Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met U

 

Uden

 

In Uden vormde zich aan het begin van de negentiende eeuw een kleine joodse plattelandsgemeente, die aanvankelijk bij Veghel hoorde. In 1859 was het aantal joodse inwoners van de plaats zodanig toegenomen dat er een zelfstandige gemeente gevormd kon worden. Omdat er in Uden geen eigen begraafplaats was maakte men gebruik van de joodse begraafplaats in Schijndel. De plaatselijke synagoge werd in 1872 ingewijd.

De achteruitgang van de joodse gemeente van Uden begon in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Aanvankelijk voltrok dit proces zich langzaam, maar in het eerste decennium van de twintigste eeuw was de gemeente reeds tot de helft afgenomen. De oorzaak van dit verval dient gezocht te worden in de industrialisatie en de toenemende mobiliteit, waardoor de joodse kleinhandel op het platteland aanzienlijk terugliep. In 1935 werd de synagoge verkocht.

Al voor de aanvang van de Tweede Wereldoorlog had de joodse gemeente van Uden in feite opgehouden te bestaan. Tijdens de bezetting werden alle nog in de plaats woonachtige joden op één na gedeporteerd en vermoord. In 1950 werd de joodse gemeente officieel opgeheven en bij die van Oss gevoegd.

Aantal joden in Uden en omgeving:

1809    8

1840   11

1869   58

1899   44

1930   11

 

Uithoorn

 

Aan het eind van de achttiende eeuw vestigden de eerste joden zich in de gemeente Thamen, gelegen op de grens van de provincies Noord-Holland en Utrecht. In 1803 kochten vijf Amsterdamse joden de mennonitische kerk van Mijdrecht en schonken die aan de joden van Thamen. Het gebouw werd opgeknapt en in 1805 ingewijd als synagoge.

De kleine joodse gemeenschap bestond voornamelijk uit slagers en venters. In 1818 werden zowel de burgerlijke als joodse gemeente Thamen opgesplitst in Uithoorn en Mijdrecht.
De joodse gemeente Uithoorn verkreeg in 1821 de status van Ringsynagoge. Op dat moment viel Mijdrecht onder de Ringsynagoge Maarssen. Vanaf omstreeks 1835 tot 1906 was Mijdrecht een zelfstandige joodse gemeente, maar het joodse leven bleef nauw verbonden met dat van Uithoorn. In 1900 werd de synagoge van Uithoorn wegens de slechte bouwkundige staat gesloopt en door een nieuw gebouw vervangen.

Naast een kerkbestuur was er in Uithoorn ook een armbestuur actief. De kinderen van Uithoorn en Mijdrecht kregen religieus onderricht van een godsdienstonderwijzer. In Uithoorn droegen twee genootschappen zorg voor het onderhoud van de synagoge en het begraven der doden. De joodse gemeente van Uithoorn beschikte zelf niet over een begraafplaats, maar maakte gebruik van die van Alphen aan de Rijn. In de loop van de dertiger jaren raakte de synagoge zodanig in verval, dat het gebouw vanaf 1938 niet meer gebruikt werd. Een jaar later werd de inventaris verkocht.

Tijdens de oorlogsjaren besloten de joodse inwoners van Uithoorn hun bouwvallige synagoge zelf af te breken, om plundering te voorkomen. De nog aanwezige waardevolle voorwerpen werden naar Amsterdam gebracht. Verreweg het grootste deel van de joodse bevolking van Uithoorn werd tijdens de bezetting via Westerbork naar het oosten gedeporteerd en kwam om in de concentratiekampen. Vijf onderduikers wisten te overleven. In 1947 werd de joodse gemeente van Uithoorn ontbonden en bij die van Amsterdam gevoegd.

Aantal joden in Uithoorn en omgeving:

1809  96

1840  99

1869  49

1899  48

1930  29

 

Ulrum Leens

 

De eerste joden vestigden zich in de tweede helft van de achttiende eeuw in Ulrum en Leens. Aanvankelijk ressorteerde de joodse gemeenschap van de dorpen onder Winsum. In 1806 werd er in Leens een gebouw aangekocht dat dienst ging doen als synagoge voor de joden van Ulrum-Leens en van de omliggende dorpen.

In 1877 werd Ulrum-Leens een zelfstandige gemeente, tien jaar later werd aan de Julianastraat een nieuwe synagoge ingewijd. Van de openbare begraafplaats werd een deel aan de joden toegewezen, de burgerlijke gemeente droeg zorg voor de gehele begraafplaats.
Het merendeel van de joodse inwoners van de streek was werkzaam in de kleinhandel. Door de ontwikkeling van de industrie en de grotere mobiliteit liep deze handel gestaag terug.

In het laatste decennium van de negentiende eeuw trokken veel joden naar de grote steden, waardoor ook in Ulrum-Leens de joodse gemeente in omvang afnam.
Tijdens de bezetting zijn alle nog in de plaats woonachtige joden gedeporteerd en vermoord. Het synagogegebouw werd gedurende de bezetting zwaar beschadigd, wat er met het interieur is gebeurd is niet bekend. Na de oorlog is het gebouw een woonhuis geworden. De joodse gemeente werd in 1947 bij die van Groningen gevoegd.

Aantal joden in Ulrum-Leens en omgeving:

1809 18

1840 26

1869 40

1899 45

1930 20

 

Utrecht

 

Vanaf de veertiende eeuw hebben van tijd tot tijd joden in Utrecht verbleven, onder steeds wisselende omstandigheden. Tot het midden van de vijftiende eeuw woonden zij in het centrum, in een straatje dat tot op de dag van vandaag als 'Jodenrijtje' bekend staat, een hofje gelegen achter de Bakkerstraat. Meerdere malen nam het stadsbestuur of de Spaanse landvoogd het besluit om de joden uit Utrecht te verdrijven, in 1546 vaardigde Karel V een verbod uit op het verblijf van joden in het bisdom Utrecht.

In het begin van de achttiende eeuw verwierven de eerste joden het poorterschap in de stad. Na een epidemie, waarvan de joden de schuld kregen, werden in 1712 alle joodse inwoners, behalve de poorters, uit de hele provincie geweerd. Zelfs een tijdelijk verblijf tijdens vrijmarkten werd hen verboden. Dit laatste verbod werd in 1736 opgeheven, waarna joden zich in plaatsen rondom Utrecht begonnen te vestigen. Tussen 1720 en 1730 deed de stad uit economisch belang een vergeefse poging om belangrijke Portugees-joodse handelslieden aan te trekken. In 1733 verkregen wederom enige joden het poorterschap van de stad. Overigens waren de diverse verboden en beperkende maatregelen niet van toepassing op joodse studenten.
Dankzij de voorspraak van prins Willem V werd in 1788 besloten joden toe te staan zich in Utrecht te vestigen, zij het onder stringente voorwaarden. Vooral uit Maarssen trokken de joden naar de provinciehoofdstad. Aanvankelijk vonden in het logement De Hollandse Tuyn in de Boterstraat synagogediensten plaats ten behoeve van de bezoekers van de jaarmarkt. Zij werden verzorgd door het Reis-chewre, een godsdienstig genootschap ten behoeve van reizende joodse kooplieden. Tot 1792 werden er ook godsdienstoefeningen gehouden in een privé-woning aan de Korte Nieuwstraat.

Het aantal joodse gezinnen in de stad Utrecht nam aan het einde van de achttiende eeuw zodanig toe, dat in 1792 de voormalige Mennonitische kerk aan de Jufferstraat/Springweg als synagoge gehuurd kon worden. Het gebouw werd in 1796 aangekocht en bleef na een viertal restauraties tot 1981 in gebruik. In de Franse tijd werd Utrecht de zetel van het provinciale opperrabbinaat, maar na de herindeling van de gemeenten onder koning Willem I verhuisde de rabbinale residentie naar Amersfoort. In de dertiger jaren van de negentiende eeuw braken er in de joodse gemeente Utrecht hevige conflicten los over de afschaffing van het Jiddisj als voertaal in de synagoge.

Tot 1807 werden de overledenen begraven op de begraafplaats in het nabijgelegen Maarssen. Een jaar later werd een begraafplaats aan het Zandpad langs de Vecht aangekocht. De kinderen kregen aanvankelijk godsdienstles van een onderwijzer, in 1821 werd in een nieuw gebouw een armenschool geopend. Ondanks de invoering van de onderwijswet van 1857 en de daaruit voortvloeiende integratie van joodse kinderen in het openbaar onderwiijs nam het aantal leerlingen van de joodse school gedurende de hele negentiende eeuw toe.
Naast een kerkbestuur en een kerkenraad kende de joodse gemeente een penningmeester voor het Heilige Land en een armbestuur. Daarnaast waren er verenigingen op sociaal gebied ten behoeve van kinderen, ouden van dagen, passanten, vluchtelingen, emigranten, zieken en weeskinderen. Ook de vrouwen waren georganiseerd en zorgden o.a. voor het synagoge-interieur, terwijl de mannen zich bezig hielden met joodse studie.

Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond een synagogaal koor, een zionistische vereniging en een afdeling van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland, van de Alliance Israélite Universelle en van De Vereeniging tot Beoefening van Joodsche Wetenschappen. In 1871 werd in Utrecht het Centraal Israëlietisch Weeshuis van Nederland gevestigd.

Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw bleef de joodse gemeente van Utrecht gestaag groeien en slaagde er tenslotte in 1917 in, het provinciale opperrabbinaat naar de stad terug te halen. Het aantal verenigingen breidde zich uit met een zionistisch een een anti-zionistische organisatie, een jeugdbeweging en een sportclub.
De meeste joden waren venters en winkeliers, onder de overigen waren groothandelaren, ambtenaren, leraren, artsen, professoren en advocaten.

In het begin van de bezettingsjaren, toen buitenlandse joden uit het kustgebied werden verdreven, vormde zich in Utrecht een grote gemeenschap van joodse vluchtelingen uit Duitsland. Net als de overige joodse inwoners van Utrecht kregen zij al spoedig te maken met alle beperkende maatregelen, die de bezetter invoerde. In november 1940 werden de joden uit overheidsdienst ontslagen. De burgemeester van Utrecht werd ontslagen, omdat hij te weinig medewerking verleende bij het uitvoeren van de anti-joodse maatregelen. In september 1941 werden de joodse kinderen uit het openbare onderwijs verwijderd, waarop er op alle niveaus speciaal joods onderwijs georganiseerd werd. Een maand later werd een vertegenwoordiger van de Joodse Raad ingesteld.

De deportaties uit Utrecht begonnen in februari 1942. Desondanks bleef de joodse gemeenschap tot het einde toe actief op cultureel en religieus gebied. De laatste joden werden ruim een jaar later, in april 1943, naar het kamp Vught afgevoerd. In Utrecht bleven enkele honderden onderduikers achter, dankzij het feit dat er in de stad diverse verzetsgroepen opgericht waren, waaronder het Kindercomité.
Ook de nabij gelegen dorpen Zeist, Maartensdijk en Loosdrecht boden onderdak aan vluchtelingen en later aan onderduikers.

In 1941 werd aan de vooravond van Tisja be-Av, de gedenkdag van de Verwoesting van de Tempel, een poging gedaan de synagoge in brand te steken, wat overigens mislukte. Na de laatste deportatie werd het gebouw verzegeld. Een deel van deTorarollen bleef behouden, evenals een deel van de rituele voorwerpen. Het gebouw bleef onbeschadigd en kon direct na de bevrijding, op 10 mei 1945, weer ingewijd worden.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het joodse leven in Utrecht hervat. In 1948 werd op de begraafplaats een gedenksteen opgericht voor de meer dan duizend Utrechtse joden, die omgekomen waren. Aanvankelijk werd Utrecht zetel van het opperrabbinaat voor geheel Nederland, behalve voor de stedelijke regio's Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam. In 1988 werd de naam van het opperrabbinaat Utrecht veranderd in 'Interprovinciaal Opperrabbinaat' en werd de zetel verplaatst naar Hilversum.

In 1981 verkocht de NIG-Utrecht de te groot geworden synagoge aan de Springweg. Sindsdien worden er iedere week diensten gehouden in een bijlokaal. In deze kleine synagoge staat de Heilige Ark van de uit 1776 daterende Hoogduitse synagoge van Maarssen. In september 1989 vierde de NIG-Utrecht haar tweehonderdjarig bestaan. In 1990 werd de joodse begraafplaats gerestaureerd. Vrijwilligers van de Stichting Boete en Verzoening hebben in 2004 geholpen met het herstel van de 800 grafstenen op de joodse begraafplaats aan het Zandpad in Utrecht.

Sinds 1993 bestaat er in Utrecht ook een liberaal joodse gemeente. Vanaf december 2004 is de LJG Utrecht gevestigd in het voormalig Centraal Israëlietisch Weeshuis, aan de Nieuwe Gracht. In februari 2005 onthulde de burgemeester van Utrecht in dit gebouw een herdenkingsplaquette.

In Doorn, in de directe omgeving van Utrecht, vestigden zich tijdens de bezetting een zeventigtal joodse vluchtelingen, die uit het kustgebied verdreven waren. Ongeveer de helft van hen wist, soms geholpen door plaatselijke ambtenaren, onder te duiken. Ook in andere plaatsen in de buurt, zoals Driebergen, De Bilt en Zeist was een groot aantal vluchtelingen gehuisvest. In het Walkartpark te Zeist werd in april 2001 een monument onthuld ter nagedachtenis van 102 joodse vervolgingsslachtoffers.
Het oorlogsmonument van Baambrugge vermeldt sinds 1996 ook de namen van twee in de oorlog gedeporteerde en vermoorde joodse families uit deze gemeente.

Aantal joden in Utrecht en omgeving:

1809   383

1840   684

1869   676

1899   852

1930 1218

1951   438

1971   300

1998   119