen van Idduhari.

Idegem, Oost Vlaanderen, 964 Idingehem. Germaans Iddinga haim: woning van de mensen van Iddo.

IJsbrechtum, Fries Ysbrechtum, 1427 Ysbretem: woning van Isbrecht. Hier lag het klooster Thabor dat in 1406 gesticht werd op de Bockemastate.

Impegem, Liedekerke, 1201, Impengem. Germaans Impinga haim: woning van de mensen van Impo.

Ingooigem, West Vlaanderen, 1179 Hinguddeghem, 1185 Ingoudenghem. Germaans Ingwiwaldinga haim: woning van de mensen van Ingwiwald. (Ingwi: een God, walda: heerser)

Itegem, Antwerpen, 976 Dingehem. Germaans Iddinga haim: woning van de mensen van Iddo.

Irnsum, Fries Jirnsum, onder Leeuwarden, aan de Boorne, eerder Yrnesem, Ernsom, Eernsum, Yrntzom, 1448 Yrensem: Germaans Iddaharis haim; woonplaats van Irin. In Westfalen heeft er lang een geslacht bestaan van Itter (de Ittere) bestaan, mogelijk dat het hier zijn naam van heeft.

Jirnsum, eerder: woning van de mensen van Arno, zie Eenrum.

Ittersum, Zwollerkerspel, 1207 Ittersen, 1212 Ittersem, 1308 Yttersum.: woning van de mensen van Iddahari.

Izegem, West Vlaanderen, 1066 Isinchehem. Germaans Isinga haim: woning van de mensen van Iso.

Jellum, Littenseradeel, 1505 Jhelum, anders Hellum en Helmum: woning van de mensen van Jelle. Zo ook Jelsum.

Jelsum, bij Leeuwarden, 1270 Heilsum, 1402 Helsim: woonplaats van Helle. Onder die plaats bevindt zich Dekama state en een met dezelfde naam wordt in Wirdum gevonden.

Jeuk, Frans Goyer, Gingelom. 1125 Goei. Gallisch Romaans Gaudiacum: toebehorend aan Gaudius.

Jislum, Ferwerderadeel, 945 Gisleheim: woning van de mensen van Gisilo.

Jubbega, Fries Jobbegea: woning van de mensen van Jubbe.

Kachtem, West Vlaanderen, 1116 Cackingehem. Germaans Kakinga haim: woning van de mensen van Kako, mogelijk een spotnaam, zie kaak: lichaamsdeel of kaak: schandpaal.

Kanegem, West Vlaanderen, 966 Caningahem. Germaans Kaninga haim: woning van de mensen van Kano.

Kattem, Roosdaal, 1162 Catehem. Germaans kattu: wilde kat, haima: woning.

Keiem, West Vlaanderen, 1203 Caiham, 1127 Kaihem, woning met keien of van Kago.

Kekerdom, Ubbergen, 814 Cacradesheim, 891, 892 Cachrithem, 1046 Kekerceim, 1203 Kekerthem. Germaans Kakraedas ham: woning van Kakraed.

Kedichem, afgekort Kekum, bij Leerdam, 1396 Kedinghen, 1514 Kekum, is heim: woonplaats van Kyd, Kedi. Een dorp in het land van Arkel dat net als de kerk door hen gebouwd is. Zo ook Kedingen, Goor, 1440 Rigter op Kedinghen, 1443 Rigter van Kedijngher-land.

Kiezegem, Vlaams Brabant, 1155 Kisenghem: woning van de mensen van Kiso.

Kinnum, Terschelling, 922 Kinnem: woning van Kinne.

Kinheim, van Cynhâm: woonplaats, heem, of Cannin: naam van de Kaninefaten, de Kennemers, ze werden van de Friezen gescheiden door een afatakking van de Rijn dat eerder Kynheim heette en van de Rijn via de Vecht naar Egmond liep. Zie Egmond.

Knutsegem, Zottegem, 930 Gunzingehem: woning van de mensen van Gundso.

Kobbegem, Vlaams Brabant, 1129 Cobbengem. Germaans Kunninga haim: woning van de mensen van Kubbo.

Kolegem, Deurle, 768 in agro qui vocatur Culingahem accra. Germaans Kulinga haim: woning van de mensen van Kulo.

Kolegem, Sint Lieve, Mariakerke, 1210 Colengem, eerder Cullingahem: woning van de mensen van Kollo, Kulo.

Kollum, bij Dokkum, rond 750 Colleheim, Colheim, woonplaats van Kolle.

Kollumerpomp, is een streekdorp bij Kollum waar in de 15de eeuw een duiker; pomp, werd aangelegd.

Kollumerzwaag, bij Dokkum, 1350 Zwaech; een weiland. Ze worden in de spot paardenvilders genoemd.

Koninksem, Tongeren, 1139 Conengesheym. Germaans kuningas haim: koninklijke nederzetting.

Kooigem, West Vlaanderen, 1138 Coengien, 1217 Corenghien. Germaans Kajinga haim: woning van de mensen van Kaujo.

Kortijs, Belgisch-Limburg, 1232, Curtis, naar het Oudfrans: Courtil of hoeve.

Koudehuizum, Fries Kâldehuzum, bij Witmarsum. Coldehuysen, Coldehuysum. Koud; onbewoond, verlaten, mogelijk ook koud, Huizum; huis en um; heim; woning.

Kozen, Belgisch-Limburg, 1218 Chosen, wat zou duiden op een Latijnse persoonsnaam Cusinus.

Koudum, Hindeloopen, als deze plaats de in 855 vermelde Colwidum is zou men denken aan kolenbranderswoud,1325 ab Egghardo de Coldum de pensionibus camere. Germaans kulo: houtskool, widum: bos. Maar rond 1000 is er Colleheim: woning van de mensen van Kollo of Code.

Kralingen, bij Rotterdam, 1244 Cralingha, 1250 Cralinghe: afstammelingen van Kralo, vergelijk Hoogduits Kralingen, in 1103 Crachilenheim en Karkelenheim. 

Krassum, Winsum. Middeleeuwen Creslinge en Krestlinski; woning van Kraftilo.

Krokegem, Asse, 1227 Crokenghem, uit Krokinga haim: mensen van Kroko.

Kuitelgem, Buggenhout, 1470 Coytelghem: woning van de mensen van Kutilo.

Kuregem, Frans Cureghem, Anderlecht, 1170 Curengem: woning van de mensen van Kuro. Zo ook Kuringe, 1078 Curinge.

Kuringen, Hasselt, 1078 Curinge, Curinges. Germaans Kuringum: bij de mensen van Kuri.

Kutsegem, Waals Brabant: woning van de mensen van Kutso. Zo ook Kuttingen, Limburgs Kuttinge.

Laaxum, Fries Laaksum, 1132 Laxum, 1325 Simon van Laxnum: woning van de mensen van Laka. Met de Laeksumerfinne en It Laeksumerklif.

Landegem, Oost Vlaanderen, eind 9de eeuw Landengehem. Germaans Landinga haim: woning van de mensen van Lando. Zo ook Landegem, Oordegem, 1209 Landenghem.

Landergem, Anzegem, 1038 Landringehem. Germaans Landaharinga haim: woning van de mensen van Landahari: (landa: land, harja: leger)

Latem , Oost Vlaanderen, 1154 Lathem. Germaans laeta: laat, traag, horige, haima: woning. Zo ook Latum. Sint-Maartens-Latem, Sint-Maria-Latem..

Lathum, Latum, bij Doesburg, 1053 tot 1071 Lathem in pago Hameland, 1294 Latheym: woonplaats van Laeta of een horige.

Ledegem, West Vlaanderen, 1085 Liedengehem. Germaans Leudinga haim: woning van de mensen van Leuri. (leudi: volk)

Ledergem, Oostakker, 966 Ledringehem. Germaans Leudiharinga haim: woning van de mensen van Leudihar. (leudi: volk, harja: leger)

Leersum, bij Wijk bij Duurstede, 11de eeuw Hlarashem, 1396 Leersem: van laar: weideplaats en heem: woning.

Leeuwergem, Zottegem, 1177 Lewergem. Germaans Leudiwaringa haim: woning van de mensen van Leudiwar.

Lekkum, bij Leeuwarden, 10de eeuw Laki, 1230 Lackum, 1397 Leckum: woonplaats aan de leek: waterloop. Ze worden spottend meeuwen genoemd.

Lekkerterp is een terp bij Lekkum.

Letterhoutem, Oost Vlaanderen, 1036 Holthem. 1187 Parvo Houtem, Lettelhoutem, Germaans lutila: klein, holthem:, hulta: bos, haima: woning.

Leupegem, Oost Vlanderen, 1110 Lupengem: woning van de mensen van Lupo.

Leuvenum, Ermelo. Westfaals leve; heuvel, haim; woning.

Leuvenheim, Brummen, 1046 Lov(u)ene. Germaans Luban haim: woning van Lubo.

Levergem, Beveren, 1436 Levelghem: woning van de mensen van Leubhari?

Lidlum, Franekeradeel, van Leudila haim: woning van de mensen van Leudila.

Lindergem, Nederokkerzeel, 1154 Lindrenghen. Germaans Linpaharinga: woning van de mensen van Pinpihari( linpja: zachtmoedig, harja: leger)

Lochem, Gelderland, 1059 Lochemensum, Lochem, 1277 Lochum, 1318 Locheym. Germaans lauka: look, haima: woonplaats: woonplaats van Laka, of van look, of van Lo hem: plaats van eikenhout.

Lollum, bij Bolsward, ook Ruigelollom genoemd, 1256 Lolingum, 1319 Loveingum, 1412 Lollegum: woonplaats van Lolle.

Loppem, West Vlaanderen, 1110 Lophem: woning van de mensen van Loppo.

Loppersum, bij Groningen, 945 Loppesheim in het register van Fulda. Germaans Loppas haim: woonplaats van Loppo.

Lopsen, nu opgegaan in Leiden, 8ste eeuw Loppisheim, idem met Loppem.

Lottum, Horst, 11de eeuw en Lutmo, 13de eeuw Lotheme, idem.

Lovendegem, Oost Vlaanderen, 1190 Lovendengien: woning van de mensen van Liubwin, Lov/benda.

Luipegem, Bornem, 1139 Luppengem: woning van de mensen van Luppo.

Machelgem, Oost Vlaanderen: woning van de mensen van Magilo.

Makkum, bij Bolsward, 945 Maggenheim, 1362 Makinge, 1397 Mackinghe, Machkijnge, Maggenheim: woonplaats van Makke.

Maldegem, Oost Vlaanderen, 930 Madlingem. Germaans Maplinga haim: woonplaats van de mensen van Maplo. (mapla: volksvergadering)

Malem, Gent, 1216 Malhem, Germans malho: zak, verlaging, haima: woonplaats of van maal: dingvergadering.

Marrum, Ferwerderadeel, half 8ste eeuw Mereheim, later Mereheim. Germaans mari: meer, plas, haima: woning, 1418 Marrym: woonplaats aan zee.

Markegem, Oudegem, 868 Makingeheim. Germaans Makinga haim: woning van de mensen van Mako.

Makkegem, Sint Denijs Boekel, eind 7de eeuw Machingahem, idem.

Mantgum, Littenseradeel, 1329 Mantingahem, 1386 Mantinge: woning van de mensen van Mante. (mand: verheugen)

Marum, Gronings Moarum, van maar: verlaging of water en heem of woning.

Marsum, bij Appingedam, 1335 Mersum, 1450 Marsum, van maris haim: woonplaats aan water of moeras. Zo ook Marssum.

Marssum, bij Leeuwarden, Fries Marsum, 1335 de consecracione altaris in Mersum, 1471 Marssum: woonplaats aan het water. Stond aan de oude zeedijk en een zeedijk die een gedeelte van de Middelzee afsloot.

Megelsum, Meerlo, 1144 Magelsheim: woning van de mensen van Magilo.

Megen, Oss, 1139 Megen, 1196 Comes de megen, 1205 Medwen : woning van de mensen van Magino.

Meilegem, Oost Vlaanderen, 1130 Meylengem. Germaans Magilinga haim: woning van de mensen van Magilo.

Meinaldum, Fries Menaam, 1295 Menaldum et Hellum, 1399 Meynaldym, uit Maginwalda haim: woning van de mensen van Meginwald.

Merum, Loppsersum. Heem; woning van Mer.

Merkem, West Vlaanderen, 869 Marcheim. Germaans waternaam Marko (nu het Martje, zie Langemark) haima: woonplaats, of van mark; grens.

Merum, Herten, 1101 Merehem. Germaans mari: waterplas, haima: woning.

Messem, Sint Andries, Bruggem 960 Meshem. Germaans masu: modder, haima: woning.

Mezegem, Roeselare, 1197 Mesinghem, 1230 Mezenghen: woning van de mensen van Miso.

Meuzegem, Wolvertem, 1199 Mosengem. Germaans Mosinga haim: woning van de mensen van Moso, Muso.

Michem, Brugge, 1089 Michem: woning in een modderige streek.

Midlum, Fries Mullum, Harlingen, 1357 Myddelum: woning in het midden. Kerk lijkt echter te stammen uit 1200, in 1157 ‘of wat laater’, daar gesticht ‘door eenige Edelluiden uyt het geslagt van de Ludigmans’.

Miedum, Leeuwarden, 1417 Medum: mede: weiland en woning.

Mijnekom, Maaseik, 1169 Minnenhem. Germaans Minninga haim: woning van de mensen van Minno.

Middelstum, Gronings Middelsom, half 8ste eeuw Mitilistenheim, 945 Midisheim, 11de eeuw Midlistheim, midlist is Fries voor middelste, ligt tussen Doornwerd en Westerwijtwerd.

Mill, Uden, 1166 Millen, mogelijk van Midila haima, of Millarium; mijlpaal, of van mijl, afstand tussen de kerk en die van Meer?

Millegem, Mol, 1202 Millenghen. Germaans Milinga haim: woning van de mensen van Millo, of van mille; fijn stof. (mildja: mild?)

Millingen, Dalfsen, 1457 Mijnligen, 1530 Mijlligen.

Millingen aan de Rijn, 721 villa Millingen, Millingi, 793 villa vel marca Millinga: woning van de mensen van Millo.

Mirdum, Oudemirdum, Fries Aldemardum. 1148 Meretha, 1152 Merthen, 1336 Maerdum.

Miskom-Kersbeek, Vlaams Brabant, 1139 Misenkeym, 1164 Miseghem: woning van de mensen van Miso.

Mollem, Urk, 1170 Mulnehem. Germaans mulin: molen, haima: woning.

Mollem, Asse, 1126 Molinheem, 1170 Mulnehem: molenheem of woning met molen.

Molkwerum, Fries Molkwar, bij Stavoren, 1320 Molkemannahusen, Molkwarren, Moqueëren en Molquern, 1398 Molkenhuzen, 1412 Molkwerum: plaats van melk of van Molke, kweern kan ook een handmolen zijn en dan van de persoon Molle.

Moregem, Oost Vlaanderen, 965 Moringehem, 1038 Moringem, 1182 Morenghene: woning van de mensen van Moro.

Mopertingen, Haspengouw, 1275 Mobertingen, 1314 Maubertingen: woning van de mensen van Maldbercht.

Morelgem, Sint Lievens Houtem, 1227 Morleghem: woning van de mensen van Morila.

Mullem, Oost Vlaanderen, 877 Molthem. Germaans muldo: mulle aarde, haima: woning.

Nanninga: Oosterwolde, woning van de mensen van Nanno. In Drenthe is er een Nanningehus.

Nansum, Delfzijl, eerder Nothensum, 13de eeuw Tho Nansum: van de mensen van Nando en Fries Saksische vorm Notha.

Neerhem, Valkenburg. Neer; laag, heim; woning.

Neerheylissem, Neerheilissem, Waals Brabant, 1011 Helecines, 1153 Heilincynensis, mogelijk een haim naam: woning van Hailiga.

Nerem, Tongeren, 1170 Nethertem,: woning van de mensen van Nathari, 1250 Nederheim, neder of klein.

Nijssen, 1253 Nisem, 1258 Nishem: woning van de mensen van Nithso.

Nittersum, Stedum, eerder Nithirdisma: woning van Nithard.

Nossegem, Vlaams Brabant, 1110 Nothengem, 1154 Notengem: woning van de mensen van Notho.

Obergum, Winsum, begin 11de eeuw Obergon: woning van de mensen van Odbrecht, waarschijnlijk niet van authi-bergum: woeste berg.

Odegem, Assebroek, 1038 Otingehem, 1149 Odenghem: woning van de mensen van Audo, Odo.

Oedelem, West Vlaanderen, 1123 Othelhem, 1133 Othelem, begin 1140 (Od)olhem: woning van de mensen van Odhere. 

Oeffelt, Noord-Brabant. 1075 Uflo. Dit zou een samenvoeging zijn van de Keltische woorden Uffa (water) en Ten (nederzetting), dus een ‘nederzetting aan de Maas.

Oelegem, Ranst, 1161 Olemgem, Olenghem. Germaans Othilinga haim: woning van de mensen van Odilo.

Oenegem, Gistel, 1195 Onengen, 1247 Onnenghem. Germaans Aununga haim: woning van de mensen van Auno.

Oeselgem, West-Vlaanderen.  1259 Oulsenghien; 1304 Oecelghem. De naam zou volgens sommigen betekenen: “woonplaats waar de Leie kronkelt”, waarbij “oeselen” een oud woord voor kronkelen zou zijn. Volgens anderen verwijst het eerste deel van de naam echter naar de eigennaam Oussel, Hutselin of Husselin, met heim; woning.

Oetingen, Gooik, 1196 Otinga, 1276 Otengis. Germaans Otinga: woning van de mensen van Oto.

Okegem, 1086 Ockenghem, 1165 Okengem: woning van de mensen van Uko, Okko.

Oldersum, Ten Boer, begin 11de eeuw Aldulfashem. Germaans Aldawulfas haim: woning van Aldawulf. (alda: oud, wulfa: wolf)

Oling, Tjamsweer: woning van de mensen van Ole.

Onegem, Aalst, 1566 Oeneghem: woning van de mensen van Ono of Auno.

Ooigem, West Vlaanderen, 1038 Otingehem, 1080 Odengem. Germaans Audinga haim: woning van de mensen van Audo.

Oordegem, Oost Vlaanderen, 1086 Ordenghem, 1160 Ordengem. Germaans Ordinga haim: woning van de mensen van Ordo.

Oostergem, Aalter: woning van de mensen van Austhari.

Oostrum, 1225 Ostrehem. Germaans austra: oostelijk, haima: woning.

Oostum, Ezinge, ca. 1000 Astnem. Germaans austana: oostelijk, haima: woning.

Ootmarsum, bij Oldenzaal, 901-917 Oetamarsem, 918 Othmershem, Othimarshem of Homersum, 1195 Omershem, 1326 Otmerschem, 1312 Oetmersem: woonplaats van Othmar of Odomar. Zou gesticht zijn in 127 door de Frankische koning Odemar waarbij de naam verklaard wordt als ontstaan uit Odemarsheim.

Opheylissem, Opheillissem, Waals Elessinea, Waals Brabant, 1135 Elicinis superius, zie Neerheilissem.

Oppem, Meise, Brussegem, 1132 Opehem. Germaans upa: hoger gelegen, haima: woning.

Ossegem, Laken, Frans Osseghem, 1157 Ossengem. Germaans Ossinga haim: woning van de mensen van Osso.

Otegem, West Vlaanderen, 998 Otingehem, 1038 Octingehem, 1140 Otengem. Germaans Uhtinga haim: woning van de mensen van Ote of Utho.

Ottergem, Oost Vlaanderen, 1036 Ottinghem, 1108 Octringem, 1123 Ottrengem. Germaans Uhtaringa haim: woning van de mensen van Uhtahari of Authari.

Ottersum Gennep, uit Ottersheem, woning van de mensen van Authari of Odomar.

Oudegem, Oost Vlaanderen, 1019 Aldengem, 1144 Aldengienh: uit Aldingahaim; woning van de mensen van Aldo. (alda: oud)

Oudegem, Loppem, 899 Haldingahehem. Germaans Haldniga haim: woning van de mensen van Haldo.

Oudergem, Frans Auderghem, Brussels, 1160 Oldrengem, 1257 Oudrenghem, van Aldaringa haim: woning van de mensen van Aldhari. (alda: oud, harja: leger)

Outgaarden, Vlaams-Brabant, Bij Hoegaarden en betekent zoveel als oud Hoegaarden.

Overhem, Henis, 1129 Overheym. Germaans ufera: hoger gelegen, haima: woning.

Ouwegem, Oost Vlaanderen, Oudenaarde, 830 Aldingaheim. Germaans Aldinga haim: woning van de mensen van Aldo.

Papegem, Oost Vlaanderen, Vlierzele, 976 Papingahem. Germaans Papinga haim: woning van de mensen van Papo. Zo ook Peperga.

Pepingen, Vlaams Brabant, 1138 Papengin. Germaans Papinga haim: woning van de mensen van Papo.

Persingen, Ubbergen, 1250 Persingen, 1333 Persinghen, 1412 Peersingen, is te vergelijken met Westfaalse Persinchusen: woning van de mensen van Perso.

Peursum, Giessenburg, 1282 Poedersijnsambocht, later Poeldersum: woning met hetzelfde woord als in Poederooien, Bodhari.

Petegem aan de Leie, bij Oudenaarde, 864 Pettingehem. Germaans Patjinga haim: woning van de mensen van Patjo of Petto.

Pietersheim, Lanaken. 1154 Pithersen, 1188 Pierseim. Germaans Petris haim: woning van Peter, Latijn Petrus.

Piaam, Makkum, 1370 Pyanghem, 1482 Pyangum: woning van de mensen van Pya.

Petten, bij Zijpe, 9de eeuw Pathem, 1063 Pethem, 1222 Putan, 1224 Putthem, Petthem. Germaans putja: put, haima: woning, dus een laagte net zoals Putten, lage plaats of kuil.

Pikkelgem, Lierde, Pikkelghem, Deftinge, 1003 Picclingehem of Picclingehim. Germaans Pikkilinga haim: woning van de mensen van Pikkilo.

Pingjum, bij Bolsward, Fries Penjum, rond 1230 in Vita Siardi; probus homo de Pennengem, 1371 Penningaheem, plaats van Pinna of Penninga. 

Pittem, West Vlaanderen, 1072 Puttem: put heem, woning met een put.

Poperinge, West Vlaanderen, 844 Pupurninga villa, 877 Pupringahem: woning van de mensen van Poppo.

Potegem, Waregem, 965 Potingehem, 966 Pottingehem. Germaans Pottinga haim: woning van de mensen van Potto.

Putten, Gelderland, 855 Puthem. Germaans putja: put, haima: woning.

Rabbinge, Zuidwolde: woning van Rabbo.

Ransem, Erps-Kwerps, 1208 Ramshem: woning van de mensen van Hramo, Raban :raaf.

Rateling, West Vlaanderen, 14de eeuw Raterdingen, woning van Radhari.

Ratum: Winterswijk, zo in 1725, 1792 (den hof te) Rathum, woning van Rado.

Redigem, Redichem, Culemborg, 1031 Radengheim, woning van de mensen van Rado. Zo ook Redingen, 1602 Redinghen.

Reitsum, Ferwerdedardeel, 8ste eeuw Richeim, 945 Reisheim: woning van de mensen van Riko.

Rekegem: Oost Vlaanderen, woning van de mensen van Rako.

Rekem, 1140 Radekeim, 1143 Radenchen. Germaans Raedinga haim: woning van de mensen van Raedo.

Rekkem, West Vlaanderen, 1173 Reckeham, 1205 Rechem, hraca; landtong, ham; ingesloten stuk land, of woning van de mensen van Riko.

Relegem, 1132 Radelegem, 1167 Radelinghen, 1198 Radelgem. Germaans Raedilinga haim: woning van de mensen van Raedilo. (raeda: raad)

Reninge, West Vlaanderen, 877 Rinenga, 1100 Rinenges: woning van de mensen van Rinno, Reini. Zo ook Reningelst, 1107 Rinigelles, 1135 Rithenengellis, verfranste vormen mogelijk van Reninge.

Renkum, bij Wageningen, 970 Redincghem, Redichem, 997 Redingen, 1016 Radincheim, 1031 Radingheim, 1480 Redincghem, 1561 Rencom. Germaans Raedinga haim: woning van de mensen van Raedo.

Repinge, Hoeven wel van: woning van de mensen van Ripo.

Ressegem, Oost Vlaanderen, 1155 Razengem. Germaans Ratsinga haim: woning van de mensen van Ratso, Rasinga.

Ritthem, bij Vlissingen, woonplaats aan de Rijt, met het fort Rammekens. Daar ging op 15 september 1557 Karel V scheep om naar zijn klooster te vertrekken, veel van de wereld gehad en niet meer van de wereld te vragen. De burgers dragen de spotnaam bergeenden.

Rijkegem, Tielt, 847 Ricolwingaheim, 1185 Rikengem. Germaans Rikiwulfinga haim: woning van de mensen van Rikiwulf.

Rijmelgem, Zaventem, 1300 Rimelghem, van Reiminga haim: woning van de mensen van Reimilo.

Riksingen, Luik, 1205 Rixinges, 1296 Riechinghen: woning van de mensen van Rikso.

Rinnegom, Egmond Binnen, 1162 Rinnighem, Rinninghem. Germaans Rinninga haim: woning van de mensen van Rinno.

Rinsumageest, bij Dokkum, Fries Rinsumageast,8ste eeuw Ringesheim,  942 in Fulda Ringesheim, 13de eeuw Ringesimagast, 1421 Renismagaest: woonplaats van Hring, (kringa: ring) Ringe of Regin, latere vormen met gaast als hogere zandgrond.

Robrechtegem, Harelbeke: woning van de mensen van Hrodbercht.

Rokegem, Sint Maria Horebeke, 1042 Rockingim, 12de eeuw Rochingem. Germaans Hrukinga haim: woning van de mensen van Hruko.

Roksem, West Vlaanderen, 745 Hrochashem, 770 Hrocashem. Germaans Hrukas haim: woning van Hruko.

Rollegem, West Vlaanderen, 1164 Rolighem, 1168 Rollingeham, 1195 Rodelinghen. Germaans Hropilinga haim: woning van de mensen van Hropilo.

Rommersom, Vlaams Brabant, 1285 Rummensheem, van Hrothmaringa haim: woning van de mensen van Hrotmar.

Rooigem, Huise, 1158 Roingehem, woning van de mensen van Hrodho of Rauho?

Rooigem, Mater, 1177 Rodincham, idem.

Rossum, Maasdriel, 893, Rotheheim, Ratheheim, 1188 Rothem, 1205 Rothem; van rooien en heim, plaats. Vooral bekend door Maarten van Rossum die er begraven ligt

Rothem, Limburg. Van rode (ontginning) en heim (woonplaats), een woonplaats in een ontginning dus.

Rottum, Heerenveen: 12de eeuw Ruthne, 1481 Rottim, Rottena, Root-heem, zie Rotserhaule, daar stond vroeger een vermaarde abdij van de benedictijnen die een rood dak had.

Rottummeroog, oog; eiland, behoorde vanouds aan de monniken, tweederde aan Oldeklooster in Groningen en een derde aan de abdij van Rottum, 1568 Monnicke Rottumerland.

Rullingen, Borgloon, 1135 Rolengem: woning van de mensen Hrodilo.

Saaksum, Baflo, Gronings Soaksum, half 8ste eeuw Sahsingenheim, uit Fulda in de 10de eeuw, Saxenheim. Germaans Sahsinga haim: woning van de mensen van Sahso.

Sabbinge, Goes, 1208 Sabbinge: woning van de mensen van Sabbe.

Sassenheim, bij Warmond, Sassem, 1083 Saxnem, Saxheim, 1358 Sasnem. Germaans Sahsana haim: woonplaats van Sahso of Saksers, zie Sexbierum.

Schalkem, Meerbeke, 1184 Scalchem. Germaans skalka: knecht, slaaf, of persoonsnaam, haima: woning.

Zo ook Sint Pieters Schalklede, Ruiselede, 1041 Scalclethe, dan met hlipa: helling.

Zie Schalkwijk, Utrecht.

Schalsum: Fries Skalsum, 1319 en 1370 Scalkessum, woning van de mensen van Schalk.

Scharnegoutum, Fries Skearnegoutum, 1200 eeclesia de Scharnum, 1203 Skarnum, maar in 1427 Goltum, mogelijk heeft het men toen een fraaiere naam wil geven want Skarnum betekent: mest heem, Goltheem komt misschien van het heem of woning van Goldo, van gold: goud. Dus nu zijn ze beide verenigd of dat elk een verkorting van Scharnegoutum is, dan zou het de heem van Skarna-Goldo kunnen zijn, een spotnaam in de betekenis van Drek Goud.

Schopegem, Zwevegem, 1382 Scoupeghem: woning van de mensen van Scopo.

Selissen, Boxtel, 1293 Zelicel, kan van Selis haima: woning van de mensen van Sello.

Sellingen, Gronings Zelng, 13de eeuw Sallinge: woning van de mensen van Sallo.

Siesegem, Aalst, 1278 Scisengem: woning van de mensen van Skiso.

Sitsingen, Hoeselt, 1275 Tsitsingen, 1282 Chitsinghen: woning van de mensen van Sidso.

Snellegem, West Vlaanderen, 941 Snethlingehem, 946 Snethlineghem, 964 Snellingehem. Germaans Sneplinga haim: woning van de mensen van Sneplo of Snethlo.

Someren, Brabants Zummere, rond 1200 copy 1300 Zumeren, 1224 Zummere, zie het Duitse Sumaringahem: woning van de mensen van Sundmar. Zo ook Zeumeren, Barneveld, 1432 Someren, 1534 Suemeren.

Sopsum, Franekeradeel: woning van de mensen van Soppe.

Spannum, bij Franeker, 1335 de consecracione altaris in Spannum, 1480 Spannema gae, woonplaats van Spannum.

Speers, Fries Spears, Rauwerderhem, eerder Sparringe: woning van de mensen van Sparria of Sparringa.

Spieringen, Vollezele, in 1142 echter Spineghem: woning van de mensen van Spino.

Spriens, Raard: eerder Spredens, Friese vorm van Spredinge: woning van de mensen van Spredo.

Stasegem, West Vlaanderen, woning van de mensen van van Stas.

Stedum, bij Appingedam, wordt in Gronings Steem genoemd, begin 11de eeuw Stedon: bij plaatsen, Germaans stadium: plaats, plek, van stede: boerenplaats.

Sterksel, Soerendonk, 1172 Sterkesele: sterke woning met 1 zaal.

Stiem, Anjum, komt wel van Stedum, van Fries stede: woning.

Stokhem, Gulpen. 1399 Stochem, 1840 Stockem; stok, stam, familie, vergelijk stokvoorraad, hem; woning.

Stratum, Eindhoven, 1325 Straethom, 1447 Strathem, : woning aan een straat. Zo ook Straten, Duffel en Sint Truiden.

Strijtem, Vlaams Brabant, 1146 Strithem. Germaans strida: strijd, haima: woning, woning waarom gestreden werd.

Stokkem, Dilsen, 1172 en 1181 Stokheim: woning dat als een blokhuis van zware boomstammen is gebouwd. Zo ook Stokkum, Gelderland,1188 Stochem, 1240 nemus in Stokhem.

Suttum, Winsum, 1600 Suttemahuys: woning van de mensen van Suttema, kan ook zuidheem zijn.

Tallum. Franekeradeel, Friesland. De buurtschap komt in 1433 voor de eerste maal voor op een landkaart. Woning van een Tal.

Tategem, Desselgem, 965 Tatinehem. Germaans Tatinga haim: woning van de mensen van Tato.

Teetlum, Fries Teatlum: woning van de mensen van Thiado.

Teppingehem. Desselgem, 965 Teppengihem. Germaans Teppinga haim: woning van de mensen van Teppo.

Teteringen, Breda, 1314 Tateringhen: woning van de mensen van een man als Tathuhari, Tater.

Tijum, Winsum, Gronings Taimen, begin 11de eeuw Tihem. Germaans tiwa: vergaderplaats, haima: woning.

Tillegem, Sint Michiels, kort na 1140 (T)illengem. Germaans Theudilinga haim: woning van de mensen van Theudilo?

Tinallinge, Baflo, Gronings Tinaalng. Half 8ste eeuw Ingaddingen heim. Germaans Ingwiwaldinga haim: woning van de mensen van Ingwiwald.

Tirns, Fries Turns of Tearns, 1415 Terense: woning van ? Daar stond van 1406 tot 1572 het klooster Thabor.

Tolsum, Franekeradeel, 945 Tollesheim: woning van Tolle.

Tritzum, Fries Tritsum, Franekeradeel: woning van Tritse.

Truilegem, Jette, 1149 Trudelengem, 1226 Drudelgem. Germaans Thrudilinga haim: woning van de mensen van Thrudilo. (prupi: kracht)

Tzum, bij Franeker, Fries Tsjom, 1222 Chzimingen, 1335 Zimminghum, 1400 Tzongum: woonplaats van Tjomme. 

Tzummarum, Fries Tjummearum, Franekeradeel, Vita Siardi, rond 1230 iuvenis de Thumarentum, 1400 Tyedmarim, 1466 Tyadmerum: woning van de mensen van Tjomme, van oud Germaans Theodmar, Thiedmar.

Udekem, Zoutleeuw, 1141 Udinchem, 1155 Odenghem. Germaans Udinga haim: woonplaats van de mensen van Udo.

Uffegem, Antwerpen. 15de eeuw Uffegheem: woning van de mensen van Uffo of Ubbo. Zo ook Uffelsen, Weert.

Ursem, Alkmaar, 1083 Urisheim, ca. 1100 Orshem, 1420 Uresheim, 1728 Urshem: kan van hors en heem, paardenwoning.

Valkum of Valcum, Winsum, ca. 1000 Falconhem. Germaans Falkan haim: woning van Falko; valk.

Vantegem, Wetteren, 1007 Fatingehim. Germaans Fantinga haim: woning van de mensen van Fato.

Veerdegem, Machelen bij Deinze, 814 Fredingahem, 1305 Verdegheem. Germaans Fripinga haim: woning van de mensen van Fripo. (fripu: vrede)

Veltem-Beisem, 12de eeuw Velthem, 1300 Veldtheem: woning in het veld.

Veltem, Brugge, 976 Felthem. Germaans feldu: woeste vlakte, haima: woning.

Vinkem, West Vlaanderen, 1128 Veinghem. Germaans Faginga haim: woning van de mensen van Fago.

Vlekkem, Oost Vlaanderen, 1036 Flachem, 1117 Flachem, 1219 Vlackem: woning in de vlakte.

Vlieringen, 1275 Vliderengien, 1302 Vlidrinhem: woning van de mensen van Flidhari.

Vlissegem, West Vlaanderen, 988 Fleskengem, 1072 Flessingehem, 1089 Flisingem Fleskengem. Germaans Flaskingja haim: woning van de mensen van Flaskjo of Fleski.

Vloerzegem, Smeerebbe, 1148 Florsengem. Germaans Flortsinga haim: woning van de mensen van Flortso.

Voenhem, Riksingen, 1156 Voheym, woning van een vrouwelijke vos, midden Hoogduits vohe.

Volkegem, Oost Vlaanderen, 1110 Folkengem. Germaans Fulkinga haim: woning van de mensen van Fulko.

Volsem, Sint Pieters Leeuw, 1217 Volgesem, Volxem, 1217 Volsegem, kan van Fulkhereshem: woning van de mensen van Folkher.

Voormezele, West Vlaanderen, 961 Formesela, 1089 Formesela: sella; vestiging van de mensen van Frumo.

Vrekkem, Ursel, woning van Frikko.

Vreuschemen, Luik, 1172 Vrisheim, 1176 Vriseym, maar in 1314 Vrusem, 1554 Vruesschemen. Germaans Freso haim: woning van de mensen van de Friezen of Freso.

Vrijlegem, Mollum 966 Frigelingehem. Germaans Frigilinga haim: woning van de mensen van Frigilo.

Vrolingen, Wellen, 1275 Vrudelingen, 1291 Frudelingen: woning of bezit van Frodilo.

Wachelgem, 1190 Wacnengem, 1209 Wachnegem, van Wachinga haim: woning van de mensen van Waccho.

Wadding ter, Voorschoten, 9de eeuw Watdinchem. Germaans Waddinga haim: woning van de mensen van Waddo.

Walfergem, Asse, 1236 Walfreghem: woning van de mensen van Walkfrid of Walfer; Walter.

Walsegem, Gelembeke, 1218 Walzegem. Germaans Walsinga haim: woning van de mensen van Waldtso.

Wanssum, Limburg, woning van Wano.

Waregem, West Vlaanderen, 826 Waroinghaheim, 995 Waringim. Germaans Waringa haim: woning van de mensen van Waro. Zo ook Warken, Warnsveld, 1059 Werken.

Warm, Gendringen, 1200 Wereheim: woning van Wero, Waro. Zo ook Warmelo, Diepenveen, 1497 Wermeloe, 1353 Eeechlo: dan met bos.

Wassegem, Oost Vlaanderen, uit Wassinga haim: woning van de mensen van Wasso, Wadso.

Watum, Groningen, wel van Watahem: woning van Wata, vergelijk de familienaam Watema.

Webbekom, Diest, 1107 Webbekeym. Germaans Wibbinga haim: woning van de mensen van Wibbo.

Weidum, Littenseradeel, 1386 thire tziercka to Weydim : woning van de mensen van Weid, zie de Friese familienaam Weidema.

Welsum, eerder Wilsum, Dalfsen, 1213 Wilsem, 1348, 1390 Wilsen: van Wilso, dan met heem: woning.

Wenum-Wiesel, Apeldoorn, 1335 die Merck to Wenen, kan van Wino haim: woning van Wine. Wiesel, ook Wiessel, Wissel, 1337 ’t gericht van Wiessel, van wise: weide en lo: bos.

Wessegem, Ursel, 970 Wessingim. Germaans Wasjinga haim: woning van de mensen van Wasjo of Wessi.

Wessem, Limburgs Wissem, 973 Wisheim,1243 Wisheim, Germaans wisu: goed, kan ook van wis: weide, haima: woning.

Wessinge, Doornspijk, midden 12de eeuw Wesinga. Germaans Wasjinga: toebehorend aan Wasjo of Wessi.

Westhem, Fries Westhim, Friesland. Westelijke heim; woonplaats.

Westrem, Massemen, 1087 Westernehem. Germaans westronja: westelijk, haima: woning.

Westrem, Sint Denijs, 950 Wstrehem. Germaans westara: westelijk, haima: woning.

Wevelgem, West Vlaanderen, 12de eeuw Weulengem, 1197 Weflegem. Germaans Wibilinga haim: woning van de mensen van Wibil. (wibila: kever)

Wierden, 1323 Wederdem, wel uit Wederdheem: woning van Widhard.

Wijnaldum, Fries Winaam of Wineam, Harlingen, 1357 vuratus… in Wynaldum, 1400 Wynalden: woning van Winia, Winald.

Wijnegem, Wommelgem, 1161 Winengem: woning van de mensen van Wino.

Wijlegem, Sint Denijs, Boekel, 1040 Wilingem, 1140 Wilenghem. Germaans Welinga haim: woning van Welo.

Windesheim: bij Zwolle, 1028 Windesheim, 12de eeuw Winzhem, 1145 Wendesheim, 1310 Windesim, volksnaam Weensum en Winsum: woonplaats van Winid of Windo. 

Wimmenum, Bergen, 8ste eeuw Witmundheim, ca. 960 Wihtmundhem, welke opgaven echter op Texel betrokken worden: woning van de mensen van Wihtmund. Daarnaast is er in 1083 Wimnon, mogelijk een waternaam als de rivier Wamme in België. Ook Wynen en Wummenum.

Wimmertingen, Hasselt, 1243 Wembertingen: woning van de mensen van Winnibercht, Wembert.

Winsum, 11de eeuw, op munten zie je Winchem en Winshem, 12de eeuw Winzhem, wink: hoek of woonplaats van Winika. Het dorp heeft drie wierden, Bellingeweer en Obergum.

Wilsum. Overijssel. De plaats wordt voor het eerst vermeld in 1213. Heim of woning van Wil. 

Winsum, bij Franeker, 1325 Winsem. 1329 Winzim: woonplaats van Winika.

Wippelgem, Evergem, 1226 Wipplenghen: woning van de mensen van Wippilo.

Witmarsum, bij Bolsward, Fries Wytmarsum, 1400 Witmerzim, 1456 Withmarsum: woonplaats van Widmer of Widimar.

Woelingen, Frans Ollignies, Henegouwen, 1143 Wlengem. Germaans Wolinga haim: woning van de mensen van Wolo.

Wognum, bij Hoorn, in 1063 als Wogghungen in de abdij van Echternach, 11de eeuw als Wokgunge in een oorkonde, later Wagnem: woonplaats van Woggo, zie Wogmeer.  1728 Woggenum, Woggelem, eerder Woggenem.

Wolfsem, Brussel: woning van de mensen van Wolf. Zo ook Wolsum bij Bolsward.

Woltersum: woning van de mensen van Waldahari.

Wolvertem, Vlaams Brabant, 1086 Vulverthem, 1125 Wolverthem, 1170 Wolferthem. Germaans Wulfripis haim: woning van Wulfafrop, Wolfart. (wulfa: wolf, fripu: vrede) Zie ook Wolfaartsdijk.

Wommelgem, Antwerpen, 726 Winlindechim, Wimilincheimo, 1155 Wimlegem: woning van de mensen van Wimilo.

Wommels, Littenseradeel, 1335 Womelenze: woning van de mensen van Wimilo.

Wommersom, Linter, 1139 Wolmersheym, 1179 Wlmersen, Germaans Wolamaeris haima: woning van de mensen van Waldamer of Wolamaer.

Wondelgem, Gent, 966 Gundinglehem, 1130 Gundlegem, 1153 Guldelgem: woning van de mensen van Gundilo. (gundho: strijd) Ook Vroonstalle; heerlijkheid van de heer van het domein, zie Vroonen.

Wons, Fries Wuns, eerder Woldinge: woning van Wold.

Wontergem, Deinze, 1019 Guntrengem: woning van de mensen van Gundhari. (gundjo: strijd, harja: leger)

Workum, bij Hindeloopen, Fries Warkum, 1327 Waldricheim, 1333 Woldrichem, 1335 Woldricgheem, 1399 Woudrichem, 1476 Waerkum: woonplaats van Waldrik of met hout.

Wortegem, Petegem, 964 Wrattingim, 1119 Wartenghem. Germaans Waratinga haim: woning van de mensen van Warto, Warato. Of van wrat of wort; zwelling, heuveltje.

Woubrechtegem, Oost Vlaanderen, 868 Amobriengaheim, 1122 Woubrechtengem. Germaans Waldaberhtinga haim: woning van de mensen van Waldaberht. (walda: heer, berhta: schitterend)

Woudrichem, Brabant, Woerkem, Workum of Woerkum, tegenover Gorinchem, 983 Walderinghem, 1178 Walderinghem, Woldrichem, 1223 Woldrinken, 1259 Woldrichem: woonstede van Waldeher.

Wulvergem, West Vlaanderen, 1119 Wulverghem: woning van de mensen van Wulfhere.

Wulveringem, West Vlaanderen. 1128 Wlfrighem, 1159 Wlfringahem. Germaans Wulfaharinga haim: woning van de mensen van Wulfahar. (wulfa: wolf, harja: leger)

Wulmersom, Wulversom, Vlaams Brabant, 1305 Wulvensem: woning van de mensen van Wulfhere.

Zalegem, Vrasene, 1136 Salenchem. Germaans Salinga haim: woning van de mensen van Salu.

Zaleking, Zenderen, 1188 Salikinc: woning van Saliko.

Zeddam, Bergh, 1142 Sydehem, 1200 Sehein, 1211 parrochia Sydehem. Germaans sida: wijd afhellend, haima: woonplaats. Ligt op een bocht van het hoogland.

Zedelgem, Brugge, 1080 Sillengem, 1089 Zedelghem. Germaans Sidulinga haim: woning van de mensen van Sidulo. (sidu: zede)

Zegelsem, Oost Vlaanderen, 866 Sigulfi villa. Germaans Siguwulfas haim: woning van de mensen van Siguwulf. (sigu: zege, wulfa: wolf)

Zerkegem, Jabbeke, 1025 Sarchingehem, 1089 Sarkangem, 1164 Serchingehem. Germaans Sarukinga haim: woning van de mensen van Saruko. (sarwa: wapenuitrusting)

Zevergem, Oost Vlaanderen, 964 Sewarhingahem. Germaans Saiwiwaringa haim: woning van de mensen van Saiwiwar, Sewar.

Zichen, Riemst. 1139 Sechene of Susgene. Een eigennaam, Sicho, verbonden met een -heim uitgang: Woonplaats van Sicho.

Zichem, 1140 Sichne.

Zieregem, Gent, 875 Siringehem: woning van de mensen van Siro.

Zingem, Oost Vlaanderen, 885 Siggingahem, 963 Sicqingahem, 1019 Siggengen. Germaans Sigginga haim: woning van de mensen van Siggo. (sigu: zege)

Zingem, Sint Amandsberg, 966 Siggingehem, idem.

Zinnegem, Hazebroek, 1238 Seningahem: woning van de mensen van Seno.

Zomergem, Oost Vlaanderen, 814 Sumaringahem. Germaans Sumaringa haim: woning van de mensen van Sumar. Zo ook Zomergem, Aalst. 1185 Somrengem.

Zonnegem, Oost Vlaanderen, 1088 Suineghem, 1173 Sonneghem. Germaans Sunninga haim: woning van de mensen van Sunno.

Zottegem, Oost Vlaanderen, 1088 Sottengem. Germaans Sutinga haim: woning van de mensen van Suto.

Zwevegem, West Vlaanderen, 1063 Suevengehem. Germaans Swibinga haim: woning van de mensen van Swibo.

Zwevezele, West Vlaanderen, 10de of begin 11de eeuw Swivesere of Suivesele. Germaans Swiban sali: uit 1 woning bestaand huis, van Swibo.

Zwijvegem, Mechelen, 1146 Suivenghem. Germaans Swibinga haim: woning van de mensen van Swibo.

 

Plaatsnamen met uitgang Terpen:

Terpen zijn dus groter dan wieren, vaak een natuurlijke zandrug. Bijna alle terpen werden bewoond, de kleinere droegen een enkel huis of state: op de grotere ontwikkelden zich gehuchten en dorpen. Vandaar dat ook veel plaatsnamen in Friesland met „terp, therp, thorp en torp’ voorkomen.

Biniaterp, Harlingen. 1275 Berdingadorp, 1471 Bengeterp, 1546 Benyeterp. Terp van de familie Berdinga, van de persoon (Al)berd; stralend.

Bonjeterp, Wunseradeel. Bonterp in 1543. Terp van de familie Bonninga, van de persoon Bonne; gebieder of hij die doodt.

Greonterp, Zuidwest Friesland, eerder Grianterp, gren: kiezel of zand en terp, 1482 Grovendorp: gegraven dorp.

Jonkersterp: terp van een jonker, onder Makkum, waar ook de Sint Maartensterp ligt.

Jousterp, bevat de Friese naam Jouwe, terp.

Oudterp, Fries Ald Terp, Dongeradeel. 16de eeuw Alderterp en Older Terp, met de Obbemastate.

Slappeterp, bij Mendaldum, 13de eeuw Slepelterp, 1469 Slepperdorp: slappe grond of glibberig.

Ald Terp, Dongeradeel. Oude terp, stamt uit de 7de eeuw.

Ureterp, Fries Oerterp, bij Beetsterzwaag, 1313 Utrathorp: ur: over: een hoger gelegen terp, dat ten opzichte van het watertje de Boorn waar dan Olterterp wat lager ligt. 

Olterterp, 1315 Utrathorp: utere; buitenste, het meer buitenwaarts gelegen dorp in tegenstelling tot Urathorp dat meer hoger ligt.

Wijnjeterp, eerder Weningawalde: terp van Wine, Wynje, Fries Weinterp, in gemeente Wijnjewoude, ligt op een zandrug.  

 

Plaatsnamen met uitgang Wieren dit zijn kunstmatige ophogingen in het land.

De naam wierden zien we in het oud-Hoogduits als Werfen wat ophogen betekent, zo is ook de naam via warf naar werf ontstaan. De betekenis „hoogte” komt ook goed uit in „werve”, de naam van een soort van kleine ronde stellen die men vroeger bouwde op de schorren en gorzen in Zeeland. Die verhogingen werden in Groningen ook weerden genoemd, (wieren en weeren). “Weer” vindt men nog in Groningse plaatsnamen in Abbeweer, onder Baflo: wier en Abbe. In Friesland ligt Abbewier, voormalige state.

In Gelderland en Utrecht was in de middeleeuwen de gewone vorm „weerd”: later ging die over in het jongere „waard”. Meer een eiland in het water in plaats van een kunstmatige verhoging in de zee. Dat in de benaming uterweerd (uiterwaard).

Die uitgang wier, wierde, wird, werd, weerd, wer, ward, waard, warf, warven, waerft, weerd, werf, werth, werve, wurth, worth, word, woord, woerde en dergelijke, oud Hoogduits warid, werid; eiland in een rivier, water, oud Nederlands werith en werd, Angelsaksisch warod, warad, werod, waerd; kust, oever, zee. Dat zie je door Groningen en heel Friesland en zal dan ook vermoedelijk richting Antwerpen gaan omdat de Friezen vroeger over dat gebied heersten voordat de grote stormen meer meren maakten in die gebieden en later veroverd werden dor de Franken en christelijk werden waardoor de namen vaak veranderden.

Het woord wier schijnt oudtijds een ruimere betekenis gehad te hebben, namelijk die van hoogte in het algemeen. 

Abbeweer, Groningen. Wierde van Abbe.

Abbingawier,1505 Aebingawyer, 1546 en heette in 1379 Abbingwer. Een wierde of kunstmatige heuvel van Abbo, zie Abbekerk. In Drenthe zijn er ook plaatsnamen als Abbingehuiste Uffelte en Wittelte of Abbincote.

Aduard, Auwerth, Auwerd, in Groningen bij Zuidhorn, werd gesticht in 1192 als Adewerth: oude wierde of wierde van Ado.

Aengwirden, Engwirden: 1466 Aenwird, 1503 Antwort, 1505 Aengwerdt en 1550 Aengwirden: wierde, ang van weidegrond of van ang: eng of nauw?

Allingawier, in het zuidwesten van Friesland, heette rond 1275 Alingwere, in 1379 Alingwere, 1543 Allinguer, 1496 Alynweert: wierde of terp van Alle, Ale; edele..

Answert, bij Hinnaard,wordt al in 1511 vermeld, in 1598 als Amswert. De boerderij op dat terpje heet in 1546 Aemswerdera zate en in 1584 Answerda zate.  Dus van Anne;adelaar, of van Ame; heldhaftig, werth; wierde.

Antwerpen, Frans Anvers, begin 8ste eeuw Andoverpenses, Andoverpis, 692 in Anwerpom, 726 in Anduerpo castello, 1008 Antwerf, verder Andwepensi, Anduerp, Antwerpia, Antverpensis, Andeguerp Antwerpin, Andwerpiensis etc. Gernaams anda werpum: anda: tegen, is tegenover aan, werpum van anewerp: aangeworpen land, aangroei. Eerder in Duits Anttdorf, een dorp, anda: aangeworpen grond met dorp en nu als Antwerpen met een wierde of werf. 

Abbewier, Fries Jewierbij Anjum, eerder Tzijaewijer, Saksisch tzjia, dingplaats, wierde.

Arwerd, Arnwerd, Bierum, Delfzijl, begin 11de eeuw Arnuurd, (uu=w) eind 11de eeuw Ernauurd. Germaans arnu: arend, wurpi: wierde of kunstmatige heuvel in zee.

Baard, Friesland, Littenseradeel. In 1325 als Bauwert, 1417 Bawerth, eind 15de eeuw wordt het Baer(d)t. Van de persoon Ba, Bavo of Babo; strijd, , zie de familienaam Bama en ook Bampoel, werd, werth: wierde.

Badelinen werf, Wulpen, 1162, Germaans Badilinan: van Badilina en hwerba: kunstmatige heuvel in zeekleigebied.

Barnwerd, bij Oldenhove, Zuidhorn, Barwerd, Baarwerd of Berwert, Bar; open liggende of kale terpheuvel, werd; wierde. 

Bellingweer, Winsum; wierde van Bello.

Betterwird, Fries Betterwurd, bij Dokkum, in 1387 als Betterwird, better; beter, betere wird of wierde, of wierde van Betto

Bollingawier, Fries Bollingwier, Dongeradeel, 1511 Bollingaweer, 1543 Bollingawier, 1543 Ballijnghweer, wierde of terp van de familie Bollinga, van de persoon Booel of Bollo; strijd, zie Bollezele.

Bolsward, Fries Boalsert, 1038 Bodliswert, 1270 in Bodelswerde, 1275 Bodleswerth, 1290 Bodelswaert, 1313 Bodeleswarth, 1328 Beudelswaerde. Als Latijnse vorm vind je Bolsvardia. Germaans Bodilas: van Bodil, Bodele, Boele; strijd, wurpi, werth: wierde. 

Borgsweer, bij Delfzijl, 1428 Borgisloe, 1432 Borgisweer, later Borchweer: wier dat opgeworpen is, of afgeleid van borg of burcht, dat laatste is goed mogelijk want de wierde is vierkantig.

Bornwird, Fries Boarnwert, Dongeradeel. 9de eeuw Bonewirt of Bonfurt, wel dezelfde als 10de eeuwse Brunnenuurt. 1389 Burnwert, oud Fries burna; bron, klein water, en werth, wierde. Vanuit Bornwird kwam in het oosten een buurt die men Bornwerderhuijsen noemde in 1511

Birdaard, Fries Burdaard, aan het kanaal naar Dokkum, Dokkumer Ee. Burdwerd, 1417 Berdawerth, 1418 Berdauwerth, 1321Birdauwirt, 1530 Berdaewerdt.

Bonkwerd, Fries BonkwertLittenseradeel. 1487 Buurcwert, 1530 Buynckwert, 1532 Bunckwert. Wierde van een persoon als Bonika; kleine strijder die kan doden.

Bornwird, Bornwerd, Fries Boamwert, West Dongeradeel, 9de eeuw Bonewirt of Bonfurt, 945 Brunnewurt, 1389 Burnwerth, Germaans brunnan, oud Fries burna: kleine bron, wurpi: wierde met een bron. Of van de persoon Bonne; gebieder of hij die doodt. De r zou er in gekomen zijn door associatie met borrelend water als door een zijl in een dijk of in relatie met een bron.

Burgwerd, Fries BurchwertWunseradeel. In 1275 Borchwarth, 1400 Burchwert, burg; burcht of sterkte, kan hier ook dijk betekenen en werth of wierde.

Cornelissenwerf, Schagen. Wierde van Cornelis of zie volgende.

Cornwerd, Kornwert, Kornwerd, Fries Koarnwerft, Koarnwert, bij Wons, 8ste eeuw Quirnifurt (voorde)  Quirwrt (wierde) en1275 Cornwerth, in 1315 Cornewarth: wierde waar een molen op stond, kwirnu: handmolen. Na de afsluiting van de Afsluitdijk in 1932 ontstond er aan de dijk een nederzeting, Kornwederzand.

Dallingeweer, bij Delfzijl, 1441 Dallynckwer, 1455 Dallengwerum: wierde van Dallinga of Dalle.

Dedgum, Fries Dedzjum, 855 Deddingiwerbhe. Germaans Dadajan, Deddin: van Dedde, gihwerbja, van hwerba: kunstmatige heuvel in zeekleigebied, later werd wierde voor die van heem verwisseld.

Dedinkweerde, Lochum, 1118, Ditdingwerthe, 1134 Dedingwerthe. Germaans Diddinga waripa, wierde, riviereiland, van de mensen van Dido.

Domwier, Idaarderadeel, 1543 Demweer. Mogelijk is Demingwere uit 1314 de oudste variant van die naam, een wierde of terp van de familie Deminga, van de persoon, Dimme; volk.

Doorwerth, bij Wageningen, 1280 Dorenweerd: riviereiland en doorn. 

Dorkwerd, Groningen, van dork: derrie, drab, met wierde. In de middeleeuwen Dorquare of Folquakerke genoemd; van Folkert en kerk, zou al sinds 1215 onderdeel zijn van het klooster Selwerd.

Eekwerd, Appingedam, had vijf terpen waarvan de in 1540 de Equarder wierde de belangrijkste was, nu een afgegraven terp, een terp met eikenbomen. Eekwerderdraai heeft dan een draaibrug. Eekwerdertil, til; brug.

Eelswerd, Eemsmond. Rond 1000 Ellasvurd; wierde van Elli of Ellis.

Eelswerd, Appingedam.

Emmeloord, 1132 Emelwerth, Emmelwerd, 1364 Emelwaerde, 1381 Emelswalde, 1388 Emelwaart, 1478 Emelwerth. Germaans amula: scherp, zie Emblem, wurpi of werth; wierde, was een terp op het eiland Schokland. Of van Eem, de waterloop naast Urecht, zo zou het een oude naam zijn, Enedseae, zee van de Eems, die aam Liudger in 742 werd geschonken wat later tot Ens werd. Het was een eiland net zoals Urk en een gedeelte heette Maarnhuysen (of Maanhuizen) wat geleidelijk aan verdween door opkomend water. Later de plaats in de Noordoostpolder.

Engeweer, bij Loppersum, 1386 Edyngawerum, 1461 Edingheweer, Edingaweer, wierde van de mensen van Edo.

Zo ook Engwierum, Fries Ingweirrum, bij Dokkum, maar met um: haim of woning. Ook Engwier bij Schraard.

Ewer, Groningen. Ook Eweweer; wierde van Ewe.

Feldwerd, Delfzijl. 1183 Felwirth; wierde van Feld of veld. Vermoedelijk rond 1183 werd het Benedictijnse dubbelklooster Feldwerd op de wierde gesticht door de heilige Hatebrand van het Aartsbisdom Utrecht als een van de eerste kloosters van de Ommelanden. Ter onderscheiding met het in 1204 gestichte nabijgelegen Nijenklooster zal het ter onderscheiding wellicht Oldenklooster (Oldeclooster te den Damme) zijn genoemd, een naam die reeds op een kaart uit 1559 voorkomt en daarmee de naam Feldwerd verdringt.

Ferwerd, in Fries Ferwert, 819 en 825 Fatruwerde, later in dezelfde eeuw Federwrde, 1289 Federwerth Trajectensis dyocesis en Feterwerde. Terp van een persoon als Fatru of Fe(d)der; vrede. Of van vrijthof, vrijhof, plaats waar je onder bescherming stond, meestal van een kerk of omheinde hof, middeleeuws vrithof.

Feerwerd, bij Stiens aan de Waddenzee, Gronings Fiwwerd, bij Winsum, 820 Federwurt, 945 Fadewurt, in 1150 Fatruwerde: Germaans wurpi: wierde van Feder. Heeft een 15deeeuwse kerktoren.

Fiemel, Delfzijl. Oorspronkelijk was Fiemel een wierdedorp, dat omstreeks het jaar 1000 Fimelon werd genoemd. De naam is mogelijk verwant aan Fivel, dat ‘zeemonster’ betekent. In 1441 wordt het dorp vermeld als Fijmolen, in 1445 als Fimela.

Garnwerd, bij Winsum, Gronings Garwerd, 10-11de eeuw ad Granavurdh. Germaans Grana wurpi: wierde van Grano.

Garreweer, Appingedam, 1057 Gerleviswert, 1068 Geroiewere, (Geroievvere) wierde of terp van Gero.

Garrelsweer, 1057 Gerleviswert, 14de eeuw Gerleuiswert: wierde van Gerlef.

Geefsweer, Delfzijl, 1306 Gewesweer: wierde of terp van Gebo of Gewe. 1459 Ghev(u)eweer, 1461 Gheweswere, 1632 Gevesweer.

Gesperden, Dodewaard, 855 Getuurd, Getuurdh, 12de eeuw Gespurd. Germaans gait: geit of woonplaats van Godo? Wurpi: wierde.

Gottem, Deinze, 814 in Gothemia ogian, idem. Ook Gautahaimia agwjum: wierde van de bewoners van Gauta.

Grotewerf, Waterland. Grote wierde. Met Moeniswerf, Rozewerf en Monnikenwerf en het verzwolgen Kloosterwerf.

Hardeweer, Winsum. 1466 Harderweer; wier van Harde.

Hartwerd, Fries Hartwert, Wonseradeel, 1322 Hartwert, 1400 Hertwert: wierde van Harto, vergelijk de Friese familienamen Harting en Hartinga.

Haggonwerva, Kantens, nu wel Elswerd, begin 11de eeuw Haggonwerva. Germaans Haggon: van Haggo, hwerba: wierde. Nu wel Walsweer of Elswerd, Kantens, begin 11de eeuw Ellaswurd. Germaans Alhas wurpi: wierde van Aljo, Elli.

Hanekenswerve, Aardenburg, 1169 Henekingwerve. Germaans Hanikinga: van de mensen van Hamiko: hwerba: wierde. Verdwenen dorp in Zeeuws Vlaanderen.

Helwerd, Kantens, begin 9de eeuw Helewwyr en Helawerd. Germaans halu: afhellend of hailaga: heilig, heil brengend, wurpi: wierde. Het is nu onbewoond.

Hemert, Gronings Haimert, Ten Boer, begin 11de eeuw Hemmuurdh, Hemwerd, haim: zie Hem of home, wurpi: wierde. Hemert, Burgwerd, Friesland.

Hemkewerf, Schagen. Wierde van hem; woning of van Hemke. Ligt vlak bij de terp De Hale.

Hennaarderadeel, Fries Hinnaarderadiel, 1398 Hannawarderadeel, 1402 Hernawerderadelis, van Hernawerd, Fries herna: hoek, en wierde.

Hidaard, 1335 Hyddenwerd: wierde van Hidde, zie Hedikhuizen.

Hijlaard, Hylaard, Fries Hilaard, bij Leeuwarden, 1329 Elawerth, 1505 Hylaerd: wierde van Ele.

Holwierde, bij Delfzijl, Gronings Holwier, eerder Holtwirth, 1344 Halwirth en Halfwirth, halve of holle; lage wierde of wierde met hout.

Holwerd, bij Dokkum, Holwert in Fries, met veerdienst naar Ameland, eerder Holevurt, in 1399 Hoelwerde: wierde in laag gelegen of drassig land. 

Hoogewerf, Appingedam. 1541 Hogewerff; hoge wierde. Daarnaast was er een Lutke Hoge Warf.

Hoxwier, mogelijk dezelfde als in 822 vermelde Huocwar, in ieder geval een wierde met de naam van de persoon Huko, of van hox wat hoek betekent in het Fries. Een oude state bij Mantgum die in een hoek van de Middelzee dijk (Boorndiep) gebouwd was.

Idaarderadeel, Fries Idaarderadiel, 1392 Eadawere, 1438 Edauwerdradele: wierde van Ido, deel: gemeente.

Idzard Ter, Fries Teridzert, is ontstaan uit Idswerd: wierde van Idso.

Joeswerd, Joeswert, Ezinge, 855 Geveswurdhi. Germaans Gibas wurpi: wierde van Gibbo.

Jorwerd, Fries Jorwert, bij Leeuwarden, 1329 Ewerwert, 1403 Joerwert: wierde van Ewer. 

Jukwerd, Gronings Jukkerd, eerder Jukawerd, Jucawerth, woonplaats van Jukka, vergelijk de familienamen Juckema en Jukkema. Met Krewerd, Gronings Kraiwerd; kraaienwierde, eerder Crewert met de buurten Arwerd, eerder Arnwerd; Arendwierde, zie Arnhem en Nijenklooster.

Kenwerd, Zuidhorn, 786 Chinicwirde, vanaf de tiende eeuw Kustridingi. Germaans kuninga: koning of van Kuno of van koeien? wurpi: wierde.

Kettingwier, Fries Keatlingwier, rond 1500 Katnye Wierd: wier van de mensen van Ketto.

Kimswerd, bij Harlingen, Fries Kimswert, 1400 Kemswert, ontstaan uit (K) Camminga: wierde van Kamme of Camstra.

Kleiwerd, Groningen. Wierde met klei. Zie Kleiterp bij Wieuwerd.

Kommerswerve, Oostburg, 794 Cumbingascura, 941 Combesscura, 964 Cumbescura. Germaans Kumbinga skurjon: schuur van de mensen van Kumbo, later is de schuur vervangen voor wierf, hwerba: wierde.

Krangeweer, Gronings Kramweer, Crangeweer, krang is hetzelfde als kring: kring van terpen. Bekend als Bult Krangeweer,

Krewerd, Gronings Kraiwerd, 1396 Creawerth: kraaienterp.

Kubaard, bij Wommels, van Kubanwerd: wierde van Kubo of Kubbo.

Laad, van Laard en Zaad, (Saard, Wonseradeel) Wymbritseradeel, half 8ste eeuw Lanfurt, is wel Lutke Laard bij Wolsum, Fries Lytse Leard, rond 1000 Laufurt, lau dan van Lauwers warin de Friese vorm voor lo voorkomt, furt kan een verschrijving zijn van de Duitse schrijver voor terp of wierde, dan: terp in een bos.  Saard, Saerd, geen Zaad, wel van saed; bron of welput.

Laakwerd, Fries Laakwert, Franekeradeel, Tzum. Er lagen vroeger twee terpen, wierde van Lake.

Lalleweer, bij Delfzijl: wierde van Lalle, die wierde is ooit als voorwerk van het grijze monnikenklooster bij Baamsum gebouwd.

Langeweer, Zuidhorn, 1399 Langwerre, 1473 Langweer en 1505 Langhweer; lange wierde.

Laskwerd, Appingedam, van oud Fries liask: lis, en wierde.

Leakwerd, bij Wommels, wierde van Lake.

Leeuwarden, Leeuwaerden, Liutawerde, volkstaal Lieuwert, Liwadden, Liouwerd of Ljouwert, 1038 Liunvero, Liunvert, 1068 Linwar, 1149 Linuward, 1152 Linewert. Komt van Lienward, wurpi: wierde en lee; luw, en lo: hoge en beschutte droge plaats. Hoewel het ook een persoonsnaam kan zijn van Lino of een herbergier Aed Levwert of bij wie een leeuw uithing. Leo-, Lie, Leeu- kan samenhangen met ljoe, ljue, luden of lieden, de vrijgeboren ingezetene die de wetten maakten en de rechters kozen. Leeuwarden is dan de ‘ waarden der ljoe’. Lauwa, ook lyowe is oud Fries voor geloof, zo kon Nye-hove toch ook wel zijn Lyowe-werden; geloven waard. Of ontleend aan ‘ws lyauwe Vrouwe to Nyahorn, dan eerst Lyauwe Vrouwe werd’ is geweest en samentrok tot Lioward.

Lichtaard, Ferwerderadeel, 945 Lihdanfurt met de gebruikelijke Duitse verschrijving van wierde voor furth, Germaans leuhtan, licht, helder, wurpi: wierde, naar de grondsoort of begroeing?

Lookwaarde, Aardenburg, 791 Locuuirde of Locwirde, lok: afgesloten ruimte, haag, of look, een soort ui, wierde of vluchtheuvel.

Luddeweer, wierde van Ludde.

Lutkewierum, Fries Lytsewierrum, 1505 Luttikewerum: kleine wierde.Fries lutke, lutje, lits, Engels little, Nederlands luttel. Met de Faesma state of Phaesma state, Faesma tille.

Lutjewijtwerd, Stedum. Lutje; klein, wijt; hout, werd; wierde. Een wierde die gebruikt werd om geriefhout te telen.

Marwird, Marwert, Marwerd. bij Wirdum, 1314 Merwethe: wierde aan de Mare; zee. 1543 Marwijrdummaland met een naam die op um eindigt, van hem, home. Daar stond de Camstra state.

Meddert, West Dongeradeel, half 8ste eeuw Metwuid of Metuuid, 945 Medunwrth. Germaans miduma: middelste, wurpi: wierde.

Medwerd: Holwerd, 1409 ‘Henricus curatus in Medwerd ad decanus Freankers; wierde in made of grasland.

Meeuwert, Groningen, van mewawurth: meeuwenterp of van Germaans medwa: weiland of van het water de Meeuwert?

Menkeweer, Bedum. 1394 Menekingwerve, 1378 Mendekingawere; wierde van Menneke.

Menneweer, Ulrum, rond 1000 Meniwerva, van mani: gemeenschappelijk en wierde, begin 11de eeuw Meniwwerva. Germaans maini: gemeenschappelijke of ‘van Meno” ? hwerba: wierde.

Mensingeweer, Gronings Menskeweer, onder Leens ten Zuiden van Eenrum, 1371 Mensingheweere: wierde van Menze of Mensinge. Daar lag het klooster Lulema dat in 1654 genoemd werd en in 1824 voor afbraak verkocht werd.

Meskenwier, Meskenweer, Akkrum: wierde van Meske.

Metslawier, Fries Mitselwier, bij Dokkum, 1500 Metslewer: wierde van Matsila. Het kende drie staten als de Ropta state, Unia State en Wibalda state.

Moeniswerf, Waterland. Wierde van Moene of Moenis. Of naar een verdwenen werf die van oorsprong was opgegooid door de monniken, die zich in de dertiende eeuw op het eiland vestigde. Deze verdwenen werf werd de Kloosterwerf genoemd. De oude benaming Moentzewerf zou dan ook Monnikswerf betekenen.

Munkewerve, Aardenburg, 1174 Monacawerva. Germaans munaka: monnik, hwerba: wierde.

Niawier, Dongeradeel, Fries Nijewier is de nieuwe wierde.

Offingawier, Fries Offenwier, bij Sneek, 1328 Offinghewere: hoog gelegen land van Offinga of Offe. 

Okswerd, Oxwerd, Zuidhorn: wierde van Okso; stier.

Onderwierum. Bedum.  1378 en 1386 Uldernawerum De naam is wel gereconstrueerd als ‘Unlanderena wêr-hêm’ en wordt zo verklaard als een opgeworpen hoogte (wierde) van mensen die in onland; moeras, woonden.

Oosterwijtwerd, Loppersum.  Wide;hout, weerd; wierde, oost om het te onderscheiden van Westerwijtwerd.

Oosterwierum, Fries Easterwierrum, bij Sneek, 1275 Werum, 1329 Werum, 1440 Oesterwerum, 1441 Aesterwerim, oostelijk wieren (meervoud), om te onderscheiden van Lytse Wierrum en Grutte Wierrum.

Opwierde, Gronings Opwerd of Opwier, bij Appingedam, 13de eeuw Upwirthe: hoge liggende wierde, er liggen twee kleine wierden, de hoge en de kleine hoge werf genaamd. 

Oterdum, Delfzijl, onder het nu verdwenen dorp dat later inwaarts verplaatst werd en oorspronkelijk in de Dollard uitstak, utar: buitenwaarts. Of van Otter of de man Otto en hem of heim,, ligt de buurt de Warven, enige woningen op hoogtes of werven gebouwd.

Oterdumerwarven of De Warven, warf; wierde bij Oterdum.

Oudewerf, Cadzand. 1190 binorden Ouden werve. Germaans aldan: oud, hwerba: wierde.

Poppingawier, Fries Poppenwier, bij Irnsum aan de Sneekervaart, heette in 1401 Popenghewere, 1369 Popingha: wierde van Poppo of Poppinga.

Rauwerd, Fries Raerd, tussen Leeuwarden en Sneek, eerder Rawert, 15de eeuw Raerd, van Rado, wierde. Ze heten de Raerder roeken naar de vele roekennesten op de Jongema state. Zo ook Raard, bij Dokkum, 1441 Rawerth, 1505 Rauwerd. Zo ook Rewerd, Fries Rewert, eerder Reward, Rieuwert.

Ranswerd, Appingedam, 1460 Ramswert: wierde van Hrammo.

Raskwerd, boven Winsum, 981 Retzword, ca. 10000 Reisvurd en Riazword, Kan van Fries riad: riet zijn en wierde?

Rijkerswoerd, bij Elst: wierde van Rikhari.

Rijsdam, Vlagtwedde. De dam is gemaakt van rijshout.

Roeksweer, bij Slochteren, 1472 Rokeweer: wierde van Hroko of Rucho.

Roelage, Vlagtwedde. Een verbastering van Ruige Lage; laaggelegen wildernis.

Rozewerf, Waterland.  Wierde van Roos of Rozen, ligt ten zuiden van Grotewerf.

Salwerd, Groningen, een wierde met als 1ste naam van Frankisch salha, oud Engels sealh: wilgenboom?

Sauwerd, Gronings Saauwerd, bij Winsum, 1000 Sadevurt, 1364 Souwerth, Fries satha: zode, wierde van zoden gemaakt. In 1840 is de middeleeuwse kerk gesloopt.

Schettens, Fries Skettens, 855 Sceddanvurthi, 945 Scettefurt, foute schrijfwijze van de Duitse klerk, dus Germaans Skadjan wurpi: wierde van Skaddi. (van werkwoord schaden)

Schraard, Fries Skraard, bij Witmarsum, 1379 Schradawert: wierde van Schrade.

Selwerd, nu in de stad Groningen, 1181 Selewert. Germaans sali, uit 1 ruimte bestaande woning, wurpi: wierde. Maar in 1290 was het Silawerth, 1338 Sylawert, 1371 Zelewaert, dan van een persoon Sila, Zele.

Solwerd, Appingedam: wierde of terp die in een modderachtig poelachtig, sol, gebied ligt.

Stellingwerf, Wolvega, 1309; de richters in Stalling, 1310 Stellingwerf, wierde, hier een dingplaats van de stellingen: rechters. Stelling is de naam van de volgerechtigde boer, hieruit werden drie stellingen gekozen die met de rechtspraak waren belast.

Stitswerd, Gronings Stivverd, Kantens, half 8ste eeuw Stukisweret, 11de eeuw Stucciasuuro (Stucciaswurd), later Steysward en Stezewert, 1370 Stitswerd. Germaans Stukjas wurpi: wierde van Stukjo of Stukki of wierde van sticht of klooster.

Teerd, Fries Teard, Anjum, uit Ta werd, wierde van Ta, Tea.

Ternaard, Westdongeradeel, half 8ste eeuw in villa Tunuwerde, Tumfurte, Tununfurt, 1150 Dunevurt. Germaans punnu: dun, langgerekt, wurpi: wierde van Tonne, Tonno. Oud Fries Tonnawerd

Tjaar, Wirdum is ontstaan uit Tja-werd: wierde van Tja, zie Tijum, bven Groningen, Gronings Taimen.

Tjamsweer, bij Appingedam, heette in 1208 Thiamerswerve: wierde van Thiadmar. In en rond het dorp liggen een vijf wierden, in de 15deeeuw met de komst van het Damsterdiep verplaatste zich de bebouwing zich daar.

Tjerkwerd, Wonseradeel: wierde van Tjerk.

Toornwerd, Middelstum, begin 11de eeuw Thornuurd, (uu=w) later Thornwerth of Dornewert. Germaans purnu: doorn, wurpi: wierde.

Tuikwerd, Gronings Toekerd, Appingedam, eerder Tukawerth, wierde van een persoon Tokke, Tuike of Take. De man Tukawerth die al vermeld wordt in 1284. Later ook Tukewert, Tuquart of Tuchwert.

Truerd, Friesland. Eerder Triuwerd; triu; boom, werd; wierde.

Uitwierde, Uitwierda,Gronings Oetwier, de uitgelegen of buitenwaarts gelegen wierde, waartoe vroeger ook Delfzijl behoorde en Oudendijk, Oudenie en Trinaat. Het heeft veel verloren door afspoeling en doorbraak van de Eems. Het meest heeft het geleden door het beleg van de Fransen in 1813.

Ulrum, Gronings Ollerom, bij Winsum, ca. 1000 Wluiringhem, 11de eeuw Uluringhem, Germaans Wulfaharinga haim: woning van de mensen van Wulfahari (wulfa: wolf, harja: leger) of Ulrin. Het ligt op 2 wierden, op de ene ligt de kerk van Ulrum en op de andere de Asingaborg.

Usquert, Gronings Oskerd, Uskwerd, bij Warffum in Groningen, 9de eeuw Wyscwyrd, Wyscuuryd. (uu=w), 945 Vixwrt, 1370 Usquerthe (als hiermee de plaats bedoeld is), wurpi; wierde of kunstmatige heuvel in zee en rivierkleigebied van Wikko. 

Waardhuizen, Woudrichem. 1292 Werthuysen; wierde, met huizen.

Wadwerd, Warffum, rond 1000 Watvurd: ligt bij een oude zeedijk, dus wierde bij een oude dijkdoorbraak.

Wammert, Bij Easterlittens, kan van Wamme wert: wierde van Wamme.

Wanswerd, Fries Wanswert, eerder Wandelswerth: wierde van Wandilo.

Warder, boven Edam, ca. 1200 Werthere, Warthere, 1277 Warder, 1514 Waerder, het is hetzelfde woord als wierde.

Warffum, Gronings Waarvum, bij Liudger, 744-809, Werfhem, 945 Werfheim, 1150, Warfhuizen, Germans hwerba: wierde, haima: woning. Een wierde waar het gerecht gehouden werd. De Leenster wierden worden daar ook warven genoemd. Warfhuizen, De Marne, eerder Werfhusen, wierde met huizen.

Wartum, Delfzijl. 1428 Warstum, 1487 Warven, 1563 Wartum. Een wierde of woningen van Wart? Wartum had - zo blijkt uit een verklaring uit 1487 - tot het begin van de vijftiende eeuw een borg en vormde een zelfstandige rechtstoel.

De Weer, Loppsersum; wierde.

Weinterp, Wijnjewoude, 1315 Weningewalde, woud van Wine, met verandering van de laatste naam.

Weiwerd, Gronings Waaiwerd, ca. 1000 Wahcvurt, naar het Duitse schrijven wierde, verbonden met oud Fries weg, wei: golf, lag aan zee.

Werf, Oudenburg. 1087 Werf. Germaans hwerba: wierde, kunstmatige heuvel.

Werve, te Aardenburg, 1204 de Wervo. Germaans hwerba: wierde, kunstmatige heuvel.

Te Werve, Rijswijk, een wierde. Zo ook Werp en Werven, Heerde.

Wervershoof, eerder Warfartshove, op een landkaart van 1288 Werfaertshof als een banne (rechtsgebied) genoemd, 1344 Walvairshoeve, 1499 Werfertsoeff, in oude kroniek van Medemblik wordt gesproken van Werenfrits Hoeve, nu Werferts Hoof; hoeve op een werf of wierde. 

Werum, Wierum, bij Ten Boer, 1289 Werum: nederzetting op wierde, in 1445 Wyttewerum, nu Wittewierum. dat witte komt van de kleding van de Premonstratenzers die sinds 1213 hier de abdij Hortus Floridus of Bloemhof hadden die gesticht werd door Eemo van Huizinge. Is afgebroken tijdens het bewind van hertog Alva. Met de stenen zijn grote delen van het Prinsenhof in Groningen gebouwd. Op de fundamenten van het klooster werd in 1863 het kerkje van het dorp gebouwd.

Westervoort, rechts onder Arnhem, zou al tijdens Willibrord voorkomen, 1025 Westervurd, 1206 Westerwrth. Germaans westara: westelijk, wurpi: wierde, voort is een latere verandering.

Westerwijtwerd, Middelstum, Gronings Wietwerd. Begin 11de eeuw Widwurdh, Witwurdh. Germaans wipwo: wilg, wurpi: wierde. Het is wel dezelfde als Wijtwerd, ca. 1000 Widuvurd, van widu: bos en wierde.

Wier, 1399 Were: wierde.

Wierhuizen, Jukwerd, Gronings Waaierhoezen of ’t ol Waaier, van wierde en huizen. De historische naam voor Wierhuizen is hoogstwaarschijnlijk Ranswerd of Ramswerd. De naam komt in 1460 voor als Ramswert, daarna als Ranskwert en toe Ramswerdt. Een van de pachters van kloosterlanderijen had in 1632 de wijrde op Ransweert, groot 12 gra(sen} in gebruik. De naam is mogelijk afgeleid van een mansnaam Hraban (Ram) dan wel Rande.

Wierhuizen, De Marne. Eerder We(h)rahusum, gesticht uit Wehe.

Wieringen, 8ste eeuw in pago Wirense, Wironi, Wisaha (lees Wiraha), 10de eeuw Wiron, 1184 Wiring: bewoners van het hoge land of wierde of van Germaans wirim, moerasmirt of gagel. Voormalig eiland.

Wieringerwerf, hier is werf: die is er bij gemaakt om bij eventuele dijkdoorbraak heen te vluchten.

Wieringerwaard, Noord Holland, 12de eeuw Wirense, Wirensi, 12de eeuw Wirom, Wiron, Wireon, in 1608 bedijkt en ingepolderd. In 1728 had het 149 huizen, een gereformeerde en mennisten kerk, 5 grote watermolens en 1 meelmolen.

Wieringerwaard: land aan water, vergelijk Waarland dat behoort bij Wieringen. Wieringen met het suffix ingi zoals in Callantsoog, hoogte of eiland.

Kleine Wierum, bij Appingedam: woonplaats op wier.

Wieuwerd ,bij Sneek, Fries Wiuwert, 1370 Wywerth: wierde van Wige of Wieuw.

Wirdum, Loppersem, 11de eeuw Wirthun: nederzetting op een wierde.

Wirdum, bij Leeuwarden, Fries Wurdum, begin 11de eeuw Wrthun, 1412 Wirdoem: nederzetting op wier, Germaans wurpim: wierde.

Wittewerf, Waterland. Wierde van Witte.

Wittewierum, Ten Boer, naar de witte kleding van de Premonstransen die in dit dorp het klooster Bloemhof bezaten, wierum van Fries wier: wierde. Eerder Werum of Wierum waarvan meer plaatsen zijn werd het in de 15de eeuw veranderd.

Woerd, Buren, 850 Wrde. Germaans wurpi: wierde, kunstmatige heuvel in zee of rivierkleigebied.

Woerden, bij Kamerik, 795 Wyrda, 9de eeuw Wurdin, 1131 Worthen. Germaans wurpim: wierde, hoogte, vergelijk Wirdum.