Verklaring achternamen A t/m M
A.
Van, der Aa, Familienaam uit de waternaam Aa of A; water. Deze naam verwijst naar stromend riviertje of beekje
Aachen: Duitsland, plaatsnaam Aken.
Aafjes, Haafkens. Moedersnaam, verkleinvorm van Germaanse voornaam Ava.
Aal, Ael. Verraleweck, is van der Alewijk. Beroepsnaam. Frans anguille.
Aal, van van Ael, van den Adel. Plaatsnaam Aarle, uitspraak Aal.
Aalbers, Aalberse, Aalberts, Aelbers, Aelberse, Aalbrecht, Aalbrechtse, Aalbregtse,
Albrecht, Albrechts, Aalbersberg, Aulbers. Vadersnaam van de voornaam A(a)lbert, met een s verbuiging; van Aalbertszoon.
Aalderink, (van) Aalderinks, Eelderink, Aellerinck. Van Alardink, van de persoon Alard; Van Adelhard, van Alard en de zijnen. Naam van verschillende boerderijen in het oosten van het land als te Laren, Zelhem, Hertme en Breklenkamp, de havezate Den Alerdinck, gemeente Heino, heet wel Aalderink.
Aalders, Allders, Allder, Alder, Alders, Alderse, Alderson, Aldersons, Olders, Oolders. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Aalderd, uit adel-hard.
Aalst, van Alst, van Aelst, van Haelst, van Halst. Mogelijk een vorm van alsem, Artemisia. 1. Plaatsnaam Aalst, Overijssel. 2. Plaatsnaam Aalst, (Noord-Brabant, Gelderland) 3. Plaatsnaam Aalst (Limburg).
Aalten (van), van Aelten, van Alten, (van) Naelten. 1. Naam uit de plaatsnaam Aalten (Gelderland). 2 Vadersnaam van de Germaanse voornaam Adelwald. Vooral Friese voornaam Aalt.
Aandekerk, Aendekerk, Hendekerk. Naar de woonplaats bij een kerk.
Aangeveld, Aengeveld. Naar de woonplaats aan het veld. (aan den Veld). Vergelijk Duits Amfeld.
Aanholt, van. Plaatsnaam Anholt bij Kleve of in Drenthe.
Aannenbergh, aan den Berg. Plaatsnaam.
Aantrekker, den. Van Middelnederlands aentrecken; aanlokken, verleiden (krijgsvolk), aanmonsteren. Bijnaam of beroepsnaam.
Aap. Bijnaam voor iemand met een gek gezicht of bezitter van een aap of naar een huisnaam. Duits Aff.
Ardennen, van, van Ardenen, Hardenne, Dardenne, Dardennes, D’ Ardenne, Dardinne, Dardaine. Plaats-, streeknaam Ardennen.
Aardema, Aarde, van der, Aartsma. Beroepsnaam voor iemand die met aarde werkt.
Aarle, van, Aarle. Plaatsnaam Aarle. 1. Aarle en Aarle-Rixtel in Noord Brabant (Nederland). 2. A(a)rle in Poppel.
Abbenijen, van, van Abbenij, van Abbeny, van Abbenyen, van Habberney. Familienaam uit een niet gelokaliseerde plaatsnaam (Antwerpen ?). Begin 18de eeuw komen ook volgende varianten voor: (van) Abberney, Van Habbenije, Halbernack, Van Habbern(e)y. De naam Halbernack zou ook kunnen verwijzen naar afkomst uit het Duitstalig gebied: kortnek. Een soldatennaam ?
Aaron, Aron, Arons, Arron, Ahron, Aronson, Aronsohn. Vadersnaam, Bijbelse voornaam Aaron.
Aarsen, van, van Aerssen, van den Aarssen. Plaatsnaam Arcen, Limburg.
Aarts, Aerts, Aert, Haert, Aardse, Aartsen, Aers, Ars, Haars, Hars, Haers, Haerts, Aarssens, Aarssen, Aarsen, Haerssens, Aertssens, Aertsens, Aertzen. Arts, Art, Artz, Harts, Arets, Arretz, Aretz, Arits, Aritz. 1. Vadersnaam van de Germaanse voornaam Arnoud. 2 of een korte vorm van Alaert. 3. Of een korte vorm van Adriaan.Aertgeerts; zoon van Aaert-Geerts of Arend-Geraart.
Abandon, Abandonné. Betekent in de steek gelaten, vondeling.
Abatte, Abate. Romaanse vorm uit Latijn abbas; abt.
Abbe, Abbes, Abben, Abbens, Abe, Aben, Aeben, Abé, Abs, Aps. Vadersnaam Abbé is een bakernaam, uit Oudnederlands Abbo, korte vorm van Albrecht. Abé kan een verfransende reïnterpretatie zijn, maar ook een grafîe voor Abbé.
*Abbeel, Abeel, Abeele, Abeels, Abbeel, Abbeels, Van den Abbeelen, Abelle, Abbeel, Abeels, Abeelen, Abelen, Abel, Abele, Abeles, Habel, Abiels, Abiel, Abielle. 1. Bijnaam naar iemands karakter of vorm van de abeel of populier. 2. Zonder ‘van’ naar de plaatsnaam Abeel, ten Abele. 3 Vadersnaam naar de Bijbelse voornaam Abel, Abelsma.
Abbema, Abma. Vadersnaam. Friese afleiding van Abbé.
Abbenbroek. Plaatsnaam, Zuid-Holland.
Abbenhuys, Abbenhuijs. Mogelijk naar de plaats Abbenhausen in Nederrijn-Saksen.
Abbenij, van, Abbenijen, van, van Abbeny, van Abbenyen, van Haberbey. Plaatsnaam.
Abbing, Abbink, Abbinck, Abbing, Abbingh, Abbinga. 1. bewoner van een erve Abbing, van de persoon Abbo, Abbé of Abbe, 1402 erve Abbingh te Veldwijk, Vorden, ook een te Vreden, Groenlo, 1428 Abbeking, 1627 Abbingh. 2. Plaatsnaam Abbing, verschillende plaatsen te Overijssel en Duitsland.
Abbott. Engels voor abt.
Abboud. About, Vadersnaam. Germaanse voornaam ad-bald; goed-stoutmoedig, Adabold.
Abdoel-Koudouzova. Arabische-Armeense dubbelnaam. Abdoel komt uit het Arabische abd-al: dienaar. K(o)ud(o)u is wellicht een variant van het Armeense Kud(u): ontdekking. De achteruitgang "zova" betekent zoveel als: dochter van.
Abeele, van den, van den Abeel, van den Abeelen, van den Abeelle, van Abell, van Abelle, van Abiel, van Abielle, van den Aebeele, van den Aebiele, van den Abbeel, van den Abbeelen, van Abelle, Van Habel. Familienaam uit de plaatsnaam Abeel: het middel Nederlandse Aubeel, Abele (in het Oudfrans Albel, Aubel) betekent witte boom, ratelpopulier.
Abeloos, Abbeloos. Vadersnaam,knuffelvorm van de Germaanse bakernaam Abbé, van Adelbrecht.
Abelman, Abelmann. Duitse vadersnaam, afleiding van de Bijbelse voornaam Abel.
Abend. Bijnaam. Duits Abend; avond.
Abicht. Duits en Engels Habicht; havik, vergelijk Habex.
Abkoude, van, Abcouwer. Plaatsnaam Abcoude, Utrecht.
Abma, Abbema, Apma, Aben. Vadersnaam Ab, Friese uitgang –ma.
Abrahams, Abrahamse, Abrahamsen, Abrans, Abraham, Abrams, Abram, Abrahamsz, Braam, Braems. Vadernaams, met –s is Abrahamszoon, Hebreeuwse naam Abraham. Zo ook Abramsohn, Abrama, Abramé, Abrami, Abramo, Abrahamovic, Abrahamovics, Abrahamovits, Abrahamovicz, Abramawicz, Abramawitch, Abramovici, Abramavicz, Abramavitch, Abramow, Abramowicz, Abramowitsch, Abramowich, Abramowitz, Abramowski, Abramska, Abramski, Abramczyk, Abramzyk, Abrahamson.
Abrard, Abrar. Vadersnaam, vorm van Ebrard.
Abras. Franse bijnaam au Bras; met de arm.
Abrath. Duitse plaatsnaam Aprath in Wulfrath.
Absalon, Absalonne. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Absalon en ook martelaars de Cesare en Cappadocie.
Abshoff. Plaatsnaam Abshof in Wipperfûrth.
Absil, Absile, Absil, Absilis, Absillis, Apsillis, Apsel. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam Absildis.
Absin. Wellicht uit de plaatsnaam Ampsin, Luxemburg.
Abspoel. Plaatsnaam Ab(t)spoel bij Oegstgeest, Zuid-Holland en Egmond, Noord-Holland.
Abt, Abts, Abs, Apt, Apte, Apts, Aps, den Abt. Bijnaam naar een abt in een mysteriespel of naar een of ander dienstverband met een kloosterabt. Vergelijk Cardinaels, de Bisschop, de Meuni(n)ck, De Pape. Ook een huisnaam kan er aan ten grondslag liggen.
Achahbar, Akbar. Arabische naam met als betekenis: de grootste.
Act, Acht. 1 afleiding van Haacht. 2 afleiding van Ad (Ak) of van Grieks Achatès; trouwe compagnon.
Acacia. 1. Naam naar de boom, 2. Van Latijn Sint Achatius, vergelijk Duits Achatz, Achaz.
Acampo. Palma Campo; in de armen van de gemeenschap.
Achter, (van), van Hachter, an Hacter, van Achter, van Acter, van Achteren, Verachter, Verachtert, Veraghtert. Deze naam verwijst naar een woonplaats achter of aan de overkant van een bepaalde plaats. Of naar plaatsnamen die dezelfde oorsprong hebben. Komt nogal eens voor.
Ackaert, Accaert, Acar, Accard, Accart, Acart, Acquaert, Achar, Achard, Archard, Archart, Hackaert, Hackars, Hacquart, Hacquaert, Hackard, Hacat, Hacart, Hachard, Hacard, Haccart, Hachat, Hacha. Vadersnaam uit agi-hard; hoek, zwaard-sterk. Aghardus, Achardus.
Acarin, Accarain, Accarin. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Germaanse voornaam agi-hari; zwaard-leger.
Accou, Accoe, Acoe, Ackou, Acou. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam agi-wulf; scherp van het zwaard-wolf, Agulfus, Acculfus.
Achel, van, van Aggel, van Aggelen, van Eggel, van Eggelen. Plaatsnaam Achel, Limburg.
Achelman. Afleiding van Van Achel, Achenbach, plaatsnaam in Siegen en Breidenhach.
Achen, Achenne. Plaatsnaam Achêne of Aken
Acher, Aché, Ache: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam agi-hari; hoek, zwaard- leger: Agihar(ius), Acharius.
Achille, Achile. Vadersnaam. Griekse voornaam Achilles.
Achkroune. Uithangbord Limburg, acht kronen.
Achslogh. Bijnaam, Duits Arschloch; aarsgat.
Acht, van, van Agt, van Acht, van Achte. Plaatsnaam Acht, Noord-Brabant of bij Koblenz.
Achte, van, Achten van, van Agten. Plaatsnaam Achtene in Oostakker, Overijssel.
Achter, van, van Hachter, van Hacter, van Acther, van Acter, van Achteren, Verachter, Verachters, Veraghtert. Verwijst naar een woonplaats achter of aan de overkant van een bepaalde plaats.
Achterberg, Achterbergh, van, Achterburgh: Plaatsnaam Achterberg in Bentheim (Nedersaksen), Rhenen (Utrecht), bij Kempen (Nederlands Limburg) en in Dongen, (Noord-Brabant). Berg- en burg- namen werden vaak verward.
Achterdenbosch. Plaatsnaam Achter den Bos in Vollezele, Vlaams-Brabant.
Achtergaal, Achtergaele, Actergal. Bijnaam van nachtegaal.
Acke, ackx, Acx: Spelling voor Hacke. 1. Beroepsnaam naar de hak, de bijl. Beroepsbijnaam voor een houthakker. 2. Vadersnaam. Hakke, van Hanke, afgeleid van Johannes.
Ackeleyen, van, van Ackeleijen, van Acoleyen, van Acoleyn, Acoleijen, Accolay, Acolijen, Acolyen, van Acooleyen, van Accoleyn, Accolyen, van Akoleyen, Akoleijen, van Aroleyen, van Akelijen, van Akelije, Akelye, Akelijen, van Akeleyn, Akeleyen, Arcolie, Arcoly, Arcoulin, Haeckeleue, Haekelaeye, Hakelye, Hercolier, Hercoliers, Ockeley, Ockeleij, Okeley, Occolay. Familienaam naar de plaatsnaam Ackeleye, Acoleye, Accolay (naar akelei: groeiplaats).
Ackema. Vadersnaam. Friese afleiding van Germaanse bakernaam Akke. Vergelijk Hacken.
Acker, van, van Acker, Ackers, Akkers, Akre, Acqaire, van Ackere, van Acker, van (den) Akker, van den Acker, van den Ack, (van den) Aker, van Ackre, Vanackère. Familienaam uit de wijd verspreide plaatsnaam (ten) Acker, Akker: veld, akkerland.
Ackerbroek, van, den. Plaatsnaam moerassig land, Overpelt, Limburg, Mazenzele, Vlaams-Brabant, Schilde, Antwerpen.
Ackerman, Ackermans, Achermann, Akkerman, Akkermans, Akkermann, Ackkermans, Akerman, Acreman, Acmann. Afleiding van Van Acker of beroepsnaam van de akkerman, landbouwer. Ackermeier is de Duitse beroepsnaam van de akkerboer.
Ackerstaff: Plaatsnaam Ackerstaff bij Bentheim (Nedersaksen).
Ackerveken, van den, van den Akkerveken. Plaatsnaam Akkerveken; sluitboom aan een akker, in Wuustwezel, Antwerpen, vergelijk Valvekens.
Acolty. Klankverandering van Waals akott; knoeier, beunhaas.
Adam, Adams, Adamse, Adan, Adans, Adant, Adaams, Addams, Adoms, Addons, Adons, Adamsons, Adamson, Adamy, Adami, Adamo, Adan, Adang, Adank, Adant, Adans, Adem, Adems, Adama, Adema, Aden, Adens, D'Adam, Adatnski, Adatnska, Adamsa, Adamus, Adamuz, Adamini, Adamoli, Adamko, Adamku, Adamek, Adamiec, Adamiak, Adamcazk, Adamczak, Adamczijk, Adamczyk, Adamzyck, Adamietz, Adamitz, Adamowicz, Adamkiewicz, Adamkewicz, Adamowski, Adamczwski, Adamczewska, Adamszewski: De vormen met n zijn Frans, omdat Frans -am/-an/-en homofoon zijn: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Adam.
Addisson, Addison. Engelse vadersnaam, zoon van Addy, afleiding van de voornaam Adam of Germaanse voornaam Ado.
Adé. Vadersnaam, spelling voor Adet. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Ado.
Adel, (den): Vadersnaam. Korte Germaans adel-naam of verkorting van bijvoorbeeld Adelbrecht. Het lidwoord den is vermoedelijk secundair.
Adelaar, Adelaars, Adelaere: 1.Vadersnaam. Germaanse voornaam athal-hari ‘adel, edel –leger’: Adalarius. Maar –aaren –aard-namen werden vaak verward, zodat Adelaar wel een variant kan zijn van Alaard; Adelaard, Adelhard. 2. De naam kan eventueel een bijnaam zijn naar de adelaar of arend, of naar een uithangbord. Zie Adler.
*Addoms, Adons. Vadersnaam, variant van Adoms.
Adeline, Adline. Vrouwelijke vorm van een Germaanse voornaam Adelina.
Adelot. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van een Germaanse adel-naam.
Adema: Vadersnaam. Variant van Adama, Friese afleiding van Adam. Of evenwel een -ma-afleiding van de Germaanse voornaam Ado, zoals in Addema, Adding, Addinga.
Adenau, Adinau. Waarschijnlijk niet de plaatsnaam Adenau in de Eifel, maar Franse spelling voor Adenot.
Adenet, Adnet, Adenot, Adnot, Adanez. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van de voornaam Adam.
Ader, Adère, Adère: Duitse vadernaam van Germaanse voornaam ad-hari.
Adins, Adyns, Adijns, Adiens, Addink, Addingh,Add-ings: Vadersnaam. 1. Vleivorm van Germaanse voornaam Ad(d)o, bakervorm van een adel-naam. 2. Soms werd de naam gereïnterpreteerd als korte vorm van Saladin.
Adler, Adeler, Adelaire, Adlaire: Duitse bijnaam naar de huisnaam zum Adler ’in de Arend’.
Adlerfligel. Duitse dialect vorm van Adlerflügel: arendsvleugel. Vergelijk Swanenvlôgel, Duitse Finkenflugel. Zie ook Vinckevleugel.
Admiraal: Bijnaam. Middelnederlands a(d)mirael ‘legerhoofd, vlootvoogd, admiraal’. Vergelijk Lamoral, Lamiral.
Admirant, den: Naar analogie van admiraal gereconstrueerde vorm, van Oudfrans amirant ‘emir, admiraal’. Vandaar de Belgische familienaam Ladmirant, Lamirand, Lam(m)erant.
Adolf, Adolphs, Adolph, Adolphe, Adelphe, Adolphy, Adolfsson, Adelof, Adloff, Alofs, Alouf: Vadersnaam. Germaanse voornaam ad-wulf, Adulfus.
Adorff. Plaatsnaam Adorf, verschillende plaatsen in Duitsland.
Adorp, van. Familienaam uit de plaatsnaam Adorp: Nederlandstalige naam van Orp-le-Grand en Orp-le-Petit (Waals- Brabant) en Adorp in Groningen.
Adou, Addou: Vadersnaam Adoul. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Adolf.
Adriaans, Adriaanse, Adriaanssens, Adriaansen, Adriaanses, Adriaansens, Adriaen, Adriaens, Adriaense, Adriaaensen, Adriaenssens, Adriaensen, Adriaansen, Adrieaanse, Adriaensche, Adriance, Adrian, Adrians, Adryan, Adrianij, Adriani, Adriany, Adrienssen, Adrien, Adriën, Adriani, Adriencense, Adrianissen: Vadersnaam. Zoon van Adriaan, de Latijnse heiligennaam Adrianus, die eigenlijk teruggaat op Hadrianus, naar de afkomst uit Hadria.
Adriani: Vadersnaam. Afleiding van de Latijnse heiligennaam Adrianus.
Adrichem, van: Verdwenen plaats Adrichem ten oosten van Beverwijk (Noord-Holland). 1130-61 a Gozwino filio Ludolfi de Adrichem. Jan Boogaert (1772-1819) verhuisde van De Lier (Zuid-Holland) naar Middelburg. Zijn zoon (1843-1927) trouwde met ene Anna M.E. van Adrichem en hun zoon noemde zich van Adrichem Boogaert.
Advocaat, beroepsnaam van de advocaat.
Aebi, Aeby. Duitse vadersnaam uit Abo, bakernaam van de Germaanse voornaam Albrecht.
Aefferden, van. Plaatsnaam Afferden, Nederlands Limburg, Gelderland.
Aegten, Aechten, Aegden, Agten, Aghte, Achte, Achten, Achtien, Aghten, Eichten, Echten, Aagjen, Aagje, Aagtjes (zoon van). Moedersnaam uit de voornaam Agatha.
Aelbroeck, van, van Aelbrouck, Aelbroucq, Allebroeck, Allebroek: Plaatsnaam Aalbroek in Papegem, Semmerzake en Zottegem (Oost-Vlaanderen).
Aelman, Aalmans, Alman, Allman, Allmann, Allmanns, Haelman, Haelmans, Aleman, Alleman, Allemans, Adelmann, Adelmant, Adelment. 1. Vadersnaam uit een Germaanse adal-naam. 2. Zie ook Alleman.
Aelter, Aalter, van Haelter, van Halter, Aelterman, Haelterman, Alterman, Aelderman. 1. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Aalter (Oost-Vlaanderen). 2. Zie ook Haelterman.
Aendenboom, (aan den) Boom. Familienaam naar de woonplaats: aan den boom.
Aendekerk. Aandekerk, plaatsnaam aan de kerk.
Aendenboom. Naar de woonplaats; aan de boom. Vergelijk Duits Ambaum, Amboom.
Aendehof, van Andenhove, van Antenhove, van Antenhoven, van Handenhoven, van Handehove. Naar de woonplaats aan een hof, hoeve.
Aendenroomer. Huisnaam De Romer. Vergelijk plaatsnaam Am Römer in Frankfurt an Main.
Aengenberg. Naar de woonplaats aan een berg.
Aengevoort, aan de Voorde. Naar de woonplaats aan een voorde of doorgang.
Aengevaert. Aanpassing en reïnterpretatie van Frans Hangouwart, van Angouwart, de Germaanse voornaam Angoward.
Aengeveld, naar de woonplaats aan het veld.
Aercke. Vadersnaam uit Aernout of uit Adriaen.
Aercke. Vadersnaam. Afleiding van Arnoud of Adriaan, vergelijk Arkens.
Aerde, van, Aerden, van, van Aarden: Plaatsnaam Aarden, Frans Ardres (Pas-de-Calais).
Aerden van der, van der Aarden, van der Eerde, van der Eerden, Vereerde, van Aerdt, van Aert, van Aart, van Art, van Ard, van Eerdt, van Eert: Plaatsnaam Aard: veld, bouwland, open plaats, kade, aanlegplaats.
Aerdewegh, van, van Aerdenveg, van (den) Eerdeweg, Eerdewegh, van den Eertwegh, van Erdeweghe, van den Erdweg: 1. Plaatsnaam, oorspronkelijk straatnaam: aardeweg.
Aerden, Aarden, (van) Haerden. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Aernoud waarvan Aard een korte vorm is. Zie daar verder.
Aerlebout. Vadersnaam. Germaanse voornaam erl-bald; voornaam man-moedig.
Aernout, Aernouts, Aernoudt, Aernoudts, Aernaudts, Aernouts, Aernaut, Aernoodt, Aernout, Aernhoudt, Aernhout, Haerenout, Aerenhouts, Haerenhout, Arnoud, Arnoudt, Arnout, Arnouts, Harnouts, Aarnoudse, Aarnouts, Aarnoutse, Arnhold, Arnaud, Arnau, Arnault, Arnauld, Arnaut, Arnauts, Arnoets, Arnots, Arno, Arnot, Arnott, Arnote, Arnoeyts, Arnoys, Arnoijs, Arnould, Arnoul, Arnoult, Arnou, Arnous, Arnoelx, Arnoux, Arnoe, Arnoes, Arnouat, Arnouw, Arnauw, Ernaux, Ernault, Ernault, Hernaut, Hernaux, Hernay, Arnal, Ernotte, Hernot, Hernotte, Herno, Ernould, Ernoud, Ernoud, Ernout, Ernou, Ernoux, Arnols, Ernult, Erneux, Hernould, Hernoud, Hernoux, Heroes, Heroë, Harnould, Arnold, Arnoldi, Arnoldy, Arnolts, Arnolds, Arnolts, Arnolt, Arnoldus, Arnoldussen, Aarens, Haerens, Ahrend, Ahrens, Arend, Arends, Arendt, Arent, Harent, Aerent, Aerents, Aerens, Arents, Arets, Arendsen, Arentz, Arenz, Aarrents, Arndt, Arndts, Ares, Arn, Arntz, Arntzen, Arntzenius…Vadersnaam van de Germaanse voornaam aran-walda; arend-heerser.
Aerschot, van (der), van Aerschodt, van Aarschot, van Arschot, van Arscoot, van Asschodt, van Asschot, van Ascot, van Aerchot, d'Archot, Darschotte, Daschotte, Daschot, Arschoot, Arschodt. Familienaam uit de plaatsnaam Aarschot (Vlaams-Brabant).
Aertbeliën, Aertbelien. Vaders-, moedersnaam. Combinatie van de voornaam Aart en vrouwelijke Belie.
Aertenryck, van, Aertenryk, van, van Ertryck, van Etteryck, van Etteryk, Etterijk, Etterijck, Ertryckx, Ertrijckx, Eirtrijckx, van Herterijck, Herteryck, Van Hertreyck, van Hentenryck, van Hentenryk, Hentenrijck, Hentenrijk, van Henterijck, van Hentrijck, van Hentryck, van Henteuryck, Herteryckx. Familienaam uit een gelijknamige plaatsnaam (wellicht in Vlaams-Brabant). Plaats nog onbekend.
Aertgeerts, Aertgeets, Aetgeerts, Argeerts, Uytgeerts, Uijtgeerts. Vadersnaam uit een dubbele voornaam Arnoud + Geert.
Aert, Aerts, Aarts, Aart, Haert, Aardse, Aartsen, Aarts, Aers, Ars, Haars, Hars, Haerts, Haers, Aarssens, Aarssen, Aarsen, Haerssens, Aertssens, Aertsens, Aertzen, Art, Arts, Harts, Arets, Arretz, Aretz, Arits, Aritz. Vadersnaam: verkorte vorm van de Germaanse voornaam Arnoud.
Aertman, Haartmans, Eertman, Eerdmans, Eerdman, Erdman, Erdmans, Erdmann, Ertman, Heerdmann: 1. Vadersnaam, afleiding van Aart, Arnoud. Of een variant van Germaanse voornaam Hartman, Hardeman. 2. Erdmann zou een Duitse voornaam zijn die aan jongens gegeven werd die op een gestorven broertje volgden.
Aesbacher. Duitse Äschbacher, afleiding van de plaatsnaam Eschbach.
Aeselood. Provencaals Asloo; beukenbos.
Aeyels. Vadersnaam Aeyelts. Voornaam Aaielt, Aailt, Aiold, van Germaans agi-wald.
Afanasyev. Russische vadernaam, afleiding van de voornaam Afanasi, van Grieks Athanasios; onsterfelijk.
Affelterre. Plaatsnaam Appelterre, Overijssel.
Affolter. De plaatsnaam Affoltern komt tweemaal voor in Zwitserland.
Afschrift. Petrus Afschrift werd op 12 mei 1834 in Cent gevonden. Alle vondelingen in april-mei 1834 kregen een naam die met een A begon: Aenkomst, Aenwas, Aenval, Aenslag, Afkeer, Aflaat, Afschrift, Alsem.
Afslag. Beroepsnaam. Middelnederlands afslach; prijsvermindering, korting, afslag; verkoop van vis, visafslag; laadplaats voor koopwaren. Vergelijk Duits Abschlag.
Agard, Agart, Aga, Agas: 1. Romaanse vormen van de Germaanse voornaam agi-hard 'zwaard- sterk': Aghardus.
Agathe. Moedersnaam. Franse vorm em vleivorm van Griekse heilige naam Agatha.
Agelink: Vadersnaam. Spelling voor Hagelink. Afleiding van de Germaanse voornaam Hago, Hagen.
Agema: Friese vadersnaam., zoals Agama, Aeggema. Afleiding van de Friese voornaam Age, Agge, de eenstammige Germaanse voornaam Ago, van agi ‘zwaard’.
Agathon, Acton, Agatone: Vadersnaam uit Grieks agathos; goed. Agathon is de Franse verbogen vorm van de Latijnse vorm Agatho, naam van een paus uit de 7de eeuw.
Agelis. Vadersnaam, vorm van Achelis, Griekse voornaam Achilles.
Agesma, vadersnaam, Friese naam Age.
Aghina, Italiaans beroepsnaam en betekent spijkertje of nageltje
Agier, Agie, Ager, Aget, Agez. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ad-ger. Adegarius.
Agneessens, Agneesens, Agneese, Agneesen, Agnessens, Agnessens, Agnesse, Anneerssens, Anneesens. Moedersnaam, zoon van Agnes. Zo ook Agnes, Agnès, Agniez, Anhes, Annee.
Agon. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Ago.
Agostini, Agostino. Vadersnaam. Italiaanse vorm van Latijnse Sint Augustinus.
Agten: Moedersnaam, variant van de Vlaamse familienaam Aegten, Aechten, Achten. De Griekse heiligennaam Agatha.
Agterberg. Plaatsnaam Achterberg bij Rhenen.
Agterhuis: Naar de woonplaats in het achterhuis? Of reïnterpretatie van de plaatsnaam Achthuizen (Zuid-Holland) of de familienaam Akkerhuis?
Agsteribbe, Agtseribbe: Reïnterpretatie van plaatsnaam Wastrebbe in Deftinge (Oost-Vlaanderen).
Agtersoon; mogelijk een kleinzoon.
Agthoven, van: Plaatsnaam Achthoven in Zederik (Zuid-Holland), Linschoten en IJsselstein (Utrecht).
Agtmaal, van, van Agtmael: Plaatsnaam Achtmaal (Noord-Brabant).
Aguillon, Aguilon, Agulhon: Bijnaam, Frans aiguillon: prikkel, angel, stekel, doorn. Bijnaam voor iemand met stekelig, irriterend, tergend karakter.
Ahmed, Ahmedi, Ahmad, Ahmetovic. Familienaam uit Islamitische gebieden.
Aillet, Alliët, Alliet, Alié, Ailliet. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van een Germaanse agil-naam.
Ahn. Duits Ahn; grootvader.
Aigret, Egret, Oudfrans aigret; triest, pijnlijk. Bijnaam.
Aigrisse, Egricce, Egrisse, Egrise: Aigris, Romaanse vorm van Germaanse voornaam agi-rîk 'zwaard-heersend'. Agericus. Vergelijk Eggerick.
Aiguille: Beroepsnaam van de naaldenmaker.
Aillaud: Romaanse vorm van Germaanse voornaam agil-wald; vreselijk-heerser. Agilaldus, Ailaldus.
Aillery. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam agil-rik; vreselijk-heersend.
Aillet, Alliët, Alliet, Alié, Ailliet: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse agil-naam, zoals agil-berht, Frans Aillebert.
Aimar, Aimart, Eymar, Eymard, Aymard, Haimard: 1. Vadersnaam Aimar, Romaanse vorm van Germaanse voornaam agi-mar 'zwaard-beroemd': Aimarus.
Aimé, Aime, Ayme, Haimé, Amez, Amer, Ames, Ameys, Ameijs, Hames, Hamet, Hamey, Hamez. Vadersnaam uit het Franse Aimé, uit Oudfranse ameit, amé, van Latijnse Amatus: de beminde.
Ajoux, Oudfrans ajpu, Frans ajonc; gaspeldoorn. Ook plaatsnaam Ajou, Eure, en Ajoux, Ardeche.
Aka. Vondelingnaam. Joannes Aka werd op 28 mei 1837 in de Stoelstraat in Antwerpen gevonden.
Akda, Acda: De familie is afkomstig uit Zeeland. Vermoedelijk een vreemde verhaspelde naam. Andere spellingen zijn Hacda, Hagda.
Aken, van, van Aeken, van Haeken, van Haken, van Hacken, van Acken: 1. Plaatsnaam Aken, Duits Aachen (Noordrijn-Westfalen). De naam Van Aken is hier dus een herinterpretatie van Middelhoogduits, Middennoordduits, maar ook Middelnederlands Nacke ‘nek’.
Akerboom, (van den) Akkerboom. Akerboom; eikenboom, plaats met opvallende eikenboom.
Akershoek: Plaatsnaam. Middelnederlands akerboom ‘eikenboom’.
Aker, van den, Eker, Haker, of van aker; eikel, zie Akersloot, of naar een oude lengtemaat waar Akersloot beter naar genoemd kan zijn.
Akeren, van, van Akkeren, van Ackeren: 1. Plaatsnaam Ekeren (Antwerpen). 2. Plaatsnaam Les Deux –Acren, (Henegouwen)
Akkenaar, Akenaar. Van Aken?
Akker, van de(den), van den Aker, (van) Acker, Ackere: Heel verspreide plaatsnaam (ten) Akker ‘akkerland’.
Akkerdaas: Betekenis onduidelijk. Misschien samenstelling van akker en daas ‘paardenvlieg’, vergelijk Nederlands akkerhommel, akkerwesp.
Akkeren, van: Plaatsnaam Ekeren (provincie Antwerpen).
Akkeringa: Fries vadersnaam. Afleiding van een Germaanse voornaam zoals Ecrebertus, Acroardus, die teruggaat op het Germaanse naamelement agi ‘zwaard’.
Akkerman, Akkermans, Ackermans, Ackerman, Acker, van den, Ackermanns: Afleiding van Van (den) Acker of beroepsnaam van de ackerman ‘landbouwer’.
Akse, Ax, Acksen, Akze Hakse. Aks; bijl, beroepsnaam
Aksoy. Turkse vadersnaam uit de gelijkluidende voornaam Aksoy: witte lijn (wat zoveel betekent als: van hoge afstamming)
Akst. Beroepsnaam voor een boomhakker, naar de ax of akst. Duits Axt.
Alabarbe, Allabarbe. Beroepsnaam Ala barbe; met de baard.
Alaerd, Alaerds, Alaerts, Alaert, Alaers, Aelaerts, Alard, Adelhardt, Allaerd, Allaerds, Allaer, Allaerts, Allaertsz, Allaer, Allaere, Allaër, Allar, Allard, Allart, Alart, Lallard, Lallart, Allert, Allers, Alers, Aler, Ahlers, Ahlert. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam adal-hard: 'adel-sterk'. Adelhard, Adalard (us).
Alain, Allain, Allains, Allin, Alleins, Allein, Alleijn, Alleynsm Alleyn, Allijns, Allijn, Allyns, Allyn, Alyn, Alijn, Alleys, Alanen, Allès, Alles, Allan, Alan, Allen, Alen, Alleleijn, Alleleyn, Allelyn: Vadersnaam. Alanus is de volksnaam van de Alanen, een Sarmatisch ruitervolk, dat in 406 Gallië plunderde. Of een Engelse naam, van Bretons-Keltische oorsprong. De naam Al(l)an is in Engeland bekend sinds Willem de Veroveraar (1066). Het was een heel populaire naam in de Brits-Keltische romans. Blijkens –ein, van Frans -ain is de naam bij ons uit het Frans overgenomen.
Alais, Allais, Allaeys, Allays, Allés, Alles, Allê, Allêe, Alley, Alle: Moedersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Adelheid, Aleit.
Alardeau. Allardin, Alardin, Allarding, Allardot, Alardot, Allardos, Alardos. Vleivorm van Germaanse voornaam Adelhard, Alard.
Alavoine, Allavoine: Frans à l'avoine: met de haver. Beroepsnaam voor haverteler of-koopman.
Albada, van. Vadersnaam, Fries Albarda, Albada, Alberda, Albeda, afleiding van Germanse voornaam Albert.
Alban, Hauban, Albano, Albani. Vadersnaam. Latijnse heilige Albanus.
Albanese. Volksnaam van de Albanees.
Albarre, Albart: Frans à la barre: met de slagboom. Beroepsnaam van de boomwachter.
Alberda: Friese vadersnaam., afgeleid van de voornaam Albert; zie Alberts, Albrecht.
Albe. Korte vorm van een Germaanse voornaam Albrecht.
Albé, Allebé, Allebe, Allebee: Vadersnaam Albet, van de voornaam Albert.
Albertdienst, Alberdienst. Volksetymologische verhaspeling van Alberdijns, vleivorm van Albert. Vergelijk Alberding(k), Alberdissen.
Alberg, Albergs, Alberghs, Alenbergh, Alenbergs: Moedersnaam. Germaanse voornaam adel-berg 'adel- bescherming': Adelberga, Aalberga.
Alberts, Albert, Albers, Abels, Aben, Abel, Ebels, Abelsma, Alberti: Vadersnaam. Albert is de geromaniseerde vorm van de Germaanse voornaam Albrecht, Adelbrecht; zie Albrecht. Alberti is de Latijnse afleiding. Soms vereenzelvigd met de Bijbelse Abel; adem, de vergangelijke.
Albicher, Albieker: Afkomstig van Albig (Rijnland-Palts).
Alblas: Riviernaam Alblas (Zuid-Holland), waarvan Alblasserdam en Alblasserwaard (Zuid-Holland) zijn afgeleid. Ook plaatsnaam Oud-Alblas (Zuid-Holland).
Albrecht, Albrechts, Albregt, Albregts, Albrechts, Albrechtse, Albrech, Alberech, Albright, Alebregtse, Ambreck, Ambrek, Albrecq, Aelbrecht, Aelbrechts, Aelbreghts, Aelbregt, Aelbrech, Aalbrecht, Aalbrechtse, Aelbreght, Aalbregtse, Aalbregse, Aelbreghtse, Aelbrecht, Adelbrecht, Haelbrecht, Haelbrechts, Holbrecht, Holbrechts, Olbrecht, Olbrechts, Olberecht, Olberechts, Olbreghts, Olbrich, Olbricht, Olbracht, Olberek, Albert, Alberts, Adelbert, Albracht, Albrecht, AlbregtAlbertz, Albers, Alberti, Albirt, Alboort, Albort, Aalberse, Aalb-berts, Aelberts, Aelbers, Olbert, Olbertz, Alberty, Alberti, Alberto, Alberini, Albertyn, Albertijn: Vadersnaam. Germaanse voornaam athal-berht ‘adel-schitterend’: Athalbert, Aelbertus, Adelbertus, Albertus. Albertyn is een knuffelvorm. De vormen met h zijn hypercorrect; die met o zijn vaak door de dialect o-klank van de a te verklaren (zie evenwel ook Olbrechts). Albertema, een geslacht van predikers die hun ambt in Friesland (te Leeuwarden, Groningen en Emden) vervuld hebben, en die hun geslachtsnaam tot Alberthoma verfraaiden. Albert Albertema (dat is: Albert Albertszoon) schreef zijn naam, als dominus: Albertus Alberthoma.
Albertsma, vadersnaam Albert.
Alboom, Album, Albume. Plaatsnaam Alboom; witte abeel.
Albrink: Vadersnaam. afleiding van de Germaanse voornaam Albrecht.
Alburg: Moedersnaam, Germaanse voornaam Alburga, Alburgis, van Adalburga. Germaans athal –burg ‘adel –burg’.
Alcide. De stamvader is de vondeling Felix Alcide, in 1813 in Mechelen te vondeling gelegd. Alcides was de bijnaam van Herakles in de Griekse mythologie.
Aldenberg: Misschien de Germaans vrouwennaam Aldeberga. Maar berg- en burg-namen werden vaak verward. Er is ook de plaatsnaam Aldenburg (Nedersaksen).
Aldegonde, van, Audegond, Audegonde, Audergon: Moedersnaam. Germaanse voornaam adel-gund 'adel-strijd': Adelgundis, Algundis.
Aldenhove, Aldenhoven, Aldenhof, Aldenhoff, Aldelhof, Alderhof, Andehofd, Andelhof: Plaatsnaam Aldenhoven, Aldenhof: oud hof. Vergelijk Oudenhove. Plaatsnaam Aldenhoven (Nordrein-Westfalen), in Guigoven (Limburg); Aldenhof in Nijmegen (Gelderland).
Aldenkamp. Plaatsnaam bij Hennstedt, Saksen-Anhalt, en tussen Bederkesa en Bremervorde.
Alder, Alders, Allder, Olders, Oolders. 1. Noord-Duits voor de oudere, senior. 2. Zie Aalders.
Alderlieste, Alderliesten: Ook Alderliefsten komt in Nederland voor, maar weinig frequent. Misschien een vleinaam ‘allerliefste’.
Aldershoff: Plaatsnaam. Hof van Alder. Zie Aalders.
Alderhout. Plaatsnaam Alderhout, Nord-rein-Westfalen, Altenholz, Saksen-Anhalt.
Aldus, Alders, Aalders, Alderden, Allers, Elders, Alderse, Alderden, Aldringa, van Aldringa, Aldrink, Alderding, Aaldrink, Alders, Alderts, Aldertsma, Allertsma, Allerma, Alers, Alerding, Alring, Aldring en Engelse Aldrington. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Aldert, van Fries Aldert, Allert, Allart, Adelhart, adal-hard of de naam Alders (Aalders, dat is zoon van Aldert). In Noordwijk werd de Duitse equivalent Ahlers vertaald als Alders. Zo ook de plaatsnamen Aldrington in Sussex, Engelland; Aldringa-burcht te Bedum in Hunsingo, Groningerland; Audrehem, dat is Alderda-heim, Adelharta-heim, woonplaats van Aldert, in Artesie, Frankrijk; Aldersbach bij Vilshofen in Beieren; Allersma-heert te Godlinze in Fivelgo, Groningerland; en Alerdink, een havesate bij Heino in Salland, Overijssel.
Aldermans, Haeldermans, Haldermans. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse alderman, olderman, deken van de gilde, wijze man.
Aldernaght. Reïnterpretatie van plaatsnaam Andernach of klankverandering van Anderlecht.
Alderwereld, Aldewereld, Alderwerelt, (van) Alderweireldt, Aldeweireldt, Aldeweireld, Alderweirelt, Allewerelt, Alleweireld, Alleweireldt, van Aldenweireldt, Van Alderwerelt, Alderwiereldt, Alderwierelt, Alderwierelt, van Aeldeweereld, Aeldeweerelt, van Aeldweereld, van Alderwelt, Aldervelt, Van Adrewelt, van Andruel. Bijnaam uit een veelgebruikte uitroep "al de wereld (de hele wereld)". Vergelijk Duits Allewelt, Frans Toule-monde. Bij Walther von der Vogelweide: 'al diu werlt, ich hân mîn lehen'. Volgens Meertens heet de familie (de Roo) van Alderwerelt naar een huis 'De Wereld' in Amsterdam. Komt in alle ons omringende landen in diverse talen voor.
Alem, van: Plaatsnaam Alem in Maasdriel (Gelderland) of in Lith (Noord-Brabant).
Alens, Alen, Aalen, Aelen, Aelens, Aellen, Allen, Alijn, Alyn, Allyn, Allyns, Allijn, Allijns, Alin, Alink, Allins, Allinck, Alinks (zoon van Alink) Allinckx. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse Allaard- (uit adal-hard) of Aloud-naam. 2. Mogelijk ook moedersnaam uit het Germaanse Adele (uit adal). 3. Zie ook Alain.
Alençon, d'Alençon, Dalançon. Familienaam uit de plaatsnaam Alençon (Orne - Frankrijk).
Alewaeters, Alewaters, Aelewaters, Allewaters, Haelwaeters, Haelewaters, Haelewaters, Halewaters, Halewaters. Bijnaam van de waterhaler, -drager. Bijvoorbeeld de waterhaler voor de badstoof.
Alenus, Alenus, Alenis, Alenis: Latinisering van Alen.
Alépée. Bijnaam à l'épée: met het zwaard. Vergelijk Alglave.
Aler, Alers, Allers, Ahlers: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam adal-hari 'adel-leger': Adelherus.
Alewijn, Alewijnse, Aalewijnse, Allewijn: Vadersnaam. Zoon van Alewijn, Germaanse voornaam al/athal-win‘ al/adel-vriend’. De spelling met h, zoals in het Middelnederlandse Lied van heer Halewyn, is hypercorrect. Vandaar de spelling van de familienaam Halewijn, met name in België.
Alex, Alexe, Alexis, Alessi, Alessio. Vadersnaam, Griekse heilige Alexi(u)s.
Alexander: Vadersnaam. Griekse voornaam Alexander.
Aleijn, Alleijn: Vadersnaam. De Franse voornaam Alain, van Alanus, de Latijnse vorm van een naam van Bretonse heiligen en koningen. De Normandiërs brachten het naar Engeland, waar hij als Allan voortleeft.
Alfasten, Alfastsen: Volksetymologische vervorming van Halfvorster: helper van de vorster, bos- en veldwachter. Vergelijk Duits Halbmeier, Halbritter, Halbschmied, Halbwinner.
Alfers, Aelfers. Vadersnaam. Germaanse voornaam albi-hari; elf-leger. Albharius, Alfheri.
Alfons, Alphons, Alphonse, Alfonso, Alphonso, Alonso, Alanzo, Alanzi, Alongi, Allonsius, Alloncius, Alonsious: Vadersnaam. Germaanse voornaam Alfons uit adel-funs of al-funs 'de allés wagende'.
Alfred, Alfredo, Alfredsson. Vadersnaam. Germaanse voornaam albi-rêd 'elf-raad' of adel-frid 'adel-vrede': Albradus/Alfredus, Adalfridus/Alfrid(us).
Alfrink. Vadersnaam, afleiding van Alfer.
Algar. Vadersnaam. Engelse vorm van de Germaanse voornaam adal-ger; adel-speer.
Algier, Algiert, Augier, Auger, Augez. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelger, zie Algar.
Alglave, Aglave. Oudfrans le glave, Frans à la glaive: met het zwaard.
Algoed, Algoedt, Algoet, Algoët, Aelgoet, Algoo, Allegoedt, Allegoet, Aelvoet, Alvoet, Haelvoet. Vadersnaam uit het Germaanse adel-god; adel-goed.
Algra, Algera, Algersma: Gaat de naam terug op 1381 Clais Algrau, Heine Algrau, Ossenisse? Maar daarnaast komen de varianten Algera, Allegra, Aelg(e)ra voor, met name in Friesland. Daarom veeleer Friese vadersnaam., afgeleid van Germaanse voornaam Alger, Algar, Adelger, Athalgar van Adelger.
Algrain, A le Grain, Au grain; met het graan. Bijnaam van een graankoopman.
Ali, Aly, Al, ook in Benali, Mahabali, Alibaks. Islamitische naam.
Alibert, Aliberto, Alibertis. Vadersnaam. Germaanse voornaam ali-berht; ander-schitterend. Alibertus.
Alice, Allice, Alix, Alys: Moedersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Adelheid. De naam komt al in de 12de eeuw in Vlaanderen voor.
Alinge, Friese voornaam Ale.
Alink: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse adel-naam, zoals Alaard, Aloud.
Aliout. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam agil-wulf; vreselijke wolf. Agilolfus, Ailulfus; of agil-wald; vreselijk-heerser': Ailaldus.
Alixant, Alizant, Alisant, Alizard, Alizart, Allizard, Allizart, Allisat, Alsart: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Alexius.
Alkema: Zoals Van Alkemade uit de plaatsnaam Alkemade (Zuid-Holland).
Alken, (van), van Alcken. Familienaam uit de plaatsnaam Alken (Limburg).
Allaart, Allaert, Allard: Vadersnaam. Germaanse voornaam athala –hardu ‘adel-sterk’: Adalardus.
Allacker. Plaatsnaam Helakker in Brielen, Pollinkhove, Voormezele, West-Vlaanderen.
Allarij, Allary, Alary. Vadersnaam. Romaanse vorm van een Germaanse voornaam adal-rik; adel-heersend. Adalricus, Alricus.
Allebaut, Albault, Albaut, Albeaut, Albeau, Albat, Alba: Vadersnaam. Germaanse voornaam Adelboud: adel-bald 'adel - moedig'.
Allebos, Allebosch. Dialect vorm van Eylenbosch.
Allebrandi, Albranda, Albrands; vadersnaam Albrand, Adelbrant, ook in de plaatsnaam Albrandeweer, bij Birdaard, Albrandswaard bij Putten, Albringsweer (Albrandingsweer) bij Emden.
Allebrodt. Uit Halfbrood. Vergelijk Noord-Duits Halfbrod, Halverogge.
Alleda: Wellicht Friese vadersnaam., afleiding van al-, adel-naam, zoals Albrecht.
Allegaert. Vaders-, moedersnaam uit de Germaanse voornaam adel-gard: adel-gaard of athil-gaard: edel-gaard.
Alleene. Moedersnaam Alena is en vorm van Griekse Sint Helena.
Allegaert. Moeders-, vadersnaam. 1. Germaanse voornaam adel-gard; adel-gaard. Aalgarus, Aalgardis. 2. Vorm van Ellegaard.
Allègre, Allegre, Alegre, Allaigre, Allègue, Allegretti, Allegret, Algret: Bijnaam. Frans allègre: opgewekt, levendig.
Alleman, Allemans, Allemann, Allemant, Allemand, Alemang, Almand, Aleman: 1. De volksnaam Alleman, die de Franse naam geworden is van de Duitser, namelijk Allemand. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam Adalman, Alman. 2. Zie ook Aelman.
Allemeersch, (van) Allemeesch (van), Allemersch, van Allemeersh, (van) Hallemeersch, Hallemeesch, van Haelmersch, (van) Haelemeersch, Haelemeesch, Vanhaelemeesch, Allermeersch, Allemes, Aellemeersch, (van) Hollemeersch. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Aalmeers, als in Rumbeke (Ael, Germaanse voornaamdeel wat adel betekent of paling, of-nat weiland/moeras.
Allentin, Alentyns, Alentyn, Alentijns, Alenteyns, Alenteijns: Vadersnaam. Variant van de oosterse voornaam Aladin (met de wonderlamp) uit de sprookjes van duizend-en-één-nacht. Zie ook Haladyn.
Alles. 1. Alles werd (als deel van een politieke slagzin) als vondelingnaam gegeven in Leuven in 1787. 2. Zie Allais.
Allewaert, Alewaerts, Hallewaert. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam adal-ward; adel-bewaarder. Adalwardus.
Allier, Ally, Allij. Waalse of Picardische varianten) Vadersnaam, Romaanse vormen van de Germaanse voornaam adal-hari.
Alleynes, van. Plaatsnaam Allaines, Somme, Allenes, Pas-de-Calais, Hallenes, Nord.
Allgayer, Allgeier: Ontronde vorm van Duits Allgàuer, afkomstig uit de Allgàu, een streek in Beieren.
Alliaume, Aillaume, Allaume, Alleaume, Aleaume, Aléaume, Aliame, Alame, Alam, Allaime, Alaime, Eleaume: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelhelm, Alem.
Allier. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelher.
Allimont. Vadersnaam. Germaanse voornaam ald-mund; oud-bescherming. Aldmunt.
Allington. Plaatsnaam in Dorset, Devonshire, Engeland.
Alliot, Aliot, Aliod, Alios, Alliong, Allion: Vadersnaam. Romaanse vleivormen van een Germaanse agil-naani, zoals Aillaud of Aillebert, eventueel van een adel-naam, zoals Alliaume of Allier. Vergelijk Aillet.
Allison, Allesson: Moedersnaam. Vleivorm van Alice, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelheid.
Allonsius, Alloncius: Vadersnaam. Latinisering van Spaanse Alonzo, naast Alfonso uit de Germaanse naam Alfons: hadu-funs ‘strijd-bereid’. Het eerste lid werd achteraf gereinterpreteerd als al; van adal ‘edel’.
Alloin, Alloing, Alloënd: Vadersnaam. Variant van Aloin, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelwin. Zie Halewijn.
Allosserie, Allossery, Allosery, Allostery, Alostery, Alloschery, Alosserie, Alossery, Alloucherie, Aloucherie, Alouchry, Hallocherie, Halocherie, Halochery, Halloucherie, Haloucherie, Halouchery, Hallosserie. Naam uit de Franse plaatsnaam haloterie: plaats met struiken en stronken.
Allouche. Wel een vorm van Oudfrans halot; struik.
Allouis, Aloui, Alaouie, Alaoui, Alloisio, Aloisio, Alloïsio: 1. Vadersnaam. Heilige Aloisius, latinisering van Germaanse voornaam al wîsi 'helemaal wijs'. 2. Allouis kan ook de Romaanse vorm zijn van Germaanse voornaam adel-wid; 'adel-boom': Adelwidis, Aeluuidis.
Alloy, Aloy, Laloi, Laloye, Laloy: 1. Zie Delaleu. 2. Oudfrans aloe, Waals alôye, Frans alouette: leeuwerik. Vergelijk Laloyaux.
Alma, Alkema: Vadersnaam. Friese afleiding van een Germaans al, van athal-naam. Of spelling voor Halma, Hallema.
Almaer, Almar, Aimer, Elmer, Helmer, Helmers: Vadersnaam. Germaanse voornaam adal-mar 'adel-beroemd': Athalmar.
Almeida. Portugese familienaam uit Almaida, de stad/het dorp (er zijn er verschillende) in de provincie Beira. Al..me'ida komt uit het Arabisch en betekent: familie..die leeft op het plateau.
Almekinders, Allemekinders: Misschien Almankinders, kinderen van Alman (zie Alleman 2).
Almkerk, Almenkerk, (van): Plaatsnaam Almkerk in Woudrichem (Noord-Brabant).
Almey, Almeye. Waarschijnlijk een vorm van Ameye.
Almond, Allemon. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam adal-mund; adel-bescherming. 2. Mogelijk variant van Allemand (volksnaam voor een Duitser).
Alofs, Alouf, ules, Ales, Allefs Alles: Vadersnaam. Germaanse voornaam Alof, van athal-wulf;‘adel-wolf’: Adalulfus.
Alos, Alost. Plaatsnaam Alost, Franse vorm van de stad Aalst, Oost-Vlaanderen. Of aanpassing van Allouche?
Alou, Allou, Alloul. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelwolf, zie Alofs.
Aloud. Vadersnaam, Germaanse voornaam adal-wald; adel-heerser, Aloldus, Adalaldus.
Aloy, Alloy. Vadersnaam. Britse vleivorm van een Germaanse adel-naam.
Alper, Alpert, Alpaerts, Alpaert, Allepaerts, Alpar: Vadersnaam. Variant van Albert, met verscherping b/p.
Alphen, van, van Alpen, van Alfaene: 1. Plaatsnaam Teralfene (Vlaams-Brabant 2. Plaatsnaam Alphen in Noor-Brabant, Gelderland of Zuid-Holland). 3. Er is een Nederlands familie van Alphen die oorspronkelijk van Alpen heette. Dat kan een spellingvariant zijn van Van Alphen of teruggaan op de plaatsnaam Alpen (Noordrijn-Westfalen). Een bewoner er van heet Alphenaar.
Alsembach. Plaatsnaam Alzenbach, Nordrein-Westfalen.
Alsemberg, Alsembergh, van. Plaatsnaam Alsemberg, Vlaams-Brabant.
Alsen. Plaatsnaam Alsen, Saksen-Anhalt, of Ahlsen, Nordrein-Westfalen.
Alsenoy Van. Familienaam uit de plaatsnaam Assenois (Luxemburg).
Alsma, Alssema, Alsema, Halsema, van, Hallema, Hoolsema. Afkomstig van plaatsnaam Alsum (Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen).
Alsteen, Alsteens, (van) Alstein, Alsten, Alstens, Aelsteen, Hernalesteen, Hernalsteen, Hernalsteens, Hernaelsteen, Harnalsteen, Harnalsteens, Ernalsteen, Ernalsteen, Ernalsten, Arnalsteen, Hernarestienne, Renalstienne. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam adal-stain; adel-steen, Hernalsteen; heren Alsteen. De vormen met Hern-, Harn-, Ern-, Arn-, Renal.. zijn afkomstig uit Hernalsteen wat zoveel betekent als: de heer Alsteen. De Henegouwse variant Renalstienne is te verklaren door klankverandering ern/ren.
Alst, van, Alsem. Variant van A(a)lst of van Alsem? Artemisia. Beroepsnaam.
Alt, Alte, Alter. Duitse bijnaam voor oud, vergelijk De Oude.
Altdorf, Altdorfer, Altorffer, Altorfer. Zeer verspreide Duitse plaatsnaam Altdorf.
Alten, van: Plaatsnaam Aalten (Gelderland).
Altena, Friese persoonsnaam Alte. Of van al te na, net zoals de oost Friese vadersnaam Denkna; van denk na. Niettemin is Denkna eenvoudig een vadersnaam van de oud-Germaanse mannenvoornaam Denke Dank, Tanc, die nog deel uitmaakt van de samengestelde mannenvoornamen Danklef, Dankwart (Tanquart) en Dankret (Tancred). En zo heeft men ook dien naam Altena gegeven aan huizen en plaatsen, die al te na bij iets anders stonden of lagen, vooral ook aan herbergen, die even buiten de poorten van een stad, dus al te na daar bij stonden. Volgens de volksoverlevering is dit ook de oorsprong van de naam der stad Altona, even buiten de poorten van Hamburg gelegen. Maar zeker is het dat de herberg aan de Streek, even buiten Dokkum, Altena heet, omdat ze zo na bij de poort der stad gelegen is. En dit is ook het geval met het gehucht Altena bij Idsegahuizen, met het voormalige blokhuis Altena vlak tegenover Deventer, met het voormalige kasteel Altena vlak buiten de Schoolpoort te Delft; met Altona, onmiddellijk by de stad Gewarden (Jever), met Altona bij Sengwarden in Jeverland, met Altona bij Tettens in Wrangerland, enz.—deze drie laatste plaatsen in de Friese streek van Oldenburg. En zo is dan ook de naam van menig geslacht Altena[….]
Altena, (van) Altuna: Plaatsnaam Altena ‘al te na(bij)’ in Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen), Hengelo (Overijssel), Peize (Drenthe), Wonseradeel (Friesland), bij Den Bosch (Noord-Brabant), maar ook bij Hamburg en op verschillende plaatsen in België.
Alter: 1. Duitse Bijnaam ‘de oude’. 2. Wellicht h-loze spelling voor Middelnederlands halfter, halter ‘leren halsriem van paarden’.
Altenberg, Altemberg. Plaatsnaam Altenberg, als in Beieren en verder.
Altendorf, Altendorff. Verspreide Duitse plaatsnaam Altendorf. Zo ook Altenhoven, Altenkirch, Altenloh of Altenlok. Althaus, Althuyzen, Althuysen, Althuis, Althusius, Altes, Altès: Althaus: oud huis.
Alteren, van: Wellicht de plaatsnaam Aalter (Oost-Vlaanderen). Of Germaanse ald-naam.
Altikon, samentrokken uit Altinkhoven, een dorp in Zwitserland.
Alting, Alting, Althes en Alts; in Friesland Alta, Aldinga, Aldesna, Altena (deze naam kan ook een anderen oorsprong hebben, gehucht bij Beilen in Drenthe), Altama en Van Altema: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse naam met ald ‘oud’, bijvoorbeeld Ldingus, Altbertus, Altbrandus, Altfridus.
Altman, Altmann. Vadersnaam. 1. Germaanse voornaam ald-man; oud-man. 2. Bijnaam voor een oude man.
Altorffer: Afleiding van de erg verspreide Duitse plaatsnaam Altdorf. De Middelburgse (nu Roosendaal) uitgeversfamilie Altorffer stamt uit Zwitserland. 1750-1813 Johan Coenraad Altorffer uit Schaffhausen lag als militair in garnizoen in Veere en Vlissingen. In 1779 werd hij in Middelburg bediende in een boekwinkel, daarna zelf boekverkoper.
Altruye, Altruy, Altruit, Altrowie. Naam uit het Franse à la truie: met de zeug. Bijnaam voor de varkenshoeder, -fokker of -handelaar.
Altschul, Altschuler. Reïnterpretatie van Duitsr Altschuh, Altschüher, beroepsnaam van de schoenlapper.
Altzinger, Alzinger. Plaatsnaam uit Alzing in Traunstein, Beieren.
Alverdink, Alvaarsma; vadersnaam Alewaert, Alwart of Athalwart; edele vriend.
Aluwé, Aluwe. Bijnaam uit het Oudfrans aloe Frans alouette: leeuwerik.
Alvarez: Spaanse-Portugese vadersnaam. Visigotisch Alwaro ‘al-hoede’.
Alveracht. Reïnterpretatie van Aldernaght? Of aanpassing van Duitse Albracht = Albrecht?
Amadio: Vadersnaam. Italiaanse voornaam Amadeo, van Latijnse Amadeus ‘die God bemint’. Vergelijk Grieks Theofilus, Duits Gottlieb.
Am Zehnhoff. Duits am Zehnthof; aan het Tiendhof.
Amacker. 1. Duits Am Acker; aan de akker. 2. Zie Hamakers.
Amadieu, Amidieu, Amédée, Amedeo, Amadei, Amadio, Amaddeo, Amodeo, Amodio: Vadersnaam. Latijn, Sint Amadeus.
Aman, Damman, Dammann: Beroepsnaam, Middelnederlands amman, van ambtman. De amman was de ambtenaar die een deel van de vorstelijke macht toegewezen kreeg, namelijk de rechtsmacht in een bepaald gebied (vergelijk meier, baljuw, schout, drost). Damman, van d’Amman, de Amman. Vergelijk Baillie.
Amand, Amandt, Amant, Amants, Amend, Amen, Amendt, Ament, Hamant: Vadersnaam. Latijn. Sint Amandus.
Amandels, de Amandel, Deamandel, Déamandel: Beroepsnaam voor een handelaar in amandelnoten? Of reïnterpretatie van de voornaam Amand(us)?
Amat, Amato, Amati, Amata. Vaders-, moedersnaam. Latijn, sint Amatus, Amata.
Amaury, Amoury, Amory, Amouri, Amoris, Amorison, Amauris, Amaurice, Amery, Hamori, Hameury, Desamoury, Desamory, Desamoré. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Amelrijk: amal-rik.
Ambags, Ambach: Afleiding van familienaam Ambach naar de verspreide Duitse plaatsnaam Ambach of voor wie am Bach ‘aan de beek’ woont.
Ambaum. Naar de woonplaats aan een boom.
Ambert. Vadersnaam. Germaanse voornaam Amalbreht of Andbert. Vergelijk Ampe.
Amblard. Vadersnaam. Germaanse voornaam amal-hard; bedrijvig-sterk. Amalhardus. Amblardus.
Ambroos, Ambroes, Ambroisse, Ambroise, Hambroise, Hombroise, Ambrogio, Ambrogi, Ambrosio, Ambrosi, Ambrosy, Ambrozy, Ambroisin, Ambrosini, Ambrosin, Ambrusch, Ambrus: Vadersnaam. Latijn, Sint Ambrosius.
Ambühl, Ambuhl: Duits Am Bühl: aan, op de heuvel.
Ameele, van den Ameele, Ameel, Ameels, Ameil, Ameile, Amiel, Amel, Ameaux, Hameau, Hamaux, Hamiax, Hamiau, Hamays, Ameeu, Ameuw, Ameeuw, Ameeuws, Hameeuw, Hamel, Hamelle: 1. Plaatsnaam Ameel, van Oudfrans plaatsnaam Hamel, Frans hameau ‘gehucht’. 2 verkleinvorm van Germaans Hamma ‘landtong, uitspringend in inundatieterrein’. 3. Vadersnaam uit Ameel, Amelius. 4. Ameel, Ameele Van den, Vanden Ameel(e). Vernederlandsing van de Franstalige familienaam Duhamel. Zie daar.
Amelin, Ameline, Ammeleyn. Vaders-, moedersnaam. Afleiding van Latijn, Sint Amelius of Germaanse amal-naam.
Amelink, Amelunxen, Hameling, Hamelinck, Hamelink, Hamelijck: Vadersnaam. Afleiding van Germaans amal-‘heldhaftig’-naam. Of variant van Hamerlink.
Ameloot, Amelot, Ammeloot, Hamelot: Vadersnaam. Frans vleivorm op –ot van een Germaans amal-naam (zoals bijvoorbeeld Amelric: ijverig-rijk) of Latijnse Amelius.
Amelrooij, van Ammelrooy, Ammelrooij. Plaatsnaam Ammersooien, Gelderland, als rode-naam gereïnterpreteerd.
Amelryckx, Amelryck, Amelrijckx, Hamelryckx, Hamelryck, Hamelrykx, Hamelrijckx, Hamelrijck, Hamelrijk, Ameryckx, Amerijckx, Amerijkx, Almeric, Hamerycks, Hameryck, Hamerijcks, Hamerijk, Hamerijckx, Amerlincksx, Amerlinck, Amerling, Amerlijnck, Amerlynck, Haemerlinck, Hamerlinck, Hamerlynck, Hamerlijnck, Amerlynck, Amelinckx, Amelinck, Amelynck, Ameijnck, Ameling, Amelink, Haemmelinckx, Haemelinck, Hameling, Hamelynck, Hamelijnck, Hamelink, Hamelin, Daemelinck. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam amal-rik: ijverig -rijk/machtig. De verschuiving van Hamelrik naar Hamerlink is te verklaren door klankverandering Ir/rl, door associatie met 'hamer' en door reïnterpretatie van de uitgang als suffix -ing. De vormen zonder r (bijvoorbeeld Amelinck) kunnen ook rechtstreeks afleidingen zijn van een amal-naam; vergelijk Amelin.
Amendt, Amend, Ament: 1. Duitse naam Am Ende ‘aan het eind (van het dorp)’. 2. Vadersnaam. Het kan ook een vorm zijn van Amand(t), de Latijnse heiligennam Amandus.
America, A Merica. Myrica is gagel, een vochtige-heide plant. A Myrica is dus zoiets als: waar gagel groeit. Waarschijnlijk een Latijnse vorm van Van der Heiden.
Amerongen, van; van Amerom: Plaatsnaam Amerongen (Utrecht).
Amersfoort, van, van Amelsvoord, Amelsvoort, Amelsfort: Plaatsnaam Amersfoort (Utrecht).
Amesz, Amama, vadersnaam Amo, Ame.
Amey, Ameye, Van Ameyde, Van Ameijde, Ameijden, van, Almey, Almeye. Uit het Middelnederlandse hameide, amede, hameye, ameide; boom, slagboom, afsluiting, gehucht. Vaak gezegd van velden of hoeven, naar de hamei waarmee ze afgesloten waren. Familienaam uit de plaatsnaam plaatsnaam Ameide in Zederik (Zuid-Holland). Hieruit ook de Vlaamse familienaam Ameye.
Amkreutz. Duitstalige (in het Nederlands grensgebied en in België voorkomende) variant van Van der Cruysse: zie verder bij Cruysse.
Amman, Ammann, Amann, Aman, De Amman, Damman, Dammams, Daman. 1. Beroepsnaam afkomstig van 'ambtsman' = amman, dat is een ambtenaar die een deel van het feodale gezag toegewezen kreeg, vergelijk meier, baljuw, schout. 2. Een enkele keer is Damman ook afgeleid van 'Van Damme'.
Amiable, Amiabel. Frans Amiable; vriendelijk.
Amiet, Amiot, Hamiet, Hamiot: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Ami uit Amicus; zie Amy(s). 2. Bijnaam, van Frans ami: vriend. Zie Lamiot.
Amitié. Misschien reïnterpretatie van Amadieu.
Ammel, van, Ammelen, van. Familienaam uit de plaatsnaam Ammeln in Ahaus (Noordrijn-Westfalen) of uit Ammel(e) in Gierle (Antwerpen).
Ammersbach. Duitse plaatsnaam. Vergelijk Ammersbek.
Ammerlaan. Plaats-, straatnaam.
Amon, Amond, Amont, Ammon, Hamont, Hamon, Hammond: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ad-mund: Admundus of had-mund.
Ammon: Vermoedelijk uit Amman; zie Amman.
Amorosa, Amoros, Amorosi, Amaruso. Italiaanse bijnaam amoroso; verliefd.
Amouret, Amourette, Amoré, Amorin: Vadersnaam. Vleivormen (moedersnaam -ette) van Germaanse voornaam Amaury.
Ampe, Hampe, Ampen. Vadersnaam, knuffelvorm uit de Germaanse bakernaam Ampo uit Ambert, Amalbrecht = Amalbertus, Andbert of uit Hampo, Haginbert, Hamabold of Hamabert. Of Ambold.
Amperse: Vadersnaam. Zeeuwsese afleiding van voornaam Ambert, van Germaans Amalbrecht of Andbert.
Ampoorter, Handtpoorter: Aenpoorter: iemand die aan de stadspoort woont, hagepoorter. Maar vergelijk amborger: burger die zijn vee mocht weiden op de gemene weide. Handpoorter is volksetymologie.
Ampt: Duitse familienaam Amt ‘ambt’. Beroepsbijnaam van de Amtmann; vergelijk Aman, Damman.
Amrein, Arein. Familienaam uit de plaatsnaam: 1. Am Rain: aan de verhoogde grensscheiding, aan de grenspaal. 2. Am Rhein: aan de Rijn.
Ams, van. Plaatsnaam Ames, Pas-de-Calais?
Amsel, Amzel, Amsils, Amzil, Amzile. Bijnaam, Duits Amsel; merel.
Amsing: Ook Nederlandse familienaam Ampsinck, Fries Amsinga. Afleiding van de Friese voornaam Amme, Amse, die teruggaat op een Germaanse amal-naam of op een naam als Admund, Admar.
Amssoms, Amsons, Amson, Amsens: 1. Vadersnaam. Romaanse afleiding op -eçon van Germaanse amal-naam. 2. Variant van Ansems, Ansoms, of zelfs Ansens. Zie ook Anson.
Amstel, van: Plaatsnaam Amstel (Noord-Holland).
Amster, Amsters. Variant van Amstel?
Amsterdam, van. Amsterdam, Noord-Holland.
Amter, Anter. Plaatsnaam Amtern in Oldenburg.
Amthor. Duitse familienaam Am Tor; aan de stadspoort.
Amtman, Antman. Duitse beroepsnaam Amtmann; ambtenaar. Vergelijk Damman.
Amulius, Hamelius, Hamilius: Vadersnaam. Latijn, Sint Amilius, Amelius, latinisering van Germaanse amal-naam.
Amy, Amys, Amijs, Ameijs, Ameys, Amisse, Hamys, Hamijs: 1. Bijnaam. Middelnederlands amijs van Oudfrans amis: geliefde, minnaar. 2. Vadersnaam. voornaam Amicus, Amis uit de hoofse roman. De voornaam werd ook wel als variant van Amelius opgevat.
Anacker. Duits Anacker; Ohnacker; zonder akker of land.
Anastaze, Anastasi, Anastisio. Vaders-, moedernaam, Sint Anastasius, Anastasia, van Grieks anastasis; opstanding.
Ancel, Ansel, Anseele, Anseel, Hanseel, Hansel, Anseau, Anceau, Anceaux, Ansseaux, Ansseau, Anciau, Anciaux, Ancieaux, Ansieux, Ansiaux, Ansiau, Ansciaux, Anssiau, Ancia, Ansias, Ansia, Ancea, Onsea, Onsia, Onsiau, Onzea, Onzia, Honzia, Hancel, Hanciau, Hanciaux, Hanchaus, Hansay, Ansay, Ensay, Anseeuw, Hansseuw, Hanseeuw. 1. Vadersnaam uit Ansel, een afleiding van de Germaanse voornaam Anshelm, zie Ansems. 2. Het kan ook een Romaanse vorm van Ansoud zijn: uit de Germaanse voornaam ans-hard: god-sterk.
Ancelet, Ancelin, Anselin, Anselain, Anselyn, Anslyn, Hancelin, Hanselin, Anslijn, Ancelot, Ancolet, Anselot, Anslot, Asseloot, Asselot. Knuffelvormen van Ancel. Zie daar verder. De naam Ancolet is mogelijk ook een knuffelvorm van Johannes.
Ancet, Anchez, Anche, Anset, Ansey: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse ans-naam, zoals Anshelm.
Ancien. Franse bijnaam; de Oude.
Ancion, Ansion, Ension, Hansion, Nansion: Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Anshelm.
Anckerman. Beroepsnaam van de ankermaker, ankersmid; of bijnaam naar de huisnaam. Vergelijk Duits Ankermann.
Ancre. 1. Plaatsnaam Ancre in Ogy (Henegouwen). 2. Plaatsnaam Encre, oude naam van Albert (Somme). Zie ook Delancre.
Andag, Aandagt, Aandacht, Adach: Volksetymologische vervorming van de Duitse bijnaam Amtage: overdag.
Andanson. Vadersnaam Adamson, met n anticipatie.
Andel, van Andela, Andelbeek: Plaatsnaam Andel (Noord-Brabant).
Andelhof, Andelhofs. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Andolf, (and-wulf). 2. Uit de plaatsnaam Andelhof: dat is de hoeve/huis van Andel.
Anderson: Vadersnaam. Zoon van Andreas.
Anderegg. An der Ecke. Midden Hoogduits egge; hoek, (uiterste) punt, uithoek.
Anderlecht, van. Plaatsnaam Anderlecht.
Anderlin. Vadersnaam. Duitse vorm van Sint Andreas.
Andernack, Andernagt: Plaatsnaam Andernach, door Kiliaan nog Andernaeck genoemd.
Andernove, van, van (den) anderen Hove. Plaatsnaam Ander Hof.
Andeweg, Anderweg: Naam voor wie ‘aan de weg woont’. Vergelijk Duitse Amweg, Andergass.
Anders, Andersen, Andersson, Anderson. Vadersnaam. Zoon van Andries.
Andof. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Andolf (and-wulf).
Andioen, Antjon, Anjuyn, Anjuijn: Waals-Vlaams andjoen, Zuid Nederlands ajuin, van Frans oignon: ui. Beroepsnaam van de uienteler of-handelaar.
Andor, Andoor. Vadersnaam Andor. Hongaarse vorm van Adriaan.
Andof. Vadersnaam. Germaanse voornaam and-wulf. Andulfus.
Andorra, Andoura. Naam van vorstendom in de Pyreneeën.
Andouche, Annedouce, Anedouce, Anndouche, Anedouce, Hendoux, Hindoux, Hantout, Hannedouche, Hanedoes: Vadersnaam. Romaanse vorm Andoux van Germaanse voornaam Andolf (zie Andof ).
Andrade, de. Frequente Portugese plaatsnaam.
Andreae: Vadersnaam. Latijnse afleiding van de voornaam Andreas.
André, Andre, Andrez, Andree, Andrée, Andrae, Andrades, Andraud, Andrault, Andral, (de) Andrès, Andret, Andreux, Andreu, Andrieux, Andrieu, Handrieu, Anrieu, Andrin, Drieux, Drieu: Vadersnaam. Frans vormen, vleivormen en verkorting van Griekse Sint Andreas. Zie Andries.
Andreae. Vadersnaam. Latijnse afleiding van de voornaam Andréas. Humanistennaam.
Andreka, Andrëka: Moedersnaam. Vrouwelijke vorm van de voornaam Andreas.
Andrew, Andrews, Vadersnaam. Engelse vorm van de voornaam Andreas.
Andrianne, Andrien, Andreani, Andrean, Andriaenssen: Vadersnaam. Contaminatie van Andréas en Adrianus.
Andries, Andriese, Andrie, Andris, Andriessche, Andriessens, Andriesen, Andriesse, Andriessen, Andrisse, Anderiesse, Andriessma, Andreas, Andreassens, Andrees, Andres, Andreessen, Andressen, Andresen, Andry, Dres, Dries, Dries, Driesch, Driesen, Driess, Driesers, Driehsen, Driessens, Driesses, Driezen, Driesse, Driessens, Dries, Driss, Drissens, Dris, Drisch, Drisen, Drees, Dreessens, Dreessen, Dreezen, Dreezens, Dresen, Dresens, Drese, Drèse, Dressen, Dresse, Drehsen, Dreissen, Dreiss, Dreis, Drezen, Dreze, Drèze, Draise, Draize, Dreize, D'Andrea, d'Andries, d’Andriess, d’ Andriessens, D'Aandriessen, Drews, Drewes: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Andreas, Grieks andreios ‘mannelijk, dapper’. De naam komt in Cent al voor in 954 als naam van een monnik. De korte vormen Dries, Drees wijzen op klemtoon op de tweede lettergreep. Driesen en Dreesen zijn vleivormen.
Andringa, van. Vadersnaam, inga; van Anders.
Andron, Endron, Androni: vadersnaam. Vleivorm van de voornaam André.
Anema, Annema, Anemaat, Anemaet, Hanema, Anes, Aanen: Volksetymologische herinterpretatie van de Friese vadersnaam. Anema, afleiding van Friese voornaam Ane, Aan. Misschien door assimilatie uit Germaans arn-naam. Of bij Oudhoogduits ano, Duits Ahn ‘voorvader’ in Anbertus, Anafredus, Analdus?
Anfray, Anfry. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Anafredus.
Angelo, Angelot, Anchelon, Angloo, Engloo, Langlot, Langloh. Vadersnaam, knuffelvorm van Angel.
Angenendt, Angenent, Agenent, Aengenend, Aengenent; familienaam uit Aan den End: wie aan het eind van het dorp, de weg, de rivier woonde.
Angel, Anghel, Angelet, Angeline, Angelin, Angelini: Vadersnaam. Latijn heiligennaam Angelus 'engel'.
Angélique. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Angelicus.
Angelo, Angely, Angeli. Vadersnaam. Italiaanse vorm van een Germaanse angil-naam of Latijnse heiligennaam Angelus.
Angelo, Angelot, Angloo, Engloo, Langlot, Langloh: Vadersnaam. Vleivorm van Angel.
Angelroth. Plaatsnaam Angelroda.
Angélus, Angély, Angéli. 1. Latijnse heiligennam Angelus, vergelijk Angel. 2. Latinisering van Germaanse voornaam Engelbrecht of een andere angil-naam.
Angenard. Franse vadersnaam van Germaane voornaam Anginard.
Angenendt, Angenent, Agenent, Aengenend, Aengenent: Aan den End: wie aan het eind van het dorp of de weg woont.
Angenon, Angenost, Angenot. Vadersnaam, knuffelvorm uit de voornaam Ange.
Anger, Ange, Angee. Vadersnaam. Romaanse vorm van een Germaanse ger-naam. Angarius.
Angeren, van: Plaatsnaam Angeren in Bemmel (Gelderland).
Angerhausen. Plaatsnaam bij Duisburg.
Angerman: Afleiding van Van Angeren.
Angillis, Angellis, Angelis, Angelles: Vadersnaam. 1. Variant van Angelus. Latijn -us werd vaak -is (vergelijk Poulissen). 2. Variant van Agelis met voortonige n-epenthesis.
Angst. Bijnaam voor een angstig mens.
Anguille. Frans anguille; paling. Bijnaam.
Anier. Beroepsnaam. Frans ânier: ezeldrijver. Vergelijk Larder
Aninga, Anema, Aantjes; Friese vadersnaam Ane, met de plaatsnamen Anjum (Ainga-heim) in Dongeradeel, Anewiel, meer bij Goingaryp.
Anker, van den Anker, in ’t Anker: Huisnaam in ’t Anker, zoals onder meer in Middelburg.
Ankersmit. Beroepsnaam van de ankersmid.
Anne, Annen, Annens, Anna. 1. Moedersnaam uit de heiligennaam Anna. 2. Vadersnaam uit de knuffelvorm Anno. Deze jongensnaam komt uit Arno, Arnoud. 3. Spellingvariant van Hanne: zie daar.
Ans, Ams is een afleiding van Anne.
Anné: Spelling voor Annet, Hannet, Frans verkleinvorm van de voornaam Jehan, van Johannes.
Anneman, Annemans, Hanneman, Hannemans. Vaders-, moedersnaam, afleiding van Anne.
Annendyck, Annendyck. Aan den Dijk.
Annerel, Annorel. Vadersnaam, variant van Hannerel, dit is dan weer afgeleid van Johannes of Henri, Henry.
Anneveld: Naam voor wie woont aan ’t veld. Vergelijk Duits Amfeld.
Annot: Spelling voor Hannot, Romaans vleivorm op –ot van de voornaam Jehan, Johannes. Ook Annoot.
Annys, Annijs, Annysz, Annis, Anis, Anize. 1. Vadersnaam/moedersnaam afgeleid uit de voornaam Johannes. 2. Mogelijk ook een beroepsnaam van de anijshandelaar. 3. Eventueel zelfs afkomstig uit de plaatsnaam Anixhe (Luik).
Anraad, van, Aanraad, Anraed, Anraet, Anneraed, Anneraud, van Anrooy, van Aenrode, Vanaenrode, van Aenroyde, van Anrooij, van Aenroye, van Anroye, van Anderoye, van Anderoy, van Androye, Androei, Van Anderoi, van Anderode, van Antro: Plaatsnaam Anrath (Noordrijn-Westfalen
Anseroul, Ansroul. Waals anseroûle: dwarslat van een eg? 2. Misschien plaatsnaam Anseroeul (Henegouwen), de Waalse -oule-namen.
Ansaelens. Vadersnaam. Aanpassing van de Spaanse familienaam Gonzales.
Aensaeme, Handsaeme, Handsame, Handtsaem: 1. Vadersnaam van Anselm, zie Ansems. Wellicht via Frans Anseaume, de Franse klankwettige vorm voor Anselm. De verschrijving Handsaeme is te verklaren door associatie met de plaatsnaam. 2. Voorzetselloze variant van Van Handsaeme.
Ansar, Ansard, Ansart. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam ans-hard 'god-sterk': Ansardus. 2. Plaatsnaam Ansart in Tintigny (Luxemburg).
Ansaud, Ansaldi, Anzaldi: Vadersnaam. Germaanse voornaam ans-wald 'god-heerser': Ansaldus. Zie ook Ancel.
Ansbach, Anspach, Aenspeck: Plaatsnaam Anspach (Hessen) of Ansbach (Hessen, Beieren).
Ansems, Anssems, Ancems, Ansooms, Ansoms, Amsellem, Anselme, Anselmo, Anselmi, Amsens, Amson, Amsonns, Amssons. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam ans- helm; god-helm.
Ansen, Ansens, Ansennes, Ansenne, Anssens, Amsens: Vadersnaam. 1. Uit Ansin, vleivorm van Ansboud, Ansbert, Ansfried, Anshelm. Ansenne is een Waalse aanpassing. 2. Fonetische spelling voor Hansen(s). Zie Hanne.
Ansing, Ansingh, Amsing, Amsingh, Amsinck: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse ans-naam; vergelijk Ansen(s)
Anskens. Vadersnaam Afleiding van een Germaanse ans-naam zoals Anshelm. 2 spellingvariant van Hansekens. Vergelijk Ansen(s).
Anson, Antson, Amson: 1. Moedersnaam Aneçon, Romaans vleivorm op –eçon van de voornaam Anna. 2. Vadersnaam. Spelling voor Hanson (zie daar).
Ansot, Ansotte. Moedersnaam A(g)nesot, vleivorm van de voornaam Agnes. 2. Eventueel verschrijving voor Hansotte.
Ansquer. Vadersnaam. Germaanse voornaam ans-ger; god-speer. Ansger.
Antal. Vadersnaam. Hongaarse vorm van Sint Antonius.
Anten, Antens, Antes. Vadersnaam uit de heiligennaam Antonius.
Antenaeken, van. Plaatsnaam. Waarschijnlijk Andernach (Rijnland-Palts) of Antennacum. Zie Andernack.
Antenbrink, Antenbring. Aan de Brink. Plaatsnaam Brink als in Deventer; dorspsplein.
Antheaume. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam and-helm. Anthelmus.
Antheumus is waarschijnlijk een verschrijving van Antheunus.
Anthieren, Anthierens, Antier, Antierens. Vadersnaam, Romeinse vorm van de Germaanse voornaam and-haria: Antherus.
Antignac. Plaatsnaam, Cantal.
Antink, Antema: Vadersnaam. Afleiding van een vooral Friese voornaam Ant(e), van Germaans and-naam, zoals Andbert.
Antlitz. Duitse bijnaam Antlitz; aangezicht, uitzicht.
Antoin. Plaatsnaam Antoing, Henegouwen. Zie Dantoing.
Antonius, Antonides, Antoni, Antonio, Anthoni, Anthonij, Anthonio, Anthony, Antony, Antoniasse, Antonus, Anthonus, Anthonis, Anthonissens, Antonisen, Antonisse, Antonissen, Anthonisse, Anthonise, Anthonissens, Anthonnisse, Antheunis, Antheunissens, Antheunisse, Antheunissen, Anthuenis, Antheunissens, Antoin, Anthoine, Antoine, Anthoons, Anthoon, Anthoens, Anthone, Anthon, Anton, Antoon, Antoons, Anton, Antoun, Antonsen, Antonsson, Hantoon, Hanton, Antun, Antuyns: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Antonius. Frans Antoine, Nederlands Anton, Zuid Nederlands Antoon.
Antonneu, Antonneaux, Antonnaux, Antoneaux, Antoniel, Antonel, Tonneaux, Tonneau, Tonniau, Thonnaux, Tonnele, Tonnel, Tonelle, Tonel, Tonneel: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Antonius en korte vormen.
Antippas, Antipas, Andipas, Antipa, Antypas: Bijbelse naam van Herodes Antipas (20 v. Chr. - 39 na Chr.), viervorst van Galilea.
Antrop, Antrope. 1. Naam uit de plaatsnaam Antrup in Haltern of Lengerich (Noordrijn-Westfalen). 2. Of varianten van de Duitse familienamen Amtrop, Amtrup. Dit zijn de Westfaalse vormen van Am Dorp: bij het dorp. 3. Zie ook Entrop.
Antwerpen, van: Afkomstig van de stad Antwerpen (Provincie Antwerpen).
Aoust, Août, Aout, Aust, Awoust: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Latijnse Sint Augustus. 2. Naam van de maand augustus.
Apeldoorn, van; Appeldoorn: Plaatsnaam Apeldoorn (Gelderland).
Aper, Apers, Apere, Appere, Apers, Appert, Apper, Appers, Haepers, Hapers: Vadersnaam. Door assimilatie lb/ben verscherping b/p uit de Germaanse voornam A(da)lbero of Albrecht (waaruit Albers). Zie ook Hapers.
Apfelbaum, Apelbaum. Duitse en Noord-Duitse plaatsnaam Apfelbaum.
Appelius: Latinisering van Appel(s).
Apeldoorn, van, Appeldoorn. Plaatsnaam Apeldoorn. Gelderland. Of Appeldorn, Nordrein-Westfalen.
Aper, Appere, Apere, Apers, Appert, Apper, Appers, Haepers, Hapers: Vadersnaam. Door assimilatie Ib/b en verscherping b/p van Germaanse voornaam A(da)lbero of Albrecht (vergelijk Albers.
Aplincourt, Applincourt, Applencourt, Aplencourt, Applaincourt, Applancourt: Plaatsnaam Haplincourt (Pas-de-Calais).
Apostel, Apostol, Apostoli. 1. Bijnaam voor een apostel: bewoner van een apostelhuis, acteur in een apostelspel, een van de twaalf armen wie op witte donderdag de voeten gewassen worden. Vergelijk Lapostol(le).
Apotheker, Aptekers, Apteker, Aptaker, Aptakre: Beroepsnaam van de apotheker, kruidenier.
Appelboom. Plaatsnaam Appelboom in Adegem (Oost-Vlaanderen) en Liedekerke (Vlaams-Brabant).
Appel, Appels, Apel, Happel, Appels, Appelen, Apffel, Apfel: Beroepsbijnaam van de appelkoopman. Vergelijk de familienaam Appelmans.
Appeljan; bijnaam an een Jan die appels verkocht.
Appelghem, van. Plaatsnaam Ebblinghem (Nord).
Appelman, Appelmans, Apelmans, Appelmaen, Appermans. Beroepsnaam voor de appelkoopman. 1278 Johannes Appelman = 1307 Johannes.. mano pomorum (Middelnederlands appelmanger: appelkoopman), 1318 Johannes dictus Appelmans.
Appelmoes. Bijnaam voor de eter of bereider van appelmoes.
Appelt. Vadersnaam. Germaanse voornaam Adalbold.
Appeltant, Appeltants, Appeltans, Appelthans. Bijnaam voor iemand die graag appels eet.
Appelcuts. Beroepsnaam van de appelkoopman.
Appencourt. Plaatsnaam Happencourt, Aisne.
Apper, Appert. Frans apert, Latijn apertus; open. Bijnaam voor wie open van geest is? Zie Aper.
Appeven, van. Plaatsnaam Oppenhoven bij Maaseik, Limburg.
Appourcheaux. Aux pourceaux; met de varkens. Bijnaam voor de varkensfokker of hoeder.
Appui. Misschien Au Puits: bij de Put?
April, Aprile, Avril, Averill: Bijnaam naar de naam van de maand april. Ook Duits April, Frans Avril, Engels Averel, Averil. Vergelijk Januar, Hornung, Màrz, May, July, Augst, Dezember.
Aptroot. Duitse familienaam Abendroth, meestal een reïnterpretatie van de plaatsnaam Abenrod: rode van Abbé. Plaatsnaam Appenrod, Appenrode.
Aquarius. Latinisering van Waterman.
Arab, Arabi, Aarab, Aarabi, Aarabe. Volksnaam van de Arabier.
Aragon, Arragon. Plaatsnaam, streek in Spanje.
Araignien, van. Plaatsnaam Orange (Vaucluse) met verschuiving van ng totgn (nj), vergelijk araanje = oranje.
Araujo, Arauxo. Frequente Portugese plaatsnaam.
Arbalestrie, Arbalestier, Arbalestrier, Arbeltier, Larbalestrier, Larbaletrier, Labalestrier, Larbalestrie. Uit het Oudfranse arbalestre (kruisboog). Beroepsbijnaam van de kruisboogschutter.
Arbeyt, Aerbeydt, Arrebits: Bijnaam voor een arbeider.
Arbon. 1 Vadersnaam Harbon=Herbon, vleivorm van de voornaam Herbert. 2. De Duitse familienaam Arbon uit de plaatsnaam Arbon aan het Bodenmeer.
Arbroscher: Vermoedelijk verhaspeling van de Duitse familienaam Armborster, van Armbruster. Beroepsnaam van de maker van kruisbogen, voetbogen.
Arbulot. Vadersnaam. Variant van Franse familienaam Herbelot, afleiding van de voornaam Herbert, vergelijk Herbillon.
Arbijn: Vanwege de in Zeeland en Vlaanderen niet uitgesproken h en de wisseling er/ar uit Harbijn/Herbijn, vleivorm van de Germaanse voornaam Herbert.
Archaimbault, Archaimbeau, Archaimbault, Archaimbaul, Argembeaux, Darchambeau, D'Archambeau, D’Archambaut, Dargembeau, D'Argembeau: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam erkan-bald 'rein, echt-moedig': Erkenboldus. 2. Plaatsnaam Archambault (Yonne).
Archelon. Variant van Arcelon, van Oudfrans arcel, Frans arceau; boogje.
Archène, Archen. Platsnaam Archennes, Waals-brabant. Nederlands Eerken.
Archibald. Vadersnaam. Germaanse voornaam Erkeboud, zie Archambault.
Arcidiaco, Arcidiacono. Italiaanse bijnaam; aartsdiaken.
Arck Van, Van den Ark. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Ark (Gelderland) of Ter Arken (Brussel). 2. Mogelijk soms een variant van Van Herck.
Arckels, van, van Arkkeis, van Arkel, van Erkel: Plaatsnaam Arkel (Zuid-Holland) of in Duffel (Antwerpen).
Arco. Plaatsnaam Arco, Noord Italie.
Arkesteijn, Arkestee, Arkestein. Stenen huis of boerderij in de plaats Ark (Gelderland)
Arcq. Naam uit het Franse arc: boog. Beroepsbijnaam van de boogschutter, -maker. Zie ook Darc.
Ardaen, Ardaens, Ardans, Hardaen. Vadersnaam, voornaam uit de ridderromans. Ardan is een oom van koning Arthur.
Ardenne, van: Vlaams ook Van Aardenne. De streeknaam de Ardennen in het zuiden van België.
Ardenais, Ardenoi, Ardenois, Ardenoy, Ardeneus, Ardenues, Ardinois, Lardennois, Lardenois, Lardenoit, Lardenoye, Lardenoey, Lardenet, Lardinois, Lardinoi, Lardinoit, Lardinoir, Lardinoy, Lardinoije. Volksnaam voor iemand die uit de Ardennen afkomstig is.
Ardon, Ardonne: Vadersnaam. Hardon, Franse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Hardo, van hard ‘sterk’.
Ardoullie, Ardouillie, Ordouille, Ourdouillie, Hourdouillie: In de kerkrekeningen van Sint-Gillis (Brugge) staat ca. 1530-40 ene Ardoullie vermeld als Spanjaard.
Ardui, Arduwie, Aerdewie: Vadersnaam. Hardui, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hard-wîg 'sterk-strijd': Hartwig, Hardwicus, Arduicus.
Arduino, Arduini. Vadersnaam. Italiaanse pendant van Hardewijn.
Arem. Wellicht Van Haren, vergelijk Habarem=Haghebaren.
Arenbergh, van, d'Arenberg, van Haerenborgh: Plaatsnaam Aremberg in Doel en Kieldrecht (Antwerpen); Aremberg bij Koblen.
Arend, den: Naar de heel verspreide huisnaam ‘In den Arend’. Vergelijk Duits Zum Adler.
Arends, Arend, Arendse, Arentse, Arentsen, Arendsen, Arensma, Aartsema, Arendsma, Arentz, Harent, Harends: Vadersnaam. Germaanse voornaam Arend, korte vorm van Aarnoud.
Arendonk. Plaatsnaam Arendonk, Antwerpen.
Arendt, van, van Haerents, Haerens, van der Haerendt, van der Harent: Waarschijnlijk reïnterpretatie - met n-epenthesis - van Van Aert, Van der Haert.
Arens, Arense, Aarens, Aerens, Haerens: Vadersnaam. Zoals Arend(s) korte vorm van de voornaam Aarnoud.
Arensman: Vadersnaam. Afleiding op –man van Arens.
Arenthals, (van): Plaatsnaam Herentals (Provincie Antwerpen).
Argeerts, Erregeerts, Vadersnaam. 1. Door er/ar- wisseling en Zeeuws niet uitgesproken h uit Hergeert ‘heer Geert, Gerard’. 2. Het kan ook een variant zijn van de familienaam Aertgeerts, een herinterpretatie (als voornaam Aart = Aarnoud en Geert = Gerard) van Aetgeerts. Deze laatste vorm is de Brabants-dialectische uitspraak van Uytgeerts, Outgeerts, Woutgeerts, van Woutgeer, de Germaans naam wald-ger; macht-speer’.
Argelo: Plaatsnaam bij Wiene (Overijssel): 1284 Erghelo, 1495 Argelo.
Argyl. Vadersnaam Achile.
Ariaans, Arjaansm, Ariaens, Arian, Ariani, Ariano, Errians, Erians: Vadersnaam. Ariaan is een variant van Adriaan, Latijnse Sint Adrianus. Zie Adriaanse.
Arickx, Aricks, Arix, Arik, Arixkx, Arycz, Arreckx, Haerick. Vadersnaam van de Germaanse voornaam hathu-rikja= strijd-machtig: Hadaricus/Hatheric.
Ariel, Arièle: Vaders-, moedersnaam. Bijbelse voornaam Ariël.
Arien, Ariens, Ariën, Ariëns, Arjes, Arriens, Arrien. Vadersnaam, variant van de Latijnse heiligennaam Adrianus.
Arien, van, Van Narien. Plaatsnaam Arien, Aire-sur-la-Lys, Pais-de-Calais.
Arijs, Arys, van de Anrys (=Henri), Arkenbout, Engels Archimbald: Vadersnaam. Germaanse voornaam erkna-balth ‘rein, echt-moedig’.
Arkens, Arcken, Arckens, Arekens, Arema, Arink, Erken, Erkens, Ercken, Erckens, Erkes, Eerkens, Eerkes, Herck, Herckens, Herkens, Arquin. Vadersnaam uit Areken, Germaanse voornaam Are, zo bij Aringzele bij Cales, Frankrijk, van zele; zaal van Are), of uit de Latijnse heiligennaam Adrianus.
Arkesteyn. Plaatsnaam Argenstein in Weimar.
Arku. Vondelingnaam. Anselmus Arku werd gevonden in Antwerpen op 18 april 1842. Hij trouwde in Aarschot in 1871.
Arlin. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam met erla; voorname man, Engels earl, bijvoorbeeld Erleboldus, Erlewinus, Arluinus, Arlulfus, Erlinus.
Armand, Arman, Armant. Vadersnaam. Franse vorm van de Germaanse voornaam Herman.
Armbrecht. Vadersnaam. Germaanse voornaam ermin-berht 'groot-schitterend': Ermenbert.
Armbrust, Armbruster, Arbuste. Duitse beroepsnaam van de maker van kruisbogen, voetbogen.
Armel, Harmel, Ermel: vadersnaam. Bretonse voornaam Arthmael; 'beer-prins'.
Armerotte, Armerotto, Armirotto. Vadersnaam, Italiaans-Franse knuffel-afleiding van Herman.
Armslag. Reïnterpretatie van Duitse plaatsnaam Anschlag.
Arn, Arm, Arme, Arem: Vadersnaam. Korte vorm van Germaanse voornaam Arnoud of Arnolf.
Arnaert, Arnaerts, Arnaets: 1. Zie Hernaert. 2. Ook wel eens als afleiding van Arnoud beschouwd.
Arnardi. Vadersnaam. Italiaanse vorm van Germaanse voornaam, zie Hernaert 2.
Arnaudin, Arnaudo, Arnedo: Vadersnaam. Romaanse vleivormen van Germaanse voornaam Arnoud.
Arnemuiden, van: Plaatsnaam Arnemuiden.
Arnet, Armée: Vadersnaam. Afleiding van Arnaud.
Arnhem, van. Plaatsnaam Arnhem.
Arnois, Arnoys: Vadersnaam. Zoals Arnoeyts uit Arnolds. Zie Aarnouds(e).
Arnoldus, Arnoldusse, Arnoldi, Arnold, Arends, Aarnoudse, Arnolds, Arnaud, Nolten: Vadersnaam. Latijnse vorm (en afleiding) van de Germaanse voornaam Arnwald, Arnold, arne; arend, wald; heersen; als een arend heersend. Zie Aarnouds(e).
Arns, Arnst. Vadersnaam. Variant van de voornaam Ern(e)st. 1 Korte vorm voor van der Arnst. Naar een plaatsnaam.
Arnstein, Aronstein. Plaatsnaam Arnstein, bijvoorbeeld in Beieren.
Arntjen. Vadersnaam, afleiding van Arnt, Arend; Arnoud.
Arondberghe, van: Wellicht de plaatsnaam Aremberg bij Koblenz (Rijnland-Palts) of in Doel en Kieldrecht (Provincie Antwerpen).
Arquembourg. Moedersnaam. Germaanse voornaam erkan-burg 'rein-burg': Ercamburg.
Arijse, Arijsse: Vadersnaam. Zeeuwse afleiding van Arij, Arie, verkort uit Adriaan, of aangepaste uitspraak van Frans Henri uit Germaans Hendrik.
Arras, Aras, Arrasse, Aarrass, Darras, Daras, D'Arras, Darraz, Darat, Dara, Darasse: Plaatsnaam Arras, Nederlands Atrecht, hoofdstad van Artesië (Artois), nu van Pas-de-Calais.
Arrazola de Onate. Spaanse familienaam die sinds ca. 1599 in de Zuidelijke Nederlanden voorkomt.
Arslan, Aslan, Alparslan, Arslaner, Arsalan, Arslantas. Turks-Armeens-Iraanse familienaam (vadersnaam) met als betekenis: leeuw.
Arslijder, Arslyder: Vondelingnaam. Seraphinus Arslyder werd op 14 mei 1849 in Cent gevonden.
Arthur, Arthurs, Arthus, Artus: Vadersnaam. Keltische voornaam, dankzij de Brits-Keltische romans (Artur-sage) al vanaf de eerste helft van de 13de eeuw op het vasteland verspreid: Voppin filius Arturs, Evergem.
Artigues, Artiges. Franse plaatsnaam uit Latijn artica; braakland.
Artisien, Lartizien, Lartésien: Artesiër, iemand uit Artesië (Artois).
Artisson, Artesoone: vadersnaam. Zoon van Arthus, Arthur, de koning uit de graalsage.
Artois, Artoos, Dartois, Dartoit, Dartoy, D’Artois, D'Artoi, D’ artois, D'artoi, Darthois, Dartoit: Artois, Nederlands Artesië, streek genoemd naar de Gallische volksstam van de Atrebates. Oud graafschap in Noord Frankrijk dat in de 12de eeuw deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen, maar in 1223 aan de Franse kroon werd gehecht.
Artus, Arthus: Vadersnaam. 1. Latinisering van A(a)rt, Arnoud. 2. Zie Arthur.
Asbroeck, van. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam As(se)broeck: essenbroek. Een moerasgebied waar veel essen groeien.
As, van, van Asch, Asche, Assche, van Asschen, van Aschen, van Assch, van Aschte, van Ass, van Assen, van Aasche, van Hassche: 1. Plaatsnaam Asch in Buren (Gelderland) of As (Belgisch Limburg), vroeger Asch. 2. Van As kan ook een variant zijn van Van Ast. 3. Of uit de verspreide plaatsnaam Asschen: essenboom.
Asard: Dit is de h-loze variant van de Vlaamse familienaam Hazaert, Hazard, Hasaert(s). Middelnederlands hasaert, van Oudfrans Hasart ‘kansspel, geluk’. Bijnaam voor een kansspeler, dobbelaar.
Asbeck, van, Asbeek: Plaatsnaam Asbeck (Noordrijn-Westfalen) of Asbeek in Asse (Vlaams-Brabant).
Asbil. Afstammelingen van 1598 George Asball, Devonshire. Misschien uit Ashpole, van Archbolt, Archibald.
Asbroeck, Asbroek, van, van Asbrouck, Asbroucq: 1. Plaatsnaam Assebroek (West-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Asbroek (Limburg). 3. Verspreide plaatsnaam Asbroek, dat is es(se)broek: moeras waar essen groeien, bijvoorbeeld 1264 bi den Asbrouke, Meigem. 4. Zie Van Haesebroek.
Ascar. Vadersnaam. Germaanse voornaam ask-hard; es-sterk.
Ascher, Asscher. Duitse afleiding van Assche, Esche; es.
Aschman, Asseman, Asman, Asma, Asmann. Naamvariant met man van (den) Assche of Van As(ch). Hierboven.
Ascoop, Arschoop. Naam uit de Middelnederlandse plaatsnaam Ashoop: ashoop, hoop as.
Ashman. Engelse beroepsnaam van de schipper.
Ashton. Verspreide Engelse plaatsnaam.
Aslan. Naam uit het Turkse aslan: leeuw. Bijnaam naar de eigenschappen die worden toegedicht aan de leeuw: kracht, trots, of naar de gelijknamige huisnaam.
Asma, Asmann. 1. Zie Aschman. Zie hoger. 2. Zie Assman. Zie lager. 3. Er is begin 19de eeuw in Leuven een vondelingennaam Asma Philippine, Leuven O.-L.-V-ter-Predikheren 24.04.1819, gevonden 23.04.1819 's avonds deur vondelingenhuis. Nu komt die naam bijna uitsluitend voor in de onmiddellijke en ruimere regio van Leuven. Wellicht zijn alle Asma hiervan afstammelingen. De verklaring van vondelingennamen is veel moeilijker.
Asmodé. Asmodee is een van de namen van de duivel; de duivel van de onreine liefde, huwelijksduivel, verstoorder van het huwelijksgeluk, deugniet (joods).
Asmus, Asmusz, Assmus: Vadersnaam. Korte vorm van Griekse Sint Erasmus.
Asnot, Asnod. Van Oudfrans asne; ezel?
Asorne, Azorne: Wellicht As ornes: Aux ormes, bij de iepen?
Asou, Azou, Auzoux, Auzou, Hausoul, Hauzoul, Lasou, Lazou: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam (h)as-wulf: Asulfus, Hasulphus.
Aspeculo. Latijnse humanistennaam voor Van den Spiegel.
Aspendius. Afleiding van plaatsnaam Aspenden, Nordrein-Westfalen.
Asperdt. Plaatsnaam Aspert, Gelderland.
Asperges. Bijnaam naar de kerkzang 'Asperges me'. Ook vondelingnaam.
Asselt van, Limburg, Swalmen. Plaatsnaam.
Asou, Azou, Auzou, Auzoux, Hausoul, Hauzoul, Lasou, Lazou. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam (h)as-wulf.
Asperen, van, Asper, van, Haasper: Plaatsnaam Asperen (Zuid-Holland) of in Lingewaal (Gelderland).
Asperslagh, Asperslag, Aspeslagslach, Asperlagh, Aspelagh, Hasperlagh, Haspeslag, Haspeslach, Hespeslagh: Variant van de Waals-Vlaamse familienaam Asperslag, aanpassing van de Duitse plaatsnaam Asperschlag in Bergheim (Noordrijn-Westfalen).
Aspis. Middelnederlands aspis; adder. Bijnaam, vergelijk Franse familienaam Aspi(c).
Assche, van: Plaatsnaam Asse (Vlaams-Brabant): 1159 Asche, of verspreide plaatsnaam ten Assche ‘es (boom)’.
Asscherick, Asscherickx. Vadersnaam. Germaanse voornaam ask-rîk; 'es-rijk, heersend'.
Asseau, Asset, Assez. Vadersnaam, Romaanse afleiding van de een Germaanse voornaam Azzo (een so-afleiding van Ado(atha)/ adal.
Asscheman: Afleiding op –man van van Assche.
Asseau. Asset, Assez. Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Azzo, een so-afleiding van Ado.
Assel. Vaders-, moedersnaam van de voornaam Assele uit Azilo, Azila, van Germaanse voornaam Ado. Vergelijk Asselmans.
Assel, van: Plaatsnaam Assel in Apeldoorn (Gelderland) of Hasselt (Belgisch-Limburg) of Asselt bij Zwalmen (Nederlands-Limburg).
Asselbergs, Asselberghs, van, Asselberg, Asselbergs, (van) Hasselbergh. Familienaam uit de plaatsnaam Asselberg in Arendonk.
Asseldonk, van, Assendonck, Assendonk. Plaatsnaam in Uden en Haren (Noord-Brabant).
Asselborn, Asselbourg, Asselbur, Dasselborne. Plaatsnaam Asselborn.
Asselier. Plaatsnaam Asselier= Anlier, Luxemburg. Als migratienaam ook plaatsnaam in Asse, Vlaams-Brabant.
Asselijn, Asselin, Acellin, Hasselin, Assulin, Asulin, Asseleyns, Esselen, Esselens, Esselinckx. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Assel.
Asselman, Asselmans, Hasselman, Hasselmans: 1. Vadersnaam/moedersnaam. Afleiding van de voornaam Assel(e) uit Azilo/Azila, verkleinvorm van Germaanse voornaam Ado. 2. Afleiding van Van Assel.
Assem, van. Plaatsnaam.
Assen, van: 1. Plaatsnaam Assen (Duitsland, Drenthe). 2. Vadersnaam uit de voornaam Asse uit Assuerus.
Assenberg: Plaatsnaam Aschenberg (Sleeswijk-Holstein, Hessen).
Assenbroek. Plaatsnaam Assebroek, West-Vlaanderen, zie van Asbroeck.
Assendelft, van; van Essendelft: Plaatsnaam Assendelft (Zaanstad, Noord-Holland).
Assenderp, van: Plaatsnaam Assendorp in Zwolle, Overijssel.
Assenheim. Assenheimer. Plaatsnaam Assenheim.
Assenmaker, Assenmacker, Assenmacher, Assemacher, Axemacher, Axmacher: Beroepsnaam van de assenmaker, smid, wagenmaker.
Assent. Plaatsnaam, Vlaams-Brabant.
Asserbe. Niet van Frans acerbe: bitter, maar As herbes: Aux herbes, met de kruiden. Vergelijk Metten Biesen, Assoignon(s), Aurousseau. Bijnaam voor de kruidenier.
Assink, Assinck, Assing, Azink, Hassink, Assen, Asman. 1. Bewoner van een boerderij, erve Assink, in het oosten van het land. In Geesteren werd een erve al in 1188 Assinc genoemd. Van de persoon Ase/ Asse. 2. Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Adzo, Aszo, een so- afleiding van Ado.
Assmann, Assman, Assmans, Asman: Vadersnaam. Vleivorm van Erasmus. Zie Aschman.
Assoignon, Assoignons, Assognon, As oignons, Frans Aux oignons: met de uien. Bijnaam of beroepsnaam. Vergelijk Andjoen.
Asson, Hasson: vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Adzo, Aszo (vergelijk Assing).
Assum, van den, van den Assem. Plaatsnaam Assum, Noord-Holland.
Assy, Assys, Assi, Asisis: Midden Frans assis, Middelnederlands assise: accijns, heffing. Beroepsnaam van de ontvanger van accijnzen.
Ast, van, den, van As, van Aste, van (der) Hasten, van Haste, Verast: Uit van den Aste. Een ast of eest was een droogoven, een droogruimte in meekrapstoof of brouwerij.
Asten, van, van Hasten: 1. Plaatsnaam Asten (Noord-Brabant). 2. Plaatsnaam Astene (Oost-Vlaanderen).
Aster, van. Variant van Van Achter (met wisseling cht/st, vergelijk dialect moste = mocht)? Vergelijk plaatsnaam, 1142 Asterth, van Achtert.
Astérion. Vadersnaam. Vleivorm van Sint Asterius? Asterion is ook de naam van een mythische koning van Kreta.
Astgen. Vadersnaam. Afleiding van Ast, korte vorm van Aster.
Astie, Astier. Franse vadersnaam. 1. Germaanse voornaam ast-hari; 'tak-leger': Astarius. 2. Griekse heiligennaam Asterius.
Astle. Zuidduits dialect van Ast; tak, zie Ast.
Astor, Astore, Astorg, Astorga: Zuidfranse vadersnaam. A(u)storg, Griekse Sint Eustorgius / Austorgius.
Asveldt, Asveld, van, van Asfeldt. Plaatsnaam Asveld, Twente.
Aszenberg, Assenberg. Duitse plaatsnaam Aschenberg.
Aszenfarb. Duitse bijnaam Aschenfarb; askleurig.
Ates, Aats, Aten, Atinga, Atema, Aatsma; Friese vadersnaam Ate, van Johannes, plaatsnaam Ateburen bij Hieslum in Wonseradeel en Atens (Atingen) in Oldenburg.
Atout, Attout. Waalse aanpassing van Engelse familienaam Atwood, naar de woonplaats bij het bos 'at (the) wood'.
Aterianus. Humanistennaam.
Aters. Vadersnaam. Antwerpse variant (naar uitspraak) van (W)outers. Zie daar verder.
Athalin, Attalin, Atteleyn: vadersnaam. Afleiding van Germaanse adelnaam, met verscherping. Adtelinus.
Atkinson, Atkins. Vadersnaam. Engelse afleiding van Germaanse voornaam Ado of Bijbelse voornaam Adam.
Atlas, Atalas. Middelnederlands atlas; oosterse zijden stof.
Atquet. Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Ado. Vergelijk Atkins
Attar, Attard, Atta, Attas. Vadersnaam. Romaanse vorm op –a, van de Germaanse voornaam Adehardus.
Attema, Attama, Atsma, Atzema, Atten, Ettema, Ettes, Etten, Hettema, Hettinga, Heitinga, Hattinga: Friese vadersnaam van Atses, Atzes, van de voornaam Atse, Atze, een korte vorm van een adel-naam. Attinus = Adinus. Bij Tzummarum ligt de Atsmastate.
Atten, van; Natte: Wellicht de plaatsnaam Etten (Gelderland, Noord-Brabant). De gemeente Etten(-Leur) in Noord-Brabant heette in 1356 Attene. Natte(n) door verkeerde scheiding of ontleding van een naam.
Atenberger. Plaatsnaam Attenberg, als in Beieren.
Attenelle. Bijnaam. Vrouwelijke vorm van Picardisch antniau: schaap van meer dan een jaar.
Attenhoven, van. Plaatsnaam Attenhoven (Vlaams-Brabant) en in Holsbeek (Vlaams-Brabant).
Attenrode, van. Plaatsnaam Attenrode, Vlaams-Brabant of Hertenrode bij Diest, Vlaams-Brabant.
Attert, Atterte, Hatert, Haterte. Plaatsnaam Attert, Luxemburg.
Atton. Vadersnaam. Variant van Adon, met verscherping, vergelijk Attard.
Atyn. 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Ado; zie Atten. 2. Eventueel variant van Wattyn.
Aube. Bijnaam. Frans aube; dageraad, vergelijk Dagraed.
Aubé. Vadersnaam Aubet. Afleiding van Aubert.
Aubecq, Aubeeck, Obeck: Plaatsnaam Albeke (Aubecq) in Vloesberg (Henegouwen) of Aalbeke (West-Vlaanderen).
Aubel, van. Plaatsnaam Aubel, Luxemburg.
Auberg, van. 1. Plaatsnaam Aubers bij Rijsel. 2. Zie Hoberg?
Auberge, Alberger. Afleiding van Oudfrans alberge; herberg, Herbergier, waard.
Aubert, Aubertin, Obertin, Auburtin, Aubertot, Aubier, Auber, Audebert, Audibert, Audibet, Audoubert, Haubert: Vadersnaam. Romaanse vorm Aubert (en afleiding op -in, -ot) van Germaanse voornaam ald-berht; 'oud-schitterend': Aldebertus.
Aubignat. Plaatsnaam Aubignas, (Ardèche).
Aubin, Aubain, Aubinau, Aubinet, Abinet: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Aubert of van Latinse Sint Albinus.
Aubray, Aubrée, Aubrey, Obéré: Plaatsnaam l’ Auberaie: (les Salines) plaats waar abelen, witte populieren staan.
Aubrebis, (D')Aubreby, D'Auxbrebis: Bijnaam Aux Brebis: met de ooien, met de schapen. Beroepsnaam voor de herder of bijnaam naar het uithangbord.
Aubroeck, Audebrox: Plaatsnaam Aubroek in Moerzeke (Oost-Vlaanderen), Oudenbroek in Ronse, Oost-Vlaanderen.
Aubry, Laubry, Aubrion, Aubtiot, Obry, Obrie, Obri, Abry, Haubry, Haubruye: Vadersnaam. Romaanse vormen van Germaanse voornaam alb-rîk; 'elf-machtig'; Nederlands Alverik. Aubrion, Aubriot zijn vleivormen. Oberon is de elfenkoning. Albericus, Alvericus. Zie ook Alfrink.
Auchain. Plaatsnaam Haulchin, Henegouwen.
Auchedé, Augedé, Augedet, Augedez. In oud Romaanse dialect; Che(bij)Dez(God)
Auchet. Vadersnaam. Variant van Aucher, Romaanse vorm van Germaanse voornaam al-hari; 'heiligdom-leger': Alcher(i)us, Aucherius.
Aucock, Alacoque, Allcock, Alcock: Au Cocq: met de haan (vergelijk Aubrebis). Bijnaam, wellicht naar het uithangbord.
Aucremanne. Verfransing van Ackerman. Vergelijk Ockerman 2.
Aucoin. Au coin; op de hoek. Naar de woonplaats.
Audaert, Audard. Vadersnaam. Germaanse voornaam ald-hard; oud-sterk. Aldhard.
Audefroy, Haufroid, Offroy, Offrais, Auddifret, Auddifred, Odufré, Odufre, Auffret: Romaanse vorm van Germaanse voornaam ald-frid; 'oud-bescherming, vrede': Aldefredus.
Audekerk, van Audekerke, van, van Audekercke. Plaatsnaam Oudekerk in St. Martens-Lierde, Oudekerk in Rummen, Vlaams-Brabant.
Audemar, Audemard. Vadersnaam. Germaanse voornaam Audamar, zie Omer.
Audenhove, van, van Oudenhove. Familienaam uit de plaatsnaam Oudenhove/Audenhove, die over gans Vlaanderen en Noord-Frankrijk voorkomt.
Audenrode, van, van Audenroede. Familienaam uit de veel voorkomende plaatsnaam (vooral in Duitsland) Oude Rode: Oud gerooid terrein. Vergelijk Aldenrade
Audevart, Audevaert, Audouard: Vadersnaam. Germaanse voornaam ald-ward; 'oud-bewaarder': Alduardus.
Audeval. Franse familienaam Haudeval; op de hoogste plaats van het dal.
Audez. Vadersnaam Audet, van een Germaanse ald-naam.
Audiart. Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse ald-naam, vergelijk Audibert.
Audiau. Vadersnaam. Picardische vorm van een Germaanse voornaam ald-wald; oud-heerser, Aldaldus.
Audier, Oddie, Odie, Ody, Oudit: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ald-haril 'oud-leger': Aldarius, Aldiers.
Audin, Audain, Audinet, Haudin, Hodin: Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Germaanse ald-naam, zoals Audebert, Audaert.
Audland. Noorse plaatsnaam Audland (Solbjørg, Osterøy, Hordaland).
Audoor, Audoore, Audooren, Audoorn, Audooru. Bijnaam voor 'de oude', de eerste erfgenaam. Middelnederlands (h)oir, ore; erfgenaam. Vergelijk Dhoore.
Audran, Audrant, Audren. Vadersnaam. Germaanse voornaam ald-hrabn; oud-raaf. Aldramnus.
Audry, Auderit, Audrit, Odry, Oddery, Odery, Oderij, Oderie, Haudry, Aldric: Vadersnaam. Germaanse voornaam ald-rîk; 'oud-machtig': Aldricus.
Auer, Auër: Duits Auer, Middelhoogduits Ouwære ‘die bij of op de Au (weiland, beemd) woont’. Zoals Von Aue.
Auerbach, Auerbacher. Vooral in Beieren verspreide plaatsnaam Auerbach. Auerhaan: Bijnaam naar de vogel auerhaan
Aufrecht, Aufrychter: Duitse bijnaam Aufrecht: oprecht, eerlijk.
Aufrère. Zoon van Lefrère.
Augarde. Moedersnaam. Germaanse voornaam ald-gard; oud-gaarde, Aldagarda.
Augedé, Auget, Augez, zie Hocedez. Augenbron, Augenbroc: Duitse bijnaam Augenbraun: (iemand met) bruine ogen. Vergelijk Bruinooghe.
Auglaire. Waalse aanpassing van Duitse Augler, Äugler, afleiding van (lieb)äugeln: lonken, koketteren, het hof maken, vleien. Bijnaam.
Augenois. Afleiding van plaatsnaam Auguenne in Frasnes-lez-Buissenal (Henegouwen).
Auguet, Auguez, Aughuet: Waarschijnlijk vadersnaam. Afleiding van een Germaanse ald-naam waarvan het tweede element met een g begint (-god, -gond, -grim). Vergelijk Augot.
Augustinus, Augustin, Augustins, Augustijn, Augustijns, Augustyn, Augustyns, Augustijnen, Augustynen, Augusteijn, Augusteijns, Augusteyens, Austin, Astin, Austen, Aoustin, Austenne, Autenne, Hauten, Hautenne. Vadersnaam. De Latijnse heiligennaam Augustinus, verkleinvorm van Augustus. De namen op -enne zijn Waals.
Augustus, Auguste, August, Augusto, Augusti, Auguster, Agosti: Vadersnaam. Latijnse Sint Augustus 'verheven'.
Aukesma, Friese vadersnaam Auke.
Auman, Aumann. Naar de woonplaats; an der Aue; aan de beemd.
Aumônier, Laumonnier, Laumonier: Oudfrans almosnier: bedelaar, iemand die aalmoezen krijgt. Bijnaam.
Aupaix, Opaix: Moedersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam alb-haid: Alpheidis, Alpais.
Auperlé, Aupperlee: Verschrijving voor de familienaam Oberlé uit de Elzas, met verfransend accent aigu uit Duits Oberle, naast Oberlin uit Aberlin, verkleinvorm van Albrecht. De Zeeuwse variant met p is te begrijpen omdat de naam op het gehoor werd opgeschreven en het Elzas een Zuid-Duits dialect is dat de stemhebbende occlusieven stemloos uitspreekt.
Auquier, Auquiere, Auquière, Auquiert, Hauquier, Hauquiert, Hauquies, Hauquiere, Ockier, Okière, Okiéré. 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam alh-hari; heiligdom-leger. Alcharius. 2. Of schrijfvariant van Wau(c)quier. Zie bij Walker.
Aureille, Auriel, Aurel, Auriault, Auriau, Auria, Oreille, Noreillie, Noreille, Noreilde, Norullie. 1. Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Aurelius. 2. Bijnaam uit het Franse oreille: oor. Dit voor iemand met bijvoorbeeld bijzondere oren.
Auret, Aurez, Hauret, Haurez: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ald-rêd; 'oud-raad': Aldradus.
Aurich. Plaatsnaam Aurich.
Auriol, Oriol, Orriols, Orjol, Oriot, Orio, Orieulx: Oudfrans oriol, van Latijn aureolus, Frans loriot: wielewaal.
Aurousseau. Waarschijnlijk uit Au Roseau; aan, met het riet. Vergelijk Durousseau.
Aury, Oriee, Ori, Orye, Ory, Orije, Orij, Oury, Uri, Ury: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ald-rîk; 'oud-rijk'. Zie ook Oury.
(van) Ausloos, Ausseloos, (van) Aussloos, van Auseloos, Ausseloos, Aussillous, Auloos, Aessello, Aeseloos, Aesloos, Asseloos, Ansloos: Familienaam uit de plaatsnaam Ausloe in St.-Margriete-Houtem.
Aussems, Aussem, Aussen, Aussens, Ousen, Haussens, Haussen. Familienaam uit de plaatsnaam Aussem, onder andere Oberaußem en Niederaußem (Noordrijn-Westfalen).
Ausilia, Ausseil: Moedersnaam. Latijn Sint Auxilia.
Auslender, Auszlender: Duits Ausländer: buitenlander, vreemdeling.
Auspert. Van Oostenrijkse afkomst; Ausberger.
Aussem, Aussems, Aussen Aussens, Haussens, Haussen: Plaatsnaam Aussem, Oberaussem en Niederauflem.
Austraet. Provencaals voor Oudestraat (Departement Geetbets).
Autaers. Gereïnterpreteerde var. van Outers.
Autelet, Auttelet, Authelet, Outelet, Outtelet, Outlet, Oteletm Otlet, Ottelet, Ottele, Ottelé, Hautelet, Hottelet, Hottlet, Hootelé, Hootele, Hontelé, Homtele: Vadersnaam. 1. Variant van Wautelet. 2. Er kan ook uitgegaan worden van Ot(t)elet, van Germaanse voornaam Otto, of zelfs van Osto (zie Ost, Ostelet). Otelet is dan te verklaren uit Ostelet (vergelijk Frans hôte uit hoste).
Auterboer, van, van Autenboer, Hatenboer: Plaatsnaam in de buurt van de Auterberg in Messelbroek (Vlaams-Brabant). Het tweede element -boer is waarschijnlijk bûr, Middelnederlands buur: woning.
Auteri. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ald-rik. Altrichus.
Autier, Authier, Hauthier, Hautier, Outtier, Outier: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ald-hari; 'oud-leger': Altharius, Alterius. 2. Variant van Wautier.
Autrique, Autric, Outricque, Outteryck, Houtrique, Hoeterickx, Hoetrickx: 1. Plaatsnaam. 2. Vadernaam. Germaanse voornaam ald-rîk; vergelijk Audry, Auteri.
Autru, Hautru: Moedersnaam. Variant zonder w (vergelijk Autier, Autelet) van Wautru, Waudru, Romaanse vorm van Germanse voornaam wald-trûd 'heerser-macht': Waltrudis.
Auvergne. Plaatsnaam, streek in Frankrijk.
Auwens: Vadersnaam van de Friese voornaam Aue, Auwe, Auwen, misschien van de Germaanse voornaam Avo.
Auwermeulen, van (der). Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Oude Molen.
Avé, Avi: Zoals Avet voor Havet. Oudfrans Havet ‘haakje’. Beroepsbijnaam.
Avenarius: Beroepsnaam. Latijnse Avenarius ‘haverkoopman’, afleiding van Avena ‘haver’. Vergelijk Oudfrans Avenier in 1281.
Avermaete, van: Dit is een h-loze spelling van Van Haverma(e)te. Plaatsnaam Havermaat ‘havermaailand, haverland’, bijvoorbeeld in Zele (Oost-Vlaanderen).
Ausema, Auwema, Auwen; Friese vadersnaam Aue, Auke.
Auversack. Beroepsnaam Haverzak voor de haverkoopman.
Auvertin. Waarschijnlijk variant van Haubourdin, zoals Auverdin. Of plaatsnaam Saint-Avertin (Indre-et-Loire)?
Auweghem, van Auwegem, van, van Hauweghem, Hauwegem, van Aughem, Hauweghem, Augem: Plaatsnaam Ouwegem (Oost-Vlaanderen) of Oudegem (Oost-Vlaanderen) (zie Van Oudeghem).
Auwenis, van, van Hauwenis, van Houwenis: Plaatsnaam Avesnes (Nord, Pas-de-Calais, Somme..)? Of (niet geïdentificeerde) plaatsnaam Ouwe Nes(se): oude landtong?
Auwerijckx, Auwerijkx, Auweryckx, Ouwerx, Owerckx, Auwerx, Auwers, Hoerweckx, Hoewerkx: Oost-Friese plaatsnaam Aurich.
Auwermeulen, van. Plaatsnaam Oude Molen, erg verspreid.
Auzat, Auzas. Plaatsnaam Auzat (Ariège, Puy-de-Dôme).
Aveniere, Advenier: Beroepsnaam, Oudfrans avenier: haverkoopman.
Averberghe, van. Reïnterpretatie van Van Haverbeke.
Averbode, van. Plaatsnaam Averbode, Vlaams-Brabant.
Averbuh, Awerbuch, Averbouch: Noord-Duits aver: over. Naar de woonplaats over, voorbij de beuk.
Avesaat, Avesaath, van, Avezaat. Plaatsnaam (Kapel-) Avezaath in Tiel, Gelderland. (Kerk-)Avezaath in Buren (Gelderland): 850 Avasati. De zate of woning van Avo.
Avijle, van den, van den Avyle: Waartischijnlijk dialect uitspraak van Van den Aweele.
Avink: Nederlands ook Afink. Afleiding van Germaanse korte naam Avo.
Avoird, van den: Variant van Van der Avoort. Plaatsnaam Avoord ‘voorde, doorwaadbare plaats aan een waterloopje, een Aa’.
Avondstondt, Avonstondt, Avondtstondt: Bijnaam voor iemand die van de avond houdt of 's avonds op een of andere manier actief wordt. Vergelijk Avonts.
Avond, van den, van den Avont, van Avondt, Avonde, Avonts, Avons, Avondts: 1. Bijnaam naar het tijdstip. Vergelijk Middag, Middernacht, Duits Abend, Feierabend. 2. Een enkele keer is Avon(d)ts moedersnaam, reïnterpretatie van Avens, afleiding van Germaanse voornaam Ava.
Avontroodt. Waarschijnlijk vertaling van de Duitse familienaam Abendroth, die meestal teruggaat op de plaatsnaam Appenrod(e). Zie Aptroot.
Avontuur, Avonture, Aventure, Avanture: Vlaamse familienaam Avonture, Middelnederlands Aventure betekende ‘het gebeurde, voorval; lot, geluk, kans’. Uit Frans aventure, van Latijnse Adventura “wat komen moet’. Maar misschien is de naam veeleer te begrijpen als Middelnederlands avontuurre, nomen agentis bij het werkwoord Aventuren ‘wagen, ondernemen, op avontuur uitgaan’. Vergelijk Duits Abenteurer, Frans Laventurier. Naam voor rondtrekkende kooplui. Zie ook Frans Laventure, Laventurier.
Avoort, van der,, van der Avoirt, van der Avoird, van der Avoort, van der Avort, van der Avroet, van der Avrot, van der Avraux, van der Aevroet, van der Averoet, van der Averot, van der Averoot, van der Averot, van der Averoven, van Deravoirt, Verhaevert, Verhavert, Haverrot: Plaatsnaam Ter Avoord: voorde, doorwaadbare plaats aan een waterloopje, een Aa, bijvoorbeeld in Dworp, Neerheilissem, Retie.
Avot: Spelling voor Havot. Middelnederlands Havot ‘korenmaat’. Beroepsbijnaam van de korenmeter.
Avot, van: Vermoedelijk door reductie van Van den Avoird, vergelijk Vlaamse variant Van der Averot.
Avraam, Avram, Avramides, Avramidis, Avramovici, Avramovic: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Abraham.
Avrouin. Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-win; 'ever-vriend': Everuinus.
Avyn, Avijn. 1. Vaders-, moedersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Avo/Ava. 2. Variant van Ovijn lijkt niet uitgesloten, door voortonige klinkerversterking.
Awater. 1. Dialect uitspraak van Ouwater; zie Oudewater. 2. Dialect uitspraak van Awouter.
Awauters, Awouters. 1. Vadersnaam, Brabantse dialectische uitspraak voor oude Wouter, dit ter onderscheiding van een jongere Wouter. 2. Mogelijk uit de plaatsnaam Oudewater. 3. Of uit het Middelnederlandse aweiter: wachter.
Axel, (van) Aksel, Aczel, Hackselmans, Haxelmans. 1. Vadersnaam, Zweedse vorm van den Bijbelse heiligennaam Absolom. 2. Plaatsnaam Axel (Zeeuw-Vlaanderen) of Axel (Zeeland.
Axler, Axer. Duitse beroepsnaam Achs(l)er; voerman, wagenmaker.
Axters, den Exter, Exters, Exter, Dexters, Hekster: Middelnederlands en Waals-Vlaams axter: ekster. Bijnaam voor een babbelaar, praatvaar, die praat als een ekster.
Axwijk. Plaatsnaam. Noord-Holland.
Aydin, Apaydin, Gunaydin, Ay, Aydinli, Akaydin. Familienaam uit Turkije.
Azijn, Azyn. Beroepsbijnaam van de azijnstoker of –handelaar, vergelijk Duits Essig.
Azirar, Azurar. 1. Arabische vadersnaam uit Aziz: krachtig en ook geliefd. 2. Spaanse naam uit azurar: blauw maken. Beroepsnaam voor de blauwschilder (tegelschilder - buitenschilder).
'
B.
Baafse: Vadersnaam. Zoon van Baaf, Latijn Bavo, Germaanse voornaam. In de verkleinvorm Baafje als vrouwennaam. In Aardenburg staat de Sint-Baafskerk.
Baak, (de), (de) Baek, Baecke: Vlaams (de) Baeke. Middelnederlands baec, bake ‘varkensvlees, spek, geslacht varken, levend varken’. Beroepsbijnaam van een varkensboer, varkensfokker of –slachter, slager. Vergelijk Engels bacon.
Baak, van: Plaatsnaam Baak in Steenderen (Gelderland).
Baal, van, van Bael, van Baele, van Bol, Verbal, Verbaal: 1. Plaatsnaam Baal in Bemmel (Gelderland) of in Tremelo (Vlaams-Brabant). 2. Plaatsnaam Baarlo (Nederlands-Limburg of Baarle (Noord-Brabant, Belgisch-Limburg, Provincie Antwerpen) Baal uitgesproken, Barlo in Aalten (Gelderland), Bale uitgesproken. Er is ook een verdronken Baerle bij Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen). Zie ook van Baarle.
Baale, (de) Baele: Middelnederlands Bael ‘voogd’, van Oudfrans bail, bal, Midden Latijn Bailus ‘voogd, beheerder, gouverneur, gezant’.
Baan, van der, Baane, de Baene: Middelnederlands Bane ‘speelbaan, kaatsbaan; betreden en gangbare weg’. Bijnaam voor een kaatser of speler; of beroepsbijnaam voor een straatmaker.
Baan, van der, Verbaan, van der Ban, van der Band: 1. Plaatsnaam Baan ‘gangbare weg, effen weg; kaatsbaan’. De Zierikzeese familienaam van der Baan stamt van ‘de nog te Zierikzee bestaande lijnbaan, waar Rutsaert Hendriksz en zijn zoon het touwslagersbedrijf uitoefenden’. 2. Of Van der Baan is een vondelingnaam: gevonden op de Baangracht in de 18de eeuw.
Baankreis: Plaatsnaam in Gorssel (Gelderland): 1491 Baeinckreyse.
Baanstra: Fries baen; baan, –stra afleiding van Van der Baan.
Baar, van, (van) Baer: Plaatsnaam Baar: slagboom, afsluiting. Vergelijk Verbaere.
Baar, de; de Baer, de Baere: Vlaamse (de) Baere. Bijnaam. Middelnederlands Baer ‘naakt, bloot’.
Baard, Baart, Bartz, Baartz, Barts, Bartz, Baert, Baerts, Bart, Barth, Bard.: Vlaamse Baert. 1. Meestal bijnaam voor iemand met een baard. 'cum barba, mit dem Barte'. 2. Verkorting van een bertht-, bard-naam, zoals bijvoorbeeld Isebaert, Notebaert. 3. Mogelijk ook uit een huis(herberg)naam ‘ad Barbam’. Baertsoen; zoon van Baart.
Baarde, van, Beerda, Baard, Bearda. Plaatsnaam als Baard, Friesland.
Baardemaeker, de, de Baerdemaecker, de Baerdemaker, de Baerdemacker, de Baerdemaker, de Baerdenmacker, de Bardemacker, de Baeremaker, de Baeremeker, de Baeremaecker, Baermaker, Barremaeker, Barremaecker, Barremaeckers, Barremacker, de Borremaecker. Beroepsnaam voor iemand die zich met baarden en later ook met andere dingen bezighield: scheerder, heelmeester.
Baardman, Baartmans, Baerdeman, Bartman, Bartmann: Bijnaam voor iemand die een baard draagt of beroepsnaam van de baardmaker, barbier.
Baardwijk, Baardewijk (van): Plaatsnaam Baardwijk in Waalwijk (Noord-Brabant).
Baarle, van, Barel, Baerle, van Barel, van Baerlem: Plaatsnaam Baarle in Drongen (Oost-Vlaanderen), Tessenderlo (Belgisch Limburg), bij Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen), Baarle-Hertog (Provincie Antwerpen) Baarle-Nassau (Noord-Brabant) of Baarle (Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel). 2. Of uit de plaatsnaam Baerle in Zegelgem en Tielt (West-Vlaanderen).
Baars, (den); Baers, Bars, Le Bars: Bijnaam naar de visnaam of vanwege de huisnaam.
Baarschers: Beroepsnaam. Afleiding van Middelnederlands Baertscheerre ‘baardscheerder, barbier’.
Baarsdorp, van: Plaatsnaam Baarsdorp (Borsele, Zeeland).
Baarslag: Duitse familienaam Bartenschlag ‘slag met de slagersbijl’. Bijnaam van de slager.
Baarspul: De naam komt vooral in Holland en Utrecht voor. Wellicht Deense familienaam Barsbol(l), naar de plaatsnaam Barsbøl (Nordjylland). In Zeeland kwam hij in 1947 slechts één keer voor.
Baas, Baes: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Baso. 2. Vadersnaam. Uit Baefs, afleiding van Bave, de Germaanse voornaam Bavo. West-Vlaamse Sente-Baas is namelijk Sint-Baafs. (de H. Bavo is de patroonheilige van Aardenburg). 3. Bijnaam de Baas, voor de huisvader.
Baast, van. Plaatsnaam Baast bij Oirschot (Noord-Brabant) en in Oostelbeers (Noord-Brabant).
Baat, de; de Bat, de Bath: Bijnaam voor iemand die ‘baat’ of voordeel heeft?
Baatout. Tunesische familienaam.
Baats, Baatsen, Baetsen, Baaths, Baatz, Baets, Badts, Bats: Vadersnaam. Afleiding op -so van Germaanse badu-naam; 'strijd'. Vergelijk vrouwelijk Baza.
Baaij: Bijnaam, Middelnederlands bay, Oudfrans Bai ‘roodbruin, roodbruin paard’.
Baaijen, Baaijens, Baeyens, Baijens, Bajens, Bayings, Bais: Vadersnaam. Hypercorrecte spelling voor Boyen(s), van Middelnederlands Boidin, naast Boudin vleivorm van de Germaanse voornaam Boudewijn. Zie Boidin.
Babay, Babey: Vadersnaam/moedersnaam Verkleinvorm van Germaans bakernaam Babbe, of van Barbara (Reaney) of Isabelle.
Babbaert, Babbaerts, Baba, Babar. Afleiding van werkwoord babben: kwijlen. Bijnaam voor een kwijler.
Babin, Babijn: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Babo, bijvoorbeeld gelatiniseerd Babinus.
Bach: Duitse familienaam bach ‘beek’. Vergelijk van der Beek.
Bache. 1. Familienaam uit de Bauche (op een paar plaatsen in Frankrijk). 2. Beroepsnaam uit het Romaanse 'bache', een variant van het Germaanse bakker.
Babel. Vadersnaam van de Germaanse voornaam Bavo; vergelijk Babila (Moedersnaam) en Bavilo (Vadersnaam) 2. Of Bijbelse toespeling op Babel?
Bachelier, Bachely, Bachiller, Backler, Baclère, Baclere, Basselierse, Basselier, Baselier, (de) Baetselier, Batselier, de Baetzellier, de Baetzelier, de Batzelier, Bassleer, Baseleer, Basler, Basselaire, Baetseleer, Batsleer, (de) Baetseleer, Batseleer, (de) Baetselair, Batselare, de Botselier, de Boitselier, Besselaar, Besselaere, Besseleer, Besseleers, Besselers, Bastelier, Basteleer, Basteleur, Basteleurs. Familienaam uit het Oudfranse bachel(i)er: jong edelman in dienst van een andere ridder.
Baben, Bâbe, Babbe, Babe, Baeb, Baep: 1. Vadersnaam. Germaanse bakernaam Babo. 2. Moedersnaam. Waals Bâbe, Frans Barbe, voornaam Barbara. 3. Of Waals bâbe, Frans barbe: baard. Bijnaam.
Babet, Babette, Babey, Babez: 1. Vaders-, moedersnaam, van Germaanse bakernaam Babbe (zie Baben), of eventueel Barbara of Isabelle. 2. Zie Barbet.
Babijn, Babinot, Babinez: Vadersnaam. Vleivormen van Germaanse voornaam Babo (vergelijk Baben). Babinus.
Babilas, Babylas: Bretons vadersnaam. Naam van een patriarch-martelaar van Antiochië.
Babilone, Babylone, Babylon, Babiloni: Vadersnaam. Frans vleivormen op -ilon van de Germaanse voornaam Bavo: Babo, Babila, Bavilo. Vergelijk Babilot, Babelon, Babelet, Babelin, Bablon.
Baboeuf, Bobeuf: Plaatsnam Baboeuf (Oise).
Babulot. Variant van Babilot, van -ilôt van Germaanse voornaam Babo, Bavo; zie Babilon(e).
Babut, Babusiaux: Oudfrans babuse: geleuter, kletspraat, scherts. Bijnaam.
Bac. Duitse familienaam Bach; beek, vergelijk Beke.
Backer, Backere, (de), Bak, Bäcker, Backers, (de) Bakker, Bakkere, (de) Backker, de Bachere, de Baccker, de Backre, (de) Baecker, Baeker, de Baeckere, de Baekere, (de) Baker, Bakkers, den Bakker, Bakkeren, Bakkert, Bakkerus, Backerus, de Bacquer, Bacquère, de Bakère, (de/den) Bekker, (de) Becker, Beckers, Beckker, Becher, Bechers, (de) Beckker, de Beker, Bekkers, Beekkers, Beekers, Beekher, Beckert, Bekkeren, Bekkering, Bekkeringh, Beckeringh, Beckering, de Bacque, Deback, Debacq, Debaqcue,..1. Beroepsnaam voor een bakker. 2. Heel soms kan de familienaam afgeleid zijn van een ander beroep: backer = veerman. Deback / Debacq(ue) is de Waalse aanpassing van De Back(e)re, met reductie kr/k.
Backman, Bacman. 1. Beroepsnaam. Afleiding van Backer. 2. Franse aanpassing van Duitse Bachmann.
Bachellerie, Bachelrie. Plaatsnaam Les Bachelleries in Villerot en Sirault, Henegouwen.
Bachelet, Bachelez, Bachelay, Bachellé, Basselet, Baselet, Basselez, Basselé, Bassele, Bassle, Basslé, Baslé, Basley, Basle, Batselé, Batslé, Batsle, Baetselé, Baetslé, Baetsele, Baetsle, Backlet, Bacle, Backelé, van Backlé: Theoretisch van Bachelet, Oudpicardisch Baquelet van Frans Bachelier. Maar aangezien vormen van ontbreken, gaat het ongetwijfeld om variant van Bachelier, door suffixsubstitutie. Ba(t)slé en Ba(t)sleer (en varianten) kwamen trouwens door en voor elkaar voor. Een schijnbaar oude vorm 1417 Willem de Bacheleet, St.-Winoks is wel een verkeerde lezing voor Bacheleer. Trouwens, 16dee eeuwse immigranten uit Noord Frankrijk, die ongetwijfeld dezelfde naam droegen, werden nu eens als Bacclé, dan weer als Bacleer opgetekend.
Bachelier, Bachely, Bachiller, Backler, Baclère, Baclere, Basseliere, Basselier, Basilier, (de) Baetselier, Batselier, de Baetzellier, Baetzelier, de Batzelier, Bassleer, Baseleer, Basler, Basselaire, Baetseleer, Batsleer, (de) Baetseleer, Batseleer, (de) Baetseleir, Batselaere, de Botselier, de Boitselier, Besselaar, Besselaère, Besseleer, Besseleers, Besselers, Bastelier, Basteleer, Basteleurs, Basteleur; Oudfrans bachel(i)er, Bachelor, Oudpicardisch bakel(i)er, Middelnederlands bacheleer, baetseleer, basseler, Basselaer: jong edelman, in dienst van een andere ridder; ook baccalaureus, Frans bachelier, dat eveneens teruggaat tot Latijn baccalarius. Zie ook Bachelet.
Bacherius, Bachérius: Latinisering van beroepsnaam De Backer.
Bachet, Bachez, Bacher. Van Oudfrans bac; bootje. Vergelijk Baquet, Bachot.
Bachman, Bachmann, Backman, Bakman, Bachmeyer, Bachmajer. Duitse afleiding van Bach; beek.
Bacho, Bachot, Baco, Bacot. Afleiding van Oudfrans bac; veerboot.
Bachrach. Plaatsnaam Bacharach, Reinland-Pfalts.
Bachus, Bacchus, Backhuisen, Backhuis, Bakhuizen, Backhaus, Bacaus, Bakkaus, Bakaus, Backhouse, Backus, Bakkus, Baccus, Bacus, Baccu, Bacu, Backes, Beckhaus, Becaus, Beckooz, Beckoz: Middelnederlands, Noord-Duits, Duits en Engelse vormen voor bakhuis: bakkerij. De vorm Beckooz geeft de verfranste uitspraak weer van Beckhaus.
Backaert, Backaers, Bakkaert, Bakkart, Baccaert, Baccart, Bacquaert, Bacquart, Bacart, Baca, Baccar, Bacca, Baeckaert: 1. Afleiding van werkwoord backen: bakken. Variant voor De Backer. 2. Variant van Middelnederlands baggaert: bedelaar, (ook) beggaard, lid van een geestelijke broederschap. 3. Vadersnaam. Germaanse voornaam Baghard. 4. Soms = Beckaert.
Backe. Variant van Back, Bak of van Baeke.
Backeberg. Plaatsnaam.
Backelion, Bakelion, Backeljan: Wellicht variant van Backeljau, een familienaam die eveneens in Henegouwen voorkomt. Vergelijk Mispelon, van Mesplau. Maar niet uit te sluiten is een variant van Boucquillon, met voortonige klinkerversterking (vergelijk Marcel, Waals-Vlaams arloozje = horloge); zie Bosquillon.
Backhoven, Backhovens, Bakkovens, Bakhovens: 1. Bakoven. Beroepsnaam van de bakker. Vergelijk Duits Backofen. 2. Plaatsnaam in Ophoven (Limburg).
Backschies. Brech. verklaart Bockscheiss als grove scheldnaam: bokkenscheet. Of veeler Bockschiess: bokkenschieter. Vergelijk Schietekat.
Backus, Backes, Buchus, Backhuis, Bakkus. Limburgse variant van Bakhuis.
Baclain, Baclaine, Baclène, Bacquelaine: Plaatsnaam: waternaam, afleiding van Germaans baki: beek. Plaatsnaam in Leuven (Vlaams-Brabant), Bornai, Longueville, Mont-Saint-André, Neerheilissem, Opprebais, Adorp, Bierk, Waver (Waals-Brabant), Geer, Hollogne, Warnant-Dreye (Luik).
Baclin. Plaatsnaam Baclin in Mont-le-Ban.
Bacraux, Bacroix, Bacros: Waarschijnlijk Waalse afleidingen van Bacrot.
Bad, (de): Vermoedelijk variant voor De Baat.
Bade, Baade: 1. Zie (van) Baden. 2. Vadersnaam, Luxemburg, Waalse vorm voor Baude. 3. Vadersnaam, Noord-Duitse vorm voor Bode, Germaanse voornaam Bodo (vergelijk Badke).
Baden, van, van Baeden, Bade, Baade: Variant zonder van- aanloop naast Van Baden. Plaatsnaam Baden (Nedersaksen, Baden-Württemberg ) of streeknaam Baden (Baden-Württemberg).
Badenbroek. Variant van Duitse familienaam Buddenbrock, Buddenbrook. Vergelijk Nederduits Badendiek- Westfaals Buddendiek.
Badenhorst. Plaatsnaam in Elsdorf.
Bader, Baader, Badr: Beroepsnaam van de badmeester, houder van een badstoof.
Badert. Waarschijnlijk van Bader.
Badger. Engelse beroepsnaam; maker van bags, vervaardiger van tassen, zakken.
Badin, Baddin, Bading. Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse baltha- of badu-naam.
Badiou, Baadjou, Badjou. Zuid-Franse familienaam Badiou, Picardisch Badieu van Latijn badivus, Occidentaals badiu: dwaas, gek, zot, onnozele hals.
Badir. Badji, Badjir. Indien inheems, dan waarschijnlijk van Baudier.
Badke, Badtke, Bathke: Vadersnaam. Noord-Duits Badeke, van de voornaam Bade, een Noord-Duitse variant van Bode (vergelijk Badendiek = Bodendiek).
Badoul, Badoux, Badou, Padoux, Padoue, Padou: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam badwô-wulfa; 'strijd-wolf: Batulfus. Zie ook Patout. 2. Waalse variant van Baudoul, Baudoux.
Badrihaye, Beaudrihaye, Baudrihaye. Plaatsnaam Badrihaye in Soumagne, Luxemburg.
Badura, Baduraux, Badoureaux: Vadersnaam. Variant van Franse familienaam Baudereau, van Germaanse voornaam Balder; zie Baudier.
Baek, Baeke, (de) Baak, Baake, (de) Baeck, Baecke, Bake, Baken, Baecken, Baeken, Baeck, Baeckx, Baeckman, Baekman. Familienaam uit het Middelnederlandse baec, bake: geslacht of levend varken. Beroepsbijnaam voor de varkensboer, slager of fokker. Vergelijk Waals-Vlaams bake(nier), (zwijne)bake(nier): spekslager.
Baedewyns, Baedewijns. Vadersnaam. Germaanse voornaam badwô-wini; 'strijd-vriend':
Baekes. Variant van Baekx of Baekens.
Baekhoven: Plaatsnaam Baakhoven in Susteren (Nederlands-Limburg).
Baelde, Baelden, Balde, Bald, Baldé: Vadersnaam. Germaanse korte voornaam Baldo; 'stoutmoedig'. Zie Boudewijn(s), Baldewijn(s).
Baele (de), Baelen, Baelens, Balen, Balens, Bael, Baels, Balus. Familienaam uit het Middelnederlandse bael: voogd, het Oudfranse bail, bal: voogd, beheerder, gezant. Een soort beroepsnaam.
Baelemans, Balemans, Baelmans: 1. Afleiding van Baele(n). 2. Afleiding van plaatsnaam Balen (Antwerpen, Luik) of Baal. Uit Baerlemans, afleiding van Van Baerle.
Baelenberge, Baelenberghe, van, van Ballenberghe, van Balleberghe,van Balberghe, Vambalberghe, van Bolberghe, Baalbergen: Plaatsnaam Baalberg(e) in Aarsele, Oekene en St.-Winoks. Zie ook Bollenbergh(e).
Baelinghem, van, van Ballinghem, van Balinghem, van Baclinghem: Plaatsnaam Balinghem (Pas-de-Calais).
Baelus. Latinisering van een Ba(e)l naam?
Baemdonck, van, Baemdock: laatsnaam Baandonk in Lummen (Limburg), Bandonk in Duffel.
Baems. 1. Variant van Baens? 2. Afleiding van Bam. Zie Bamps.
Baen, van den. Ongetwijfeld hypercorrecte spelling voor Van den Bon.
Baene, Baenne, Baenen, Baenens, Banen, Bane, Baane, Banen, Banema, Baansma, Baning, Banens, Bahsen, Bahnthe, Baens, Baan. 1. Moedersnaam, wellicht uit de Germaanse voornaam Bane. 2. Zie Baene De.
Baene (de), (de) Baan, Debanne. Naam uit het Middelnederlandse bane: speelbaan, kaatsbaan, straat. Bijnaam voor een kaatser, een speler. Of beroepsbijnaam van de straatmaker.
Baens, Baan. 1. Vadersnaam, korte vorm van Urbanus. 2. Zie Baene. 3. Zie Baents.
(de) Baenst, Debaenst, De Baemst. Familienaam uit het Middelnederlandse baenst/banst: ronde korf uit stro of biezen. Beroepsnaam voor een manden- of bijenkorfmaker.
Baents, Baens: Uit Bamp(t)s. Limburgs baanjt; 'beemd'.
Baer, Baere, de, de Barre, (de) Baar, Baer: 1. Bijnaam. Middelnederlands baer: naakt, bloot. Kan een bijnaam zijn voor wie sjofel gekleed liep. 2. Zie Debar. 3. Kan een latere vernederlandsing zijn van Dubar, Dubaere.
Baerdemaeker, de: Beroepsnaam van de baardmaker, dat is baardscheerder, aderlater, heelmeester.
Baets, de, de Baedts, Badts, (de) Bats, Baths, Baats, Batz, Bätz, Barts: evenals Oudhoogduits beccho, van bakjan-‘bakker’, met Romaanse (bache) klankevolutie.
Baer, de, Baere, de, de Barre, (de) Baar, Baer. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse baer: bloot, naakt. Iemand die armoedig gekleed was? 2. Zie ook bij Debar.
Baere, van den, Verbaere, Verbaert, Verbart: Plaatsnaam Ba(e)re: slagboom, afsluiting. Er was een heerlijkheid Ter Bare = La Barre in Aalbeke (West-Vlaanderen) en Mkr. (Henegouwen).
Baermans, Barremans, Baremans, Barman, Barmans. 1. Mogelijk variant van Van den Baere: familienaam uit de plaatsnaam Ba(e)re: slagboom, afsluiting. In Aalbeke en in Moeskroen was er een heerlijkheid Ter Bare. 2. Mogelijk een variant van Baerdeman: bijnaam voor iemand met een baard.
Baart, Baert, Baartman, Bart, Baard, Baartse. Vadersnaam, genoemd naar een opvallende baard.
Baerten. Vadersnaam. Vleivorm van een berht-naam, zoals Huygebaert, Isebaert.
Baertsoen, Bartsoen. Vadersnaam. Zoon van Baert, zie Baart 2.
Baes, Bass. Vadersnaam. Germaanse voornaam Baso. Vergelijk Basin. 2. Vadersnaam. Kan ook van Baefs, afleiding van Bave, de Germaanse voornaam Bavo. Vergelijk Waals-Vlaams Sente Baas = Sint-Baafs. 3. Zie De Baes.
Baes (de(n), Baas, Baass. 1. Bijnaam voor de baas, de huisvader. 2. Mogelijk ook vadersnaam uit de vadersnaam Baes.
Baesberg. Plaatsnaam in St.-Martens-Lennik en St.-Pieters-Leeuw (Vlaams-Brabant).
Baesel, Baeselen. Vadersnaam, van Germaanse voornaam Baso. Vergelijk Basin.
Baeskens, Baskens: 1. Vadersnaam van Germaanse voornaam Baso. Zie Basin. Vergelijk Basequin. 2. Afleiding van De Baes. 3. Vadersnaam van Sint Bastianus.
Baesmans. 1. Afleiding van Baes. 2. Uit Baestmans, afleiding van de plaatsnaam Baast, Noord-Brabant.
Baestroey, de Pesseroey, Pesseroy, Pesseroeij: Waarschijnlijk van de plaatsnaam Baasrode (Oost-Vlaanderen).
Baetemans, Baetmans, Baetman, Bateman, Bacteman. 1. Afleiding van Baete = Beatrix. 2. Volgens Gysseling 'bootsman'.
Baete, Baeté, Baeten, Baetens, Baetes, Bathe, Bate, Baaten, Baten, Bates, Batens. Vadersnaam, verkorte vorm van de Latijnse heiligennaam Beatrix.
Baet, (de), Baets, (de) Bats, de Batz, de Baedts, de Badts, de Baedt, de Baerts, Baats, Baaths, Baatz. Het Oudfranse 'bache' betekent zowel bak, trog, krib als onderbroek, vrouwenbroek. De familienaam is dus wellicht een beroepsnaam van iemand die te maken had met één van die voorwerpen. Zoals bijvoorbeeld Troch een oude bakkersnaam is.
Baeten, van, der, Verbaet, Verbaeten: Plaatsnaam Ter Bate in Spiere (West-Vlaanderen), De Bâte in Woumen (West-Vlaanderen).
Baets, de, (de) Bats, de Batz, de Baedts, de Badts, de Baedt, de Baerts, Baats, Baaths, Baatz: Mogelijk evenals Oudhoogduits beccho, van bakjan;'bakker', met Romaans (bâche) evolutie; vergelijk Matsaert. Beroepsnaam.
Baey, Baeye, Baaij, Baeys, Bai, Baie, Baij, Bay, Bays, Baeijs, Baeyst, Baeys, Bays. 1. Uit het Oudfranse ba(a)i: roodbruin, roosbruin paard. Bijnaam of naar de bezitter ervan. 2. Zie Baye.
Baeyers, Bayers, Bayer, Bayertz, Baijer, Baier: Beroepsnaam van een verver, die baai, roodbruin verfde.
Bagage. Waarschijnlijk hypercorrecte reïnterpretatie van Bagasse.
Bagard. Vadersnaam. Germaanse voornaam Bagnard? 2. Plaatsnaam Bagard. 3. Zie Baggaert.
Bagare. 1. Occidentaals bagarro: lawaai, tumult, herrie. Bijnaam voor een lawaaimaker, herrieschopper. 2. De naam Bagarre werd in 1893 door Parijse studenten gegeven aan een vondeling tijdens de rellen (Frans bagarre) in het Quartier latin. 3. Variant van Bagard?
Bage, Baeghe, Baegen, Baee, Baée, Baëe, Bague, Beaghe, Béaghe, Beague, Béague, Béacq, Beacq, Behaeghe, Behague, Béhagué, Behaeghels, Behaegels, Behaegel, Béhaegel, Be Haegel, Beheghel, Behaegle, Behagle. Familienaam uit het Middelnederlandse bagel: pronkerig, ijdel. Bijnaam. Vergelijk Baggelaar, van Middelnederlands bagen; roemen, bijvoeglijk naamwoord bagel; pronkerig. De vorm behage(l) is hyper-correct en tegelijk een volksetymologische associatie met 'behagen, behaagziek’.
Baggaert, Baggert, Begard, Bega, Bégard, Bagard: Middelnederlands beg(g)aert, baggaert: lekebroeder, lid van een vrije godsdienstige gemeenschap. Vaak pejoratief: Frans begart: ketter, schijnheilige, gek.
Baggelaar. Van Middelnederlands werkwoord bagen, behagelaert ‘roemen, overmoedige, trotse, ingebeelde gek’; Bijvoeglijk naamwoord, bagel ‘pronkerig’.
Bagge, Baggen. Vadersnaam. Germaanse voornaam Bago. Of bakervorm van een Germaanse voornaam zoals Badager, Batgisus.
Baggerman, Baggermans: Beroepsnaam van de baggeraar, iemand die baggert.
Bagon, Bago, Bagot. Vadersnaam. Vleivormen van de Germaanse voornaam Bago. Vergelijk Baguet.
Bagsmeijer: Aanpassing van de Duitse familienaam Bachmeier ‘meier op een hof bij een beek’.
Baguette, Baguet, Bagué, Baget: Vadersnaam. (Moedersnaam). Vleivorm van Germaanse voornaam Bago.
Bah, Ba, Bâ. Naam van Arabische/Afrikaanse origine die nu over een groot deel van de wereld voorkomt, met als betekenis: schitterend, glorie, eer, betrouwbaar, en afhankelijk van plaats van afkomst (ergens op het Afrikaanse continent) nog veel andere betekenissen die in dezelfde sfeer zitten.
Bahnerth: Variant van de Duitse familienaam Bahnnardt, Banhart, bewoner van een ‘banbos’, dat is ‘een heerlijk bos, aan het algemeen gebruik onttrokken bos’.
Bahr: Duitse familienaam. Middennoordduits Bare ‘beer’. Bijnaam, vergelijk de Beer.
Baibai, Baibay: Waals bébé: speelgoed, reduplicatie van bê, beau: mooi.
Bail, Baille, Le Bail: Beroepsnaam. 1. Oudfrans bail: gouverneur, voogd. 2. Oudfrans bail(e): dienaar, dienstknecht. 3. Oudfrans baille, synoniem met bailli: baljuw.
Bailey, Bailley, Bayezt, Baillet, Bailet, Baillé, Baillez, Bailey, Baljet, Baljé, Ballet, Ballez, Ballez, Ballezt, Balley, Bailliez, Bayjet, Baylet, Bïolet, Bayet, Bayé, Bayez, Bayezt, Bayette, Baiets, De Baillet. Familienaam uit het Oudfranse bai: hoogblond, roodharig. Bai, baille en baillet zijn ook namen voor een roodbruin paard. Bijnaam voor iemand met die haarkleur en naar het bezitten van een gelijk kleurig paard. Franstalige tegenhanger van het Vlaamse "De Roeye".
Bailien, Ballien, Baillen, Ballien: Middelnederlands baillie, baille, baelge: slagboom, palissade, verschansing, rechtbank, balie.
Bailant, Bailand. Tegenwoordig deelwoord van Oudfrans baillier; besturen. Vergelijk Bail, Bailli.
Baillet, Baillé, Baillez, Bailley, Bailey, Bailet, Bailey, Baljet, Baljé, Ballet, Ballez, Balley, Bailliez, Bayjet, Baylet, Baïolet, Bayet, Bayé, Bayez, Bayezt, Bayette, Baiets, de Baillet: Oudfrans bai, baille, baillet: roodbruin, hoogblond, roskleurig; naam van een roodbruin paard (vergelijk Baey, Beyaert, Moreel). Bijnaam naar de haarkleur of naar het paard.
Bailli, Baillie, Bailly, Baily, Baïli, Baillij, Bailij, Baillie, Baylly, Bailya, Balyu, Lebailly, Lebaïli, Debaiallie, Debaille, Bally, Baly, Balli, Bailliu, Baillius, Baillu, Balliu, Ballu, Balieu, Balieus, Ballieu, Ballieuz, Balieu, Ballieul, Ballieuw, Debaillieu, Debailliu, Lebaillieu, Lebailliu, Baillieu, Baillieux, Bailieux, Baillieul, Bailleul, Bailloeuil, Bailloeul, Bayeul, Bailleur, Bailleu, Bailleux, Balleux, Baleux, Baleu, Leballue, Lebalue, Lebalus, Leballeur, Bajeux, Baillaud, Balliau, Balliaw. Van het Franse bailli, het Middelnederlandse baliu of het Nederlandse baljuw: gerechtelijk ambtenaar die in een bepaald rechtsgebied de leenheer vertegenwoordigde (een beroepsnaam dus). Vergelijk Aman.
Baillien, Bailien, Baillen, Ballien. Het Middelnederlands beillie, baelge betekent zoveel als slagboom, palissade, verschansing, maar ook rechtbank.
Vermoedelijk een beroepsnaam.
Baillière, Ballière, Ballière, Bellière, Belliere: Wellicht Oudfrans baillier: baljuw.
Baillievier. Afleiding van Oudfrans baillif, midden Latijn Balivus; baljuw. Beroepsnaam. Vergelijk Bailli.
Baillivet. Van Oudfrans baillif; balju.
Bâillon, Baillion, Ballion, Bayon, Bayonnet: 1. Midden Frans bâillon: blok hout. Bijnaam. 2. Zie De Bâillon.
Baillot, Bayot: Afleiding van Oudfrans bai, baille: roodbruin, hoogblond. Bijnaam. Vergelijk Baillet.
Bailou, Baloux, Bailloux, Bayoud, Baayou, Bayou: Plaatsnaam. Waalse vorm bêlou (Bailou) van Baelen (Luik).
Bain: Vadersnaam. Korte vorm van Urbain of de Germaanse voornaam Baino (zie Beyn).
Bairain, Bairin. Vadersnaam Bérin (vergelijk Bériot/Bairiot), vleivorm van een ber-naam, zoals Bernard. Vergelijk Berens.
Bair, Baire. Vadersnaam. Wellicht korte vorm van een ber-naam, vergelijk Bairin.
Bairewe, Bairue. Van bê rèw: mooie beek.
Bairolle. Wellicht afleiding van een Germaanse ber-naam.
Bais, Baix: Variant van Oudfrans bai: roodbruin. Zie Baey.
Baisain, Baisin. Afleiding van Baise of variant van Besin.
Baise, Baize: Stam van Oudfranse werkwoord baisier, Frans baiser: kussen, paren?
Baisier, Baisi, Baisir. Plaatsnaam Baisy.
Baix. Variant van de Baie, Bay?
Bajard, Bajart, Bajeard, Begeard, Begeart. 1. Wellicht Waalse variant van Beaujard, dat is beau jardin. 2. Bajard, Bajart kan ook een spelling zijn voor Bayard.
Bajema. Vadersnaam uit Bayo, Baaie. Zie bij de voornaam Baaie.
Bajemond, Bajemon. Middelnederlands balmont; slechte voogd, of van Oudfrans bail; voogd?
Bak, (de) Back, Backs, Baks, Bakx, Bacs, Bacx, Backx, Back, (de) Bacq, Baue, Bac, Lebacq, Bakke, Bax, Basck: 1. Bijnaam of beroepsbijnaam naar Middelnederlands bac ‘bak, beker’. Een schenker, drinker? 2. Maar back betekende ook ‘mond, wang, kaak, kinnebak’. Bijnaam voor iemand met opvallende mond of kin. 3. Deback kan een verandering zijn van De Backer.
Bakel, van; Van Baekel, Verbakel: Plaatsnaam Bakel (Noord-Brabant). Of Zelem, Limburg.
Bakelandt, Bakeland, Bakelants, Bakelant, Bakland, Backelandt, Backeland, Backelant, Baeckelandt, Baeckelandt, Baekeland, Baeckelant, Baekelant, Baeckland, Baecklandt, Baecquelandt, van Bockland, Bockland, Bocklandt, Backlant, Bocklam, Bockelandt, Baukeland. Familienaam uit de plaatsnaam Bakeland: afgebakend land. Op diverse plaatsen in Vlaanderen, onder andere Waregem, Deerlijk, Haren.
Bakelmans, Baeckelmans, Baekelmans, Backelmans: Afleiding van Van Bakel.
Bakema: Friese vadersnaam, afleiding van de Friese voornaam Baak, Bake, Baeke, afgeleid van een Germaans naam met badu-‘strijd’.
Bakermans. Waarschijnlijk een variant van Bakelmans.
Bakeroot, Baekeroodt, Baeckeroot, Backeroot, Bacrot, Bacro, Bacquerot, Baquerot: Plaatsnaam Bakelrot, oude naam van Neuve-Chapelle (Pas-de-Calais).
Bakhouce, Bakkouch, Bakouch. Arabische naam.
Bakhuys: Beroepsbijnaam van de bakker. Bakhuis ‘bakkerij’. Ook wel Beekhuis, Bakhuis, Bekhof, Bekke, ter, Beckhuis.
Bakkenes: Naam van het dorp Bakenes, dat in de middeleeuwen aan het Spaarne lag, benoorden Haarlem. In de 14de eeuw werd het bij de stad ingelijfd.
Bakker, de(den) Bakker, Bakkers, Bakkeren, Baker, Bakers, de Backer, de Backere, de Backer, Bekker, Bekkers, Becker, Beckers, ook Bakermans: Beroepsnaam van de bakker.
Bakke, Bakx, Bax, Baksma, Bakkes, Bakken, Bakhuizen en van Bakkum; vadersnaam Bacco.
Bakkeren. 1. Zie (de) Backer(e). 2. Plaatsnaam Bakeren in Denderleeuw.
Bakkum, van. Plaatsnaam, Noord-Holland.
Bakvis, Backvis. Beroepsnaam van de verkoper of de brader van gebakken vis.
Balk, Balck, van den, van den Bak. Plaatsnaam Balk; houten balk als brug.
Balder, Bolder, Bouder, Belder, Balter, Balderen, van, Baller, Baldersen. Vadersnaam. Germaans naam baltha-harja ‘moedig –leger’.
Baelemans, Balemans, Baelmans. 1. Familienaam uit Van Baele(n): zie Balen en Baal. 2. Of uit Baarle (op diverse plaatsen in het Nederlands taalgebied).
Bal: 1. Vadersnaam. Variant van Balle, van Baldo (zie Balde) of korte vorm van Boudewijn of een andere bald-naam. 2. Variant van de Bal. Bijnaam voor een balspeler.
Balje, Ballia, Ballinga, Ballama, Ballema, Balma, Balsma, Bals, Baljé, Ballin. Van Germaanse voornaam Ballo, Balle. Ook de plaats Ballum op Ameland en Ballingham in Hereford ,Engeland, is er van afgeleid.
Balcaen, Balcan, Balcans, Balkaen, Balkan, Baelcaen, Bolcaen, Bulckaen, Bulkaen, Bulckaan, Bulkaen. Naam met een ? afkomst. 1. Mogelijk uit een plaatsnaam. Alleen waar?, of uit de Balkan. 2. Uit het Oudfranse balcan: hengst. Beroepsbijnaam.
Baleux, Balleux. Plaatsnaam Balleux, Oise.
Balon, Ballon1. Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Boudewijn of gewoon Romaanse verbogen vorm van de korte Germaanse voornaam Baldo. 2. Oudfrans balon: baal, bundel.
Balekom, Ballekom, van. Plaatsnaam Berlicum, Noord-Brabant.
Bal De, Debal. 1. Bijnaam voor een balspeler. 2. Verschrijving van Balle(n): zie daar.
Balaine, Baleine. Waternaam La Baleine in Ayeneux, Luik.
Balde: Vadersnaam. Germaanse voornaam Baldo, van Germaans balth ‘moedig, boud’.
Balance, Balaince: Oudfrans balanche, Frans balance: balans, weegschaal. Beroepsnaam van de maker van weeg-schalen of voor de stadsweger. Ook voor de geldwisselaar, naar de muntschaal (eventueel in het uithangbord).
Balancier. Beroepsnaam voor de maker van weegschalen of voor de stadsweger. Vergelijk Balance.
Balanger. Variant van Boulanger of Bélanger.
Balaud, Balleua, Baleau, Baleuax, Baleu, Balhaut: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam bal-wald.
Balbaert. Vadersnaam. Germaanse voornaam bald-berht; 'stoutmoedig-schitterend': Baldebertus. Baldibrecht.
Balbeur, Balbourg, Balbour, Balbourgh: Waals bat-le-beurre. Beroepsnaam van de boterkarner. In Luxemburg overdrachtelijk voor een zwaarlijvige.
Balcaen, Balcan, Balcans, Balkaen, Balkan, Baelcaen, Bolcaen, Bulckaen, Bulkaen, Bulckaan, Bulkaen: Volgens het oudste voorbeeld zou het een plaatsnaam kunnen zijn. Alle andere voorbeelden zijn zonder voorzetsel. De naam kan (vanwege -a(e)n en niet -âne) bezwaarlijk teruggaan op het vrouwelijke Oudfranse balcane: merrie. Maar W. Beele stelt de hypothèse van een - tot dusver niet geattesteerd – Oudfrans balcan: hengst.
Balcon, Balcoon. Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Balko, of een variant van Balcaen?
Baldauf. Reïnterpretatie als bald auf: spoedig op (vergelijk Fruhauf), van oorsprong Germaanse voornaam Baldolf.
Balsenweck. Duitse familienaam Balde(n)weg. Midden Hoogduits bald: vlug + midden Hoogduits enwëc, Duits hinweg: weg. Bijnaam voor een rusteloze, die altijd weg is.
Balder, Bolder, Bolders, Balter: Vadersnaam. Germaanse voornaam bald-hari; zie Bouters(e).
Baldin, Baldon: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse bald-naam. Baldon kan ook de Romaanse verbogen vorm zijn van Baldo.
Baldovin, Baldovino. Vadersnaam. Italiaanse vorm van de Germaanse voornaam Baldwin, Boudewijn.
Balduck, Balduc, Balduyck. Familienaam uit Balduque, dit was de Spaanse naam van 's-Hertogenbos (Noord-Brabant).
Baldus. Vadersnaam. 1. Korte vorm van Sint Sebaldus, de Germaanse voornaam Ze(ge)boud. 2. Variant van Baltus.
Balemans: 1. Afleiding van Van Balen, van Baal. 2. Uit Baarlemans, afleiding van Van Baarle.
Balembois, Balemboy. Mogelijk van balle en bois: houten bal. Bijnaam voor een balspeler. Of veeleer variant van Valembois.
Balen, van, van Baale, van Baalen, van Baele, van Baelen: Plaatsnaam Balen (Provincie Antwerpen), Baelen (Provincie Luik).
Balencourt, de Balincourt: Plaatsnaam Ballancourt (Seine-et-Oise).
Balenghien, Ballenghien, Ballenghein: Plaatsnaam Bolignies in Brugelette bij Aat (Henegouwen).
Balestrie, Balestie, Balistrie, Balestri, Balestriere: Beroepsnaam. Oudfrans (ar)balestrier, Frans arbalétrier: kruisboogschutter.
Balhuizen: Plaatsnaam. Er is een plaatsnaam Ballhausen in Beieren en Thüringen.
Baligand, Balian, Baliant, Balligand, Bellegante, Barigand, Barigan, Barigant: Vadersnaam. Literatuurnaam, naam van een heiden in de Chansons de geste. In het Waals ook bijnaam geworden: deugniet, nietsnut.
Balint. Hongaarse familienaam Bâlint, van Sint Valentinus.
Balis, Balisz, Ballis. Wellicht Waalse gereduceerde vorm van Balister (vergelijk Waals minis: ministre).
Baljet, Baljé: Frans Baillet. Oudfrans bai, baille, baillet ‘roodbruin, hoogblond, roskleurig; naam van een roodbruin paard’. Bijnaam naar de haarkleur of naar het paard.
Baljeu: Beroepsnaam. Picardisch bailli(e)u, Middelnederlands balju ̧ Nederlands baljuw ‘gerechtelijk ambtenaar die in een bepaald rechtsgebied de leenheer (graaf, hertog) vertegenwoordigt.
Balk, Balke, Balken, Balck, Balcke, Balks: Bijnaam naar de gestalte of beroepsbijnaam voor een timmerman. Een afleiding hiervan is Balckmans.
Balkema: Friese afleiding van Balk(e), of van -ke-verkleinvorm van vadersnaam Bal.
Balkenende: Plaatsnaam? Of beroepsbijnaam voor een timmerman? 1652 Claes Dircksz. van Balckeneynde bouwde een huis op het landgoed Zorgvliet voor Jacob Cats, het huidige Catshuis.
Ballant, Balland, Ballan, Baland, Balan, Balant, Balanck, Belant, Beland, Belang, Belaen, Balhan, Balhant. 1. Vadersnaam uit de voornaam Balan(t): dit is een naam uit de ridderliteratuur. 2. Of uit de plaatsnaam Balland (in Ingelmunster, Meulebeke en Rumbeke).
Ballantyne, Ballintijn, Ballintyn, Balentin: Schotse familienaam Ballantine, van de plaatsnaam Bellenden.
Ballard, Ballart, Balla, Ballat, Balard, Balar. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Ballo, een korte bald-naam (vergelijk Ballin).
Ballarin. Bijnaam voor een danser. Vergelijk Ballery.
Ballast: Volks etymologische re-interpretatie –met paragogische t–van de Waalse familienaam Balasse, Ballace, Balas(s), van de plaatsnaam Balâtre (Namen), die in het Waals als Balausse wordt uitgesproken. De toenaam Balaes komt evenwel in 1290 in Brugge voor. De jonge gemeentenaam Ballast (1794) in Coevorden (Drenthe) komt wel niet in aanmerking.
Ballatre, Balat, Balate, Ballat, Balasse, Ballace, Balace, Balss, Balas, Ballas, Balaes: Plaatsnaam Balâtre, Somme, Waals balausse. De naam Balaes komt evenwel al in de 1360 in West-Vlaanderen voor.
Balle, Ballen, Ballens, Bollens, Bollen, Bollens, Bole, Bal, Bals, Baels. 1. Vadersnaam, verkorting van Boudewijn of een andere bald-naam. 2. Moedersnaam Balle kan ook het vrouwelijke zijn van bald-win.
Ballegeer, Ballegheer, Balegeer, Bellegeer: Vooral West-Vlaamse familienaam, vandaar ook in Zeeuws-Vlaanderen. 1. Beroepsnaam. Aanpassing van Oudfrans Bolengier, boulangier ‘bakker’. 2. Eventueel vadersnaam., de Germaanse voornaam bald-ger.
Ballegooyen, van; Ballegoyen, Ballegojen, Ballegoien, Ballegooijen, van Ballengooijen: Plaatsnaam Balgoij, Wijchen (Gelderland).
Balle, Ballens, Ballens, Bollens, Bollen Bolle, Bole, Bal, Bals, Baels. 1. Vadersnaam uit de Germaanse naam Baldo of verkorte vorm van Bauwewijn of een andere bald-naam. 2. Moedersnaam uit Balle, vrouwelijke vorm van Baldwin (bald-win).
Ballemans, Ballemann, Balman, Ballmann, Ballman, Boleman: 1. Bijnaam voor een balspeler. 2. Afleiding van Balle. Vadersnaam. 3. Zie Baelemans.
Ballereau, Balleruax, Baleriaux: van Waals balî: drager van een baal, (vandaar) rondtrekkend koopman.
Ballery, Balory: Bijnaam voor een danser. Frans balerie: dans, ontspanning. Vergelijk Balarin, Baladin.
Balleste, Ballester, Balles-strin, Balestin, Balister, Balistaire, Balisteen, Bales, Balesse, Balès, Balis, Balisz, Ballis. Beroepsnaam uit het Oudfranse balest(r)e, kruisboog: boog - of kruisboogmaker.
Ballet, Ballez, Ballé, Balley, Balette, Balet, Balez: Gedemouilleerde vorm van Baillet. 2. Vorm van Bal.
Balleur: Franse plaatsnaam Balleux (departement Oise).
Balliauw: Aanpassing van Frans Baillaud, verkleinvorm van Oudfrans Bail ‘gouverneur, voogd’.
Ballieu, Ballieul: 1. Zoals Debailleul afkomstig van Bailleul. Bailleul is de Franse naamvorm van de stad Belle in Frans-Vlaanderen, maar Bailleul is ook een plaatsnaam in Henegouwen, departement van de Somme en driemaal in Pas-de-Calais. 2. De naam kan ook een variant zijn van Baljeu, Balieu, van bailli ‘baljuw’.
Ballhorn. Noord Duitse plaatsnaam Balhorn: moerassige hoek.
Ballin, Ballyn, Balin. Vadersnaam, knuffelvorm van Boudewijn of een andere bald-naam.
Ballintijn: Schotse familienaam Ballantine, van de plaatsnaam Bellenden.
Ballinckx, Ballin, Ballings. Bijnaam. Middelnederlands ballinc, van banlinc: banneling, die in ballingschap verblijft of in de kerkelijke ban geslagen werd, misdadiger, booswicht.
Ballinger. 1. Duitse familienaam Baldinger, uit Baldingen (Beieren). Of Duitse Balinger, uit Balingen of Bahlingen. 2. Engelse familienaam Ballinger, van Beringer.
Ballourie: Variant van de familienaam Ballery, Balory in België. Frans Balerie ‘dans, ontspanning’.
Balloey, Balloy, Ballois. 1. Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Boudewijn. 2. Maar de naam komt hoofdzakelijk in West-Vlaanderen voor en er zijn geen oude voorbeelden van bekend. De vroegste vermelding is: 1705 Jooris Balloy, Lo. In de Westhoek komen in de 18de eeuw de volgende variant voor: Balloye, Balloo, Balloi, Bollois, Balloys. Mogelijk daarom een hypercorrecte aanpassing (bal is niet Waals-Vlaams bol) van de Franse Bouloy(e), die in 1820 frequent voorkomt in Pas-de Calais. Plaatsnaam Boulaie, Normandie, variant van Bouloie: berkenbos.
Balloir (le). Verspreide plaatsnaam, bijvoorbeeld in Luik: Balveér (Frans boulevard) van Nederlands bolwerk.
Ballot, Balot, Balotaud: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Baldo/Ballo of Boudewijn. Zie Ballon 1. 2. Eventueel Frans ballot: baal, bundel. Beroepsnaam. Vergelijk Ballon 2.
Balmakers, Balmaekers: Beroepsnaam van de vervaardiger van ballen.
Balnikker: De naam is ongetwijfeld ontstaan door verkeerde lezing van Balmaker.
Balog, Balogh. Moedersnaam. Germaanse voornaam badu-laug 'strijd-?'
Balossier, Blossier: Plaatsnaam. Middenfrans balossier: sleedoorn, sleepruim; afleiding van Oudfrans beloce, volkslatijn ballucia: wilde pruim, sleepruim. Vergelijk Sleeuwagen.
Bals, de. Waarschijnlijk variant van De Bels (Vergelijk Brugs malk;melk) veeleer dan afleiding van De Bal.
Balsacq, Balsa, Balsat, Balsaque, Balza, Balzat, Balsac, Balsacq, Belsack, Belsac, Belsacq: Plaatsnaam Balsac (Aveyron) of Balzac (Charente). Balsac is een gehucht in Coulonieix (Dordogne). De familie Balsa stamt uit Z.-Frankrijk. De voorouders van Honoré de Balzac (1799-1850) heetten Baissa. Een familie Balza van Toulouse werd in 1822 geadeld. Een autochtone familienaam Balsa(t), Balza(t) gaat wellicht terug op een afleiding van de Germaanse voornaam Baldzo (van Baldwin):
Balsaert, Balzaer: 1. Hypercorrect voor Balsa, Balza; zie Balsacq. 2. Variant van Balthasart.
Balsau, Balsaux, Balseau, Balseuax, Balzau: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Balzo? Of hypercorrect voor Balsa?
Balsing, Balsink. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Balzo, dat is bald-so, afleiding van een bald-naam.
Balster. Vadersnaam. Friese vorm van Balthasar.
Balt, Baltus, Baltussen, Baltes: Vadersnaam uit Balde.
Balthazar, Balthasart, Balthasar, Baltasart, Balthazard, Balthazart, Balthazaar, Baldassarre, Baldassare, Baldasarri, Baldasari, Baltzar: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Balthasar, naam van een van de drie koningen. Zie ook Baltens.
Balty, Balthy, Balti. Vadersnaam. Afleiding van Baltus.
Balten, Baltens, Baltes, Baltus, Baltussen, Beltus, Baltissen, Balts, Baltz, Baltensz (zoon): Vadersnaam. Vleivorm, korte vorm van de Bijbelse voornaam Balthasar of Germaanse Balt..
Balus, Balu. 1. Gedemouilleerde variant van Baill(i)u.
Balvé, Balve, Baluwé, Baluwe: Variant van Bal(l)ivet, Baillivet, Bailluet, van bailli(f): baljuw.
Balvers: Vadersnaam. Germaanse voornaam balth-frith ‘dapper-vrede’: Baldfrid.
Balzer, Balcer, Balcers: Vadersnaam. Duitse vorm van de Bijbelse voornaam Balthasar.
Bambeke, van, van Bambecke, van Banbeke, Banbeck. Familienaam uit de plaatsnaam Bambeke/Bambecque in Frans-Vlaanderen.
Bamber, Bambergen, Bamberger: Plaatsnaam Bamberg (Beieren). Of Bambergen in Uberlingen.
Bambost, van, Bambust, Bamborst: Plaatsnaam Banbos, dat is een banbos ‘bos binnen het rechtsgebied van de heer’. ’t Hof ten Bambos in Lede, Oost-Vlaanderen. Vergelijk Banwoud en de plaatsnaam Banholt (Nederlands-Limburg).
Bamelis, Bamelys, Bamélis. Naam uit de Franse familienaam Bamelles, dit uit Balmel(le), Baumel, Bameau, van Latijn balma: grot of heuveltje.
Bammens. Bammans = Bamptmans. Afleiding van Van den Bampt/Bempt.
Bamfust: Door wisseling van de labialen b/f uit Bambust, van Banbos.
Bamps, Bampts, Bams, Baps. 1. Naam uit het Middelnederlandse bampt - be(e)mt: beemd, nat weiland. 2. In West-Vlaanderen/Frans-Vlaanderen is er ook een andere Bam/Baps-bron waarvan de betekenis niet duidelijk is. Wellicht een bakernaam. 3. Eveneens onduidelijk en wellicht ook bakernaam.
Bance, Banse, Banze. 1. Vadersnaam uit een Germaanse Banzo-voornaam (dit uit band). 2. Zie ook Bansart.
Banck, Bancken, Banken, Bank, Baank. 1. Bijnaam of beroepsnaam volgens een van de betekenissen van bank: zitbank, rechtbank, schepenbank, pijnbank, vleesbank, toonbank, geldbank. 2. Korte vorm voor Van der Banck.
Banck, van der, Verbanck, Verbandt. Familienaam uit de plaatsnaam Terbank (onder andere in Heverlee, Moen, Haasdonck, Temse).
Banckaert, Banckaerts, Banquart, Bonckaert, Banckers, Benckert, Benkert, Benker: 1. Afleiding van Middelnederlands bancken: eten en drinken, kroeglopen. Bijnaam. 2. Eventueel Nederlands bankaard: bastaard. Bijnaam.
Bancus, Bancu, Bancut: Bank-hûs: huis op de helling.
Bandel. Variant van Baudel, met n-epenthesis. Of van Germaanse band-naam, vergelijk Bandelin?
Bandelin, Bandalin: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse band-naam. Vergelijk Bandin.
Banderlé. 1. Zie Baudet. 2. Eventueel plaatsnaam Banterlez in Baisy-Thy (Waals-Brabant)
Bandin, Benden: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse band-naam, zoals Bando, Bandarid. Zo ook Bandini, Bandiny, Bandino.
Bandoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Band(w)olf. Pandulfus.
Banen. 1. Vadersnaam. Vleivorm van Latijnse Sint Urbanus. 2. Zie Baene.
Banet, Banetton. Oudfrans banet(on): korfje, mandje. Beroepsnaam.
Baneux, Banneux, Banheux: Plaatsnaam Banneux in Louveigné en Lierneux (Luik).
Bangard, Banger, Bangert. Duitse variant van Baumgarten; eigenaar van een boomgaard.
Bangels, Bengel. In het Middelhoogduits is een bengel: een knuppel. Bijnaam voor een harde bonk, een knoestige kerel.
Bank, Banken: Bijnaam of beroepsbijnaam volgens een van de betekenissen van bank ‘zitbank, rechtbank, schepenbank, pijnbank, vleesbank, toonbank, geldbank’.
Bannier, Banier, Bani: Beroepsnaam. Oudfrans banier ‘heraut, omroeper, gerechtsdeurwaarder, veldwachter’.
Banks. 1. Afleiding van Bank. 2. Engelse familienaam en plaatsnaam Bank: oever, helling.
Bannenberg. Plaatsnaam in Borgentreich en Detmold.
Bannerman. Duitse familienaam; vaandrig, die de banier draagt.
Banga, van de vadersnaam Baue, dat deze geslachtsnaam versleten is uit het oorspronkelijke Bauwinga of beter Bauinga, blijkt uit de vorm Bawnga, waar onder deze naam voorkomt in een oorkonde, die in de Friese taal opgesteld is en van ’t jaar 1493 dagtekent. In deze oorkonde wordt één en dezelfde man, die in een ander stuk van het jaar 1489 Douwa Banga heet, Douwa Bawngha genoemd. Er komt in Friesland nog een andere eigennaam voor, waarin het oorspronkelijke vadersnaam Bauinga tot Bang versleten is; te weten de naam van het dorp Bangstede, tussen Emden en Aurich gelegen. Dit dorp heet oorspronkelijk Bauingastede, de stede, de woonplaats der Bauinga’s, der Bauingen of Bavingen, de zonen en afstammelingen van de man die Baue of Bavo heette. Op een oude landkaart van Oost-Friesland, van Ubbo Emmius, uit het laatst der 16de eeuw, staat dit dorp nog als Bavestede of Bauestede vermeld. Dat de nog hedendaags bij de Friezen in volle gebruik zijnde mansnaam Baue (Bauwe) in het middeleeuwse monnikenlatijn als Bavo werd geboekstaafd, is bekend. De heilige Baue is als St. Bavo de patroon van de steden Aardenburg, Gent en Haarlem. En deze zelfde mansnaam heeft nog'aan zeer vele andere geslachtsnamen oorsprong gegeven, om niet te spreken van de talrijke plaatsnamen die er van afgeleid zijn. Die geslachtsnamen zijn: Bavinga, Bauwenga, Bavema, Bauma, Bauwes, allen in Friesland; Bange, samengetrokken van Bauinge, als Banga van Bauinga; Bavink, in Engeland als Baving voorkomende, Bauwen, Bauwens, Baafs, Baefs, Baafse, en het verlatijnste Bavius.
Banninga, Bangma, Bonga, Bannink, Bansema, Banning, Bans, Olden-Bannin, Nyen-Banning;: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse naam Bano, Banno of van een bakervorm van een Germaanse voornaam, wellicht Barnhard, Bernhard.
Bansart, Bansa, Bandard, Banse, Bance, Banze. Naam uit het Oudfranse banse: mand. Beroepsnaam.
Bant, de, de Bandt, Debante, (de) Bande: Middelnederlands bant: band, boei. Beroepsnaam van de binder, de knevelaar, die bindt, boeit (vergelijk Binder(s), Duits in die Bande schlagen: boeien.
Bantke. Afleiding van Bant of van Germaanse voornaam Bando.
Bao, Baoo, Baôo: Waalse uitspraak van Bayart?
Baonville. Plaatsnaam Baillonville.
Baptist, Baptiste, Baptista, Babtist, Baptisten, Batiste, Batis, Batisse, Pattist, Patist, Bautiste, Battista, Batista, Battistini, Battisti: Vadersnaam. Naar Johannes Baptista: Johannes de Doper.
Baquet, Baquette, Bacquet, Bacqué, Baqué, Bacquait, Banquet: Oudfrans baket, baquet: bootje. Beroepsnaam of huisnaam.
Bar, Barre, Bare, Baar, Bart, Bard: 1. Verspreide plaatsnaam Bar, (Correze) Barre. 2. Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse voornaam op -bert of-bard. Verschrijvingen voor Bart, Bard. Zie Baart 2. 3. Frans barre: slagboom, verschansing. Vergelijk Delbarre.
Baras, Baratte, Bara Barath, Barra, Barras, Barat, Baratt, Baratte, Beraet, Beraets, Bera, Berat, Borra, Borras, Bouras, Boraet, Braat, Braedt, Barabas. Vadersnaam. Bijbelse voornaam.
Baraf, Baraffe. Plaatsnaam Barafle, Pas-de-Calais.
Baraitre. Wellicht hypercorrect voor Barette? Of verfranst Bayreuth?
Baral, Barrai, Barael, Baralle, Barale: Oudfrans baral: klein vat, tonnetje. Beroepsnaam.
Baran, Barant, Baranek, Baraiak, Baranik. Pools baran; ram.
Baras, Baratte, Barath, Bara, Barras, Barra, Barat, Baratt, Baratte, Beraets, Beraet, Bera, Berat, Borras, Borra, Bouras, Boraet, Braat, Braedt, Braet, Brad, Bradt, Bra: Bijnaam. Oudfrans barat, Middelnederlands baraet, beraet: bedrog, list, bedriegerij, bedrieglijk spel, goochelspel; drukte, verwarring, rumoer. Vergelijk ook Engels Barra(t).
Baratier. Bijnaam voor een bedrieger. Vergelijk Barat.
Barbar, Barbara, Barber, Barbera. Moedersnaam. Griekse Sint Barbara. Vergelijk Barbe.
Barbarien, Barbarin, Barberien, Barberiën: 1. Middelnederlands barbarien, barberien: barbaar, heiden, ongelovige, bijnaam. 2. Eventueel uit Barberin, afleiding van barbe: baard.
Barbas, Barba, Barbat, Borbas, Borbath: Bijnaam voor een gebaarde.
Barbe, Barber, Berben, Berbe, Berbel, Berbers, Berber: Moedersnaam. Griekse Sint Barbara, Frans Barbe.
Barbeau, Barbeaux, Barbieau, Barbiaux, Barbiau, Barbau, Barbaud, Babaux, Barbel, Barbay, Barbaix: 1. van Frans barbe: baard. Bijnaam. 2. Frans barbeau: barbeel. Bijnaam naar de visnaam of de huisnaam.
Barberie, Barberies, Barbaeri, Barberis, Barbary, Barbery, Barbry, Berbery: 1. Frans barbarie: barbaarsheid. Vergelijk Barbarien. Bijnaam voor een barbaar, een heiden? 2. Plaatsnaam Barbery (onder meer Oise); Barberie in Herseaux (Henegouwen) en Montroeul-au-Bois (Henegouwen).
Barbet, Barbez, Barbé, Barbee, Barbey, Barbette, Berbé, Borbé, Babet, Babette, Babey, Babez: Spelling voor Franse barbet ‘baardig, gebaard’. Bijnaam.
Barbier, Barbiers, Barbi, Barbiez, Baerbier, Berbier, Berbiers, le Barbier, le Barber, Barbieuw, Barbieux, de Barbieux, Desbarbieux: Familienaam uit het Oudfranse barbier, barbieur en het Middelnederlandse barbier. Beroepsnaam van de barbier, baardscheerder, aderlater, heelmeester.
Barbillon. Afleiding van barbe: baard. Bijnaam voor een gebaarde man of beroepsnaam voor een barbier. Vergelijk Barbion.
Barbin. Bijnaam voor een gebaarde man.
Barbio, Barbiot. 1. Moedersnaam.
C.
Ca, (de), Deca, de Cae, Decae, de Kaey, de Kay, Kai, Kay. Het Middelnederlandse cade (in het dialect kaai) betekent gebraden vet, uitgebakken vetkorst. Het kan dus gaan om een bijnaam (bijvoorbeeld een mager iemand) of een beroepsnaam (bijvoorbeeld vetsmelter).
Caasbeek, van, van de Caetsbeek, van de Caesbeek, van de Kaetsbeek: Plaatsnaam Gaasbeek in Tielt en Reningelst.
Caauwe, zie Kouwen. Spelling van de Vlaamse familienaam Cauwe. Middelnederlands cauwe ‘kraai’. Bijnaam, ook huisnaam.
Cabout, Cabbout. 1. Variant van Cobbaut, met voortonige a (vergelijk kabouter / Cobboud). 2. Spellingvariant van Cabaux, Cabeau(x).
Cabadès, Cabadais: Streeknaam Cabardès (Aude).
Cabaert, Kabbert: Wellicht variant van Cobbaert. Vergelijk Cobbaut/Cabbaut.
Cabal. Occidentaals cabal; machtig, rijk.
Cabanier. Bewoner van een cabane; hut.
Cabaraux. Frans Cabarel, van Oudfrans cabar: korf van gevlochten biezen.
Cabaret, Cabarez, Cabret: Frans cabaret ‘kroeg, drankhuis’. Beroepsbijnaam van de waard.
Cabarteux. Afleiding van Cabaret. Beroepsnaam van een waard.
Cabeau, Cabeaux, Cabiaux, Cabaux, Cabbai, Cabai, Cabaye, Cabay: Afleiding van cab-: kop, hoofd. Cabal/Cabau(x)/Cabaud van Occidentaals cabal: machtig, rijk? Of Cabel/Cabeau: haar (Gascogne)? Of Romaanse vorm van Nederlandse familienaam Cobbout/Cabbaut? Voor de voortonige vocaal, vergelijk kabouter = Middelnederlands cobboud, Duits Kobold. Cabai kan Luiks-Waals zijn, of de Picardische vorm.
Cabeke, van, Cabbeke: Plaatsnaam Kabbeek in Tienen, (Vlaams-Brabant) of Cabbecq in Roosbeek (Waals-Brabant).
Cabernel. Uit Caberel = Gabriel?
Cabie, Cabye, Caby), Cabij, Cabit: Waals cabéye: kamille)?
Cabillau, Cabillaud, Cabilliau, Cabliau, Backeljauw, Backeljau, Backeliau. Bijnaam uit de huisnaam of beroepsbijnaam van de kabeljauwvisser- of -verkoper. De variant Bakeljauw komt uit het Baskische bacallao, wat uiteindelijk hetzelfde betekent.
Caboche, Cabotse, Kabouche: Oudfrans caboc(h)e: bult, hoofd. Middelnederlands cabootse: vis met grote kop. Bijnaam voor iemand met groot hoofd.
Cabolet, Caboullet: afleiding van Cabeau, Cabbaut. Voornaam of kabouter? In Marche-lez-Ecaussines is Cabolet het mannetje in de maan (kaboutermannetje?).
Cabooter, de, de Caboter, de Cabootere: 1. Bijnaam voor een kabouter, iemand met de gestalte van een dwerg; vergelijk Cobbaut. 2. Reïnterpretatie van Caboot. Zie Cabot.
Cabosart, Cabossart. Afleiding van Caboche.
Cabotaire. Verschrijving van de Franse uitspraak van Caboter.
Caboor, Caboort, Cabboort, Kabboord, Kaboord: Verzwaarde vorm van Caboot, van Cabot, Picardisch variant van Frans Chabot ‘vis met grote kop’.
Cabooter (de), De Caboter, De Cabootere. 1. Bijnaam voor een kabouter: een klein persoon. 2. Zie ook bij Chabot.
Cabour, Cabourg. Plaatsnaam Cabourg, Calvados.
Cabouy, Caboi: Bijnaam. Noord Waals cabouyi: gedeukt, geblutst.
Cabri, Cabrit, Cabrissiau: Middenfrans cabril, cabrit: geitje.
Cabron. Frans cabron: geitenvel. Maar waarschijnlijk van Cambron.
Cabu, Cabus, Cabut, Cabouy, Cabuy, Cabuij, Cabuil. Naam uit het Franse cabus: cabuis(kool). Beroepsbijnaam van de kolenteler of bijnaam voor iemand met een groot hoofd.
Cachard, Cachart. Beroepsnaam. Picardische varian van Chassart 2. Vergelijk Cacheux.
Cachet. Oudfrans cachet: verborgen hoekje, schuilhoek.
Cacheux, Lecacheur, Lecacheux, Casseur, Casseus: Picardisch voor Frans chasseur: jager. Beroepsnaam.
Cachoir, Cachoire. Picardisch cachoir(e): uiteinde, touwtje van een zweep, zweep. Hieruit dialect kletsoor, klassoor: zweep. Beroepsnaam voor koetsier of herder.
Cackaert, Caeckaert, Caekaert, Cacquaert, Cakar, Kackert, Kakkert, Kakert. Vadersnaam door "anticipatie" van de k ontstaan uit Jacquaert. Zie verder bij Jacquard.
Cadzand, van, van Cadsant, van Kazant: Plaatsnaam Cadzand (Sluis, Zeeuws-Vlaanderen):
Cadeau, Cadel, Cadiat: Oudfrans cadel, van Latijn capitale: hoofd-, sierletter. Beroepsnaam van de illuminator, kopiist.
Cadet, Cadez, Cadée, Cadei: Fran cadet: de jongste van het gezin. Bijnaam.
Cado, Cadot. Picardisch cadot: stoel. Beroepsnaam.
Cador, Cadoret. Bretonse naam, Catdoret, Cadored(us) 'hulp in de strijd.
Caducque. Niet van Oudfrans caduque: vallende ziekte, maar reïnterpretatie van Cadyck.
Cadyck. Afleiding van Bretons cat: strijd, gevecht. Cadic.
Caeldries. Plaatsnaam Kaaldries in Hamme, Oost-Vlaanderen.
Caelen, Caelens, Calens, Kaelen, Kalen, Kalin. 1. Vadersnaam uit Caerlen, een knuffelvorm van de voornaam Karel. 2. Misschien ook wel eens een variant van Callens. Zie Callens.
Caenen, Kaanen, Caanen, Kanen. Vadersnaam uit het Middelnederlandse Canin: een knuffelvorm van Kerstiaen of Christianus.
Caeselem Caeseelem, van: Door assimilatie rz van z uit plaatsnaam Kaarzele in Waregem (West-Vlaanderen). Caersele; Kaerle; kerel, Germaanse sali; uit 1 ruimte bestaand huis.
Caes, Kaas, Kaes, Quaas, Kees. 1. Beroepsnaam van de kaashandelaar of - maker. 2. Vadersnaam, verkorte vorm van Nicasius.
(de) Caesstecker, (de) Caestecker, Caesteker, de Caesteeker, (de) Kaestecker, Kaesteker, Kastekker, Kastekkere, Kastekerre, Caistiker. 1. Beroepsnaam van de beambte die de kaas kwam keuren: er in steken. 2. Beroepsnaam van de kade-steker. Hij die kades, cades, cae stak (aanlegde) in het kustgebied.
Caesar, César, César, Cezard, Cezar, Cesarini, Cesari, Cesarinio: Vadersnaam. Als voornaam gebruikte cognomen Caesar, de naam van Gaius Julius Caesar (Rome 100-44, v. Chr.).
Caesbroeck, van. Vermoedelijk niet de plaatsnaam Kaasbroek in Westvleteren en Ichtegem (West-Vlaanderen), maar door Brabanse dialect uitspraak van Van Causbroeck.
Caessens, Casen, Casens, Caasen, Caessens, Kaesens, Kaesen, Kaezen, Kesenne, Kesen, Kaeses, Cassen, Kessens, Kessen, Casin, Cazin, Kaisin, Kaisen, Ouaisin, Kaysen, Kaizen, Keisen:. Casin, vleivorm van de heiligennaam Nicasius.
Caesstecker, de, (de) Caestecker, Caesteker, de Caesteeker, de Castecker, (de) Kaestecker, Kaesteker, Kastekkere, Kastekker, Kastekerre, Caistiker: Beroepsnaam van de kaaskeurder, die in de kaas steekt, prikt om hem te keuren. Vergelijk Duitse familienaam Kasbohrer: kaasboorder, Kâsestecher.
Caeymaex, Caymax. Afleiding van Kaai (= kassei)-make: beroepsnaam voor kaaienmaker, bestrater, straatmaker.
Caezeele, van, (van) Caeseele, (van) Caeyzeele, Cayzeele, van Cayzele, Caysele, van Cayezeele, (van) Cayeseele, Cayseele, Caijseele, van Cacyzecle, van de Cayseele, Cayzeele. Naam uit de plaatsnaam Kaarzele (Waregem, West-Vlaanderen).
Caffieaux, Caffiau, Caffiaux: Oudfrans chafaut, volkslatijn catafalicum: schavot, podium, steiger. Plaatsnaam.
Caflers. Plaatsnaam Cafflers, Pas-de-Calais.
Cafmeyer (de), (de) Caffmeyer. Beroepsnaam voor een kafboer; wellicht een dorser. Vergelijk Caf, Duits Spreuer, Strohmeier.
Cagni, Cagnie, Cagniet, Cagnet, Cagniez, Caignie, Caigny, Cagny, Caignet, Caignez, Caigniet, Caignié. 1. Naam uit het Oudfranse ca(i)gnet: hondje. Bijnaam. 2. Zie ook Decagny. 3. Zie ook Coigne.
Cagnon, Canion, Caniot, Kignon, Quingbon, Quignon, Quinon, Kinon, Kinjo, Kenyon: Picardische afleiding van volkslatijn cania: hondin. Vergelijk Caignaert.
Cahour. Plaatsnaam Cahors (Lot). De cahorsijnen, afkomstig van Cahors, waren in de middeneeuwen bekende bankiers, geldschieters en woekeraars. Of plaatsnaam Caours (Somme)?
Cahu. Vorm van Picardisch caiie, Oudfrans choe, chue: (kerk)kauw, bosuil, (kat)uil.
Caignaert, Cagnard, Cagna, Cagnart, Cagniart, Kaignaert, Quanjard, Keyngnaert, Keygnaert, Keingnaert, Keignaert, Keynaert, Cingnaert, Cigniaert, Cinjaere: Frans cagnard: luiaard, afleiding van volkslatijn cania: hondin. Hieruit ook Nederlands kanjer: zelf ingenomen iemand, baas, onhebbelijke.
Caignau, Cagneau, Cagniau, Cagneaux, Cagniaux, Canieau, Cania, Caniaux, Kinjo, Cagnell, Caniel, Quanjel, Canjels: Middenfrans caignel, van Middenfrans caigne, volkslatijn cania: teef; of van Picardisch kain: hond. Dialect caniau: hondje. Bijnaam.
Cail, Caille, Caeylde: 1. Frans caille: kwartel. Bijnaam. Caeylde is Oost-Vlaams. 2. Korte vorm van Van Caille.
Caille, Caillie, van, van der Caillen, van der Cailde, van Caille, Cuaille, van Callie, van Qualle, Qualle, Verqualie, Vercayie, Qualy, Cailly: Plaatsnaam. Variant van Coillie die in West-Vlaanderen kwalie wordt uitgesproken.
Caillau, Caillaux, Caillaud, Cailleau, Caillaux, Caillieau, Cailliaux, Chaillaut, Chaliaud, Calliau, Callau, Calliauw, Caliouw, Caljouw, Kaljouw, Caljon, Cailleeuw, Cailleuw, Calleeuw, Caillou, Cailloux, Cailliou, Callou, Calloud. Bijnaam uit het Oudfranse caillel, calieu: kleine kei. Of uit caillou: kei, steen.
Eventueel een plaatsnaam ?
Caillet, Caillé, Caillez, Cailliet, Cailliez, Callier, Chaillet, Chayet, Cailleton, Lecaillez, Lecaillé, Lecaillié, Leciallie, Lecailliez, Lecaillier: Afleiding van Oudfrans c(h)ail, Frans caillou: kei, steen.
Cailleux, Callieux, Callieu: Afleiding van Oudfrans cail-: steen, kei. Plaatsnaam: met stenen bedekte bodem.
Caillier, Cailliet, Cailliez, Lecaillie, Lecaillier, Lecailli, Lecailliez, Lecaille, Lecaillié: 1. Beroepsnaam. Oudfrans quaillier: jager op kwartels. Zie Caillet.
Caillon, Calyon: Korte vorm van Lecaillon of Decaillon.
Caillot, Chaillot, Chayot: afleiding van Oudfrans c(h)ail: kei, steen. Vergelijk Caillet.
Caillou, Cailloux, Cailliou, Callou, Calloud: Frans caillou: kei, steen. Vergelijk Caillau(x).
Caise, Caisse, Kaisse, Kaise, Kayse, Quaise: Vadersnaam. Korte vorm van Nicaise, Franse vorm van Sint Nicasius.
Cajot, Clajot, Ducajo, Ducaju, Ducazu, Ducassou, Ducousso. Cajot en Cageot zijn afleidingn van cage, dit uit het Latijnse cavea: kooi. Beroepsbijnaam van de kooienmaker, de kooier/kooiker.
Cak, de, Kack: kak, drek, stront. Waarschijnlijk scheldnaam.
Calafato, Calefati, Calfat, Calfas: Italiaans calafato van (sinds 1371) Middenfrans calefas. Beroepsnaam van de kalfateraar, breeuwer, die de naden van een vaartuig dichtmaakt, teert.
Calais, Decallais, (van) Calays, (van) Cales, Calés: Plaatsnaam Calais, Nederlands Kales (Pas-de-Calais).
Calame. Middenfrans calame: schrijfpen. Beroepsnaam van de klerk of kopiist. Vergelijk Callemein.
Calandre, Calander, Calande. Oudfrans calandre: leeuwerik. Bijnaam.
Calant, Callandt, Callant, Callant, Klant. Picardisch, Middelnederlands en West-Vlaams calant: klant, kerel, kapoen. Bijnaam.
Calay, Calai, Callaey, Callay, Callaij: Wellicht variant van Colloy/Collei, vleivorm van de voornaam Nicholaus.
Calbecq, Callepeck: Plaatsnaam Kallebeek in Hemiksem (Antwerpen) en Bazel (Ooost-Vlaanderen).
Calberson, Calverson: Engelse vadersnaam. Cuthbertson, zoon van Cuthbert, Oudengels cûd beorht; 'beroemd-schitterend'.
Calboutin. Vadersnaam, afleiding van Callebout.
Calbrecht, Calbert, Callebert, Callbert, Calembert, Kalber, Kalbert, Kelbaert, Caliber: Vadersnaam. Germaanse voornaam kald-berht; 'koud-schitterend': Caldobertus. Vergelijk Chaubert.
Calcken, van, van Calck, van Kalk, van Kalken, van Kalck: Plaatsnaam Kalken (Oost-Vlaanderen).
Calcoen, Calkoen, Callecoen, Kalkoen. Verschrijving uit Kalkoven: beroepsbijnaam van de kalkbrander.
Calcus. Latinisering van Van Calcken?
Caldenborgh, van. Limburgse vorm van Koudenburg; zie Van Couwenburgh. Waarschijnlijk variant van Kaldenberg (berg en burg werden vaak verward). Zie Cauberg.
Caldenhoven, van. Plaatsnaam ,1208 Caldenhoven bij Dusseldorp.
Calembert. 1. Zie Calbrecht. 2. Romaanse aanpassing van Calenberg.
Calemont, van, van Caelemont, van Callemont: 1. Plaatsnaam Calemont: kale berg, in Dottenijs (Henegouwen). 2. Plaatsnaam in Limburg.
Calenberg, van, Calenberge, van, van Calenberghe, van Calenbergh, van Calemberge, (van) Caelenberhe, Caelenbere, van Caenenberg, Caenenberghe, Caenenbergh, van Callenberge, Callenberghe, Callenbergh, van Calbergh, Calberg, van Colberg. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Ka(a)lberg (onbegroeide berg). Er is een Kalberg in West Vlaanderen of Maarheeze, 1348 Valeberghen, in Oostrozebeke (West-Vlaanderen), Kaalberg in Moorsele, Kalenberg/Kaaldenberg in Zarlardinge en St.-Blasius-Boekel (Oost-Vlaanderen). 2. Er is een Kallenberg in St.-Pieters-Leeuw (Vlaams-Brabant). 3. En er zijn nog (bijna) gelijkluidende plaatsnamen op diverse plaatsen in Nederland en Duitsland.
Calebout, Callebout, Calebaut, Calbeau, Calibaut, Caillebeau, Caillibaud: Lijkt wel een Germaanse bald-naam te zijn, maar er is nergens een naam Kaldbold bekend. Is Callebout een aanpassing van de Franse familienaam Caillebeau, of is het omgekeerd? Of Caillebeau als caillebot: gewrongelde melk.
Calet, Caley, Cales, Callet, Callez, Calles, Callé, Kalee, Kalley: Afleiding van Oudfrans cale: platte ronde muts. Bijnaam.
Calfé, Calf, de: Met verscherpte v/f voor Calvé, spelling voor Calvet, Frans verkleinvorm van Latijnse calvus ‘kaal’. Middelnederlands caluw: kaal. 2. Zie Kalf(f).Bijnaam.
Califice, Calificis. Afleiding van Latijn calefacere: heet maken, verwarmen, aanvuren. Beroepsnaam van een stoker of bijnaam voor brandstichter.
Calie, Caljé: Beroepsnaam, Picardisch Callier, van Carlier, Carrelier, Frans Charlier ‘wagenmaker, voerman’.
Calimé, Calimez. Afleiding van Picardisch calame, van Latijn calamus: riet, schrijfveer, pen. Vergelijk Callemein. 2. Plaatsnaam Kales, Frans Calais (Pas-de-Calais).
Calkeren, van. Plaatsnaam Kalkar, Duitsland.
Callaert, Callaerts, Callaars, Kallaert, Kallaerts, Kallert, Calaerts, Calaes, Callar: Afleiding van Middelnederlands callen ‘praten’. Bijnaam voor een prater, babbelaar.
Calle, Kalle: Moedersnaam. Korte vorm van Sint Catharina, Katelijne.
Callebaut, Calebout, Calbeau, Calibaut, Caillebeau, Callibaud: Onzeker. Of een Middelnederlandse afleiding van de meisjesnaam Calle. Het zou ook een afleiding kunnen zijn van caillebot: gewrongelde melk. Een beroepsnaam in dit geval.
Callenfels: Plaatsnaam Kallenfels (Rijnland-Palts).
Callemein, Callemeyn, Callemeijn, Callemien, Callemin, Callemijn, Callemyn, Calemyn, Calemijn, Calemein, Calemeyn, Camein, Cameyn, Camyn, Camijn. Naam afgeleid uit het Picardische calame: riet, schrijfveer, pen. Beroepsbijnaam voor de schrijver of de pennenmaker.
Callenaere, Callemaers: = 1723 Kellenaere = 1730 Callenaere, van 1633 van de Kellenaere. Middenenderlands kelnare: kelder. Vergelijk Van de Kelder.
Callenfels. Plaatsnaam Kallenfels, Duitsland.
Callens, Kallen. Moedersnaam afgeleid van Calle, een verkorte vorm van Katelijne, Griekse Sint Catharina.
Callewaert, Calewaert, Calewaerts, Caelewaert, Caluwaerts, Caluwaert, Calluwaerts, de Caluwaert, Calwaert, Caluwaers, (de) Collewaert, Colwaert, Colloart, Calvaer, Calvert: Bijnaam voor een kaalhoofdige, afleiding van De Caluwe.
Callewier, Caluwier, Cailluyer, Calluière: Plaatsnaam La Caillouière: plaats waar keien, stenen liggen. La Callewiere in 1429 in Moeskroen; 1231 al Caliuire in Wattrelos.
Calliber: Spelling voor de Franse uitspraak van de familienaam Callebert, Calbert, naast Calbrecht. Germaanse voornaam kald-berht ‘koud-schitterend’: Caldobertus.
Calliste, Calicis, Calis, Colicis, Calice:Vadersnaam, Sint Calixtus, Waals Calisse.
Callot, Calotte, Calottens, Calottens, Calot, Caloo: Vadersnaam. Variant van Carlot, door assimilatie rl/ll, vergelijk Challes = Charles.
Calmeau, Chalumeau: Oudfrans/Oudpicardisch c(h)almel, Frans chalumeau, van Latijn calamus: rietje, (schrijf )veer, pen. Vergelijk Callemein, Calmet en Franse familienaam Chalemel.
Calmet, Calmes, Caumette, Chalmette, Chaumette, Chaumet, Chaumetel. Afleiding van Oudpicardisch calme, Oudfrans chalme, van Latijn calamus: riet, stro, (schrijf)veer, pen. Beroepsnaam. Vergelijk Callemein, Calmeau.
Calon, Caloen Van, Calonne, Calon, Calloens, Calloons, Caloone, De Callone, De Calonne, Calomne, Calomme: Plaatsnaam Calonne (Henegouwen, Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Calogne, Calloigne, Callogne, Callongie, Calange, Schaloigne, Lacollonge: 1. Oudfrans, Oudpicardisch c(h)allonge: rechtsvervolging, geschil. Engels challenge. 2. Verspreide Franse plaatsnaam Collonge(s), ook Calonges. Of van Cologne; Keulen. 3. Calogne kan hypercorrect zijn voor Calonne. Afleiding van Calogne is Calongette.
Caloin, Caloine, Caluyn, Callewyn: Duister. 1528 Catharina Calluyens, Schelle; 1617 Hans Calluijns, Aarts; 1766 quod scribitur in registre Calluyn (Antwerpiensis) ponitur in baptismali ejus ex parochie Sti Georgii Antw. Caloin.
Calonger, Calanger: Oudfrans chalengeor: eiser, klager (in rechte). Engels challenger.
Calozet. Bijnaam. Afleiding van calleux: eeltig. Zie Calu(s).
Calseijde, van de; van de Calsoij: Plaatsnaam Calseide, van Picardisch cauchee, Frans chaussée ‘straatweg, steenweg’, van Latijnse calciata.
Calster, van: 1. Plaatsnaam Kalster (Leuven, Vlaams-Brabant). 2. Zie ook Van Caster. Zie Caster. 3. Zie ook Van Calsteren. Zie Calsteren.
Calsteren Van, Vercalsteren, Kolster, Kolsteren. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Kalsteren (Vlaams-Brabant en Antwerpen). 2. Variant van Van Calster. Zie Calster.
Cateau, Calteuax. Calleteaux. Afleiding van Calet.
Calu, Calus, Calut, Callut, Callu, Kalut, Calluy, Caluy, Calluij, Caluij: Bijnaam. Frans calleux, van Latijn callosus: eeltig. Of Picardisch gedemouilleerde vorm van Cailleux? Maar zie ook Decalut.
Caluri: Verhaspeling van Caluwé?
Calus: Bijnaam. Frans calleux, Latijnse callosus ‘eeltig’.
Caluwe (de), (de/van) Caluwé, Calluwé, De Calwé, Callewaert, Calewarts, Calewaert, Caelewaert, Caluwaerts, Caluwaert, Calluwaerts, De Caluwaert, De Calwaert, Caluwaers, (de) Callewaert, Colwaert, Colloart, Canvaer, Calvert. Met verschoven accent uit de Caluwe. Bijnaam voor een kaalkop. Caluwe is de verbogen vorm van Middelnederlands calu ‘kaal, pover, mager’.
Calvaer, Calvat: Picardisch Calvard, afleiding van Latijn calvus: kaal. Vergelijk Callewaert.
Calvet, Calvété, Calvetti, Cavet, Cavez, Cavé, Cavey, Calvez, Le Calvé, Le Calvez, Caluet, Collewet, Chauvet, Chauvé, Chauvez, Chavet, Chavez, Chavé, Chaves: Afleidng van Latijn calvus: kaal. Bijnaam.
Calvi, Calvy, Calvo. Bijnaam, van Latijn calvus; kaal.
Calvin, Calvijn, Calvino, Calvin, Cauvain, Cauvin, Chauvain, Chauvin: Afleidng van Latijn calvus, Frans chauve: kaal. Vergelijk De Caluwe.
Camargo, de, Cammargo, Comergo: Spaanse plaatsnaam.
Cambeen: Aanpassing van Cambien, variant van Cambier.
Cambier, Cambiez, Camby, Cambie, Cambien, Canbien, Cambeen, Canbein, Kambier: 1. Beroepsnaam van de (bier)brouwer. Oudfrans cambier. Vergelijk Delcambe.1199 Terrici le Cambier, Doornik. 2. Beroepsnaam van de geldwisselaar, van Latijnse Cambium;‘wissel’.
Camblain. 1. Plaatsnaam Camblain (Pas-de-Calais). 2. Variant van Comblain.
Cambre, Chambre, Schembre,Chambers, Cambers, Schampers, Sampers, Samper, Sampe: Picardisch cambre, Frans chambre: kamer, eenkamerwoning. Vergelijk Delchambre, Kamers.
Cambrechts. Reïnterpretatie van Kaembergs.
Cambrésier, Cambresier, Cambrésy, Cambresy, Cambrusier, Cambruzzi, Cambroisier: Afkomstig van Le Cambrésis, de streek van Kamerijk (Cambrai/Nord).
Camelbeke, van, Camelbecke, Camelbeck, (van) Caemelbecke, Caemelbeke, van Cammelbeck, Camelbeeck, Camelbeek, Camelbecq, Cammelbeke, Cammelbeeck, Cammelbeek, (van) Caemerbeke, Camerbeke, Kamerbeek, van Comelbeke, van Comerbeke, Comerbecq, van Comlebeke, van
Kemmelbeke: Waternaam de Kemmel: 1317 Kemmelbeke.
Cameleyre. Kemmelaar, afkomstig van Kemmel (West-Vlaanderen).
Camenier, Camerier, Cameriere: Middelnederlands cameniere = cameriere: kamenier, hofdame.
Camerman, Camermans, Cammerman, Cammermans, Kamermans: Afleiding van Van der Kamer.
Cami. Een vooral Aalsterse familienaam en aangezien ook Cam(m)u in Aalst vrij frequent is, zal Cami wel ontrond zijn uit Camu.
Camin. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jacques, Jacqueme, korte vorm van Jaquemin.
Camion. Picardische vorm voor chamion: wagen. Beroepsnaam van de wagenmaker of voerman.
Cammaart, Cammaert, Cammaerts, Cammaer, Cammart, Cammers, Camart, Caemaert: 1.Afleiding van werkwoord kammen. Beroepsnaam van de wolkammer. 2. Afleiding van Middelnederlands Cam ‘brouwerij’. Beroepsnaam van de brouwer.
Cammeren, van. 1. Variant van Van der Kamer. 2. Variant van Van der Cammen, Vercammen. Zie ook Van der Kamer 3.
Cammelot: Oudfrans chamelot, camelot ’naam van en soort stof (oorspronkelijk van kameelhaar)’. Beroepsbijnaam.
Camnitzer. Variant van Kemnitzer, afkomstig van Chemnitz (Saksen, Bohemen).
Camp, Camps. Van Latijn Campus; vlakte, veld, vadersnaam, Germaanse voornaam kamp-hari, adresnaam.
Camon, Camoen. Plaatsnaam Camon, Seine.
Campagne, Campagnie: 1. Plaatsnaam Campagne (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen). 2. Variant van Compagnie.
Campanella, Campanelli. Italiaanse beroepsnaam van de klokkenluider.
Campbell. Schotse familienaam van Gaëlisch caimbeal: scheve mond. Bijnaam.
Campen, van, Kampen. Plaatsnaam Kampen, Overijssel.
Campenhout, van: Plaatsnaam Kampenhout (Vlaams-Brabant).
Campeert. 1. zie Kampert. 2. Vondelingnaam. Een vondeling kreeg die naam in Brussel op 17 augustus 1787, met de betekenis van het werkwoord kamperen, in verband met het Oostenrijkse leger.
Camper: 1.Middelnederlands camper, kemper ‘kampvechter, kampioen’. Duits Kempfer. 2.Vadersnaam. Germaanse voornaam kamp-hari.
Campignon, Campenon: Variant van Campion?
Campin, Campain. Bijnaam. Frans compain: kameraad, gezel.
Campin, Campinne. Plaatsnaam Campine in Wizernes, Pas-de-Calais.
Campion, Champion: Bijnaam. Picardisch/Frans c(h)ampion: kampioen, kampvechter. Vergelijk Kampers.
Campion, Campione, Campioni is een Italiaanse familienaam, afgeleid van Campion.
Campisi. Italiaanse-Siciliaanse familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam (tegenhanger van Van de Velde).
Campistron. Franse aanpassing van plaatsnaam Campistrous (Htes-Pyr.). De dramaturg Campistron ("Toulouse 1656) was afkomstig van Armagnac.
Campmans. Afleiding van Van der Kamp.
Campo, del, van, Campa: De volledige naam luidt del Campo genaamd Camp. Italiaanse pendant van van der Kamp.
Campstein, Campsteyn, Campsteijn. Naam uit kantsteen. Beroepsbijnaam van de metselaar. Of uit de plaatsnaam Kampstein (Oostenrijk).
Campus. Romaanse afleiding van plaatsnaam Camp; veld.
Camu, Camus, Camut, Cammu, Cammue, Le Camus, Camusat, Camusot, Camusel, Camulselle, Camuzet: Bijnaam Frans camus: iemand met korte, platte neus.
Canard, Canart, Kanaar. Frans canard; eend, Bijnaam, naar de waggelende stap.
Canaux, Cannau, Cannaux, Cannea, Canneaux. Naam uit het Oudfranse canel, het Middelnederlandse caneel: riet, kaneel. Beroepsbijnaam van de kaneelhandelaar of de rietsnijder.
Cancelier, Cancellier, Cancelierre, Cancillier, Canseliet, Chancelier: Picardisch cancelier, Frans chancelier, Middelnederlands canselier: kanselier, uitvaardiger van oorkonden, zegelbewaarder. Zie ook (de) Kestelier.
Canck, de, de Cancq: 1. Spelling voor De(s)camp(s). Zie Decliamp(s). 2. Toch kan de een lidwoord zijn.
Candal, Candalle, Candael, Candaele, Quandalle, Quandal: Plaatsnaam Quendal(l)e in Racquinghem en Quelmes (Pas-de-Calais).
Candel, Candelle, Candeel, Candiau, Candau: Oudpicardisch candel, Oudfrans chandelle, van Latijnse candela ‘kaars, toorts’. Beroepsnaam van de kaarsengieter.
Candelaerem van de(n), van de Candelaer, van de(n) Kandelaere, van de(n) Kendelare, Kendelaere, de Kandelaer, de Candeleer. 1. Beroepsnaam voor de maker van kandelaars. 2. Er is ook een plaatsnaam Kandelaar in Rotterdam.
Candelier, Candellier, Candeiller, Chandelier: Beroepsnaam. Oudfrans chandelier, Picardisch candelier: kaarsengieter.
Canderbeek, Canderbeeke, Canderbeke. Familienaam in Waals-Brabant. Verhaspeld uit Vanderbeek?
Candillon, Chandelon: Beroepsnaam. Oudfrans chandelon, chandillon, Picardisch candillon: kaarsengieter.
Candries, Candrix. Familienaam uit de plaatsnaam Kandries in Mark (Henegouwen), Kamdries in Hofstade (Vlaams-Brabant) en vooral de Kamdries/Kandries in Berg (Vlaams-Brabant). Candry door Franse spellingsuitspraak van Candrix?, een Dries (land dat om de zoveel tijd gewas droeg) in Edingen (Henegouwen, of van Kamdries; Dries in Hofstade.
Canelle, Caneele, Canel, Canelle, Canneel: 1. Beroepsnaam van de kaneelhandelaar, kruidenier. Zie ook Canaux. 2. Canneele was in de draperie de naam van de rosgrijze kleur. Beroepsnaam van de lakenverver.
Caneghem, van Canegem, van, van Caeneghem, van Caenegem, van Cannegem, van Caemeghem, van Coneghem, van Konnegem: Plaatsnaam Kanegem (West-Vlaanderen).
Canet, Kané, Kaneez, Canneyt, Caneyt, Canneijt, Chanet, Chanez, Chanes, Chaney: afleiding van Oudpicardisch cane, Oudfrans chane: kruik, kan, vochtmaat. Beroepsnaam.
Canevat, Canva, Canvat, Canvasse: Picardisch/Frans canevas: grof linnen, hennep, kanevas. Beroepsnaam.
Canfin, Canfyn, Canfijn, Camfyn, Camfijn, Camphin, Camphyn, Camphijn, Camphens, Campfens, Camfens: Plaatsnaam Camphin (Nord).
Cangé. 1. Plaatsnaam in Gaurain (Henegouwen). 2. Variant van Cange, met secundair accent.
Caniau, Caniaux, Canieau, Caniel. 1. Zie Caignau. 2. Variant van Canaux.
Caniere: Door assimilatie rn van n uit Carnière. Decannière, van Decarnière. Plaatsnaam Carnières bij Morlanwelz (Henegouwen) of bij Kamerijk (Nord). Carnière, van Latijnse Carpinaria ‘haagbeukenbos’.
Canipel, Caenepeel, Canepeel: Picardische variant van Canivel, van canif: mes.
Canneijt, van: Vooral West-Vlaamse familienaam. 1. Wellicht van Casnoit, plaatsnaam in Hérin bij Valensijn. Romaans cassanetum, Frans chênaie‘ eikenbos’. Of Canet in Marquise (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen). 2. Of plaatsnaam van Romaans cannetum ‘plaats waar riet groeit’, bijvoorbeeld Keneit, Caneit in Graach (Trier).
Caniëls, Caniel, Caniau, Caniauz, Canieau. 1. Naam uit het volkslatijn cania, het Picardische cain: hond(je). Bijnaam of beroepsbijnaam. 2. Variant van Canaux: zie daar.
Canis, Kanis, Cansius, Canisius: Latiniseringen van De Hond(t) of Lechien. Raphaël de Hond, van 1583 tot 1585 Latijns schoolmeester in Arnemuiden, noemde zich Canisius. De vader van de Jezuïet Petrus Canisius (Nijmegen 1521 - Freiburg im Ùchtland 1597) heette Jakob Kanis.
Canivet, Canivez, Kanivé, Kennivé, Caenevet, Canivet, Ouenivet, Ouennevet: Frans canivet, van canif: mesje. Beroepsnaam van de messenmaker. Vergelijk Meskens.
Canler, Canlers, Canlaire: Plaatsnaam Canlers (Pas-de-Calais).
Cannaert, Cannaerts, (de) Cannart, Kannaerts. 1. Familienaam afgeleid van "Van der Canne". Het Goed ter Kanne op Kortrijk-Buiten, Marke en Zwevegem heeft lange tijd aan de familie Cannaert behoord. 2. Zie ook Canard; eend.
Cannepin, Caenepenne, Canepenne: Afleiding van Latijn cannabis: hennep. Oudfrans canepin: (hennepen) beurs, tas, zak. Beroepsnaam.
Canneyt, van, (van) Canneijt, van Caneyt: 1. Plaatsnaam, wellicht van Casnoit in Hérin bij Valencijn, Romaans cassanetum, Frans chênaie: eikenbos. Of Canet in Marquise (Pas-de-Calais) 2. Of Plaatsnaam van Romaans cannetum: plaats waar riet groeit, bijvoorbeeld Keneit, Caneit in Graach (Trier).
Cannie, Canny: 1. Gedemouilleerde vorm voor Cagnie. 2. Eventueel plaatsnaam Canny (Oise).
Cannoo: Cannoo is de dialectische uitspraak van Canoy, door assimilatie rn van nn uit Carnoy (vergelijk Caniere). Uit Latijnse Carpinetum ‘haagbeukenbosje’. Plaatsnaam Carnoy (Nord, Somme), Carnoie (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Cannuyère, Cannuyer: Variant van Calluyère (n-wisseling): plaats met keien; zie Callewier.
Canon, Canone, Canonne, Canoen, Quanonne, Quanone: Picardisch cano(i)ne, Frans Chanoine ‘kanunnik’.
Canonniers, Canoniers: Beroepsnaam van de kanonnier, de bediener van het kanon, het geschut.
Canse, Cansse, Kanse, Kansen, Lâchante: Frans chance, Picardisch cance, van Latijn cadentia: val van de dobbelsteen, van gelukkige worp bij het dobbelen, geluk, kans. Bijnaam voor de dobbelaar.
Canseliet. Variant de Cancelier (=chancelier)
Cansier, Cannesier, Quansier, Ouensier, Kensier: Canissier: rieten mand. Beroepsnaam van de mandenvlechter.
Cansière, Cansiere, Kensière, Quennessière: Plaatsnaam Canessière: plaats waar riet groeit. Ook plaatsnaam Cannessières (Somme).
Canson, Chanson, Chainson: Picardisch Canson, Frans chanson: lied, zang. Bijnaam voor een zanger. Maar de oudste vormen wijzen veeleer op een plaatsnaam op -eçon.
Cant (de), de Candt, (de) Kant, Cans. 1. Naam uit het Middelnederlandse cant: kant, zijde, rand, werkwoord kanten; afzomen van laken. Beroepsbijnaam voor de kleermaker. 2. Zie ook Dechamp(s).
Cante, van: Vlaamse familienaam ook van de(r) Kant, van de Cant. Plaatsnaam Kant ‘rand, grens, oever’.
Cantaert, Cantoort: Afleing van Picardisch canter: zingen. Naast Canteclaer komt in de Reinaert ook Cantaert als naam van een haan voor. Naam van een zanger. Vergelijk De Canter.
Cantamessa, Cantamesse, Cantamessi. Naam voor een kerkzanger, die de mis zingt.
Cantarel, Cantarell, Cantarella, Cantarelli, Cantareul. Bijnaam voor een zanger.
Cante, de. Kan een variant zijn van Decant = Dechamps, maar ook een Waalse aanpassing van De Canter.
Canter, de, Cantere, de, Canter, Canters, Kanters, Canther, Kantere, (de) Cantre, Conters, Conter, Decante, Cantré, Chantre, Kantor, (de) Kanter, Cahnter, de Quanter, Quanters, Lecantre, Lecante, Lechantre, Lechante, Luchantre, Lacante. Beroepsnaam voor de cantor/zanger/voorzanger in de kerk. De Franse vorm is Lecantre, de Waalse Lacante.
Cantfort, van, van Campfort, van Camfort, van Kantvoorde: Plaatsnaam Kantvoort ‘voorde aan de kant, de rand, de grens’. Plaatsnaam Kampfort (-Akkers) in Tielen, (Provincie Antwerpen).
Cantillion, Cantillon, Cantilland, Chantillon: Verzwaarde vorm (door n-epenthesis) van C(h)atillon; vergelijk Nederlands rantsoen, van Frans ration. Zie Castillion. Zie ook Cantineau(x).
Cantin, Cantyn. 1. Plaatsnaam Cantin (Nord). 2. Verschrijving voor Picardisch Frans Quentin, Sint Quintinus. 3. Variant van Cattin (met n-epenthesis). 4. Zie ook Cantens.
Cantineau, Cantineaux, Cantinaux, Cantiniau, Cantiniaux, Cantinieaux, Cantinieau, Cantigneuax, Cantigneau, Cantigniau, Cantignieaux, Cantignieau, Cantinjaeu, Cantinjau. Moedersnaam, knuffelvorm van de voornaam Catin, een knuffelvorm van Catharina.
Cantinier. Waarschijnlijk variant van Cantinieau.
Canton, Cantoni. Oudfrans canton: hoek. Voor wie aan de hoek woont.
Cap, (de): Vlaams ook Cappe, Kappe. Middelnederlands cappe, Latijnse cappa‘(mantel)kap’. Bijnaam voor iemand die een kap draagt of beroepsbijnaam voor de maker van kappen. Vergelijk Cappaert.
Capelaere, Cappelaere. Afkomstig van Kappel. Zie van Cappel.
Capals. Limburgse familienaam. Duister.
Capan, Capanne, Capanna, Cappan: Italiaans capanna: hut. Naar de woonplaats. Franse familienaam Caban(n)e.
Capel, Cappel, Kapel, Chappel, Chapel, Capeel, Cappeele, Capeau, Capéau, Capiaux, Capiau, Cappiau, Capieaux, Capieau, Chapaux, Chapeaux, Chapeau. Naam uit het Oudpicardische capel, het Oudnederlandse capeel, het Franse chapeau: hoed, hoofddeksel. Beroepsbijnaam van de hoedenmaker of bijnaam (bijvoorbeeld voor de drager ervan).
Capellot, Capelot, Coplo. Afleiding van Picardisch capel; hoed.
Capelle, van, de van Cappelle, van der Capel, Cappellen, vande Kapelle, van de Caperles: Plaatsnaam Kapelle (Zeeland) of Kapelle-op-de-Bos, Vlaams Brabant. Ook verspreide plaatsnaam ter Capelle, Kapel(le) ‘kapel’.
Capelleman, Capellemans, Cappeleman, Cappelleman, Cappelman, Cappelman, Cappeleman, Capellman, Kapelman: 1. Beroepsnaam van de kapelmeester, opzichter over een kapel; of kapelaan. 2. Afleiding van Van de(r) Capelle.
Capello: Italiaans capello ‘hoed’. Beroepsbijnaam voor de hoedenmaker.
Capenberg, Capenberghe, Capenbergs, Capenberghs. Plaatsnaam Kapenberg in Mortsel (Antwerpen), Capenberg, Opwijk (Vlaams-Brabant) en Oostakker (1234 Capenberghe). 2. Plaatsnaam Kapenberg in Höxter (Duitsland) of Cappenberg in Selm (Duitsland). Ook Kappenberg in Bork (Munster).
Capet, Capette, Capé, Chappey, Chapey: Bijnaam: kapmanteltje, kapje.
Capiaumont, Capiomont: Plaatsnaam Chapeaumont, Chapeau-Mont, Quenast (Waals-Brabant).
Capier. Zoals de Franse familienaam Chapier. Beroepsnaam van de maker van kappen, kapmantels.
Capillon, Capilion. Afleiding van Oudfrans capel; hoed.
Capiot, Capiod, Capiio, Capio, Capyo. Afleiding van cape; kap of verschrijving voor Capiau.
Caplé, Capelet. Afleiding van Capel.
Capmaker, de de Capmaecker, de Capmaeker. Beroepsbijnaam voor de maker van (mantel)kappen.
Capon, Capone Cappon, Caponio, Caponi, Chappon, Chapon, Cappon, Kapon, Cappoen, Capoen, Cappuyns, Capuyns: Daarnaast Vlaamse Capoen, Middelnederlands capoen ‘kapoen, gesneden haan, stakkerd, van deugniet, schurk’, van Picardisch capon, Oudfrans chapon.
Caporal, Caporale, Caporali, Korporaal: Frans caporal, van Italiaans caporale: korporaal, brigadier.
Capouet. Capou is een Zuidfranse variant van Capon.
Capouilliez, Capouillet, Capouillé, Capouillez: Afleiding van Franse familienaam Capoul, van Occidentaals capolar: in stukjes hakken. Beroepsnaam van de kok die gehakt maakt.
Cappaert, Cappart, Capaert, Capart, Caphaert, Kapper, Kappert: Bijnaam voor iemand die een kap draagt, bijvoorbeeld een kloosterling, monnik, broeder, ook uitgetreden kloosterling.
Cappe, Kappe, (de) Cap. Bijnaam voor een kapdrager of beroepsnaam voor de maker van kappen. Cappelle.
Cappel, van, Kappel. Familienaam uit de plaatsnaam Kappel (kappel), korte vorm van Sint-Janskappel, (Frans-Vlaanderen) Oostkappel en Westkappel (Frans-Vlaanderen)
Capello, Capelli Capellini, Capelletti, Capelletto, Capello, Capeli, Capelini Capelluto, Capelouto: Italiaans capello: hoed. Vergelijk Capel.
Capper, Cappers, Capers, Kapers, Kaper: Bijnaam voor de drager van een kap (vergelijk Cappaert) of Beroepsnaam voor de maker van kappen.
Cappucio, Cappuci, Capucci, Capuccio. Italiaans cappucio; kap. Bijnaam of beroepsnaam.
Capras, Caprasse, Caprace. Vadersnaam, Sint Caprasius, Frans Caprais.
Capron, Cappron, Caperon, Capront, Caproens,Craproen, Crapoen, Chaperon, Chapron, Chapiron, Chapeyron: Oudfrans chaperon, Picardisch capron van Middelnederlands caproen: muts, (mantel)kap. 1. Beroepsnaam van de kapmaker. 2. Bijnaam voor de drager van een kap, eventueel een zotskap. Denk aan de opstand van de Witte Kaproenen in 1382.
Caquant, Caquan, Caucamps, Cocamps, Coquant, Carcan, Carkan, Karkan: Plaatsnaam Cacamp en variant met epenthetische r.
Caqueue, Quaqueux, Cacqueux, Chaqueue, Schaqueue: Plaatsnaam Caqueue in Ogy (Henegouwen), Chatqueue in Seraing (Luxemburg).
Cara, Carra, Karra, Kara: Waarschijnlijk Waalse vorm van Carraud/Carreau.
Carabin, Karabin, Caramin. Beroepsnaam voor een lichte ruiter met een karabijn gewapend.
Carafa. Italiaans caraffa; karaf. Beroepsnaam.
Caramin. Wellicht variant van Carabin, door wisseling b/m.
Carbon, Carbonne, Carbone, Corbonne, Charbon, Schabon: Picardisch carbon, Frans charbon: (houts)kool. Beroepsnaam van de kolenbrander, die houtskool maakt. Vergelijk Carbonnier.
Carbonel, Carbonnel, Carbonnelle, Carbonelle, Carbonez, Carboneel, Carboneil, Carbonneaux, Charbonnel, Charbonel, Charbonneau: Afleidng van Frans, Picardisch c(h)arbon: kool. Beroepsnaam van de kolenbrander. Vergelijk Carbon.
Carbonnet, Carbonez, Corbonné: Afleiding van c(h)arbon: kool. Beroepsnaam van de kolenbrander. Vergelijk Carbon-nel(le).
Carbot, Carbotte. Aferesis van escarbot: tor, kever. Bijnaam.
Carcassonne. Plaatsnaam, Aude.
Cardea, Cardeau, Cardia: Vadersnaam. Korte vorm van Ricardeau, van Ricard. Vergelijk Cardin.
Cardijn, Cardyn. 1. Zie Cardin. 2. Vadersnaam. Uit Conradin, vleivorm van de Germaanse voornaam Koenraad. Zo blijkt de familie Cardijn uit Halle af te stammen van de Italiaanse militair Corradini, die in de laatste jaren van de 16de eeuw militair gouverneur van die stad was.
Cardin, Cardijn, Cardyn, Cardinet, Cardini, Chardin, Carden: Vadersnaam. Korte vorm van Picardisch Ricardin, Frans Richardin, vleivorm van Ric(h)ard, de Germaanse voornaam Rijkaard.
Cardinael, Cardinaels, Cardinaal, Cardinaals, Cardinal, Cardinale, Cardinaud, Cardinaux, Cardinas, Chardinal, Kardinaels, Kardynal, Caerdinael, Cardenal, Cardenas, Cardeynaels, Cardeijnaels, Cardinael, Cardinal, Caerendael: Bijnaam naar de gelijkenis of het verband met een kardinaal. Vergelijk Bisschop. Of naar een huisnaam, bijvoorbeeld 1699 Au Cardinal, Luik.
Cardock, Plaatsnaam Caradoc (Herefordshire) of de erin besloten Britse voornaam Cradoc.
Cardon, Cardoen, Cardoens, Caridon, Chardon, Cherdon, Sardons, Sardon, Serdongs, Serdons1. Familienaam afgeleid van het Frans-Picardische c(h)ardon (nog herkenbaar in de groente kardoen): kardoen, kaarddistel. Frans chardon ‘kaarddistel, wolkam’. Beroepsbijnaam van de wolkammer of van de kaardenmaker. 2. Vadersnaam. Korte vorm van Ricardon, vleivorm van Ric(h)ard, de Germaanse voornaam Rijkaard. 3. Zie ook Serdon.
Cardot, Chardot, Sardo: Vadernaam. Korte vorm van Ric(h)ardot, vleivorm van Ric(h)ard. Vergelijk Cardon.
Cardozo: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Ricardo.
Cardron, Chardron Chardeyron: Variant van C(h)ardon met gepersevereerde r.
Caré: Oudfrans, Frans carré ‘vierkant’. Bijnaam voor iemand met geblokte gestalte, of iemand die vierkant, brutaal zijn mening zegt.
Careel, Careels, Carel, Carelle, Carreel, Carrel, Queyrel, Cairel, Carreaux, Carreau, Carraud, Caraux, Carriaux, Cariaux, Carrio, Cario, Cariat, Caria, Lecareaux, Quaireaux, Quairieau, Quaireaux, Quaria, Quariat, Quéreaux, Kero, Kéro, Querio, Quero, Querriaux, Querriau, Quérriaux, Quériat, Queriat, Caira, Careelman, Coreelman. 1. Naam uit het Oudfranse carrel, het Franse carreau, het Middelnederlandse quareel: tegel, gebakken steen. Beroepsbijnaam van de tegelbakker. 2. Of beroepsnaam uit het Oudfranse carrel: schoeisel.
Carette. Familienaam uit het Frans-Picardische carette: kar of wagen. Beroepsnaam van de wagenvoerder.
Carière, Carrière, Cariere, Quairière, Quariere, Guerrière, Descarrière, de Carrière: Verspreide plaatsnaam (Nord, Wallonie): steengroeve. Naam voor de eigenaar van een steengroeve of voor een steenhouwer.
Careelman, Careelmont. Verhaspeling van Karreman?
Carelsberg, Carelsbergh. Plaatsnaam Carlsberg bij Grûnstadt, Duitsland.
Carème, Carême, Caremme, Careme, Quaremme, Quareme, Quaresme, Quareme, Quarenne: Oudfrans quaresme, van Latijn quadragesima: veertigste dag voor Pasen, vasten, (ook) vastenavond. Bijnaam, vergelijk Vastenavond. Ook als voornaam.
Carette, Carrette, Carret, Charette, Charret: Picardisch carette, Frans charrette: wagen, kar. Beroepsnaam van de voerman. Vergelijk Carre.
Carillon, Corrillon, Corillon: Beroepsnaam van de beiaardier, die het carillon bespeelt.
Caron, Carron, Caroen, Lecaron, Quéron, Cayron, Charron, Charon, Charont, Charbon, Sarron, Saron, Cheront, Cheron, Chéron, Cherron, Siéron, Cheronneaux: Beroepsnaam. Oudfrans/Picardisch carron, Frans charron: wagenniaker, voerman; Waals tchèron.
Caris, Karys, Karisse, Kairis, Keeris, Kerris, Keris, Kerres, Keres. Vadersnaam, verkorte vorm van de Griekse heiligennaam Makarios.
Carissimo, Carissimaux, Carrissemaux, Carissemaux, Carrissimo, Carissemou, Carrisemou: Italiaans carissimo: liefste.
Carité, Charité, Charite, Queritet, Sarite: Oudpicardisch caritet, Picardisch carité, Frans charité: liefde, liefdadigheid. Bijnaam. Vergelijk Engels Charity.
Carkers. Middelnederlands carker: kerker. Beroepsnaam van de gevangenbewaarder?
Carlaire, Carleer, Carler, Charleer. Vadersnaam: noordoost-Franse variant van Charlier. Zie hieronder bij Carlier.
Carlebur: Misschien de plaatsnaam Karlburg (Beieren).
Carles, Carless, Carlès: 1. E.ngelse familienaam Carless, Carelesse: zorgeloos. 2. Vadersnaam. Picardisch vorm voor Charle(s).
Carlier, Carli, Carliez, Carly, Callie, Callier, Callié, Callies, Calliez, Calier, Calié, Calie, Caliez, Caljé, Calje, Lecarlier, (le) Charlier, Charliers, Charlie, Chalier, Chali, Chaliez, Challier, Scharlier, Schallier, Schallie, Sarlie, Sarly, Serlier, Serlie. Naam uit het Oudfranse charlier en het Picardische carlier: wagenmaker of voerman. Beroepsnaam van de wagenmaker of voerman.
Carlison: Vadersnaam. Zoon van Karel.
Carlot, Carlo, Carloo, Chariot, Charelost, Chalot, Charloteau, Charloteaux, Charlotaux, Charlotiaux, Charlotiau, Charlteaux, Charloteau, Charlotiaux: Vadersnaam. Vleivormen op -ot(el) van de voornaam Charles, Picardisch Caries.
Carls, Carlsen, Carlsohn, Carlsson, Carlson: Vadersnaam. Zoon van Karel.
Carlton. Feéquente Engelse plaatsnaam Carl(e)ton uit Karlatûn: omheinde vesting (town, tuin, Zaun) van de vrije kerel.
Carlu, Carlus. Familienaam uit de plaatsnaam Carlus (Tarn), Carlux (Dordogne).
Carluccio, Carlucci, Carlozzi, Carlotti: Vadersnaam. Italiaanse afleiding van de voornaam Carlo = Karel.
Carme, de, Carmen, Carmes, Carme, Lecarme, Lecanne, Lecane, Lekanne, Lekane, Lekaene: Bijnaam Frans carme, Waals cane, van came: karmeliet. Vergelijk Carmeliet. Zie ook Ducarme, Van Carmere.
Carmeau, Carmaux, Carmiau, Carmiaux, Quarmeau, Quermia, Quernia, Karmel: 1. Afleiding van Picardisch carme, Latijn carpinus: haagbeuk. 2. Eventueel van Quaremiaus, van quadragesima, quaresme, quarême; zie Carême. Picardisch quaresmel, carmiô(s) vastenavond.
Carmelez, Carmelet, van Picardisch carme: haagbeuk.
Carmejoole: Plaatsnaam Carmagnole (Piëmont).
Carmeliet, Karmelita: Bijnaam voor een pater karmeliet of ex-karmeliet. Vergelijk Kermer, De Carme.
Carmen. Moedersnaam. Spaanse voornaam naar de feestdag van Nuestra Sefiora del Carmen: Onze-Lieve-Vrouw van de Karmel. Zie de Carme.
Carmere, van. Middelnederlands carmer: karmeliet. Hier wellicht: van de Karmel.
Carmichael, Carmiggelt: Schotse Plaatsnaam Carmichael in Lanarks. Brits ker; ‘fort, vesting’.
Carmois, Carmoy, Ducarmois: Picardisch Carmoit, van Latijn carpinetum: plaats waar haagbeuk groeit. Plaatsnaam in Zullik, Meslin-l'Evêque, Moustier-lez-Frasnes en Stambruges (Henegouwen), Bever (Vlaams-Brabant). vergelijk Carnoy.
Carmon, Ducarmon: Plaatsnaam Carmont in Couthuin (Luxemburg).
Carnail, Carnaille, Carneillie: Oudpicardisch carnaille: het geheel van spieren. Bijnaam voor een gespierde kerel.
Carnas, Carna, Carnat. Plaatsnaam Carnas (Gard?)
Carnawal, Carnewael, Carnewal, Carnuwal, Carnevale, Carnevali. 1. Veel voorkomende Italiaanse familienaam uit Carnevale. Ene Vincenzo Carnaval verhuisde in 1592 van Genua naar Antwerpen. Wellicht een bijnaam voor een fervent feestvierder. 2. Zie ook Cornewal.
Carneillie. Wegens de a ligt een variant van Carnaille het meest voor de hand, maar een variant. van Corneille is heel goed mogelijk, vanwege de
onvaste voortonige klinker (vergelijk Carrin = Corijn, Carael = Corael).
Carnel, Carniel, Carneau, Carneuax, Carneaud, Carniau, Carniaux, Charnel, Charnelle, Charneau, Charniau, Charniaux: Oudfrans charnel, Picardisch carnel: bloedverwant, vriend.
Carnevale, Carnevalli, Carnevali, Carnovale, Carnovali: Italiaanse bijnaam. Vergelijk Vastenavond. Ook voornaam, Carnevalis del Bene, Brescia.
Carnie, Carnier, Charnier, Charni, Karnier, Karny, Lécharny: Picardisch carnier, Oudfrans charnier: slager; ookslagerij, vleeshuis. Beroepsnaam.
Carnonckel, de, de Carnonkel, (De)carnoncle: Verhaspeling van een onbegrepen naam. Waarschijnlijk een plaatsnaam. Hypercorrect voor Quaregnon (Henegouwen)?
Carnotensis. Afkomstig van Chartres (Eure-et-Loir): 1127 Carnotum.
Carnoy, Carnoye, Ducarnois, Canoy, Cannoo, Cano, Carnotte, Carnot, Cannot, Cannoodt, Cannoot, Cannooo, Canoot. Familienaam uit de plaatsnaam Carnoy (uit het Latijnse carpinetum: haagbeukenbosje). Zie ook Cannois. Plaatsnaam in Bossuit (West-Vlaanderen).
Caro: Spelling voor Picardisch Carot, Frans Charot, verkleinvorm van car, char ‘wagen’. Beroepsbijnaam van de voerman.
Carol, Caral: Vadersnaam. Carolus, Latijnse vorm van de Germaanse voornaam Karel
Carolus, Caroli, Carol, Caroly, Carollo, Carolo. Vadersnaam uit Carolus, de Latijnse vorm van de Germaanse voornaam Karel.
Caron: Beroepsnaam. Oudfrans/Oudpicardisch carron, Frans charron ‘wagenmaker, voerman’.
Carot, Caro, Carroot, Karro, Karo, Charot, Sarot, Saro, Sarro: Picardisch, Franse afleiding van car/char: wagen. Beroepsnaam van de voerman.
Carous, Caroes. Variant van de Zuid Franse familienaam Carroux: wagenmaker.
Caroy, Carroy, Carroys: Picardische vorm van Franse charroi: wagenvervoer, wagen. Beroepsnaam voor de voerman. Of voor de ploeger, zoals Caroyer.
Caroyer, Caroyez, Carroyer, Carruyer, Carrouhy, Carouhy, Carouy, Karoui, Carovis, Cheruwier, Chéruwier, Cheruvier, Chéruvier, Cherruy, Cheruy: Beroepsnaam. Oudpicardisch caruier, Oudfrans cheruwier: landbouwer, van ploeger. Afleiding van Frans charrue: ploeg.
Carp, Carpe, Karp, Karpe, Karpen: Bijnaam. Frans carpe: karper. Vergelijk De Kerpel, Carpiaux.
Carpent. Oudpicardisch carpent: timmerwerk, gebint. Beroepsnaam van de timmerman. Vergelijk Carpentier. Of Waalse hypercorrecte verschrijving voor Carpin?
Carpentier, Carpentiez, Carpantier, Cerpentier, Charpentier, Scharpentier: Beroepsnaam. Picardisch carpentier, Frans charpentier ‘timmerman’.
Carpiaux, Carpeaux, Carpeau, Carpay, Carpaij, Carpreua, Carpreaux, Carpréaux, Carpréau, Carpriaux, Carpriau, Carpriéaux, Karpiel, Capreaux, Capriau, Copriau, (de) Caprio: Afleiding van Frans carpe, Oudpicardisch carpre: karper. Vergelijk Carpe, De Kerpel.
Carpin. Afleiding van Oudfrans, Frans carpe: karper. Vergelijk Carpiaux.
Carpreau: Uit carprel, verkleinvorm van Oudpicardisch carpre ‘karper’. Bijnaam of beroepsbijnaam.
Carre, Caer, Caere, Karre, Kerr, Kerre: Beroepsnaam van de voerman.
Carré, Carrée, Carree, Carret, Carrez, Carrey, Caré, Carez, Cares, Carey, Carey, Careje, Quarré, Quaré, Quarez, Quéré, Queré, Quère, Kairet, Kerré, Cayré, Lequarré, Lecarré, Lacarré: Oudfrans carré, quareit, Frans carré: vierkant. Vergelijk De Viercantte. Bijnaam voor iemand met geblokte gestalte, of iemand die vierkant, brutaal zijn mening zegt.
Carreer, Carrer, Carer, Carrere, Chareyre: Noordoostfranse ontwikkeling van -ariu tôt -eir, -er; vergelijk Carlaire. Variant van Carrier.
Carrier, Carriers, Carier, Carrie, Cary, Quairier, Querier: 1. Beroepsnaam. Frans carrier: steenhouwer. Soms variant van Carrière. 2. Picardisch carrier: voerman. Zie Charier.
Carrière: Verspreide plaatsnaam (Nord, Wallonië) met betekenis ‘steengroeve’. familienaam voor de eigenaar van een steengroeve of voor een steenhouwer. In 1454 bezit Jehan Quairière een steengroeve in Ecaussines (Henegouwen).
Carrin, Carin, Caryn, Carijn, Carein, Carreyn, Quaring, Quarin, Kerryn, Kerrijn, Carens, Karen, Corrin, Corin, Corain, Kooring, Corijns, Corijn, Coryn, Coryns, Corijnen, Coreynen, Corynen, Corryn, Corrynen, Corrijn, Corrijnen, Correynen, Creins, Creyns, Cryns, Creijns, Crijns, Crine, Crins, Creyne, Crynen, Crijnen, Kryn. Krynen, Krij, Krijen, Krijn, Krijns, Kriens, Krins, Kreynen, Creyne, Kreins, Krein, Kreings, Kringhs, Krings. Vadersnaam uit de heiligennaam Quirinus (Korijn is de West-Vlaamse vorm van Quirinus).
Carroen, Caron, Caroen, Lecaron, Quéron, Cayron, Charron, Charont, Charon, Charhon, Sarron, Saron, Cheront, Cheron, Chéron, Cherron, Siéron, Cheronneaux. Beroepsbijnaam uit het Oudfranse carron of het Franse charron: wagenmaker, voerman.
Carruet. Afleiding van Picardisch carue: ploeg. Zie Charue.
Carruthers. Plaatsnaam. Dumfriesshire.
Carsten, Carstens: Vadersnaam. Carsten is een variant van Kersten. van heiligennaam Christinus, verkleinvorm van Christianus of Christus.
Carsau, Carsauw, Cassauw, Cassauwers: Plaatsnaam Karsau (Duitsland).
Cartage, Cartache, Courtauche: Oudfrans quartage: meting, recht om het zout te meten. Beroepsnaam van de zoutmeter.
Carte, Carthé, Carté, Quartey: Oudfrans quarte: inhoudsmaat (kwart), vloeistofmaat (twee pinten). Vergelijk Cartel. De vorm Cart(h)é is waarschijnlijk afleiding vam quartet, maar ook samengetrokken zijn uit Carité.
Cartel, Cartia, Cartiaux, Carta: Oudfrans quartel, Middelnederlands quarteel, carteel: korenmaat (1/4). Beroepsnaam.
Carter: Engelse beroepsnaam, van Picardisch-Normandisch cartier ‘voerman’.
Carteron. Oudfrans quarteron: vierendeel (1/4 pond); ook wijnmaat. Vergelijk Vierendeel.
Carteus, Carteur, Kerteux: Bijnaam voor een kartuizer of iemand die zo ascetisch is als een kartuizer. Carteur is hypercorrect.
Cartier (de), Quartier, Quarteer, Quertier, Querter, Lequertier, Charetier, Chartier, Carty. Naam uit het Oudfranse c(h)arretier: voerman. Beroepsnaam.
Cartigny, Cartignies: Plaatsnaam Cartigny (Somme), Cartignies (Nord).
Cartilier, Cartillier. Afleiding van Oudfrans quartel: inhoudsmaat (1/4), korenmaat. Beroepsnaam van de gezworen (koren)meter. Variant van Franse familienaam Cartelier, Cartheillier.
Carton, Charreton, Charton, Chariton, Querton, Cherton, Sertons, Serions: Beroepsnaam. Picardisch car(re)ton, Frans char(re)ton ‘voerman’.
Cartreul. Picardisch Cartreux, Frans chartreux: kartuizer. Vergelijk Carteus.
Cartuyvels, Cartuijvels: Limburgse familienaam. De oudste vorm, namelijk Cortuvel, kan het best als 'kort uvel' worden ontleed. Oudnederfrankisch uvel = Middelnederlands ovel, euvel, evel, Nederlands euvel, Duits ùbel: kwaad, slecht; kwaal. Bijnaam: korte kwaal?
Caruso, Carusone, Carusu, Carussi, Caruzzi. Italiaans caruso; jongen, knecht, boerenknecht.
Carvalho, Carwalho, Carvalheira: Plaatsnaam. Spaans Carballo, dialect carvallo, Portugees carvalho: eik.
Carver, Carvers, Carvels, de Kervel, de Kelver, Kelvert, Deckelver. 1. Afleiding van het Middelnederlandse carven: cerven. Beroepsnaam voor de kerver, die op de kerfstok kerft, die de boete bepaalt, die de belasting bepaalt. Wellicht ook de beeldsnijder. Vergelijk Kerfyser, De Kerf, Duits Kerber, Engels Carver. Let op de dissimilatie r/l en de klankverandering in Kelver, zoals in Engels Calver, van Carver en Brits kelver, van kervel 2. De familienaam is in de 19de eeuw verward met Ceurvels (familienaam uit de plaatsnaam Keurvels in Kontich, Lint en Boom.
Carville. Plaatsnaam, Seine-Mar., Calvados.
Carvin, (de) Kervyn, Kervijn, Kervine, Carwin, Kerwyn, Kerwijn: Plaatsnaam Carvin (Pas-de-Calais).
Cas, Casse, Case, Caese, Kas. Vadersnaam verkorte vorm van Nicasius.
Casaer, Casaert, Casa, Cassaert, Cassaer, Cassard, Cassar, Cassart, Quassaert, Quassart, Kassar. 1. Vadersnaam uit de Griekse heiligennaam Nicasius. 2. Of beroepsbijnaam van een bakker uit de oude gebaksnaam: Kassaerd.
Casagrabde, Casagrande. Italiaanse plaatsnaam; groot huis.
Casal, Cazal, Chazal, Zuidfranse en Spaanse afleiding van Casa.
Casanova, Casanovas, Cazanove, Chazanova: Italiaanse plaatsnaam: nieuw huis.
Casback, Kasbach, Cachbach: Plaatsnaam Katzbach (Beieren).
Casembroot, de: Plaatsnaam. 1514 Casenbroot, naam van een redoute bij Oostburg (Zeeuws-Vlaanderen). Vergelijk Duits Käsundbrot. Zie ook Wynenbroot.
Casert, Caserta, Cassert. Italiaanse familienaam uit de plaatsnaam Caserta in Campanië.
Caset, Cazet, Cazé, Casset, Casette, Cassez: Vadersnaam. Afleiding van Sint Nicasius.
Casetta: Door assimilatie rt van tt uit Caserta, van casa; huis, de plaatsnaam Caserta in Campanië (Italië). 1297 Aczo Casertanus (bisschop van Caserta, Frans Caserte).
Casier, Casiers, Kasier, Kasiers, Cazier, Casie, Casiez, Casy, Cazy, Cassier, Cassiers, Cassir, Chasier, Chazy. Familienaam afgeleid van het Oudfranse casier: kaashandelaar, kaasmaker. Beroepsnaam.
Casimir, Casiemier, Kasimier, Kasimir, Kazimierczak, Kazimierzak, Kazmierczal, Kazmirczak, Kazmirzak: Vadersnaam. Poolse Sint Casimir(us).
Casio, Casselo: In Pas-de-Calais komen in 1820 Casseloote en Casteloot voor. Wellicht van Casselot, van Ca(r)steloot; zie Kesteloot.
Casneuf, Casenave, (de) Cazenave, Cazeneuve, Cazeuneuve: Oudfrans case: landhuis + neuf: nieuw. Plaatsnaam Nieuw Huis. Vergelijk Casanova.
Casparie: Spelling voor Caspari. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Caspar, een van de drie koningen.
Casseel, Cazeel, Cazeaux, Cazaux, Caziaux, Casseau, Caussiau, Caussiax, Cassauwers, Carsau, Carsauw. 1. Vadersnaam (knuffelvorm) afgeleid van de heiligennaam Nicasius. 2. Mogelijk ook afgeleid van de plaatsnaam 'case' = huis.
Caspeele, van de. Plaatsnaam. Middelnederlands kerspel, karspel: kerspel, parochie.
Cassagne, Cassagnes, Cassan: Plaatsnam Cassagne (Dordogne, Hte-Garonne, Aveyron, Lot, Pyr.-Or.) of Cassaigne (Aude, Gers), Cassaignes (Aude) van Latijn cassanea: eikenbosje. Vergelijk Chassagne.
Cassalette. Wellicht Middenfrans casselette: kistje voor waardevolle voorwerpen.
Cassasus, Casasus, Cazassus: Variant van Zuidfrans Casadessus: huis daarboven.
Cassaubon. Plaatsnaam Cazaubon (Gers). Occidentaals Cazalbon: casal bon: goed huisje.
Casse. 1. Middelnederlands cas(se): kist of kast, vooral voor relikwieën of geld. West-Vlaams kasse: persoon die rondloopt met een kas op de rug om kleine waren te verkopen. Beroepsnaam van de cassenaer: bedelmonnik die met relikwieënkistjes rondliep of marskramer. Vergelijk Cassenaer. 2. Zie Cas.
Casseel, Cassel, Casel, Cazeel, Cazeaux, Cazaux, Caziaux, Casseua, Caseau, Coussiaux, Caussiau: 1. Vadersnaam van Sint Nicasius. 2. Plaatsnaam, afleiding van case: huis, bijvoorbeeld Ferme du Cazeau in Froyennes (Henegouwen)
Cassel, Kassel: 1. Vadernaam van Nicasius. Zie Casseel. 2. Korte vorm voor Van Cassel.
Cassel, van. 1. Plaatsnaam Kassel (Frans-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Kassel, Duitsland.
Casselman, Kasselman: Herkomstnaam van de Kasselaar, afkomstig van Kassel. 1. Plaatsnaam Kassel (Frans-Vlaanderen). 2. Kassel (Duitsland).
Casseman, Cassiman, Cassimans, Cassimon, Cassimons, Kasman, Casman. Afgeleid van het Middelnederlandse casse = kist, kast, relikwieënkast, geldkist. Beroepsnaam van de cassenaer : bedelmonnik of marskramer.
Cassenaer. Ook Nederlands Kassenaar, Beroepsnaam van de man die met een casse rondliep, een bedelmonnik of marskramer. Vergelijk Casse, Casseman. Is Carsenaer hypercorrect of oorspronkelijk? Dan eventueel uit Duits Karchner, Kirchner: koster.
Casserie, van de. Plaatsnaam Caserie: stel samenhorende woningen. Caserie bij Celles (Henegouwen).
Casseyen, Casières, Casieres, Casleris, Casiries, Casires, Cassiere: Oudfrans casière: kaasmakerij. Vergelijk Casier(s).
Casseyen, van der, van de Caseyde, Calseyde, Calseijde, van de Cassye, Casseye, van de Caseyn, van de Casyn, van der Cassyen, van de Catseye, Catseyen, Catseyn, Catseyne, Catsye, Catseyen, Catsijen, Castseij, Catsijne, Catsyne, Van de Katsey. Naam uit de plaatsnaam ter Calseide (Picardisch cauchee, Frans chaussée: plaats waar kasseien liggen). Varianten van deze naam komen onder andere voor in Komen, Moorsele, Waasten, Adegem.
Castaigne, Castagne, Castagne, Castanie, Korstanje, (van) Corstanje: Plaatsnaam. Picardisch casta(i)gne, Frans châtaigne: kastanje(boom).
Castado, Castadot. Middenfrans castadot: pionier, soldaat.
Castagna, Castagnaro, Castagne, Castagnera, Castagnetti, Castigni, Castagnini, Castagnino, Castagno, Castagnola, Castenetto: Italiaans castagna: kastanje.
Castain, Castaing, Castin, Castan, Chastin, Chastang, Châtain, Châtinn: Picardisch castain, Frans châtain: kastanjebruin. Bijnaam. Of eventueel gedemouilleerde vorm van Casta(i)gne.
Castan. 1. Vadersnaam. Variant van de voornaam Gaston. 2. Variant van Castaing.
Castaneda, Castanheta: Spaanse, Portugese plaatsnaam: plaats met kastanjebomen.
Castanheira. Portugese plaatsnaam: plaats met kastanjebomen.
Castano, Castanon. Spaans castano; kastanje.
Casteele, van de(n), van de Casteel, van de Kasteele, van de Castel, van Castelle, van der Casteelen, van de Castecle. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Kasteel.
Casteele, van de, den, van de Casteel, van de Kasteele, van de Castel(le), van de Casteelen, van de Casteele: Verspreide plaatsnaam Kasteel.
Castegnier, Chastanier, Chastagner: Oudpicardisch castegnier, Oudfrans chastaignier: kastanjeboom. Plaatsnaam.
Castel, Castell, Castelle, Kasteel, Casteel, Casteele, Casteels, Castiels, (de) Catel, Catelle, Cattel, Cattell, (de) Cattelle, Casteau, Castiaux, Castau, Castieau, Cattiau, Cattiaux, Catiau, Catieau, Catteau, Catteaux, Cateau, Cattaux, Catteauw, Quateau, Catteeu, Catteuw, Catteuw, Kattouw, Chastel, Châtel, Chattel, Chatelle, Château, Chateau, Chateaux. Oudpicardisch castel, Oudfrans chastel, Frans château ‘kasteel’. Bijnaam voor de kasteelbewoner of voor iemand die in de buurt van een kasteel woont.
Castelain, Castellain, Casthelain, Cathelain, Castelein, Casteleyn, Castleyn, Casteleijn, Casselein, Kastelein, Kasteleyn, Kasteleijn, Kastelyn, Kastelijn, Castellin, Castelin, Castelyn, Castelyns, Castelijn, Castelijns, Kesteleyn, Kesteleijn, Kestelijn, Kestelyn, Kestelin, Cesteleyn, Castellan, Catellan, Cateland, Cattelain, Catelain, Cattelein, Catelein, Cattelin, Catelin, Catelyn, Catelyns, Cathelin, Catlin, Catelijn, Cathelijn, Cathelijns, Cathelyn, Cathelyns, Katlin, Châtelain, Châtelin, Chattlain, Chateleyn, Chatteleyn, Chattelin. Familienaam uit kastelein, uit het Picardische castelain, het Oudfranse chastelain: kasteelheer, slotvoogd, plaatsvervanger van de heer en later ook herbergier.
Castelberg, de. Huisnaam Kasselberg in Brugge en St.-Omaars. De heuvel waarop Kassel (Frans-Vlaanderen) gebouwd is. Plaatsnaam in Steenvoorde.
Castelet. Afleiding van Oudpicardisch castel: kasteel. Le Châtelet is een bekende plaatsnaam. Vergelijk Duchatelet.
Castellano, Castellan, Castellani, Castellana, Castellanos. Romaamse vormen van Latijn castellanus: kastelein, kasteelheer.
Castelman. Afleiding van plaatsnaam Castel in Attenhoven, Tienen, Zoutleeuw (Vlaams-Brabant). Vergelijk Casselman.
Castemiller, Castenmiller: Ontrond uit Duits Kastenmüller ‘molenaar die maalt voor de Kasten of graanschuur, tiendschuur’.
Caster, (van), van Kaster, van Kaester, van Caester, Castre, van Casteren, van Kasteren, van Calster, van Calsteren, Vercalsteren, Kolsteren, Casterman, Castermans, Castermane, Castermant, Castreman, Castremanne. 1. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Kaster/Caster (diverse plaatsen). 2. Zie ook Calster en Calsteren.
Casteren, van, van Kasteren: Plaatsnaam Kasteren heette eerder evenwel Kirckasterle en Casterlo. Variant van Van Caster?
Casterman, Castermans, Castermanne, Castermant, Castremanne, Castreman: Afleiding van Van Caster.
Castiglia, Castiglione, Castiglioni. Afleiding van Italiaans Castelli; kasteel.
Castillion, Castillon, Chatillon, Catillon, Cattellion, Chattelion, Chatelion, Ducatillion, Ducatillon, Ducattillon, Du Castillon, Dechatillon: Oudfrans chastillon, Picardisch castillon: klein kasteel. Verspreide plaatsnaam, onder meer Castillon (Namen), Catillon-sur-Sambre (Nord). Omstreeks 1300 was Jacques de Châtillon landvoogd in Vlaanderen.
Catille. Bijnaam. Picardisch catille; twist.
Castricum, Castrikum, Kastercum. Plaatsnaam Castricum, Noord-Holland.
Castrique, Castricque, Castryck, Castrijck, Casterick, Castrickx, Catrycke: 1. Plaatsnaam Questrecques (Pas-de-Calais). 2. Variant van Le Castrée.
Castro (de), Castri, de Castri, lo Castro, li Castri, li Castro. Spaans-Portugese-Italiaanse-Joodse naam uit de veel voorkomende naam Castro: kasteel, versterking, burcht, legerplaats. Naar plaats van afkomst, bewoning.
Castrunuovo, Castronovo. Italiaanse plaatsnaam; nieuw kasteel. Vergelijk Neufchâteau.
Castrop, Costrop. Plaatsnaam Castrop, Duitsland.
Cat (de), De Cadt, (de) Kat, Katte, De Catte, Cats, Kats, Kets, Kadz. 1. Bijnaam naar de eigenschap van lenigheid/valsheid. 2. Bijnaam naar de huisnaam 'De Cat' of ' In de Cat'.
Catrij: Ook Catry, Catrie. Korte vorm van Oudfrans cocatris ‘krokodil, draak (fabeldier)’. 14de eeuw Catris, Caterie.
Catshoek, Cashoek, Kaashoek: Plaatsnaam Katshoek, zuidoostelijk van Kats (Zeeland). Cashoek door assimilatie (ts van s), Kaashoek door volksetymologie.
Castus. Latinisering; kuis. Vergelijk Castulus.
Casus. Vadersnaam. Variant van Casis, verkorte vorm van Nicasis, de heiligennaam Nicasius.
Cat, de, de Cadt, (de) Kat, (de) Kadt, Katte, de Catte: 1. Bijnaam naar een eigenschap (lenigheid, valsheid) van de kat. Vergelijk Dhondt. 2. Bijnaam naar de huisnaam.
Catel, Catelle, Decatel, Decatelle, (de) Cattelle, Cattell, Cattel, Cattle, Katiel: 1. Oudfrans c(h)atel, van Latijn capitale, Engels cattle, Middelnederlands cateel, cateil: stuk vee, roerend goed. 2. Zie Castel.
Catfolis. Catefolie. Misschien zinwoord uit Oudfrans catir, quatir. verbergen en faillie: loof, gebladerte. Bijnaam voor een landloper, vergelijk Sluphaghe.
Catoir, Catoire, Cattoire, Cattoir, Cathoir, Cotoire, Cathoor, Catoor, Cattoor, Cattoors, Cator, Catthoor, Descatoire, Descatoires, Decatoire, van de Cantoore: Oudfrans catoire ‘bijenkorf’. Beroepsbijnaam van de imker. Ook plaatsnaam.
Catoul, Catoulle, Cattoul: Moedersnaam. Vleivorm van de heiligennaam Catharina.
Catrels, Cattrel, Catereels, Quatereel: Caterel, variant van Oufdrans couterel. Zie Coutereel(s).
Catry, Cattery, Catty, Cathry, Catrie, Catrix, Chatry, Cartry, Carthery. Familienaam uit de verkorte vorm het Oudfranse cocatris: draak (fabeldier), krokodil. Bijnaam of naar huisnaam.
Cathenis, Kathenis: 1. Plaatsnaam Cattignies in Pecq (Henegouwen). 2. Zie Kettenis(z).
Catherin, Catherine, Caterin, Caterina, Catrain, Catrin, Cattarain, Cathelain, Cathelin, Cathelyn, Cathelyns, Cathelijn, Cathelijns, Catelin, Catlyn, Catlyns, Catlijn, Catlin, Katlin, Cathelineau: Moedersnaam. Griekse heiligennaam Catharina, een van de populairste meisjesnamen in de middeleeuwen. Katelijne door wisseling van de liquidae l/r. Trynes, Tryneke, Trynekens, Trines, Trienekens zijn afleiding van Catharina.
Carthuyser. Bijnaam van de kartuizermonnik, of de ex-kartuizer. Vergelijk Karthauser, Carteus.
Catin, Cattin, Cattyn. Moedersnaam. Vleivormen van de voornaam Catherine.
Catinus, Katinus: Latinisering van Catin.
Catsberg. 1. Plaatsnaam Katsberg in Berten (Frans-Vlaanderen) en Godewaarsvelde (Frans-Vlaanderen). 2. Maar de Limburgse familienaam Catsberg zal wel teruggaan op de plaatsnaam Katsberg in Nederlands Limburg.
Cattaert. Afleiding van Middelnederlands catte: kat. Bijnaam.
Cattebeke (van). Naam uit de plaatsnaam Kattebeek in Bellegem (West-Vlaanderen), Anzegem, Deerlijk (Oost-Vlaanderen) of Kersbeek (Vlaams-Brabant).
Catteloin. Plaatsnaam blijkens: 1460 de Kateloin, Aubigny. Of variant van Cattelain of Cattellion?
Cattendijck, van, Cattendyck. Plaatsnaam Kattendijke (Zeeland), Kattendijk in Antwerpen (Antwerpen), Handzame, Oedelem (West-Vlaanderen) en St.-Margriete (Oost-Vlaanderen).
Cattenstadt, Catenstad, Cartenstart, Cartenstadt, Cartenstat, Carstentaet: Plaatsnam Cattenstedt (Duitsland) of Kathenstedt (Duitsland).
Cattermole. Engelse familienaam (Londen), ook Cattermoul. Wellicht uit Frans Quatre Moles: vier molens. Kan een plaatsnaam zijn, vergelijk Quatre-Moulins in Pecq (Henegouwen).
Catteville. Plaatsnaam, Manche.
Cattier, Cattie, Cattiez, Catty, Caty, Cathy, Canty, Kenty, Kentie: Frans Cat(t)ier, van Cathare, van Grieks katharos: ketter; vandaar Luiks-Waals catî: vagebond, landloper. Canty met n-epenthesis.
Cattoen, Cotoen, Caton, Katoen, Cathoin: 1. Oudpicardisch caton, Oudfrans chaton: jonge kat, katje. Bijnaam. Vergelijk Frans Chato. 2. Moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Catharina.
Caulaert, Cauwelaert, van. Plaatsnaam Koude Laar: koude, verlaten laar. Plaatsnaam, 1271 Coudelaer in Wommelgem (Antwerpen), Couwelaar in Deurne (Antwerpen). Couwelaar of Kouwelaar in Bavel en Ginneken (Noord-Brabant).
Caubergh, Cauberg(van), Cauberghe, Cauberghs, Caubergs, Caubergts, Cauwberghs, Cauwbergs, Couwberghs, Couwbergs, Coubergs, Kaldenberg, Caldeberg, Caudenbergh, Caudenberg, van Kaudenberg, van Caudenberg, van Cautenberg, Kouwenbergh, Kouwenberg, van Couwenberg, Couwenberghe, Couwenbergh, Couwenberg,Couwenberghs, Couwenbergh, Van Kovenberghe, van Cowenberghe, Cowenbegh, (van) Cauwenberghe, Cauwenbergh, Cauwenberg, (van) Cauwenberghs, Cauwenbergs, Kauwenberghs, Kauwenberhs, Kauwenberghs, Kauwenberhs, Kauwenberchs, van Cauwemberg, Cauwenberghe, Cauwenbergh, Vancauwenberghe, van Kavemberg, van Canvenberghe, van Canverberghe, Coebergh, Cobergh, Koeberge, Kaembergs, van Camberg, Cambergue, Camberge, Caenberghs, Cabergs, Caberg, Caberghs, Caeberghs, Caebergs, Kaberghs, Kabergs, Caeynbergh, Caeenberghs, Cayenbergs, Caeyberghs, Caeybergh, Caeybergts, Cayberghs, Caybergts, Kayembergh, Kayeberg, Kayenbergh, Kayebergh, Kaeyenbergh, Kaijebergh,. De plaatsnaam 'Koudenberg' komt op zeer veel plaatsen voor (Brussel, Ninove, Nukerke, Pervijze, Zarren, Schelle, Hoeselt, St.-Blasius-Boekel, Molenstede, Lanaken, Diepenbeek, Maastricht,..). Vandaar dat de familienaam verspreid over België in veel variaties voorkomt (kaat = koud of verlaten).
Caucheteur, Caucheteux, Causcheteux, Chausteur, Causteur, Caustur, Casteur, Cocheteux, Cochteux, Cousteux, Costeur, Costeux: Beroepsnaam van de kousenmaker. Vergelijk De Cousemaker.
Cauchie, Cauchies, Cauchi, Cauchy, Decauchy, Caussy, Couchie, Cochie, Chaussée, Chaussy, Chaussis, Lachaussie, Duchaussée: Plaatsnaam. Oudfrans chalcie, Picardisch cauchie, Frans chaussée: straatweg, Zuid Nederlands. kassei. Vergelijk Van de Calseyde. La Cauchie is een plaatsnaam in Komen en Waasten en frequent in Pas-de-Calais, ook Cauchy (Pas-de-Calais).
Cauchois. Afkomstig van het land van Caux in Normandie.
Caudmont. Plaatsnaam Caumont (onder meer Aisne, Pas-de-Calais): kale berg, in Amengijs, Gallaix en Maulde (Henegouwen). Vergelijk Chaumont.
Caudrelier, (de) Caudrelier, Caudelier: Beroepsnaam. Oudfrans caudrelier: ketelslager. Vergelijk De Ketelaere.
Caudron, Caudront, Coudron, Coddorn, Codron, Codrons, Chaudron, Calderon, Calderone, Kalderon, Cadron, Gaudron, Gadron, Caudront, Codron.
Beroepsnaam uit het Picardische caudron, Frans chaudron; ketel; ketelsmid, ketellapper.
Caudry. Plaatsnaam Caudry (Nord).
Caufrier, Cauffrier, Caufriez. Beroepsnaam van de kalkbrander, eigenaar van een kalkoven. Picardisch Caufourier, Frans chaufournier.
Caule. Wellicht spelling voor Coole.
Caulet, Caulleit, Caullet. Afleiding van Oudpicardisch cals, caus: kalk. Beroepsnaam van de kalkbrander, kalkmaker. Vergelijk Caulier.
Caulier, Caulie, Cauliez, Caullier, Caulliez, Cauwelier, Couwelier. Familienaam uit het Picardische caulier: kalkmaker. Beroepsnaam. Zie ook Cavelier.
Caumartin, Camertijn, Camertyn, Cambertin, Cambretin: Plaatsnaam Caumartin (Somme).
Caupain, Caupin: Picardisch caud pain, Frans chaud pain: warm brood. Bijnaam.
Caure, Core: Plaatsnaam. oudfrans caure, van Latijn corylus, colurus: hazelaar.
Caurette, Corette, Corete, Coret, Corrette. 1. Naam uit Caure, dit uit het Oudfranse caur, van Latijnse corylus: plaats waar hazelaars groeien. 2. Variant van Carette: zie daar.
Caus: Vlaams ook Cousse, Causse, Kousen. Beroepsbijnaam van de kousenmaker. Middelnederlands couse, cause, van midden Latijn calcia, Picardisch cauce, Oudfrans chauce ‘beenbedekking of broek, kousen, schoenen’.
Causin, Caussin, Caussain, Caussyn, Causyn, Causijn, Calsyn, Calsijn: Frans Cahorsin, van plaatsnaam Cahors (Lot). Meestal in de betekenis van Middelnederlands cahorsijn, cauwersijn: geldschieter, woekeraar.
Causbroeck, van, van Causbrouck, van Causenbroeck, Kousbroeck en de Brabantse dialectvariant Van Caesbroeck. Naam uit de plaatsnaam Cousbrouck (wellicht ergens op de grens Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant). Dit uit kalwa? + broek.
Causijn: Caussin, van Frans Cahorsin, van plaatsnaam Cahors (Lot). Meestal in de betekenis van Middelnederlands cahorsijn, cauwersijn ‘geldschieter, woekeraar’.
(van) Cauter, Van de Cautere, van de Cautère, van de Kauter, van Cauter, van Cauteren, van Couter, van Couteren, van Kouter, van Kouteren, van Kauter, van Kauteren, van Caeter, Verkauter, Verkouter, Vercauter, Vercautere, Vercauteren, Vercautter, Vercouter, Vercoutere, Vercoutteren, Vercouteren, Vercoutter, Vercouttere, Vercoustre, Vercoutre. Plaatsnaam Kouter: bebouwd land, akker, van Latijn cultura. Verspreide plaatsnaam.
Cauwe, Caauwe, Kauw, Kouwen, Cauwel, Cauwels, Couwel, Couwels. 1. Familienaam uit het Middelnederlandse cauwe: kraai, bijnaam (haarkleur, stem?) of huisnaam. 2. Cauwe, cuwe, keuwe komt ook uit het Oudfranse cuve: kuip. Beroepsbijnaam van de kuiper.
Cauwegom. Naam uit cauwe ( = ton, kuip, vat of koude, verlaten laar) + heim. Naam naar de woonplaats of beroepsbijnaam van de kuiper.
Cauwel, Cauwels, Couwel, Couwels. Afleiding van Cauwe.
Cauwelaars, Cauwelaers. 1. Bijnaam Kauwelaar, afl. van kauwelen, frequentatief van werkwoord kauwen: langzaam en langdurig kauwen, met lange tanden eten. Vergelijk West Vlaams kneeuwelen. 2. Korte vorm voor Van Cauwelaert.
Cauwen, van, Plaatsnaam Ten Kouden/Kouwen: koude, aan de wind blootgestelde plaats, verlaten plaats. Coude is de oorspronkelijke naam van Koudekerke (Frans-Vlaanderen). Ook plaatsnaam Couden, in 1655 Coudeheyde, 1456 Coude heyde, in Moorsele (West-Vlaanderen).
Cauwelaert, van, Caulaert, van. Familienaam uit de plaatsnaam Laer: koude, verlaten laar. Komt op diverse plaatsen voor.
Cauwer (de), de Couwer, Kouwer, de Cauwere, de Cauwert, de Cauwers, Covers, Kauer, Cauwert, Cauwerts, Kauert, Kauertz. Beroepsnaam voor kuiper, afgeleid van het Middelnederlandse cuwe of cauwe = ton, kuip, vat.
Cauwera, Caura. Bijnaam voor iemand die snel kauwt. Een rappe eter dus.
Caux, Decaux, Cau, Kaux: Plaatsnaam Caux (onder meer Somme). Ook het land van Caux in Beneden-Normandië.
Cerenne, Cavrenne, Cavraine: Plaatsnaam Cavraine in Furfooz (Namen).
Cavalier. 1. Beroepsnaam. Frans cavalier: ruiter, bereden krijgsman. 2. Reïnterpretatie van Cavelier.
Cavelier, Caveliers, Cauwelier, Couwelier. Familienaam uit het Oudfranse chevelier: keldermeester. Beroepsnaam. Zie ook Caulier.
Cavenaile, Cavenaille, Cavenel, Cavenelle, Gavenelle: Wellicht plaatsnaam Couvenaille, bijvoorbeeld in Slins (Luxemburg) van Latijn communalia: algemene grond, gemene weide. Waals lès kèv'nayes in Dampicourt.
Cavalli, Cavallo, Cavallone, Cavalin, Cavalini, Cavalina, Cavalucci. Italiaans cavallo; paard, bijnaam of beroepsnaam.
Cavanna, Cavanas: Italiaanse plaatsnaam Cavanna, Italiaans capanna: hut.
Cave. Middelnederlands cave; kelder, gewelfd vertrek.
Caveel. Bijnaam. Picardisch cavel, van Latijn calvus: kaal. Vergelijk Chauvel.
Cavel, de, Cavele, de, de Caevel, de Caevele: Middelnederlands cavel(e): lot, loting, deel, aandeel (in grond), kavel. Beroepsnaam van de verloter, (ver)kavelaar. Vergelijk Kavelaars.
Cavens, Cavents. 1. Wellicht Brabants uitspraak van Cauwens. Zie bij Cauwe. 2. Mogelijk ook een variant van Coven(t)s. Zie bij Convent(s).
Caverne. Frans caverne; uitholling, holte. Plaatsnaam? Of klankverandering van Cavrenne.
Caverneels, Cavereel. Afleiding van Frans caverne; holte.
Cavers. 1. Afleiding van Middelnederlands caven: begroten, ramen. Beroepsnaam van een schatter? Of van werkwoord caven; van kaf ontdoen. Beoepsnaam van de wanner? 2. Schotse plaatsnaam in Roxburgshire.
Caversoons. Wellicht Plaatsnaam Caverson bij Caverçonval in Chocques (Pas-de-Calais).
Cavestro: Spaans Cabestro: halster. Beroepsnaam.
Cavey, Caveye, van de Cavey, Vandecaveye, van de Caveije, van de Cavaye, van de Cavez, van de Cavé. Naam uit het Picardische cavée: holle weg. Er is onder andere een Cavei/ye in Onnaing (Nord) en in Menen.
Cavigneaux, Cavignaux, Cavigniaux, Caviniaux: ook Cauvignaux. Bijnaam. Afleiding van Cavin, Calvin; kaal.
Cavillon, Wellicht plaatsnaam Caverson bij Caverçonval in Chocques (Pas-de-Calais).
Cavestro: Spaanse Cabestro: halster. Beroepsnaam.
Cavillot, Cawillot: afleiding van Oudpicardisch caville, Oudfrans cheville, Latijn cavicula: pen, bout, spil. Beroepsnaam.
Cavin, Cavyn, Cavynt, Cavijnt: Variant van Calvin, Picardisch Cauvin. Vergelijk Caveel, Calvin.
Cavro, Cavrot, Cavirot: Lees Caurot? Afleiding van Picardisch caure: hazelstruik. Vergelijk Cavrois.
Cavrois. Verschrijving voor Caurois: plaats waar hazelaren groeien. Afleiding op -oit, Latijns -etum van Picardisch caure: hazelstruik. Plaatsnaam Cauroy (Pas-de-Calais). Vergelijk Colruyt, Caure.
Caxton. Plaatsnaam, Cambridgheshire.
Cayau. Oudfrans caiel: hondje.
Cayeux, Kayeux, Keyeux: 1. Plaatsnaam Cayeux (Somme) of (Monchy-) Cayeux (Pas-de-Calais).
Cayphas. De Bijbelse voornaam Caiphas.
Caytant, Caytan, Cayton, Caijtan, Caeytant, Gaytant, Gaétan, Gaétan, Gaetano, Gaetani, Caetano: De West-Vlaamse Caytan (en varianten) stamt van Cesare Caetano = Gaetano, een soldaat in een Italiaans infanterieregiment die in 1626 in Kortrijk trouwt. Italiaans Gaetano/Caetano: uit Gaëta. Vadersnaam is uit te sluiten, aangezien de Italiaanse geslachtsnaam ouder is dan de H. Cajetanus (1480-1547).
Cazabonne, Casabona: Occidentaals, Italiaanse plaatsnaam Casa bonne/bona: goed huis. vergelijk Goedhuys.
Cazaerck. Verhaspeling van Casaert, door associatie metkazak of kozak. 1
Cazemier, Kazemier: Vadersnaam. Poolse heiligennaam Casimir(us).
Cecco, Cecconi, Ceccon, Cecconello, Ceccotti, Ceccano, Ceccarelli, Ceccarello, Ceccarini, Ceccaroli, Ceccaroni, Ceccato, Cecko, Cecchi, Cecchin, Cecchini, Cicchinato, Cecchelani, Cecchetelli, Cecchetti, Cecchetto, Cecotti: Italiaans Cecco, korte vorm (en afleiding) van Francesco.
Cecere. Zuid-Italiaanse familienaam. Wellicht zoals Cecco afleiding van de voornaam Francesco.
Celen, Celens, Celent, Célant, Celant, Ceelen, Seele, Seelen, Seelenne, Selen, Selens, Selenne, Sélenne, Sellens, Cillen, Cielen, Chielens, Sillen, Celis, Célis, Celisse, Celissen, Célissen, Selis, Sélis, Cellis, Celus, Cielissen, Cillis, Cilis, Cilissen, Cillissen, Zelis, Zelissen, Zélis, Sillis, Silles, Sel, Sell, Cel, Cels, Seel, Seels, Zels, Sells, Sels, Selles, Selle, De Selys. Vadersnaam, verkorte vorm van Marcelis, Sint Marcellus. Zie ook Sillen.
Céleste, Celeste, Celestre, Schelest: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Celestis. 2. Plaatsnaam Chelers (Pas-de-Calais):
Celie, Célie, Cellie, Celly, Scillie. 1.Moedersnaam uit Cecilia. Korte vorm van de heiligennaam Cecilia of Marcilia. 2. Mogelijk een dialectische vervorming van Cellier: kelder (uit de woonplaats).
Celik, Çelik. Turkse naam; staal.
Celis, Célis, Celisse, Celissen, Célissen, Selis, Sélis, Cellis, Celus, Cielissen, Cillis, Cilis, Cilissen, Cillessen, Zelis, Zelissen, Zélis, Sillis, Silles, Sel, Selle, Cels, Cel, Seel, Seels, Zels, Sells, Sels, Selle, Selles, de Selys: Vadersnaam. Korte vorm van Marcelis, van Latijnse heiligennaam Marcellus. Ca. 1600 wordt Seels in Balen tot Zels en Zeels.
Celle, Célie, Cellie, Celi, Celly, Scillie: 1. Moedersnaam. Korte vorm van heiligenaam Cecilia. Of korte vorm van de voorrnaam Marcilia. 2. Eventueel dialect variant van Cellier of Sellier.
Cellerier, Célérier, Celerier, Céleri,Callarier, Celarier: Frans cellerier, van Latijn cellerarius: keldermeester.
Célot, Celot, Cellot. Vadersnaam. Korte vorm van Marcelot, afleiding van de voornaam Marcel.
Cenant, Cénant: Plaatsnaam Cenan = Senan (Yonne), Sénans = Cénans (Hte-Saône).
Cencigh. Plaatsnaam Sinzig, Duitsland.
Cendrier, Sandrie, Sandri: Beroepsnaam. Oudfrans cendrier: zeepzieder, leerlooier, die werkt met uitgeloogde as, potas. Vergelijk Duits Àscher.
Cense, Centse, Sentse: Frans familienaam Cense, bijnaam voor iemand die een pachtgoed huurt, een cijnspachter, cijnsboer. Frans ook Censier, Delacenserie.
Cenier, Ceni, Cenie: Variant van Frans Chénier: eikenbos. Plaatsnaam Cheniers (Marne).
Censer. Engelse familienaam, van Frans censier; pachter.
Censier, Censi, Sencie, Sensier, Senci, Sensier, Sensir, Sansier, Sancy, Chancy: Frans censier: cijnspachter, cijnsboer. Senci, Sensie, Sensi en (hypercorrect) Chancy kunnen spellingvarianten zijn van Sancy.
Cent. Vadersnaam, korte vorm van de voornaam Vincent.
Centner. Variant van Duitse familienaam Zentner, van Zehntner. Beroepsnaam van de tiendenaar of tiendheffer. Vergelijk Tindemans.
Cepeda, Cepedal, Cipido, Cipedo, Sipido. Spaanse familienaam uit de plaatsnaam cepo: boomstronk. Zou dus ook wel een bijnaam kunnen zijn. Maar de volgende familienaam komt uit Italie. Italiaans scipito: flauw?
Cercelet. Oudfrans cercelet, afleiding van cercel, Frans cerceau: ring, band, hoepel. Beroepsnaam van de kuiper.
Cerckel. Oudfrans cercle: band, hoepel. Beroepsnaam van de kuiper. vergelijk Cercelet.
Cerexhe, Serex, Serexhe: Plaatsnaam (Luik).
Cerezo. 1. Spellingvariant van Ceressiaux. Zie Séréssiat. 2. Spaans, Italiaans cereza, ceresa: kers. Beroepsnaam.
Cerfaux. Plaatsnaam Cierfa in Bovigny. Of variant van Franse familienaam Cherfault, van Gerfaud, Gerfault: giervalk?
Cerfon, Cerfont. Wellicht korte variant van Cerfontaine.
Cerfontaine, Cerfontein: Plaatsnaam Cerfontaine (onder meer Namen, Nord).
Cerise. Frans cerise; kers. Beroepsnaam van de verkoper ervan. Vergelijk Kriek.
Cerisey. Uit Franse familienaam Cerizet, afleiding van Cerise.
Cerisier, Cerisier, Serrisier, Serusier, Cherissier: Plaatsnaam Cerisier: kersenboom. Vergelijk Kriekeboom.
Cerny. Plaatsnaam Cerny (Seine-et-Oise, Aisne).
Cerouter, Cheroutre, Chirouter, Chiroutte: Vadersnaam. (Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen) Serwouter. De varianten met ch zijn hypercorrect.
Certijn, Certyn, Sertijn, Sertyn, Sertin, Serteyn, Sirtaine, Certain, Certin. Bijnaam naar het Middelnederlandse certein uit het Franse certain: zeker, zelfverzekerd, vastberaden.
Cerulus, Carulis, Cerules, Serulus: Latijn caerul(e)us (van caelum: hemel): hemelblauw, azuurblauw. Bijnaam. Latinisering.
Ceunebroec, van, Ceunebroecke Van, Ceunebroek, Ceunebroeke, Ceunebrouck, Ceunebroucke, (van) Ceulebroeck, Ceulebroek, Ceulebrouck, van Cuynebroeck, Cuynebrouck, van Ceunenbroeck, van Keunenbrouck, van Keulenbroeck, de Koninckbroeck, Keunebrock. Familienamen afgeleid van Koningsbroek, broek van de koning, in Maarke-Kerkem (Oost-Vlaanderen).
Ceunen, Ceuppens. 1. Van Kuiper, 2. Van Germaans Cono.
Ceurvels, Ceurvelt, Ceurvelts, Keurvels: Plaatsnaam Keurveld in Kontich, Lint en Boom (Antwerpen). Zie ook Carver(s) 2.
Cevaal: Uit Frans cheval ‘paard’. Bijnaam naar de huisnaam of beroepsbijnaam van de paardenkoopman.
Ceyssens, Ceysens, Ceijssens, Seyssens, Seyssen, Seysen, Sijssens. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van de voornaam Vincent. 2. Kan ook een knuffelvorm zijn van Franciscus: zoon van Seys (Franceis).
Ceyskens. Vadersnaam. 1. Afleiding van Ceys, van Franceis: François. Zie Seys. 2. Afleiding van Vincent; zie Ceyssens.
Chaam, van, van Kaam, van Kaem, van Caem: Plaatsnaam Chaam (Noord-Brabant).
Chabalier. Zuidfranse vorm van Chevalier: ruiter, ridder. Vergelijk Chaballe.
Chaballe, Chabalet. Occidentaalse vorm van Chebal(et).
Chabanne, Chabane, Chavanne, Chavane. Variant van Cabane; hut.
Chabaneau, Chabannel, Chabanel, Schabanel: Afleiding van chabane, cabane: hut.
Chabaud, Chabeau, Chabeaux, Chabault. Uit Occidentaals chabal; paard.
Chabot, Cabo, Cabot, Caboot, Cabotte, Chabote, Chaboteau, Chaboteaux, Chabotaux, Chabottaux, Chabotteau. Het Franse chabot is een vissoort met een grote kop. Bijnaam voor iemand met een groot hoofd.
Chabre. Franse dialect vorm van Chèvre: geit.
Chacon, Chacun: Frans chacun: iedereen. Vergelijk Alderweireldt, Toulmonde.
Chaffette, Chafette. Bijnaam Chaufette; stoofje.
Chaineux, Cheneux, Dechaineux, Dechêneux: Plaatsnaam Chaineux (Luxemburg), Cheneu in Villers-le-Tour (Henegouwen), Cheneux in La Gleize en Stavelot (Luxemburg): eikenbos.
Chainnieaux, Chameaux: 1. Franse variant van Picardisch Caignau. 2. Zie Chénau.
Chais, Chaix, Chait: Plaatsnaam Chaix (Vendée, Ain).
Chaland, Chalant, Chalanton. Oudfrans chalant: vriend, kennis, klant, (later) minnaar, vrijer. Equivalent van Picardische, Middelnederlandse Calant.
Chalbert, Schalbert, Scalbert, Escalbert: Vadersnaam. Niet-gevocaliseerde vorm van Germaanse voornaam Calbrecht, of variant van Chabert met epenthetische l.
Chaleur. Hypercorrect voor plaatsnaam Chaleux in Hulsonniaux (Namen).
Chaffart: Uit Frans Chauffard, afleiding van Frans chauffer ‘stoken’. Beroepsnaam van de stoker.
Chaigneau: Andere spellingen in België zijn: Chagnaud, Chaignaud, Chainniaux, Chainiaux, Chainnieaux, Chaineaux. 1. Franse variant van Picardisch caignau, middelfrans caignel, verkleinvorm van Middelfrans caigne, van volks Latijnse cania ‘teef’ of van Picardisch kain ‘hond’. Dialect caniau ‘hondje’. 2. Verkleinvorm van Frans chêne ‘eik’. Oudfrans chesneel ‘eikenbos’. Plaatsnaam Cheneau in Estinnes-au-Mont (Henegouwen) en Bonlez (Waals-Brabant).
Chalon, Chalhon, Chalom, Scalon, Schallon: Plaatsnaam Chalon-sur-Saône of Châlons-sur-Marne.
Chalsèche, Chalsège, Chalseche, Chalsege, Charlesèche: Plaatsnaam Chalsèche in Pepinster (Luik).
Chamaillard, Chatnillard: Afleiding van Oudfrans chamaillier: slaan, vechten.
Chamart. Plaatsnaam Chamard (Ardèche, Hte-Saône), Chamars (Eure-et-Loir).
Chambard, Chambart, Chambaere, Sambaer, Sambaere, Samba, Sambas, Chombar, Chombart, Chombaert, Chombaere, Sombaert. Chambard is een Frans dialect (oosten en Central Massif), een vorm van Oudfrans Jambart: bijnaam voor iemand met zware benen.
Chambaud, Chambeau, Chamaut, Chambault, Chombeau: Oudfrans chambal: beenbekleding, scheenplaat. Bijnaam.
Chambellan, Chambelland, Chambellant, Chamberlan, Chamberland, Chamberlant, Chamberlin, Chamberlain, Chambrelant. Chambrelan, Chambrelent, Chamburland, Chamburlant, Camberlin, Camberlijn, Camburlyn, Camburlain, Camburlein, Cambrelin: Oudfrans Chamberlain, Picardisch camberlin, Frans chambellan, van Nederlands kamerling: kamerheer. Beroepsnaam.
Chambon, Chanbon, Sambon: Verspreide plaatsnaam Chambon (onder meer Cher, Hte-Loire, Loiret). Maar blijkens de familienaam Chambonnet, Chambonneau naast Cambonnet, Cambaut veeleer bijnaam, afleiding van Zuidfrans cambe, chambe, Frans jambe: been. Vergelijk familienaam Longchambon: langbeen.
Chambrier, Schembri: Beroepsnaam Chambrier: kamerknecht, kamerdienaar.
Chamelot, Camelot: Oudfrans chamelot, camelot: naam van een soort stof (oorspronkelijk van kameelhaar). Beroepsnaam.
Chamizo, Chamizot, Chamisot: Afleiding van chamise (Auvergne) van Latijn camisia: klein hemd. De Duitse dichter Adalbert von Chamisso (1781-1838) was een geboren Fransman; von is het Duitse adelspartikel.
Chamois, Chamoy. Oudfrans chamois; kneuzing, buil. Bijnaam.
Chamon, Chamont. Plaatsnaam Chamont: chauve mont, kale berg (onder meer in Isère). Ook variant van Chaumont.
Chamorro, Chamorre, Chamorin: Spaanse bijnaam voor een kaalgeschoren of kort geknipt man. In de middeleeuwen een bijnaam voor de Portugezen, omdat ze hun haar kort droegen.
Champaigne, Champagne. 1. Naam uit de oude Franse provincie Champagne. 2. Of uit de verspreide gelijknamige plaatsnaam Champagne: veld.
Champagnac. Plaatsnaam. (Cantal, Char.-Mar., Corrèze, Dordogne, Hte-Loire, Hte-Vienne).
Champclaux. Plaatsnaam Champclos: afgesloten, omheind veld.
Champeaux, Champault, Champel, Campeau, Campel, Campeas: Verspreide plaatsnaam, afleiding van Frans champ, Picardisch camp: veld.
Champenois. Afkomstig van Champagne.
Champiomont. Plaatsnaam in Charneux, Limburg.
Champluvier. Wellicht Champlivier, uit plaatsnaam Champlive (Doubs).
Champon. Plaatsnaam afgeleid van champ: veld.
Champseix, Chansay: Plaatsnaam. Rotsachtig veld. Seix, van Latijn saxum; rots.
Champt. Verschrijving voor Champ; veld. Plaatsnaam.
Champy. 1. Plaatsnaam in Warnant (Namen). 2. Middenfrans champis: onwettig kind, bastaard.
Chalumeau, Calmeau, en wellicht ook Chamuleau: Door omkering van volgorde van klanken uit Chalumeau, van Oudfrans/Oudpicardisch c(h)almel, verkleinvorm van Latijnse calamus ‘rietje, (schrijf)veer’. Beroepsbijnaam van een schrijver, klerk.
Chan, Chen, Chang, Cham. Chinese naam; koning.
Chan. Verschrijving voor Champ; veld.
Chandel, Chandelle. Frans chandelle: kaars. Beroepsnaam van de kaarsengieter. Vergelijk Chandelier.
Chandesais, Chandeson: Zoals Frans Chandeysson afleiding van streeknaam Chandesse (Puy-de-Dôme).
Chandler. Engelse beroepsnaam: kaarsengieter.
Chanoine, Lechanoine, Canon, Canonne, Canone, Canoen, Quanonne, Quanone. Naam uit het Franse chanoine, het Picardische cano(i)ne: kanunnik.
Chanterie, Chantrie, Chantrey, Chantry, Sentrie. Misschien Oudfrans chanterie: kerkzang. Beroepsnaam. Maar waarschijnlijk veeleer dialect variant van Franse familienaam Chantrier: zanger.
Chantecler, Chanteclaire: Bijnaam naar de naam van de haan, voor iemand die helder zingt.
Chantel, Chantelet, Saintelet, Saintlet, Santels, Santelé, Santele, Tjantelé, Tjantele, T'Jantele, T'Jantèle, Sandelé, Sandele: Oudfrans chantel, Picardisch cantel, Middelnederlands canteel: kant, rand, uitgetand metselwerk, borstwering, schietgat; (ook) bodem, spon van een kuip. Afleiding op -et. Beroepsnaam.
Chantelou, Canteloup, Chantelot: Plaatsnaam Chanteloup: waar de wolven huilen. Vrij verspreid.
Chanterau, Chanteroux, Chantreau, Chantrel, Chantell, Chantrelle, Cantrelle, Contreau: Afleiding van Frans chantre, Picardisch cantre: zanger. Vergelijk Engels Chantrell.
Chantrain, Chantraine, Chantraint, Chantren, Chantrenne, Cantraine, Cantrijn, Cantryn, Cantrin, Contryn, Contrijn, Contraint, Contrain, Quantrain: 1. Oudfrans chanteraine, Picardisch cantraine: kikker, boomkikvors. Bijnaam naar de kwakende stem, het springen of het uitzicht. Vergelijk De Puydt. 2. Plaatsnaam: plaats waar kikkers kwaken, kikkerpoel; bijvoorbeeld; Cantraine, 1275 à Canteraine, Lessen. Henegouwen.
Chapele, Chapelle. 1. Beroepsnaam van de kapelaan, bedienaar van een kapel. 2. Variant (vrouwelijk) van Chapel; zie Capel.
Chapelet, Chopplet: Afleiding van c(h)apel: kapje, hoed. Bijnaam.
Chapelier, Chapellier, Chaplier, Lechapelier, Lechaplier, Sapelier, Sipelier, Capelier, Capeliez, Cappelier, Caplier, Cappeliez, Cappéliez: 1. Beroepsnaam van de hoedenmaker.; 2. Oudfrans c(h)apelier uit capellarius, Middelnederlands capellier: kapelaan.
Chapitre, Capitte, Capite, Capit, Sapit, Cappittel: Oudfrans chapitre, chapitle, Picardisch capitle: kapittel (van kanunniken). De reductie tre/tle tôt -t(e) is Waals. Bijnaam naar een verband met een kapittel. Kapittel kan als plaatsnaam op grondbezit van een kapittel wijzen, zoals in de in Ronse.
Chaplain, Chaplin, Chapelain, Caplain, Caplin, Cappellin, Keplin, Lecaplain, Kapelan, Kaplan, Kablan: Frans, Picardisch en Duitse vormen voor kapelaan, Oudfrans c(h)apelain, van Latijn capellanus.
Chapman. Engelse beroepsnaam; koopman.
Chapoix. Plaatsnaam Chapois in Gosselies (Henegouwen) en Leignon (Namen).
Chapoteau, Chapotel, Chapotot, Chopitea: Afleidng van Oudfrans chape: kap(mantel). Vergelijk Chapel, Capet. Bijnaam voor de drager van een kapje of de maker.
Chapuis, Chappuis, Chaput, Chapux, Chapuzier: Oudfrans chapuis(ier): timmerman, meubelmaker. Beroepsnaam.
Chapusette, Chapuzette. Beroepsnaam, afleiding van Chapuis.
Charanson. Frans charançon: kever, kalander. Bijnaam.
Charante, van. De eerste naamdrager, die zich in de Nederlanden vestigde, namelijk Adrien Isaacz, was afkomstig van La Rochelle aan de Charente (Charente-Mar.)
Charbout, Charbel, Carbo: Afleiding van charbe: hennep.
Charbonnier, Charbonier, Charbonnière, Carbonnier, Cherbonnier, Corbanie: Frans charbonnier, Picardisch carbonnier: kolenhandelaar, kolenbrander.
Chardavoyne. Met epenthetische r van Champ d'avoine: haverveld. Vergelijk Haverkamp.
Chardez. 1. Vadersnaam. Chardet, van Richard. 2. Zie Xhardez, Lexhardé.
Chard'homme, Chardhomme, Chardome, Chardôme, Chardonne: Waals tchâr d'âme: (letterlijk) vlees van een ziel, mensenziel; (negatie) pas char d'âme: geen mensenziel, niemand. Of reïnterpretatie van Chardon, of plaatsnaam Chardonne in Vaud.
Charier, Charrier, Charrié, Charry, Chary, Chari, Cherrier, Cherry, Chery, Chéry. Beroepsnaam van de voerman.
Chariot. Frans chariot: wagen. Beroepsnaam van de wagenmaker of voerman.
Charité: Bijnaam. Frans charité ‘liefde, liefdadigheid’. Engels Charity.
Charitius, Charisius, Oost-Duitse (Dantsig) vorm van Karius, Macharius. Of Charisius is een van de Corinthische martelaren (legende van Callistus).
Charle, Charles, Challe, Challes, Chasles, Chaerle, Chaerel, Chaerels, Charel, Sarels. Vadersnaam van de Germaanse voornaam Karel.
Charlemagne, Charlemain, Chalmagne, Chamagne, Chalaman, Charmanne, Chermanne, Chermane: Bijnaam Charlemagne: Karel de Grote, grote Karel.
Charlet, Charlez, Charlé, Charlets, Charley, Chalet, Chalez, Challet, Carlet, Carlé, Carley, Carletti, Carletto, Cherlet, Sarlet, Sarlette, Sarleti, Sarlee, Sarlée, Charley, Scharlé, Scharly, Schalley, Schalleij, Schallée, Serle, Serlet, Serleth, Serletz. Vadersnaam uit de voornaam Charles. Zie daar verder. Carlet is Picardisch, Carletti Italiaans.
Charlin, Chalin, Charlent, Sarlin: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Charles. Charlent is Waals hypercorrect.
Charmanne. 1. Verwaalsing van Nederlands Karreman: voerman. Waals cârmane. 2. Zie Charlemagne.
Charmant. Hypercorrecte en volksetymologische variant van Sermant.
Charment. Plaatsnaam Charmont (Marne, Seine-et-Oise).
Charmot. Afleiding van Frans charme; haagbeuk?
Charneux, Decharneux, Ducharneux, Sarmeux, Sarmeus: Plaatsnaam Charneux (Luik) van Latijn carpinetum: haagbeukenbos. Le Charneux in Fraipont, Jalhay (Luxemburg) en Harsin.
Charpentier, Lecharpentier, Charpantier, Cerpentier, Serpenti, Serpentier, De Carpentier, Carpentier, Carpentiers, Carpentiez, Kerpentier, Carpantier, Carpenter. Beroepsnaam naar het Franse en Picardische Charpentier, Carpentier: timmerman.
Charrault. Afleidng van Frans char: wagen. Oudfrans charreau: kuipwagen voor de wijnoogst, ook schuur, van plaatsnaam Le Charaud, Le Charault (Vienne).
Charrière, Cherrière, Cherriere: Frans charrière: dorpsstraat, straat waar wagens rijden. Vergelijk Waals Vlaams kariere, van Picardisch carrière: wagenweg.
Charrin, Sarin. Naam uit het Oudfranse charin: vervoer per kar. Beroepsbijnaam van de voerman.
Charrion, Sarion, Carrion, Carion, Carreon, Corion, Coron: Afleiding van Frans char, Picardisch car: wagen. Beroepsnaam van de wagenmaker of de voerman. Vergelijk Carron.
Chartrain, Chartrin. Afkomstig van Chartres (Eure-et-Loir).
Chartron, Charteron, zoals Char(re)ton. Beroepsnaam van de voerman.
Chartry. Luxemburg Waalse vorm van Oudfrans chartrier: gevangenbewaarder. Beroepsnaam.
Charue, Charrue, Carrue, Carru, Carrus, Querut: Frans charrue, Picardisch carrue: ploeg. Beroepsnaam van de ploeger of ploegsmid. Of bijnaam naar de huisnaam.
Charvet, Chervet, Charvoz, Charvat: Bijnaam. Afeiding. van Zuidoostfrans charve: chauve, kaal.
Chase, Chasse. Frans chasse: jacht. Beroepsnaam voor de jager of jachtwachter.
Chaslain, Chaslin, Cheslain, Chasselein: Waals tchèslin, Frans châtelain: kasteelheer, kastelein. Vergelijk De Casteleyn.
Chassagne, Chasseigne. Plaatsnaam Chassagne(s) (diverse in Frankrijk) van Latijn cassanea: eikenbosje, of kastanjebosje. Vergelijk Cassagne(s).
Chassaing. Oudfranse plaatsnaam chassain, van cassaneus: eik.
Chassard, Chassart. 1. Plaatsnaam Chassart in Mellet en St-Amand (Henegouwen). 2. Afleiding van Oudfrans chacier: jagen, achtervolgen. Synoniem met Cacheux, Casseur, Chasseur.
Chassepierre, Chaspierre, Chaspière: Plaatsnaam Chassepierre: stenen huis.
Chasseur. Frans chasseur: jager. Beroepsnaam. Vergelijk Cacheux.
Chastre, Chaste. Verspreide plaatsnaam Chastre, van Latijn castra: legerkamp. Chaste door Waalse reductie.
Chastreux. Afleiding van Oudfrans chastrer, Frans châtrer: castreren. Beroepsnaam van de castreerder.
Chatelard. Plaatsnaam Châtelard (Savoie, Hte-Savoie, Creuse, Allier).
Chaton, Chatton. Afleiding van chat; kat. Bijnaam.
Chatorier, Chatterjee: Afleiding van Oudfrans chastoire: bijenkorf. Beroepsnaam van de maker ervan. Vergelijk Catoir(e).
Châtré, Châtre, Châtrer, Châtry. Oudfrans chastré, chastris: gecastreerd dier, schaap. Bijnaam voor een zachtaardige, zonder fut.
Chatterjee. zie Chatorier. Chatterjee zou evenwel uit Azië stammen.
Chau, Chiau, Choo. Familienaam uit de verspreide Franse plaatsnaam Chaux.
Chau, Chiau, Choo. 1. Verspreide Franse plaatsnaam Chaux. Zie Dechaux. 2. Misschien korte vorm van Michaud.
Chaubert, Chaubet, Cobert, Chaber, Chabert, Chabi, Chabier, Chabar, Chabart, Scabers: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Kal(d)brecht, zie Calbrecht.
Chauderlot. Beopesnaam. Afleiding van c(h)auderlier: ketelsmid.
Chadier, Chaudiez, Chaudy, Chôdy, Chody: Beroepsnaam. Frans chaudier: kalkbrander.
Chaudière. Oudfrans caudière, Frans chaudoire: ketel. Beroepsnaam van de ketelslager. Vergelijk Ketels.
Chaudoir, Chodoir, Chodoire: Frans échaudoir: broeibak, broeivat, wasplaats van slager of verver. Beroepsnaam.
Chaudry, Chaudhary, Chaudhry, Choudhry, Choudry: Plaatsnaam, gehuchtnaam (Cher, Oise, Val-d'Oise).
Chauffard, Chouffart, Chuffart, Chaffart, Saffar, Safar, Saffa: Beroepsnaam van de stoker. Afleiding van Frans chauffer.
Chauffeur, Frans chaufour: kalkoven. Beroepsnaam van een kalkbrander. Vergelijk Chaufouraux, Decofour.
Chaufheid, Chauveheid, Chauvehé, Chauffé, Chafwehé, Chawehé, Chawehez: Plaatsnaam Chaufheid in Theux (Luik), Chauveheid in Chevron (Luik), Chauveheis in Bellevaux (Luik) van chauve heis, van Germaans haisj;ô 'kaal beukenbos'.
Chaufouraux, Chaufoureau, Chaufoureaux, Chauffeaux, Chauffouraux, Chanfreau, Cafriau, Souffreau, Souffriau, Souffreaux, Souffriou. Naam uit het Franse chaufour: kalkoven. Beroepsbijnaam van de kalkbrander.
Chauland. Beroepsnaam van de kalkmaker.
Chauliac. Plaatsnaam Chaulhac (Lozère, Ardèche, Hte-Vienne) van Latijn Cauliacum.
Chaumon, Chaumont, Schaumont: Verspreide plaatsnaam Chaumont: kale berg. Ook Romaanse vorm van Kolmont in Overrepen (Limburg): 1125 de Calvo Monte; zie Colmont.
Chaussard, Chaussart, Chaussa, Saussard: Afleiding van chausse: broek, kous. Beroepsnaam van de kousenmaker. Vergelijk Cousse.
Chaussegroux. Variant van Franse familienaam Chaussegros: die te grote kousen draagt of maakt. Vergelijk Corthose.
Chaussepied. Beroepsnaam van de schoenmaker of kousenmaker.
Chauset, Chausette. Afleiding van Frans chausse; kous. Bijnaam of beroepsnaam.
Chaussier, Chaussiez. Oudfrans chalcier, chaucier: kousenmaker. Vergelijk Chausse. Beroepsnaam.
Chousson. Afleiding van Oudfrans chais, chaus; schoen.
Chautnier, Chomy, Chomis: Afleiding van chaume: riet, dakstro. Beroepsnaam van de strodekker.
Chauvel, Chaveaux, Chaveau, Chavaux, Chaviaux, Chauwel, Chavel, Chavaux, Chouvel, Chovau, Chovaux. Naam uit het Frans-Romaanse chauve: kaal. Bijnaam.
Chauvenne. Variant van Chavenne, van chavène, chavane: hut.
Chauvier, Schavier, Schavy, Schaveye: Afleiding van Frans chauve: kaal. Bijnaam.
Chauvon. Afleiding van Frans chauve: kaal. Bijnaam.
Chavagne, Chavane, Chavanne. Plaatsnaam Chauvagne in Andenne (Namen), Chavanne (Hte-Saône, Loire, Savoie), Chavannes (Ain enz.), Chavagne(s) (llle-et-Vil., Maine-et-Loire, Vendée).
Chavais. Plaatsnaam, Maine-et-Loire.
Chavée, Chavee: 1. Plaatsnaam. Frans chavée: holle weg. Vergelijk Caveye, Schavey. 2. Eventueel verschrijving voor Chavet, Chavé.
Chavepeyre, Chavepeyer, Chaveperey, Chavepierre, Chavrepierre: De famille is in 1819 uit Cantal naar Roeulx (Henegouwen) gekomen. Plaatsnaam Cave pierre: holle steen; vergelijk Peyrecave.
Chavériat, Chavériat, Chavaria, Chavareau: Plaatsnaam Chavéria (Jura), Chaveyriat (Ain). Chavareau is dan hypercorrect (aangezien N. Waals ~ia, van -eau). Chaves Daguilar: Chaves is een Portugese plaatsnaam in Tras-os-Montes, van (aquis)Flaviis 'bionn ; van Flavius'. Zie ook Aguilar.
Chavet, Chavez, Chavé, Cavet, Cavez, Cavé, Cavey: 1. Afleiding van Oudfrans cave, chave: hol. 2. Zie Calvet.
Chavot. Verschrijving voor Chavaux.
Chayriguet, Cheyriguet: Zuidwestfranse familienaam Chayriguès. Chai de Riguet: (wijn)kelder van Hendrik? Of Chez Riguet.
Chawet. Bijnaam. Variant van Cha(u)vet.
Chaze van. Plaatsnaam Kasen, Nederlands Limburg?
Chazo: Plaatsnaam Chasot (Doubs).
Chechelen, van. Vanchechelen komt voor in Frans Vlaanderen en is waarschijnlijk een verhaspeling van Van Mechelen, door anticipatie van de ch.
Chef, Ché: Franse bijnaam Chef, uitspraak ché: hoofd.
Cheffer, Cheffert. Romaanse spelling van Duitse familienaam Schaffer. Beroepsnaam Schafer: schaapherder.
Chefneux. Plaatsnaam in Cheratte en Saive-et-Wandre (Luik).
Chehet. Plaatsnaam Jehay, Luxemburg.
Cheling. Romaanse uitspraak voor Duits Schilling; de muntnaam.
Chelli, Chelly: Waarschijnlijk variant van Celli of Celly, Luiks-Waals voor Cellier of Sellier.
Chemineau, Cheminay. Afleiding van Frans chemin; weg. Plaatsnaam. Vergelijk Duchemin.
Chénau, Chenaux, Chenaud, Chenault, Cheneau, Cheniau, Cheniaux, Chenneaux, Chennaux, Schena, Chainniaux, Chainiaux, Chainnieaux, Chaineaux, Chaignaud, Chaigneau, Chagnaud, Chesneau, Chesnaux, Chesne, Chene, Chena, Chenal, Quesnel, Quenel, Quennelle, Kenel: Afleiding van Frans chêne, Picardisch que(s)ne: eik. Of Oudfrans chesneel: eikenbos. Plaatsnaam Chainia in Crehen (Luik) en Meux (Namen); Chenia(t) in Baisy-Thy (Waals-Brabant), Huccorgne (Luik) en Somzée (Namen). Cheneau in Estinnes-au-Mont (Henegouwen) en Bonlez (Waals-Brabant).
Chenaye, Cheney, Chainaie, Chainaye: Plaatsnaam Chênaie: eikenbos. Chenay (Marne, Sarthe) en in Pondrôme (Namen).
Chenemont. Plaatsnaam Chênemont in Baisy-Thy (Waals-Brabant) en Corroy-le-Château (Namen).
Chenet, Cheney. Plaatsnaam Chenet in Honnay, Namen, en Remagne.
Cheneval, Chenevet. Afleiding van Oudfrans cheneve: hennep. Waarschijnlijk plaatsnaam: hennepveld. Vergelijk Chenevaz (Hte-Savoie), Chenevey (Frans Comté).
Chenevière. Plaatsnaam Chenevières (Meurthe-et-Mos.), Chennevières (Meuse, M.-et-Mos., Seine-et-Oise): hennepveld, hennepkwekerij.
Chennevier. Beroepsnaam van de hennepteler.
Cheneval, Chenevet. Afleiding van Oudfrans cheneve: hennep. Waarschijnlijk plaatsnaam: hennepveld. Vergelijk Chenevaz (Hte-Savoie), Chenevey (Frans Comté).
Chenevière. Plaatsnaam Chenevières (Meurthe-et-Mos.), Chennevières (Meuse, M.-et-Mos., Seine-et-Oise): hennepveld, hennepkwekerij.
Chenot, Cheno, Chesnot. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam (onder andere België en Frankrijk) Chêne: waar eik groeit.
Chenu, Chenut, Quenu, Schernus, Schenus, Chanu, Chanut: Oudfrans chenu, Oudpicardisch quenu: grijs. Bijnaam. Vergelijk De Grijze.
Cheppe. Plaatsnaam Cheppes, Marne.
Cher, Chère: 1. Franse bijnaam Cher: geliefd. 2. Verschrijving van Cherf : Cerf.
Cherequefosse, Cherquefosse. Oudfrans cherque, van Latijn circum; fosse: gracht, sloot. Vergelijk Oudfrans cherquemanage: grensbepaling. Waarschijnlijk plaatsnaam: omringende gracht, ringgracht, omwalling.
Chéradame, Aanpassing en reïnterpretatie van vadersnaam Seradaem: 's heren Adam.
Chéraft. Arabische familienaam. Wellicht van Cheri(e)f. Cherain: plaatsnaam.
Cherami, Cheramy: Bijnaam Lieve Vriend. Vergelijk Bonami, Goedvriend, Duits Lieberfreund.
Chérel, Cherelle, Chereau: Afleiding van Oudfrans cher, char: wagen, kar, (ook) karrenweg.
Cheret, Chairez, Seret, Sere, Serez, Serey, Seré, Séré, Serrée, Serré, Serre, Serree, Serret, Serrè, Serrés: 1. Variant van Charet, van char: kar. 2. Plaatsnaam Cheret in Embourg (Luik), Cheret (Aisne).
Cherfils. Bijnaam Lieve, geliefde zoon. Vergelijk Liefsoons 2.
Cherif, Cherief, Chérif, Chérief: Arabische familienaam, voornaam Cherif, van sharff;'edel'.
Cherik. Misschien Germaanse voornaam Zierik (Zegerik).
Cherix. Zwitserse familienaam. Misschien van plaatsnaam Chereix (Limousin).
Chérot, Cherot: Variant van Charot, van char: kar, wagen.
Cherpion. Dialect Frans charpillon, Luzemburg Waals tchèrpion, van Frans charpie: wolvlok. Beroepsnaam van de wolbewerker.
Cherret, Cherette, Cherte, Chereé, Cherette, Cherétté. Uit het Waalse tchèrètte: (charette) wagentje. Beroepsbijnaam van de voerman of de wagenmaker.
Cherubin, Cherubini, Cherubino, Chérubin: Vadersnaam. Voornaam naar de engelennaam: cherub, cherubijn, engel van de tweede rang na de serafijnen.
Cherville. Plaatsnaam, Marne, Eure-et-Loir.
Chesaux, Chessa, Chessaux, Chesseaux, Cheza: Verspreide plaatsnaam, Waals tchèzâ, Oudwaals chesal, afleiding van Latijn casa: huis.
Cheslet, Chesselet: Dialect vorm voor Châtelet.
Chession, Cession: Plaatsnaam, dialect vorm van Castillon, in Dinant (Namen), Fléron (Luik), Lorcé (Luik), Malonne (Namen) en Rendeux.
Chétine, Chetinne, Chetine: Plaatsnaam in Flémalle-Grande (Luik) en Rhisnes (Namen).
Cheu. Plaatsnaam, Yonne, of Cheux, Calvados.
Cheung, Chung, Yeung. Chinese naam; waar men naar hunkert.
Cheuva, Cheuvart. Variant van Frans Chauvard, afleiding van chauve; kaal.
Cheval, Cevaal, Cavael, Wuaval, Queva, Chavalle, Chaval, Chavalle, Chevaux, Chevau, Cheveau, Chévau, Chévaux: Frans cheval: paard. Bijnaam naar de huisnaam of beroepsnaam van de paardenkoopman.
Chevalier, Chevaliez, Chevaillier, Chevallier, Chevailliez, Chevaillié, Chevaillé, Chevallie, Lechevallier, Lechevalier, Quavallier: Frans chevalier ‘ridder’.
Chevallard. Afleiding van Cheval. Beroepsnaam van ruiter of paardenkoopman.
Chevet, Chévez: Oudfrans chevet: hoofdkussen.
Chevigné, Chevigne, Chevenier: Plaatsnaam Chevignet (Savoie), Chevigney (Doubs, Hte-Saône).
Cheville. Fans cheville: spil, plug, spie, bout. Beroepsnaam.
Chiapparo, Chiara, Shiara. Varianten uit het vadersnaam/moedersnaam Clarus/Clara.
Chevolet. Waals-Brabants tchivolèt, Frans chevalet (paardje): (schilders)ezel, drievoet, schraag. Bijnaam.
Chevreaux, Chevreau, Chevriaux, Chevreul, Chevreulle, Chevreuil, Chevreux, Cheuvreux, Chevere, Chevre), Quiévraux, Quiévrauxeux, Quievreux, Quivreux, Queverue: Oudfrans chevrel, Frans chevreau: geitenjong, geitenlam. Bijnaam De vorm op –euil verraadt verwarring met Frans chevreuil: ree. De vormen met qu- zijn Picardisch.
Chèvremont, Chevremont, Chêvremont: Verspreide plaatsnaam, bijvoorbeeld Vaux-sous-Chèvremont (Luik).
Chevrier, Cheverier, Chevry: Beroepsnaam van de geitenhoeder. Vergelijk De Geiter.
Chevrolet. Kan afleiding zijn van Chèvre of Chevreuil, maar is wellicht een reïnterpretatie van Chevalet/Chevolet.
Chevron, Cheveron, Quiveron, Quivron, Cuvron: 1. Plaatsnaam Chevron (Luxemburg). 2. Afleiding van Frans chèvre, Picardisch qui(è)vre: geit. Vergelijk Chevrot.
Cheyns, Cheys. 1. Vadersnaam. Variant van Gheyns, door verscherping g/ch. 2. Zie Seyns.
Chiaramonte, Chiaramonti, Chiaromonte: Italiaanse plaatsnaam, equivalent van Clermont.
Chiaro, Chiaru, Chiara, Chiradia, Chirel Chirello, Chirellaz, Chirelli, Chiretto, Chirini, Chirot, Chirotto. Italiaanse vaders-, moedersnaam. Chiaro/Chiara, Latijn Clarus/Clara 'helder, schitterend, illuster'.
Chibert. Vadersnaam. Waarschijnlijk hypercorrect voor Sibert.
Chicery. Plaatsnaam, Yonne.
Chicco. Spaanse vadersnaam uit Franciscus.
Chico, Chicot. 1. Franse bijnaam voor iemand met een korte gedrongen gestalte. Vadersnaam. Vleivorm van Michiel. Zie Celen.
Chieux. Bijnaam. oudfrans cieu: blind. Franse familienaam Lecieu(x).
Chielens. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van de voornaam Michiel. 2. Zie ook Celen.
Chif, Chiffe, Chiff: 1. Waals tchîf. Hoofd, van Oudfrans chief, Latijn caput. 2. Frans chiffe: chiffon: lor, vod. 3. Waals tchife: wang.
Chigny. Plaatsnaam, Aisne, Marne.
Chiliade, Chiliatte: Wellicht zoals Chillard afleiding van Achille.
Chilot. Vadersnaam. Afleiding van (wellicht) de voornaam Achilles.
China. Vadersnaam. Oude voornaam. 1391 Chinnaez le Clerc, Kortrijk.
Chinet. Plaatsnaam Ciney (Namen) of Chiny.
Chlarie. Brugse familienaam die wellicht ontstaan is uit een verschrijving. Mogelijk uit Clarier. Of uit Charier. Zie daar verder.
Chinitor. Spaans ceñidor: gordel, band, buikriem. Beroepsnaam van de gordelmaker, riemsnijder. Vergelijk Duits Gürtler, Gördeler.
Chinon. Plaatsnaam. Waals chinon: struiken als afscheiding van velden.
Chinval. Plaatsnaam Sainval in Tilff, Luxemburg.
Chior. Vadersnaam, verkort van Mekhior.
Chirieleison. Bijnaam naar het kerkgebed Kyrie Eleison.
Chirillo. Vadersnaam. Griekse heiligennaam Cyrillus.
Chiry. Vadersnaam. Griekse heiligennaam Cyriacus.
Chisogne. Plaatsnaam in Tillet. Luik.
Chivoret. Afleiding van Oudfrans civoire; dak, gewelf.
Chmiel, Chmill, Chmielecki, Chmielenk, Chmielevski, Chmielina, Chmielnik, Chmielova, Chmielowice, Chmielowiec, Chmielowna: Slavisch smilny: liefdevol. Duitse spelling Schmie(h)l, Schmil(l).
Chobaux: Franse familienaam Chobeau(x) van Chobel, afleiding van het werkwoord chober ‘graan dorsen door de halmen ergens op te kloppen’. Het woord is oostelijk en is afgeleid van Duits schob, van schieben.
Chodé, Chode: Spellingvariant van Chaude, Chaudet, korte vorm van Michaudet, Franse afleiding van Michel/Michaud.
Choffray, Choffroy: Plaatsnaam Xhoffraix in Bévercé (Luik).
Choiset, Choisis, Plaatsnaam Choisy (Oise, Seine, Seine-et-Marne, Hte-Savoie), Choisies (Nord).
Chokier, Chéquier, de Chokier: Plaatsnaam Chokier (Luik).
Cholat. Vadersnaam. Variant van Collard.
Cholet, Chollet, Cholley, Choulet, Scholey, Cheullet, Cheulet, Chollot, Cholot: 1. Oudfrans cholet: kleine bal. Bijnaam. 2. Afleiding van Oudfrans chol, chou: kool. Beroepsnaam. 3. Soms wellicht van Jeho(u)let; vergelijk Choul.
Chollier, Choly: Afleiding van Oudfrans chol: kool. Beroepsnaam van de kolenteler.
Chômé, Chômez, Chômete, Chômeton, Chômetton. Spellingvariant van Chaumet, van chaume; riet, stro.
Choner. Franse spelling voor Duitse familienaam Schoner.
Chonquerez. Plaatsnaam Joncret, Henegouwen.
Chopin, Copineau, Choppin, Choppinette, Choupin, Chupin: 1. Oudfrans chopin: harde klap, slag. 2. Vooral de var. op -et en -eau kunnen afleidingen zijn van Oudfrans chopine, van Duits Schoppen: wijnmaat, -vat. Beroepsnaam van wijnhandelaar.
Choquart, Choucard, Choucart, Chukart, Chukchart: Bijnaam. Afleiding van Frans choquern van Middelnederlands schocken: schokken, stoten. Vergelijk Schokkaert.
Choquel, Choquelle,Schockeel, Sockeel, Schokelé, Schockelé, Schokkelé: 1. Afleidng van Oudfrans choque, coche, suche, Frans souche: boomstronk, wijnstok. Bijnaam naar de gedrongen gestalte (vergelijk Strobbe) of beroepsnaam voor de inner van de wijnaccijns (vergelijk Socquet). 2. Plaatsnaam Coquel, verspreid in Pas-de-Calais, onder meer Arien, Maresville, Rebecques, Wizernes.
Chot, Chots, Chotte, Chotin, Chotinet, Chotteau, Choteau, Chotiaux: Vadersnaam. Korte vorm van Michot, vleivorm van de voornaam Michel.
Chou, (le) Choux: Beroepsnaam van de kolenteler; groenteteler. Frans chou: kool.
Chouard, Choua, Chouartz: Afleiding van Oudfrans choue, Frans chouette: uil.
Chouiter. Waalse aanpassing van Duits Schwitter, van Germaanse voornaam Swindher; zie Swier(s).
Choupeaux, Choupaud. Waarschijnlijk variant van Chapeau.
Chrisnach. Plaatsnaam Christnach.
Chrisotomus. Vadersnaam. Griekse Sint Chrysostomus.
Christ, Christe, Krist, Kriste, Kriszt, Cristea, Christie, Christty, Christtis, Christou, Kriston, Kerst, Korst, Kost, Karst, Karste: 1. Vadersnaam. Korte vormen en afleidingen van de heiligennaam Christianus. 2. Bijnaam Christus.
Christiaans, Christiaansen, Christiaanse, Christiaens, Christijans, Christiaan, Christiaans, Christiaansen, Christiaanse, Christiams, Christiaen, Christiaens, Christiaenssen, Christiaensen, Christijans, Christiansssen, Chrisiansen, Christian, Christiaenen, Chritanne, Christiane, Christians, Christian, Christeaens, Christeans, Kistiaens, Cristiaens, Cristiaensen, Cristihiaens, Crystiaens, Kristiansen, Christian, Christiani, Christiany, Cristiano, Crestani, Chrétien, Crétien, Christien, Christ, Cerstiaens, Certiaens, Corstiaens, Costiaens, Corstiaans, Corstiaensen, Corstiansen, Caerstiaenssen, Caerstiaensen: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Christianus.
Christleven. Duitse piëtistische (18de eeuw) voornaam Christlieb; 'Christus-liefde'.
Christman, Christmann, Krismann: Vadersnaam. Duitse afleiding van de voornaam Christiaan.
Christoffel, Christoffels, Christofle, Cristophel, Christoff, Christoph, Christope, Kristoff, Kristof, Christopher, Cristoffers, Cristoffersen, Kristoffersen: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Christophorus.
Christolijns, Christoleyns. Vadersnaam Vleivorm van een Christ-naam als Christoffel, Christiaan.
Christyn, Christyns, Christijn, Christijns, Christien, Christin, Christine, Kristink, Krisztin, Christeyns, Krastins, Christen, Christens, Cristen, Cristens, Kersting, Kesting, Kersten, Kerstens, Kersteens, Kersteyns, Kerstein, Kerstenne, Kestens, Carsten, Carstens, Carstensen, Karsten, Karstens, Kastens, Castens, Corsten, Corstens, Korsten, Korstens, Kürsten, Kursten, Kosten, Kostense, Costens, Coste, Costes, Custyns, Kusten, Christensen, Christensson, Christenson, Kristensen, Kristensson, Chrestensen, Krustinson. Vadersnaam uit de heiligennaam Christinus, een afleiding van Christianus of Christus.
Chumaher. Duits Schuhmacher; schoenmaker.
Churlet. Afleiding van Oudfrans churel: afval. Bijnaam voor een straatreiniger.
Chvartzman. Duits Schwarzmann. Bijnaam.
Chynsmans, Sysmans, Sijsmans, Seysmans. Beroepsnaam van de ontvanger van de (grond)rente, de schatting.
Citerne, Cisterne. Plaatsnaam Citerne (Somme), Cisternes (Puy-de-Dôme).
Ciardo, Ciardelli. Vadersnaam. Korte vorm van Ricciardo, Italiaans voor Rijkaard, Richard.
Cibois. Plaatsnaam in Niort-la-Fontaine (Mayenne).
Cibon, Cipont: Vadersnaam. Variant van Sibon, vleivorm van de Germaanse voornaam Sibert, Ze(ge)brecht.
Cicco, Ciccone, Cicconi, Ciccotto, Ciccotelli, Ciccarelli, Ciccarella, Ciccarello, Ciccaroni, Cicchini, Cicchielli, Cicchetti, Cichitti: Italiaans cicco: jongetje, knaap.
Cicou. Vadersnaam uit Sigoux, dit is de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam sigi-wulf.
Cieremans: Vadersnaam. Afleiding op –man van Germaanse voornaam Zierik. Zie Sierens.
Cicero, Ciceron, Cicéron: Naam van de Romeinse redenaar en staatsman Marcus Tullius Cicero (106-43 v.C.) van Grieks kiker : erwt, zou zoiets op zijn neus hebben.
Cicogna. Bijnaam. Italiaans cicogna: ooievaar. Vergelijk Ovaere.
Cicou. Vadersnaam. Sigoux, Romaanse vorm van Germaanse voornaam sigi-wulf; ' zege-wolf: Segulfus, Siculfus.
Cierkens, Cirquin, Serkyn, Serkeijn, Serkijn, Serkeyn, Serkeym, Surkyn, Surkeijn, Surkijn, Surkeyn, Surquin. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Zierik of Sier (sigi-rik). zie Sieren(s).
Cigé, Cige: Vadersnaam. Spelling voor Siger, Romaanse vorm van de voornaam Zeger.
Cigrand, Cigrang: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam sigi-hrabn; 'zege-raaf: Sig(i)ramnus.
Cijnsmans, Cynsmans, Cynman: Beroepsnaam van de ontvanger van de accijnzen, renteheffer.
Cilleman. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Cecilia.
Cimetière. 1. Plaatsnaam: kerkhof. 2. Reïnterpretatie van Semmertier.
Cineger. Tsjechische naam Cinger, Duits Zinger: zigeuner. Vergelijk Italiaanse familienaam Zingarello: kleine zigeuner.
Ciot. Variant van Chiot; hondje?
Ciparisse. Oudfrans ciparis; cipres. Of uit Cyprus.
Cingel, van der: Variant van van Sing(h)el. Plaatsnaam Singel ‘muur of weg om een stad, rondlopende afsluiting’.
Ciplet, Siplet. Plaatsnaam Ciplet, Luik.
Ciply, Cieply, Siply, Sipli: 1. Plaatsnaam Ciply (Henegouwen). 2. Zie Supply.
Cipolla, Cipolat, Cipoletta, Cipoletti, Cipolina, Cipolini: Italiaans cipolla: ui.
Cipriano, Cipriani, Cyprien: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Cyprianus ' van Cyprus afkomstig'.
Cirefice, Cirafici: Beroepsnaam van de wasmaker, kaarsengieter, ceras;was.
Cirillo, Cirilli. Vadersnaam. Italiaanse vorm van de Griekse heiligennaam Cyrillus.
Ciselet. Afleiding van Frans ciseau; beitel. Beroepsnaam.
Cissé. Plaatsnaam Cissé, Vienne.
Citron, Citroen. Beroepsnaam van de handelaar in citroenen.
Cirkel: Ook Cerckel, van Oudfrans cercle ‘band, hoepel’. Beroepsbijnaam van de kuiper.
Citters, van: Sitters zijn landen aan de Zandwetering noordoost van Olst, Overijssel. De Van Citterspolder is een polder aan de Westerschelde en de ingang van het Sloe bij Goes en Borsele (Zeeland). Maar deze polder blijkt vernoemd naar ene van Citters. Volgens Meertens kwam Cornelis van Ceters in de 16de eeuw uit Antwerpen naar Middelburg, waar zijn nageslacht zich van Citters noemde. Eventueel plaatsnaam Citterd, van Sittard (Nederlands Limburg, uitspraak zittert.
Civil, Civile, Civiel. Frans civil; burgerlijk, eenvoudig.
Claisman, Claeisman, Kleysman, Claeyman, Klajman: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Claeis, Nikolaas.
Clart, Claert. Plaatsnaam De Klaart in Menen en Wevelgem, Clart in Neerwaasten, Kleert in Diegem: heldere, open plaats in het bos, laar.
Clabaud, Clabau, Cabault, Clabaux, Clabeaux, Clabeau, Clybouw, Clibouw, Clabou, Clabout, Clabots, Clabot, Clabodts, Clabotz, Clabos, Clabost, Claebots, Glabots, Claerboets, Clarboets, Clareboets, Clarebots. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hlud-bald; beroemd-moedig. De d-anlaut van Germaans hl- is Romaans. In 745 komt de naam Clodbaldus voor in een cartularium van de Sint-Bertijnsabdij in Sint-Omaars. De klinker a is wellicht te verklaren door contaminatie met Oudfrans clabaud(er). De i/y door voortonige positie. Clabots komt ook voor als Cla(e)rboets en Claerbots, door verwarring met de familienaam Claerbout en door r-epenthesis (vergelijk kornijn, vernijn).
Clabeck, (van) Clabecq, Clarebeek: Plaatsnaam Clabecq/Klabbeek (Waals-Brabant).
Claerbout, Claerboudt, Claereboudt, Clarebout, Clareboudt, Clarebout, Cleerebout, Cleerbaut, Clairebout, Clairbout, Clairbaut, Kleerbaut, Cleirbaut, Cleirbout, Clerebout, Clerbout, Clerbaut, Clerbaux, Claerboets, Clarboets, Clareboets, Clarebots, Clarembaux, Clarembau, Clarembeau, Clarembeaux, Clarenbeaux, Clarambaux, Clairambourg, Clairembourg, Clarenburg: Vadersnaam. Germaans naam waarvan het eerste lid van Latijnse clarus ‘luisterrijk, beroemd’.
Claerenberge, van. Plaatsnaam Klarenberg, Duitsland.
Claerhout, Claerhoudt, Claerhout, Clarhout, (van) Cleerhout: Plaatsnaam Claerhout, Klaarhout ‘helder bos’, bijvoorbeeld in Pittem (West-Vlaanderen).
Claes, Claessens, Claesen, Claesens, Claas, Claasen, Classen, Classens, Clasen, Clasens, Claçens, Clasens, Klaas, Klaes, Klaesen, Klaessens, Klaese, Klaesen, Klaasse, Klaasen, Klaase, Klaassens, Clahsen, Class Classe, Classen, Classens, Claszen, Klassen, Klasen, Klasens, Clees, Klees, Kleszcz, Klescz, Clesens, Clesse, Clessens, Klessens, Cloos, Kloos, Clos, Klos, Klose, Cloose, Cloosen, Cloese, Cloesen, Close, Closen, Cloes, Clos, Cloës, Clohse, Closse, Clossen, Clossens, Cleus, Cleusen. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Nicolaas.
Claeswinnen, Claesswinnen. Zoon van Claes Winne.
Claeskens, Clasquin, Claskin: Vadersnaam. Claeskin, van Claes.
Claeys, Claeis, Claeijs, Clays, Clay, Clayes, Clais, Claie, Klai, Klaye, Claeye, Kleij, Klej, Kley, Kleyens, Claeyé, Claisse, Claise, Glaisse, Glaise, Claix, Cleis, Cleys, Cleij, Cleijs, Kleys, Kleisz, Kleis, Kleiss, Klys, Klysz, Klais, Klaiss, Klaeysen, Klaysen, Klaaijsen, Klaijsen, Claeissone, Clayssen, Clayssens, Claeysen Clayens, Claeyen, Claeijssens, Claeysoone, Kleijssen, Kleijsen, Klijssen, Klijsen, Klis. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Nicolaas die in West-Vlaanderen nogal eens Sint Niklaai genoemd wordt.
Claeissone komt van Claei, Claeis, wat in West-Vlaanderen de verkorting van Nicolaas is. Deze geslachtsnaam is dus de zelfde als Klaassen in Holland, Klasema in Friesland, Clausson in Neder-Duitsland, Nicholson in Engelland.
(van) Clappelaer, Clappelaers. Verdwenen familienaam uit de plaatsnaam (en hoeve) Clappelaer onder Lier.
Claikens, Claykens, Cleykens, Klaikens, Klaiklens, Klaykens, Kleikens, Kleijkens, Klykens, Klijkens: Vadersnaam. Claikin, van Clais, Niklaais.
Clain, Claine. Bijnaam, verfransing van Nederlands of Duits Klein.
Clairbos, Clairbois, Clerbois, Clerboix, de Clairboy: Plaatsnaam Clairbois: helder bos, in Boursin (Pas-de-Calais). Clorbus in Moeskroen.
Clairet, Claret, Cleret, Cléret, Cleray: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Clair, heiligennaam Clams.
Clairfays, Clairfayt, Declairfay, Declairfayt, Clerfays, Clerfayt, Clerfaijt, Clerfeyt, Declerfayt: Plaatsnaam Clairfayt (Namen), in Waudrez (Henegouwen). Clairfayts (Nord): helder beukenbos.
Clairot, Clero. Vadersnaam van de voornaam Clair.
Clamar, Clamart. 1. Plaatsnaam Clamart (Seine). 2. Afleiding van Oudfrans clamer: roepen, uitroepen, verklaren.
Claparède. Plaatsnaam (Aveyron): Occidentaals clapareda: rotsachtig terrein.
Clapéron, Claperon: Franse familienaam Clapeyron, afleiding van plaatsnaam Clapier (Hérault): steenhoop, rotsachtig terrein.
Claphouwer, Claphouwers. Beroepsnaam voor iemand die hout klooft, houwt. Middelnederlands claphout: gekloofd eikenhout, eikenplank. Vergelijk Klapholz.
Clappaert. Bijnaam voor een babbelaar of kwaadspreker. Zie ook Klapper(t).
Clapuite, Clapuyt: Beroepsnaam van de man die 'uteclept', d.w.z. de klokluider, of die 'uteclopt', de omroeper, die bekendmaakt met geklop, geklap.
Clara, Claras, Clarat, Claren, Clare, Klaar, Klaren, Klare, Clarenne, Clarenn, Claerens, Claeren, Cleuren, Kler, Kleren, Kleer, Kleeren, Cleeren, Cleerens, Kleiren, Cleire, Cleiren, Cleirens, Cleren, Clerens, Verclaire, Verclairen, Vercleren, Verkleeren. Moedersnaam naar de Latijnse heiligennaam Clara.
Claret, Clarez, Clarez, Claré, Clarret: 1. Oudfrans claret: wijn met honing en kruiden. Vergelijk Clarier. 2. Zie Clairet.
Clarier, Clari, Clarie, Clairy, Clary. Beroepsnaam voor de bereider van claret (wijn met honing en kruiden).
Clarisse, Clarissen, Clarijse, Clarijs, Clarys, Clarysse, Claryss, Claris, Clarist, Cleris, Clerisse, Clairis, Clarizia: Moedersnaam. Latijnse heiligennaam Claricia, van Clara.
Clarijne: Moedersnaam De meisjesnaam Clarine is afgeleid van Clara.
Clark, Clarke, Clarck, Clarkson: Engelse pendant van De Klerk.
Clary. 1. Plaatsnaam Clary (Nord). 2. Zie Clarier.
Clason. Vadersnaam. Vleivorm van de heiligennaam Nikolaas.
Classet, Classiot, Glacet, Glacé, Glace, Glachet, Classet, Classée, Classez: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Nicolas; vergelijk Closset.
Claude, Clade, Clode, Glaude, Glauden, Gelaude, Geloude, Glouden, Gilaude, Galaude, Glauw, Glad, Glade, Geladen, Geladé, Geladi, Gloden, Glode, Glod, Glodé, Glodt, Glodyn. Vadersnaam uit de Franse voornaam Claude uit het Latijnse Claudius. Franse uitspraak Claude, vergelijk Waals-Vlaams rinneglod, van reine claude.
Claudel, Claudin. Vadersnaam, afleiding van Claude.
Claudepierre. Vadersnaam dubbele voornaam Claude Pierre.
Claudisse. Vadersnaam. Waalse vleivorm van de voornaam Claude.
Claudo, Claudot, Glaudo, Glaudot. Vadersnaam. Afleiding van Claude.
Claus, Clause, Clausen, Claussen, Clauses, Clauss, Clausse, Claussen, Claussenn, Claussenne, Claussem, Clous, Cloude, Clauw, Clauws, Claux, Clouw, Klous, Klaus, Klauss, Klausz, Klauwens: Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Nicolaus.
Clausier, Claeysier, Claysier. Franse familienaam Closier, Clausier, Clousier. Oidfrans closier: bewaker, portier, (ook) tuinman. Afleiding van clos: omheinde plaats. Claeysier is Waals Vlaams hypercorrect, wegens Claus =Claeys.
Clausset, Claussin, zie Closet. Claustriaux, Clautriau, Clautriaux: Afleiding van Oudfrans cloistre, van Latijn claustrum: omheining, klooster. Clautier: Franse beroepsnaam Cloutier: nagelmaker, nagelsmid.
Clausman, Clausmann. Naam afgeleid uit Claus, voor iemand die wellicht bij de groep/aanhang van ene Claus hoorde.
Clauwaert, Clauwaerts, Clauwaerdt, Clauwert, Clauwers, Clouwaert: Bijnaam van de klauwaard, de Vlaamsgezinde, naar de klauwende leeuw in het wapen van Vlaanderen.
Clauwens. Vadersnaam. Waarschijnlijk van Claus of Klawes.
Claux. 1. llaatsnaam, Frans Clos: omheining. Zie Duclos. 2. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Niclaux, Nicolaus.
Clauzé. 1. Closet, afleiding van Oudfrans clos: perkje, kleine afgesloten plaats. 2. Vadersnaam, afleiding van heiligennaam Nicolaus. Zie Closet.
Clavareau, Clavaveau, Clavero: Beroepsnaam. Afleiding van clavier: portier, de man die de sleutels houdt.
Claveaux, Clavel, Clavelle, Clavaux: Uit Oudfrans clavel ‘nagel’. Beroepsbijnaam.
Claverie, Clavery. Oudfrans claverie: plaats waar de sleutels bewaard worden.
Clavers. Waarschijnlijk variant van Lavers/Lauwers.
Clavie, Clavier, Clavir: Beroepsnaam van de portier, die de sleutels houdt.
Clayton. Engelse plaatsnaam. (Lancashire, Staffordshire, Sussex, Yorkshire).
Clé, Cle, Clee: 1. Zie Leclef. 2. Moedersnaam. Korte vorm voor Cleme = Clementia. 3. Clés, korte vorm van de voornaam Nicolas?
Clear, Cleare, Clears, Clearman. Engelse naam. 1. Moedersnaam uit de naam Claire, Clara. 2. Naam uit de plaatsnaam Clare (Suffolk, Oxfordshire) of uit Clere (Hampshire).
Cléban, Clébant, Cleban, Clebant, Clevan: Latijn clibanus: oven. Beroepsnaam voor iemand die een oven heeft, een bakker.
Cleda, Cléda: Plaatsnaam Cléda(t), Occidentaalse vorm van claie: gevlochten omheining, rijshout.
Clee, van, de, van (de) Clee, van Clé: 1. Plaatsnaam Klee in Kuttekoven (Limburg). 2. Hypercorrect voor Verclemen.
Cleempoel, van, Cloempoel: Plaatsnaam Kleempoel: leempoel, bij Aalst, in Zemst (Vlaams-Brabant).
Cleemput, van Cleemputte, van Cleemput, van Klemput, van Kleemput, van Clemput, van Clemputte: Plaatsnaam Kleemput ‘kleiput’ in Adegem, Elverzele, Lokeren, Lovendegem (Oost-Vlaanderen).
Cleenewerck, Cleenewerk, Cleenwerck: Beroepsnaam voor de vervaardiger van klein werk, precisiewerk, fijn afgewerkte artikelen.
Cleer, de, de Kleer, de, Cleire, de Cleir, de Cleyre, Decler, Declère, Declair, Duclaire, de Claere: 1. Bijvoeglijk naamwoord cleer/claer: helder, schitterend, stralend. Vergelijk Leclair. 2. Zie Leclerc.
Cleijen, van der, van der Cleyen, vvan der Klijn, van der Kleij, van der Kley, van de Caleye, Vercleyen, Vercleyn, Verklije, Verkleij: Plaatsnaam Ter/Ten Kleie: kleiachtige, leemachtige plaats. Waals-Vlaams kaleie: klei. Plaatsnaam in Zuidpene (Frans-Vlaanderen), Adegem (Oost-Vlaanderen), Koolskamp, Lichtervelde (West-Vlaanderen) Appelterre, Zonnegem (Oost-Vlaanderen).
Cleinge, Clainge, Clinse: Waalse aanpassing van Kleine.
Clelland. Schotse familienaam Cleland. Plaatsnaam Clelland 'clay land' bij Motherwell (Glasgow).
Clem, Clemm, Clam: Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Clemens.
Clembos. Waarschijnlijk plaatsnaam Klein Bos.
Clémer, Clémeur, Clemur, Clemer: Waalse aanpassing van Duits Klemmer: gierigaard, vrek. Of van Middelnederlands klemer: leemwerker, leemplakker.
Clemen, van. Hypercorrect voor moedersnaam Verclemen.
Clemens, Clemense, Clemense, Clemente, Clementi, Clementz, Clement, Clements, Klement, Klemens, Klement, Cleyman, Cleymans, Climent, Klimens, Kleman, Klemans, Klemann, Clemans, Clemang, Clemmink: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Clemens ‘zachtmoedig, genadig’.
Clemhout, Clemhaut. Plaatsnaam in Erwetegem, Oost-Vlaanderen.
Clemme. Moedersnaam, vrouwelijke vorm van Clemens.
Clemmen, Clemmens, Clemen, Klemen: 1. Vadersnaam. Vlaams Clemmin, vleivorm van heiligennaam Clemens. 2. Moedersnaam van vrouwelijke Clemme.
Clemmersseune. Moedersnaam. Zoon van Clemme.
Clemminck: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Clemens.
Clémot, Clamot, Glémot, Glemot: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Clemens.
Cléomède. Kleomedes is een Griekse sterrenkundige uit de 1ste eeuw voor. Chr.
Cleopater, Cleopatre: Kleopatra is de naam van zeven Egyptische koninginnen.
Cleophas, Clefas. Vadersnaam afgeleid van de Griekse heiligennaam Cleofas.
Clep, Cleppe, Kleppe, Klep, Clippe, Clip, Klippe, Klip. Het Middelnederlands cleppe betekent klep, ratel. Vermoedelijk betreft het de beroepsnaam van een omroeper of klokkenluider. Er bestaan nog een aantal varianten die allemaal naar die omroeper/klokkenluider verwijzen. Clepkens en Clipkens zijn aflleidingen van Cleppe.
Cler: Spelling voor Frans Clair, van Latijnse heiligennaam Clarus? Of spelling voor Frans Clerc ‘klerk’.
Clerck, (de), (de) Clerc, de Clercq, de Clerq, Declercq, de Clercque, de Clerque, de Klerck, de Klerk, de Klercq, de Klercq, de Clersk, Declercq, Clerckx, Clerq, Clerc, Clerq, Clercx, Clerx, Klerckx, Klerkx, Klerks, Klerx, Clercxkens. Uit het Latijn clericus: geestelijke die de lagere wijdingen (en dus een opleiding) ontvangen heeft. Aangezien in de middeleeuwe de geestelijkheid de enige geletterde stand was, kreeg klerk de betekenis; geleerde, dichter, schoolmeester, student, geletterde, geheimschrijver, griffier, schepenklerk, secretaris. Een beroepsnaam dus.
Cleijman, Cleijmans, Clijman: 1. Uit Kleinman(s). Bijnaam voor een kleine (man). 2. Zie Klemans.
Cleijn Brem, de: Plaatsnaam ‘klein bremveld’?
Clerdent, Clerdant, Clerdain, Clerdain, Clairdain, Clairedent, Clerdy, Klerdan. Bijnaam voor iemand met schitterende tanden (dents clairs).
Clerix, Clerinck, Clerinck, Clerink, Clerinsx, Clerick, Cleriyck, Clarick, Clierick, Clierik. 1. Vadersnaam uit de heiligennaam Clarus of uit Claerbout (Latijns-Germaans). 2. De vormen op -ick, -yck kunnen varianten zijn van Clerck.
Clerf. Franse spelling voor Clerc.
Clerfond. Plaatsnaam; heldere bron. Vergelijk Clairfontaine.
Clergeon. Afleiding van Frans Clerc.
Clericy, Clairicy: Afleiding van Clericus: klerk.
Clérin, Clerin: Vadersnaam. Vleivorm van Clair, heiligennaam Clarus.
Clerinck, Clerincx, Clerinx, Clerinsx, Clerick, Clerix, Cleryck, Clarick, Clierieck, Clieriek, Clierinck: 1. Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Clarus of van Claerbout. Vergelijk Nederlandse familienaam Klaring. 2. De vormen op -ick/-yck kunnen eventueel varianten zijn van Clerk, met svarabhaktivocaal.
Clermont, de, Clermon, Clermonts, de Claremont: Erg verspreide plaatsnaam Clermont: schitterende berg (onder meer Oise, Luik, Namen). Clermont-sur-Berwinne (Luik).
Clerquin, Clairquin: Moedersnaam van de voornaam Clara, Frans Claire.
Clerson. Vadersnaam. Vleivorm op -eçon van heiligennaam Clarus.
Cléser, Cléseur, Cleseur: Waalse aanpassing van Duitse familienaam Gleser= Gläser: glazenmaker.
Clesse, Clessens, Waals. (Bastogne) Clèsse.
Clette. Middelnederlands clitte: klit, klis. Bijnaam voor iemand die overal blijft hangen; of voor een doorzetter?
Cléty, Clety. Plaatsnaam, Pas-de-Calais.
Cleutjes. Afleiding van Cloot, zie Cloetens.
Clevenbergh, van Cleuvenberg, Cleuvenbergen: Plaatsnaam. Misschien Kleverberg in Wingst (Duitsland).
Clever, Clevers, Cleveur. Naam die wellicht komt uit het Kleber: 1. Variant van het Duitse Klaiber: metselaar. Beroepsnaam. 2. Verduitste vorm van klever: beven. Bijnaam. 3. Of uit de plaatsnaam Kleef: zie Kleef.
Clewes, Clews, Cleves, Cleves, Clévis, Clevis: Vadersnaam. Variant van Nicolaus.
Cleyberch, Cleybergh. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam in Wulpen (Zeeland = verdronken eiland bij Cadzand), Bissezele (Frans-Vlaanderen) of Oedelem (West-Vlaanderen).
Cleymaet, Cleymoet: Plaatsnaam Kleimaat in Erwetegem (Oost-Vlaanderen): maailand op kleibodem.
Cleyman, Cleymans, Cleijman, Clijmans, Clymans, Clyman: 1. Afleiding van der Cleye. 2. Uit Cleinman(s). Zie Kleinmann. 3. Zie Clemens. 4. Cleyman(s) kan variant zijn van Claeyman.
Clibouw, Clybouw, Clijbouw: 1. Uit Clibaud, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Clidebald. 2. Zie Clabau(d).
Clicheroux. Bijnaam van cliceroul; klokgelui.
Clicteur, Clicteux; Cliqueteur, van cliqueter (vergelijk Cliquet): rinkelen, rammelen, ratelen. Beroepsnaam van de belleman.
Clignet, Clignez, Cligniez, Cliegnet, Clygnet, Clinier, Clinet, Clinez: 1. Vadersnaam van Colli(g)net, afleiding van de voornaam Nicolas. 2. Eventueel van Frans clignet, Oudfrans clinet: clin d'oeil, oogwenk, knipoogje. Bijnaam.
Clijnen, Clynen, Klynen, Klijnen, Kleinen, Kleynen, Kleijnen, Cleynen, Cleijnen, Cleenen, Klenen. 1. Vadersnaam uit Kolijnen, van Colijn: knuffelvorm uit de heiligennaam Nicolaes. 2. Of vorm van Klein: zie daar.
Climme, de, Climmer, de, de Clinner: Middelnederlands climmer: klimmer; ook muntnaam.
Clin. 1. Plaatsnaam van Oudfrans clin; helling. 2. Waalse aanpassing van Klein.
Clinckspoor, Clinkspoor, Klingspor, Klinspoort, Klinsport: Beroepsnaam van de smid, die ruitersporen maakt, klinkt.
Clinard, Clinaz. Afleiding van Oudfrans cliner; zich buigen, groeten.
Clinkemaille, Clinkemaillie, Clinkemallie, Clinkemalie, Clinckmaillie, Clynkemaillie, Clynckemallie, Klinckemaillie, Klinkemaillie, Klinkemallie: Bijnaam. Zinwoord: klinken: doen rinkelen + maille/malie: muntstuk ter waarde van een halve penning. Bijnaam voor iemand die het geld laat rinkelen. Vergelijk Pincemaille, Gaingnemaille.
Clinquant. 1. Clincamp Picardische variant van plaatsnaam Clinchamp (Hte-Marne), Clinchamps (Calvados): hellend veld. 2. Oudfrans clinquant: lawaaimakend.
Clipet. Oudfrans clipet: klepel; ook Picardisch clipet: luide stem. Beroepsnaam voor de belleman, omroeper.
Crement, Cremens, Cremmens. Wellicht schrijfvariant van Clement, Clemens. Zie verder bij Clemens.
Cliblouw, Clybouw, Clijbouw. Vadersnaam uit Clibaud, dat is de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Clidebald (: beroemd-moedig).
Clichthove (van). Familienaam naar een hoeve in een dal gelegen, of hoeve met hoge wallen. Er was een Clichthove gelegen in Pervijze-Ramskapelle.
Clicteur, Clicteux. Naam uit het Franse cliqueteur, uit cliqueter: rinkelen, ratelen, rammelen. Beroepsnaam van de belleman.
Clijsters, Clysters. Uit het dialectisch Middelnederlands klijster: lijster (de zangvogel). Bijnaam voor een goede zanger.
Clinkspoor, Clinckspoor, Klingspor, Klinspoort, Klinsport. Beroepsnaam van de smid die ruitersporen maakt, klinkt.
Clippel, De Clippel, Clippele, (de) Klippel, Kluppels, Cluppel, Cluppels. 1. Bijnaam voor een kluppelaar. Iemand die zich verdedigt met een kluppel. 2. Bijnaam naar de gedrongen gestalte. 3. Naam uit het Middelnederlandse clepel, clippel: klepel van de klok. Beroepsbijnaam voor de klokkenluider.
Cliquart. Afleiding van Oudfrans cliquier; lawaaimaker. Bijnaam.
Clique, Clique, Clicq, Clycq. 1. Naam uit het Oudfranse clique: klokgeklep. Beroepsbijnaam van de klokkenluider. 2. Of uit het Oudfranse clique: deurklink. Beroepsbijnaam.
Cliquet, Cliquot. 1. Oudfrans cliquet: gerinkel, geratel. Beroepsnaam voor de belleman, ratelaar. Vergelijk Ratel, Clicteur. 2. Afleidnig van Oudfrans clique: deurklink, grendel. In het 'Jeu de Saint-Nicolas' uit de 13de eeuw heet de dief Cliquet.
Clisse, Clissa, Clissen, Clissens, Clessens, Clesse: Moedersnaam van Latijnse heiligennaam Clarissia.
Clisse, van de, Clissen, van de, van der Chlissen, van der Klissen: Plaatsnaam. Middelnederlands clisse: klis, Middelnederlands; leem, kleiige aarde.
Clitandre, Clithander, Clithandere. Vadersnaam, Griekse voornaam.
Clits. Wellicht afleiding van Clette.
Cloarec, Cloërec: Bretonse beroepsnaam: klerk.
Clobert, Cloubert, Globert: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hluth-berht; 'beroemd-schitterend': Hlodebertus, Glotbertus.
Clobours, Clobourse. Gesloten beurs. Bijnaam voor een gierigaard.
Clobus, Glabus: Vadersnaam van Clobes, Nederduits Klabes, van Klawes, Nikolaus.
Clochet, Clochette, Cloché, Cloquet, Cloquette, Clocquet, Cloqué, Closquet, Klocké: 1. Beroepsnaam van de klokluider of de belleman. Frans clochette, Picardisch cloquette: klokje. 2. Huisnaam. 3. Bijnaam voor een blinde, naar zijn belletje:
Clocheret, Clocherez, Clocherieux, Clochereux. Afleiding van clocher; torentje.
Clock, van der. Plaatsnaam in Duffel, Antwerpen.
Clockman, Clockmans, Decloquement, Descloquement: Beroepsnaam van de klokluider of de stadsbeambte die het stadshorloge onderhoudt.
Clodion, Claudin: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Nicolas.
Cloeckaert, Cloeckaerts, Cloekaerts. 1. Naam uit het Middelnederlandse cloec. Bijnaam voor een schrander, vernuftig, verstandig, krachtig mens. 2. Mogelijk soms ook bijnaam uit het Middelnederlandse clocker: klokkenluider.
Cloet (de), Kloet, Cloutte, Clout, (de) Cloedt, Cloudt, Cloud, Cloets, Cloodts, Cloots, Cloot, Clooth, Kloote, Kloot, Kloots, Kleuts, Clot, Cloth, Clotte, Kloth, Kluth, Cloët, Kluit, Kluits, Cludts, Cluyts, Cludts, Cluts, van de(n) Cloot, van de Cloodt, van der Kloot, van de Kleut. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse cloot: klomp, kluit, (speel)bal. Soms als scheldwoord voor een lummel, een sukkel. 2. Plaatsnaam uit het Middelnederlandse cloot: kluit, klomp, klei, turf. Dit voor de namen met VAN. 3. Mogelijk ook vadersnaam uit een Germaanse clodo, hlue, hluth naam, vergelijk Clothilde (Chlodehilde) en Clovis (Chlodovech, Lodewijk). De familienaam Cloet moet als Kloot worden uitgesproken.
Cloetens, Clooten, Clootens, Clootz, Cloots, Kloots, Klootsema, Clootens, Cloetens, Cluytens, Kloos, Klosma, Clotinck, Cloetingh, (dorp Kloetinge bij Goes) Clotes, Clottens, Cleutinx, Cluyten, Cluytens, Cluijten, Cluijtens, Cluten, Kluten. Vadersnaam met Romaanse invloed uit een Germaanse hluth naam, vergelijk Clothilde (Chlodehilde) en Clovis (Chlodovech, Lodewijk).
Cloître, Frans cloître: klooster. Plaatsnaam. Vergelijk Van Clooster.
Cloix, Clais, Clos; omheining, afsluiting.
Clokeur. Waalse aanpassing van Cloker, zie Cluckers.
Clonen. Beroepsnaam voor de klompenmaker. Dialect kloon (Kempen): klomp. Nederduitse familienaam Klôhn, Klonhammer.
Cloof. Beroepsnaam van de (hout) klover, lattenklover.
Cloo, du: Spelling voor Duclos. Franse plaatsnaam Clos ‘omheining, omheind terrein’. Zie ook de Kloe.
Cloosterin. Na de afschaffîng van de kloosters werd op 8 juli 1787 in Brussel een vondeling Bruno Cloosterin genoemd: Klooster in!
Cloostermans, Kloosterman, Kloostermans, Klostermann, Closterman, van (der) Klooster, van (der/n) Clooster, ten Klooster, van ’t Klooster. 1. Afleiding van Van den Clooster. 2. Knecht, horige of pachter van een klooster.
Closter, Kloster. Familienaam uit de betrekkingen (knecht, horige, pachter of zelfs vondeling) met of de woonplaats bij het klooster.
Cloot, van de, den, van de Cloodt, van der Kloot, van de Kleut: Plaatsnaam. Middelnederlands cloot: kluit, klomp, hoop (aarde, klei, turf). Kloot in Hoeselt (Limburg).
Clooter, de Clootere, de, Kleuters, Cleuter, Cleuters, Kloter, Kloters: 1. Middelnederlands cloter: balspeler. Bijnaam. 2. De Clooter(e) kan ook de Vlaamse uitspraak weergeven van De Cloître.
Clopper De, Klopper, Kloppert. Bijnaam of beroepsnaam van een klopper. Dit kan vele betekenissen hebben: Bijvoorbeeld beroepsnaam van de klokluider; dialect kloppen: luiden (bijvoorbeeld de koster van Knokke klopt de Knokse klokke; Waals Vlaams de drie klopkes: de drie klokslagen). Vergelijk Klepper.
Clopterop. Reïnterpretatie van een plaatsnaam op -trop, klankverandering van -torp, -dorp. Vergelijk Hoenderop, Oosterop, van Klapdorp.
Closkin, Closquin. Vadersnaam uit Clos, die is dan weer afgeleid uit de heiligennaam Nicolaas.
Closet, Close, Closon, (de) Closset, Closson, Clausset, Claussin, Clauzé, Klosé: Vadersnaam. Vleivormen van Clos, de heiligennaam Nicolaus.
Closjans. Vadersnaam Clos, Claus + Jan. Vergelijk Duits Claushans.
Closkin, Closquin: Vadersnaam. afleiding van Clos, heiligennaam Nikolaas. Vergelijk Claeskens.
Clospain, Cloespin: Vadersnaam. Vleivorm op -epin van de voornaam Nicolas. Vergelijk Closkin enerzijds en Hannep(a)in, Colpin anderzijds.
Closquet, Closket: Vadersnaam. Afleiding van Clos, Claus, heiligennaam Nikolaus. Vergelijk Closkin.
Clossart, Clossa, Closa. Vadersnaam van Clos, van Nicolaus.
Clotman, Clottemans, Cluytmans, Cluitmans, Kluitman, Kluitmann, Klutman. Naam uit het Middelnederlandse clot(te): bol, klomp. Mogelijk bijnaam voor een bol iemand.
Clowting: Engels familienaam Clouting, van middel Engels clouting, van het werkwoord to clout ‘oplappen, herstellen’.
Clumpkens: Verkleinvorm van klump ‘klomp’. Bijnaam naar de geblokte, gedrongen gestalte, naar het lompe voorkomen. Of beroepsbijnaam van de klompenmaker.
Cluny. Plaatsnaam Cluny, (Saône-et-Loire).
Cluyse, Cluysen, Cluyssen, Cluyssens, Kluysse. Vadersnaam, Limburgse vorm van Claes. Zie aldaar.
Clijneke: De Vlaamse familienaam Clyncke, spelling voor Clincke; zie Klink.
Cnevelaere, de, Cnevelare, de, Cnevelère: Beroepsnaam van de beul die de gevangenen knevelt, boeit. Duitse familienaam Knebeler.
Cnobloch. Duits Knoblauch; knoflook. Bijnaam.
Cnocke, van de, Verknocke, Vercnocke, Vercknoske: Verspreide plaatsnaam Knok(ke): kruispunt, heuveltop, bocht. Knokke (West-Vlaanderen).
Cnodder, de. Van Middelnederlands cnodden: knopen. Beroepsnaam van iemand die draden in weefsels bond of knoopte, die grove weefsels of matten knoopte. Vergelijk Engels Knotter, Duits Knutter.
Cnodtenberg. Duitse familienaam Knottenberg. Plaatsnaam; als een rots oprijzende berg, in Essen.
Cocquibus, Coquibus, Decoquibus, Decoquibut, Cogibus: Bijnaam. Oudfrans coquibus: gek, dwaas, idioot, sul, kwibus. Jehan Quoquibus, Soisson. In 1397 was er in St.-Omaars een Kokibusstraete. Vergelijk Coquillart.
Coderc, Couderc, Couder, Coudert, Coudère, Couderé: 1. Ook Coudeyre. Provencaals couderc: algemene weide. 2. Zie ook Coudroy.
Cosquer, Cousquer,Couscheir, Coucheir: Bretonse plaatsnaam Cosquer, van cozh ker : oude stad.
Covin, Couvin, Covyn, Covijn. Plaatsnaam Couvin, Namen.
Coates. Variant van Engelse familienaam Cote(s) van plaatsnaam Cote(s): kot, hok, hut, huisje.
Cobaux, Coubeau, Coubeaux, Coubaux, Coubauw, Cobo, Cobos: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Kobboud; zie Cobbaut 2.
Cnossen, Knossen, Knossens. Vadersnaam. Plaatsnaam Knossens bij Bolsward, eerder Knozens; van de bewoners van Knodso.
Cobbaut, Cabbaut, Cabaut, Cobaux, Coubeau, Coubeaux, Coubaux, Coubauw, Cobo, Cobos. 1. Naam uit het Middelnederlandse cobbout: kabouter. Bijnaam voor iemand met een kleine gestalte. De vijf laatste zijn wellicht Romaanse vormen. 2. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam cuth-bald. 3. Her en der is Cobbaert ook ontstaan uit Cobbaut. Zie Cobert.
Cobben, Cobbe, Cobbé, Koben: Vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse voornaam Kodbert of Kodboud.
Cober, Cobert, Caubert, Kobert, Kobbert, Cobbaert, Cobbaerts, Cubert, Cuthbert, Cutburth: Vadersnaam. Germaanse voornaam Kodbrecht, naam van St.-Cuthbert (†687). Zie ook Cobbaut.
Coblence, Comblence: Plaatsnaam Coblence, Franse vorm van Koblenz.
Cochet, Coché, Coche, Cocher, Cochey, Cocheyt, Ducochet, Ducoche, Ducochez, Decochez, Couché, Coucheez, Coussee, Coussée, Cosset, Cossé, Cossee, Cossey, Coxet, Cocquet, Koket, Coquet, Coquette, Cockett, Cocket, Cockheit, Cockheyt, Cockheijt, Cocqueydt, Coetzee. Bijnaam afgeleid van het Franse coq: haan. Zie ook Cosset.
Cock, de, Cok, Cockx, Cock, ter, Hancock, Peacock. Beroepsnaam voor iemand die met hanen of pluivee werkt. Zie ook de volgende.
Cockaert, Cockaerts, Cockaers, Cocquaert, Cocquart, Coquart, Cocart, Cocca,Cokkaerts, Cokaerts, Kokaert, Kokart, Koka, Kokas, Kockaerts, Kockaer, Kockarts, Kockartz, Cochard, Cochart, Coukard, Koekaerts, Coekaert, Coekaerts, Coeckaerts, Couchart, Couchard, Kuckart, Kuckarts, Kuckaertz, Kuckartz, Kuckertz, Kukart. 1. Bijnaam uit het Oudfranse coc (haan), het Oudfranse cocart: onnozele hals, verwaande, opschepper. Of uit het Middelnederlandse cockaert: suffer, sul. 2. Vadersnaam uit Cochoul. Betekenis ? 3. Zie ook Crokaert(s).
Cockman, de. Beroepsnaam, van De Cock.
Cockmartin. Waarschijnlijk reïnterpretatie van Caumartin.
Cockroft. Engelse familienaam Cockcroft, naar de woonplaats bij een neerhof. Engels cock: haan; croft: hoevetje.
Coclers. Wellicht Luikse aanpassing van Duitse familienaam Kugler.
Coclico. Middenfrans coquerico: haan, hanengekraai. Vergelijk Hanekroot.
Coco. Vadersnaam. Door reduplicatie van Colin.
Cocquereau, Cocquereaux, Cockqueriaux, Coquereau, Coquereaux, Coqueriaux, Quoquériaux, Cocquerelle, Cocquerel, Coquerel, Coquerelle, Coquerelles: Afleidng van Frans coq: haan. Bijnaam. Hieruit eveneens Engels Cockerill.
Cocquereaumont, Cocriamon, Cocriamont, Cocréamon, Cocréamont, Cocreamont, Cocreamon, Cauquereaumont, Cauqueraumont, Coquereelmont: Plaatsnaam Cocquereaumont in Moustier-lez-Frasnes (Henegouwen), Cocriamont in Blandain (Henegouwen), Verlaine (Luik), Mettet (Namen), Sart-Dame-Avelines (Waals-Brabant), Elzele (Henegouwen).
Coehorst, Cuhorts, Cohorst, Coehors, Koehorst, Kohorst, Kohors. Familienaam uit de plaatsnaam Koehorst (Dinklage, Duitsland). Koe: plaats waar koeien graasden. Horst voor hoogte, versterking en dikwijls overgegaan op boerderij. Koeienhoogte.
Codde, Codden, Coddens, Codd, Coddé. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van de Germaanse voornaam Cuddo, zie bij Codde. 2. Of uit het Middelnederlandse codde: knots, knuppel. Bijnaam naar het voorkomen of voor de coddenaer: met een knots bewapende krijger.
Coddeville, Coudeville, Codeville, Coudevylle, Cudeville, Codevelle, Codvelle: Plaatsnaam Coddeville (Pas-de-Calais).
Codemus. Vadersnaam. Korte vorm van Griekse heiligennnaam Nicodemus. Vergelijk Italiaanse familienaam Nicodemi, Coderai.
Codts, de. Wellicht hypercorrect voor Middelnederlands cuts: koopman, verkoper.
Coduys, Coduijs: Onzeker. Spelling voor plaatsnaam Koudhuis? Vergelijk Duits Kalthausen. Of Waalse aanpassing van Coudyser?
Coe, de Koe; Bijnaam naar het rund, de koe. Vergelijk Kalf, Bontekoe.
Coekaert, Coekaerts, Coukart, Coukard, Coeckaerts: 1. Afleiding van koek. Bijnaam voor koekeneter of-bakker. 2. Zie Cockart.
Coelmont, Coulmont, Coulmant, Colmont, Colmonts, Colmon, Coelemonts, Coelemont, Colemonts, Colemont, Colemons, Colémont: 1. Plaatsnaam Co(e)lmont in Overrepen (Limburg), Colmont in Voerendaal (Nederlands Limburg). 2. Plaatsnaam Col(le)mont (Henegouwen?).
Coelus, Coeleis, Coelis, : Waarschijnlijk aanpassing van Engelse vadersnaam. Coles, Collis, zoon van Nikolaas. De vorm Coelens naar analogie van de talrijke namen op -ens. Coelen, Koelinga, Coeingh, Colinck, Koelinck, Koolsma, Coolsma, Coolen, Coole, Engelse Coles met Coleshill in Warwickshire, Koolskamp in West-Vlaanderen, met Kooltjes van de voornaam Kool en Cool.
Coemaet, Coemoth, Comoth, Comouth, Comuth, Koumoth, Komuth: Uit Quade maet. Bijnaam voor een bedrieglijk koopman, die een vervalste maat gebruikt.
Coemelck, Koeyemelk: Koeyemelk door volksetymologie van Coemelck, van koude melk. Voor de d-syncope, vergelijk Coebergh. Vergelijk Koldewey en Duits Kùhlbrei.
De Coen, De Coene, De Coun, De Coene. Bijnaam voor iemand die koen, dapper is. Vermoedelijk eerst uit de voornaam Koen.
Coenaert, Coenaerts, Coenart, Coenaers, Coenaes, Kunhart, Conaert, Conaerts, Conard, Conart, Connart, Connaert, Connaet, Coonar, Coonard, Coonaert, Coonart, Konat. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam kôn-hard: koen; sterk.
Coenegracht, Cenegrachts, Coengrachts, Coenegras, Koenegracht. Naam uit de plaatsnaam Koenegracht in Riemst (Limburg).
Coenemans. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Coen, Koen.
Coenraet, Coenraets, Coenraads, Konraad, Coenraads, Koenders, Coenders, Koenderman, Koendertse: Vadersnaam. Germaanse voornaam Koenraad: kôn-rêd‘koen-raad’: Conradus.
Coensel, de, de Cunsel: Verhaspeling, misschien van Duconseil die in 1820 in Pas-de-Calais voorkwam.
Coerdes: Vadersnaam. Duits familienaam Kordes, van de voornaam Konrad.
Coertjens, Courtjens, Cortjens, Cortiens, Kortges, Kortgès, Cartiens: Vadersnaam, afleiding van Koert : Koenraad.
Coester, de. 1. Bijnaam, Waals-Vlaams kwelster, kooster: grote lijster, bloklijster. Vergelijk Middelnederlands qualster: lijsterbessenboom. 2. Eventueel verschrijving van De Coster of aanpassing van Lecoester.
Coetsier, Coetsiers, Coutsier, Coutsiers, Koetsier. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse cautsiër, cauchier: stratenmaker, zuid Nederlands kasseier, Picardisch cauchie; straatweg.
Coeurderoi, Coeurderoy. Bijnaam coeur de roi: koningshart. Bijnaam voor een grootmoedig, royaal mens?
Coevorden, van. 1. Plaatsnaam Coevorden (Drenthe). Vancouver (Canada) werd in 1792 verkend door Georges Vancouver, die afstamt van Van Coevoorden. 2. Plaatsnaam Koevoort in Atrecht, Helmond.
Coeyer, de, Coeyere, de, de Coeijer, de Coëyer, de Coyer, Coyere, de Koeyer, Koeyers: Middelnederlandse beroepsnaam co(o)yer: eendenhouder, die de eenden in de kooi opsluit. Vergelijk Kooyman.
Coeyghem, van, van Coyghem: Plaatsnaam Kooigem (West-Vlaanderen).
Coffez, Coffé, Coffey, Cuffez, Couffez. Vadersnaam uit de knuffelvorm van Godefrois.
Coffigniez, Coffinier: 1. Lees Coffi(g)net, afleiding van Coffin. 2. Eventueel beroepsnaam Coffinier: mandenvlechter, verkoper van korven.
Coffineau, Coffernils: Vadersnaam van Coffinel, afleiding van Coffin.
Cogghe, Cogge, Cogen, Coghen, Cogh, (de) Coge, Coghe, Kog, Kogge, Coget, Cogez, Cogé, Cogee, Couget. 1. Naam uit het Middelnederlandse coge: pest. Bijnaam. 2. Middelnederlands cogge ‘breed platrond schip, oorlogs-, koopvaardij-of konvooischip’. Beroepsbijnaam van de schipper of huisnaam.
Cohen, Cohn, Kohen, Kohn, Cahen, Cahn, Cahan, Kahn, Kahan, Kahane, Kahana: Joodse naam van een priesterkaste.
Coheur. Afleiding van Waals cohe: tak; coh(e)ure: snoeisel, het snoeien. Familienaam voor een snoeier.
Cohrs, Cöhrs, Coërs: Vadersnaam. Duitse familienaam van Kohrt, Koenraad.
Cohy, Cowie: Franse familienaam Coyer, Coyez, Waals co(h)t: slijpsteenbakje (voor zeis) Beroepsnaam.
Cognard, Coignard, Congnard, Coëgnaerts, Coëgnarts, Ceugnart, Conjaerts, Conjaarts, Conjers, Coenjaerts, Conyard, Gougnart, Gouugnard, Coiffard. Afleiding van Oudfrans coife: hoofddeksel. Oudfrans coifart: maker, verkoper, drager van hoofddeksels. Vergelijk Cappaert.
Goignard: 1. Afleiding van Oudfrans coignier; stoten, slaan. Bijnaam. 2. Vadersnaam van Col(i)gnard; vergelijk Colgnet van Colinet. 3. Variant van Caignaert.
Coignau, Coigneau, Cogneau, Cogneaux, Cogniaux, Cogniau, Cogniat, Cognaut, Cognaux, Cougneau, Quignaux: Afleiding van Oudfrans coing: hoek.
Cognioul, Coignoul, Ouoniou: Bijnaam. Waals cognoûle: kornoelje, Cornus.
Coigne, Coignet, Coigné, Goigni, Coignez, Coognies,Ceugniet, Ceugniet, Ceugniez, Coeugnie, Coeuge, Cougnet, Cognie,Coisne, Coine, Coinne, Coynnie, Coyne, Coenye, Coeny, Coenije,Counye, Coye, Couneye, Cugny, Cugnet, Cuigniet, Cuignet, Cuigni, Cuignez, Ceuignet, Coeugriet, Cuingnet, Quignet, Quiniet, Cuiniez, Cuinie, Cuin-ié, Kygneé, Kynee, Kinnie, Kinjet, Kinget. 1. Naam uit het Oudfranse coing, coinget: hoek, hoekje. Naar de woonplaats. Coing, coinget is ook hak of bijl: beroepsbijnaam van de houthakker. 2. Sommige namen kunnen komen uit Caignet. Zie Cagni(e).
Coillie, van, van Coille, van Coile, Coille, van Coëllie, van Coeillie, van Coullie, van Collie, van Couillie, van Couille, van der Ceuille, van der Koille, van der Colle, van der Coilden, van der Colden, van der Coelden, Vercoille, Vercouillie, Vercouille, Vercoullie, Verkouille, Verkolje: Plaatsnaam in Oostnieuwkerke: Romaans collia, van collis: heuvel. Coilde is Oost Vlaams.
Cointre, de; le Coentré: Hypercorrecte vorm voor Lecointe. Oudfrans cointe, van Latijnse cognitus ‘wijs, ervaren, bevallig, aardig’. Bijnaam.
Cointrel, Cointreau. Bijnaam. Oudfrans cointerel: ijdel, behaagziek, koket, galant.
Coipel. Beroepsnaam. Oudfrans coispel: gesp. Vergelijk Beuckels.
Coja, Cojan, Cojean, Coia, Coïa: Bretons Cojan: oude Jan of Cojen: jonge stier?
Cokaiko, Cokaikô, Cockaicko, Cocaiko, Kokaiko: Plaatsnaam in Profondvaux en Saive (Luik): klanknabootsing van het hanengekraai.
Coksay. Luiks-Waalse afleiding (van -icel) van Coq: haan. Vergelijk Haantjes Col: 1. Zie Kool(e). 2. Bijnaam. Middelnederlands col(le): witte plek op het voorhoofd van paard of rund.
Colaes, Colase, Cola, Collache, Collage, De Colage, Collasse, Collas, Colla, Collassin, Colassin. Vadersnaam, verkorte vorm van Nicolaes. Collasin is de knuffelvorm.
Calagiovanni, Colaianni, Colajanni: Italiaanse dubbele vadersnaam. Nicolaas + Johannes.
Colans, Collant, Colland. Vadersnaam uit het Germaanse kun-land; geslacht- land.
Colantoni, Colantonio. Italiaanse dubbele vadersnaam, Nicolaus + Antonius.
Corad, van, Waarschijnlijk de vadersnaam Collard met secundair voorzetsel. De plaatsnaam Kolaard in Gistel (West-Vlaanderen) of Collard in Geldenaken (Waals-Brabant) is waarschijnlijk de familienaam zelf.
Colardyn, Colardijn, Colardin. Vadersnaam. Vleivorm van Nikolaas met dubbel suffix ard-in.
Colaris, Collaris, Collaro: Latinisering van Collard? Of Italiaanse vorm?
Colau, Colaut, Coleau, Coleaux, Colau, Colaux, Colleaux, Colleau, Colliaux, Colliau, Colliay. Vadersnaam van Collel, van de voornaam Nicolas.
Colbach, Colback, Colbag, Colbecq: Plaatsnaam Colpach of Kollbach (Duitsland, Beieren).
Colbert, Colbers, Collebert. Romaanse vorm van Germaanse voornaam: Colobert; Colbert.
Colldenhoff. Plaatsnaam Coldenhove, Gelderland.
Colders, Coldre: Middelnederlands colre: ringkraag (Frans collier), kolder, kuras. Bijnaam of beroepsnaam.
Colditz. Plaatsnaam bij Leipzig.
Coléry, Colery, Collery. Vadersnaam, van Nicolas?
Coles, Colles, Colès, Collès: Vadernaam. Verkort van Nikolaus.
Colet, Colé, Colette, Coleye, Coley, Coleille, Collet, Collette, Collté, Collettee, Collettez, Colletteit, Collettey, Coletteye, Kollee, Kollé, Coulet, Colige, Collige, Colige, Coliche, Coulisse, Collège, Calège, Callège: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Nicolas.
Coletti, Coleto, Coletto. Italiaans van de heiligennaam Nicolaus.
Coley, Colley, Colleye, Colleije: Vadersnaam van de heiligenaam Nikolaus. 1. Zie Colet. 2. Uit Colai (Nikolaai): 3. Afleiding met suffix -ei/-oi.
Coulleit, Culée. Vadersnaam en moedersnaam uit de heiligennaam Nicolaus.
Colfmaker, de, Colfmacker, de, Colfmaecker, de, Covemaeker, Covemacker, Covemaecker. Beroepsnaam voor de maker van geweerkolven, knuppels. Vergelijk Colfs. De vorm cove van Waals-Vlaamse uitspraak van kolve.
Colfs, Kolf, Kolff: 1. Middelnederlands colve: kolf, knuppel, knots. Beroepsnaam voor de kolfdrager, een klovenier. Vergelijk De Colvenare. 2. Beroepsnaam voor de kolvenmaker. Zie De Colfmaecker. 3. Overdrachtelijke bijnaam voor een dikke kerel, een lomperd. 4. Huisnaam. Wouter Colf (1550), stamvader van het geslacht Kolff, woonde in Nijmegen in 'De Drie Colven'. Er was ook een huis 'De Colve' in Bg.
Colhoven. Verspreide plaatsnaam Koolhof.
Colienne, Collienne: Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Nicolaus. De vrouwelijke uitgang –ienne.
Colin, Colins, Collin, Collins, Kolins, Calin, Colis, Colling, Collings, Colling Coling, Colijn, Colijns, Collyn, Collyn, Colyn, Collijn, Collijns, Colein, Colleyn, Coleyn, Collijs, Collys, Kolyn. Familienaam uit de heiligennaam Nicolaus.
Collaert, Collaerts, Collarts, Colaert, Colaers, Colaes, Colar, Colard, Colart, Collar, Collard, Colla, Collart, Collaer, Collaers, Coelarert, Coelart. Vadersnaam uit de heiligennaam Nicolaas.
Colina, Colnard, Colinia, Calingaert: Vadersnaam. Coli(g)nard, van Colin, van Nicolas. Vergelijk Colinet.
Colinet, Colinez, Collinet, Collinez, Colnet: Vadersnaam. Afleiding van Colin, vleivorm van de voornaam Nicolas. Vergelijk Colins.
Colinvaux. Plaatsnaam Gol(l)invaux in Ciney en Dorinne (Namen).
Coljon. Frans couillon; teelbal.
Colle, Colles: Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Nicolaus.
Collet: Vadersnaam Colet, verkleinvorm van de heiligennaam Nicolas.
Colleville. Plaatsnaam Colleville, Seine-Mar. Calvados.
Collie, van, van Coille, van Coile, van Coille, van Coëllie, van Coeillie, van Coullie, van Collie, van der Ceuille, van der Koille, van der Colle, van der Coilden, van der Colden, van der Coelden, Vercoille, Vercouillie, Vercouille, Verkouille, Verkolje, van Caillie, van Caille, van der Caillen, van der Cailde, van Quaillie, van Quaille, Vanquaille, van Callie, van Quaelle, van Qualle, Verqualie, Vercayie, Qualy, Cailly. Familienaam uit de plaatsnaam Coillie in Oostnieuwkerke.
Collier, Colliers, Collie, Colli, Colier, Colie, Coliez, Colje,Coulier, Coulie, Couliez, Couly, Coullier, Coulliez, Couillier,Cullier, Culier, Culié.
Naam uit het Middelfranse collier: halskraag; het Oudfranse colier: lastdrager, kruier. Beroepsnaam. Oudfrans colier: lastdrager, kruier (die lasten op zijn hais draagt)
Collignon, Colignon, Colinon: Vadersnaam. Waalse vleivorm van de voornaam Nicolas.
Collot d’Escury: Zoals Colet is Colot een vleivorm van de heiligennaam Nicolas. D’Escury gaat terug op de plaatsnaam Écury (driemaal in het departement van de Marne). David Collot was in 1607 heer van Escury en kwam in de 17de eeuw in Staatse dienst.
Collu. Bijnaam. Afleiding van Frans col, cou: hals. Vergelijk Lanchals.
Colma: Vadersnaam. Friese afleiding van de heiligennaam Nikolaas.
Colmadin. Wellicht van Cola(r)din. Of afeiding van Colmant? Of Zwitserse familienaam Kolmodin?
Colman, Colmans, Colmann, Colmant, Colment, Coolman, Cooleman, Coolman, Colleman, Coleman, Colemans, Koolman, Koolmann, Koelman, Koelmans, Koulmans, Kuylmans, Keulemans, Ceulemans, Kuilman: Vadersnaam. 1. Vleivorm van de heiligennaam Nikolaas. 2. Beroepsnaam voor de maker of verkoper van houtskool. 2. Zie ook Keulemans.
Colnot. Vadersnaam Colinot, van Colin, voornaam Nicolas.
Cologne, Coloigne, Colonne, Collogne: 1. Plaatsnaam Coulogne (Pas-de-Calais). 2. Cologne, Franse naam van Keulen.
Colombet, Collombon, Coulombez, Coulombel, Coulembeau: Afleiding van Oudfrans colomb: duif.
Colombier, Colenbie, Colenbier, Colembier, Colembie, Coulembier, Coelenbier, Coelembier, Coelumbier, Calenbier, Colonbie, Colomier, Coulommier, Colombie, Colombien, Collumbien, Colombeen, Colanbeen, Colombin, Ducoulombier, Ducolombier, Ducoulembier. 1. Familienaam uit de verspreide plaatsnamen Colombier en Coulommiers, van columbarium: duiventil. Vergelijk Duifhuizen. 2. Beroepsnaam Coulombier: duivenkweker.
Colombin. 1. Vadersnaam, variant van Colombain, heiligennaam Colombanus. 2. Variant van Colombien = Colombier.
Colon, Colom, Colomb, Collomb, Coulomb, Coulombo, Couloume, Coullon, Collon, Coulhon: 1. Oudfrans colon, colomb: duif. Vergelijk (den) Duyver. Bijnaam voor een duivenkweker. 2. Oudfrans colon, Latijn colonus: boer, landbouwer. Beroepsnaam. 3. Vleivorm van de voornaam Nicolas. Vergelijk Colin(s).
Colonerus, Colonius, Colonis: Humanistennaam. Latinisering van De Keulenaer, Van Keulen. Pieter van Ceulen, de Gentse theoloog (16de eeuw), werd Petrus Colonius genoemd.
Colot, Coulot, Collo, Collot Collô, Colloz, Coloos, Coolos: Vadersnaam. Romaanse afleiding van de voornaam Nicolas.
Colpaart, Colpaert, Colpart, Colpor. Een kolpaard is en was een paard een paard met een kol, dat is een witte vlek of bles op het voorhoofd. Maar aangezien geen familienaam in de vorm Colpeert aangetroffen is, gaat het niet om een samen-stelling met 'paard', maar om een -aard-afleiding van Oudfrans colper: slaan. Bijnaam voor een vechtersbaas.
Colpin, Colpijn, Colpyn, Colpaint, Culpin, Colpé, Colpe, Colphijn, Colphyn: Vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Nikolaus.
Colruyt, Corluyt, Corluy, Corley, Corroy, Coroy, Conroy, Ducoroy, Ducourroy, Conruyt, Corruyt. Familienaam uit de Romaanse plaatsnaam Corroit, dit uit coruletum: plaats waar hazelaren groeien. Heel wat plaatsnamen zijn hieruit ontstaan: Corroit (Henegouwen), Corroy (le Grand) (Somme, Marne, Namen, Waals-Brabant), Cauroy (Ardennes, Marne, Pas-de-Calais) en zelfs Koeruit in Opwijk en Koereit in Asse (Vlaams-Brabant).
Colsaerts, Collesaer. 1. Vadersnaam uit Collesard, dit is een Romaanse knuffelvorm van Nicolas. Zie daar verder. 2. Zie ook (mogelijk) Coolsaet.
Colsaux, Colsiat, Colsenet, Colsigneaux, Colsineaux. Vadersnaam. Vleivormen op -ecel, -inet, -i(g)nel van heiligennaam Nicolaus. Vergelijk Colsoul.
Colsen: Vadersnaam. Van Colson, Waalse vleivorm op –eçon van de voornaam Nicolas.
Colson, Colleson, Collisson, Coulson, Calson, Colsoul, Colsoulle, Colsaux, Colsiat, Colsenet, Colsigneaux, Colsineaux. Vadersnaam, knuffelvormen van de voornaam Nicolas, zie vorige.
Colucci. Vadersnaam, Italiaanse familienaam die afgeleid is uit de naam Nicolaes.
Colsaoul, Colsoulle. Vadersnaam. Waalse vleivorm van de voornaam Nicolas.
Colvenaer, de, Colvenaere, de, Colvenaert, Colvenaar, Calvenaere: Beroepsnaam van de kolfdrager, klovenier.
Colver (De). Beroepsnaam voor de kolvenmaker, kolvendrager.
Com, van. Plaatsnaam Kemexhe, Luik.
Comandant. Beroepsnaam; bevelhebber, commandant, vergelijk Frans Commandeur.
Combel (de), Combelle, Decombel, Decombe, Decomble, Delcombel, Descombel. 1. Naam uit het Oudfranse combel(le): kleine vallei, dalletje. 2. Decombel kan ook komen uit de plaatsnaam Combles (Somme): top, heuvel.
Combescure. Plaatsnaam (Hérault, Lot).
Comblain, Comblein, Comblin, Comblen, Coblyn: 1. Plaatsnaam Comblain (Luik). 2. Eventueel = Camblain.
Comblet, Combe, Comblez, Comblé: Afleidng van Oudfrans comble: korenmaat; comblé: tot de rand gevulde maat. Beroepsnaam van de korenmeter. Combrexelle. Plaatsnaam, van Oudfrans combre; samenvloeiing.
Combris. Plaatsnaam Combris (Puy-de-Dôme), Combrit (Finistère). Oudfrans combre: samenvloeiing.
Combrouse. Plaatsnaam Combrouze, Aveyron.
Comelia, Coméliau: Van Oudfrans comblel: heuveltje?
Comeyne, Comeijne, Commeyne, Commeijne, Comein, Commeine, Comeine, Commenne, Commeene, Decommene, Delcommenne, Delcomenne, Delcomene, Delcommeune, Delcomenune: Plaatsnaam Commène, van Latijn communia: algemene weide.
Comhair, Comhaire, Camhaire: 1. Volgens Here, verwaalsing van Duits Kommher: kom hier. De familie zou uit Beieren stammen. Haar devies is 'Viens et trouverez'; 2. Eventueel = Commaire.
Cominette, Comminette. Moedersnaam, afleiding van Jacomin, vleivorm van de voornaam Jacques.
Commaire, Commère, Comère Commer, Comer, Comere, Comerre. Bijnaam uit het Franse commère: doopmeter.
Commandeur, Komdeur, Commadeur, Kommandeur: Frans familienaam voor een chef, een bevelhebber, die commandeert ‘bevelen geeft’.
Commee: Spelling voor Frans Commet, verkleinvorm van plaatsnaam Comme, van Combe, van Latijnse cumba ‘klein dal’.
Commer, de, Commere, de, Commers,Kommer, Corner: 1. Middelnederlands commer: kommer, zorg, behoefte, schuld. Vergelijk Duits Sorge en familienaam Sorgeloos. 2. De familienaam wijst veeleer op een beroepsnaam: kommaker, maker van kommen, schotels. Commerce is een Waalse weergave van Commers. Of oude Nederlandse vadersnaam Kommer.
Commelin: Frans familienaam Commelin, afgeleid van de plaatsnaam Commelle (Saône-et-Loire, Isère, Loire) van Latijnse colomella, verkleinvorm van columna ‘kolom’. Maar vermoedelijk is Commelin hier veeleer vervormd uit Crommelin.
Comminne, Commine, Commien, Commyn, Comyn, Comijn, Comin. 1. Naam uit de plaatsnaam Comines (Nederlands Komen). 2. Verschrijving van Comeyne/Commenne. Zie daar. 3. Zie ook Comyn.
Commissaris, Comissaris: Middelnederlands commissaris ‘gelastigde, ambtenaar, commissaris’.
Commijs: Beroepsnaam Frans commis, Nederlands commies ‘bode, postmeester’.
Compagnes, Compagner, Compagne, Compaan, Compain, Compin, Compant, Compeyn, Kompan: Bijnaam. Oudfrans compaigne, Frans compagnie ‘gezelschap’. Middenhoogduits kompân, Latijn companio: gezel, kameraad.
Compagnon, Compagnion. Beroepsnaam compagnon; gezel. Vergelijk Gezelle.
Compagni, Compagnie, Compignie, Companie, Companjen, Company. Oudfrans compaigne, Frans compagnie: gezelschap. Bijnaam. Zie ook Campagn(i)e.
Comparin. Frans dialect variant van Compère; vergelijk Compar, Compeyron.
Compas. Waals compas; compagnon.
Compeer, Compère, Comper, Compere, Compper, Compeeren, Compeer, Compeers, Compart: Spelling voor Frans Compère ‘doopvader, peter’.
Compernol, Compernolle: 1. Middelnederlands kompernoel ‘kampernoelie’. 2. Door invoeging van m en r uit Coppenolle; zie Koppen(h)ol.
Compiegne. Plaatsnaam Compiègne (Oise).
Compiet: Wellicht variant van Kompier.
Complémentaire, Complémenple. Wellicht vondelingnaam: gevonden op een van de vijf bijkomende dagen van de republikeinse kalender.
Comte, Conte, Lecompte, Lecomte, Lecontre, Leconte, Lacompte, Lacomte, Lecompt, Laconte, De Compte. Naam uit het Franse comte: graaf. Dit voor een werknemer van de graaf, afstammelingen van de graaf. De graaf kan een edelman zijn, maar evengoed de verantwoordelijke voor een bepaald gebied.
Comté, Compté, Conté, Konté: Plaatsnaam Comté: graafschap, in Atrecht (Pas-de-Calais), Geldenaken, Petrem, Petit-Roeulx (Waals-Brabant), Vellereille-le-Brayeux (Henegouwen), Vielsalm. Vergelijk Van Graefschepe.
Comtesse, Contesse: Frans comtesse: gravin. Bijnaam, vergelijk Comte.
Comyn, Comijn, Comin, Commyn, Commien. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van Jacomijn, knuffelvorm van Jacques. 2. Zie ook Commine.
Coné: Vadersnaam. Frans Counet, Con(n)et, verkleinvorm van de voornaam Koen(raad), Frans Conrard.
Contzen, Conzen, Kontzen, Kunze, Koncz, Konz, Kunzi, Kuntze, Kuntz, Cuntz: 1. Vadersnaam. Duitse afleiding van Germaanse voornaam Koenraad, Conrad. 2. Con(t)zen en Kontzen kunnen ook teruggaan op de plaatsnaam Konzen (Duitsland).
Concannon. Picardisch concanon, Latijn concanonicus: medekanunnik.
Condyts, Condys, Condijts: 1. Condit, voltooid deelwoord van Oudfrans condir: kruiden. Beroepsnaam van kruidenhandelaar. 2. Qu'on dit, Oudfrans con dist: die men zegt, die men noemt, genoemd, bijgenaamd.
Conem. Waarschijnlijk Waalse spelling voor Conen.
Coniac. Plaatsnaam Cognac (Charente, Hte-Vienne).
Coniglia. Italiaans coniglio; konijn. Bijnaam.
Conil, Conill, Conilh, Ouonils: Oudfrans conil: konijn. Catalaans Conill. Vergelijk Konijn. Bijnaam.
Conijn, Konijn, Cenijn, Knijn, Lapien. Bijnaam, naar het dier naar een eigenschap.
Confurius. Zeldzame Nederlandse en Noord-Duitse familienaam. Wellicht schrijfvariant van de Bourgondische (vluchtelingen) familienaam Confuron waarvan de betekenis onbekend is. Tenzij in volgende ? Mogelijk verlatijnste naam uit confugere (vluchten), confundere (vermengen, verwarren). Of een Latijnse schrijfvariant van het Franse confu(s) (verward, verlegen, onduidelijk, duister, vaag,..).
Conobert. Vadersnaam. Germaanse voornaam kun-berht 'geslacht-schitterend': Con(i)bertus.
Conod, Conot, Conotte, Conotte, Connot. Vadersnaam. (moedersnaam -otte). Vleivorm van Germaanse voornaam Koen(raad).
Conscience. Bijnaam uit het Oudfranse conscience: kennis, bedoeling, verlangen.
Conséquence. Waarschijnlijk reïnterpretatie (van Conscience?).
Conserière, Conserrière, Conserriere, Consarriere, Coucharière: Waarschijnlijk beroepsnaam cousurière: naaister, kleermaakster. Zie Couturier.
Considérant. Van Frans considérer: in overweging nemen, overwegen. Bijnaam voor iemand die attent, coulant is.
Consigli, Consiglio. Italiaanse beroepsnaam consiglio; raad, raadsman.
Consemulder: Plaatsnaam Künsemüller bij Bielefeld (Noordrijn-Westfalen).
Console, Consoli, Consin, Consini, Conso. Italiaans console; consul.
Constant, Constandt, Constans, Constantin, Constatini, Constantinnidis, Constantino, Constandin, Constandindu, Costan, Costantin, Costentin, Coussantien, Konstant, Konstandin, Constantse, Constandse: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Constans ‘standvastig’ en afleiding Constanti(n)us. 2. De vormen op -in kunnen teruggaan op de plaatsnaam Constantin in Kain (Henegouwen).
Constance. Moedersnaam van Latijnse heiligennaam Constancia.
Consten, Konsten, Construm, Constum: Hypercorrect voor Costen; zie Costens? Of door klankverandering uit Contzen?
Contamin, Contamine. Plaatsnaam Contamine(s) (Isère, Hte-Savoie) van Latijn condominium: gemeenschappelijk eigendom.
Contant, Content, Contan, Contin: 1. Vadersnaam. Variant vande voornaam Constant. 2. Variant van familienaam Content. Bijnaam. Frans content ‘tevreden’.
Contard, Contat, Comptard, Comptaert, Comptaer, Comptdaer: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gund-hard 'strijd-sterk': Guntardus, Cundhar. Ook Italiaanse familienaam Contardo. 2. Afleiding van Oudfrans conter, Latijn computare: tellen, rekenen; ook (zoals esconter): vertellen. Vergelijk De Rekeneire, De Telder.
Conte, le: Franse familienaam Lecomte, Leconte. Frans comte ‘graaf’; vergelijk de Graaf.
Contempré, Contempre. Plaatsnaam Cantimpré (Nord).
Conti, Conte, Contini, Contino. Italiaanse conte; graaf. Vergelijk Leconte.
Contignac. Plaatsnaam Cantillac, Dordogne?
Contois, Comtois, afkomstig van Franche-Comté.
Contor. Oudfrans conto(u)r: graaf, Edelman, van middenlatijn comitor.
Contreau. Variant van Cantreau, Picardisch voor Chantereau.
Contreras (de), Decontrerasse. Familienaam afgeleid van van Contreras een plaats in Burgos (Spanje). Contreras is dan weer afgeleid van 'omgeving'/'streek'.
Convent, Convents, Convens, Covent, Covents, Covens, Couvent. 1. Naam uit het Middelnederlandse co(n)vent, Oudfrans convent, Fans couvent: kloostergemeenschap; bijeenkomst. Bijnaam voor iemand die op één of andere manier verband had met een convent of klooster. 2. Mogelijk afgeleid uit Coveliers: zie Cuvelier.
Convers, Converse, Convert, Convié: Middenfrans, Middelnederlands convers: lekenbroeder; converse: lekenzuster. Bijnaam.
Contzen, Conzen, Kontzen, Kunze, Koncz, Konz, Kunzi, Kuntz, Kuntze. 1. Duitse vadersnaam uit de Germaanse voornaam Koenraad (kuni-rad), Conrad.
- Con(t)zen en Kontzen kunnen uit komen op de plaatsnaam Konzen (Noordrijn-Westfalen).
Cook, Cooke: 1. Engels familienaam Cook, Cooke(s). Beroepsnaam van de kok. Vergelijk (de) Kok. 2 Variant van Koek.
Coolegem. Familienaam uit de plaatsnaam Kolegem, Mariakerke (Oost-Vlaanderen).
Coolkens, Kulkens, Culquin: Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Nikolaus.
Coolput, van, Colput, Coolpot, Koolput. Put van de kolenbrander (plaatsnaam die onder andere voorkomt in Tielt (West-Vlaanderen) en Duffel/Weelde (Antwerpen).
Cools, Kools, Cool, Coolsen, Coolsma. 1. Leenwoord uit Engels; tof, kalm. Ambachtsheerlijkheid Cool bij Rotterdam. Zie volgende.
Coolsaet, Coolzaet, Koolzaed, Colsaet, Colzaerts, Kohlsaat. Beroepsnaam voor de teler of verkoper van koolzaad.
Coolsens, Coulsen: Vadersnaam. Vleivorm op -sin van Nicolaus.
Coombs: Uit Coombes, van Descombes. Plaatsnaam Combe ‘klein dal’. Of gewoon de Engels familienaam Coombs, Coombes, Combes, van plaatsnaam Combe, Coombe, Oudengels cumb ‘klein dal’.
Coop, Coops. 1. Bijnaam voor iemand die veel koopt, voor een koopman. 2. Zie Cop.
Cooper, Coopers. 1. Engelse beroepsnaam van de kuiper. 2. Zie Copers.
Coorde, de. 1. Middelnederlands coorde: touw. Beroepsnaam voor de touwslager. Vergelijk Cordier. 2. Zie Decordes.
Coorebyter, de, Coorebijter. Middelnederlands cornbiter: graanopkoper, graanhandelaar. Beroepsnaam.
Cooreman, Cooremans, Coreman, Coremans, Coorman, Corman, Cormann, Cormanne, Cormant, Korenman, Kornmann, Korman, Kormann,
Kooreman, Koremans, Koreman, Korremans, Koriman, Correman, Corremans, Coeremans, Ceurremans, Keuremans, Keuremennen,
Keuremenne, Kurman, Kurmann. 1. Uit het Middelnederlandse cornman: korenkoper, graankoopman. Beroepsnaam. 2. De namen zonder -n en de namen met eur wijzen ook op de betekenis keurmeester. Een aantal van de namen werden wellicht daarvan afgeleid.
Cooremeter, de. Beroepsnaam van de korenmeter.
Cooren, Coorens, Coren, Corens, Correns, Kooren, Koren, Koorn, Korn, Corne, Keuren, Ceuren, Ceurens, Ceuran, Cuerens, Curens. 1. Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Cornelius. 2. Of uit het Franse corne: hoorn. Beroepsnaam voor de hoornblazer of bijnaam voor de hoorndrager. 3. Of uit het Middelnederlandse corn(e): coren, graan. Beroepsbijnaam van de graankoopman.
Coorevits, Coorevitz, Correvits, Corevits: Vanwege het ontbreken van oude attestaties vermoedelijk aanpassing van Slavische familienaam Kor(o)vic, Korvits, Horowitz. Boheemse plaatsnaam Horovice, afleiding van Slavisch gora: heuvel.
Coornaert, Coorenaert, Cornaer, Cornaert, Cornardt, Cornard, Corna, Cornart: 1. Frans cornard: qui a des cornes. Bijnaam van de hoorndrager, de bedrogen echtgenoot. 2. Afleiding van coren: koren. Beroepsnaam van de korenkoopman, graanhandelaar. Vergelijk Cooreman. 3. Vooral Oost Vlaamse plaatsnaam Coornaert: korenmarkt. De Gentse Korenmarkt heette oorspronkelijk Koornaard: 1276 in loco qui dicitur Cornard; 1337 an den Coernaert. Coorne, de. Waarschijnlijk Vlaamse aanpassing van Frans Décerne. Bijnaam voor een hoorndrager? Zie Coorens 2.
Coornhert. Plaatsnaam in Frans-Vlaanderen. Verhaspelde verschrijving van Coornhert, Coornaert.
Coos, Coose, Koos: Bijnaam. Middelnederlands cose: gevlei; of van Middelnederlands cosen: vertrouwelijk praten, liefkozen. Vergelijk Cosemans.
Cop, Copp, Coppe, Coppens, Coppé, Cops, Coppius, Kop, Kopp, Koppe, Koppen, Koppes Kops, Koop, Kopinga, Copinga, Koopsma, Koops, Coops, Kopen, Coop, Coops, Kopf, Kopff, Keup, Keups, Kuyps, Kups. 1. Het Middelnederlandse cop(pe) betekent: vaatwerk, schaal, beker, schedel, top, kruin, laatkop. Ook werd het als huis(herberg)naam gebruikt als in Ieper en Kortrijk. Bijnaam, beroepsnaam of huisnaam. Vadersnaam. 2.Vadersnaam, verkorte vorm van Jacob. Coppingsyke in Lincolnshire van de vadersnaam Coping.
Copier, Kompier: Kompier met epenthetische nasaal van Copier ‘kreupelbos’.
Coppejan, Coppejans, Copejan, Copejans, Koppejan, Koppejans, Copyans: Vadersnaam. Dubbele voornaam Coppe ‘Jakob’ en Jan ‘Johannes’.
Copain, Coppein, Coupain, Couppin, Coupin, Cospain, Cospin: 1. Romaanse spelling van Coppin=Jakob. Zie Coppyn. 2. Variant van Compain.
Copay, Copaye, Coupaye: Luiks-Waalse vorm van Oudfrans copel: top, hoogte; vergelijk Coppet 2.
Copeland, Coupland, Copland: Zinwoord: die land koopt. Bijnaam.
Copeleu, Couplent, Coupleux, Coupleur: Zinwoord: co(u)pe leu: snijd de wolf, steek de wolf neer. Bijnaam voor een wolvenjager. Vergelijk Duits Wolfschlàger.
Coperbac. Beroepsnaam van de kopersmid, koperslager, Joodse familienaam.
Copermans, Kouperman, Copperman, Coupremanne: Beroepsnaam van de koperslager, kopersmid. Nederduits Koppermann.
Copers, Coopers: 1. Middelnederlandse beroepsnaam coper: koopman. 2. Beroepsnaam van de kopersmid. Nederduits Kopper.
Coperslagers. Beroepsnaam van de koperslager, kopersmid.
Copersmet, Coppesmet: Beroepsnaam van de kopersmid.
Copienne, Coupienne: Vleivorm van de voornaam Jakob.
Copier, Coppy, Coppye, Coppije, Copy, Coppuy, Koppier: plaatsnaam Copier: kreupelbos.
Copine, Copinne, Coppine, Copinne. Vrouwelijke vorm van Copain.
Copineau, Copenaut, Copennaux: vadersnaam. Afleiding van Copin.
Copis, Cupis, Decupis, Kopinga: Vadersnaam Copus, korte vorm van Jacobus.
Coppeaux. 1. Oudfrans copel: hoogte; zie Copaye. 2. Oudfrans cospel, Frans copeau: punt, (schaaf)krul. Beroepsnaam.
Coppel, de. 1. Bijnaam voor een koppelaar. 2. Zie Kopel.
Coppenberghe, van. Plaatsnaam Koppenberg in Etikhove en Melden (Oost-Vlaanderen).
Coppenolle, (van), van Coppenole, van Copenolle, van Copenol, Vannecoppenolle, (van) Coppenholle, Coppenhol, Coppennolle, Copenolle, van Copernolle, van Coppernolle, Vancoppernolle, van Compernolle, (van) Compernol, Compernolle, van Capernolle, Koppenol, Capenol, Capenolle, van Coppenael. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Koppenol: inzinking met bolvormige heuvelrug. Zie ook Koppenaal.
Coppenrath. Wellicht oude vorm van laatsnaam Kuffenrath in Duren, Duitsland.
Copper, Coppers, Koppers, Koppert: 1. Beroepsnaam van de beul, de scherprechter. Afleiding van coppen: onthoofden. 2. Beroepsnaam van de aderlater. Afleiding van Middelnederlands cop: laatkop, laatbus. 3. Variant van Copers.
Coppet, Coppette, de Coppet, Copette, Copet, Coppé, Coppe, Copé, Cope, Coppez, Coppey, Coupé, Coupet, Coupez, Couppé, Couppe, Coupez: 1. Oudfrans coppeis: met een groot hoofd. Bijnaam. 2. Oudfrans coupet, Waals copète: top.
Coppieters, Coppitters, Coppiters, Coppiers: Vadersnaam. (Ja)cob-Pieter. Maar mischien wel reïnterpretatie van Copier.
Coppola. Italiaans coppola; kap, hoofddeksel. Bijnaam.
Coppyn, Coppin, Copin, de Coppin, Coppijn, Copijn, Kopin, Coppins, Couppin, Coupin, Coppen, Ceppens, Copens, Koppen, Koppens, Koppenen, Koppes, Ceuppens, Ceupens, Cueppens, Keuppen, Keuppens, Cuppen, Cuppens, Coppens, Kuppens, Cuypens, Quppens. De Brabantse vormen zijn: Keppens, Keepen, Keepens, Keppenne, Kepenne, Keppene. Vadersnaam, knuffelvorm van de heiligennaam Jacob.
Coppoolse, Copoolse: Vadersnaam. Dubbele voornaam Cop ‘Jakob’ en Poolse ‘Pauwels, Paulus’.
Copus, Copuse. Vadersnaam. Wellicht van Jacopus.
Coquebert. Oudfrans Coquebert: domoor, gek. Bijnaam.
Coquel, Coquelle, Cocquelz, Coqueau, de Cocqueau, de Cocquéau, Coquay, Coquelet, Cocquelet, Cocqlet, Coqlet, Coclet, Coclez, Couquelet, Couclet,
Coquelin, Cocle, (de) Cokele, Cokl, Keukelinck, Keukelink, Keukeling. Naam uit het Oudfranse coc: haan. Bijnaam of beroepsbijnaam.
Coquenet. Afleiding van Coquin of van Coq.
Coquenpot, Cocquempot, Coquempot, Cockenpot, Kockenpoo: Middelnederlands cokenpot: keukenpan, kookpan. Beroepsnaam voor de kok. Vergelijk Middelnederlands cokenvat.
Coquidez, Cockedy, Cokedy. Bijnaam van Oudfrans coquidet; gek, zot.
Coquillart, Coquillart, Coquillat, Coquilhat, Coquiart: Bijnaam. Oudfrans coquillart: gek, dwaas, idioot; bedrogen echtgenoot, (maar ook) minnaar, rokkenjager. Vergelijk Cocquibus.
Corba: Afleiding van Oudfrans corb, van Latijnse corvum, zoals ook Frans corbeau ‘raaf’. Bijnaam.
Coquin, Quequin, Coquoin: Oudfrans coquin, Middelnederlands cockijn: leegloper, landloper.
Coroy, Corroy. 1. Zie Colruyt. 2. Frans courroie: riem. Beroepsnaam voor de riemmaker, leerbewerker. Vergelijk Corroyeur.
Corael, Coraux, Corral, Carael, Caraël, Kraal: Oudfrans chorial, Picardishc coral: (koor)zanger, koorknaap. Waals-Vlaams koraal: misdienaar.
Corbay, Corbaye, Corbey, Corbeij, Coirbay: 1. Plaatsnaam Corbais (Waals-Brabant, Nederlands Korbeek). 2. Luiks-Waalse vorm van Corbeau.
Corbeel, Corbeels, Corbel, Corbelle, Corbiel, Korbiel, Corbaeu, Corbaeux: Oudfrans corbel, Frans corbeau ‘raaf’. Bijnaam naar het zwarte haar of huisnaam.
Corbi, Corbie. 1. Plaatsnaam Corbie (Somme). 2. Zie Corbier.
Corbier, Corbie, Corbi, Corbière: Plaatsnaam Corbier (Corrèze, Hte-Savoie, Seine-et-Marne), Corbière (verspreid): plaats waar raven nestelen.
Corbin, Corbineau. Afleiding van Oudfrans corb; raaf. Bijnaam.
Corbion, Corbillon, Coibion, Coibon, Ouoibion: Plaatsnaam Corbion en in Leignon (Namen); Coibion in Niverlée (Namen); Corbillon in Clermont (Luik).
Corda, Korda. Vondelingennaam: Macarius Corda werd op 2 februari 1823 gevonden in Antwerpen.
Cordeel, Cordeels, Cordel, Cordell, Cordeau, Kordel, Quardel: Oudfrans cordel, Middelnederlands cordeel, cardeel: touwtje. Beroepsnaam.
Cordeleeuw. Wellicht gebrekkige weergave van kordeke, Waals Vlaamse uitspr. van de Franse familienaam Cordelet, afleiding van Cordel.
Cordemans, Cuddeman, Cuddemans. 1. Beroepsnaam van de touwslager. 2. Of ook bijnaam Korteman: korte man.
Corbreun. De familienaam Corbr(e)un kwam ca. 1825 in Kontich voor, van familienaam Corberon. Plaatsnaam Corberon (Côte-d'Or).
Corbusier, Corbusiere, Corbusy, Corbugy, Corbisier, Corbisez, Corbise, Corvoisier, Corvisier, Corbesiers, Corbesier, le Corbusier, le Corbesier, le Corbisier: 1. Beroepsnaam Corbisier: schoenmaker, van Oudfrans corvois: Corduaans leer, van Cordova. 2. Eventueel van Oudfrans corbisier: mandenvlechter.
Corcevay, Cucheval: Zinwoord: écorche veau: vil het kalf. Beroepsnaam van de runderviller. Vergelijk Poilvé.
Cordier (de), Le Cordier, Lucardie, Cordiez, Cordiée, Cordy, Cordi, Cordie, Cordis. Beroepsnaam van de touwslager.
Cordijn, Cordyn, Cordeyn, Courdain: 1. Vadernaam. Frans Cordin = Corradin. 2. Door verzachting t/d van Co(u)rtin.
Codoba, Cordova. Spaanse plaatsnaam, Andalusie.
Cordon, Cordons. 1. Oudfrans cordon: koord, touw, lint. Beroepsnaam. 2. Variant van Cardon.
Cordonnier, Cordonni, Cordonier, Cordonny, Cordenier, Cordeny, Cordenij, Le Cordenner: Beroepsnaam. Frans cordonnier, door associatie met cordon, van Oudfrans cordoanier, van cordoan: Corduaans leer. Als naam voor de schoenmaker verdrong dit woord het Oudfranse sueur, van Latijn sutor, de schoennaaier (vergelijk De Zutter).
Corduant, Corduan, Cordevant: Middelnederlands cordu(w)aen, Oudfrans cordoan: Corduaans leer. Beroepsnaam van de bewerker van corduaan. Vergelijk Cordonnier.
Corduwener, Cordewener, Cordewiener, Cordewiner, Cordewin: Beroepsnaam. Middelnederlands corduanier, cordewanner: bewerker van Corduaans leer, maker van geitenleren schoenen, schoenmaker. Vergelijk Cordonnier.
Coreelman. Beroepsnaam van de tegelbakker. Zie Careel.
Corenbergh, van. Plaatsnaam Korenberg in Diegem. Vlaams-Brabant.
Corenland, van. Plaatsnaam Koreland; korenakker, bijvoorbeeld in Hooglede, Steenkerke, West-Vlaanderen.
Corenwinder, Corebunders, Colenbunders, Colebunders, Coolbunders. Beroepsnaam voor de winner, teler van koren, graanboer.
Corewijn, Corewyn, Correwyn, Correwijn, Carrewijn, Carreweyn, Carrewyn, Korwin, : Beroepsnaam van de graanboer, de korenwinner; winner, teler van koren’. Misschien = Carwin, Carvin.
Corff, Corfs, Curfs: Middelnederlands corf: korf, mand. Beroepsnaam van de mandenvlechter of van de korfdrager, sjouwer.
Corhay, Corriat, Coriat, Coria, Corrias, Corrieaux, Corriaux, Correas, Correa, Correia: Plaatsnaam. Afleiding van Waals côre: hazelstruik. Corhumel. Duits Korhummel; fokstier.
Corley. 1. Vadersnaam. Variant van heiligennaam Cornélius. 2. Zie Colruyt.
Cormenier. Plaatsnaam (Deux-Sèvres).
Cormier. Plaatsnaam Cormier: sorbeboom, peerlijsterbesboom (onder meer Eure, Seine-et-Oise, Seine-et-Marne).
Cormont, Cormon, Cormond. Plaatsnaam Cormont (Pas-de-Calais, Aisne, Loiret) en in Grune, Longlier.
Cornand, Cornant. Beroepsnaam van de hoornblazer, vergelijk Cornet.
Corneau, Cornia, Corniaux: 1. Variant van Cornaud: hoorndrager. Vergelijk Cornard. 2. Vadersnaam van Cornel.
Cornélius, Cornelis, Cornelius, Cornelus, Cornelussen, Cornelisse, Cornelissen, Cornelissenss, Cornelessen, Kornelis, Cornely, Corneli, Cornelisz, Cornelissens, Cornelisses, Cornelissis, Corneleze, Corneels, Corneel, Cornel, Cornelle, Coeurnelle, Curnel, Curnelle, Cürnel, Cornelis, Kornelius, Korneliussen, Cornelsen: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Cornelius.
Corneille, Corneillie, Cornellie, Corneli, Cornellie, Cornel, Cornelly, Cornely, Cornelje, Corneilde, Cornaille, Cornille, Cornil, Cornile, Cornillie, Cornet, (de) Cornette, Coronet, Corné, Cornez, Cornee, Lescornez, Lecornez: 1. Oudfrans cornet, Middelnederlands cornet(te): hoorn(tje), hoofdsieraad of kapsel in de vorm van een hoorn, muts met hoorntjes. Bijnaam naar de hoofd- of haartooi. 2. Bijnaam voor de hoorndrager. 3. Een kornet was ook de officier die in de ruiterijcompagnie de standaard droeg.
Cornier, Corniere. Middelnederlands cornier(e): hoek van een gebouw; Oudfrans cornière: hoekhuis.
Cornilleau, Cornéliau: Vadersnaam van de heiligennaam Cornélius.
Cornilli, Cornilier, Corniellie, Cornilly, Corniel, Cornilde. Vadersnaam uit de Franse vorm van de Latijnse heiligennaam Cornelius. Corn(e)ilde is de Oost- Vlaamse vorm.
Cornewal Van, Cornuwal, Carnuwal, Carnewael, Carnewal, Carnawal. Naam uit de Keltische plaatsnaam Cornwall (Groot-Brittanië). Frans Cornouailles. Zie ook Carnawal.
Cornips. Plaatsnaam Karnap (Duitsland)?
Corniquet. Afleiding van corne; hoorn, vergelijk Cornet.
Cornoedus. Wellicht latinisering van Carnoy, Carnot. Maar vermoedelijk verhaspeling van Carnotensis.
Cornoelje: Frans cornouille, van kornoelje. Bijnaam.
Cornu, Cornut: Middelnederlands cornuut, van Frans cornu, hoorn’. Bijnaam van de hoorndrager, bedrogen echtgenoot; dwaas, sukkel’.
Cornuel, Cornuwel, Cornwell: Frans Cornuel, van Cornu: hoorndrager, bedrogen echtgenoot; Waals-Vlaams kornuweel: mens van gemengd ras, bastaard.
Corombel, Corombelle. Oudfrans colombelle; kleine zuil, kolom.
Coron, Corron, Cauron, Curon: 1. Oudfrans coron: hoek, uiteinde dorp. Verspreide plaatsnaam. 2. Variant van Car(r)on.
Corouge, Courouge, Courange, Courage: Plaatsnaam Carouge, van Latijn quadruvium: viersprong.
Corradin, Corradini. Vadersnaam. Frans, Italiaanse vleivorm van Germaanse voornaam Koenraad.
Corrado, Corradi. Vadersnaam. Italiaanse vorm van de Germaanse voornaam Koenraad.
Correa, Correas, Correia. 1. Zie Corhay. 2. Portugese familienaam:
Corput, van de, den, der, Cornput, Kornput, Korput, van de, der. Naam naar een put, korren kan naar het geluid zijn of een soort net dat langs de bodem wordt voortgeduwd of naar een vlechtwerk, plankenwerk.
Corré: Vadersnaam. Door assimilatie uit Conré, Frans vorm van de Germaanse voornaam Ko(e)nraad.
Corroyeur, Conreur, Correur, Courreur, Coureur, Coreur, Cureur. Beroepsnaam uit het Oudfranse conreor, Frans corroyeur: lederbewerker.
Corset, Coursez: Oudfrans corset, afleiding van cor(p)s: lijfje. Bovenkledingstuk. Bijnaam.
Corstius, Corsius, Corsus, Kerstius. Vadersnaam, verlatijnste vorm van Cors(t) = Kerst = Christianus. Zie Christiaan.
Corswarem, (de), Corswaren, Coswarem. Familienaam uit de plaatsnaam Corswarem (Nederlands Korsworm) (oorsprong onbekend) Luxemburg of Luik.
Corsyn, Corsin. Van Middenfrans caorsin, van Middelnederlands ca(h)orsijn: geldschieter, woekeraar, wisselaar, eigenlijk afkomstig uit Cahors (Lot).
Cortail, Cortaille, Corteil, Corteille, Courteille: Verspreide plaatsnaam. Oudfrans cortille, courtil: tuin, omheind terrein.
Cortbeen, Kortebein: Bijnaam voor iemand met korte benen.
Cortebeeck, Cortebeek, Kortbeek. Familienaam uit de plaatsnaam Korbeek (Vlaams-Brabant) of Kortbeek in Aalten (Gelderland).
Corteborst. Waals-Vlaamse familienaam. Volksetymologisch en hypercorrect voor Cortenbosch.
Cortenberg, van Cortenbergh, van, (van) Cortembos, Corteborst: Plaatsnaam Kortenbos in Brustem, Kozen (Limburg), Hekelgem (Vlaams-Brabant), Hillegem, Massemen, Moorsel, Ophasselt en Roborst (Oost-Vlaanderen).
Cortenraede, Cortenraedt, Cortenray, Corteenray, Corteenraij: Plaatsnaam Korte Rade: korte rode (gerooid terrein). Vergelijk Langenrade, Brederode/Breidenrade.
Cortenstraten, van. Verspreide plaatsnaam Kortestraat.
Corteville, Courteville: 1. Middelnederlands cortwile: tijdverdrijf, amusement, plezier. Duitse familienaam Kurzweil. Bijnaam voor een onderhoudend mens. 2. Zie Courteville en Cortewilde.
Corthals, Korthals: Bijnaam voor iemand met een korte hals. Vergelijk Duits Kurzhals.
Corthose. Bijnaam voor de drager van korte kousen, laarzen. Duits Kurzhose.
Cortigny. Plaatsnaam Cartignies (Nord) of Cartigny (Somme)? Waarschijnlijk van Cottigny (r-epenthesis).
Cortis, Cortisse, Cortise: Plaatsnaam Kortijs (Limburg).
Cortvriend, Cortsvriendt, Cortvrient, Cortvrindt, Cortvrint, Corturint, Ceurtvriend. Familienaam, afgeleid van de bijnaam 'cortvriend' = iemand met een slecht karakter, waarmee je dus maar voor korte tijd bevriend kunt zijn.
Corveleijn, Corvillain, Corvilain, Corvellain, Corvelain, Corveleyen, Corvelyn, Corvelijn, Corvelijn: Uit de Franse familienaam Corvillain. Bijnaam court villain ‘kleine (korte) boer, dorper’.
Corijn, Coreen, Koorin, Quarin, Krijn, Krijnen, Crijnen, Krijnse, Krijnsen, Kriense, Krijntjes, Crijns, Crijnse, Crinse, Crince: Vadersnaam. Krijn, van Korijn, de volksnaam van de H. Quirinus.
Cosaert, Cousaert, Cousart, Cozar: Afleiding van Middenenderlands cosen: spreken, praten, liefkozen, vleien. Bijnaam voor een vicier.
Cost Budde: Dubbele toenaam. Vadersnaam. Cost, van Constantijn en Budde.
Cosemans, Coosemans, Coosmans, Cozemans, Koosemans, Kosemans, Coesemans, Coesman, Coisman, Coismans, Coysman, Kosman, Cosman, Cosmans, Cosaert, Cousaert, Cousart, Cozar, Coos, Coose, Coos. Bijnaam afgeleid van het Middelnederlandse cosen: praten, liefkozen, vleien.
Cosen, van. Van Cosem. Plaatsnaam Kozen, Limburg.
Cosme, Cosmes, Cosme, Cosmé, Côme, Cômes, Comes, Come, Comès: Vadernaam Corne. Franse vorm van Griekse heiligennaam Cosmas.
Cosijn, Coesijns, Koesen: Frans cousin, Zuid Nederlands kozijn, dialectisch kozen ‘neef’.
Cosnefroy. Vadersnaam. Hypercorrect voor Confroy, Romaanse vorm van Germaanse voornaam kôn-frîd 'koen-vrede': Gonfredus.
Cossart, Cossard, Cossaer, Cossaert, Coussart, Coussaert. Vadersnaam: Pikardische (Franse streek) variant van Gossaert, afgeleid van Goos, Goswijn.
Cosse. Misschien Waals cosse: gezel, makker, kameraad. Of Oudfrans cosse: peul, dop; zie Cosset.
Cosseaux, Cossiaux, Cossay, Decossaux, Decosseau, Decosseaux: Picardisch cossiau: peul, dop (van peulvruchten).
Cosset, Cossé, Cossee, Cosse, Cossez, Cossey, Coussee, Coussé, Coussee. 1. Naam uit het Oudfranse cosse: peul, dop (van erwt). Bijnaam voor een erwtendopper. 2. Cosset, van Cochet, tenzij Cochet hypercorrect is. 3. Vadersnaam Cosset = Gosset; vergelijk Cossart.
Cosson, Cossonnet, Cossonneau: 1. Waarschijnlijk van Frans cochon(net): varken(tje). 2. Eventueel van Oudfrans cocon, cosson, van Latijn cocionem: makelaar, koopman, opkoper, voortverkoper.
Costa, Da Costa, Kosta, De Costa. Italiaans, Spaans en Portugese naam uit Costa: helling, bergflank, kust, oever.
Costard. Afleiding van Oudfrans coste: oever. Vergelijk Delacoste.
Costes, Costens, Custyns: 1. Zie Christyn. 2. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Augustijn. 3. vadersnaam. Vleivorm van Latijnse heiligennaam Constaninus.
Costenoble (van), (van) Costenobel, Coustenoble, Coustenobbe, Constenoble, Croustenoble. Naam uit de oud Vlaamse vorm van Constantinopel: afkomstig van, meegedaan aan een kruistocht.
Costerman, Costermans, Kosterman, Kostermans, Kostermann, Kuestermann, Kustermann, Keustermans, Kustermans, Ceustermans, Custermans, Kuystermans, Kuijstermans, Ceurstemont: Beroepsnaam. Afleiding van (de) Coster, de Kuster.
Costiaux, Cottiaux, Coteau, Cotteau, Cotteaux: 1. Plaatsnaam, Picardisch costel: kust, oever, helling. Vergelijk Delacoste. 2. Oudfrans costel, coltel, Frans couteau: mes. Zie Couteau. 3. Costiaux kan hypercorrect zijn voor Cottiaux (zie Cottel).
Costier, Costy, Costi, Corstier: 1. Oudfrans costier: verwant in een zijlinie. 2. Waals costier, costy: kleermaker.
Cot, de, de Codt, de Cotte: Middelnederlands cote, Oudfrans cot(t)e, Engels coat: mantel. Franse familienaam Cotte, Lacotte. Bijnaam voor de drager er van of beroepsnaam.
Cotard, Cotar, Cotart, Cottart, Cotta. 1. Vadersnaam. Korte vorm van Jacotard of Nicotard. 2. Uit Costard.
Cote, Côte: 1. Vadersnaam. Korte vorm van Romaanse vleivormen Francote of Pirecote enz. Plaatsnaam Côte; zie Delacoste.
Van de Cotte. Familienaam uit het Middelnederlandse cot: hok, hutje, arme woning. Uit de woonplaats.
Coter, de, Keuter, Keuters, Keuther, Keutter: Middelnederlands coter, keuter: bewoner van kleine boerderij, keuterboer.
Cotil, Cottils, Cotils, Cottille, Cotille, Cotyle, Coutil: 1. Plaatsnaam Cortil (Waals-Brabant, Namen), Cortils in Mortier (Luik) van Latijn curtile, van curtis: hoeve, hof. Vergelijk Cortaille, Decourtil. 2. De naam Cotyle werd in de 20ste eeuw door een familie gekozen ter vervanging van Cocu.
Cotte, van de. Plaatsnaam. Middelnederlands. cot: hok, hutje, arme woning.
Cottel, Cotelle, Cottele, Cotteaux, Cotteau, Cottiaux, Coteau: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jacot of Nicot. 2. Afleiding van Oudfrans cote (Germaans kotta, Engels coat): overkleed. Oudfrans cotel: maliënkolder; of côtelé: dames- of herenkleed, korte mantel. 3. Zie Costiaux.
Cottem, (van), van Cotthem, van Cothem, van Cottom, van Cauthem, van Cautem. 1. Familienaam uit de plaatsnaam (Kottem), Cotthem in Oombergen, Erpe en Zonnegem (Oost-Vlaanderen). 2. Of uit gelijknamige plaatsnaam in Oudenburg (West-Vlaanderen).
Cottet, Cotte. Vadersnaam. Korte vorm van Jacotet, van voornaam Jacques.
Cottiels, Cotteel, Cotteels: 1. Var. van Cottel 2. Waarschijnlijk variant van Cottils.
Coton, Cotton, Cottong, Couton: 1. Vadersnaam. Korte vorm van Jacoton of Nicoton. 2. Frans coton, Middelnederlands cot(t)oen: katoen. Beroepsnaam voor de wever of verkoper van katoen. Vergelijk Coutenier.
Cotrez, Coutrez: Franse familienaam Cottret, van coteret, Oudfrans costerez: takkenbos. Beroepsnaam van houthakker.
Cotroux. Plaatsnaam in Sovet, Namen.
Cottijn, Cottyn, Cottin, Cotin, Couttin, Coutin, Cotten, Cottens, Cotens. Vadersnaam, verkorte vorm van Nicotin of Jacotin. Dit zijn knuffelvormen van Nicolas of Jacques.
Cottry, Cottrij: 1. Deze hoofdzakelijk Waals-Vlaamse familienaam = Catry. 2. Misschien variant van Franse familienaam Couterie, van Cousterie: kosterij, kosterswoning, kostersgoed. Vergelijk plaatsnaam Costerie;
Coubronne. Frequente plaatsnaam in Nord en Pas-de-Calais: koude bron. Vergelijk Duits Kaltenborn.
Coudeville: Plaatsnaam Coddeville (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Couchet. Oudfrans couche; draagbaar, draagbed.
Couchie, Couchy. Plaatsnaam Coucy (Aisne, Ard.). 2. Zie Cauchie(s).
Coudekerque, Couckercke, Couquerque: Koudekerke (Frans-Vlaanderen), uitspraak koekerke.
Coudrier. Plaatsnaam. Frans coudrier; hazelaar.
Coudroy, Coudray, Coudré, Coudre, Couderé, Coudère, Coudère, Couldrey, Caudroit: Franse plaatsnaam Coudraie: plaats waar hazelstruiken staan. Ook Ducoudray, Ducoudré.
Couet, Couez, Coué, Coët, Couwet, Couwez, Kowet, Cowé, Cowez, Kouwé, Cauwet, Cauuet, Cauet, Cawet, Cawez, Cauët, Keuwet, Keuwez, Cué, Quewet, Quewez, Quéwet. Naam uit het Oudfranse coué, dit uit het Latijn caudatus: met een staart. En uit het Luiks-Waalse cowèt: duivel, nietsnut. Bijnaam of huisnaam.
Couillard. 1. Afleiding van Oudfrans coille: teelbal. Scheldwoord als bijnaam. Vergelijk Nederlands kloot. Vergelijk Couilleit. 2. Reïnterpretatie van Collard.
Couilleit, Couillet, Coullez. Afleiding van Oudfrans coille; teelbal. Scheldwoord als bijnaam.
Coullet: Vadersnaam. Variant van Frans Colet, verkleinvorm van de voornaam Nicolas.
Coulaie, Coullée, Coulée, Coulée: Luiks-Waals coulêye, Frans culée: het achterste (cul), het meest afgelegen deel van een dorp, afgelegen gehucht, gat. Verspreide plaatsnaam, Luik.
Coulange. Plaatsnaam Coulange(s), Allier, Loir-et-Cher, Nievre, Yonne.
Coulbaut, Coulbeau, Coulbeaux. Hypercorrect voor Coubeau.
Coulon: Variant van Colon. 1. Oudfrans colon, colomb ‘duif’. Bijnaam voor een duivenkweker. 2. Oudfrans colon, Latijnse colonus ‘boer, landbouwer’. 3.V leivorm van de voornaam Nicolas.
Coulonval, Coulonveaux, Coulonvaux, Collonval, Colonval: Plaatsnaam Coulonval in Villers-le-Gambon (Namen).
Coumont. Plaatsnaam in Nassogne en Mohiville (Namen).
Coumou: Wellicht de Zuidoost-Franse familienaam Coumoul, van Occitaans comol ‘volle maat’. Beroepsbijnaam van de korenmeter.
Couneson, Counson. Vadersnaam. Waalse vleivorm op -eçon van voornaam Koen.
Couniot, Counot. Vadersnaam. Afleiding van voornaam Koen.
Counachamps. Plaatsnaam in Louveigné en Rouvreux (Luxemburg)
Counet, Connet, Conet, Koné: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam voornaam Koen.
Counhaye, Connehaye: Plaatsnaam in Hendrikkapelle en Clermont (Luxemburg).
Counotte. Moedersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Koen.
Coupigny, Coupiny, Decoupigny: Plaatsnaam Coupigny (Aisne, Marne, Pas-de-Calais).
Coupillie, Coupille, Coppillie, Copily: Oudfrans coupille: kleine tak. Bijnaam. Vergelijk Tack en Franse familienaam Coupillaud. Of een een verschrijving voor Coupigny.
Couplet, Couplez. Afleiding van Oudfrans copel: top, hoogte; Middenfrans coplet: top. Vergelijk Copay(e).
Couprie: Plaatsnaam Couperie (Gironde, Maine).
Courant, Curant, Kurandt, Kurant, Kurent: Oudfrans corant: vlug, levendig. Bijnaam.
Courault, Coureaux, Couraux, Courraud: 1. Plaatsnaam Coureau. Vergelijk Frans Ducoureau. 2. Oudfrans coral: lopend, vlug. Bijnaam.
Courbain, Courbin. Bijnaam naar de kromme, gebogen rug.
Courbe. 1. Bijnaam voor iemand met kromme rug. 2. Plaatsnaam: kromming, bocht (Aisne, Orne..).
Courbet, Courbez, Corbet, Corbett, Corbé, Corbe, Corbey, Corbeij, Corbex, Korbee: Bijnaam voor iemand met gebogen houding, een kromme.
Courbois. Plaatsnaam in Condé (Nord).
Courbon, Courbot. Bijnaam naar de gebogen houding, zoals Courbet.
Courden, Courdent, Courdain, Cordang, Cordens: Bijnaam Courte dent: korte tand.
Coureur, Courreur, Cureur. 1. Beroepsnaam van de loper, de bode, de koerier. 2. Zie ook Corroyeur.
Courjaret. Frans jarret, van Oudfrans. gare: been, dij. Vergelijk Courtecuisse, Cortbeen.
Courmont. Plaatsnaam, (Aisne, Hte-Saône).
Couronné, Cournet, Couronne, Corroene, Coroenne: 1. Oudfrans coroné: met tonsuur, kruinschering. Bijnaam voor een geestelijke. 2. Couronne is een verspreide huisnaam: De Kroon.
Courouble, Courouppe, Couroupe, Caroubel, Carobel, Corruble, Kordupel, Croubels, de Croebele, de Croubele, Kroebel: Plaatsnaam Quarouble (Nord), uitspraak couroupe.
Courrèges. Zuidfrans van Latijn corrigia, van Frans courroie: lint, band. Beroepsnaam.
Courrier, Courrière, Courier, Corriere, Corrier, Corriez, Corier, Corryé, Courroyer, Couroyer, Corroyer, Corroyez, Curier: Beroepsnaam van de koerier, de bode.
Courroux. Variant van Coureur; loper, bode.
Coursier, Courcy: Beroepsnaam van de loper, bode. Vergelijk Courrier.
Court, de la: Frans equivalent van van den Hove. Oudfrans cort, curt, van Latijnse curtis, cortis‘hof, hoeve’.
Courtant. Coûtant met epenthetische r? Of= Courdent?
Courte. 1. Vrouwelijk van court: kort. Bijnaam. 2. Plaatsnaam Courte: hoeve.
Courouble, Couroupple, Courouple, Caroubel, Carobel, Corruble, Kordupel, Croubels, de Croebele, de Croubele, Kroebel. Familienaam uit de plaatsnaam Quarouble (uitspraak couroupe - in Nord).
Courteau, Courteaux, Courtaut, Courtiaux, Courtial, Courtay, Courtel, Corteel. Naam uit het Franse court: kort. Bijnaam voor een klein persoon.
Courtecuisse, Courtequisse, Cortequisse: Bijnaam Courte cuisse: korte dij. Bijnaam voor iemand met korte bovenbenen. Oudfrans cul: (ook) benen.
Courtejoie, Courte joie: kortstondige vreugde. Kan een bijnaam zijn, misschien naar een huisnaam. Maar het oudste voorbeeld bevat geen t, zodat de familienaam weleens op een reïnterpretatie kan berusten. Misschien Oudfrans coroie, Frans courroie: riem, band.
Courtenay. Plaatsnaam (Loiret).
Courteville, Corteville: 1. Plaatsnaam Courteville in Tubersent en Ferques (Pas-de-Calais). 2. Zie Corteville.
Courthéoux, Courtheoux, Courtéhoux, Courtehoux: Plaatsnaam Courtioux (Hte-Vienne, Rhône) van courtil: afsluiting, hoeve.
Courtier, Cortier, Corti, Corthier, Courty, Corty, Lecourtier: Oudfrans corder, Frans courtier: makelaar. Beroepsnaam.
Courtin, Courtaein, Courtheyn, Courteyn, Courtyn, Courtijn, Cortin, Corteyn, Curtin, Carteyn: Bijnaam. Afleiding van Frans court ‘kort’, voor iemand die niet groot is.
Courtois, Courtoit, Courtoy, Cortois, Cortoys, Cortoos, Cartois, Cartoos, Lecourtois. Bijnaam uit het Franse courtois: hoffelijk, fijn, beschaafd. Het hondje in de Reinaert heette Cortoys.
Cousement, Coussement, Coussemant, Cossement, Couchement, Couchman: Beroepsnaam voor een schoenmaker. Oudfrans chakement, Picardisch cauchement: schoeisel.
Cousebant. Bijnaam naar de kousenband.
Couson, Cousson: Plaatsnaam Couson (Aisne, Montfaucon), Couzon (Allier, Loire, Rhône, Hte-Marne).
Cousot. Vleivorm van Cousin?
Cousse, Kouws, Cauche, Chauche, Chausse, Causse, Caus, Kaus, Kauss, Kausse, Kaussen, Kousen. Familienaam uit het Middelnederlandse cous, cause, van Middenlatijn calcia, Picardisch cauce, Oudfrans chauce: beenbedekking of broek, kousen, schoenen. Beroepsnaam. Van de kousenmaker.
Coussemaker (de), (de) Coussemaecker, Couesemaeker, Cousemaeker, de Coussemaeker, de Coussemaker, de Kousemaeker, Kousemaker, Coussmaker, Coussemacker, Coussemaque, de Cosemaeker, de Cosemaker, de Coessemacker, Coessemaecker, de Causemaecker, de Causemaker, de Causemmaeckre, de Causemaecker, de Causmaecker, de Causmaeker, de Cauwsemaecker, de Cauwsemacker, Couwsemaeker.
Beroepsnaam van van de kousenmaker. De kous was een leren of zijden/stoffen beenbedekking.
Cousser, de. Beroepsnaam van de kousenmaker.
Cousine, de la: Occitaanse variant van de la Cuisine. Beroepsnaam van de keukenmeester. Vergelijk van der Keuken.
Coussement, Cousement, Coussemant, Cossement, Couchement, Couchman. Beroepsnaam van de schoenmaker uit het Oudfranse chalcement: schoeisel.
Coustry, Coustris. Beroepsnaam. Waals coustry, van coust(u)rier: naaier, naaister, kleermaker. Zie Couturier.
Coûtant, Coûtand, Courtant: Vadersnaam. Romaanse vorm van Latijnse heiligennaam Constans.
Coutard, Coutart, Coutaert, Cautaert, Coutaers, Coutaerts, Cotard, Cotar, Cotart, Cottart. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van de voornamen Jacotard of Nicotard. 2. Mogelijk een beroepsnaam afgeleid van het Oudfranse 'cotte' = wapenrok/ herenrok: soldaat of kleermaker(handelaar).
Couteele, Couteel, Couteelle, Coutteel, Koutiel, Coutteau, Couteau, Couteaux, Coulteaux, Couttouw, Cultiaux: Oudfrans coutel, Frans couteau, van Middelnederlands couteel: mes. Beroepsnaam van de messenmaker. Vergelijk Coutelier, de Mesmaker.
Coutelier, Coutellier, Couttelier, Cotteleer: Beroepsnaam van de messenmaker. Vergelijk De Mesmaker.
Coutenier: Beroepsnaam. Oudfrans couttenier, cotonier ‘katoenhandelaar’ of ‘kantoeneerder, die met katoen vult of voert, die watteert’.
Coutereel, Coutereels, Couttreel, Coutreel, Coutureels, Coutiau, Cotau, Coutaux, Coutarel, Cautreels, Cauttreel, Cautreels, Cautreel, Cotereels, Cottereel, Cotereel, Cottriel, Coterelle, Corelle, Cottereaux, Cottereau, Cotrau, Cottriau, Coturiau. Naam uit het Oudfranse coterel: wapenrok, huurling die een wapenrok draagt, bandiet, rover. Beroepsnaam of bijnaam.
Couterman, Coutermans, Cauterman, Cautermans, Coetermans, Cotermans, Kautermans: Afleiding van Van de Cauter.
Coutier, Coutiez, Coutié, Courtier, Couthier, Couty, Cuttier: Afleiding van Oudfrans coûte: matras, gestikte deken, bedsprei. Beroepsnaam van de matrassenmaker, dekenstikker, Middelnederlands culctsticker.
Coutisse. 1. Plaatsnaam, Namen. 2. Plaatsnaam Coutiches (Nord).
Couttenier, (de) Cottenier, Cottenjé, Cottenje, Cottenjié, Cottenie, Cottenies, Cottenye, Cotteny, Coteny, Coutteeye, Couttenye. 1. Beroepsnaam uit het Oudfranse couttenier, cotonier: katoenhandelaar of katoeneerder (watteerder). 2. Zie ook Decottignie(s).
Couture, Coutuer, Couteur, Coutteure, Coteur, Cotur, Coture: 1. Plaatsnaam Couture, van Latijn cultura: akkergrond, landbouwgrond. La Couture (Pas-de-Calais). Vergelijk Van de Cauter. 2. Beroepsnaam van de kleermaker. Zie Couturier.
Couturier, Lecouturier, Cousturier, Cousserier, Couserier, Aucouturier: Beroepsnaam van de kleermaker.
Couvelaere, de, Couvelard, Couvelaire, Cuvelard: Middelnederlands covelaer: maker of drager van een kap, mantelkap (covel); ook geestelijke broeder, monnik.
Couvé, Couvee, Cové, Kevee: Spelling voor Frans Couvet, voltooid deelwoord van Oudfrans cover ‘koesteren, vertroetelen, verwennen’. Bijnaam.
Couvelance, Couvelence. Plaatsnaam Koblenz. Contaminatie van Frans Coblence en oude Nederlandse vorm Covlents.
Couvert. Voltooid deelwoord van Frans couvrir: bedekken, verbergen, veinzen. Vandaar Waals covièrt: geveinsd, achterbaks.
Couvet, Couvez, Couvee, Covet, Lecouvet, Lecovez, Lecover: Voltooid deelwoord van Oudfrans cover: koesteren, vertroetelen, verwennen. Bijnaam.
Couvreur, Couvruer, Couvreux, Coufreur, Couuvreur, Covereur, Découvreur. Couvreur is een Franse beroepsnaam couvreur: (lei)dekker.
Couwenburgh, van. Plaatsnaam Koudenburg: koude burg, burcht. 1. Coudenborch, Cauwerburg in Temse (Oost-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam op Schouwen (Zeeland). 3. Plaatsnaam in West-Vlaanderen, onder meer Esen en Werken. Zie ook Van Caldenborch.
Coux, du: Frequente Franse plaatsnaam Coux, van Latijnse cotes ‘puntige rots, klip’.
Couyon, Coyon: verschrijvingen voor Couillon, Oudfrans coillon, van coille: teelbal. Scheldwoord als bijnaam. Vergelijk Couillard.
Coward, Coaert, Coart, Couard: Oudfrans couart, coart, Engels coward, van Latijn cauda: staart. Bijnaam voor een bangerd, lafaard.
Coyet, Coyez, Coyette. Vaders-, moedersnaam.
Cryns, Creyns, Creijns, Crijns, Crine, Crins, Creyne, Crynen, Crijnen, Kryn, Krynen, Krijnen, Krijn, Krijn, Krijns, Kriens, Krins, Kreynen, Creyne, Kreins, Krein, Kreings, Kringhs, Krings: Vadersnaam. Heiligennaam Quirinus. Korijn is de Waals Vlaamse volksnaam van de heilige. Sint-Korijn of Sint-Corinus wordt vereerd in Hooglede en Kortrijk. De vorm Krings is te vergelijken met Frings. Zie ook Quirin.
Crabbe, Crabbé, Crab, Krab, Crabs, Crabts, Craps, Krabbe, Krabben. Bijnaam naar het dier 'krab' = wellicht iemand met een rare manier van lopen.
Er is natuurlijk ook de mogelijkheid van een beroepsnaam: verkoper of visser van schaaldieren.
Crabeel, Crabeels, Crabau. Bijnaam uit het oude woord crabeel: tegenslag. Voor een pechvogel.
Crabus. Wellicht Bijnaam: ruig, ruw.
Craco, Cracco. Plaatsnaam Cracco in Bellinzona (Tessin, Tjechie). Jacobus del Cracho, Bellinzona. Jacob Cracc(h)o, Bellinzona, vestigt zich ±1767 in Roeselare.
Cracau: 1. Plaatsnaam Krakau in Galicië, Pools Krakowaalse. Ook plaatsnaam Cracau, Krakau, Krackow (Mecklenburg-Vorpommern, Pommeren). 2. Ook andere naam voor Kalkar (Noordrijn-Westfalen).
Craegs, Craeghs, Craeght, Craggs. Het Middelnederlandse craech betekent: hals, keel, strot. Ook ringkraag of halskraag. Een familienaam die wellicht afgeleid is van een bijnaam verwijzend naar een opvallende hals of naar het dragen van een opvallend kledingstuk. Bijnaam.
Craen, van (de). Familienaam uit de plaatsnaam Kraan (Nederlands-Limburg), De Kraan (Noord-Brabant) en wellicht nog op andere plaatsen.
Craenhals. Bijnaam voor iemand met een lange hals, naar de kraanvogel. Vergelijk Waals Vlaams kraanhalzen: trots het hoofd oprichten. Duits Kranhals.
Craesbeek, van, Craesbeekc, Craesbeck. Plaatsnaam Kraasbeek in Tielt (Vlaams-Brabant).
Craet, de, Kraat, Crate: Middelnederlands craet: het kraaien van de haan. Bijnaam. Vergelijk Kraai.
Craeyelmans. Afleiding van plaatsnaam Kraaiel in Wommelgem (Antwerpen)? Zie ook Kreyelmans.
Crayeveldt, van Craeyevelt, van, Craeyeveld, (van) Craeyveld, Crayeveldt, Craeyvelt, van Crayveld, Kraayeveld: Plaatsnaam Kraaiveld, bijvoorbeeld in Lauwe, Passendale, Waregem, Wingene.
Craeymeersch, van, Crayemeersch: Plaatsnaam Kraaimeers, als in Emelgem, Merkem, Zedelgem (West-Vlaanderen), Maldegem (Oost-Vlaanderen).
(van) Craeynest, Craeijnest, van: Verspreide plaatsnaam Craenest/Kraai(en)nest.
Crahay, Crahaij, Crahai, Crahait, Crehay, Krahay, Krahé: Plaatsnaam in Grupont: afgebrande grond, gerooid bos.
Crainich. Duitse bijnaam Kranich; kraanvogel.
Crakaert. 1. Afleiding van Middenenderlands craken: kraken, krakend geluid maken, lawaai maken, babbelen. Vergelijk De Crae(c)ker. 2. Zie Crokaert(s).
Cram, Crame, Cramm, Cramme: Middelnederlands cram(me), crame: kram, haak. Beroepsnaam voor iemand die krammen maakt of slaat.
Crama, Cramailh. Waals crama; Oudfrans cramail: heugel, haal, hangijzer. Beroepsnaam van de smid.
Cramazou, Cramazone. Italiaanse familienaam?
Crampon, Crampont. Plaatsnaam Crampon, Nord.
Crâne, (de), Crane (de), Craane, Cran, de Craen, Craene, de Craan, Craens, Kraan, Krahn, Kraenen, Craen, Craenen, Krane, Kranen, Krannen, Schraen, Schaenen, Lecrane. 1. Bijnaam naar de kraanvogel voor iemand met lange benen of lange hals. 2. Variant van Van Craen, zie bij Craen.
Cranem, van, van Craenem, van Craenen, van Crannem, van Cranen, van Craynhem, van Crénom, Crénon, van Crenom, Crenon: Plaatsnaam Kraainem (Vlaams-Brabant) of Kranem in Vissenaken (Vlaams-Brabant).
Cranenbroeck, van, Cranenbroek, van, van Craenenbroeck, Craenenbroek, Craenenbrouck, van Craenbroeck, van Kraenenbroeck, Cranembrouck, Craenembroeck, Cranenbrouck: Plaatsnaam Kranenbroek ‘moeras waar kraanvogels verblijven’. Plaatsnaam bij Mierlo, Steenberg en (Noord-Brabant), in Attenrode, Lembeek (Vlaams-Brabant), Ninove (Oost-Vlaanderen).
Craninx, Craninckx, Craeninckx, Kraninckx: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse hraban-naam, vergelijk Hrabanolt/Kranhold.
Cransberg: Duitse plaatsnaam Kransberg (Hessen) of Kranzberg (Beieren).
Cranshof, Cranshoff. Duitse plaatsnaam en familienaam Kranzhoff.
Crappe, Crapet, Crappez, Crapez, Crapé, Crappé, Krapez, Craps: 1. Middelnederlands crappe, crapmede: meekrap, kleurstof voor weefsels. Beroepsnaam van de lakenverver of bereider van meekrap. 2. Frans crape: puist, schub; crapet. Bijnaam naar de schubbige huid.
Craquelin. Frans craquelin van Nederlands krakeling: knappend gebak, koek. Beroepsnaam.
Cras, Kras: Bijnaam. Oudfrans cras: vet, dik.
Crasborn, Cratsborn, Cratzborn: Plaatsnaam in Weerst (Luik).
Cranzbühler: Afleiding van de Duits Plaatsnaam Kranzbühel. Büh(e)l ‘heuvel’.
Crassaert, Crassaerts, Crassart, Crasaert, Craessaert, Craessaerts, Crassa, Crassart, Crytsaerts. Familienaam afgeleid van het Oudfranse cras (gras): vet, dik. Wellicht een bijnaam. Of een aanpassing zijn van een Britse familienaam.
Crasset, Cresset, Gressé, Krassé: 1. Afleiding van Oudfrans cras, Frans gras: vet. Bijnaam voor een zwaarlijvige. 2. Oudfrans crasset: kaars, olielamp; craisset: lamp, toorts. Beroepsnaam.
Crassier, Gressier, de Crassier: Middelnederlands crassier, Frans graissier: vettewarier, handelaar in vetwaren.
Crassin, Crasson: Afleiding van Oudfrans cras: vet, dik. Vergelijk Grasset.
Crauwels, Crauwers, Crouwels, Krouwel, Kraul, Krauweel, Kreuwels, Kreuls, Creuwels, Creuels, Kruyels, Kruijels, Cruywels, Cruwels, Kröhle, Kroell, Kröell. Met Middelnederlands 'crauwel' en het Middelhoogduits 'kröuwel' betekenen: drietand, kromme gaffel, vleeshaak. De familienaam is wellicht een beroepsnaam (boer of beenhouwer) of mogelijk een huisnaam (de naam van een huis/herberg werd dikwijls overgenomen door de bewoners als familienaam).
Cravat, Cravatte, Cravate, Chravatte, Crawat: Volksnaam. Frans Cravatte: Kroaat.
Cravillion, Cravillon, Cramillion, Cramilion: Afleiding van Frans crawille: haak.
Crawford. Plaatsnaam, Lanarkshire.
Craybeek, van, van Craybeck, van Craybek, van Crayebeck, (van) Craybex, Craeybeeckx, Craeybeckx, Crayebeckx, Craybeekx, Craybeek, Craybeckx, Craybeck, van Crabeekx, Crabeek, Crabeeck, Crabeck, Crabecq, Crabbeck, Crebeek, Crebeck, Crebec, Crebeyckx, Crebeyck, Crebeek: Plaatsnaam Kruibeke (Oost-Vlaanderen). Maar de familienaam is vooral Limburgs en zou dus wel op een Limburgse plaatsnaam terug kunnen gaan. 2. Beeknaam Kraaibeek in Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen.
Crayelynghe, van. Misschien plaatsnaam Kralingen, Zuid-Holland.
Crayer, de, Creyers: Bijnaam voor een kraaier, schreeuwer, roeper, omroeper.
Cré, Cre, Crede, Creed, Crez, Decré, Decrëe, De Cree, De Crée. Bijnaam of beroepsbijnaam (voor koster of voorbidder) voor wie het credo (die 12 artikelen opzegt.
Crebouw. Aanpassing waarschijnlijk van Crabau.
Creel, Creël Creëlle, Crehel. 1. Naam uit het Franse en Duitse grille: krekel. Bijnaam. 2. Variant van de voornaam Kerniel, Corneel. 3. Zie ook Kraai.
Crem, (de), Crême, Crème, Creme, de Crem, Decraim, de Krem, Decrême, Decrêm, Decrem, Decreme, De Creem, (de) Criem, Decrenne. Via Wallonië ontstane varianten van (de) Cremer. Zie verder bij Kramer De.
Cremens, Crement, Cremmens: Misschien variant (l/r-wisseling) van voornaam Clemens, Clément.
Cremery, Cremerye, Cremmery, Cremmerye, Cremerije, Cremmelie, Cremelie, Cremelie: Plaatsnaam Crémery (Somme).
Creminger. Duitse familienaam Greminger?
Crener. Waarschijnlijk variant van Cremer.
Crêpez, Creppe, Creppez. Bijnaam. Oudfrans crespet, afleiding van crespe: met kroeshaar. Vergelijk Crispel.
Crépieux, Crepieux: Plaatsnaam (Ain, Rhône).
Creplet, Créplet: Afleidng van Oudfrans crespe: gekroesd. Bijnaam voor een kroeskop. Vergelijk Crispel.
Crépy. Plaatsnaam Crépy (Pas-de-Calais, Aisne, Oise).
Crequy, Crequit, Crequie, Criqui, Kreki, Kerrikie: Plaatsnaam Créquy (Pas-de-Calais).
Cresen, Cresens, Crésens, Cresis, Créées, Crécês: Variant van Gresens.
Crespeigne. Oudfrans crespigne: zondag voor de vasten, waarop pannenkoeken (crêpes) gegeten worden.
Cressely. Plaatsnaam, Seine-et-Oise.
Cressin, Quersin: Afleiding van Oudfrans cras, crais: dik, vet. Vergelijk Grasset, Gresset. Vergelijk Cresson/Querson voor de klankverandering in Quersin.
Cresson, Querson: Oudfrans cresson, Oudpicardisch kerson: waterkers, tuinkers. Beroepsnaam van de teler ervan.
Cressonnier, Croissonnier, Croisonnier, Croisonier: Beroepsnaam voor de teler of verkoper van waterkers (zie Cresson, Lacressonnière).
Cretel: Vadersnaam. Romaans Cretel, van Crestel, Cristel, vleivorm van de heiligennaam Christianus.
Creten, Cretens, Crétens, Créten, Creeten, Creytens. Bijnaam uit het Oost Middelnederlandse creten, creiten: plagen, kwellen. Vergelijk Nederduits Kre(e)ter, Kreiter: ruziemaker, twistzoeker.
Creteur, Créteur, Crèteur, Crêteur, Cretteur, Creteux: Afleiding van Oudfrans crester: het hoofd (de hanenkam) verheffen, trots zijn, hoogmoedig zijn. Bijnaam.
Crétin. Vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Christianus.
Creton, Decreton: Oudfrans creton: stukje vet, stukje gebakken spek, uitgebakken vet. Bijnaam. Vergelijk Speck.
Creuz, Creutz. Duitse familienaam Kreutz, Kreuz. Huisnaam of plaatsnaam.
Creveau, Creveaux, Créviaux, Créviau, Cravau, Crebaels, Crebals. Variant van de Franse familienaam Crevel uit het Latijnse cribellum, het Franse crible: kleine zeef. Beroepsbijnaam van de zevenmaker.
Cretsaert, Creytsaert, Creytsaerts. Naam uit het Oudfranse crisser/grincer. Bijnaam voor een knorrig iemand.
Crèvecoeur, Crevecoeur, Crévecoeur, Crêvecoeur, Crefcoeur, Crèfcoeur: Verspreide plaatsnaam. Naam van kastelen en burchten: die het hart doet barsten, breken.
Crevel, Crevels. Middelnederlands crevele; jeuk, kriebeling. Bijnaam.
Creytsaerts. Crijtsaert, van Oudfrans crisser: grincer. Bijnaam voor een knorrig mens. Vergelijk Grignard.
Criar. Waarschijnlijk verschrijving voor Gruillard.
Crickemans. 1. Afleiding van Cricke. Zie Kruck. 2. Zie Kriekemans.
Crié, Criez. Afleiding van Oudfrans cri: faam, blaam, aankondiging. Bijnaam van de omroeper?
Crickx: 1.West-Vlaamse, midden Vlaams cricke, ontronde vorm van Middelnederlands Crucke (zie Crucke). 2. Variant van Crieckx; zie Kriek.
Criel, Krill, Kril, Krielen: 1. Frans en Duits Grille: krekel. Vergelijk Grillard/Krielaart. 2. Vadersnaam. Samengetrokken vorm van Kerniel, Corniel, van Cornelius. Vergelijk Kreel, Krelis.
Crikeler, Crikelaire, Crikelhire, Criquelière: 1. Kriekeleer, -laar: kersenboom, pruimenboom. Vergelijk Kriekeboom. 2. Eventueel variant van Krekeler.
Crimmers. Waarschijnlijk variant van Cremers.
Crimont. Plaatsnaam Crimont in Baisy, Neerheilissem, Waver (Waals-Brabant), Elzele, Gosselies, Lessen (Henegouwen).
Criquet, Krické: Middenfrans criquet: naam van verschillende insecten, als de krekel. Vergelijk Krekel(s).
Criquillon, Criquillion, Criquilion, Criquielion, Criquielon, Criquellion, Criquelion, Crickillon, Crikilion, Krikillion, Krikilion, Krékilion, Crekillie: Oudfrans Criquillon, crikellon: krekel. Vergelijk Krekel(s).
Crismer, Crisner: Stamt van een Beierse familie. Griesmeier: boer op een hof met kiezel.
Crispeels, Crispel, Crispeel, Crispeele, Criespiel, Crispiels, Krispeels, Chrispeel, Chrispeels, Chrispiels, Chrisels, Crespel, Crespaeu, Crespo, Crispoux, Crepel, Crepelle, Crepeele, Crepeau, Crepeaux, Crepaux, Crépaux, Crippiau, Cripiau, Crépillon: Bijnaam. Frans Crispel, Crespel, verkleinvorm van cresp(e), Frans crépé, crépu‘met kroeshaar, met borstelig haar’.
Crispin, Crispyn, Crispijn, Crispen, Chrispeyn, Crispeyn, Cruspin, Cryspin, Crespin, Crépin, Crepin, Crepain, Crepet, Creppy, Crépey, Crepule, Crepelle, Crepeele, Crepel. 1.Vadersnaam uit de heiligennaam Crispinus. 2. Familienaam uit de plaats Crépin in Pommeroeul (Henegouwen) of Crespin in Valencijn (Nord). 3. Oudfrans crepin: wafel.
Cristael, Cristaels, Christaels, Christael, Cristal, Kristal: 1. Vadersnaam. Afleiding van een Christ-naam, zoals Christophorus of Christianus. 2. Beroepsnaam voor wie bergkristal opgraaft?
Cristel, Kestelle, Kestel, Crestel, Cretelle, Cretel, Créteau: Patr. Vleivorm van heiligennaam Christianus. Kestel, van Kerstel.
Cristofori, Cristodfoli, Cristofalo, Cristofaro, Cristofani, Cristofano, Cristofoletti. Vadersnaam. Italiaanse vormen en afleidingen van Griekse heiligennaam Christoforus.
Crisveldt, Crisvelte. Plaatsnaam in Nukerke, Oost-Vlaanderen, Duitsland.
Crits, de, de Cridts: Middelnederlands krits: krab, kras; Waals Vlaams schurft. Bijnaam.
Crocaerts: Afleiding van Crook (zie op dat woord); vergelijk familienaam de Croock, de Kroock. Bijnaam voor iemand met lange, krullende lokken.
Crochard. Afleiding van Oudfrans croc: haak.
Crochon. 1. Afleiding van Oudfrans croc: haak. Beroepsnaam. 2. Vadersnaam?
Croegaert. 1. Afleiding van Middelnederlands croech: kruik. Beroepsnaam van de pottenbakker of kruikenhandelaar? Vergelijk Duits Kruger, Kriiger. 2. Misschien een variant van Croekaert.
Croeser, de. Afleiding van Middelnederlands croes(e), Middennoordduits krôs, krûs: kroes, kan, kruik, drinkbeker. Bijnaam voor een kroezenmaker, pottenbakker; of voor de drinkebroer, zuiper. Middenenderlands croesen: zuipen. Vergelijk Nederduits Schwenkkros, Leerenkraus, Fùllekroes.
Crohin, Crohain, Croain, Croën, Crouin, Crowin, Croin: Variant van de Belgische (Henegouwen) familienaam Crohin, Croën, Crouin, Crowin. Herkomst onduidelijk. Wel niet van Oudfrans groin; geknor.
Croibien, Croibier: Bijnaam naar iemands lijfspreuk 'je crois bien' (ik geloof wel)? Waarschijnlijk een reïnterpretatie (Cambien, Crombain).
Croisaerdt, Croeisaerdt: De Franse familienaam Croizard, van croix: kruis. Wellicht een muntnaam.
Croiseau, Croisiau, Croisiaux, Croisseaux, Croissieaux, Croisaux: Afleiding van Frans Croix. Plaatsnaam in Arquennes (Henegouwen), Bornival (Waals-Brabant).
Croiselet, Croizlet: Afleiding van croix: kruis. Of van croisel: lamp in kruisvorm.
Croiset, Croisé, Croisez, Croizet, Croisse: 1. Afleiding van croix: kruis. Eventueel. muntnaam. 2. Plaatsnaam Croisse (Seine-Mar.), Croisette (Nord, Pas-de-Calais).
Croisier, Croisy, Kroysier, Crosiers, Crozier, Creuhy, Krusy: 1. Frans croisier, Waals creûhî: kruisheer, kruisbroeder. 2. Of van Croisié, voltooid deelwoord van Oudfrans croisier: zich aanmelden voor de kruisvaart, een kruis als kenteken dragen. Bijnaam voor een kruisvaarder.
Croisille. Plaatsnaam Croisilles (Pas-de-Calais).
Croissant, Cressant, Cressent, Décroissant, Décroisson, Decresson: 1. Bijnaam naar het uithangbord 'Au Croissant' (In de halve maan). 2. Zie Cressent. 3. Plaatsnaam Croissant (Finistère).
Croix, Crois, Croy, Croij, Croye, Crooy, Crooij, Croo, Croos, Croes, Croës. Familienaam naar de plaatsnaam Croix : kruis.
Crombeke, Crombeecke: Plaatsnaam Krombeke (West-Vlaanderen), Krombeek (Susteren, Nederlands Limburg).
Crokaert, Crokaerts, Krockaert, Krokaert, Krokkaerts, Krokaerts, Crokart, Crocaerts, Croukaert, Crockaert, Crockart, Crockaerts, Croeckaert, Croekaert, Crakaert. Naam uit De Croock: bijnaam voor iemand met lange, krullende lokken. Of variant van Crochard: dit uit het Oudfranse croc: haak. Beroepsbijnaam of naam uit één of andere lichamelijke eigenschap.
Crollet, Crolet. Vondelingnaam. Antonius Crollet werd op 10 juli 1833 in Antwerpen gevonden. Hij overleed in 1904 in Wommelgem, waar de familienaam nu nog geconcentreerd is.
Crollard, Crola, Crollaer, Croulard: Bijnaam van Oudfrans croller: beven, bewegen, schudden.
Crolop. Duitse vadersnaam Krolop, Krolof, van Ro(e)lof.
Crombach, Crombag, Crombags, Crumbach: Plaatsnaam Crombach in Richterich (Duitsland) en bij Sankt Vith (Luxemburg). Ook verspreide Duitse plaatsnaam Krumbach.
Cromben, Crombeen, Crombain, Crombin. Bijnaam voor iemand met kromme benen. Duits Krummbein, Krumbeen.
Crombecq, Crombecque, Krumbeck, Crobeck: 1. Bijnaam naar de kromme bek, scheve mond. Vergelijk Middelnederlands crombecte: krombekkig. 2. Zie ook Van Krombeke.
Cromberge. 1. Bijnaam uit één of ander krom lichaamsdeel (bijvoorbeeld beck: mond). 2. In West-Vlaanderen is ook een plaats Krombeke die de oorsprong zou kunnen zijn.
Crombois, Crombel: Afleiding van Oudfrans cron, cromb, van Nederlands krom. Bijnaam voor een kromme, bochel. Vergelijk Crombet.
Crombrugge. 1. Bijnaam voor iemand met een kromme rug, een bochel. 2. Zie (van) Crombrugge.
Crombrugge, (van), van Crombruggen, van Crombrugghe, van Crombrughe, van Crombreucq, de Crombrugghe, de Crombrugge. Familienaam uit de plaatsnaam Krombrugge (Oost-Vlaanderen). Crombe; gebogen, krom, rucghe (heuvel)rug.
Cromé. Variant van Crombê (assimilatie mb/m) of van Crome.
Cromheeke, Cromheecke, Cromheeke: Vlaamse familienaam Cromeecke, van Vlaamse plaatsnaam Kromme Eik, bijvoorbeeld in Bellem, Lotenhulle (Oost-Vlaanderen), Sijsele (West-Vlaanderen), Nijlen (Antwerpen).
Crommelin, Cromlin, Crommelinckx, Crommelinck, Crommelijnck, Crommelink, Crommelynck, Crommelynckx, Cromelynck: In België ook Crommeling, Crommelinck. Afleiding van Romaans bijnaam voor een kromme, misgroeide.
Crommenhelleboogh, van. Plaatsnaam Kromme Elleboog, vrij verspreide naam voor een krom stuk land of een wegkromming.
Crommentuyn: Plaatsnaam: kromme afsluiting.
Crompvoets. Bijnaam voor iemand met kromme voeten.
Cromstrien, (van): Plaatsnaam Cromstrijen (Zeeland), sinds 1763 uitgestorven.
Crone, von der. Verspreide huisnaam Zur Krone, In de Kroon. Vergelijk Kroon.
Cronier, Crosnier. Beroepsnaam van de visser met de fuik?
Cronselaer, Cronselaar. Waals Vlaamse bijnaam kronselaar: knoeier? Of uit Duits Kranzler: kransenbinder?
Croo, de, du Croo, de Kroo, de Croot: Vlaamse uitspraak van Frans Decroix, Ducroix. Verspreide plaatsnaam Croix (Henegouwen, Nord).
Crook, (de) Croock, de Croocq, de kroock, de Krock, (de) Crock, (de) Crocq, Krook, Krok, Crok, Crokke, Kroken, Lecroq: 1. Middelnederlands crook, croke ‘lange lokken, krullende lokken, kuif’. Bijnaam, familienaam. 2. Aanpassing van Ducrocq. Zie aldaar.
Croonenbroeck. Waarschijnlijk reïnterpretatie van Croonenborch.
Crooijmans: Een man-afleiding van de Cruyer, Kruijer ‘kruier, die met de kruiwagen kruit, vrachten vervoert’.
Crop, de, De Croppe, Croppen, Kropp, Krops: Bijnaam naar de krop, het kropgezwel onder de kin of naar de uitstekende adamsappel.
Croquesel, Croquecelle: Oudfrans croque oisel: die vogels slaat, klopt, vangt. Vergelijk Croquison.
Croquet, Croqeette, Croquez, Croquey, Crocquez, Croket, Croucquet, Crouquet, Crochet, Croche, Croché, Chrochelet, Ducroquetz, Ducroquet. 1. Familienaam uit croc: haak. Picardisch croquet, Frans crochet, crochelet, Beroepsbijnaam. 2. Familienaam uit de gelijknamige verspreide plaatsnaam in het Picardisch gebied, Atrecht, Vieil-Hesdin (Pas-de-Calais), Kamerijk (Nord), (Henegouwen)
Croquison. Oudfrans croque oison: die gansjes (ganzen) slaat, klopt, vangt. Vergelijk Hurtecant, Croquesel.
Cross, Crosse, Lacrosse, Crousse: Frans crosse: kruk, stelt. Bijnaam voor een gebrekkige. Vergelijk Kruck, Stelten.
Crosset, Crouset, Crousé, Crouzet, Crouzé, Crozée, Crozee, Crozet: Oudfrans creuset, afleiding van creux, van Latijn crossum: holte. Plaatsnaam.
Crotteux, Croteux. Plaatsnaam in Crotteux in Mons, Luik.
Crouc, Croughs, Crougs, Croughe, Croegs, Kroeg, Kroegs, Croux, Crox, Kroog, Kroch, Kruch: Middelnederlands croech, Duits Krug: kruik, boterpot. Beroepsnaam van de pottenbakker of van de waard. Vergelijk Cruycke, Kroegman.
Crouet, Croué, Crowet: Plaatsnaam, afleiding van crou(x), creux: holte.
Croufier, Croufer. Zinwoord. Beroepsnaam; ijzergieter.
Crousel, Crouzeau, Crusel, Crusiaux, Crusiau, Crusio: Afleiding van creux: holte? Of = Croiseau?
Croutelle, Crutelle, Crutel: Franse plaatsnaam Croutelle: grot (Vienne)? Of veeleer variant van Cretel. De naam komt ook voor als klankverandering van Courtel:
Croy, Croij: 1. Plaatsnaam Crouy (Somme). 2. Zie Croix.
Croymans, Croimans, Crooymans, Crooijmans: Beroepsnaam van de kruier; vergelijk De Cruyer 1.
Crozaz, Crouzat: Plaatsnaam Crozat in Alboussière (Ardèche), La Crosaz in Cognin, Le Crozat (Savoie).
Cru, de, Cruw, de, de Cruy, Cruw, Cruyen, Cruen: De glijders w/j verraden een vroegere intervocalische d. Uit Middenenderlands cmde = cruder: kruier. Zie De Cruyer.
Cruchon, Cruchot, Cruchet, Crusson: Afleiding van Frans cruche: kruik. Beroepsnaam van de pottenbakker.
Cruchten, (van), van Crughten, (van) Kruchten, van Krugten. Familienaam uit de plaatsnaam Krochten in Princenhage (Noord-Brabant), Kruchten (Rijnland-Palts), Cruchten (Groothertogdom Luxemburg) of Kruchten, Maasbracht (Nederlands Limburg).
Crucifix, Cruxifix, Kruysifix: Plaatsnaam Crucifix: plaats waar een kruisbeeld staat.
Crucis. Latijn afleiding van crux: kruis. Latinisering van Vercruysse of Del(a)croix.
Crucke, Crucq, Crickx: Middelnederlands crucke ‘kruk, staf, stelt’. Bijnaam voor iemand die op krukken loopt.
Crucq: 1. Crucq, Cruque is Picardisch voor Frans Cruche ‘kruik’. Vergelijk Kruik. 2. Zie Crucke.
Crugenaire, Crusemaire, Crusnaire, Cruseneer, Crusener, Crusnière, Crusniere: Waals en vervolgens Brabantse aanpassing van Nederduitse familienaam Krügener: (kroeg)waard, kastelein, (of ) pottenbakker. Zie ook Cruquenaire.
Cruisbeck, Crusbeeck, Crusbeck: Waarschijnlijk Waalse aanpassing van Nederduitse familienaam Krusbecker: kroezenbakker, pottenbakker.
Cruquenaire. Beroepsnaam van de kruikenbakker. Nederduits Krügener. Vergelijk Crugenaire.
Crusio: Spelling volgens de uitspraak van de Picardisch familienaam Crusiau(x) van Crusel, Crousel. Wellicht variant van Croiseau, afleiding van Croix.
Crusnière. 1. Plaatsnaam. Waals crusnîre: plaats waar waterkers groeit. Vergelijk Lacressonnière. 2. Crusnaire met ander suffix.
Cru De, Cruw De, De Cruy, Cruw, Cruyen, Cruen. Naam uit het Middelnederlandse crude: kruier. Beroepsnaam.
Crutsen, van, Cruts, Crutsens, Crutzen, Crutze, Crutzen, van Crusten: Plaatsnaam Krutsen.
Cruveiller, Crivilliers: Franse beroepsnaam Cruvelier, van Zuidfrans cruvel, crevel, Frans crible: zeef. Beroepsnaam van de zevenmaker.
Cruyenaere, Cruynaere, de, de Cruijnaere, de Crueynaere, de Crayenaere, Crudenaire, Crunaire, Kruyner, Kruidenier, Kruyniers, Cruyeniers: Beroepsnaam van de kruidenier, de handelaar in kruiden, kruiderijen of specerijen, de drogist of apotheker.
Cruybeke, Cruybeeck, Cruybeek, Cruijbeeck, Crubeck. Naam uit de plaatsnaam Kruibeke, Oost-Vlaanderen.
Cruycke, Cruque, Crucq, Kruuk, (de) Kruijk, Kruyk: Beroepsnaam voor de maker van kruiken, de pottenbakker, of een waard. Vergelijk Crouch, Krug, Kruger.
Cruyer, de, Cruder, Kruijer, de Kruyter: 1.Beroepsnaam van de kruier, die met de kruiwagen kruit, vrachten vervoert. 2. Afleiding van kruiden: met kruiderijen bereiden. Handelaar in kruiden. Vergelijk De Cruyenaere, Duits Kräuter.
Cruynaere, Cruyenaere, (de), De Cruijnare, de Crueynaere, de Crayenaere, Crudenaire, Crunaire, Kruyner, Kruidenier, Kruyniers, Cruyeniers. Beroepsnaam van de kruidenier, de handelaar in kruiden of specerijen, de drogist of apotheker.
Cruypelandt, Cruypelant, Cruyepants, Cruyplandt, Cruyplant, Cruyplants, Creupeland, Creupelant, Creupelandt, Crupelandt. Bijnaam voor iemand die door het land kruipt, sluipt, loopt: een zwerver, een landloper.
Cruypelinck, Creupeling: Verhaspeling van de familienaam Cruypen(n)inck in de streek van Ronse.
Cruypenninck, Cruypennick, Cruypeninck, Crupeninck, Cruypeninck, Cruypeninck, Cruyppeninck, Cruypenlinckx: Kruidepenning: die zijn penningen kruidt. Bijnaam voor een vrek, die gierig is op zijn geld.
Cruiper, Cruyper, de. Bijnaam voor een kruiper, sluiper. Middenenderlands cruper: bespieder, spion.
Cruysbergh, Cruysberghs, Crusbergs, Cruijsberghs. Naam uit de plaatsnaam Kruisberg (berg met een kruis erop) in Brunssum, Kessel (Nederlands-Limburg), Doetinchem (Gelderland) en verspreid in de provincie Antwerpen.
Cruyskens. Afleiding van Cruys; kruis. Vleivorm van Van der Cruysse.
Cruyslant. Veldnaam van land door de gelovigen geschonken ter bestrijding van de kosten van een door Filips de Goede te ondernemen kruistocht. Kruisland. Plaatsnaam in Damme (West-Vlaanderen) en Komen (Henegouwen). Maar de plaatsnaam terra de cruce komt al in 1305 voor in Audinghen (Pas-de-Calais). Zie ook Kruislander.
Cruysman, Cruysmans, Kruisman: Afleiding van Van der Cruysse.
Cruyssaert. Afleiding van Van der Cruysse.
Cruysse, van der, Cruyssen van der, van der Kruisen, Kruissen, Kruisse, van de Kruis van (der) Kruyssen, van Kruijsse, van Cruijsen, van der Cruys, van der Cruyssen, van der Cruijs(sen), van de(r) Cruijs, van der Cruijce, Cruijcen, Cruycen, Cruyce, van der Chruysse, van der Cruiyssen, van der Chruche, van de Crux, van de Cruys, van de Cruyce, (van der) Kruys, van den Kruijs, van der Crussen, van der Creuse, van der Creusen, Creusen, Kreusen, Kruysse, Kruyssen, Vercruysse, Vercruyssen, Vercruijsse, Vercruijsssen, Vercruyse, Vercruysen, Vercruyce, Voorcruyce, Voorcruijce, Verkruysse, Vercruyssen, Vereruysse, Verkruijsse, Verchruijsse, Vercrusse, Vercrusse, Verkrusse, Vercrysse, van den Cruys, van den Cruijs, van den Cruyce, van den Cruijce,van den Cruysen, van den Cruyse, van den Cruche, Wandercruyssen, wan der Cruyssen, Kruijs, Kruysse, Kruys, Cruys, de Cruyssens, de Cruycens, de Cruyce, Cruisse, Crusse,.. Familienaam uit de zeer verspreide plaatsnaam Kruis, ter Cruce, Cruysse: kruis (vaak strafwerktuig, galg of schandpaal). Kroese, Kroeze kan er ook afgeleid zijn of van kroes; krullend. Kroeseklaas is de kroese, de kroes- of krulharige Klaas of Nicolaas.
Cruysweegs, Cruyswegs, Cruijsweegs, Gruysweegs, Kruysweegs, Kruiswegt: Verspreide plaatsnaam Kruisweg: viersprong. Plaatsnaam Kruisweg (Zuid-Holland, Utrecht, Groningen).
Cuber, de, Cubber (de), Decubber, de Kubber, Decubre. 1. Naam afgeleid van het Middelnederlandse cubbe = mand. Beroepsnaam van een mandenvlechter. 2. Of uit het Oost-Vlaamse en Brabantse kubber: mannetjesduif, doffer. Bijnaam voor bijvoorbeeld een fier iemand.
Cubas, Cubat, Cubba: Variant van Franse familienaam Cubeau, van Cuveau: vat, kuip, ton. Beroepsnaam van de kuiper.
Cuche, Cuchet, Cusse, Cusset, Kussé, Kusé, Kuzee: Waals cuche: tak.
Cudell, Quidel: Middelnederlands cudele, cudel, cuil: bodem van een visnet of viskorf. Beroepsnaam.
Cueninberge, van, van Ceunienberghe: Waarschijnlijk plaatsnaam Koningsbergen (Duits Konigsberg, Russisch Kaliningrad) in Oost-Pruisen. Of plaatsnaam Konigsberg (Duitsland op vele plaatsen). Vergelijk evenwel de Nederlandse familienaam Van Konijnenburg.
Cuesta. Spaanse familienaam en plaatsnaam Cuesta; helling.
Cuf, de. Aanpassing van Frans Descuves?
Cugnion, Cugnon, Kunion, Ouingnon, Ouignon, Coignon, Cognon, Cougnon: 1. Plaatsnaam Cugnon. De plaatsnaam Cornillon (Luxemburg wordt in het Waals avègnon uitgesproken. 2. Oudfrans coignon: hoekje. Vergelijk Coignet. 3. Soms wellicht variant van Cagnon.
Cugnot, Cugnod. Afleiding van Oudfrans coing; hoek.
Cuijvers, Cuyvers, Cuyvers, Kuyvers. Beroepsnaam van de kuiper.
Cuisenaire, Cuisener, Cuisenier, Cuisinier, Cusenier, Quisenaire, Quisenaerts, Quizenaarts: Beroepsnaam. Frans cuisinier ‘keukenmeester, kok’.
Cuisin, Cuisine, Cuisinet: Beroepsnaam van de kok, de keukenmeester. Vergelijk Cuisenaire.
Cuissard. Afleiding van cuisse: dij. Bijnaam voor iemand met stevige dij en of naar het deel van het harnas dat de dijen bedekt.
Cuisset. Afleiding van Frans cuisse; dij. Bijnaam.
Cuitte. 1. Oudfrans cuite: vrij, bevrijd, vrijgesproken; zonder schulden. 2. Zie Kuit(en).
Cukier. Joodse familienaam. Pools cukier; suiker. Beroepsnaam.
Cukierblum. Joodse familienaam; suikerbloem.
Cukierfajn, Cukierfain. Joodse familienaam Zuckerfein: suikerfijn.
Cukierman: Joodse familienaam Zuckermann: suikerman, suikerverkoper.
Cujé: Spelling voor Cugnet, Cuinié, waarbij de palatale nasaal gn [?] tot palatale fricatief j gereduceerd is. Variant van Coignet, Coigné, verkleinvorm van Oudfrans coing ‘hoek’, ook ‘hak, bijl’. Beroepsbijnaam van een houthakker.
Culin, Cullin, Culling, Cillin, Cilling, Cullen, Culens. Vadersnaam, variant van Colin, knuffelvormen van Nicolaus.
Culit. Kuil. De vormen op -aerts zijn hypercorrect.
Culliford. Plaatsnaam Culford in Suffolk.
Culus, Culusse, Cullus, Cullusse: Volgens Carnoy latinisering van Cools. Of korte vorm van voornaam Hercules.
Cumming, Cummings, Cummins: Engelse vadersnaam van Bretonse oorsprong.
Cumont, Decumont: Plaatsnaam Cumont in Gosselies (Henegouwen), Roly (Henegouwen), Coulonvillers (Somme), Candor, Ecuvilly (Oise). De Aalsterse familie Cumont stamt uit Oisemont (Somme).
Cumptich, de. Plaastnaam Kumtich (Vlaams-Brabant).
Cunche. Misschien Waalse adaptie van Duits Kun(t)z.
Cunibert, Cuniberti. Vadersnaam. Germaanse voornaam kun-berht 'geslacht-schitterend': Cunibertus. H. Cunibert was bisschop in Keulen.
Cunningham. Engelse plaatsnaam, Ayrshire.
Cupido: De naam van de liefdegod Cupido is als familienaam totaal onwaarschijnlijk. Vermoedelijk een reinterpretatie van de Spaanse familienaam Cipido, Cipedo, een collectieve plaatsnaam, van cepo ‘boomstronk’.
Curé, Curet, Curez: Frans curé: pastoor.
Curiel, Curia, Curias: Vadersnaam. Verkleinvorm van Germaans kur-naam (bijvoorbeeld in Curinckx) of van Koenraad (over Curardus).
Currinckx, Currinckx, Ceurinckt, Kurinckx. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam kuri; keuze. Of Küurin(g) evenwel van de heiligennaam Quirinus. Of afleiding van de heiligennaam Cornélius; vergelijk Coorens?
Curio, Curioz. Familienaam uit Savooie. Afleiding van Curie, van Ecurie; paardenstal. Hoeve-naam.
Currie, Curry: Frans curie, van Latijn curia: curie (kerkelijke bestuursinstelling).
Curth, Curt. 1. Bijnaam; kort, 2. Duitse voornaam Kurt; Koenraad.
Curtis, Curtiss. Engelse familienaam van Oudfrans corteis, curteis, Frans courtois: hoffelijk, hoofs. Vergelijk Courtois.
Curtius. Humanistennaam. Latinisering van Kort, Kurz.
Cussac. Plaatsnaam Cussac (Cantal, Dordogne, Gironde, Hte-Loire, Hte-Vienne).
Cusse, Kusse: Waalse cuche ‘tak’? Of door verscherping (z/s) uit Middelnederlands cuse, cuese‘knots, kolf’. Bijnaam voor de knotsdrager. Ook familienaam Kuse, Keus.
Custine, Custinne. Plaatsnaam Custinne, Namen.
Cuthbert, Cutburth: Engelse familienaam. Germaanse voornaaum, Oudengels cuth-berht 'beroemd-schitterend'. Vergelijk Cobert, Calberson. St.-Cuthbert was abt en bisschop van Lindisfarne.
Cutsem, van, van Cutsen, van Coetshem, van Coetsem, van Koetsem, van Koetsen. Familienaam uit de plaatsnaam Kutsem (Cutsegem) in St.-Pieters-Leeuw (Vlaams-Brabant).
Cutserode, van. Plaatsnaam in Opwijk (Vlaams-Brabant).
Cuvelé, Cuvele: Misschien Cuvelet, afleiding van cuve: kuip. Maar waarschijnlijk veeleer variant van Cuvelier.
Cuvelette. Afleiding van cuve; kuip. Beroepsnaam van de kuiper.
Cuvelier (de), Cuvelie, Cuvelié, Cuveljé, Cuveliers, Cuvellier, Cuveiller, Kuveiller, Cuvelliez, Cuvelliez, Cuverlier, Cuvillier, Cuvilier, Cuvilliez, Cuvillez, Cuville, Ceuvelier, Covelier, Coveliers, Covillers, Couvelier, Couvillers, Curveiller, Quveliers: 1. Beroepsnaam. Frans cuvelier, Waalse co(u)velier ‘kuiper’. 2. Sommigen (Cuvillier, -iez) gaan mogelijk terug op de plaatsnaam Cuvillers (Nord). 3. Een zoon van Joannes Quadflege (Quadflieg) trouwt in 1690 in Hermée (Luxemburg). De familienaam werd in de Voerstreek 'ko:vli: uitgesproken en Kofly, Couv(e)ly geschreven. De pastoor noteert de familienaam als Cuvelier. In 1775 krijgt de familienaam in Haacht de afleidingvorm Cuveliers.
Cuvelle, Cuveele, Cuvele. Oudfrans cuvele: kuipje. Beroepsnaam van de kuiper.
Cuvereau. Afleiding van cuve; kuip? Of Picardische variant van Chevreau.
Cuvry. Plaatsnaam Cuvry (Moselle)? Variant van Chevrier?
Cuyl, van. Plaatsnaam Kuil in Merkem, West-Vlaanderen, Belsele, Oost-Vlaanderen.
Cuylits, Cuylaerts, Kuylaerts, Kuijlaars, Kuijlaerts: Plaatsnaam.
Cuysens, Queysen, Quyssens, Quissens: 1. Duistere naam. 2. Kan een Bretonse vorm zijn van Coussen.
Cuytmans, Koytmans. Brouwer of verkoper van kuit, een lichte biersoort.
Cwaigenbaum. Jiddisch=Duits Zweigbaum.
Cwieczkenbaum. Duits Zwetschgenbaum: pruimenboom.
Cyfer, Cyffers, Cyfveer: Vadersnaam. Germaanse voornaam sig-frid 'zege-vrede'. Vergelijk Duits Sievers, Seif[f)ert, Seyffer.
Cygan, Cyganck. Familienaam Zygan, Czygan, Pools Cygan: Zigeuner, van dakloze, rondtrekkend reiziger.
Cygelman. Jiddisch Ziegelmann: tegelman. Beroepsnaam van de tegelbakker of tegeldekker.
Cygler. Jiddisch = Duits Ziegler, Nederlands Tegelaar. Beroepsnaam van de tegelbakker of tegeldekker.
Cymberknopf, Cymberknopff. Joodse familienaam = Duits Zimmerknopf.
Cymerman. Joodse familienaam. Duits Zimmermann.
Cymlich. Duitse bijnaam Ziemlich; betamelijk, passend, aangenaam.
Cypers. 1. Zie Sebrechts. 2. Afleiding van de voornaam Cipriaan.
Cytryn. Oudfrans citrin; citroen. Beroepsnaam.
Czajkowski, Czajkowska. Afleiding van Pools czajka; kieviet.
Cijsouw: West-Vlaamse familienaam Sissau, Syssauw, Cyssau. Uit Frans chincsaulx, Frans cinq saules ‘vijf wilgen’. Plaatsnaam Cissauin Eke (Frans-Vlaanderen) en Borre.
Czech, Czeck, Czeh, Cseh, Czekaj. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van de Slavische voornaam: Ceslav. 2. Volksnaam voor een Tsjech.
Czerny, Czernysz, Czarny, Cserny, Csernik, Cserni, Csernok: Bijnaam. Tsjechisch cerny, Pools czarny: zwart.
'
D.
Da Cunha, Dacuna: Portugese plaatsnaam Cunha. Dacus, Daku: Plaatsnaam Acul in Tillet.
Da Silva, Silva, (da) Sylva: Portugees Joodse familienaam: van den Bos.
Da Via. Italiaanse pendant van Van de Wege.
Daal, van, van (den) Daelen, Vandaele, van den Dale, van de(n) Dael, Daele, Vandandaele, van Daalen, van Daale, van Dael, van Dallen, van Dael, van Dalle, Dal, Dallen, van Dalen, van Dale, Van (den) Daul, Daule, van Dacle, Vandale, Vandal, (de) Daele, Dendal, Dendale, Dendaele, Dendalle, Dindal, Deledalle, Deldalle, Deldaele, Daldal, Dédal, De Dael, Dudals, Dudals. Familienaam afgeleid naar de zeer verspreide plaatsnaam 'ten dale': dal.
Daalder: Vermoedelijk niet de munt naam. De Duits familienaam Thaler kan niet ter vergelijking gebruikt wordt, aangezien die een afleiding is van Tal ‘dal’ voor de dalbewoner, zoals Berger ‘bergbewoner’. Wellicht is Daalder, evenals Daalman, een afleiding van van Dale(n). Er is ook een plaatsnaam Daalder in Nuth (Nederlands Limburg.
Daalhof: Plaatsnaam Daalhof in Maastricht (Nederlands Limburg).
Daalhuizen: Plaatsnaam. Vergelijk Duits Dahlhausen (Brandeburg, Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen).
Daalman, Daaleman, Daelman: Afleiding van van Dale(n).
Daane, Daanen, Daane, Daansen, Daans, Daan, Dansen, Daenens, Dhaenens, Dhaenen, Daen, Danel, Daens, Dhaens, d’Haens, Dane: Vadersnaam. Verkorte vormen en afleiding van de Bijbelse voornaam Daniel.
Daarnhouwer. Darnauer uit Darnau in Rödinghausen. Duitsland.
Daasdonk, van, Daasdonck, van, Verdaasdonck, Verdonk, Verdaas, Verdaesdonk, Verasdonck, Daas den. Naam uit de plaatsnaam Daasdonk in Waarschoot (Oost-Vlaanderen) en Dentergem (West-Vlaanderen), bij Galder in Noord-Brabant.
Daatselaer, van. Plaatsnaam in Stoutenburg (Utrecht) en Renswoude (Utrecht).
Dael. Familienaam uit de samentrekking van De aal. Bijnaam voor een glad iemand.Zie ook Dale, Daal.
Dabbadie, Dabadie. Zuidwestfranse familienaam D'abadie: D'abbaye. Plaatsnaam: abdij.
Dabe. 1. Plaatsnaam Aubel (Luik). 2. Verschrijving voor Dabée.
Dabée, Dabeye, Dabaye: Plaatsnaam Abée (Luik).
Dabernat. Vadersnaam Debernard; zoon van Bernard.
Dabertrand. Vadersnaam Debertrand; zoon van Bertrand.
Dabin. Plaatsnaam Aubin in Neufchâteau (Luik).
Dablain. Plaatsnaam Ablain-St-Nazaire (Pas-de-Calais).
Dable, van. Plaatsnaam Dabbelo in Ede (Gelderland)
Dablon. Plaatsnaam Ablon (Calvados, Seine-et-Oise).
Dabois, Da Boit, Dabo, Dabos. Luiks-Waalse variant van Daubois.
Dabolin. Plaatsnaam Abolens (Luik).
Dabompré, Dabompre, Dabomprez: Plaatsnaam Abompré in Stoumont (Luik), Haut-le-Wastia (Namen).
Dabremont. Waarschijnlijk variant van Dapremont.
D’Absolon, D'Absalmon, Dabsalmont: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Absolon/ Absalom, gecontamineerd met Salomon.
Dachelet, Dacelet, Daxhelet, Daxheler, Daxhlet, Daxelet, Daxchelet, Daschelet: Plaatsnaam Naxhelet in Wanze (Luik).
Dach, de, Dage: Bijnaam : dag. Wellicht voor iemand die vroeg opstaat.
Dache. Plaatsnaam (Grand-)Axhe (Luik) of Arche, Waals ache in Maillen (Namen).
Dachet, Dachez, Daché, Dacet: Plaatsnaam Achet (Namen).
Dacheville. Plaatsnaam Acheville, Pas-de-Calais.
Dachicourt, Darchicourt, Assecour: Plaatsnaam Achicourt (Pas-de-Calais). Zie ook Dansercoer.
Dachouff, Dachouffe. Plaatsnaam Achouffe in Wibrin.
Dachs, Dacks. Duitse bijnaam Dachs; das.
Dachsbeck. Duits Dachspeck, van plaatsnaam Dachsbach, Beieren.
Dacier. Beroepsnaam. Oudfrans dacier: inner van de octrooirechten.
Dack, de. 1. Waalse uitspraak van De Dach. 2. Waalse aanpassing van De Decker. Zie Dedecq.
Dack, van ‘t. 1. Uitspraak Van Tack? Zie Van den Tak. 2. Plaatsnaam Het dak.
Dackweiler. Plaatsnaam in Titz, Duitsland.
Dacos, Dacosse. Plaatsnaam Acosse (Luik)
D’Acoz, Daco, Dacô, Dacos, da Col: Plaatsnaam Acoz (Henegouwen).
D'Acquêt, Daquin, Plaatsnaam Acquin (Pas-de-Calais).
Dacy, Dachy, Dassy, Dassij, Dacis, Dassis, Dassi, Dachies, Dassie: Plaatsnaam Acy (Aisne, Oise, Ard.).
Dadamfort. Wellicht van De Damfort. Plaatsnaam Damfort. In 1026 was Warrin de Belesme heer van Damfort, Mortaigne en Nogent.
Dadseux, Daudeseux: Plaatsnaam Adzeux in Louveigné (Luik): au-dessus. Vergelijk van Ginderboven.
Dael, Daels: 1. Dael = de Ael. Bijnaam naar de eigenschappen van de paling, bijvoorbeeld de handigheid van een gladde aal. Of beroepsnaam voor de verkoper.
Daele, Dale, Daelen: Korte vorm voor Van den Dale. Zie ook Dhalle.
Daem, Daems, D'Haem, Daams, Damps, Dams, Daam, Daamen, Daemen, Damen, Dhamen, Dammen, Dammes, in Friesland Damminga en Damsma, Daum, Daumens, Daumen, Daume, Doem, Doemps, Doems, Doum, Dohm, Dome, Dôme, Döme, Doom, Doome, Domme, Dom, Dommes, Dom, Domps, Doomst, Dooms, D'hooms. Vadersnaam: korte vorm of knuffelvorm van de Bijbelse voornaam Adam. Of van Damianus, Damiaen.
Daenekindt, Daenekint, Daenekindt, Daenekynt, Daenekijnt, Dhaenekindt, Dhaenekint: Volksetymologische reinterpretatie als ‘kind van Daan, Daniel’ uit oorspronkelijk Danekin, de Middelnederlands verkleinvorm van de Bijbelse bijnaam Daniel.
Daeninck, Daeninckx, Daenick, Daenich, Daninck, Dhaeninck, D’Haeninck, D’haening: Vadersnaam. Afleiding van de Bijbelse voornaam Daniel.
Daer, Daar: Lees D'Aer: de Arend?
Daerden, Daarden, Darden, Daeren, Daeden, Dearden. 1. Uit de plaatsnaam Aarden (Pas-de-Calais). 2. In Zuid-Limburg knuffelvorm van de voornaam Medard of aanpassing van Dardenne?
Daes, Daas, D'Aes, Daese, Daeze: Middelnederlands daes, dase: paardenvlieg. Vergelijk Vliege. Bijnaam.
Daetwyler, Datwyler, familienaam Dettweiler, plaatsnaam (Elzas).
Daffe, Plaatsnaam Ave-et-Auffe, Namen.
D’Affnay. Plaatsnaam Affnay in Neufchâteau (Luik).
Dagand, Dagant: Variant van Degand? Dagbert, zie Dagobert.
Dageleer, D'haegeleer: Hypercorrecte verschrijving van Daeseleer, waarbij z als zj wordt opgevat.
Dafner. Samengetrokken van Duits Daferner = Tavernier, de waard, kroeghouder.
Dag: Ook Vlaamse de Dach. Wellicht een bijnaam voor iemand die graag vroeg opstaat.
Dagelinckx, Daghelinckx, Daglinckx, Daggelinckx: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse dag-naam (=heerser) naam. Vergelijk Duits Täg(e)lin.
Daghelet. Frans daguelet, van Oudfrans dague: dolk, Middelnederlands dagge. Franse familienaam Daguenet.
Dagevos: Vadersnaam.? Misschien Germaanse dag-naam. Vergelijk Tachifusus.
Dagnelie, Dagnelies, Dagnely: Plaatsnaam Agnelée in Perwez (Waals-Brabant).
Dagnicourt. Plaatsnaam Agnicourt (Somme, Aisne) en in Tilly-Capelle (Pas-de-Calais) en Méru (Oise). Eventueel Hagnicourt (Ardeche).
Dagnies, Dagniesse, Dacgnies: Moedersnaam Dagnès: zoon van Agnes.
Dagobert. Vadersnaam. Germaanse voornaam dag-berht 'dag-schitterend': Dagobertus.
Dagonneau, Dagonnier. Afleiding van Oudfrans dagon, augmentatief van Oudfrans dague: dolk. Beroepsnaam of bijnaam.
D’Agostini, D'Agostin: Vadersnaam, Latijnse heiligennaam Augustinus.
Dagraed. Middelnederlands dageraet: dageraad. Bijnaam voor iemand die vroeg opstaat? Vergelijk Middernacht, Noens, Middag. Eventueel oorspronkelijk Germaanse voornaam dag-rêd 'dag-raad': Dagradus. Dagarada.
Daguijt, Daghuyt, Daguyt: Zinwoord: daag uit. Die dagvaardt, uitwint, het goed van een schuldenaar verkoopt.
Dahin. Plaatsnaam (Ben) Ahin, Luik.
Dahlem. Plaatsnaam in Duitsland. Zo ook Dahlen.
Dahlmann, Dahlman, Dahlmans. Duitse familienaam Talmann, pendant van Daleman.
Dahnke: Vadersnaam. Verkleinvorm van de voornaam Daniel.
Dahm, Dahmen, Dahms: Duitse vadersnaam van de voornaam Adam. Vergelijk Daems.
Dahy, Daï: Vermoedelijk spellingvariant van Dailly.
Daiche. Plaatsnaam Aische, Namen.
Daigremont, Daigmont. Plaatsnaam Aigrement (Gard, Hte-Marne, Seine-et-Oise, Yonne), in Awirs (Luik), Dampicour, Elzele (Henegouwen). Vergelijk Eggermont. Daigmont is Waals. Frans d'Aigmont, Oostende.
Daigneux, Dagneux, Variant van Da(i)gnaux, Daneau. Eventueel spelling voor Dayeneux.
Dailly. 1. Plaatsnaam Ailly (Somme, Meuse, Eure). 2. Plaatsnaam Aillies, weiden in Moustier (Henegouwen). 3. Plaatsnaam Dailly (Namen).
Daimeries. Plaatsnaam Aymeries, Nord. Zie Daumerie.
Daine, Daisne, Dhaine, D'Heyne, Deyne, Denne: 1. D'Aine. Aine, Romaanse vorm van plaatsnaam Eine (Oost-Vlaanderen): 1225 Aines. 1261 domini Arnulphi de Landast, quondam domini de Ainnes; 2. Plaatsnaam Aisne in Hérinnes (Henegouwen). 3. Plaatsnaam Haisnes/Aisne (Pas-de-Calais). 1383 Loys d'Ayne = Dayne = Daysne. 4. Plaatsnaam Aisne in Heyd of Erezée.
Daineffe, Dainef, Daineff: Plaatsnaam Aineffe (Luik).
Dainville. Pplaatsnaam Dainville (Pas-de-Calais, Seine-et-Marne, Meuse).
Dairomont, Dairmont. Plaatsnaam Dairomont in Grand-Halleux.
Daisomont, Daissormont: Plaatsnaam Aisomont in Wanne (Luik).
Daisy. Plaatsnaam Aizy, Aisne.
Daive. Plaatsnaam Eve (Oise) en in Evelette (Namen), Itter (Waals-Brabant).
Daivier, Davière: Plaatsnaam Aywiers in Maransart (Waals-Brabant).
Daiwalle. Plaatsnaam Aywaille (Luxemburg).
Daix, d'Ayx: 1. Plaatsnaam Aix-la-Chapelle, Franse vorm van Aken. 2. Plaatsnaam Aix (Nord), Aix-en-Ergny (Pas-de-Calais), Aix-en-Fampoux, Aix-en-Issart, Aix-Noulette (Pas-de-Calais).
Dal Pont. Waals D'al Pont: van aan de Brug. Vergelijk Dupont.
Daly, Dally. Plaatsnaam Ally, Cantal, Hte.-Loire, Morb.
Dalbion. Van Albion, oude naam van Groot-Brittannië? Of plaatsnaam Albion bij Metz.
D’Alcantara, Alcantara: Spaanse plaatsnaam Alcantara.
Dalcette. Waternaam Alzette.
Dalck, Dalcq, Dalk, D'Alcq. Plaatsnaam Alken (Limburg): 1155 Alleke. Vergelijk Dalken.
Daldrup, Daalderop: Plaatsnaam Daldrup (Dillmen, Duitsland).
D'Angeli, d'Angelo, de Angelis, de Angeli, Dangelie. Italiaanse vadersnaam uit de Latijnse naam Angelus.
Dake: Germaanse voornaam Daco.
Dale, van, van Dal, van Dalen, van Daalen, van Dael, Dahl, Dahlen, van Daele: Frequente plaatsnaam Dal, ten Dale, Tal; dal. De Duitse varianten op D zijn afkomstig uit Odal (deel van de huidige naam Frankenthal (Duitsland): Franken-Odal). Vergelijk Uijttendaele. Zie ook Daal, Dael.
Dalebroux, Dallebroux: D'al brou of Grand brou. Plaatsnaam in Waals-Brabant: in het Broek. Eventueel plaatsnaam Alliebroux in Dongelberg (Waals-Brabant).
Dalebout: Vadersnaam. Germaanse voornaam Dalbaldus.
Dalechamp, Dalechamps. Waals d'al champs: van de Velde.
Daleiden, Daleidenne, Dalaiden, Dalaidenne: Plaatstnaam Daleiden (Duitsland).
Dalem, van, Daelem, Dalhem, Dalemme: 1. Plaatsnaam Dalem (Noord-Brabant). 2. Plaatsnaam Dallem in Aaigem (Oost-Vlaanderen).
Daleman, Dalemans, Daaleman, Daalman, Daelemans, Daelemans, Daelman), Dallemans, Dalman, Dalmans. Familienaam afgeleid van (Van) Daal of Uyttendaele: zie daar.
Dalemont, Dalémont, Dal(i)mont: Waals d'al mont: van den Berg.
Dalen, van. 1. Plaatsnaam Dalen, Nederland. 2. Zie van Daal.
Dalessandro, D'Alessandro: Vadersnaam Alessandro, Italiaanse vorm van de Griekse heiligennaam Alexander.
Dalfsen, van; van Dalsen, van Dalsum: Plaatsnaam Dalfsen, Overijssel.
Dalie, (de): Misschien de plaatsnaam Dailly (Namen).
Dalier, Daliers. Plaatsnaam Allier, Htes-Pyr, of in Maulde, Henegouwen.
Dalimier. Franse familienaam Delimier; twistzoeker.
Dalhausen, Dahlhausen. Familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam (huis in het dal) op diverse plaatsen in Duitsland.
D’Alkemade. Plaatsnaam Alkemade, Zuid-Holland.
Dalken, Dallken, Dalkenne: Plaatsnaam Alken (Limburg).
Dalkin, Dallequin: Waalse uitspraak van Dalken.
Dalle: Dalle. van Dhalle, van de Halle, van Halle. Plaatsnaam Halle (Vlaams-Brabant).
Dalinga, Dallinga: Friese variant van de Drentse familienaam Dalling, afleiding van een oude voornaam. Vergelijk Engelse plaatsnaam Dalling (Norfolk): 1086 Dallinga, afgeleid van Oudengels deall‘ trots’.
Dallecourt. Waals d’al court; van den Hove.
D’Alleine, Dallennes, Dallenne, Dallenes, Dhalleine, Dhallenne: 1. Plaatsnaam Allâmes (Somme) of Allennes (P-as-de-Calais, Nord). 2. Zie Dhalleine.
Dallemagne, Dalemagne, Dalmagne, D'Almagne: Uit Duitsland, Frans Allemagne.
Dallet, Dallez, Dalez, Dallé, Dalet, Daled, Daley, Dhallé: Plaatsnaam Dallet (Puy-de-Dôme)? Of D'Alet. Plaatsnaam Alet (Aude, Indre-et-Loire). Of plaatsnaam Allez (Lot-et-Garonne)?
Dalleur. Plaatsnaam Alleur (Luik).
Dallière. Plaatsnaam Allières (Ariège, Rhône, Isère).
D’Allinville, De Lainville. Plaatsnaam, Seine-et-Oise.
Dallon, Dallons, Dalon. Plaatsnaam Dallon, Aisne.
Dalloz, Dallo, Dallos, Daloze, Daloz, Dalose. Dal(l)oz is een familienaam uit Savooie en de Jura. Plaatsnaam Allos (B.-Alpes)
Dalmatius, Dalmas, Dalmasso, Dal Maso, Dal Mas, Damase, Damas: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Dalmatius, Dalmasius. Italiaanse familienaam Damaso = Dalmasso, Frans Da(l)mace.
Dalmeijer, Daalmeijer. Naam uit het Nederduitse Daalmeyer, het Duitse Dallmayer, Talmeier: boer in het dal.
Dalmijn: Misschien uit Dalmaigne, van d’Allemagne ‘van Duitsland’. Of variant van wellicht Daleman(s) of ook Dalmeijer.
Dalmolin, Dal Molin. Waals d'al molin: van aan de Molen. Vergelijk Vermeulen.
Dalmote, Dalmotte. Waals d'al motte: van der Moten. Of variant van Delmotte.
Dalrue: Uit Delrue, van de la Rue ‘van der Strate(n)’.
Dalsace, Dalsass: Uit de Elzas, Duitstalig gebied in Frankrijk (Duits Elsass, Frans Alsace).
Dalschaert, Daelschaert: Bijnaam voor een stommelaar. Afleiding van Middelnederlands, Nederduits dalschen, delsken: stommelen. Vergelijk Stommeleer.
Dalstein. Plaatsnaam Dalstein in Lotharingen.
Dalvelde, D'al Velde: van aan het veld, van de Velde. Of Dele Velde.
Dam, Damme, (van, den); ten Dam, van den Dam, van Dame, Vendamme, van Daem, van Danne, van Daene: Verspreide plaatsnaam Dam, ten Damme. Plaatsnaam Dam (Noord-Holland, Nederlands Limburg).
Damry, Damery. 1. Plaatsnaam Amry in Heure-le-Romain (Luik). 2. Plaatsnaam Aumerie in Kain (Henegouwen). 3. Plaatsnaam Aymeries (Nord): 1176 Ameries. Zie Daimeries. 4. Soms Damerie: Dame Marie; zie Damarey.
Damade. Moedersnaam, Dame Ade; vrouw Ada.
Damagnez, Damanet, Demanet, Demanez, de Mannez, Desmanet: Moedersnaam. Dame Agnès, Dame Anet: vrouw Agnes.
Damanne. 1. Franse uitspraak van Damman; zie Amman(n). 2. Moedersnaam. Dame Anne.
Damave: Moedersnaam Dame Ave ‘vrouw Eva’ (Bijbelse voornaam) of ‘vrouw Ava’ (Germaanse voornaam).
Damar, Damard, Damart: Plaatsnaam Damar in Dinant (Namen).
Damarey, Dammerey, Darnmaretz, Darnmarez, Dameret: Moedersnaam. Damaroy, Dame Maroie: vrouwe Maria.
Dambruin, Dambruine: Vadersnaam. Frans dam, dom, van Latijnse dominus ‘heer’ en Germaanse voornaam Bruno.
Damen, Daamen, Daemen: Vadersnaam. van de Bijbelse voornaam Adam.
Damas. 1. D'Amas. Plaatsnaam Amas in Ocquier (Luxemburg). 2. Zie Dalmatius.
D’Amato, Damato: Italiaanse vadersnaam van Latijnse heiligennaam Amatus 'de beminde'.
Damay. Plaatsnaam Amay (Luik).
Dambermont, Dambiermont, Dambremont, Dembiermont, Dimbiermont: Plaatsnaam Lambermont (Luik, Luxemburg).
Damblon, Danblon, Demblond, Demblon, Dimblon: Plaatsnaam Néblon in Ouffet (Luik).
Dambly. Plaatsnaam Ambly (Namen, Ard., Meuse).
Dambois. Met epenthetische nasaal van Dabois.
Damhof. Naam uit de gelijknamige plaatsnaam (wellicht op de grens Groningen met Duitsland): hoeve bij een dam.
Dambre, Damber, Duhembre: 1. Plaatsnaam Ambres (Tarn). 2. Dambre = De Hambres. Plaatsnaam in Elnes (Pas-de-Calais). 3. Wellicht een andere plaatsnaam in: 1352 Gaffrois de Membre, Stavelot.
Dambremé, Dambreme, Dambremmez, Damprimé, Damprime: 1. Plaatsnaam Dampremy (Henegouwen). 2. Variant van Daubremé met ingelaste nasaal.
Dambreville. Plaatsnaam Embreville, Somme.
Dambricourt. Plaatsnaam Ambricouurt, Pas-de-Calais.
Dambrine, Dambrines, Dambrin, Dambrinne: 1. Plaatsnaam Ambrines (Pas-de-Calais). 2. Ontronde vorm van Dambrunne.
Dambroise, D'Ambros, D’Ambrosio, D'Ambroso: Vadersnaam, heiligennaam Ambrosius.
Dambruch, Dambrucq: 1. Plaatsnaam Dambroek, bijvoorbeeld in Evergem (Oost-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Dambrug. Zie Van Dambrugge.
Dambrugge, van. Plaatsnaam in Lichtervelde, Ruddervoorde, Torhout, Vladslo.
Dambrun, Dambrunne, Dambrune, Dambruyn, Dambruyne, Deombrun, Dombrun, Dambrinne, Dambrin, Dambrines, Dambrines, Dambrenne, Dambrene, Dambrain: 1. Vadersnaam. Frans dam, dom, van Latijn dominus: heer; Germaanse voornaam Bruno. Heer Bruin. Vergelijk Serbruyns. Picardisch brin = brun. 2. Variant van Dambrine(s); de u is dan hypercorrect.
Dame, Ladame: Bijnaam voor een dame. Oudfrans ook: schoonmoeder.
Damé, Dame, Damee. 1. Plaatsnaam Amée in Jambes (Namen). 2. Zie Damet.
Damenstein. Waarschijnlijk Joodse naam.
Damerose. Moedersnaam Dame Rose; vrouw Rosa.
Damerval. Plaatsnaam Amerval, Nord.
Damet, Damaalseee, Damé, Dame, Damey: Afleiding van daim: damhert. Vergelijk Ledain.
Damhaut. Waalse vorm van Frans Damoiseau: jonker.
Damhoff, Danhof. Plaatsnaam Dammhof, Duitsland.
Damhouder, de. Beroepsnaam van de beambte belast met het toezicht op de dammen en dijken.
Damhuis: Plaatsnaam Damhuis (Denekamp, Overijssel).
Damiaens, Damiaans, Damian, Damiani, Damiano, Damiany, Damiean: Vadersnaam. Heiligennaam Damianus.
Damide, Damit. Moedersnaam Dame Ide.
Damien, Damiens. 1. D'Amiens. Plaatsnaam Amiens (Somme). 2. Franse vadersnaam Damien, van Latijnse heiligennaam Damianus.
Damilot. Oudfrans damelot; jongeman.
Damin, Daminette, Daminet, Damain: Vadersnaam. (Moedersnaam). 1. Vleivormen van Damien. 2. Of van Dame Agnès zoals Damagnez.
Damis, D'ami. Frans ami: vriend.
Damm. Duitse plaatsnaam Damm; dam, dijk.
Dammaert, Dammaerts, van. Afleiding van den Darn(ne).
Dammekens. Afleiding van Van (den) Damme.
Damme, (van) Dam, van (den), Damme, Vandamme, van Dame, Vendamme, van Daem, van Danne, van Daene, van Dams: 1. Plaatsnaam Damme (West-Vlaanderen). 2. Uit van den Damme; zie (van) Dam. 3. Familienaam uit de zeer verspreide plaatsnaam Dam, Damme….
Dambre, Damber, Duhembre. Familienaam uit de plaatsnaam Ambres (Tarn) of Dambre (Pas-de-Calais). Wellicht is er in de buurt van Stavelot nog een gelijkaardige plaatsnaam.
Dammers, Dammer: Bijnaam van de dammer, damspeler.
Damoiseau, Damoiseaux, Damoisiaux, Damoisaux, Demoiseau, Damuzeaux, Damuseau, Damseaux, Damseau, Danseaux, Damzo: Oudfrans damoisel: jonge edelman die nog geen ridder is. Vergelijk De Jonckheere.
D’amour, Damour, Damours, Amoes, Dammous: Plaatsnaam (Saint)Amour.
Damoutte. Moedersnaam. Waals Dame Oute = vrouw Oda.
Dampsin, Damsin, Damsaint. Plaatsnaam Ampsin, Luik.
Damsma, Damstra: Friese afleiding van de plaatsnaam Dam, Van Damstera, van Damster. Damstra sate te Eagum
Damsté: Variant van Damsteeg.
Damster. Middenenderlands damsater; die bij een dijk of dam woont.
Damoun. Naam uit Iran en het Kaspische zeegebied met als betekenis: dicht bos.
Dancet, Dancette, Dansette, Danset, Dansey: 1. Afleiding van Oudfrans dance, danse: dans. Vergelijk Dansaert. 2. Variant van Doncet.
Danchin. Plaatsnaam Anchin, Nord.
Danco, Dancot. Variant van Daco, D'Acoz met n-epenthesis.
Dancoisne, Dancoine. Plaatsnaam Ancoisne, Nord.
D’Ancre. 1. Plaatsnaam Ancre in Ogy (Henegouwen). 2. Plaatsnaam Encre, oude naam van Albert (Somme).
Dandelot, Dendelot, Dandelooy: Plaatsnaam Andelot (Hte-Marne, Jura).
Dandenne. Plaatsnaam Andenne, Namen.
Dandoy, Dandoi, Dandois, Dandoit, Dandoe, D'Ando, Dendoy: Plaatsnaam Andoy in Wierde (Namen).
Dandifrosse. Plaatsnaam Andrifosse in Robertville (Luik).
Dandrimont, D'Andrimont, Dandremont: Plaatsnaam Andrimont (Luik).
Dandumont, Dadoumont: Plaatsnaam Andoumont in Gomzé (Luik).
Daneau, Daneaux, Danieau, Dannaux, Dannau, Danaux, Danaut, Daniaux, Daniau,Danneaux, Danneau, D'Aneaux, Danna, D'Anna, Danio, Danhieu, Danhieux, Denhieu, Deneu, Deneux, Donneu, Donneus, Doneu, Deniaud, Deniau, Denaux, Denhaut, Denaut, Denneau, Deneau, Denau, Dennauw, Denauw, Denoo, Deno, De No, Donaux, Donneau, Donneuax, Donniaux, Donnaux, Doniaux, Doniau, Donia, Dogna, Dogneaux, Dognaux, Dogniau, Dogniaux, Dougniau, Dougniaax, Douniau, Dougna, Donea, De Donnea, Dannay, Donnai, Donnais, Donnay, Donay, Dounay, Daunay, Daunau, Daunno, Dagneau, Dagneaux, Dagniaux, Dagniau, Dagnie, Daniauax, Daignaux, Dagneau, d'Agneaux, Daigneux, Dagneux, Daugnaix, Dagniaux, Dagnaux, Dagneau, Dinau, Dinaut, Dinaux, Dhinaut. Vadersnaam, Romaanse vormen van de Bijbelse voornaam Daniel waarbij de uitgang -(i)el evolueerde zoals het Latatijnse suffix -dlu van Frans -(e)au, Picardisch-iau, Centrum-Waals -ta, Luiks -ea(l), -ay.
Danen, Danens, Daenen, Daenens, Dhaenens, Dhanen, Dhanens, d'Hanens, Dannin, Dhanyns, D'Hanijns, d'Hanins. Vadersnaam, knuffelvorm van de Bijbelse voornaam Daniel.
Danet, Danes, Daney, Dannet, Danné: Afleiding van de voornaam Daniel.
D'Angeli, D'Angelo, De Angeli, De Angelis. Italiaanse vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Angelus.
Dangez, Danger: 1. D'Angers. Plaatsnaam (Maine-et-Loire). 2. Danger van Middelnederlands dangier: macht, geweld, onbeschoftheid, gevaar. Bijnaam. Vergelijk familienaam Dangereux.
Dangien. Plaatsnaam Enghien (Henegouwen), Nederlands Edingen.
Dangleterre. Van Engeland, Frans Angleterre.
Dangleur, Dongleur: Plaatsnaam Angleur (Luik).
Dangmann. Vadersnaam. Duitse afleiding van een Germaanse dank-naam zoals Dankaard.
Dangot, Dangotte. Vadersnaam. (Moedersnaam) Angot(te) Germaans ans-gaut?
Dangoxhe, Dangoisse: Plaatsnaam Angoxhe in Rotheux (Luik).
Dangre. Plaatsnaam Angre, Henegouwen.
Dangreaux, Dangreau, Dangréau, Dangréaux, Dangreiau, Dangriau, Dangriaux: Plaatsnaam Angreaux (Henegouwen).
Dangremont, Dengremont: Variant van Dacremont of Daigremont met n-epenthesis.
Danguillaume. Vadersnaam. Dan Guillaume: heer Willem. Danguy: Vadersnaam Dan Guy: heer Wijt.
Danhaive. Plaatsnaam Enhaive in Jambes (Namen).
Danhier, Danhiez. Plaatsnaam Anhiers, Nord.
Danhieu, Danhieux. Danheux. Spelling voor Da(i)gneux.
Daniel, Daniels, Danielse, Dani, Danneels, Danneel, Daneels, Daneelt, Danel, Daniël, Daniëls, Daniele, Danielse, Danielsen, Danielssen, Danielsson, Danielson, Danihel, Danheel, Danel, Danaels, Danieli, Danilis, Deniel, Deniels, Denniel, Deneels, de Neels: Vadersnaam. De Bijbelse voornaam Daniel (=mijn rechter is God).
Danhuysen, Daenhuysen, Danhausen, Danhauser, Donhuysen. Familienaam uit de plaatsnaam Dannhausen (Nedersaksen-Beieren). De Duitse variant is Tannhauser. Dit uit de plaatsnaam Tann: groot woud.
Danière. Franse verspreide plaatsnaam Asnières (onder meer Seine).
Danis, Dannis, Dhanis, Dannijs, Danijs, Danys, Danisse, Daunis. 1. Vadersnaam uit Denijs. 2. Of uit Daniel. Zie verder bij Danen. 3. Of naam uit de plaatsnaam Anixhe in Fexhe-lez-Slins (Luik).
Danjou, Danjoux. Plaatsnaam Anjou, oud hertogdom, streek van Angers.
Dankaart, Dankaert, Dankaerts, Dankaart, Danka, Dankers, Danker, Danckaart, Danckaert, Dancart, Danchart, Danckaerts, Danckaerts, Danckaers, Sanckaers, Danchaerts, Dancker, Danckers, Danker, Danchaerts, Danekaert, Tanker: Vadersnaam. Germaanse voornaam thank-hard ‘gedachte, dank-sterk’. Danker kan theoretisch uit thank-hari worden verklaard, maar het ligt meer voor de hand dat Danker(s) door verdoffing uit Dankaer(t)(s) ontstond
Dankelman. Vadersnaam. Afleiding van Dankel, van Germaanse dank-naam zoals Dankaard. Duits Danckelmann.
Dankemeier. Reïnterpretatie van Duitse familienaam Dannenmeier: meier in een Tann: groot woud.
Dankhof: Misschien re-interpretatie van de Slavische familienaam Dankov, van Daniel.
Danks, Dancs: Vadersnaam Dank, korte Germaanse voornaam Danco 'gedachte' of korte vorm van welke Dank-naam ook, Dankaard of Dankward.
Dankwardt, Dankwart, Dankwort. Vadersnaam. Germaanse voornaam thank-ward 'gedachte-bewaarder': Tanquardus.
Danlée, Danlee, Danloi, Danlois, Danloy, Danloye. Plaatsnaam Anloy, Waals Anlè.
Danlie, Danlier, Danlieu, Dannely, Danly, Daulies, Daulie, Daullye, Daully: Plaatsnaam Anlier.
Dannenberg, Danneberg. Plaatsnaam in Duitsland.
Dannenhauer. Houthakker in het bos (im Tanne, Middenenderlands dan).
Dannequin, Danquin: 1. Vadersnaam. Geromaniseerde spelling van Middelnederlands Danekin, afleiding van de voornaam Daniel. Zie Daenekindt. 2. D'Annequin. Plaatsnaam Annequin (Pas-de-Calais).Vergelijk Dennequin.
Danner. 1. Beroepsnaam afgeleid van het Middelnederlandse en Middelsduitse danne: houthakker (ook Dannenhauer). 2. Familienaam verwijzend naar de plaats van afkomst: Dannemark (Denemarken) of Dannenberg (plaatsnaam in diverse Duitse plaatsen). Waarschijnlijk een familienaam met Duitse wortels.
Dannevoye, Dannevoie, Danvoie, Danvoy, Danvoye: Plaatsnaam Annevoie (Namen).
Dannoot, Dano: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Daniel. Vergelijk Danon. 2. Plaatsnaam Annot (B.-Alpes). 3. Variant van Danois. Vergelijk Lannoot, van Lannoi. Danosset, Dannoset: Vadersnaam D'Hannoset: afleiding van Jehan? Of vleivorm van Daniel?
Danois, Dannoy, Dannoi: 1. Danois: Deen. Vergelijk De Dene. 2. Plaatsnaam Annois (Aisne), Annoix (Cher), Annois (B.-Pyr.).
Danon, Dannon, Dennon, Denon: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Daniel.
Danquegny, Danckenie, Dankenie: Plaatsnaam Hacquegnies (Henegouwen), met n-epenthesis.
Dans, D'Ans, d'Ans, Danse, Danze, Danz, Dance: 1. Bijnaam. Oudfrans dan(t), dam: heer, meester; Vergelijk De Heere. 2. Korte vorm van Daniel: 3. Dans = d'Ans. Plaatsnaam Ans (Luik).
Dansaert, Dansart, Dansard, Danssaert: 1. Afleiding van het werkwoord dansen. Bijnaam voor een danser. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Ansart in Tintigny (Luxemburg).
D’Ansembourg. Plaatsnaam Ansemburg.
Danseray. Middenfrans dansereau: danser. Vergelijk Dansaert. Dansercoer: Dachicourt met epenthetische n en r.
D’Anstaing. Plaatsnaam Anstaing, Nord.
Danschutter, de: Deze naam bevat tweemaal het lidwoord de, want Danschutter = de Handschutter, van de Hantsetter. Beroepsnaam. Middelnederlands hant(scoe)zutter ‘handschoennaaier, handschoenmaker’.
Damsum (Damsheim, Dammo’s woonplaats), dorp bij Esens in Oost-Friesland.
Dantand. 1. Waalse spelling voor Den Tand. 2. Verschrijving voor Dan tan, dat is d'antan, van Latijn ante annum: vorig jaar, eertijds. Bijnaam.
Danthée. Plaatsnaam Anthée (Namen).
Dantoing, Dantoin, Dantoint, Danthoin, Danthuin. Familienaam uit de plaatsnaam Antoing (Henegouwen).
Danthinne, Danthinnes, Danthine, Danthines, Dhantinnes, Dhantinne, Dhantine, Dentinne, Danthisnes: 1. Plaatsnaam Anthisnes (Luik). 2. Plaatsnaam Emptinne (Namen). Zie Demptinne.
Dantoing, Dantoint, Dantoin, Danthoin, Danthuin: Plaatsnaam Antoing (Henegouwen).
D’Antoni, D’Antonio, D'Antuono: Italiaanse vadersnaam, heiligennaam Antonius.
Dantzig, van, Danziger, Dancygier: Plaatsnaam Dantsig (Duits Danzig, Pools Gdansk) in West-Pruisen, nu Polen. De Nederlandse vorm was evenwel Dansik of Danswijk.
Danvain, Danvin. 1. Plaatsnaam Anvaing (Henegouwen). 2. Plaatsnaam Anvin (Pas-de-Calais).
Danvers, d'Anvers, D'Anvers. Familienaam (Franstalige variant Anvers) uit de plaatsnaam Antwerpen.
Dany, Danni, Dani: Waarschijnlijk variant van Deny/Deni, met voortonig versterkte klinker.
Danzin, Danzain: Plaastnaam Anzin (Nord, Pas-de-Calais).
D'Aoust, d'Aoust, Davoust, Daoust, Déoust, Dhoest, D'Hoest, Dehoest, D'Août, D'Aout, d'Aout, Daou, Daout, Dawoud, Daoud, Dahout, D’Hoedt, D'Hoe, Dapfontaine. Plaatsnaam Arbrefontaine.
Daplincourt. Plaatsnaam Applaincourt in Noyon, Oise.
Daponte. Spaanse familienaam= van der Brugge.
Dapper, de, Daper, Daper, Dapperen: Bijnaam voor wie dapper was, die snel, vlug, flink, sterk gebouwd was.
Dapsence, Dapsens: Moedersnaam. Voorzetsel de + Germaanse voornaam Absendis?
D’Houst, D'Hou, Dehoust, Dhoust. Naam uit het Oudfranse aoûst: augustus, oogstmaand. Wellicht bijnaam voor een oogster.
Darc, Darck, Darque, Darcq, Darcque, Darques. 1. Naam uit de plaatsnaam Arc (diverse plaatsen in Frankrijk en ook in Henegouwen). 2. Of uit Arques (Nederlands Arken in Pas-de-Calais). 3. Zie ook Arq.
Darche, Darge, D'Arge: Plaatsnaam (l’) rche in Maillen (Namen) en Haltinne (Namen); Arche(s) (Ardèche).
Darchennes. Plaatsnaam Archennes, Waals-Brabant, Nederlands Eerken.
Darchis, Darcis: 1. Plaatsnaam Archis in Milmort (Luxemburg). 2. Zie Darcy.
Darcon: Variant van Dercon. Op 3 juli 1813 werd een Cornelis Dercon te vondeling gelegd in Antwerpen. Zijn familienaam stond op een briefje. Vermoedelijk van de Recogne, Plaatsnaam (Luxemburg).
Darcy, d'Arcy, Darsi, Darchis, Darcis, Arcyz, Arcy: Plaatsnaam Arcy (Aisne, Yonne), Arcis (Marne, Aube) of Arsy (Oise).
Dardar, Dardart. Hypocoristische reduplicatie van een naam op -ard, bijvoorbeeld Médard. Een klok in de Luikse Sint-Pauluskerk heette Dardar.
Dargent, D'Argent. 1. Naam uit de plaatsnaam Argent-sur-Sauldre (Cher - de naam heeft wellicht te maken met zilver of zilverwinning). 2. Beroepsbijnaam van de zilversmid.
Dargenton. Plaatsnaam Argenton (Namen, B.-Alp., Finistère, Lot-et-Gar., Deux-Sèvres, Mayenne, Indre).
Darding. Vernederlandsing van D'Ardenne.
Darentsen. Frans voorzetsels de + vadersnaam Arentsen.
Darigny. Plaatsnaam Arrigny, Marne.
D’Arimont, Darimont, Arimont: Plaatsnaam Arimont in Bévercé (Luik), Malmedy (Luik).
Darius, Daris, Dario: Voornaam uit de Oudheid (Perzië), ook heiligennaam.
Darleux. 1. Plaatsnaam Arleux (Nord). 2. Plaatnaam Arleux (Pas-de-Calais, Somme).
D’Arlhac. Plaatsnaam Arlac, Gironde.
Darlier. Plaatsnaam Arlier uit Oudfrans argilier: kleigrond, in Jalhay (Luik).
Darmon, Darmont, Darmond. Plaatsnaam Darmont, Meuse.
Darms. Verkorte vorm (afleiding) van Gendarm(e);
Darmstaedter, Darmstadter. Van Darmstadt, Duitsland.
Daron. Oudfrans daron: huisheer.
Darquenne, Darquennes, Darkenne: Plaatsnaam Arquennes (Henegouwen).
Darrien. Plaatsnaam Arrien (Basses-Pyr., Ariège).
Dart. Oudfrans dart: pijl. Het familiewapen vertoont twee pijlen.
Darthet, Darthe, Darthez, Dartet, d'Artet, Darté, Darte: 1. Plaatsnaam Artey in Rhisnes (Namen). 2. Plaatsnaam Arthez (Landes, Pyr.-Atl.)
Dartienne. Plaatsnaam Retinne (Luik), Waals à R'tène.
Darville, Dervil, Derville; Plaatsnaam Arville (Luxemburg, Seine-et-Marne).
Das, den Das, Dasse, Dassen. 1. Bijnaam naar de diernaam, de das, haarkleur, lichaamsbouw, gedrag. Vergelijk Duits Dachs. 2. Variant van Stas/Staes (zie daar).
Dasbach. Plaatsnaam Dasbach, Duitsland.
Daschot: Uit d’Arschot, dat is van Aarschot (Vlaams-Brabant).
Daskal. Bulgaarse familienaam. Beroepsnaam van de schoolmeester.
Daskalides. Griekse beroepsnaam van Didaskalos; schoolmeester.
Dasmoy, Dasmois. 1. Hoofdzakelijk Luxemburgse familienaam; zie Dassenoy. Ook de plaatsnaam Asnois (Nièvre, Vienne) komt in aanmerking. Zelfde betekenis: plaats waar takken groeien. 2. Verschrijving van Danois.
Dasoul. Plaatsnaam Daussoulx (1384 Dasoul) of Daussois (1558 Dassoul) (Namen).
Daspremont, d'Aspremont, D'Apremont, Appermont, Apremonts: Verspreide plaatsnaam A(s)premont: ruwe berg.
Dassargues. Plaatsnaam Aussargues in Lunel (Hérault).
D’Assche, Dasque: 1. Plaatsnaam Asse, vroeger Assche (Vlaams-Brabant). 2. Plaatsnaam Ascq = Asques (Nord).
Dasse. 1. Plaatsnaam Asse in Julémont (Luxemburg). 2. Een andere plaatsnaam in: 1333 Margrite Dasse, Doornik.
Dassel. Plaatsnaam Dassel, Duitsland.
Dasselaar, van, Daselaar. Adresnaam. Boerderij die vroeger bij Vanenburg behoorde.
Dasnoy, Dassenoy, Dasnois: Plaatsnaam Assenois.
Dassesse. Plaatsnaam Assesse (Namen).
Dasset. Beroepsnaam. Oudfrans dasset: kleine zeef.
Dasseville, Darcheville: Plaatsnaam Acheville (Pas-de-Calais).
Dasthy, Dasty. Plaatsnaam Hastière (Namen)?
Dastrevelle. Uitspraak Datrevelle, klankverandering van Dartevelle.
Dastroy, Dastrois. Plaatsnaam Hastroit in Pessoux, Namen.
Datema: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaans dad-naam; zie Datthijn.
Dath, D'Ath: Plaatsnaam Ath (Henegouwen), Nederlands Aat.
Dathenus. De hervormingsgezinde predikant Pieter Dathenus (1588) heette eigenlijk Pieter van Bergen. Zijn humanistennaam is de vertaling van d'Athènes. ±1570 Pieter Daten (predikant), Iper.
Datthijn, Datthyn, Dattin: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse dad-naam, zoals Datbert, Dadwin of korte vorm Dato.
Dattiches. Plaatsnaam Attiches (Nord).
Dauzenberg, Dautzenbergh, Doutzenberg, Doutsenberg: Pplaatsnaam van Totzenberg, van Trotzenberg bij Aken?
Daubach. Plaatsnaam, Duitsland.
Daube. 1. Plaatsnaam Aube (Moselle, Orne). 2. Variant van Dabe.
Daubechies, Daubeschies, Daubchies, Dopchies, Dopchie, Dobchies: Plaatsnaam Aubechies (Henegouwen.
Daubenton, Daubanton: Plaatsnaam Aubenton (Aisne).
Daubercie, Daubercies, Daubersy, Daubercy, Daubersies: Plaatsnaam Aubrechies (Pas-de-Calais) en in Sint-Vaast (Nord). Aubercy in Triaucourt (Meuse). Ook Bois d'Aubrechies in Solre-sur-Sambre (Henegouwen). Maar het kan best een variant zijn van Daubechies.
Daubigny, Daubigney, Dobbenie, Dobbeni, Dobbonie, Dobbini: 1. Plaatsnaam Aubigny in Doornik (Henegouwen). 2. Verspreide plaatsnaam in Frankrijk (onder meer Nord, Pas-de-Calais, Somme).
Dauchy, Dauchie, Dochy, Dossi, Dosy, Duchi, Duci, Ducy, Dusi. 1. Naam uit de plaatsnaam Auchy (Pas-de-Calais en Nord). 2. Zie ook Douchy.
- Mogelijk ook uit de plaatsnaam Haussy (Nord).
Daubioul, Daubioulle. Voorzetsel de + vadersnaam. Aubioul, Waalse vleivorm van Germaanse voornaam Aubert.
Daublain, Haublain, Haublin: Plaatsnaam Aublain (Namen).
Daubois, D'Aubois, d'Au Bois: van aan het Bos.
Daubré, Daubre, Daubrez, D'Aubrey: Plaatsnaam Auberaie: plaats waar abelen groeien. Franse familienaam Aubraye, Aubrée.
Daubremé, Dobremé, Dobrometz, Dabremez, Dappreme, Dappremé, Dappree, Dappremee, Dapremez, Dapremée: 1. Plaatsnaam Aubremé in Grand-Rosière (Waals-Brabant). Plaatsnaam Aubrometz (Pas-de-Calais). 3. Wellicht ook plaatsnaam in Vloesberg (Henegouwen) of in de buurt. Daubresse. Onzeker, van aux Bresses?
Daubry. Plaatsnaam Aubry (Nord, Orne).
Dauby, Daubie, Daubies, Daubit: Plaatsnaam Auby (Nord).
Dauchot. Waarschijnlijk variant van Douchot (vergelijk Dauchy/Douchy) = Doussot, van doux: zacht, teder. Bijnaam.
Dauchy, Dauchie, Dochy, Dossi, Dosy, Duchi, Duci, Ducy, Dusi: 1. Plaatsnaam Auchy (Pas-de-Calais, 3 maal in Nord). 2. Soms hypercorrect voor Daussy. Zie ook Douchy.
Daudenthun. Plaatsnaam Audincthun (Pas-de-Calais).
Daudeij: Uit de Zuid-Franse familienaam Daudet, Daudé, van Deusdet. Latijnse voornaam Deusdedit ‘God gaf’.
Daudergnies, Dodergnies: Plaatsnaam Audregnies (Henegouwen).
Daudrez, Dodré, Doderay. Vadersnaam d'Audrez, Germaanse voornaam ald-rêd 'oud-raad': Aldradus. Of dod-rêd?
Daudruy. Plaatsnaam Audruicq (Pas-de-Calais).
Daufresne. Variant van Dufrêne of d'au fresne: van aan de es.
Dauge. Plaatsnaam Auge, Ardèche.
Daugimont, Daugeumont, Daujeumont, Dausimont: 1. Plaatsnaam Agimont (Namen). 2. Spelling voor Dogimont.
Daulne, Daun, Daune, Daine: Plaatsnaam Aulne in Gozée (Henegouwen).
Daumerie, Daumeries, Daumery, Deaulmerie, Daulmerie: Plaatsnaam Aumerie in Kain (Henegouwen) of Aymeries (Nord): De familienaam kwam voor in de varianten Daimeri, d'Aymeries, d'Aulmerie, Damerie(s), d'Aulmery.
Daumont, Domont: 1. Plaatsnaam Aumont (Jura, Oise, Somme, Lozère). 2. Plaatsnaam Hautmont in Dison (Luxemburg) en Ophain (Waals-Brabant) of Hautmont (Nord). 3. Plaatsnaam Omont in Sclessin (Luxemburg).
Daunau. 1. Plaatsnaam Auneau (Eure-et-Loir). 2. Zie Daneau.
Daunay. 1. D'Aunay. Plaatsnaam Aunay. Frans aunaie, van Latijn alnetum: els. 2. Zie Daneau.
Dauphin, Dauphine, Dalphin, Le Dauphin. Bijnaam naar de gelijke huisnaam (onder andere in Luik).
Dauriac, Dauria, D'Auria, D'Aurea: Plaatsnaam Auriac, verspreid in Z.-W.-Frankrijk.
Daurmont. Plaatsnaam Dauremont in Graux (Namen).
Dauron. Plaatsnaam Auron (Alp.-M.) of Aurons (B.-du-Rhône).
Daury. Plaatsnaam Daurys in Dison (Luik), Dauris in Houyet (Namen).
Dausse, Dause. Plaatsnaam Ausse? Bois d'Ausse in Courrière (Namen)?
Daussogne, Dausogne. Plaatsnaam Ossogne in Havelange (Namen) en Thuillies (Henegouwen).
Daussain, Doussaint, Daussin, Dausin, Dossin. 1. Naam uit de plaatsnaam Ausseing (Haute-Garonne). 2. Zie ook Douchain.
Daussort. Plaatsnaam Waulsort. Namen.
D’Austerlitz. Plaatsnaam Austerlitz (Slavkov) in Moravie.
Dautel, Dothel, Dotel, Dhôtel, Dhôtel: 1. Plaatsnaam Autel: altaar, kleine kerk, bijvoorbeeld Autelbas. 2. Plaatsnaam Ostel (Aisne).
Dautrebande. Plaatsnaam Outre-Bende in Ampsin (Luik).
Dautreloup, Dautreloux. Plaatsnaam Outrelouxhe (Luik).
Dautreppe. 1. Plaatsnaam Autreppe (Henegouwen) en in Blicquy (Henegouwen) en Ormeignies (Henegouwen). 2. Plaatsnaam Autreppes (Aisne).
Dautricourt. Plaatsnaam Autricourt (Côte-d'Or).
D’Autry. Plaatsnaam Autry (Ardeche, Allier, Loiret).
Dautun. Plaatsnaam Autun (Saône-et-Loire).
Dautzenberg, Dautsenberg, Doutzenberg. Naam uit de Elzas, samenklontering autzenberg met de persoonsnaam ansila; een goddelijkheid eens per jaar.
Dauvergne, Dovergne: Streeknaam Auvergne in Frankrijk.
Dauvillé, Dauvillée, Dauvillaire, Dauville, Dovillée, Doville: Plaatsnaam Auvillers (Ardeche), in Wattrelos (Nord), Jeneffe (Luik).
Dauvrain, Dauvrin. Plaatsnaam Douvrain in Baudour (Henegouwen).
Dauw (de), Dendauw, Dauwe, Daue, Dhauwe, Dhauw, D’Hauwe, D'Hauw, Dauwens, Dauwen, Douwen, Douwe, Douws, Douw, Doeven, Dauven, Daven, Dave en de Friese variant Douwstra. Vadersnaam uit Dauwin, Dauwen, knuffelvormen van de Bijbelse voornaam David. Of uit de Germaanse voornaam Dauo, Dawin, Davo. Het lidwoord is dan secundair, omdat de naam achteraf niet meer als vadersnaam begrepen werd. 3. Eventueel bijnaam ‘dauw’. Vergelijk Frans Rosée.
Dauwels. 1. Variant van Dauwens? 2. Middelnederlands damwilt, danwilt, dauwilt: damhert.
D’Auxy. Plaatsnaam Auxi (Pas-de-Calais), Auxy (Loiret, Saône-et-Loire).
Davain, Davin. 1. Plaatsnaam Avains in Laon (Aisne). 2. Zie Davin.
Davagle. Plaatsnaam Navaugle in Buissonville (Namen)
Daval, Davaux, Davau, Davay, Aveau, Avaux, Avau, Avoux, Havaux, Havaut, Haveau, Haveaux, Havai, Havia, Davaud, Davaz, Laval, Lavat, Lavau, Lavaud, Lavoz, Lavallée, Lavalley. Familienaam uit het Franse à val, het Latijnse ad vallem: vallei, stroomafwaarts. In diverse Franse dialecten is val trouwens vau.
Er zijn ook diverse plaatsnamen die hieraan wellicht hun ontstaan danken (onder andere Avaux (Ardeche) en Aveau (in Rouvery, Henegouwen). Zie ook Hauweel.
Davay is Luiks-Waalse vorm van Davau(x). Plaatsnaam Havay, Henegouwen.
Dave, D'Hâve: 1. Plaatsnaam Dave (Namen). Zie Dedave. 2. Plaatsnaam Ave(-et-Auffe) (Namen). 3. Zie (de) Dauw.
Davelaar, van. Plaatsnaam bij Woudenberg, gebied bij Veghel, Utrecht.
Davellois, Davelois. Plaatsnaam Auvelais (Namen).
Daveluy. Plaatsnam Aveluy (Somme) of Haveluy (Nord).
Davepon. Plaatsnaam Davipont in Mortroux (Luxemburg).
Daveraet, Daverat, Daveraes: Franse familienaam Daverat uit de Landes. Plaatsnaam Avéra 'notenboom'.
D’Avernas. Plaatsnaam Avernas-le-Bauduin (Luik) of (Cras-) Avernas (Luik).
Daverveldt. Plaatsnaam. 16de eeuw van Daverveld, Uden.
Davesne, Davenne, Davenes, Davaine, Daveyne: 1. Plaatsnaam Avesnes (Nord, Pas-de-Calais, Somme enz.). 2. Plaatsnaam Avennes (Luik).
David, Davids, Davidse, Davits, Davidt, Davits, Davit, Davieds, Daviet, Davies, Davie, Davidson, Dawidson, Dawid, Davy, Davyt, Davoson, Davis, Davio, Davisson; Vadersnaam uit de Bijbelse voornaam David: lieveling, vriend.
Davignon, Avignone, Avognon. Familienaam uit de plaatsnaam Avignon (Vaucluse).
Davila. Spaanse plaats- en streeknaam Avila.
Davin, Davain: 1. Plaatsnaam Avin (Luik) of Avins-en-Condroz (Luik). 2. Zie Davain.
Davox. Waarschijnlijk verschrijving voor Davis.
Daviron. Plaatsnaam Aviron, Eure.
Davoine. 1. Frans avoine: haver. Beroepsnaam voor een haverkoopman. 2. Plaatsnaam Avoine (Indre-et-Loire, Orne).
Davister, Davisters, Dauvister: Plaatsnaam Avister in Esneux (Luxemburg).
Davoise. Plaatsnaam Avoise, Sarthe.
Davranche. Plaatsnaam Avranches, Manche.
Davreux. Plaatsnaam Avreu/Avroy in Luik.
Davril, Dapvril, D'Aprile, Daprile: 1. Naam van de maand april. Vergelijk April, D'Aoust. 2. Plaatsnaam Avril (Nièvre).
Davroux. Plaatsnaam Avroult. Pas-de-Calais.
Dawagne. Plaatsnaam Awagne in Lisogne, Namen.
Dawans, Dawant, Dawand, Dawanse, Dawance, Dawange, d'Awans, Davans, Hawanx: Plaatsnaam Awans (Luik).
Daws, Dawson. Vadersnaam. Zoon van Dawe: David.
Dawyndt, D'Awoingt. Plaatsnaam Awoingt (Nord).
Dax. Duitse familienaam Dachs; das. Vergelijk Das.
Daxbeek, Daxbeck, Daxbek: Nederduitse familienaam Dachsbeck, Dachspeck. Waternaam Dachsbach: dassenbeek.
Day, Daye, Daij, Daije, Daeye, Daïe, D'Haeye, Dhaeye: Henegouwse aanpassing, met reductie van de uitgang, van d'Haeyer.
Dayeneux. Plaatsnaam Ayeneux (Luik).
Dayez, Dayet, Dayes, Daijez, Daijé, Dajez, Dahiez, Dahier: Vadersnaam van de voornaam David: Daviot = Dayot = Dayet.
Days, Dayse. 1. Wellicht variant van Daix. 2. Plaatsnaam Ays, oude vorm van Aische-en-Refail (Namen)
Dazard, Dazert: Middelnederlands dasaert: gek, dwaas.
Debats, Debets, Dibbets, Deben. Vadersnaam van de voornaam Debet, van Germaans Dietbald; volk, bald; dapper, of uit Dietbert, bert; stralen, schitteren.
De Almeida. Plaatsnaam, Portugal.
Deak, Deakin. Engelse familienaam Deacon; deken. Beroepsnaam.
Dean, Deane. Engelse familienaam Dean; deken.
Debachy, Bachy, Bachie: Plaatsnaam Bachy (Nord).
Debahy. Variant van Debeffe?
De Badrihay, de Baudrihaye: Plaatsnaam Badrihaye in Ayeneux en Soumagne (Luik).
De Bagenrieux. Plaatsnaam Bagenrieux in Neufvilles (Henegouwen).
De Bâillon, Baillion, Baillon, Ballion: Plaatsnaam Bâillon in Achicourt (Pas-de-Calais), Fresnicourt-le-Dolmen (Pas-de-Calais), Warloy-Baillon (Somme), Barisis (Aisne).
Debailleul, Debailleux, Deballieu, Debailliu, Debaillue, Baillieux, Baillieu, Bailieux, Baillieul, Bailleul, Bailloeuil
E.
Easton. Frequente plaatsnaam (Engeland).
Eastwood: Engelse plaatsnaam Eastwood (Essex, Nottinghamshire).
Ebbecke, Ebberink, Ebbinga, Ebbinge, Ebbink, Epping (ook in Engeland, Epping forest) Epping, Eppinga, Eeling, Elink, Elinga, Elenga, Ebbes: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Ebbe, Eppe, Eppo, Ebbert, Egbert. Of van Everhard, vergelijk Eppe.
Ebel, Ebele, Ebels, Ebeling, Ebling: Vadersnaam, afleiding van Germaanse voornaam Egbert, Ebbert.
Ebbelink, Ebbeling, Ebbink. Inga (= van het volk van) vadersnaam uit de Germaanse voornaam Ebben, Eben, Ebel (= speer). Zie ook Hebing.
Eben, Ebens, Ebben, Eeben, Ebend, Eyben, Eijben. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Egbrecht of Eberhard. Of uit Eibert (agil-berth: Egibert).
Eber, Ebers: 1. Duitse bijnaam naar de diernaam, de ever. Eventueel huisnaam: 2. Vadersnaam. Korte vorm van Eberhard.
Eberhard, Eberhardt, Eberhart, Eberhaerd: Vadersnaam. Duitse vorm van de Germaanse voornaam Everhard. Zie Everaert(s).
Eberle, Eberlein. Vadersnaam, afleiding van Eberhard.
Ebert, Ebers, Ebbers, Ebberink, Ebbes, Ebert, Eberson, Hebertz, Hebert, Hébers, Hébert, Ebbert, Ebbers, Egbert, Egbertszoon, (zoon van Egbert) Eighbrecht, Hechbrecht, Ecabert, Hebberecht, Hebberechts, Hebbrecht, Hebbrechts, Egberghs, Eijbersen, Eyberg, Albert: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-berht ‘zwaard-schitterend’: Eg(ge)bertus. Zie ook Egbers.
Eberwijn, Ebroin: Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-win 'ever-vriend':
Ebinger. Uit Ebingen, Duitsland, of Ebing, Beieren.
Ebo, Ebode, Ebbo. Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-bodo; zwaard-bode.
Ebraerts, Ebraert, Ebrard. Vadersnaam. Germaanse voornaam Eberhard.
Ebrant. Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-brand 'zwaard-zwaard': Ag(i)brandus, Ecbrandus.
Ebremar, Ebremare. Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-mêr 'ever-beroemd': Ebremarus, Evremarus.
Ecarnois, Ecarnot: Waals è: in + plaatsnaam Carnoit: haagbeukenbos. Vergelijk Carnoy.
Echache. Middenfrans eschace, Frans échasse: kruk. Bijnaam voor iemand die op krukken loopt. Vergelijk Schaets.
Echelpoel, van, Echelpoels, van Eggelpoel, van Eccelpoel, van Ecelpoel, van Eckelpoel, van Eecelpoel, van Aggelpoel, Eggelpoels, Ekepoels. Familienaam uit de plaatsnaam Echelpoel (poel met echels (bloedzuigers)) in Bouwel, Duffel, Wommelgem, Reet (Antwerpen).
Echement. Middenfrans, Middelnederlands achemant: bevallig, aantrekkelijk, charmant. Bijnaam.
Echeverria, Echeverri, Echevarria, Etcheverry: Baskisch Etchaberri: nieuw huis, van Xaverius.
Echevin, Echevins, Héchevin, Leschevin, Lechevin: Beroepsnaam. Frans échevin: schepen. Vergelijk Schepens.
Echt Van, Van der Hecht. Familienaam uit de plaatsnaam Echt (Nederlands-Limburg).
Echteld, van. Plaatsnaam Echteld (Gelderland) of Hechtel (Limburg).
Echterbille, Exterbille: Middelnederlands achterbillen: billen, achterste. Bijnaam naar het lichaamsdeel.
Echtermeijer. Nederduits Echtermeier: de achterste meier, zetboer.
Eck, Ek, Ekx, Ex, Eckes, Ehx: 1. Vadersnaam. Korte vorm van bijvoorbeeld Eckehart. Vormen op -x/-s zijn afleidingen. 2. Duitse plaatsnaam Eck(e): hoek; ook Middelnederlandsegge, ecke: hoek.
Eck, van. Plaats Eck en Wiel, Buren. Eck van Oudnederlands eki; wagenspoor, de route langs de Rijn.
Eckelmann, Eckelmans, Ekkelmans: 1. Vadersnaam. Afleiding van Eckel, van een agi-naam, zoals Egbert, Eckhard. 2. Variant van Eckermann, -mans (r//-wisseling). 3. Variant van Ekelmans; zie Eykerman.
Ecker, Eckers, Ekkers. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam agi-hari; zwaard-leger. Agiharius, Acharius. Eventueel variant/afleiding van Eckert.
Eckhardt, Eckardt, Ekart, Ekardt, Ekard, Ecker, Eckert, Ekkart, Ekhart, Ekkert, van Ekke, , Eekhardt, Eckringa, Eckhardinga: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-hard ‘zwaard-sterk’: Aghardus, Achardus, Eckardus, Ekhart, Ekkehart, Echart, Eckart
Eckl. Vadersnaam. Afleiding van een agi-naam, zie Eckelman, 1.
Eckeman, Eckemans, Eckman, Eckmann: 1. Variant van Eekman, Eykman. 2. Vadersnaam. Afleiding van bakervorm van Germaans agi-naam.
Eckermann, Eckermans, Ekkerman, Ekierman: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Egger, Ecker. 2. Alleen als Duitse familienaam: die woont aan de Ecker, een riviertje in het Harsgebergte. De secretaris van Goethe heette Joh. Peter Eckermann (1792-1854). 3. Variant van Eykerman. 4. Variant van Ackermann, Ackermans. Vergelijk Van den Ecker.
Eckersberg. Plaatsnaam, Beieren.
Eckstein, Ekstein, Eksteen, Exsteens, Exsteen, Exteen, Eksztejn, Eksztajn: Duitse plaatsnaam Eckstein: hoeksteen, vooruitspringende rots. Maar ook Middelnederlands ecsteen, eggesteen: hoeksteen.
Edelaar: Vadersnaam. Germaanse voornaam athal-hari ‘edel-leger’: Adelarius.
Edelenbos: plaatsnaam? Misschien hypercorrect en volks etymologisch uit Elenbaas.
Edelman: 1. Bijnaam voor een edelman. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam athal-man ‘edel-man’: Adalman(nus).
Ede, (van), van E, van Ee, van Eden, van Eeden, van Eeten. 1. Naam uit de plaatsnaam Ede (=hede of heide), of Ede (Eede bij Aardenburg, deze uit de riviernaam de Ee). 2. Zie ook bij Heede (van) der.
Edens, Edes, Edema, Eding. Vadersnaam. Afleiding van Germaans adel/edel-naam.
Edom, (van), van Egdom, van Eldom. Familienaam uit de plaatsnaam Egdom in Scherpenzeel (Gelderland) of Eidum (Sleeswijk-Holstein). De familienaam komt vooral in Utrecht voor.
Edwards: Vadersnaam. Germaanse voornaam, Oudengels. Eadweard ‘beschermer van het erfgoed’.
Ee, van, Van E, Vane: 1. Waternaam Ee ‘water’. De Ee (West-Vlaanderen, Zeeland) 2. Zie van Hee, Heede (van) der. 3, Zie ook Ede Van.
Eeckelmans: Afleiding van van Eekelen.
Eeclo, Eecloo, van Eecloo, Eeckeloo, Eekeloo, Eeckloo, (van) Eeckeloot. Familienaam uit de plaatsnaam Eeklo (Oost-Vlaanderen).
Eeckt, van der: Plaatsnaam (ter) Eekt ‘eikenbos’.
Eefting, Eeftink, Effting, Eefsting. Adresnaam.
Eeghen, van, Eegen, van, van Negen, van Heeghe, van Heghe, van Heghen, van Hege, van Hhegen: Plaatsnaam Egem (West-Vlaanderen).
Eek, van; van Heeke: Plaatsnaam Eke (Oost-Vlaanderen) of Eke (Eecke, Frans-Vlaanderen). Of verkort uit van der Eke ‘van de Eik’. Zie van der Eijk.
Eekelen, van, Eikelen: Plaatsnaam E(e)kel, eikel ‘eik’, bijvoorbeeld in Wezemaal (Vlaams-Brabant). Of door wisseling van de liquidae r/l uit van Ekeren.1465 Jan van Eekele, Hulst.
Eekelers, Eekeleers, Eekelaers, Eekelaert, Eeklaer, Eeckeleers, Eeckelers, Eeckelaert, Eeckelaerts, Eeckelaer, Eeckelaers, Iekeler, Yekeler. 1. Gezien de geografische verspreiding wellicht uit de plaatsnaam Eeklo. 2. Variant van Eyken Van der. Zie daar. 3. Of uit Heckelers. Zie daar. 4. Of uit de plaatsnaam E(e)kelaar: eikenboom.
Eelke, Eeltjes, Eeltiges, Eelking, Eeelco, oorspronkelijk Ele, Edele, Athal): 1. Vaders-, moedersnaam. Afleiding van een athal-naam 'edel'; vergelijk Elen(s). 2. Vadersnaam. Afleiding van Bijbelse voornaam Elias.
Eekhoorn, Eichorn. Genoemd naar het dier vanwege bepaalde eigenschap.
Eekhout, Eekhoud, (van den) Eeckhout, Eeckhoud, van Eechoud, Eekhoudt, Eekaut, Eekautte, Eeckhoudt, Eeckhoute, Eeckhoutte, Eeckhaut, Eeckhaute, Eckhout, Eeckhautte, Eeckhaud, Eeckhaudt, Eekenhout, Eijkhout, Eikenhout, Eeckhaoudt, Eechhoute, Eechhout, Eechhoudt, Eechhaudt, Eechaut, Eechhautte, Heeckhout, Heckhout, Heeckhaut, Heekhaut, Heeckhoute, Eckhaut, Eckhout, Eckhoudt, Ecoudt, Eeckaut, Eyckenhuts, Van (den) Eekhaut, Eekhoudt, van (den) Eeckhoutte, Eeckhoute, Eeckhout, Eeckhoutte, Eekhoutt, Eekhoutte, Eeckhoudt, Eeckhoidt, Eeckhoit, Eeckhau, Eeckaute, Eeckhaut, Eeckhaudt, Van (den) Eechaute Eechout, Echaut, Eechoutte, Eechoute, van Eeckkout, van Ecckhout, van Eckhout, Eckhoudt, Eckhaut, van Eeckaute, van Eekaute, van Eeckhaudt, van Eechkout, van Heeckhaute, van Heckhoutte, van Heckoutte, Vanékaut: Erg verspreide plaatsnaam Eekhout, Eikenhout ‘eikenbos’.
Eekma. Friese vadersnaam uit de voornaam Eke (verkorting van het Germaanse agi) en ma (: man).
Eelaart, van den: Plaatsnaam Edelare (Oost-Vlaanderen)?
Eelderink: Ook Eldering, Elderink. Vadersnaam. Afleiding van Eelder, Germaanse voornaam ald-hari ‘oud-leger’.
Eelen: Ook Elen. 1. Moedersnaam Germaanse voornaam Adela, Edele. 2.Vleivorm van de Germaanse voornaam Aleit, Adelheid.
Eelkema: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Eelke, vleivorm van Germaans edel-naam. Ook wel verkleinvorm van de Bijbelse voornaam Elias.
Eels, Eelsen, Eelsing, Elsensohn: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse adel-naam. Eels, van Edels; vergelijk Edel 1.
Eelsing: Vadersnaam. Afleiding van Germaans edel-naam.
Eeltiges, Eeltink: Vadersnaam. Afleiding van Eeltjes en afleiding van Germaanse adel-naam.
Eeman: Afleiding van van Ee.
Eemeren, van, van Eijmeren. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Emmeren in Berlingen (Gelderland), Hoepertingen (Limburg) of Eimeren in Elst (Gelderland). 2. Er was onder andere in Brussel op de Markt een huisnaam De Emer; emmer. Mogelijk ook huisnaam.
Eename, van, Eenaeme (van), van Eenennaam, van Eenarme. Volksetymologische vervorming van van Eename. Plaatsnaam Ename bij Oudenaerde (Oost-Vlaanderen).
Eenaerts, Eennaes, Eenhaes: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Aginhard of Einhard: Aginardus, Einhardus, Enardus. Duits Einhart. 2. Variant van Hennard.
Eenens, Eeninckx. Vadersnaam uit een Germaanse agin- of ein (bijvoorbeeld Einhard) –naam.
Eenige, van: Plaatsnaam Eningen (unter Achalm) (Baden-Württemberg).
Eeno, van, Eenoo, van, Vereeno, van Eeenooghe, van Eenhooge, van Eeenhooghe, Vereenooghe, Vereenhoghe: Plaatsnaam ter Eenode ‘woestenij, woest land’, Duits Einöde.
Eepoel, van. Verbastering van Van Leempoel:
Eerdekens. Vadersnaam van Aerdekin, afleiding van Aart, Germaanse voornaam Arnoud. Eventueel moedersnaam.
Eerden, van. Plaatsnaam Eerde, Veghel.
Eerdenburg, Eerdenburgh, van: Plaatsnaam Aardenburg (Zeeland).
Eerdewijk, van: familienaam vooral in Noord-Brabant. Wellicht een Noord-Brabantse plaatsnaam.
Eerebout, Errebau, Heerebout, Heerebaut, Herrebauts, Herrebaut, Herrebout, Herreboudt, Heirbaudt, Heirbaut, Heirbout, Heirebaudt, Heirebaut, Heerebout, Herbout, Erbout, Herbauts, Herbaut, Herbau, Herbault, Herbaux, Herbe, Herbost, Herrebosch, Herbosch, Hierbosch, Erbo. Vadersnaam uit ofwel de Germaanse voornaam arin-balth; arend-moedig, Arinbald, Arembaldus, Ernibaldus; Erembaldus, Erembout. De vormen Herbo(d)ts, Herbo(s) wijzen veeleer op een bode-naam, maar boud- en bode-namen werden vaak verward. De vormen met h zijn in dit geval hypercorrect. De variant met -bos(ch) zijn te verklaren door reïnterpretatie. Of van de Germaanse voornaam hari-balth; leger-moedig : Hariboldus, Herebaldus, Heirboldus. De spellingvariant zonder h is dan fonetisch.
Eerenbeemt, van den. Plaatsnaam, bijvoorbeeld 1714 's-Heerenbempden in 's-Herenelderen (Limburg)
Eerenst: Vadersnaam. Germaanse voornaam Ernst ‘ernst’.
Eerhart: Vadersnaam. Germaanse voornaam er-hard.
Eerland, Eerlant: Vadersnaam. Voornaam Erlandus, Germaanse voornaam erla-land ‘voorname man-land’.
Eernisse. Heernesse is een verspreide plaatsnaam aan onze kust 'weide, weiland'.
Eersel, van, van Essel, van Eeesel, Eersels, van Iersel, van den Ierssel: Plaatsnaam Eersel (Noord-Brabant) of De Eersel in Zolder (Limburg).
Eessen Van, Vaneessen, Esen, Van Heesen. Familienaam uit de plaatsnaam Esen (West-Vlaanderen).
Eest, van der, van (der) Heest, van der Reest, Verheest, Verhest, Verreest: 1. Plaatsnaam Eest: ast, droogoven; zie Van den Aste. Eest in Oostkamp en Torhout. 2. Of Ees(t): bijeengelegen bouwland, es. 3. Plaatsnaam Heest: beukenbos, struikgewas. Lidwoord als Van Heyste.
Eesvelde, van, van Heeschvelde, van Heesvelde, van Eerstvelde: Plaatsnaam Eesvelde in Wetteren (Oost-Vlaanderen) en Kalken (Oost-Vlaanderen). Heesvelde in Laarne (Oost-Vlaanderen). Zie ook Van Heesvelde.
Eetezonne, Eetesonne, Heetesonne, Heetesonne, Neeteson: Volksetymologische aanpassing van de Engels familienaam Edison.
Eeuwijk, van, Euwijk. Plaatsnaam Ewijk, Beuningen.
Efdé, Efdee: Volgens Huizinga en Uitman de initialen F.D. van ene Fredrik Dirkszoon bijvoorbeeld.
Effelterre, van, van Effeltaire, van Effenterre, van Heffelterre, van Huffeltaire. Naam uit de plaatsnaam Effelter in Denderwindeke (Oost-Vlaanderen). Er is nog een Effelter in het Frankenwald, in het noordoosten van Beieren.
Effenberg, Effenberger. Ontronde vorm van Duits Offenberg(er). Plaatsnaam Offenberg (als in Beieren).
Efferen Van, Effermans. Familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam bij Keulen.
Effignier, Effinier. Wellicht Waalse uitspraak van Effinger.
Effinger. Plaatsnaam Effingen (Zwitserland) of Ôfingen (Duitsland). Effignier, Effinier is wel Waalse uitspraak van Effinger.
Effront. Middenfrans effront: schaamteloos, driest, van é front: zonder voorhoofd.
Efraim, Efrems, Ephraïm, Ephrem: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Efraïm.
Egbergen. 1. Plaatsnaam Eggenberg (Beieren). 2. Zoals Egberghs reïnterpretatie van Egbert.
Egbers, Egberts, Egbertsen, Eggink, Egberink, Engberink, Egbring, Ebbinge: Vadersnaam Egge. Germaanse voornaam agi-berht ‘zwaard-schitterend’.
Egberts, Eggen, Eggens, Heggen, Vereggen. Vadersnaam met de voornaam Egge, Eggo.
Egdom, van: Plaatsnaam Egdom in Scherpenzeel (Gelderland).
Egelmeers. Plaatsnaam Egelmeers: natte weide, meers met bloedzuigers. Of uit Egelmeer (Utrecht). Vergelijk Eggelpoel.
Egeraat, van: Plaatsnaam Eggerath (Noordrijn-Westfalen).
Egeren Van. Familienaam uit de plaatsnaam Eger in Appeldorn (Noordrijn-Westfalen).
Egels, Eghels, Eggels, Eigel, Egle, Eygel, Eijgel: 1. Bijnaam naar de egel, het stekelvarken? Kan een bijnaam zijn voor iemand met stekelig haar. Maar het ontbreken van het lidwoord (bij een diernaam) maakt een bijnaam minder waarschijnlijk. 2. Korte vorm van een Germaanse agil-naam: Egelbertus, Egelmundus, Egilgarius.
Eggebeen: Vadersnaam, van Eggebin, vleivorm van de Germaanse voornaam Egbert.
Eggel: Vadersnaam. 1. Variant van Vadersnaam. Egger, door r/l-wisseling. Germaanse voornaam agi-hari ’zwaard-leger’.
Egger, Eggers, Eggert, Eger, Egers, Eggern, Hegger, Heggers, 1. Vernederlandst uit Duits Eigel, van Agilo, verkleinvorm van een Germaans agi-hari naam.
Egenolf. Vadersnaam. Germaanse voornaam agin-wulf'zwaard-wolf: Aginulfus.
Egeren, van. Plaatsnaam Eger in Appeldorn (Duitsland).
Eggeaert, Eggert, Egert, Eggerick, Eggerickx, Eggericx, Egerickx, Eggerickx, Eggricx, Egrix, Heggerinckx, Heggerick, Heyerick, Heyrick, Heijerick. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam agi-rik; zwaard-sterk.
Eggebeen. Vadersnaam van Eggebin, vleivorm van Germaanse voornaam Egbrecht. Vergelijk Engelbeen, Egelbeen.
Eggel, van, Eggelen, van, Eggels: 1. Vadersnaam Eggel = Egger. Zie Egger. 2. Eventueel weergave van Oost Vlaamse uitspraak van Engel(en), Engels (vergelijk Egelbeen). 3. Zie ook Egels.
Eggen, Eggens, Egghe, Heggen, Hegge: Vadersnaam. Korte Germaanse agi-naam: Agio, Eggo. Of korte vorm van een agi-naam, zoals Eggebert, Eggerick, Eggibald, Eggeburch.
Eggenstein. Plaatsnaam. Duitsland.
Egger, Eggers, Eggert, Eger, Egers, Eget, Eggern, Heggers, Hegger: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-hari 'zwaard-leger': Agiharius, Egiherus. De vormen op -t kunnen ook uit Eggaert worden verklaard.
Eggerick, Eggerickx, Eggericx, Egerickx, Eggrickx, Eggricx, Egrix, Heggerickx, Heggerick, Heyerick, Heyrick, Heijerick: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-rîk 'zwaard-machtig': Egericus.
Eggermont, van, Eggremont, Eggemon, van Eggermond, Degremont, Heggermont: 1. P laatsnaam Aigrement (Ennevelin, Nord). Ook (Gard, Hte-Marne, Seine-et-Oise, Yonne) en in Awirs (Luikg). Zie ook Daigmont, Dacremont. 2. Soms verward met Egmont. Een enkele keer ook aanpassing en reïnterpretatie van plaatsnaam Aiguës-Mortes bij Nîmes. Deze plaatsnaam werd elders (Cent, Aalst) als Eggremort, Eggermoort, Aigremort aangepast.
Eggersman: Plaatsnaam? Afleiding van voornaam Egger; zie Eggel.
Eggeslo. Plaatsnaam Eggerlo in Neerwaasten, Henegouwen?
Eggharter. Vadersaam. Afleiding van Eckhardt.
Eggink, Eggins: Vadersnaam. Afleiding van Germaans agi-naam, zoals Egbert.
Eggmann, Eggeman, Eggiman: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-man'zwaard-man': Eggemannus.
Eghermanne. De naam komt sporadisch voor in Menen (West-Vlaanderen) en Roncq (Nord). Een Noord-Franse vervorming van Eggeman of Eggermont.
Egidy, Egedy: Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Egidius.
Eglem, Egleme, Eglème: Waals aglème, inglème: aanbeeld. Beroepsnaam van de smid.
Egmond, (van): Plaatsnaam Egmond (Noord-Holland).
Egon, Egot, Ego: Frans Égot, verkleinvorm van Germaanse voornaam Ego, een agi-naam.
Egroo, van, van Eegroo: Plaatsnaam Eggerode (Duitsland)?
Egten,van. Plaatsnaam Echten, Duitsland.
Egt: Vadersnaam. Samentrekking van de Germaanse voornaam Eggert; zie Eckhardt.
Egts. Wellicht samentrekking van Eggerts.
Egyptien. Bijnaam voor een Egyptenaar of zigeuner.
Ehinger. Plaatsnaam Ehingen, als in Beieren en verder Duitsland.
Ehlen, Ehlend. 1. Variant van Bien. 2. Plaatsnaam Ehlen, Duitsland.
Ehlert, Ehler, Ehlers, Ehlhardt, Ehlert: Vadersnaam. Duitse vorm van Germaanse voornaam agil-hard: Eilhard.
Ehlinger. Plaatsnaam Ehlingen, Duitsland.
Ehman, Ehmanns, Ehmans. DuitsEhemann: rechter, wetgever, van ê: redit, wet.
Ehouarne. Bretonse familienaam 1066-84 Ehuarn. Naam van een heilige heremiet in de negende eeuw. Samenstelling van eu-huarn 'ijzer'.
Ehrenberg, Ehrenberger, Ehrenburger. Plaatsnaam Ehrenburg, Duitsland.
Ehrenfeld. Plaatsnaam, Duitsland.
Ehrenfreund. Duitse bijnaam: eervolle vriend. Ehrenreich: Reïnterpretatie (eervol) van Germaanse voornaam Ernricus.
Ehrensberger. Plaatsnaam Ehrensberg, Duitsland.
Ehrentraut, Eherentreu. Moedersnaam. Reïnterpretatie van de Germaanse voornaam Irmintrut.
Ehresman, Erismann: Vadersnaam, afleiding Erizo, van Germaanse voornaam met -er.
Ehrlich, Erlichmann, Ehrlkhster, Erlick, Erlich, Ehrlkh: Duitse bijnaam Ehrlich ‘eerbiedwaardig, aanzienlijk, eervol’.
Ehrman, Ehrmann. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam die met Er- begint.
Eickelberg, Eikelberg, Eykelberg, Eijkelberg: 1. Plaatsnaam Eikelberg in Gelrode (Vlaams-Brabant), Mal (Limburg), Sluizen (Limburg). Ook Nederduitse plaatsnaam. 2. Oude naam van Bergeyk: 1283 Eikelberge.
Eich, Eicen, Aiche. Duitse plaatsnaam Eiche; eik.
Eichberger, Eichperger. Plaatsnaam Eichberg, verschillende plaatsen in Duitsland.
Eichenbaum, Aichenbaum. Duitse plaatsnaam; eik.
Eicher, Eichers, icher: 1. Duitse beroepsnaam van de ijker, ijkmeester. 2. Vadersnaam. Zie Eicker.
Eichhoff, Eichhöfer, Eickhoff: Verspreide Duitse plaatsnaam Eichhof: eikenhof.
Eichholz, Eichholtz : Verspreide Duitse plaatsnaam Eichholz: eikenhout, eikenbos. Vergelijk Eykholt.
Eichhorn, Eischorn: 1. Plaatsnaam Eichhorn (Beieren). Vergelijk Van Eichinger: Plaatsnaam Eiching (Beieren).
Eichler. Afleiding van plaatstsnaam Eichel; klein eikenbos.
Eichmann, Heichman; afleiding van plaatsnaam Eiche; eik.
Eicke, Eijke: Vadersnaam. Germaane voornaam Aico. Vergelijk Eykens.
Eicker, Heykers, Heijkers, Heyckers: 1. Beroepsnaam van de ijker, ijkmeester. Zie Eicher. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam aig-hari: Aicharius. De h-spelling is dan hypercorrect. Maar Hey(c)kers kan een variant zijn van Hekkers.
Eickmayer. Nederduitse variant van Duits Aichmayer; bewoner van een goed bij een eik.
Eid, Eïd: Arabische familinaam uit Damascus (Syrie). Guirguis Eïd vestigde zich in 1757 in Egypte; zijn kleinzoon Jean (1819-79) werd consul van België in 1858.
Eidelman. Aanpassing van Duits Heidelmann, van Heidenmann: heidebewoner.
Eidemuller. Duitse Heidemuller; mulder op de hei.
Eidenschenck. Duitse beroepsnaam Heidenschenk, zoals Heidenkriiger een waard op de heide, landelijke kroegwaard.
Eier, Eiers, Eijer, Eijers, Eyers, Eyer: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-hari 'zwaard-leger': Agiharius, Aiherus.
Eiff: Vadersnaam. Bakervorm van de Germaanse voornaam Agifrid, Eifert. Of spellingvariant van IJff.
Eifert. Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-frith 'zwaard-vrede': Agifridus, Aifredus.
Eiffe. Vadersnaam, van bakervorm van Germaanse voornaam Agifrid, zie Eifert.
Eilebrecht, Ellebrecht, Eilbracht. Vadersnaam uit het Germaanse agilberth.
Eiffling, Eifler: Afleiding van streeknaam Eifel.
Eigen, van der, den. Plaatsnaam (Noord-Brabant): eigendom van de hertog van Brabant.
Eijgendaal. Nederlandse famille, die in de 18de eeuw uit Xanten immigreerde, waar ze Ingendahl heette, een typische naam aan de Nederrijn: in het dal.
Eijkenbroek, deze naam vindt zijn oorsprong in Schiedam
Eijsvogels, Eysvogels: Bijnaam IJsvogel voor een listig, sluw man.
Eilers, Eilerts, Eilts, Eils, Eyler. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam agil-hari.
Eikelenboom, Eikelboom, Eykenboom, Eijkenboom, Eijkelenboom: Plaatsnaam ‘eik’.
Eikelenberg, Eijkelenberg, Eijkelenburg, Eykelenberg: Plaatsnaam Eikelenberg in Brasschaat (Antwerpen), Dilbeek (Vlaams-Brabant), Molenstede (Vlaams-Brabant). Vergelijk Eickelberg.
Eikelenkamp. Plaatsnaam; stuk land met eiken afgeperkt.
Eikema: Friese Afleiding van plaatsnaam Eik of Vadersnaam. van voornaam Eike.
Eikenaar: Afkomstig van een plaats met een naam op –eik(en), zoals Maaseik. Vergelijk Duits Eichner, van plaatsnaam Eichen.
Eilander: Afkomstig van Eiland (Noord-Brabant, Nederlands-Limburg)
Eilebrecht, Ellebrecht: Vadersnaam. Germaanse voornaam agil-berht 'vreselijk, lastig-schitterend': Agilbertus, Ailbertus.
Eilenbecker. Afleiding van Nederduitse waternaam Heilenbeck; vergelijk Heilenbecker Tal. Of variant van Eilenbecker.
Eilers, Eilerts, Eilts, Eils, Eyler: Vadersnaam. Germaanse voornaam agil-hari 'vreselijk-leger': Agleharius, Eileer. Mogelijk ook van Eilert, Eilaard: Agilhard.
Eindhoven, van, van Eyndhoven, van Eijndhoven, Endhoven, Enthoven: Plaatsnaam Eindhoven (Noord-Brabant) en in Brecht, Antwerpen.
Einfinger. Bijnaam voor iemand met 1 vinger.
Einhorn. De eenhoorn is een mythologisch dier dat vaak voorkwam op uithangborden, vooral van apotheken. Dus huisnaam.
Eipper, Eippers. 1. Vadersnaam, Duits Eippert, Germaanse voornaam agi-berht. 2. Eiper = Ypre (leper, West-Vlaanderen).
Eischen, Eischenne, Eisschen, Eyschen: Plaatsnaam Eischen, Duitsland.
Eischweiler, Eischweller, Einsweiller, Einsweiler: Plaatsnaam Eschweiler, Duitsland.
Eisel, Eisele, Eiselein: Vadersnaam. Zuidduitse afleiding van Germaanse îsan-naam.
Eisen, Eysen, Eisink, Eyssen, Eysson, Eyssens, Eijssens, Eijssen, Eussen: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse agis-naam 'schrik', zoals Eisboud, Eisbert. Vergelijk Friese voornaam Eise, Eisinus. Genealogisch is Eussen, van Eyssen.
Eisenacher. Afleiding van plaatsnaam Eisenach, Duitsland.
Eisenberg, Eisenberger, Aisenberg, Aizenberg, Ejzenberg, Aisinber: Verspreide Duitse plaatsnaam Eisenberg.
Eisenbrand(d)t familienaam afkomstig uit huidige Talken in Polen, zie ook IJsenbrand.
Eisendrath. 1. IJzerdraad. Beroepsnaam van de draadsmid. 2. Moedersnaam. Volksetymologisch van Germaanse voornaam Isandrut, Eisentraut.
Eisenhuth. Duitse bijnaam; ijzeren hoed.
Eisenstorg. Joodse familienaam. Duits Eisenstark: ijzersterk.
Eisentweig, Eisenzweig. Joods Duitse familienaam; ijzeren twijg.
Eisler, Isler, Eissner, Eisner: Duitse beroepsnaam: ijzerhandelaar.
Eitel, Eitl. Duits eitel: louter, enkel en alleen. Oorspronkelijk voor een voornaam, bijvoorbeeld Eitelhans: heet alleen maar Hans. Vooral als twee broers dezelfde voornaam dragen, is die met 'Eitel' de erfgenaam.
Eidelson. Duits Joodse familienaam Edelso(h)n, Eidelson. Het eerste lid kan de Germaanse voornaam Edel zijn, of jiddisch bijnaam Eydl, van Duits edel: edel, nobel.
Eilenberg. Plaatsnaam Eilenberg in Neustadt, Duitsland.
Eisma: Vadersnaam. Friese afleiding van een Germaans naam met agis ‘schrik’, zoals Eisboud, Eisbert. Eise is trouwens een Friese voornaam.
Eitinge. De boer Gerlof Eitinge, die zijn persoonsnaam toenaam ontleende aan de naam van zijn voorvader Eite, en die, even als zijn voorouders, geslachten en geslachten vóór hem, het erve Eitinge, zo genoemd naar de eigenen toenaam van zijn geslacht, in eigendom bewoonde,—die Drentse boer Gerlof Eitinge had twee zoons. De oudste daar van erfde, naar vaste zede, die voorouderlijke bezitting. Maar, ten einde de jongste zoon, wie hij misschien een bijzondere liefde toedroeg, enigszins schadeloos te stellen, nam de oude Gerlof nog bij zijn leven een deel van de landerijen af van het oude erve, bouwde daar op een huis, en schonk dit nieuwe gedeelte die tweede zoon. Nu waren er twee afzonderlijke landhoeven Eitinge naast elkaar; beiden ook door een Eitinge bewoond. Niets natuurlijker dus, dan dat men, ter onderscheiding, het ene, het oorspronkelijke erve met de naam Groot-Eitinge noemde en aan het andere de naam Klein-Eitinge gaf. En deze namen gingen van de hoeven weer zeer geredelijk over op de bewoners er van, die beiden oorspronkelijk reeds Eitingen waren, maar nu Albert Gerlofs Groot-Eitinge en Meindert Gerlofs Klein-Eitinge genoemd werden.
Ek, van, Eck, Ekelaar, Eeckelaer, Eijgelaar, Heijgelaar 1. Plaatsnaam E(e)kelaar ‘eikenboom, eik’. 2. Afleiding van van der Eeken. Vergelijk Duits Eichler, van Eichel.
Ekels: Middelnederlands eekel; eikel’. Beroepsbijnaam van een eikelraper of varkenshoeder.
Ekselson. 1. De West Vlaamse familie Ekelson stamt van 1670 Abraham Nichilson, Dantsig, gevestigd in Roeselare. Nichilson is Nickelsen, zoon van Nickel, Nicolaus. 2. Zie Hekelsom.
Ekendahl. Plaatsnaam, misschien Eckenthal, Beieren.
Eker. Vadersnaam. Variant van Eckers of Eicker.
Ekeren, van, Eker, van, van Eekeren, van Eeckeren, van Heeckeren, van Heeker, van Eikeren, van Eijkeren, van Eykeren: Plaatsnaam Ekeren (Provincie Antwerpen.
Ekerschot, van. De familienaam kwam in de 16de eeuw voor in Oisterwijk (Noord-Brabant). Plaatsnaam 1468 aen gheen Ekerschoet, Grote-Brogel (Limburg)
Ekert, van, van Eekert: Plaatsnaam Eikaard: eikenbos, plaats waar eiken groeien. In Wilrijk (Antwerpen), Hoeselt (Limburg). Maar vermoedelijk is het een dialect vorm voor Eekhout; vergelijk Van Endert.
Ekh, van, van Elk: Plaatsnaam Elch/Elk, Nederlandse naam voor Othée (Luik).
Ekhingen. Plaatsnaam (Beieren) en in Neresheim, Duitsland.
Ekkebus, Ekkenbus, Eckebus: Hekbos in Lendelede, Gullegem, Meulebeke (West-Vlaanderen). Of wellicht veeleer Eekenbos: eikenbos, zoals in St.-Maria-Lierde (Oost-Vlaanderen), Eikenbos in Diegem. Plaatsnaam Eikenbosch ten oosten van Schaasberg (Nederlands Limburg). Of Ekkelbosch ten oosten van Rolde (Drenthe).
Ekkendonk. Plaatsnaam Ekkendonk in Lummen, Limburg.
Ekkelenkamp, Ekkelkamp, Eckelkamp, Ekkel, Ekel, Ekkels, Ekkelboom. Familienaam uit ekkel (eikel) en kamp (afgebakend stuk grond voor landbouw of veeteelt). Wellicht ergens op de grens Overijssel, Drenthe, Duitsland. De Ekkelkampen zijn landen ten oosten van Mantinge in Westerbork (Drenthe).
Ekkens. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Acco, Ecko, bakervorm van een agi-naam.
Elaerts, Elaest, Ellast: Vadersnaam. Germaanse voornaam athil-hard 'edel-sterk'; zie Alaert.
Eland, Elants, Elanson, Helland, Iland, Ilandts, Ilands: Vadersnaam. Germaanse voornaam athil-land ‘edel-land’.
Elaut, Elaut, Elaüt, Eloot, Elot, Ellaut, Helaudt. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam agil-wald; lastig-heerser.
Elbers, Elbertse, Elbert, Elbertsz, Elberg, Elebaers, Elenbaas, Ellebrecht : 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam alja-berht 'ander-schitterend': 2. Variant van Albers. 3. Germaanse voornaam agil-berht 'scherp-schitterend':
Elburg, van: Plaatsnaam Elburg (Gelderland).
Elchardus. Vadersnaam. Latijnse vorm van Germaanse voornaam alah-hard 'heiligdom-sterk'
Elck, van: Plaatsnaam Elch/Elk, Nederlands naam voor Othée (Provincie Luik).
Elden, van: Plaatsnaam Elden in Elst (Gelderland).
Elderenbosch: Een bos, wellicht in de buurt van de Elderenspolder in Zevenbergen (Noord-Brabant) of bij Elderen (Belgisch-Limburg).
Elderen, van, van Elderen, van Elder, van Elders: Plaatsnaam Elderen, Genoels-Elderen of's-Heren-Elderen (Limburg).
Elders, Elderen: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam, van Aalders, Alders, van Aalderd, Adelhard. 2. Of Van Elders = Van Elderen.
Eldijk, van. Plaatsnaam Eldik (Gelderland).
Electre. Moedersnaam. Germaanse voornaam Elektra of een Germaanse voornaam zoals Electrudis, Electrada.
Elen, Elens, Eelens, Eelens, Eelen, Eleyn. 1. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam Adela, Edele, Aleit. Blijkens Peene werden in Erps de Elens ook Heylen genoemd. 2. Vleivorm van de Germaanse voornaam Aleit, Adelheid.
Eldik, van; van Eldijk: Plaatsnaam Eldik (Gelderland).
Elegeer, Elegeert: Vadersnaam. Germaanse voornaam alja-ger ‘ander-speer’.
Elegem, van. Plaatsnaam Elegem in Dilbeek (Vlaams-Brabant) of Hombeek (Antwerpen).
Elemans. Vadersnaam. Germaanse voornaam, vergelijk Aelman. Of afleiding van Elen.
Elenbaas: Volgens Huizinga en Uitman ‘edele baas, nobele kerel’ (?). Maar vermoedelijk veeleer een herinterpretatie van Elebaers, van Elbers, van Elberts
of Elenbos, Eijlenbosch, Heylenbosch.
Eleveld,, Eeleveld, Eliveld, Elevelt. Plaatsnaam bij Assen.
Elewout, Elewaut, Ellewaut, Helewaut, Helevaut: Vadersnaam. Germaanse voornaam alia-wald ‘ander-heerser’. Of variant van Elout. Zie ook Helewaut. In Zeeland Ellewoutsdijk.
Elewoud, van, van Elewout: Wellicht Brabantse hypercorrecte vorm voor Van Elewijt. Plaatsnaam Elewijt (Vlaams-Brabant).
Elewijck, van, van Elewyck. Naam uit de plaatsnaam Heelwijk bij Heesch (Noord-Brabant).
Elfeld. Plaatsnaam. Misschien Helfern in Bad Rothenfelde. Duitsland.
Elfferich, Elfring, Elfrink, Elferink, Elfferich, Haffreinque: Vadersnaam. Elferink = Alferink, afleiding van Germaanse voornaam Alfer, van alb-hari ‘elf-leger’.
Elgershuizen. Plaatsnaam Elgershausen, Duitsland.
Elgersma, Elgers, Algersma. Middelnederlands elger; vistuig in de vom van een vork.
Elhorst: Plaatsnaam bij Zenderen (Borne, Overijssel).
Eliano, Iliano. Vadersnaam, Italiaanse vorm van de heiligennaam Elianus. Dit uit Elia(s).
Elias, Eliassen, Eliasson, Eljasz, IIias, Iliaz, Ilijas, Ilijaz, IIlias, Iljasch, Ilyas, Ylias, Eliat, Ely, Hely, Hély, Elie, Eliard, Eliert, Elierts, Eliaert, Eliaerts: Bijbelse voornaam van de profeet Elia(s).
Eliasar. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Eleazar.
Elich: Uit Ehrlich?
Eliens, Eliëns: Nederlands afleiding van Elie? Of Elien, Romaanse vorm van Elianus?
Eligius. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Eligius.
Eliot, Elliot, Elliott, Iliot: Vadersnaam. Franse vleivorm van Bijbelse voornaam Elia(s).
Elings: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse athil-naam ‘edel’.
Elisabeth, Elskens, Lisabeth, Lysabeth, Lisbeth, Lisbet, Lispet, Lysbettens, Leysbeth, Leysebettens, van Lysbeth, van Leysebeth, van Lysebeth, van Lyssebetten, van Lysbettens, van Lysbetten, van Lijssebetten, van Lijsebetten, van Lijsebettens, van Lysenbettens. 1. Moedersnaam uit de Bijbelse voornaam Elisabeth. Erg populair in de middeleeuwen. 2. Vadersnaam lis, Eliso, Else, Elso, geslachtsnaam Elsing, Elzing, Elsinga Elzinga, Elzenga, Elsen, plaats Elswert bij Kantens, Elsinghusen bij Vlagtwedde, Elseghem (Elsa-heim) in Oost-Vlaanderen, Elsom (Elsa0hiem) bij Antwerpen.
Elise. Moedersnaam. Korte vorm van Bijbelse voornaam Elisabeth.
Elissen: Engels Elisson, zoon van Ellis ‘Elias’.
Elkes. Vadersnaam. Afleiding van Ehlert.
Ellange. Romaanse vorm van plaatsnaam Ellingen, Henegouwen.
Ellegaard, Hellegards: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam athil-gard 'edel-gaard': Edelgardis. De h-spelling is dan hypercorrect, zoals in: 12de eeuw. Hetheliardis. 2. Ellegaard kan ook de weergave zijn van de h-loze uitspraak van Hellegaard; zie Hildegarde.
Elkhuizen: Misschien plaatsnaam Welkenhuizen, Duits Welchenhausen (Rijnland-Palts) Of veeleer variant van van Ellinckhuijzen, Hellinghuizen. Plaatsnaam Ellinghausen (Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen).
Ellenbroek, Ellerbroek, Ellen, ter, Ellenkamp. Plaatsnaam bij Haaksbergen.
Ellemeet, van: Plaatsnaam Ellemeet (Schouwen, Zeeland).
Ellen, Ellens, Elens, Elles: Vadersnaam. van Germaans alja-naam, zoals Elbert.
Ellenbecker. Vergelijk Duitse familienaam Ellenbach, Ellenbêcher, afleiding van verspreide plaatsnaam Ellenbach. Zie ook Eilenbecker.
Ellenberger. Plaatsnaam Ellenberg, verschillende in Duitsland.
Ellis: Vadersnaam. Engels vorm van de Bijbelse voornaam Alia(s).
Eller. Duitse plaatsnaam Eller, Erle; els, boom Alnus.
Ellerbrock. Nederduitse plaatsnaam Ellerbrook; elzenbroek, elzenmoeras.
Elmpt, van: 1. Plaatsnaam Elmt (Noord-Brabant). 2. Plaatsnaam Elmpt bij Aken (Noordrijn-Westfalen).
Elling, Ellinger, Elinger: 1. Plaatsnaam Elling (Beieren), Ellingen (verschillende in Duitsland). 2. Zie ook Elyn.
Ellinghaus, Ellinghaüs: Verspreide plaatsnaam Ellinghausen (Duitsland).
Ellis, Elis, Elisson, Ellison, Elissen, Elisen, Elisson: Vadersnaam. Engelse vormen van Bijbelse voornaam Elias.
Elmt, van, van Elmbt, van Elmpt: 1. Plaatsnaam Elmtin, Schaarbeek. 2. Plaatsnaam Elmt (Noord-Brabant). 3. Plaatsnaam Elmpt bij Aken (Duitsland).
Elofs. 1. Vadersnaam. Variant van Alofs. 2. Plaatsnaam Althoff= Elthoff = 1680 Elofs, Niel.
Eloin. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam alji-win 'ander-vriend': Elewini.
Eloir, Eloire. Vadersnaam. Spelling voor Héloir. Germaanse voornaam hild-ward'strijd-bewaarder': (H)eldoardus.
Elout: Germaanse voornaam agil-wald ‘lastig-heerser’: Agilaldus, Eilaldus. Of variant van Elewout.
Eloy, Eloye, Eloey, Eloix, Eloi, Helloy, Elo, Iloo, Ilo: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Eligius, Frans Eloy van Nederlands Elooi. 2. Zeven van de elf kinderen van Jacobus Heuleu (1781-1835 Deinze) werden bij de burgerlijke stand (1809-1829) opgeschreven als Eloy, Eloi, Eloey.
Elper, Elpers. Vadersnaam. Waarschijnlijk variant van Elbers.
Els, van, Elsman, Elles, Eils, Elst. Plaatsnaam Els of beter Elst, Gelderland.
Elsacker, van; van Elsäcker, van Elsackers, van Elsakker, van Elsaker, Elzakkers, Essaker, van Elssacker, van Elsacker, van lsaker, van Yssacker, van Ysacker, van Jsacker, van Sacker, Yssackers, Eysackers, Eysakkers, Eijsackers, Eijsakkers, Eyzakkers: 1. Plaatsnaam Elsakker bij Moregem (Oost-Vlaanderen) of in Brecht (Provincie Antwerpen of Meerle (Provincie Antwerpen. 2. Of van Isacker, van plaatsnaam Disacre in Leubringhen (Pas-de-Calais). Dit is een Germaanse plaatsnaam, in Diets akker. 3. Plaatsnaam 1641 den IJsacker, Adegem (Oost-Vlaanderen);. 4. Van Is(s)acker kan ook uit Van Huusacker worden verklaard. Plaatsnaam Huisakker in Lichtaart (Antwerpen), Huusacker in Oostvleteren (West-Vlaanderen);
Elscot, Elsschot. Plaatsnaam ’ruimte met elzen afgeperkt’. Elschot in Schijndel (Noord-Brabant), bij Ruurlo (Gelderland).
Elseman, Elsman, Elzerman: 1. Moedersnaam Afleiding van Else = Elisabeth. 2. Afleiding van van (den) Elzen.
Elseman, Elsemans, Elsemons, Elsmans, Elsermans, Helsemans. 1. Moedersnaam uit de voornaam Else (variant van Elisabeth). 2. Of afleiding van Van der Elzen. Zie bij Elzen.
Elsendoorn: Plaatsnaam ‘bos met doornstruiken en elzen’.
Elsen, Elsens, Elzen, Helsens, Helsen, Helzen, Ilsen. Moedersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Elisabeth. Zie ook Elzen.
Elsen, van, van Elssen, van Elzen, van Helsen: Plaatsnaam Elzen (Noord-Brabant, Overijssel) of bijvoorbeeld in Homburg (Luik). Of van Van den Elsen.
Elsene, van. 1. Waarschijnlijk= Van Elsen. 2. Eventueel plaatsnaam Elsene.
Elseneer, Elseneers. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Elsene (Brussel) of uit de plaatsnaam Elsen (Noordrijn-Westfalen). 2. Aanpassing van Elsner.
Elser. Naar de woonplaats bij een els, elzenboom.
Elshocht, van, Elshoecht, Elshoegt, Elshogt, Elshoeght, Elshoght, Elschocht, Elshoucht, Elsocht, Elsoght, Elsoucht, van Helshoecht, Helsocht: Plaatsnaam Elsocht in Gooik (Vlaams-Brabant): elzenstruik, elzenheester. Brabants hocht: struik, kreupelbos.
Elshof, ten, Elshoff, Elshove. Plaatsnaam bij Olst-Wijhe.
Elshout, (van den) Elshoud: Plaatsnaam Elshout ‘elzenbos’ onder meer in Nieuw-Lekkerland (Zuid-Holland), Drunen (Noord-Brabant).
Elsing. Vadersnaam. Jongere vorm van oude voornaam Elsung.
Elskamp: Plaatsnaam ‘met elzen omsloten veld’. Elskampen bij Gameren (Gelderland).
Elskens, Helskens: Moedersnaam, afleiding van Els, Elisabeth.
Elsland: Het Elsland, was eertijds een heerlijkheid gelegen in Geluwe-Wervik. Dit elzenzegge of elzenbroek was een venige bodem waarbij de vegetatie in contact bleef met het grondwater. Hoewel er tijdens de middeleeuwen verschillende Elslanden waren in Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en Nederland was dit de enige plaats waar de familienaam is ontstaan. Dit kwam omdat men Michaël van Wervik de jongere broer van de burggraaf van Kortrijk, een goede huwelijkspartner wilde geven. Omstreeks 1265 heeft deze grafelijk baljuw de naam van zijn heerlijkheid aangenomen, een familienaam was geboren.
Elslander: Afleiding van plaatsnaam Elsland ‘land waar elzen groeien’, vooral in Vlaanderen. Ook familienaam Van Els(t)lande.
Elsmoortel, Helsmoortel, Elsemoortel, Elzemoortel, Helmoortel. Naam uit de plaatsnaam Elsmoortel: drassige grond met elzen. Plaatsnaam in Aartrijke, Assebroek, Oostkamp, Sijsele en in Duffel (Antwerpen).
Elsner. 1. Van plaatsnaam Elsen (Duitsland). 2. Zuidduits Elsner: die bij de elzenboom woont.
Elsschot, Elschott, Elshot: Plaatsnaam Elsschot: ruimte met elzen afgeperkt, bijvoorbeeld Elschutten in Langdorp (Vlaams-Brabant), Helschoot in Laarne (Oost-Vlaanderen), Helschot in Herselt (Antwerpen), Elsschot in Schijndel (Noord-Brabant). Alfons De Ridder (1882-1960) koos als pseudoniem Willem Elsschot naar het gehucht waar hij zijn jeugd doorbracht.
Elst, (van (der), van (der) Elst, ter Elst, van der Elst, van (der) Helst, van der Aalst, van der Aelst, Verrelst, Verelst, Verelest, Verhelst, Verest, Voorhelst: Verspreide plaatsnaam Elst ‘plaats waar elzen groeien, elzenbos’. Elst (Oost-Vlaanderen, Gelderland, Noord-Brabant, Utrecht).
Elst, van der; Verelst, Verhelst: Verspreide Plaatsnaam ter Elst ‘elzenbos’.
Elster, Elstermann. 1. Duitse bijnaam Elster: ekster. Vergelijk Axters, Agace. 2. Duitse plaats- en waternaam.
Elstlande, van, (van) Elslande, Elslander, van Elsland, van Eslande, Helslander, van Helsland, van Elshander: Plaatsnaam Els(t)land: land waar elzen groeien, in Geluwe-Wervik, Desselgem (West-Vlaanderen), Zermezele (Frans-Vlaanderen).
Elstraete, van, van der Elstraeten, van der Elstraete, vander Elstraeten, van der Helstraeten, van der Helstraete, Helstraete. Familienaam uit de plaatsnaam Els(e)straat in St.-Katelijne-Waver (Antwerpen) en in Ingelmunster (West-Vlaanderen).
Elswege, van, van Elseweghe, van Elsuweghe, van Elsuwege, van Elsuwwège, van Elsuwe, van Elsuwé, van Elsue, Elsué, Elsuë, van Helsewege, van Helsuwe, Helsuwé, van Helsuwege. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Elswege = elzenweg, -paadje. Deze plaatsnaam komt onder andere voor in Widdingen (Limburg), Ingelmunster: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Eleutherius 'de vrije'. Bijnaam van Zeus en Bacchus. Franse familienaam Eleuther, Eleuthère.
Elten, van. Plaatsnaam in Emmerich, Duitsland.
Eltgeroth. Plaatsnaam Elcherotch, Frans Nobressart, Luxemburg, of Elcherath, Duitsland.
Elven, van, Vanelven,vVan Halven, Elve. Familienaam uit de plaatsnaam Elleve (tussen Baaigem en Dikkelvenne Oost-Vlaanderen), of uit Elven (Voeren Limburg), of uit Alfen, Alphen (Zuid-Holland, Noord-Brabant, Gelderland) of ook nog uit Elvene (Grimbergen Vlaams-Brabant).
Elswijk, van: Plaatsnaam Elswijk in Amstelveen (Noord-Holland).
Elteren, van: Plaatsnaam Eltern (Nedersaksen).
Eltges. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam met ald-, athil- of agil-.
Elve, van Elven, van, van Halven: 1. Plaatsnaam Elleve tussen Baaigem en Dikkelvenne (Oost-Vlaanderen). De Elve is ook een waterloop in Zeeuws-Vlaanderen. 2. Plaatsnaam Elven in Voeren (Limburg). 4. Plaatsnaam Elvene in Grimbergen (Vlaams-Brabant). 5. Plaatsnaam Uileven in Tessenderlo (Limburg).
Elverdynghe, van. Plaatsnaam Elverdinge (West-Vlaanderen).
Elvers: Vadersnaam. Germaanse voornaam alb-hari ‘elf-leger’: Alfheri.
Elvetici. Latijn Helveticus; Zwitser.
Elvidge. Engelse vadersnaam. Oudengels jelf-heah 'elf-hoog'.
Elyn, Elijn, Eleyn, Elinckx, Elinck, Elincx, Elling. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse athil-naam; edel.
Elzas, Elsas, Elsässer: Streeknaam De Elzas/Das Elsass, Duits (Alemannisch en Opperfrankisch) gebied in Frankrijk (Ht-Rhin, Bas-Rhin). Elsässer is de volksnaam Elzasser.
Elzen , van den, van den Elsen, van den Elschen, van (den) Elsken, van den Helsken, van Elskens, Verelzen. Familienaam uit een plaats waar veel elzen groeien.
Elzendoorn, Elsendoorn: Plaatsnaam: bos met doornstruiken en elzen.
Elzewyck, Elzewijck. Vadersnaam. Germaanse voornaam alis-wig?
Elzinga, Elzenga, Elsinga, Elsing, Elsenga, Elsmae: Vadersnaam. Friese afleiding van Else, een -s afleiding van Elle, een Germaanse edel-naam.
Emaar: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-mêr ‘zwaard-beroemd’: Agomarus, Aimarus.
Emael, Eymael, Eymaël, Eijmael, (van) Eimal: Plaatsnaam (Eben-) Emael (Luik).
Emaer, Emar, Emare, Emard. Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-mêr 'zwaard-beroemd': Agomarus, Aimarus. Vergelijk Aimart.
Emanuel, Emmanuel, Emmaneel, Emanuele, Emanuelli, Immanuel, Emanuelson. Vadersnaam uit de Bijbelse voornaam I/Emmanuel.
Emans: Spelling voor Hemans, door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit Heedeman, afleiding van van den Heede, naar de woonplaats op de heide. Eventueel variant van Emons.
Emberg, Enberg: 1. Vadersnaam. Klankverandering van Embrecht of reïnterpretatie van Embert. 2. Variant van Hemberg.
Embersin, Ambersin, Hembersin, Hambersin, Hambursin, Embursin, Hambresin: Plaatsnaam Embresin/Ambresin (Luik).
Embden, van: Plaatsnaam Emden (Nedersaksen).
Emberton. Plaatsnaam Emberton (Buckinghamshire).
Embgenbroich. Plaatsnaam Imgenbroich (Duitsland): in den Broek, in het broekland.
Emblans. Plaatsnaam Amblans-et-Velotte (Hte-Saône)? Of van Desamblanc.
Embregts, Engberts: Variant van Imbrechts. Vadersnaam. Germaanse voornaam ing-berht ‘god van de Ingweonen-schitterend’: Ingobertus, Imbert.
Emmaneel: Spelling voor Emmanuel, Bijbelse voornaam.
Embourg, Emborg: Plaatsnaam Embourg (Luik).
Embry, Enbrie: 1. Plaatsnaam Embry (Pas-de-Calais). 2. Zie Emery.
Emden, van, van Hemden, van Embden, van Empten: Plaatsnaam Emden (Duitsland).
Emen, van den. Familienaam Vandenemen. Wellicht: van den Hemel.
Emery, Emmery, Hemery, Embry, Eymerie, Imrie: 1. Vadersnaam. Verschrijving voor Aimery, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Emmerik (haim-rîk); zie Hemeryck. 2. Vadersnaam.=Amery, van Amauray.
Emile, Emil, Emili, Emilien: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Aemilius, Emilianus.
Emma. Wellicht niet de Germaanse voornaam Emma/Imma, maar Luiks-Waalse vorm Ema, van Emard.
Emmelkamp: 1. Plaatsnaam in Altschermbeck (Noordrijn-Westfalen). 2. Nederlands vorm van Plaatsnaam Emlichheim in Bentheim (Nedersaksen).
Eemmen, Emmens, Emmink, Hemmen, Immen. Plaatsnaam Emmen, Drenthe.
Emmanuel, Emmaneel, Emanuelli, Emanuel, Immanuel, Emanuelsson: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Immanuel.
Emmel, Emmelen. 1. Vadersnaam. Korte vorm en vleivorm van een Germaanse amal-naam. Zie Amelryckx. 2. Plaatsnaam Emmelen = Emblem (Antwerpen).
Emmelkamp. Plaatsnaam in Altschermbeck, Duitsland.
Emmelmann. Vadersnaam. Duitse vleivorm van bijvoorbeeld Emmerich.
Emmelot. Moedersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Imma/Emma.
Emmen, Emmens, Emmenes, Hemmen: Moedersnaam. Germaanse voornaam Imma. Zie ook Imme.
Emmenecker, Hammenecker: De Brabantse familie Hammenecker stamt af van Dominicus Emmenegger, 1742 Rimbach (Elzas), in Brussel getrouwd in 1769. Het zou een oorspronkelijk Zwitserse familie zijn, met Emmenegg als bakermat.
Emmer, Hemmers: Vadersnaam. Germaanse voornaam haim-hari ‘heem-leger’ of uit Embert, zie Embregts.
Emmerik, van, Emmerick, van, Emmerik, van, van Emrik, van Emrick, Emmerickx, Emmerix, Emmeryckx, Emmeric, Emric: Plaatsnaam Emmerich, Nederlands Emmerik (Noordrijn-Westfalen)
Emmerink: 1. Germaanse voornaam Haimirichus, Aimericus, Heimericus, Hemericus. 2. Variant van van Emmerik.
Emmerling, Emmerlinck. 1. Duits Âmmerling: geelgors. Bijnaam. 2. Zie Hemeryck(x).
Emmerloot, van, van Emmeloo, van Emmelo: Plaatsnaam Ammerlo = Amberloup (Luxemburg)?
Emmermann. Reïnterpretatie van Duitse Immermann, van plaatsnaam Immer (Duitsland).
Emmerson, Emerson: Vadersnaam. Zoon van Emery.
Emmery, Hemery, Embry, Eymerie, Imrie: 1. Vadersnaam. Verschrijving voor Aimery, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Emmerik (haim-rîk); zie Hemeryck. 2. Vadersnaam.=Amery, van Amauray (Emmelkamp: plaatsnaam in Altschermbeck (Duitsland).
Emmerzaal, Emmerzael: Misschien variant van van Immerseel. Plaatsnaam Immerzeel in Aalst (Oost-Vlaanderen) en Boechout, Boom, Schelle, Wommelgem (Provincie Antwerpen).
Emons, Emonds, Emond, Emont, Emonts, Emontz, Emong, Emunds: Uit Emonds, afleiding van de Germaanse voornaam Emond: agi-mund ‘zwaard-bescherming’.
Emontspool, Emontspohl. Plaatsnaam Emondspoel, Poel van Emond.
Emous. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam haim-wulf 'heem-wolf: Haimulfus, Aimulfus.
Emsbroek. Familienaam naar het Emsbroek in Harfsen, vroeger Laren, Gelderland.
Empel, van: Plaatsnaam Empel (Noord-Brabant, Noordrijn-Westfalen).
Empis. Zuidfrans empi, van empire, naam voor de linkeroever van de Rhône, eertijds keizerlijk gebied.
Emplaincourt. Plaatsnaam Amblaincourt in Triaucourt (Meuse).
Emplit, Emplis, Empis: Empli, voltooid deelwoord van Frans emplir. Bijnaam: vervuld, welgesteld, voldaan? Wellicht veeleer reïnterpretatie (met l-epenthesis) van Empis.
Emprunt. Hypercorrect voor Franse familienaam Emprin: heerszuchtig, autoritair.
Ems. Plaatsnaam Ems, Duitsland.
Emsen, Emsens, Emsems, Empsen, Empstein, Empsten, Emsten. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Immezo, dit is dan weer een knuffelvorm uit Immo dat een knuffelvorm is van een -ermin-naam. Of een moedersnaam, uit Imma/Emma, dit is ook een knuffelvorm uit een-ermin naam.
Of uit de plaatsnaam Empsen in Roermond.
Emsheimer. Plaatsnaam Eimsheim, Duitsland.
Enekens, Ennekens, Enneckens, Enkens, Enneking: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Arnoud. 2. Zie Hennekens.
Enckevort, van. Plaatsnaam in Mierlo (Noord-Brabant).
End, Ende. Plaatsnaam. Vergelijk Van den Ende.
Endels. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Andreas.
Endepols. Plaatsnaam Eendenpoel.
Enderle, Enderlé, Enderlin, Andele, Andelé: Duits Änderle, Änderlin, afleiding van de voornaam Andréas.
Enderman, Endermann. Vadersnaam. Afleiding van Andréas.
Endert, van. Plaatsnaam Eindhout (Antwerpen), dialect uitspraak Endert. Of plaatsnaam Eindert in Beverlo (Limburg).
Endevoets. Bijnaam voor een platvoet, naar de gelijkenis met de eendenpoot. Vergelijk Duits Entenfufi, Nederduits Gosevot: ganzenvoet.
Endhoven, (van): Plaatsnaam Eindhoven (Noord-Brabant).
Endre, Endres, Ender, Enders, Endré, Endersch, Endresz: vadersnaam. Griekese heiligennaam Andréas.
Engerie, Engrie. Oost-Vlaamse familienaam. Verhaspeling van een Romaanse familienaam, wellicht Henri.
Eng, van den, der. Plaats-, streeknaam. Enk, Eng ‘weiland, bouwland bij het dorp’ (Gelderland, Overijssel).
Engbers, Engberts, Engbersen, Engberink, Engelbert. Vadersnaam Ingbert, oud Saksisch Ing dat op een Germaanse stamgod berust, oud Hoogduits beraht, oud Saksisch berth; helder, glanzend.
Engel, van (den), Engels, Engelse, Engelsma, van Ingel, Ingels, Ingelse, Inghels, van Hingel, Ongelse: 1. Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Ingelbrecht of Ingelram. 2. Familienaam uit de verspreide huisnaam Den Engel, Den Ingel (voor een hoekhuis, Latijn angelus).
Engel, van (den): Verspreide huisnaam (in) de Engel, voor een hoekhuis, Latijnse angulus.
Engelaar, Engeler, Enkelaar, Enklaar: Beroepsnaam hengelaar ‘die hengsels maakt’, ook ‘hengelaar, visser’.
Engeland, van, van Engelandt, van Engelan, van England, van Inghelandt, van Ingelandt, van Ingueland, van Ynghelandt, van Hingeland, van Hingelandt. 1. Naam voor iemand afkomstig van Engeland. 2. Of naam uit de gelijknamige plaatsnaam Engeland in Niepkerke of Strazele (Frans-Vlaanderen) en ook in Gelderland.
Engelbel. Vadersnaam van Engelbert.
Engelbergh, Engelberg: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam angil-berg ‘Angel-bescherming’: Engelberga, 2. Re-interpretaties van Engelbert, Engelbregt. 3. Plaatsnaam Engsbergen in Tessenderlo (Limburg).
Engelborghs, Engelborgh, Enghelborch, Engelborg, Engelbosch, Engelbos, Ingelbosch, Engiboust. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam angil-burg; Angel-burcht, Angelburgis.
Engelbregt, Engelbracht, Engelbert, Engelberts: Vadersnaam. Germaanse voornaam angil-berht ‘Angel (volksnaam) –schitterend: Ingelbert.
Engeldorp, van: Misschien Plaatsnaam Ingendorf (Rijnland-Palts):
Engelen, (van), Ingels, Engels: 1. Plaatsnaam Engelen (Noord-Brabant). 2. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam angel-berth of een andere angel-naam. 3. Mogelijk ook een huisnaam (In den Inghel) of een bijnaam (zacht iemand).
Engelenburg, van: Misschien fictieve herkomstnaam, gereinterpreteerd uit moedersnaam Engelborg. Germaanse voornaam angil-burg ‘Angel-burcht’: Angelburgis.
Engelhardt, Engelhard, Engelhart, Engelhert, Englert, Engielhardt: Vadersnaam. Germaanse voornaam angil-hard 'Angel-sterk': Engilhard, Engelhart. 1070 Ingellardus.
Engelke. Vadersnaam. Nederduitse afleiding van Ingelbrecht of een andere engel- naam.
Engelkes: Verkleinvorm van Engel.
Engelmoer: Wellicht Vadersnaam, van Germaanse voornaam angil-mêr‘ Angel-beroemd’?
Engelrelst, Engelrest, Engerelst: in der Elst. Plaatsnaam Elst: elzenbos.
Engelschenschilt. Bijnaam naar de huisnaam Engelse Schild; wapenschild van Engeland.
Engelshoven, van. Plaatsnaam Engelshoef in Ht. (Limburg) of Engels Hof. Of Duitse plaatsnaam Engelshof.
Engelskirchen. Plaatsnaam in Duitsland.
Engels, Engelse, Engelsen, den: Engelsman.
Engelsman, (de, den); van Engelsman, Engelsma, (den) Engelschman: Volksnaam van de Engelsman.
Engelstad, Engelstätter: Plaatsnaam Engelstadt (Duitsland) of Ingolstadt (Beieren). Vergelijk Duits Ingelstetter, Ingolstetter.
Engelstein. Jiddische familienaam of vervorming van plaatsnaam Engelsheim?
Engelvaart: Vadersnaam. Reinterpretatie van de Germaanse voornaam Engelward: angil-ward ‘Angel-bewaarder’: Engelwardus, Engilwart.
Engen. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Ingo, de volksnaam van de Ingweonen.
Engen, van: Frequente plaatsnaam Eng ‘bouwland, weiland’; vergelijk van den Enk.
Engering: Afleiding op –ing van Germaanse voornaam Enger: ingo, ingwio-hari ‘god van de Ingweonen-leger’.
Engerisser. Duitse familienaam Engeri(e)ser: die aan een smalle vlotbeek woont.
Engert, Engher: Vadersnaam. Germaanse voornaam Ingohart.
Enghien, Henghien: Plaatsnaam Enghien, Nederlands Edingen (Henegouwen).
Engin. Wellicht Waalse uitspraak van Engen.
Englander, Engelander, Englender, Engielender: Volksnaam van de Engelsman.
Englisch, Englis, Englich, Engliz, Inglis, Engles, Inglese, Engliszer, Engelszer, Engielszer: Volksnaam van de Engelsman.
Enguerand, Enguerra, Engerand, Engrand, Angrand, Agarand: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Ingrave, Ingram. Zie Innegraeve.
Engwegen. Plaatsnaam in Valkenburg (Nederlands Limburg).
Engwer: 1. Duits Ingwer: gember. Beroepsnaam. 2. Vadersnaam. Nederduitse voornaam Ingward.
Enis: Vondelingnaam in Lv. 1787, als deel van een politieke slagzin.
Enk, van den: Plaatsnaam Enk, Eng ‘weiland, bouwland bij het dorp’ (Gelderland, Overijssel).
Enkels, Enckels, Enckell: 1. Oost Middelnederlands en Duits Enkel: kleinzoon. Vergelijk Petitfils. 2. Spellingvariant van Henkel(s).
Enkhuizen (van); eng of enk; omheind of afgeslote weiland, zie de ridderhofstad den Engh in Linschoten en het Sticht van Utrecht, havesate Enghuizen in Hummelo, Westeneng in Ede.
Enker: Variant van Anker. Huisnaam.
Enrique, Enriquez, Erriquez: Vadersnaam. Spaanse vorm voor de Germaanse voornaam Hendrik.
Ensch. Plaatsnaam Ensch, Duitsland.
Ensens, Ensing, Ensink, Ensinck, Ensik, Ansing, Ansingh. Vadersnaam. Afleiding van Germaans ans-naam, zoals Ansbert, Ansboud, Anshelm.
Enter, Enters: 1. Plaatsnaam Enter, Overijssel. 2.Germaanse voornaam and-hari: Antherus.
Enslin, Enzlin, Enzline: Vadersnaam afleiding van een Germaanse ans-naam, zoals Anselm.
Enst, van. Plaatsnaam Enst, Duitsland.
Ente, Enten, Entjes, Ent, van den, der, Ente, Endt, Hent; Vadersnaam. Friese voornaam die teruggaat op de Germaanse voornaam Ando. Vergelijk Antebertus, Endebertus. Nederlandse familienaam Entjes. zie Entink.
Enter. 1. Wellicht vadersnaam. Germaanse voornaam and-hari: Antherus. 2. Plaatsnaam Enter (Overijssel).
Entink, den Enting: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Ando, Antebertus, Endebertus.
Entrop. Naam uit de Westfaalse plaatsnaam Entrup, Entrop. Zie ook Antrop.
Enzlin: Vadersnaam. Verkleinvorm van Germaans ans-naam, zoals Anselm.
Epena, Epen, Epema, Epesz, Friese vadersnaam Epe; zoon van Epo.
Epenhuysen, van: Plaatsnaam Eppenhuizen in Kantens (Groningen).
Eperon, Espérant: Oudfrans esperon, Frans éperon: spoor. Beroepsnaam van de sporenmaker. Vergelijk Spoormakers, Spoor.
Eppen, Eppe, Eppema, Epema, Epping, Eppings, Eppinga: Vadersnaam. Eppe is de Germaans bakernaam Eppo, van bijvoorbeeld Eberhard of Everhard. 2. De Luxemburgse familienaam Eppe gaat misschien terug op Heep.
Epping, Eppinga, Epding: Vadersnaam. Afleiding van Eppe
Epstein, Epsteins, Epsteen, Epsteyn, Epsztein, Epszteyn, Epsztain, Epsztajn, Epsztejn, Ebstein, Esteyne: Plaatsnaam Eppstein (Duitsland).
Equerme. Plaatsnaam Esquermes (Nord).
Equeter. Romaanse spelling in Henegouwen van Zwitserse familienaam: Familienaam Egerder, Egarter, afleiding van Middenhoogduits egerde, egerte: braakliggend veld. Of uit plaatsnaam Agerten (Zwitserland)
Equipart. Afleiding van Frans équiper, Oudfrans esquiper (van Nederlands schip): zich inschepen, varen en schip toerusten. Beroepsnaam.
Eraerts, Heeraerds, Eraertst, Eraers, Eraets, Eraste, Erard, Erarts, Hérard, Eras, Era, Erades, Erade, Eradus, Errard, Herrard, Eeraerts, Eeraets, Eerhart, Erhart, Ehrhardt, Ehrhart, Ehret, Erhardt, Erhard, Erhat, Errerd, Heraes: Vadersnaam. Germaanse voornaam -er-hard: de betekenis van het eerste lid is onzeker.
Erasmus, Erasmy: Humanistennaam van Desiderius Erasmus, die eigenlijk Gerrit Gerritszoon (1466-1536) heette en zijn naam in verband bracht met ‘begeren’. Overigens heiligennaam.
Erauw: Vadersnaam. Uit Heraud, Germaanse voornaam hari-wald ‘leger-heerser’.
Erb, Erbe. Vadersnaam. Germaanse oornaam Erbo 'erfgenaam'.
Erblich. Wellicht reïnterpretatie van Duitse familienaam Erbrich. Plaatsnaam Erberich (Duitsland).
Erbsman, Erbsmann. Duitse beroepsnaam van de erwtenboer.
Erbstöszer. Duitse beroepsnaam van de erwtendorser, erwtenhandelaar.
Erbuer. Plaatsnaam Eertbuer/Erbuer in Heusden, Oost-Vlaandern.
Erdkamp: Erdkamp, Erkamp is een re-interpretatie van van de Germaanse voornaam Erka(n) of van de Turkse naam Erkan.
Ercole, Ercolini, Ercolani, Ercolie, Ercoli, Hercoly: 1. Vadersnaam. Italiaanse Ercole: voornaam Hercules, Latijnse tegenhanger van Grieks Herakles. 2. Zie ook Van Ackeleyen.
Erculice, Erculisse, Erculiste, Herculisse: Vadersnaam Picardische vorm van de voornaam Hercules.
Erdeghem Van. Familienaam uit de plaatsnaam Eerdegem in Baardegem (Oost-Vlaanderen).
Erdewijk, van. Plaatsnaam Harderwijk (Gelderland).
Erdle: Duits familienaam. Zoals Ert(e)l ontrond uit Örtel, verkleinvorm van een voornaam zoals Ortwin.
Erdmann, Erdman, Erdmans, Ertman, Erdelmann: Duits familienaam Erdmann, van Germaanse voornaam Ertmar. Zie Aertman.
Eren, Erens, Eerens, Errens: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse er-naam, zoals Erhard. Zie Eraerts.
Eriks, Eriks, Eric, Ericx, Iriks, Erichs, Erich, Eris, Eriksen, Ericsen, Eriksson, Erikson, Erichson, Erichsen: Vadersnaam. Germaanse voornaam Erik.
Erenberg, Eerenberk. Duitse plaatsnaam Ehrenberg.
Erkel, van Erk, van Erkel, van Arkel. Plaatsnaam Arkel (Zuid-Holland).
Erkelens, van, Erkelenz. Plaatsnaam Erkelenz, Nordrhein-Westfalen.
Erfelinck, Erffelinck, Erffelynck, Herfelin, Herphelin: Vadersnaam. Afleiding op -lin (achteraf verzwaard tot -linck) van Germaanse voornaam Erbo (zie Erbe) of van arbi-naam, bijvoorbeeld Erfman, Erbemarus, Erferich. Zie ook Herpelinck.
Erfaille. Wellicht variant van Arfeuille.
Erferst. Misschien Erverts, van Ervaerts. Vadersnaam. Germaane voornaam erb-hard: Arbardus. Of variant van Everaerts.
Erfman. 1. Van de erfman; eigenaar. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam Erfman.
Eriks, Eric, Ericx, Iriks, Eriche, Erich, Eris, Eriksen, Ericsen, Erïksson, Erïkson, Ericson, Ericsson, Erichson, Erichsen: Vadersnaam. Germaanse voornaam Erik.
Erkan, Ercan, Erdkamp, Erkamp: 1. Germaanse voornaam Erka(n); zie Erken(s). Er(d)kamp is een reïnterpretatie. 2. Turkse naam Erkan.
Erkelbout, Erckelboudt, Kerckelbout, Herkelbout, Herchelbout, Echerbault, Herkelboek, Ergibo, Hergibot, Hergibo: Vadersnaam. Germaanse voornaam erkna-balth 'rein, echt-moedig'.
Erkelens. 1. Vadersnaam Erkelin, vleivorm van een Germaanse erk-naam; vergelijk Erkens. 2. Zie Erkelenz. Erkelenz, Erkelens: Plaatsnaam Erkelenz.
Erken, Erkens, Ercken, Erkenne, Herkenne, Erkes, Erkès, Eerkens, Eerkes, Herkens, Herkes, Herckens, Herck, Erck, Herks, Herckx, Herktz, Herx: 1. Korte Germaanse erk-naam.
Erkolf. Vadersnaam. Germaane voornaam erkna-wulf; rein-wolf.
Erkulf. Vadersnaam, voornaam Hercules.
Erlbaum, Erlboom. Duitse plaatsnaam Erlbaum; elzenboom, els.
Erlebacher, Erlenbach: Plaatsnaam Erlebach (als in Saksen) of Erlenbach (als in Beieren).
Erleboud. Vadersnaam. Germaanse voornaam erl-balth 'voorname man-moedig': Erlebaldus.
Erlenbusch, Erlenbuch. Duitse plaatsnaam; elzenbos als in Olpe.
Erler, Ehrler: 1. Afleiding van plaatsnaam Erle: els. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam erl-hari: Erlarius, Erlerius, Erleherus.
Erlin, Merlin, Merlein, Eerlings, Eerling, Erlings, Heirlings: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse erl-naam; vergelijk Erleboud.
Erlingen, Erlinger, Eerlingen, Eerlings, Eerling, Erlings: Duitse plaatsnaam Erlingen (Beieren).
Ermel. 1. Moedersnaam. Korte vorm van Germaanse voornaam Ermelindis. 2. Zie Armel.
Ermen, van: Moedersnaam met voorzetsel ‘van’. Korte vorm van de Germaanse voornaam Ermelindis of Ermgart.
Ermengem, van, van Ermengen, van Ermingen, van Ermegem. 1. Familienaam uit de verdwenen plaatsnaam Hermengem in de buurt van Gavere (Oost)Vlaanderen). 2. Uit uit de plaatsnaam Hermelgem (Oost-Vlaanderen). 3. Of uit de gelijknamige en verdwenen plaatsnaam ergens in Vlaams-Brabant?
Ermens, Ermes, Hermens, Hermes: Moedersnaam. Korte vorm van Germaanse voornaam Ermelindis of Ermgart.
Ermer, Ermert. Vadersnaam. Germaanse voornaam ermin-hard 'groot-sterk': Ermhardus, of ermin-hari 'groot-leger': Ermeherus.
Ermerins: Moedersnaam. Afleiding van Ermen?
Ermgodts, Armgodts. Vadersnaam/moedersnaam uit Ermengudis of Ermengaut.
Ermitage. Verspreide plaatsnaam Ermitage: woonplaats van een heremiet, afgelegen woning.
Erna. Waalse variant van Aernout, Ernout. Zie daar.
Ernaelsleen, Ernalseen, Ernalsteen. Variant de Hernal-steen, de heren 'sire' + Alsteen, Van Germaanse athel-stan.
Ernekin, Erneken. Afleiding van Arnoud.
Ernemann. Vadersnaam van Germaanse voornaam Arnoud.
Ernens, Ernenst: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Arnoud.
Ernest, Erneste, Ernes, Ernst, Ernès: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Ernst ‘ernst’- 2. Maar de familienaam heeft zijn grootste verspreiding in Limburg en Luik waar ook Ernens(t) voorkomt. Ernest kan dus een reïnterpretatie zijn.
Ernon. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Germaanse voornaam Arnoud.
Ernots, Ernot, Ernon, Ernotte, Arnone. Vaders-, moedersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Arnoud (arn-noud).
Ernoul, Ernould, Ernoult, Ernoux, Ernou, Ernouf, Ernult, Hernould, Hernou, Hiernoux: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam arn-wulf'arend-wolf: Arnolfus, Arnulfus. Arnolf werd vaak verward met Arnoud. De verschrijvingen Ernould, Ernoult kunnen trouwens ook voor Ernoud staan.
Ernst, Ernest, Erneste, Ernes, Ernès: Vadersnaam. Germaanse voornaam Ernst 'ernst':
Erp, van, Erpe Van, Van Herp, Van Herpen, Van Herpe. Familienaam uit de plaatsnaam Erpe (Oost-Vlaanderen) of Erp (Noord-Brabant). Zie ook Herp.
Erpelding. Plaatsnaam Erpeldingen.
Erpelinck: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Erpo of Erpolf: erp-wulf ‘donker-wolf’. Vergelijk familienaam Erpels.
Erpels, Herpels: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Erpo. Of van Erpolfs (zie Erpoul). 2. Middelnederlands erpel: mannetjeseend, woerd. Zie Herpels.
Erpicum, van Erpecum: Plaatsnaam Erpekom in Grote-Brogel (Limburg).
Erpoul, Herpoel, Herpoele, Herpol. Franse vorm van de Germaanse voornaam Erpolf (erp-wulf; donker-wolf).
Erps, van. Plaatsnaam Erps, Vlaams-Brabant.
Errembault. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam arin-bald; zie Eerebout.
Erremus, Errémus: Reïnterpretatie van Hernies als Latijn eremus: eenzaam.
Errico, Errigo. Vadersnaam. Italiaanse Enrico, Germaanse voornaam Hendrik.
Ertbruggen, van, van Eerdenbrugghe, Eerdenbrugh, van Eerenbruch, Eerenbruck, van Aerdebrugge, van Hertbrugge, Hertbruggen, Erdtbruggen, Erdbruggen, Vereertbrugghen, Vereertbruggen, Verertbruggen, Verhertbrugge, Verhertbruggen. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Eerdbrugge: brug aan de aard= aanlegplaats. Plaatsnaam op diverse plaatsen in Vlaanderen en Nederland. Wijnegem, 's-Herenelderen, Opwijk, Serskamp, Waregem, Deurne, Lieshout, Oirschot.
Ertel, Ertle, Ertl, Ertelt: Duitse vadersnaam. Dialect variant van Ortie, afleiding van een voornaam als Ortlieb, Ortwin.
Ertgelinus. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Angelinus, van Angelus; engel.
Ertmer. Vadersnaam. Germaanse voornaam Erdmar, die eventueel op Hertmar, Hartmar terug kan gaan.
Ertryck, Ertryckx, Ertrijckx, Eirtrijckx, Erdreich. 1. Vadersnaam uit het Germaanse Hard-rik; sterk-machtig. 2. Zie ook Aertenryck.
Erven, Erve. Vadersnaam, door erven verkrijgen, erfdeel.
Erven, van, der, van der Erfven, van der Erf, Vererfven, Vererfve, Vererfen, Verherve: Plaatsnaam Erve: erfgoed, erf (grondstuk).
Ertvelde, van, van Eertvelde, van Ertsvelde, van Artevelde, Dartevelde, Dartevelle, Ertveldt, Ertveld, Ertvelt, Van Etvelde, van Etveld: Plaatsnaam Ertvelde (Oost-Vlaanderen).
Ertzinger. Plaatsnaam Erzingen, Duitsland.
Ervenne, Erwenne, Erwoinne, Erwoine: Waalse aanpassing van Erven (zie Ervinck), al kan Erwoinne een aanpassing zijn van Erwin.
Ervinck, Ervinckx, Ervin, Ervincks, Ervyn, Ervynck, Ervijn, Ervijnck, Erven, Ervens, Hervinck, Hervens, Hervyns, Hervijns, Hervein: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse arbi-naam; 'erfgenaam'; zie Erbe, Erffelinck.
Erwin, Irwin: Vadersnaam. Germaanse voornaam Everwin.
Erwteman. Nederlandse Joodse beroepsnaam van de erwtenboer, -teler. Vergelijk Duits Erbsmann.
Erz, Ertz, Ersch, Ers: Vadersnaam. Oude vleivorm van Germaanse aro-naam.
Es, van, van Esch: Plaatsnaam Es ‘es (boom)’. Plaatsnaam Esch (Noord-Brabant, Gelderland).
Es, van der. Naam uit Groningen en Drenthe, waarvan de dragers allemaal aan elkaar verwant zijn, vernoemd aan het Es-land of de Essen rondom het dorp Onnen bij Haren.
Esbach. Plaatsnaam in Duitsland.
Esbeek, van, Esbeck. 1. Plaatsnaam Esbeek (Noord-Brabant). 2. Zie Van Heesbeke.
Esbeen, van, (van) Hesbeen: 1. Plaatsnaam Esbeemd: beemd met essen. 2. Zie Heesbeen.
Esberg. Plaatsnaam; berg met essen, in Merksplas, Antwerpen.
Esbeukman: Afleiding van plaatsnaam Esbeuk, misschien uit Esbeek in Hilvarenbeek (Noord-Brabant).
Esbroeck, Esbroek, van, van Esboeck, van Hesbroeck, van Hesbrock: Plaatsnaam Esbroek in Echt (Nederlands Limburg), moeras waar essen groeien.
Escalier, Escallier, Lescallier, Lescall, Scaillie, Scallier, Schallié, Schallie, Schallier. Beroepsnaam uit het Oudfranse escallier: schaliedekker, leidekker.
Escarmelle. 1. Plaatsnaam Escarmelle = Escarmeste in Naast (Henegouwen) Maar de familienaam komt hoofdzakelijk in Luik en Namen voor. 2. Misschien Oudfrans escabelle, eschamel, Frans escabeau, van Latijn scabellum, scamellum. Middelnederlands schameel: voetbank.
Escaux, Seaux, Scaut: Escaut, Romaanse vorm van de riviernaam Schelde.
Eschbach. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Eschler, Esch, Esche, Eschen: Afleiding van plaatsnaam Esche ‘es’.
Eschemann, Eschtnann, Eschtment, Esmans, Esman, Esmanne: Afleiding van de plaatsnaam Es, Esche: es.
Eschenroder. Plaatsnaam Eschenrod of Eschenrode, Duitsland.
Escher. Duitse vadersnaam. Germaanse voornaam ask-hari; es-leger, Ascarius, Ascherius.
Eschler. Afleiding van de plaatsnaam Esche; es.
Eschlimanne. Vadersnaam Duitse Àschlimann, Eschlimann, afleiding van Eschli, ontronde variant van Ôschli, afleiding van Oschwald.
Eschrich. Vadersnaam. Duitse vorm van Asscherick, Germaanse voornaam.
Eschweiller, Eschweiler. Plaatsnaam Eschweiler, Duitsland.
Escobar. Afleiding van Spaans escoba: bezem. Beroepsnaam. De naam van een Spaanse Jezuïet-casuïst, zodat de naam een bijnaam werd voor een hypocriet, die gewetensbezwaren handig van tafel veegt. Vergelijk Escoube. Ook Picardisch.
Escoffier, Escofier, Excoffier: Zuidfranse beroepsnaam: leerbewerker, leerhandelaar.
Escolle, Escole. Oudfrans escole, Frans école: school. Beroepsnaam van de schoolmeester of scholaster. Zie Delecole.
Escolas, Escolasse, Escolar, Ecolasse, Scolasse, Scolas, Scholasse, Scholasch, Skolaster: Beroepsnaam. Oudfrans escolastre, Middelnederlands scholaster, Middenlatijn scholasticus: opzichter over de kloosterscholen van het kapittel, zegelbewaarder.
Escoube, Escoubé, Escoubet: Oudfrans escobe, escove, van Latijn scopa: bezem. Beroepsnaam van de bezembinder.
Escoyer, Escoyez, Escohier, Lescouhier, Lescohier, Lescohiers, Lescouwier, Lescowier, Lecouyer, Lecoyer, Scoyer, Scoyez, Scoyet, Scohier, Scohiez, Scohi, Scohir, Scohy. Beroepsnaam uit het Oudfranse escohier: bontwerker, bonthandelaar, leerlooier, schoenmaker, van Germaans skôh, Middelnederlands scoe(ch): schoen. Scohir en Scohy zijn Waals.
Escudero. Spaanse beroepsnaam; schildknaap.
Esder, Esders. Vadersnaam. Esder(t), door klankverandering van Friese voornaam Edser(t), Edsart, van Germaanse voornaam agi-hard.
Esdeuren, van. Plaatsnaam Esdoorn.
Eselbrugge: Ook Esselbrugge. Plaatsnaam Eselbrücke in Soest (Noordrijn-Westfalen)?
Esghaen, Esgain. Plaatsnaam es gain: in het veld, in de wei, op de akker. Vergelijk Ingeveld.
Eshof, van den, Heshof. Plaatsnaam; waar essen groeien.
Eshuis: Plaatsnaam ‘huis bij een es’, bij Goor Overijssel en Rektum (Wierden, Overijssel).
Esinkbrink. Plaatsnaam. Brink van Esink, Germaanse voornaam, Saksisch brink: grasrand, open ruimte bij een erf, dorpsplein.
Esink: Vadersnaam. Afleiding van Germaans bakernaam, wellicht uit Adzo. Beroepsnaam. Essink, Groningen, Antwerpen.
Esken, Eskens, Eskes, Eskin, Eyskens, Heskes, Iskes, Askes. 1. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam Aska, dit uit het Germaanse aski: es. 2. Vadersnaam uit een Germaanse agis-naam, zie Eisen.
Eshuis, Eshuijs, Eshuys, Essenhuis, Esmyer, Esmeijer. Familienaam uit es (de boom) en meyer (zie daar). Zoiets als toezichthouder op de (essen)bossen. Vergelijk Duits Eschenmeier ‘meier bij een es’.
Esnault, Esnol, Esnal, Esnoult, Esnout, Esnouf: Vadersnaam. Verschrijving voor Romaanse Enault, van Germaanse voornaam agin-wald 'zwaard-heerser': A(g)inaldus. 2. Ennault door assimilatie van Ernault enz.
Espagne, Espagnet: Afkomstig van Spanje, Frans Espagne.
Espalard, Epaillard, Spalard, -Spalart, Spalar: Zoals de Franse familienaam Epaulard, van Oudfrans espaulart, afleiding van Oudfrans espalle, Frans épaule: schouder. Bijnaam voor een breedgeschouderde.
Espeels, Hespel, Hespeels, D’Espeels. Plaatsnaam Hespel in Sperleke (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Espenhout, Espehout, Espenoudt, van Espenhoudt, van Espenhout: Plaatsnaam Espenhout: espenbos.
Espelveld. Plaatsnaam Espenveld; veld met espen, Espenfeld in Duitsland.
Espen, van, van Hespen, van Nespen, Vannespenne: 1. Plaatsnaam Espen ‘esp (boom)’. 2. Zie van Nispen. 3. Familienaam uit de plaatsnaam Neer- of Overhespen (Brabant). 3. Zie Van Hespen.
Espinosa, Espinoza. Spaanse familienaam. Plaatsnaam Espinosa in Burgos. Vergelijk Spinosa.
Esposito, Esposto, Espositot, Esposti, Exposito, Sposito: Italiaans esposito: vondeling.
Espreux, Spreux, Spreu. Oudpicardisch espreu; profijt, voordeel. Bijnaam.
Esprit, Espriet: Frans esprit: geest. Vergelijk De Geest, Spiritus.
Espt, van der. Plaatsnaam Espt: espenbos, in Tielt, Torhout (West-Vlaanderen).
Esquedin, Squedin, Schedein, Schedin: Plaatsnaam Sequedin (Nord).
Esquelin, Squelins, Squelin: Oudfrans escalin, Waals skèlin, van Middenenderlands schellinc: muntnaam schelling. Vergelijk Schellinck(x).
Esquenet, Equinet: Bijnaam. Norm équéné: zwak, tenger
Esschenbrouck, Hesschenbrouck: Plaatsnaam Essenbroek: moeras waar essen groeien.
Esschentier, Hesschentier, Lusschentier: Aanpassing vanMiddenfrans escutier, respectievelijk van amer; 'schilddrager, maker van schilden', afleiding van Oudfrans escut, van Latijn scutum 'schild'.
Esschoten, van. Plaatsnaam Eschoten in Ede, Gelderland.
Esse, van, den, van der Ese, van der Essen, van Essche, van Esche, van Hesschen, van Hessche, van Heessche, van den Esch, van Denesse, (van) Es, Esch, van Nesse, van Nes, van Nesche, von Esschen, von Eschen, Veres, Veresse, Veress, Verhesschen, Verhessen, van Essens, van Esse, van Hessen, van Hes, Essenius, Wanesse, Vanèse, Vonnêche, Vonêche, Vonèche, Vonnèche, Vonneche, Voneche. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Es, Ten Es: boom of essenbos. Of uit de plaatsnaam Essen (Antwerpen) of Esch (Noord-Brabant, Gelderland). Deze plaatsnamen komen dan weer uit Es, Ten Es.
Essel. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Azilo. Zie Asselijn. 2. Spelling voor Hessel.
Esselaar Esselier. 1. Variant van Haeseleer? 2. Zie Wisseler.
Esseldeurs. Verhaspeling (van Resteleur?). Of= Esdeuren.
Esselhout. Plaatsnaam Essenhout: essenbos, in Kapellen en Ekeren (Antwerpen).
Essemaeker, Essemackers, Essemacker. Beroepsnaam Assenmaker, smid, wagenmaker, zie Assenmaker.
Essen, van, van Hessen, von Essen, Essens: 1. Plaatsnaam Essen (Antwerpen, Overijssel, Groningen, Duitsland), Essingen (Luxemburg) . 2. Zie Van Hessen. 3. Variant van Van den Esse.
Essenberg, Estenbergh: Plaatsnaam Essenberg in Passendale (West-Vlaanderen), Homberg (Duitsland), Hessenberg (Nederlands-Limburg).
Esserink: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Adzo. Vergelijk Esink.
Esser, Essers, Esses: Beroepsnaam. 1. Nederrijnse familienaam Esser(s) ‘assenmaker, wagenmaker’. 2 Duitse Äscher ‘bereider van as, potas’. 3. Zie ook Dessers.
Esseveldt, van, Esveld van: Plaatsnaam Esveld in Barneveld (Gelderland) en bij Diepenheim, Overijssel.
Essig, Essique: Duits Essig: azijn. Beroepsnaam van de azijnmaker of -verkoper.
Essing. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Adzo. Vergelijk Asselijn.
Essinger, Eszinger: Plaatsnaam Essingen (Duitsland), Essing (Beieren).
Est, van der, van de(r) Rest, van de(r) Reest, van Heste, van Est, van Este, (van) den Hest, Verhest, Verest: 1. Plaatsnaam Est ‘essenbos’, bijvoorbeeld in Neerijnen (Gelderland). 2. Plaatsnaam Est, variant van Ast ‘droogoven’ 3. Uit Els; Elzenbos. 4. Zie ook Nest. 5. Van Hest kan ook afkomstig zijn uit Van Heist. Bijnaam uit het Oudfranse estoré: toegerust, welgesteld.
Estalrrich, Estalrich. Spaans. Estalrich is een variant van Estelrich, een naam uit Majorca, ook Esterlich, Estarlich. Vermoedelijk van Hostalric, Catalaanse plaatsnaam. 2. Estarlich, oude Catalaanse naam voor Oostenrijk, Ôsterreich.
Estaquier. Afleiding van Oudfrans estache, Oudpicardisch estaque, van Oudnederlands staka: staak, paal. Beroepsnaam van de heier van palen.
Estas, Estache: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Eustachius.
Esteban, Estebanes, Estebanez, Estepan. Vadersnaam. Spaanse vorm van Griekse heiligennaam Stefaan.
Ester, van: Plaatsnaam Ester in Ahlen (Noordrijn-Westfalen en Beieren).
Ester, Esters, Esther, Esthers, Estersohn, Esterzon: Vadersnaam. Germaanse voornaam ast-hari; 'tak-leger': Astharus.
Estercam. Plaatsnaam Heesterkamp: veld met heesters. Duits Heisterkamp.
Esterq. Waalse aanpassing van Sterck.
Esterman, Estermann. 1. Afleiding van vadersnaam. Ester. 2. Afleiding van plaatsnaam Ester, Beieren.
Estevenon. Vadersnaam, afleiding van heiligennaam Stefanus.
Esther, Esthers. 1. Zie Ester. 2. Moedersnaam. Bijbelse voornaam Esther.
Estienne, Estenne, Esteve, Estèves, Estevens, Esteves, Estevez, Etève, Etienne, Etien, Ethienne, Etiennot, Lestienne, Lethienne, Letienne, Lethien, Letient, Etiënne, Itienne: Vadersnaam. Étienne is de Franse vorm van de heiligennaam Stefanus.
Estoret, Estorez, Estores, Storet, Storez, Letoret, Letorey: Bijnaam. Oudfrans estoré: uitgerust, toegerust, gegoed, welgesteld. Letoret, van l'étoré, van l'estoré.
Estrach. Jiddisch Estraich(er): Ôsterreicher, Oostenrijker.
Estrada, Oudfrans estrade, Italiaanse strada; straat(weg).
Estryn. Oudfrans estrin; vreemd, vreemdeling.
Esveld, Esvelt. Plaatsnaam Esveld in Kalken, Oost-Vlaanderen, Barneveld; veld met essen.
Etoc. 1. Oudfrans estoc, van Nederlands stok: paal, stam, zwaard. Vergelijk Stock. 2. Plaatsnaam Estocq in Ostiches (Henegouwen).
Etsen, van: Plaatsnaam Etzen in Amelinghausen (Nedersaksen).
Etten, (van): Plaatsnaam Etten (Noord-Brabant), nu Etten-Leur. Ook Eten in Gendringen (Gelderland).
Ettendorff. Plaatsnaam Ettendorf, Elzas.
Etterbeeck, van. Familienaam uit de plaatsnaam Etterbeek (Brussel).
Ettinger, van. Plaatsnaam Etting, Beieren.
Ertvelde, van Ertveld, van. Variant van Van Ertvelde of Van Heetvelde.
Etz, Ets, Etzel: Vadersnaam. Germaanse voornaam Atzo, -so-afleiding van een ad- of athal-naam. Etzel is een -el- afleiding van Adzo, Azzilo, Ezzilo.
Eubelen, Heubel: Vadersnaam van de voornaam Obin; vergelijk Eubben.
Eucher, Euchère, Echer: Vadersnaam. Germaanse voornaam Eucharius, Eucherius.
Eude, Eudes, Heude: Vadersnaam. Picardisch vorm van de Germaanse voornaam Odo.
Eudier. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam aud-hari 'bezit-leger': Audaherus. Vergelijk Eude.
Eugène, Eugene. Vadersnaam. Griekse heiligennaam Eugenius.
Eukem, van, van Euckem, Waneukem, Wanekem, Waneuken, van Euckem, van Eukem, van Eukenne, van Heuken, van Heucke, Heukem, vande Neuken, van Huychem, van Huijchem, van Huyghem, van Unchem. 1. Naam uit de plaatsnaam Udekem in Zoutleeuw (Vlaams-Brabant). 2. Soms mogelijk ook uit de plaatsnaam Euken (St.-Genesius-Rode - Vlaams-Brabant).
Eulaerts, Eulaerts, Eulaert. Vadersnaam uit de voornaam Eulard (Picardisch vorm van Willard (wilja-hard)?
Euler, Eulers, Euler, Eûler: Afleiding van Middenhoogduits ûl, aul, van Latijn olla: pot. Beroepsnaam van de pottenbakker.
Eupen, van, van Heupen: Plaatsnaam Eupen (Luxemburg).
Euphrosine. Moedersnaam. Griekse heiligennaam Eufrosyne; vrolijkheid, blijmoedigheid'.
Eusèbe, Eusebio, Eusepi: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Eusebius; vroom'.
Euskirchen. Plaatsnaam in Duitsland.
Eustache, Eustace, Eustaze, Hustache, Hostache, Istasse, Istas, Istae, Istas, Istaes, Istase, Istasse, Istace, Istaces, Istaz, Ista, Istat, Itace, Histace, Histas, Histasse, Ystas, Estache, Estachas, Astaes, Vitasse, Witas, Witasse. Vadersnaam uit de Griekse naam Eustacius. Istaes uit Justaes (vergelijk dialect iefrouwe, van juffrouw).
Evaert, Evard: Vadersnaam van Everaert, of oude Germaanse voornaam: Ewardus.
Evaldre. Waals hypercorrect voor Ewald? Of uit Walder?
Evans: Vadersnaam. Evan is de Welse vorm van John, Jan.
Evarist, Evariste. Vadersnaam. Griekse heiligennaam Evaristus; welgevallig.
Eve, Eves; Moedersnaam. Bijbelse voornaam Eva.
Eveillard, Evilard, Hévellard: Bijnaam, van Frans éveillé: wakker, levendig, alert.
Evekink, is niet van een mannennaam in de oorspronkelijke vorm afgeleid, maar van verkleinvormen en wel van Eveke.
Evelein, Eveleens: Ook Eveling, Everling. Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse ever-naam Everaard, Everaardt, Everaars, Everaart, Everaarts, Everaerd, Everaers, Everaerts, Everaers, Everoërs, Everhard, Everharsus: Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-hard ‘ever-sterk’.
Evelghem, van Evelgem, van, van Evelgom: 1. Plaatsnaam Evergem (Oost-Vlaanderen)? 2. Of plaatsnaam Euvelgunne (Groningen)?
Evenhuis, van. Plaatsnaam, adresnaam, even of gelijk aantal huizen.
Evenpoel, Evenpoel, Everdepoel. Naam uit de plaatsnaam Evenpoel: effen vlakke poel (mogelijk ergens in het zuiden van Vlaams-Brabant).
Even, Evens, Evin, Evinck, Evinckx, Evick, Ewing. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam ebur: ever.
Even, van. Plaatsnaam. Middelnederlands Even(e): zwarte haver. Vergelijk Van Haver.
Evenblij. Reïnterpretatie van Everdey? Vieubled (vergelijk Waterbley)? Of even-blé: haver-koren; vergelijk Van Everco(o)ren?
Evenboer. Beroepsnaam van de haverboer, haverteler.
Ever, (de), Dever, Devers. 1. Bijnaam de ever: dierennaam. 2. Engelse familienaam.
Everaert, Eeveraerts, Everaardt, Everaarts, Everaart, Everaerd, Everaerdt, Everardts, Everards, Everart, Everarts, Everhard, Everard, Everaed, Everaedt, Everaet, Everaets, Everats, Everatt, Everaer, Everaere, Everats, Everaers, Evaers, Evars, Evera, Evraerd, Evaert, Evarts, Evart, Evard, Evad, Evaere, Evaerst, Evaets, Evas, Evat, Evats, Euvrard, Eurard, Ewerhard, Heveraerdt, Heveraedt, Heveraet, Euerard, Ewrard. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam ebur-hard; ever-sterk.
Everbroeck Van. Familienaam naar de gelijknamige plaatsnaam uit ebur-broek. Wellicht in de omgeving van Lier.
Everdey: Vadersnaam. Een oorspronkelijk typisch Zeeuwse familienaam die nu blijkbaar uitgestorven is. Noordzee-Germaanse variant van Everdag.
Everbecq. Plaatsnaam Everbeek, Oost-Vlaanderen, Frans Everbecq.
Everboud. Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-balth 'ever-moedig'. Everboldus.
Everbroeck, van. Plaatsnaam Everbroek: broekland met bevers.
Evercooren, van, Evercoren, van. Plaatsnaam; plaats waar haver (koren) groeit. Vergelijk Duits Evenstroh en Haverkorn.
Everdye, Everdy. Vadersnaam. Everdey geen vleivorm op -ei van Everd. maar is Ever-dei een kustvorm vorm van Everdag.
Everding, Everdien: Vadersnaam. Afleiding van Everd, Everhard. Vergelijk Duits Eberding.
Everdingen, van: Plaatsnaam (Zuid-Holland).
Evered, Everett: Vadersnaam. Engelse vormen voor Everhard.
Evergem, Everghem, van. Plaatsnaam Evergem, Oost-Vlaanderen.
Everix. Engelse familienaam Everix, Everiss, van Franse plaatsnaam Evreux (Eure).
Evers, Everse, Eversen, Evertse, Everts, Evertsen: Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Everhard.
Everling, Eveling: vadersnaam. Afleiding van Ever-naam.
Evermans. Vadersnaam. Afleiding van Ever, Germaanse vooornaam Everhard.
Eversdijk: Plaatsnaam in Kapelle (Zeeland). Dijk van Everdei: 1271 Eversdeysdic.
Everstijn. Plaatsnaam Everstein in Wondelgem (Oost-Vlaanderen). Vergelijk Duits Eberstein. Maar Everstijn is een Amsterdamse familie in de18de eeuw, wellicht uit het Duitse graafschap Everstein.
Everts, Evertse, Everaarts, Everaedts, Eberhardi, Everda, Evers, Evert, Evertz, Everst, Ewertz, Evertszen, Eversma, Ewert, Hevers, Hever, Eevers, Eversen, Efers, Effertz, Efferz: Vadersnaam. 1. Korte vorm van de Germaanse voornaam Everhard, Ever en hart. 2. Variant van de Germaanse voornaam Einverd: agin-frith. Einfridus.
Everwijn: Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-win ‘ever-vriend’: Eberwinus.
Evlard. Samentrekking van Evilard of variant van Evrard (wisseling r/l).
Evraud, Evraut. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Everwoud: ebur-wald 'ever-heerser': Eburoldus, Ev(e)raldus.
Evremont, Evrenont: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam ebur-mund 'ever-bescherming'. Ebermundus, Evermundus.
Ewald, Ewalds, Ewals, Ewalts, Evaldre, Ewold. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Ewoud (êwa -wald).
Ewals: Vadersnaam. Uit Ewalds, afleiding van de Germaanse voornaam Ewald, Ewoud: êwa-wald ‘wet, recht-heerser’: Ewaldus. Eward en Ewert zijn nog Friese en Groningse voornamen.
Ewbank. Engelse familienaam en plaatsnaam Yew-bank: helling, oever met Taxus bomen.
Ewe, is Fries Groningese voornaam.
Ewen. Vadersnaam, afleiding van Germaanse voornaam Ewoud of Eward.
Ewijk, (van) van Heewaek: Plaatsnaam (Gelderland).
Exaerde, van. Plaatsnaam Eksaarde (Oost-Vlaanderen).
Exel, van, van Exsel, Exelam, Exelmans, Excelans: Plaatsnaam Exel in Lochem (Gelderland), Eksel (Belgisch-Limburg).
Exter, (den); de Exster: Bijnaam naar de vogelnaam ekster, voor een babbelaar, praatvaar, die praat als een ekster. Vlaamse familienaam Axters.
Exter, van: Vervorming van van Ester.
Exsteyl. Beroepsnaam. Middelnederlands hecstijl, heckepost 'stijl van een hek'.
Exterdael. Plaatsnaam Extertal, Duitsland.
Extergem, van, Exterghem: Reïnterpretatie van Hongaarse plaatsnaam Es(z)tergom?
Extra. Spelling voor Fries Eikstra of Ekstra; van Eik.
Eijck, van, Eyck, van, Eijk, van, van Eijck, Eyk, van, van Eychm, van Uk, van Yck. Adresnaam, naar een opvallende eik. Plaatsnaam Maaseik, Limburg.
Eijckmans, Eekman, Eykman, Eykmans, Eikmans. Afleiding van van der Eeke/Eike.
Eydam, Eydems, Eydens: Middelnederlands eidom: schoonzoon. Vergelijk Duits Eidem, Eidams, Frans Beaufîls.
Eyden, van den, Eyde, van den. Waarschijnlijk variant van Van den Eynde.
Eijelink: Ook Eyling. Vadersnaam. Afleiding van Germaans agi-naam,
Eyen, van, waarschijnlijk variant van Van Eygen.
Eyerman. Beroepsnaam van de eierkoopman.
Eijk, (van); van IJk: Plaatsnaam Maaseik (Belgisch-Limburg): Of verkort uit van der Eijk.
Eijk, van der; Vereijke, Vereijken, Verheijke, Verijke, Verrijk, Vreijke: Plaatsnaam ter Eik/Eek ‘eik’. Zie ook Vereeke(n).
Eijke: Vadersnaam. Germaanse voornaam Aico.
Eijkhof, van den: Plaatsnaam ‘hof met eiken’. Vergelijk Eikelhof in Olst, Overijssel, Eikenhof in Apeldoorn (Gelderland).
Eijmeren, van: Plaatsnaam Eimeren in Elst (Gelderland).
Eijnde, van den, (van den) Eijnden, van de(n) Ende, van der Ende, van den Enden, van der Ent, van der Endt, van Hende, van de(n) Hende: Plaatsnaam ten Einde ‘eind, uiteinde, afgelegen plaats’.
Eygen, Eyghen, Eyghene, van, van Heyghen, van Heygen, van Eijgen, van Eighen, van Eigen, van Eyghem, van Eygem, van Egghen, van Heyghem, van Heygem, van Heyghen, van Heygen, van Heghen, van Hege, van Hegen, van Negen. Familienaam uit de plaatsnaam Eyghene in Egem, Pittem, Tielt, Wingene. Of uit Eigen in Neerijse (Vlaams-Brabant), Oud-Turhout (Antwerpen), Zepperen (Limburg). Plaatsnaam Eigen: allodiaal, niet-leenroerig goed.
Eygelshoven, van Eijgelshoven. Plaatsnaam Eygelshoven, Nederlands-Limburg.
Eygemans, Eygeman. 1. Afleiding van Van Eyg(h)en. 2. Bijnaam van de eigenman: horige, lijfeigene.
Eygen, Eijgen, Eyen: 1. Vadersnaam. Korte Germaanse voornaam Aigin 'eigendom, bezit'. 2. Duitse familienaam Eigen = Eigner: eigenaar, die eigen bezit heeft.
Eykelenstam. Plaatsnaam Eik. Vergelijk Eykenboom.
Eyken, van der, ban der Eijk, van (der) Eycke, Eycken, Eyke, van (der) Eijcken, Eijke, Eijken, van der Reycken, van den Reijcken, van den Reyken, van der Ick, Icken, van der Ickx, van der Ieck, Vandéric, van (der) Eecken, Eeken, Vonderhecken, van der Reken, van (der) Ecken, (van) Heecke, van Heek, Heeke, Verheijke, Vereycke, Vereyckem, Verijcken, Vereijken, Verreijken, Verreijke, Verreijcken, Verreycken, Vereycken, Vereyken, van der Yken, van der Ycken van der Ryken, van de(r) Rijck, Rijcken, van de Rijke, Rijken, van de Ryck, Rycke, van de Ryken Rycken, van Drick, van Driken, Veryke, Verijke, Verijken, Verrijck, Verryck, Verryke, Verryken, Vereeke, Vereeken, Vereeck, Vereecken, Verecken, Verecke, Verreck, Verrek, Verrecken, Vereckens, Vereecque, Vereque, Vreeke, Vreeken, Vreycken, Vreyken, Vreijken, Verheecken, Verheecke, Verheeke, Verheck, Verhecken, (van der) Eycken, (van) Eycken, (van) Eyck, van Eecke, Eijkenboom.. Zeer verspreide plaatsnaam afgeleid van 'Ter Eeke', 'Ter Eyck': plaats waar eiken groeiden.
Eykenbos. Plaatsnaam Eikenbos, in Schaasberg, Nederlands-Limburg, Tongeren, Limburg.
Eykens, Eycken, Eyckens, Eykans, Eyking, Eikens, Eijkens, Eken, Eke: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse aig-naam: Aicardus, Eichardus, Aicharius, Aiculfus, Aico. 2. Vergelijk ook Heiken.
Eykerman, Eyckermans, Eyckerman, Eyckermans, Ekermans, Ekerman, Hekerman, Neykermans, Ekelmans, Eikelmann, Eckelmans: 1. Eikelman: Bijnaam voor iemand die eikels raapt, die varkens met eikels voedert. 2. Variant van Eekmans.
Eyckholt, Eijckholt, Eyckholt, Eijkhout, Eycholt: Eikenhout: eikenbos. Vergelijk Eekhou(d)t.
Eykman, Eykmans, Eykmann, Eyckman, Eyckmans, Eekeman, Eekman, Eeckeman, Eeckmans, Eekman, Eekmans, Eckeman, Eckmann, Eckman, Ekman, Heyckmans, Heykmans, Heijckmans, Heeckman, Ykman, Eikema. Afleiding van Eyken Van der. Zie daar.
Ekema, Eekma, Ekama; Friese vadersnaam Eke, Eco, vleinaam zoals Eelke of Eelco, vrouwelijk Eelke, Eelkje en Eeke, Eekje, Hollands Eeeltjen van Ele, Elo; edel, ouder Athal en vandaar Ekama, Ekema, Ecoma, Eekma, Eelkinga, Eelking, Eelkema, elkes, eltjes, Edeling, Adeling, Adelen; zoon van Athal.
Eykveld, van Eijkveld: Plaatsnaam Eikveld: veld waar eiken groeien. Eikerveld in Rumst (Antwerpen), Eikenveld in Wilrijk (Antwerpen).
Eyland, Eylan, Eland, Elants: Vadersnaam. Germaanse voornaam agi-land 'zwaard-land': Ailandus.
Eyletten, Eyletters. Moedersnaam afgeleid van de Germaanse voornaam Ida, Ide.
Eynatten, Eyratten, van Nijnatten, van Nynatten, van Nijnanten: Plaatsnaam Eynatten (Luik).
Van (den) Eynde, van den Eynden, van (den) Eijnde, van Eijnden, van der Eijnden, van den Einde, van den Einden, van (den/der) Ende, van Enden, van de Hende, van (den) Hende, Henden, van den Inde, Ivan den nden, van (den) Eynt, Eyndt, van den Eijnt, van Endt, van Eijndt, van Endt, van der En, van der Endt, van den En, Eng, van In, van Nin, van Ing, van Ingh. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam 'ten Einde, Inde.' : eind, afgelegen plaats.
Eyndonck, van. Plaatsnaam Heindonk, Antwerpen.
Eijndhoven, van Eyndhoven, van, Eijndthoven, van, Eijnthoven, Eynthoven, Eijnden, van den, Eynden, van den. Plaatsnaam Eindhoven.
Eynhouts. Vadersnaam. Germaanse voornaam agin-wald 'zwaard-heerser': Agenoldus, Ainoldus.
Eijnwachter: Duitse beroepsnaam Einwächter ‘Einzelwächter’, die alleen op wacht staat.
Eyns. Vadersnaam. Variant van Heyns.
Eijs,van, van Eys, van Eijs. Plaatsnaam Eys (Nederlands Limburg).
Eijsden, van, Eysden, van: Plaatsnaam Eijsden (Nederlands Limburg of Eisden (Belgisch-Limburg).
Eysenbach. Plaatsnaam Eisenbach, Duitsland.
Eysenrode, van. 1. Plaatsnaam Nijsselrode in Meensel-Kiezegem (Vlaams-Brabant): 1422 Ysenroede. 2. Plaatsnaam Etsenrade in Jabeek (Nederlands-Limburg).
Eijsink: Ook Eisink, Eising, Eisinga, Eissing. Vadersnaam. Afleiding van Germaans agis-naam ‘schrik’, zoals Eisboud, Eisbert.
Eisinga, Eisinga, Van Eysinga, Eisenga, Van Eisenga, Eizenga, Van Eizinga, Eising, Eisink, Eysinger, Eyssema, Eizema en Eisma, Eissen en Eises, met het verlatijnst Eyssonius; van de vadersnaam Eise. En de plaatsnamen Eisink, een gehucht bij Haren in Groningerland; Eisinghusen, een gehucht bij Loppersum, en een ander bij Nüttermoor, in Oost-Friesland; Eysinghem, een dorp in Zuid-Brabant; Eisingen, een dorp bij Pforzheim in Baden, enz.
Eyssartier, Issartier, Eyssautier: Frans Essartier, Essertier, van Oudfrans essart: rode, gerooid bos; essartier: rooier. Beroepsnaam van iemand die (bossen) rooit.
Eysscher. 1. Middelnederlands eischer: eiser (in rechte). Beroepsnaam. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam agis-gaiz 'vrees-speer': Eiskeri.
Eysselinck, Eysselinckx, Eysselinch, Heysselinckx, Hijsselinckx, Hysselinckx, Hysselinck: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse agis-naam; vergelijk Eisen. Of van îsan-naam (îs-ling). Zie ook Asselijn.
Eytorff, Eijtorff. Plaatsnaam Eitorf in Duitsland.
Eijzeren, van: Plaatsnaam IJzeren in Valkenburg aan de Geul (Nederlands-Limburg).
Exaerde, van. Familienaam uit de plaatsnaam Eksaarde (Oost-Vlaanderen).
Ezendam: Plaatsnaam tussen Almelo en Wierden, Overijssel, met varianten Essendam, Eesendam.
Ezinga: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaans agis-naam; vergelijk Eijsink.
'
F.
Faak, Fak, Fagg: Vadersnaam. Germaanse voornaam Facco, van Falco.
Faas, Faase, Fase, Faasse, Faassen, Faesen, Faessen, Faasen, Faes, Facen, Foes: Vadersnaam. 1. Korte vorm van de voornaam Servaas, heiligennaam Servatius. 2. Korte vorm van heiligennaam Bonifatius, Bonifaas. Fries Faes, Faasma, ie Faasma state, Faasma-tille.
Fabbricatore, Fabricatore. Italiaanse beroepsnaam; hand-werkman, vakman.
Fabeck. Plaatsnaam Vaalbeek, Vlaams-Brabant.
Fabel, Fable. Bijnaam naar de "fabel" voor een fabeldichter of een fabel-, sprookjesverteller.
Faber, Fabère, Faberé, Fabre, Fabré, Fabri, Fabris, Fabbri, Fabbro, Fabrij, Faberij, Fabry, Fabrys, Favry, De Faveri, Favre, Faver, Favere, Faveere, Faveers, Faur, Faure, Defaure, Fore, Foor, Fevrij, Favery, Favry, Feverijs, Feverij, Faivre, Lefevre, Lefèvre, Levevre, Lefever, Lefevere, Lefaivre, Lefeuvre, Lefeure, Lefeve, Leféver, Leféve, Lefebvere, Lefebvre, Lefèbre, Lefébe, Lefefvre, Lefeivre, Leffebure, Lefebure,Leffebvre, Lefèbre, Lefebre, Lafèbre, Lefeber, Laffeber, Lafeber, De Feuer, Fevre, Fèvre, Fever, Fevere, Defevere, Defever, Defèvre, Defebvre, Defevre, Dufebvre, Defebere, Defebure, Feber. Beroepsnaam van de smid uit het Franse fèvre, het Latijnse faber. Faberij is een spelling voor Fabri, de afleidingvorm. Ofschoon faber tôt fèvre geëvolueerd was, hebben 16de eeuwse humanisten ten onrechte de b van faber opnieuw in de naam ingelast, zodat de hypercorrecte spelling Lefèb(v)re onstond. Aangezien vroeger voor de v en de u slechts één letterteken bestond, werd de naam ook als Lefebure gelezen.
Fabersma; van Latijn faber; smid.
Fabert. 1. Romaanse spellingvariant van Faber. 2. Zie Faubert.
Fabes: Uit Fabers?
Fabian, Fabiano, Fabiani, Fabbian, Fabjan, Fabien: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Fabianus.
Fabribeckers, de. Samengestelde familienaam Fabri = Beckers.
Fache, Faches. 1. Zie Defache. 2. Of verkorte vadersnaam uit de voornaam Bonifache/Bonifaas/Bonifatius.
Fabrice, Fabrici, Fabrizio, Fabrizi, Frabrizzi: Italiaanse familienaam: werkman, vakrnan, smid.
Fabrikant. Vergelijk Italiaans Fabricante, Fabricatore. Beroepsnaam van een fabrikant, werkman, handwerkman, vakman.
Fabrique, Fabriek: Oudfrans fabrique, Latijn fabrica: gebouw, werkplaats; ook handwerk. Beroepsnaam voor de handwerkman, smid. Vergelijk Fabrikant.
Fabris, Fabrys: Spelling voor Fabri of van Fabrissa, Latijnse vrouwelijke vorm van faber: smid. Vergelijk Favresse.
Fabritius, Fabritus, Fabricius: Humanistennaam, bijvoorbeeld naam van de Nederlandse schilder Carel Fabritius (Beemster 1622 - Delft 1654). Latinisering van De Smit/Lefèvre. Latijn faber: smid.
Fabron, Fabronius, Fabrono, Fabronot. Beroepsnaam. Romaanse afleiding van Faber; smid.
Faccio, Faccioli, Facciolini, Facciolo, Facciotti, Faccini, Faccinetto, Facciani, Facchini, Facchinetti, Facchiano, Fazioli, Fazio, Fazius, Fazzini, Fazzi, Fazzino, Fassino: Italiaanse vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Bonifatius, Bonifazio, Bonifacio.
Fâché. Vadersnaam. 1. Afleiding van de voornaam Boniface. 2. Zie Fauquet.
Fache, Faches. 1. Zie Defache. 2. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Bonifac(h)e.
Fachin: Vadersnaam. Variant van Fassin, Romaans vleivorm van de voornaam Boniface, heiligennaam Bonifatius.
Fack, Facq, Facques, Facqu, Fake, Fak, Faque, Faack, Faeck, Faecq: 1. Plaatsnaam Facque; zie Defacque. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam Facco, van Falco.
Fackelman. Duitse familienaam Fackelmann. Beroepsnaam van de fakkelmaker, vervaardiger van toortsen.
Fackere, van de. Misschien vertaling van Defacq(ue)of van Delavacquerie?
Facon: Variant van Faucon, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Falco ‘valk’.
Fadda, Faddar. Misschien Engelse familienaam Fadder; Father.
Faduer, Fedaeux, Faudeux: Beroepsnaam. Waals fâdeû, Frans faudeur: kolenbrander.
Fadli. Beroepsnaam van de kleermaker. Zwitsers-Duitse afleiding van Duits Faden: draad. Vergelijk Duits Faden, Fedele.
Faelen. Van Middelnederlands Falin, Fallein, van Romaans Falin.
Faems. Bijnaam Faam? Vergelijk Frans Famé.
Faenza, Faienza. Plaatsnaam in Italie.
Faffin, Fafin. Bijnaam voor een hakkelaar, babbelaar.
Fafchamps, Fafchams, Fafchand, Fafichamps: Plaatsnaam Favechamps, Fafchamps in Trembleur en Mortier (Luik).
Fafournoux. Plaatsnaam in Vallore-Montagne (Puy-de-Dôme).
Fagard, Fagart, Fagas, Faga, Fagat, Faguard, Fagardo. 1. Afleiding van Fagot (uit het Oudfranse mutsaard, bos rijshout). Bijnaam voor een houthakker, een sprokkelaar. 2. Of van een Germaans-Scandinavische Fagi-naam. 3. Of variant van Fagnard (zie daar).
Fagardo. Italiaanse familienaam. Germaanse voornaam Faghard?
Fagel, Faghel: 1. Oudfrans Fagel ‘reistas, bedelzak’. Bijnaam voor een pelgrim of rondtrekkend bedelaar. 2. Eventueel Duits familienaam Vagel, Fagel ‘vogel’.
Fagès, Fages, Fagis: Frans dialect variant van Latijn fagea: beukenbos.
Fagginger: Wellicht spelling voor Fachinger, afkomstig van Fachingen (Rijnland-Palts).
Fagnard, Fagart, Fagniart, Fagniard, Fania, Faniard, Faignaert, Faignart, Faignard, Faignaert, Finjaer, Fanar, Fana. Naam uit de plaatsnaam Fagne: veenland.
Faggio, Faggioli, Fagioli, Fagioletti, Faggiai, Faggiano, Faggian, Faggiana, Fagiana, Fagotto, Faé, Fae, Faedo, Faieta, Faiet: Italiaanse plaatsnaam Faggio: beuk.
Fagneaux, Fagnaux, Fanneau, Faneau, Feigneaux, Feigneau: Afleiding van plaatsnaam Fagne, Waals fègne: veenland.
Fagneray, Fagnray. Afleiding op -ère van plaatsnaam Fagne, Henegouwen, Namen. Bewoner van veenland.
Fagnant, Fagnan, Fagniant. Oudfrans faignant: slordig, lui. Bijnaam.
Fagnard, Fagbiart, Fagnart, Fagniard, Fainiard, Fania, Faignaert, Faignart, Faignard, Faingnaert, Finjaer, Fanard, Fanna: Afleiding van plaatsnaam Fagne: veenland, ven. Bewoner van een ven.
Fagne. Plaatsnaam. Romaanse fagne; veenland.
Fagnolle. Plaatsnaam Fagnolle, Namen. Zie ook Fagnoul.
Fagnot, Faignot, Faignond, Faniot, Fanio, Faino: Afleiding van plaatsnaam Fagne: veenland, ven. Vergelijk Fagneaux.
Fagnoul, Fagnoull, Fagboule, Fagnou, Fanjul, Faenoul: Plaatsnaam. Waalse afleiding van fagne: veen. Zie ook Fagnolle.
Fagny. Plaatsnaam Fagny (Luxemburg), Faigny (Aisne) of Feignies (Nord).
Fagot, Fagoo: Oudfrans fagot: mutsaard, bos rijshout. Bijnaam voor houthakker of-sprokkelaar.
Faguenne, Féguenne, Feuenne: Waals faguène: houtbos, takkenbos.
Fahn, Faen, Fahnert: Plaatsnaam. Nederduits fan, van: veenland, ven.
Faict, Fait, Feijt, Feyt. Naam uit de plaatsnaam Fay, dit uit het Latijnse fagetum: beukenbos.
Fahrenberg. Plaatsnaam in Duitsland.
Fahrenholz. Plaatsnaam in Duitsland.
Faict, Fait, Feijt, Feyt, Faiet, Fayet. Plaatsnaam Fay, van Latijn fagetum; beukenbos. Verkleinvorm van Waals fay ‘beuk’. Zie ook Fait.
Faidherbe, Faidherbes, Faiderbe, Federbe: Frans faix d'herbe: grasbundel. Beroepsnaam van de hooier.
Faigniet, Faignet. Afleiding van plaatsnaam Fagne; veenland, ven.
Faille, (van der), van der Faeillie, Verfaille, Ferfaille, Verfaillie, Verfaellie, Verfallie, Delafaille, delle Faille, (de) Lafaille, Faillie, Failly, Faelli. Familienaam naar de plaatsnaam Faille, Falie: perceel grond in falie; mantel, kap (L) vorm. Verspreide naam in West-Vlaanderen.
Failon. Plaatsnaam Failon in Barvaux, Namen.
Fainke, Feinquen: Waalse aanpassings van Vinke(n).
Fairon. Plaatsnaam (Comblain) Fairon, Luik.
Faisant, Faizant: Frans faisan: fazant. Bijnaam. Vergelijk Duits Fasant.
Fait: Romaanse plaatsnaam Fay, Waalse Fayi, van Latijnse fagetum ‘beukenbos’.
Falet: Franse familienaam Fallet, verkleinvorm van Oudfrans falve, van Oudnederlands falw ‘vaal(kleurig), rossig’.
Faitre. Plaatsnaam. Frans faîte: top, spits.
Faithful. Engelse bijnaam; oprecht, eerlijk.
Faitro, Fétrop, Fétro, Fétrot, Fetro: Bijnaam. Fait-trop: die te veel doet, die overdrijft. Vergelijk Faitot.
Fajerman. Duitse dialect vorm van Fuermann; vuurman, brandmeester. Beroepsnaam. Vergelijk De Vierman.
Fajgenblat. Joodse familienaam Feigenblatt; vijgenblad.
Fajngold. Joodse familienaam Feingold. Beroepsnaam van de vergulder. Middenhoogduits fînen: polijsten, vergulden.
Fajnholc. Duits Joodse familienaam Feinholz.
Fajnzylber, Fajnzylbergh. Duits Joodse familienaam Feinsilber; fijn zilver.
Fajtman, Fajtmann. Variant van Duits Vogtmann: voogd. Duits Veit, Feit = Voit, Vogt.
Falhaber: Duits familienaam Faulhaber, bijnaam voor een landbouwer die slechte haver op zijn akker heeft.
Falke: Duits pendant van Valke (zie op dat woord).
Faloise, Falloise, Falloisse. 1. Variant van Falaise. 2. Oudfrans faloisse: zandige plaats (etymologisch = Falaise, Falise).
Falaise, Falaize, Fallaise, Falloise, Falloisse, Falesse, Faleys: Plaatsnaam. Frans falaise: steile rots. Zie Falise.
Falau, Falaux, Fallaux, Falleau, Fallea, Fallay: Vadernaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Falwald.
Falcier. Bretonse beroepsnaam Falch(i)er: maaier.
Falck, Falcq: 1. Zie Valck(e). 2. Vadersnaam. Slavische vleivorm van Valentin.
Falcman. Spelling van Duitse familienaam Folzmann, van de voornaam Volz, vleivorm van Germaanse volk-naam.
Falco, Falcone, Falconi, Falcotti, Falconetti, Falchi, Falchetto: Italiaanse vadersnaam. Germaanse voornaam Falco Valk'.
Falconieri, Falcomer, Falconer: Beroepsnaam. Italiaanse pendant van Valkenaar.
Faleme. Komt naast Falewee voor in Duinkerke. Waarschijnlijk variant met wisseling m/w.
Falgoneer, Falcomer: Verhaspeling van Valkeneer. Of Italiaans Falconer, van Falconieri.
Falleyn, Fallein, 1. Uit Follein, zie Follin. 2. Zie ook Falin.
Falin, Faling, Fallein, Falleyn, Faelen. Faelens, Faeles. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Falho, naam van oost- en Westfalen.
Falise, Falisse, Falize, Falisé, Falys, Falyse, Fallise, Lafalise, Lagalize, Laffalize, Valise, Valis, Valijs, Valij, Valys, Valy: Plaatsnaam. Waals falise, Frans falaise, van Germaans falisa, Duits Fels: steile rots. Falize in Suarlée (Namen), Falise in Rinxent, Wissant, Torbinghen, Ostrohove (Pas-de-Calais).
Falkenbach, Falkenback, Falckenbach. Plaatsnaam. Beieren en meer in Duitsland.
Falkenberg, Falkembergh: plaatsnaam (verschillende in Duitsland, Lotharingen). Eventueel variant van Valkenberg. Vergelijk Falkenburg.
Falkenburg: Plaatsnaam, (verschillende in Duitsland). Of Valkenburg (Zuid-Holland, Nederlands-Limburg).
Falkenstein. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Fallet, Phalet. Afleiding van Oudfrans falve, van Oudnederlands falw; vaal (kleurig) rossig. Bijnaam.
Falleur, de. Luikse glazeniersfamilie die afstamt van: 1650 Martin Faller, Forbach/Lotharingen.
Falleyn, Fallein. 1. Uit Follein - met verzwaarde voortonige klinker – van Frans Foll(a)in, van fol, fou: gek. Vergelijk Follet. 2. Zie Falin.
Fallon. Fallot, Falot. 1. Vadersnaam, van Germaanse voornaam Falho. 2. Wellicht achteraf gereïnterpreteerd als bijnaam. Afleiding van Frans falot, van Middelnederlands vaal: grijs(geel), grauw.
Fallourd. Bijnaam voor een bedrieger. Oudfrans falorde; bedrog.
Falmagne. Plaatsnaam, Namen.
Falter, Felterre, Felter: 1. Duitse familienaam Velltor, van Falltor: valdeur, ophaalbrug. 2. Vadersnaam. Velter = Walter.
Faltin, Feltin. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Valentin.
Famechon, Famchon. Plaatsnaam Famechon, Somme, Pas-de-Calais.
Famerée, Fammerée Fammeree, Famerie, Famrée, Famery, Fémery: Dissimilatie van plaatsnaam Frameries (Henegouwen).
Famais, Fameis, Famaey: Oudfrans fameis: uitgehongerd. Bijnaam.
Famel, de. Middelnederlands famel, van Latijn famulus: dienaar.
Famelart, Famelard, Faemelaer, Famelaer: Oudfrans famelart: uitgehongerd.
Famenne. Streek tussen Condroz en Ardèche, Luxemburg.
Fament. Variant van Famenne?
Fanal. Franse familienaam Fenal, van foin. Beroepsnaam van de hooier.
Fanchamps. Variant met voortonige n van plaatsnaam Fauchamps in Mortier (Luik).
Fançon, Fanson, Fanchon: 1. Oudfrans fançon, van enfançon: klein kind. Bijnaam. 2. Plaatsnaam Fanson in Xhoris (Luik).
Fang, Fanger, Fänger: Van Duitse plaatsnaam Fang.
Faniel, Fanielle, Phaniel: Fagniel, afleiding van plaatsnaam Fagne: veenland.
Fanius, Fanis. Vadersnaam, van heiligennaam Epifanius?
Fank, Fanck. Luxemburgse variant van Duitse Fink.
Fannes, van Nés, van Es. 1754 Jan Baptist van Nes, Leuven.
Fanoy, Fannoye, Fannoy, Fannoije: Fagnoy, Waals fanwè, collectieve plaatsnaam van fagne ‘veenland’.
Fanon. Waals (Malmedy) fanon; banier, vaan.
Fanselow, plaatsnaam Vanselow, Pommeren.
Fant, Fante, Fantini, Fantino, Fantozzi, Fantuzzi, Fantuzzo: Italiaanse bijnaam: knaap, jongen, jongeman.
Fanthorpe. Nederduitse equivalent voor Van Dorpe.
Fantinel, Fantin, Fantinon. Afleiding van Frans enfant; kind.
Fanuel, Fanuël, Phanuel, Falluel, Falluël: Bijbelse voornaam Fanuel, Phanuel? Of veeleer verschrijving voor Faniel.
Farable, Frabel: Oudfrans ferable, foirable, bijnaam feest-. Wellicht met betekenis feestdag.
Faraud, Feraut, Féraux, Fereau, Fraud, Frau, Féray, Feray: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Feraldus.
Farazijn, Farazyn, Farasyn, Farasijn, Farrazijn, Farezyn, Faresin, Faresyn, Faresijn, Pharazyn, Pharazijn, Pharasyn, Pharasijn: Waals-Vlaamse familienaam, aanpassing dsParizij van Frans Parisien 'Parijzenaar', door wisseling van de labialen p/f en suffixsubstitutie.
Zie ook Formesyn.
Farber, Färber, Ferbert, Ferber: Duitse beroepsnaam Färber: verver.
Farcy, Farchy, Farci, Farsi: Oudfrans farsi: (op)gevuld. Bijnaam naar de dikke buik.
Fardeau, Fardeuax, Fardel: Oudfrans fardel, Frans fardeau: pak, last, lading. Beroepsnaam van de drager.
Fardoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Fardulfus.
Farges, dialect variant van Forge; smederij.
Farin. 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Faro. 2. Zie Ferin.
Farina. Italiaanse beroepsnaam; bloem, meel. Vergelijk Farine.
Farine. Frans farine: bloem, meel. Beroepsnaam van mulder of bakker.
Farineua, Farineaux, Farinaux, Farinas, Farina, Farinas, Farinelle, Farinelle, Farinon, Fareneau: afleiding van Frans farine: bloem, meel. Beroepsnaam voor een molenaarof bakker.
Fariseau, Phariseau: Pariseau, variant Parisseau(x) van Parisel, metp/f-wisseling, afleiding van de voornaam Paris, van Patricius.
Farkas, Farcas: Hongaars farkas: wolf. Bijnaam. Ook met verengelste (Farkash) en verfranste (Farkache) spelling. Zie ook Verrecas.
Farla: Variant van de familienaam Ferla(t), naar een plaats waar de Ferula ‘schermbloemige plant’ groeit.
Farmer. Engelse beroepsnaam. Pachter (van belastingen) landbouwer.
Farnir. Waalse vorm van Farnières, plaatsnaam in Grand-Halleux (Luxemburg).
Faroux, Farous, Farouz, Farroul: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam fara-wulf; Varen-wolf: Farulfus.
Faro: De Engels familienaam Farrar, Farrer, Farrow, Faro, variant van Ferrer ‘smid’.
Farx, Farks, Faringa, Farnia, mogelijk ook Vaartjes, Engelse Faringdon en Farrington; vadersnaam Farre, Fare, Faro; smid.
Farstad. Plaatsnaam Fahrstedt, Duitsland.
Farvaque, Farvacque, Farvacques: Plaatsnaam Farvacq in Ellignies (Henegouwen) of Fervaques in Fonsommes (Aisne); La Fervaque in Péronne (Somme).
Fasano, Fasanotti. Italiaanse bijnaam; fazant.
Fasold, Fahsold, Fasoul, Fasol, Fasoel, Fassold: Vadersnaam. Germaanse voornaam Fasold uit de sage. Fasoul, romanisering van Fasolf.
Fasquel, Fasquelle. Plaatsnaam Fasquelle in Campagne-les-Boulonnais, Pas-de-Calais.
Fas, Vass, Fasz. Duitse familienaam Fass; vat, ton. Bijnaam of beroepsnaam.
Fassbender, Fassbinder, Fassbaender, Fasbender, Fasbinder, Faszbender, Fahsbender, Fatzbender, Vasbinder, Vasbindère, Vassbinder, Vastbinder, Vastbinders, Vastenbind. Duitse beroepsnaam Fassbinder: kuiper.
Fasseel, Fasseaux, Fasseau, Fassiaux, Fassiau, Fassieaux, Fassieau, Fasciaux: Middelnederlands fasceel, Oudfrans faissel, Frans faisceau, van Latijn fascellus, afleiding van fascis: (takken)bos, bundel. Beroepsnaam.
Fassin, Fachin, Facin, Facchin, Faccin, Facchim, Faxcim, Fachinat. Vadersnaam, knuffelvorm van Bonifacius.
Fässler, Fessler, Fesler, Fassmann: Duitse beroepsnaam van de kuiper.
Fasol: Vadersnaam. Germaanse voornaam Fasold uit de sage.
Fasotte, Fasot. Vaders-, moedersnaam. Afleiding van de voornaam Boniface.
Fastré, Fastre, Fastres, Fastrés, Fastrez, De Fastré, Fastrez, Festré, Festre, Fatrez, Fautré, Fautrès, Fautre, Fautrez, Fautret, Fautray, Fautres, Fétré.
Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Vastraad (fast-red).
Fat, de. Oudfrans fat: gek, zelfvoldaan, zelfîngenomen mens.
Fatoux, Fatou. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam fast-wulf; Vast-wolf: Fastulfus.
Fattore, Fattorini, Fatori. Italiaanse beroepsnaam; rentmeester, meier die een landbouwbedrijf leidt.
Fatzinger. Waarschijnlijk van Faschinger, van Fasching: Faschang, vastenavond.
Faubel, Fauxbel: Vadersnaam. Spelling van Fobel, afleiding van Fobert.
Faubert: Spellingvariant van Fobert. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Volkbrecht.
Faucard, Faucaer, Fackaert, Facca, Faquaet, Fauchard, Fauchart: Vadersnaam. Germaanse voornaam falk-hard 'valk-sterk'.
Faucher, Fauquier, Fouquier: Vadersnaam. Franse en Picardische vormen van Germaanse voornaam, respectievelijk falk-hari; Valk-leger' en fulk-hari 'volk-leger'. Maar de namen werden wel verward (vergelijk Fauconnier = Fouconnier).
Faucheur, Faucheux, Focheux, Fauqueur, Fauqueux, Faucqueur, Focqueur, Foqueur, Fockeu, Facqueur, Fackeure, Fasseur, Faseur. Beroepsnaam uit het Franse faucheur, het Picardische fauqueur: maaier.
Fauchille. Frans faucille: sikkel. Beroepsnaam voor de maaier.
Fauchon, Fochon: Hypercorrect voor Faucon.
Faucogney. 1. Plaatsnaam Faucogney (Hte-Saône). 2. Spelling voor Fauconnier.
Faucompret, Faucomprex, Faucompert, Fauconprez, Facompré: Plaatsnaam Faconpré in Evelette. Weide, meers van Falco.
Faucon, Falcon, Facon, Facko, Fauconneau, Faucouneau: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Falco; Valk' en afleiding. Vergelijk Valck(e). 2. Eventueel beroepsnaam van de valkenier, Frans Fauconnier.
Fauconier, Fauconnier, Fockenier, Fockenié, Fosquenier, Faulconer, Fouconnier, Faucogney. Beroepsnaam van de ambtenaar die voor de jachtvalken zorgde. Equivalent van De Valkenare.
Faufra, Fafra: Waalse variant van Favreau; zie Faverel.
Fauque, Fauck, Faucq, Fauche. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Falko (valk).
Fauquembergue, Defaucambergue, Fauquembert, (van) Fockenberghe, Fockenbergue, Fouquemberg, Fouquem-bert, Vonkenberg: Plaatsnaam Fauquembergues (Valkenberg) bij St.-Omaars (Pas-de-Calais).
Fauquenoy, Fauquenoi, Fauquenois, Fauquenoit, Fauquenoy, Fockenoy, Focquenoy, Focquenoey: Plaatsnaam Eikenbos (Quesnoy) van Falko.
Fauquet, Fauquez, Fauquette, Fauqeé, Fauchet, Fauché, Fauchey, Faquet, Faket, Fâché: 1. Vadersnaam, van Falquet, afleiding van Germaanse voornaam Falko. 2. Eventueel plaatsnaam Fauquez, bijvoorbeeld in Itter en Virginal (Waals-Brabant).
Faus. Variant van Faust of van Faux?
Faussemagne. Plaatsnaam Faussimagne, Hte-Loire.
Faust. Duitse familienaam Faust; vuist. Vergelijk De Vuyst.
Faut, Faute. Faut kan een spellingvariant zijn van Faux, maar Faute niet. Misschien weergave van Waalse uitspraak van Fautre, variant van Fautré.
Fauter. Variant van Falter. Middenhoogduits vout, oude variant van Vogt: voogd.
Fauvart, Fauvaert, Favard, Favart, Fava: Bijnaam. Afleiding van Frans fauve: rosachtig, vaalrood. Vergelijk Fauvaux.
Fauvaux, Fauveau, Fauveaux, Faviau, Fauviaux, Favieau, Fauviel, Fauvielle, Fauxvaux, Favaux, Favay, Faveau, Faveaux, Faveeuw, Faveuw, Fovelle, Fovel, Foveau, Foveaux, Foviaux: Oudfrans fauvel, dira, van fauve: rosachtig, vaalrood; (ook) bedrieger.
Fauvil, Fauville, Fauvie, Faville: Plaatsnaam Fauville (Eure, Seine-Mar.).
Faux, Faulx, Faut: 1. Verspreide plaatsnaam Faux, van Latijn fagus: beuk. Faux in Court-St-Etienne (Waals-Brabant) of (Bois de) Faux in Marchiennes (Nord). 2. Plaatsnaam Faulx, van Germaans falisa: rots.
Favejee: Vernederlandste spelling van Frans Favier, van Fauvier, afleiding van fauve ‘vaalkleurig’.
Faverel, Favrelle, Favrel, Faurel, Favoreel, Favorel, Favorelle, Faveraeu, Favereaux, Favreau, Favriau, Favray, Favraux, Faveriau, Faveriaux, Favériau, Faverio, Favero, De Favereau. Familienaam uit het Oudfranse faverel: smidje. Beroepsnaam voor de smid.
Faverge, Fauvergue, Fauverghe, Fauvergenne, Fauverque, Fauvercq, Fauvarque, Fauvage, Favauge, Favache: Oudfrans favarge: smidse. Plaatsnaam of beroepsnaam voor de smid. Favergeon is een afleiding van Faverge.
Faverly. Afleiding op -elier van fèvre: smid.
Faversienne, Fauvergenne: Plaatsnaam Farciennes, Henegouwen, 1314 Favrechines. Eventueel plaatsnaam, 649, Fabricinio (Pas-de-Calais).
Favet, Favette, Favez, Faveijts, Favyts, Faveijts, Favijts, Favaits. 1. Naam uit het Oudfranse fave, het Franse fève: boon. Of het Waalse favète: paardenboon. Beroepsbijnaam voor de kweker, de handelaar. Of bijnaam: zie verder bij Boon. 2. Of variant van Fauvet. Zie bij Fovet.
Faveur. Reïnterpretatie van Favaux.
Favier, Faviez. Variant van Franse familienaam Fauvier, van fauve: vaalkleurig.
Favos, Favot, Favotte. 1. Afleiding van Oudfrans fave: boon. 2. Favot, Favos kan spellingvariant zijn van Faveau.
Favresse. Beroepsnaam. Vrouwelijk voor favre, fèvre: smid.
Favret, Fauret, Fauré, Faures, Fevret: Beroepsnaam. Afleiding van favre, fèvre: smid.
Favril, Favry, Fouvry: 1. Plaatsnaam Favril, Favry, van fabrile: smidse of fabarile: bonenveld. Plaatsnaam (Nord) en in Festubert (Pas-de-Calais), Noiseux (Namen) en Transinne (Luxemburg). 2. Dat de familienaam Favril nu nog in Bellegem en Rollegem (West-Vlaanderen) voorkomt, waar Fav(e)reel vroeg voorkwam, zou Favril veeleer van Faverel te verklaren zijn.
Fayen, Fayens, Feyen, Feyens, Fey, Feijs, Feyenne, Fey, Feye. Knuffelvorm van een frithu-naam.
Feber, de; le Feber: Lefeber door een verkeerde lezing van Frans Lefèbvre, een humanistisch hypercorrecte spelling voor Lefèvre ‘de smid’.
Feddema, Feddinga, Feddema, Fedden, Feddens: Vadersnaam. Friese naam Fedde, een afleiding van een Germaans frithu-naam, zoals Frederik.
Federmann: Duitse familienaam afleiding van Fede ‘veer, pluim’. Beroepsnaam van de Federer ‘handelaar in pluimen, ganzenveren, schrijfveren’.
Feelders: Verscherpte vorm van Veelders, wat een variant kan zijn van Velders ‘vilder’ of van Vijlders ‘vijler’.
Feenstra, Veenstra: Friese afleiding van plaatsnaam Veen, bijvoorbeeld Het Veen (Oosterbroek, Groningen).
Feest, van der: Door v/f-verscherping uit van der Vest. Plaatsnaam Vest ‘versterking, bolwerk, kasteel, burg’.
Fehres: Afleiding van de Duits familienaam Fehr, van Middelhoogduitse vere ‘schipper, veerman’.
Feiertag, Fajertag, Faiertag, Faiërtag: Duits Feiertag: feestdag. Bijnaam.
Feig, Feige, Faik, Faïk, Fajga, Fajka: Duitse dialect en Jiddische vormen van Duits Feige. Zie Vijgen.
Feigenbaum, Faigenbaum, Fajgenbaum: Duits Feigenbaum: vijgenboom, maar ook een perenboom met vlezige vruchten.
Feijtel. Waarschijnlijk verschrijving van Duits Veit(e)l, van de voornaam Veit, heiligennaam Vitus of Oostmiddenduits van Voit = Vogt: voogd.
Feike, Feickens: Vadersnaam. Afleiding van Feie, bakervorm van Germaanse frithu-naam
Feikema: Vadersnaam. Friese afleiding van de Friese voornaam Feie, Feike, bakervorm van Germaans frith-naam, zoals Frederik, met r-reductie.
Feile, Feilen, Feilner, Feiler, Feihle: Duits Feile: vijl. Beroepsnaam van de vijlder of vijlensmid.
Feiner, Fajner: Duits Feiner, van Middenhoogduits fînen: fijnmaken, polijsten, vergulden. Beroepsnaam.
Feinschneider, Fajnsznajder: Duitse beroepsnaam van de houtsnijder.
Feinstein, Faynsztein. Duitse (Jiddische) familienaam. Beroepsnaam van de slijper van edelstenen.
Feist, Feis, Faist, Faist, Faihst, Feest, Fees, Fajs: Duitse bijnaam Feis(t), Middenhoogduits veisst: vêt, dik, zwaarlijvig.
Feiter, de, (de) Feijter: 1.Vadersnaam. Foiter/Feiter met f door hypocoristische verscherping uit Wouter/Woiter. 2. Maar aangezien de naam al vroeg met een lidwoord voorkomt, is de naam vermoedelijk veeleer te verklaren uit een soortnaam. Middelnederlands feyte r‘dader, misdadiger’.
Feitsma: oorspronkelijk Feisma, aan- gepast aan de Joodse naam Feis. De Leefsma's zijn Levieten
Feitsma: Vadersnaam. Zoals Feitema een Friese afleiding van de voornaam Feit, bakervorm van Germaans frith-naam.
Fel, Lefel: Bijnnaam. Oudfrans en Middelnederlands fel: wreed, hardvochtig, ruw, fel.
Feldhaus: Duitse plaatsnaam (Nedersaksen).
Felens, Feleus: Vadersnaam. Afgeleid van Germaanse voornaam Velo, van filu ‘veel’. Vergelijk de Limburgse (Belgisch-Limburg) familienaam Veling(s). Of te lezen als Felius?
Feleus: Feleus door verkeerde lezing van de n in Felens? Of veeleer te lezen als Felius = Filius.
Felisi: Vadersnaam. Foute spelling van de Italiaans familienaam Felici. Latijnse heiligennaam Felix.
Felix: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Felix.
Felon, Fellon, Felloen, Felhoen, Lefelon: Oudfrans fellon, Middelnederlands felloen: verschrikkelijk, wreed. Bijnaam. Vergelijk Fellot.
Felot, Fellot, Fillot, Filot: Afleiding van Oudfrans fel: verschrikkelijk, wreed, fel. Vergelijk Fellon.
Feller, Fell. 1. Naam van Duitstalige origine uit fell (huid) voor de huidenkoopman of de vilder. 3. Naam uit de plaatsnaam Fell (bij Trier - Rijnland-Palts) of Fellen/Felln (Beieren). 3. Vadersnaam uit de Luikse variant van Valère.
Felber, Felberbaum, Felberman: Plaatsnaam. Middenhoogduits ve'lwe: wilg.
Felbier: Bijnaam voor de brouwer of drinker van sterk bier.
Felczer. 1. Duitse beroepsnaam Velzer: passementmaker. 2. Variant van Pfalzer, afkomstig van de Pfalz: Palts.
Feld, Felden, Felde. Duitse familienaam naar de woonplaats aan een veld. Vergelijk Van de Velde.
Feltz, van der: Duitse plaatsnaam Fels ‘rots’. Feltz is ook de Duitse naam van La Roche (Provincie Luxumburg).
Feldberg. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Feldbusch, Feldbüsch: Plaatsnaam.
Felder. Afleiding van plaatsnaam Feld; veld.
Feldhaus, Feldhausen. Plaatsnamen, Duitsland.
Feldheim. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Feldhun, Feldhuns. Duitse Feldhuhn; patrijs.
Feldkamp. Duitse plaatsnaam.
Feldman, Feldmann, Feltman. Duits Feldmann; die op het veld woont, werkt.
Feldstein. Duitse, waarschijnlijk Joodse, familienaam; veldsteen.
Felgenhauer. Beroepsnaam; velgenmaker, wagenmaker.
Felier, Feliers, Filliers, Filiers, Filie, Felies, Fliers, Flier, Flies, Fleers, Fleer, Vliers: Beroepsnaam van de spinner. Afleiding van Frans filer: spinnen.
Félix, Felix, Phlix, Felis, Félis, Felice, Felicio, Felici, Felicque, Felique, Félique: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Félix.
Fell. Duitse beroepsnaam van de huidenkoper, bontwerker.
Felleman, Fellemans, Fellemann. Afleiding van De Felle. Zie ok Fellman.
Fellens, Fellens, Fellin, Felling, Fellingue, Felingue, Felinque. Vadersnaam Fellen/Fâllin, vleivorm van de voornaam Valentin. Zie ook Felling(er).
Feller, Faller: Vadersnaam. Luikse vorm van de voornaam Valère.
Fellin, Fellinger, Felingue, Fellingue, Felinque: Plaatsnaam Felling (Beieren).
Fellman, Fellmann, Felleman, Fellner, Felner: Duitse beroepsnaam van de huidenkoper of van de vilder.
Fels, Feltz, Felz, Velz, Felsen: Duitse plaatsnaam Fels: rots. Feltz is ook de Duitse naam van La Roche (Luxemburg).
Fels, van der. Waarschijnlijk=Van der Felt.
Felsenhart. Duitse familienaam; hard als rots.
Felsenstein, Felzenstajn, Felzenstein, Felztajn: Duitse Joodse familienaam: rotssteen.
Felt, van der. Waarschijnlijk variant van Van der Velde.
Feltin, Feltrini. Italiaanse afleiding van plaatsnaam Féltre.
Felu, Félu: Plaatsnaam Feluy (Henegouwen).
Femont. Waarschijnlijk variant van Ferment.
Fenaille. Bijnaam; vod, prul.
Fenard, Fenaert, Fenart, Fena, Fenat, Fanard, Fanna: Afleiding van Oudfrans fener, Middenfrans faner: hooien. Beroepsnaam.
Fenasse, Fennaes: Pejoratieve afleiding op -acia, -asse van Frans foin, Latijn fenum: hooi. Ook plaatsnaam La Fenasse, Les Fenasses (Hérault).
Fenaux, Fénaux, Feneau: Afleiding van Frans foin: hooi. Beroepsnaam van de hooier of hooihandelaar.
Fendrych. Duitse beroepsnaam Fähnrich: vaandrig.
Fenendael. Plaatsnaam Veenendaal, Utrecht.
Fenet, Fenez. Oudfrans fené: van geelroze kleur als van een verlepte roos, van fener, Frans faner: verwelken.
Feneuil, Feneulle: Oudfrans fenoil, fanueil, Frans fenouil: venkel. Bijnaam of beroepsnaam.
Fenger. Limburgse vorm van Middelnederlands vanger, venger. Vergelijk Duits Fänger. Naam van een dierenvanger, vogelvanger.
Fenier. Franse beroepsnaam van de hooier of hooihandelaar.
Fenix. Fenicx: Naam van de mythologische vogel die uit zijn as herrijst. Bijnaam voor een buitengewoon, fenomenaal mens, iemand met zeldzame gaven. De familie stamt van Venicx, Vennix, Ven(n)ickx, zie Fenlon: Franse familienaam Fénelon. Plaatsnaam in Ste-Mondane (Dordogne).
Fennema: Vadersnaam. Friese afleiding van een bakervorm van Frederik of een andere frith-naam.
Fenner, Fenners, Fender: Middenhoogduits venre, venner: vaandrig.
Fennet: Misschien door assimilatie rn van nn uit Fernet, van Ferronnet, verkleinvorm van Frans Ferron ‘smid, ijzerhandelaar’.
Fens, Fenske, Vens, Fesny, Fennis: Vadersnaam. Korte vorm van de Latijnse heiligennaam Vincent(ius). Vergelijk Feys.
Fenijn: 1. Frans venin ‘gif, venijn’. Bijnaam. 2. Vadersnaam. Vleivorm van Vene, bakervorm van Germaans frith-naam.
Fer. 1. Frans fer: ijzer. Beroepsnaam van de ijzerhandelaar of smid. 2. Vadersnaam. Korte vorm van bijvoorbeeld Ferrand.
Ferbuijt: Variant van Ferbu(s) van Ferrebo, van ferre bos ‘ferre boeuf’, naam van de hoefsmid die ossen beslaat.
Ferdinand, Ferdinant, Fernandes, Fernand, Feridnande, Fernande, Vernant, Ferdinandus, Ferdinandusse, Fernande, Fernandez, Ferand, Ferrand, Ferand, Ferrando, Ferrandz, Ferrandi, Ferrandio, Ferrant, Ferrante, Fierant, Ferant, Verant, Virant, Vrand, Farran, Farrant, Farrand, Frand, Frant: Vadersnaam. Zoon van Ferdinandus, de Latijnse vorm van Ferdinand, geromaniseerd uit de Germaanse voornaam Vredenand: frith-nand ‘vrede-moedig, dapper’.
Feremans, Ferremans, Ferman, Fermans, Ferdman: Vadersnaam. Afleiding van Ferdinand of van Ferri, Romaanse vorm van Vrederik.
Ferage, Ferauge, Feroge, Féroce, Ferauche, Farauche, Faroche, Fourage, Fouraschen, Vorage, Ferange, Ferasse, Ferras, Farasse, Varrase, Varasse, Varras, Varas, Warasse, Waras: 1. Bijnaam. Oudfrans fer(r)age, ferasche, farasche, forasche: wild, hard, ongevoelig. 2. Plaatsnaam Ferage: smidse, in Hulsonniaux (Namen).
Ferain, Ferrain, Fiérain, Fièrain: 1. Plaatsnaam Fiérain in Lambermont, Jalhay en Wegnez (Luik), Férin (Nord). 2. Oudfrans fer(a)in: wild, woest, hard. Bijnaam.-3. Vadersnaam. Zie ook Ferin.
Feraine. Vrouwelijke vorm van Ferain 2.
Ferard, Fera, Ferat, Ferard, Ferrard, Farard, Farrar, Feeraert, Feeaerdts, Frard: Vadersnaam. Variant van Frérard.
Ferbu, Ferbus, Ferbuyt:, een zinwoord ferre bos = ferre boeuf, naam van de hoefsmid, die ossen beslaat.
Fercocq, Fercot: Bijnaam Ferre Coq? Vergelijk 1398 Bilgecoc.
Ferdin, Ferdyn, Verdin, Verdingh, Verding, Verdijn, Verdyn: Vadersnaam. Korte vorm of vleivorm van voornaam Ferdinand.
Ferdinand, Ferdinant, Fernand, Feranndes, Ferdinande, Fernande, Vernant, Ferdinandusse, Ferdinandus, Fernandez, Fernande, Ferran, Ferrand, Ferand, Feran, Ferrando, Ferrandez, Ferrandi, Ferrandiono, Ferrante, Ferrant, Fierant, Ferant, Verant, Virant, Vrand, Farrent, Farran, Farrand, Frand, Frant: Vadersnaam. Romaanse en korte vormen van de Germaanse voornaam frith-nand 'vrede-dapper': Fredenand. Fer(di)nande kan moedersnaam. zijn.
Ferenc, Ferincz, Ferencz, Ferencz, Ferencak: Hongaarse vadersnaam van de voornaam Frans.
Ferguson: Vadersnaam. Ferguson is de zoon van Fergus, Ferguut, naam uit de Brits-Keltische romans. Keltisch fer gusti ‘mannelijke keuze, hoogste keuze’.
Ferens, Feringa, Ferenga, Veringa, Feeringa, Feersema, Veersema. 1. Vadersnaam, Fere, Feer of Veer; overzetten of veer, ing; behorend tot. 2. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse frithu-naam. Vergelijk Ferremans.
Ferhildema, Fries ver; vrouw, zoon van vrouw Hilde. Hildema als geslachtsnaam van oud Germaans Hildis, Hilda.
Ferin, Feryn, Ferijn, Ferrin, Ferryn, Ferring, Farin, Vérin, Verein, Verin, Frin, Fryns, Frijns, Frings, Frins. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van de heiligennaam Severinus. 2. Soms is het ook een knuffelvorm van een Germaanse fer- far of frithu naam.
Fergloute. Verfranste spelling voor Vercloete, van van der Cloete; zie van de(n) Cloot.
Ferin, Feryn, Ferijn, Ferrin, Ferryn, Ferring, Farin, Vérin, Verein, Verin, Frin, Fryns, Frijns, Frings, Frins: 1. Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Severinus. 2. In sommige gevallen kan Ferin een vleivorm zijn van een Germaanse fer- of far- of frithu-naam. Vergelijk Ferens, Ferremans.
Ferket: Vadersnaam. Variant van Firket, Firquet, verkleinvorm van Fier, van Olivier.
Ferla, Firla, Farla, Verlae, Verla: Naar een plaats waar de Ferula groeit. Vergelijk Ferlât.
Ferleu. Misschien van Filleux, met r-epenthesis (vergelijk Fernijn, van venijn). Of door klankverandering, van Frans Frileux?
Ferlin, Ferling, Ferlings. Naam uit het Oudfranse ferlin: kleine munt ter waarde van 1/4 penning. Bijnaam of beroepsnaam.
Fermie, Fermier. Frans fermier: landbouwer, boer. Beroepsnaam.
Fermine, Ferminne. 1. Plaatsnaam Fermine in Izier (Luxemburg). 2. Moedersnaam. Vrouwelijk bij Latijnse heiligennaam Firminus. Zie Firmin.
Fermin: Vadersnaam. Van Firmin, Latijnse heiligennaam Firminus.
Fermont, Fermondt, Vermondt, Vermont, Vermon, Vermond, Vermonden, Vermoes, Dufermont, Dufourmont: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam far-mund of frith-mund: Feremundus, Fri(du)mundus. 2. Familienaam afgeleid (vooral de twee laatsten) van de plaatsnaam Fermont( ijzerberg) die op diverse plaatsen in het Franstalige deel van de wereld voorkomt. Uit de stamboom Vermonden blijkt dat hij ontstond van Vermont, van Fremond. 3. Plaatsnaam. Zie Dufermont 1.
Fernagut, de, Ferragut, Vernagut, Ferguson, Vergisson, Vergison: Vadersnaam. Ferguut, naam uit de Brits-Keltische romans. Keltisch fer gusti 'mannelijke keuze, hoogste keuze'.
Fernémont, Fernemont: Plaatsnaam in Franc-Waret (Namen), enz.
Fernet, Ferné, Fernez, Ferney: 1. Ferronnet, afleiding van Ferron, Ferroni. Van Oudfrans werkwoord ferner: straffen, berispen.
Ferneuse, Fermeus, Fermeuse: Plaatsnaam Fosse Ferneuse in Amiens (Somme) enz.
Ferney. 1. Fernay, van Frenay (klankverandering). 2. Zie Fernet.
Fernhout, Fernholz. Plaatsnaam Vernhout (Noord-Brabant) en bij Wisch (Gelderland). Fernholte in Attendorn (Duitsland).
Fernie, Fernier, Ferny. Beroepsnaam van Frans ferronnier: smid.
Ferooz. Plaatsnaam in Beuzet, Namen.
Ferot, Férot, Ferooz, Ferro, Ferroz: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse voornaam zoals Ferrand, Ferry of Feraud.
Féroumont, Feroumont: Plaatsnaam in Les Avins en Bois-et-Borsu (Luik).
Ferraille, Feraille, Ferailles. 1. Familienaam uit het Franse ferraille: schroot, oud ijzer, klein grut. Bijnaam of beroepsnaam. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Ferailles in Biesme.
Ferrari, Ferraro, Ferraris, Ferari, Ferary: Italiaanse beroepsnaam van de smid.
Ferrasse: 1. Bijnaam. Oudfrans fer(r)age, ferasche ‘wild, hard, ongevoelig’. 2. Plaatsnaam Ferage ‘smidse’ in Hulsonniaux (Namen).
Ferré, Ferret, Ferrette, Ferrest, Ferès, Féré, Fer, Ferette, Ferey. Familienaam uit het Oudfranse ferré: ijzer. Bijnaam naar een karaktertrek of misschien ook wel de beroepsnaam van iemand die met ijzer werkt.
Ferreira, Ferreiro, Ferreyra, Fereyra, Ferera, Ferere, Ferreras, Ferrerro, Ferrero: Portugese beroepsnaam van de (hoef)smid.
Ferremans, Feremans, Ferman, Fermans, Ferdman. Vadersnaam uit Ferri, Ferrand (uit Ferdinand).
Ferrer, Farrer, Farrow: Engelse beroepsnaam: smid. Ferrer kan ook Zuidfrans zijn.
Ferri, Ferry, Fery, Ferrij: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam frith-rîk 'vrede-machtig', Nederlands Vrederik, via Ferricus metathetische vorm van Fredericus: Frideric, Frerricus.
Ferrie, Ferrier, Ferrié, Ferler: Franse beroepsnaam van de (hoef)smid.
Ferrière, Ferriere, Ferrre, Ferire, Ferir, Feryr: Plaatsnaam Ferrières (Luik). Verspreide plaatsnaam: ijzergroeve.
Ferro, Ferroz, Fierro: 1. Zie Ferot. 2. Italiaanse beroepsnaam Ferro: ijzer.
Ferron, Ferront, Feron, Feront, Ferond, Ferong, Faron: Oudfrans ferron: smid (voor grof smeedwerk), ijzerhandelaar. Beroepsnaam.
Ferry, Ferrij, Fery: 1. Zie Ferri. 2. Luiks-Waalse vorm van Ferrier.
Ferstenberg, Fersztenberg, Firsztenberg: Ontronde vorm van de verspreide Duitse plaatsnaam Fürstenberg.
Ferté. Verspreide plaatsnaam Ferté, van Latijn firmitas: versterking, vesting.
Fertig. Duitse bijnaam; klaar voor de vaart, vaardig, gereed.
Fertin, Fertein, Fertens, Fertinel, Fretin. 1. Naam (beroepsbijnaam of bijnaam) uit het Oudfranse fretin: kleine munt. 2. Of variant uit Ferdin (= Ferdinand, die daar). 3. Zie ook Defretin.
Fertom, Ferton, Fertons. Oudfrans ferton: kleine zilveren munt. Ook Middelnederlands vi(e)rdonc: zilvergewicht, kleine munt. Niet helemaal te onderscheiden van Middenenderlands vierdinc: vierde deel van een maat of gewicht.
Festjens, Festiens, Festyens, Feskens, Feske, Festen, Vestjens, Vestens. Vadersnaam uit een Germaanse voornaam: bijvoorbeeld Vast-raad.
Ferwerda: Afleiding van de plaatsnaam Ferwerd (Friesland).
Fesingher. De familienaam is al aanwezig in Holsbeek vanaf 1721. Uit Duits Fiefünger, ontrond uit de plaatsnaam Fussingen, of Füssing (Beieren), Füssinger (Duitsland).
Fessard. Bijnaam voor iemand met flinke billen.
Feteris. Mogelijk schrijfvariant van de knuffelvormen Fe(i)ter, Fouter: uit Wouters (zie daar. Of naam van vreemde origine (Middellands-Zeegebied).
Fessel, Fesel, Fesl: Duits Fässle, van Fafi: vat, ton. Beroepsnaam of bijnaam.
Fest. Duitse familienaam Fest. Middenhoogduits veste: sterk, standvastig, vast. Bijnaam.
Festjens, Festiens, Festyens, Feskens, Fesken, Festen, Vestjens, Vestens: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse voornaam zoals Vastraad, vergelijk Festraets? Of = Vaeskens?
Fette, de la: Frans Delafête? Volks etymologische vertaling van van der Feest?
Feunekes, Feuneman, Funneman, Fohn, Fun. Vadersnaam uit de voornaam Fenne.
Feyaert, Feynaerts, Feynarts, Feijnaerts, Feijaert, Fayaerts, Fayard, Feyants, Feynants, Fijan. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam fagi-hard. 2. De naamvarianten zijn in de regio Berg-Nederokkerzeel (Vlaams-Brabant) echter geëvolueerd uit Feyens. Dus zie bij Fayen en Fyen(s).
Fetis, Fettis, Fidis: Bijnaam. Oudfrans faitis: mooi, welgemaakt.
Fett, Fetten, Fets, Fettes: Vadersnaam. Zoals Nederlandse familienaam Fessens, Fedden, Feddes, van een bakervorm van Germaanse frith-naam. Feddo = Fredo; Feddo = Fretherik.
Fetter. Duitse verwantschapsnaam Vetter: oom (vaders broer), neef.
Fettweis, Fettweiss, Fetteweis: Duitse plaatsnaam Vettweiss.
Fétu, Fétu: Frans fétu: strootje, strohalmpje. Bijnaam voor een schrielhannes, kriel.
Feuchaux. Plaatsnaam Feschaux, Namen.
Feucht. Plaatsnaam. Beierse vorm van Fichte; spar, den.
Fuer, de, Fajr: Duits Feuer, dialect Faier: vuur. Beroepsnaam voor de vuurmaker, eventueel de smid.
Fuereisen, Feiereisen, Feyereisen: Vuurijzer. Beroepsnaam van de smid.
Fuerstein, Fajersztajn, -Fajerzstein, Fajerstein, Fajersztejn, Feierstene: Vuursteen. Beroepsnaam van de vuurmaker.
Fuerwerker. Beroepsnaam van de vuurmaker, werker.
Feuillet, Feuilette, Fueillard, Feuilat, Feuilleaux, Feuillaux, Fouillot: Afleiding van Oudfrans foil(le), fueil(le): blad, tak, lover; blad papier.
Feussels, Feusels. Duister.
Feutry, Fautrier, Foutry: Beroepsnaam. Oudfrans feutrier: viltwerker.
Février, Fevrier, Feuvrier, Fevery, Fevry, Fevrij, Feverijs, Feverij: Frans, respectievelijk Waalse naam van de maand februari. Vergelijk Janvier.
Feyaert, Feyaerts, Feyarts, Feijaert, Feijarts, Fayaerts, Fatard: Vadersnaam. Germaanse voornaam fagi-hard? Of synoniem met De Feyer? Of Waals fayart: sukkelaar, zwakkeling?
Feyants, Feynants, Fijan: Wellicht variant van Feyens of Feyaerts.
Feyenklahsen, Feyhenklassen. Vadersnaam. Dubbele familienaam, Fayen + Klasen.
Feyer, de, Feyer, Feyers: Uit De Feyder? Zie ook Feyaerts.
Feyerick. Vadersnaam. Germaanse voornaam Vegerik.
Feij, Feijen: Vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse frith-naam.
Feijtel, (de): 1. Zonder lidwoord kan Feijtel een variant zijn van Duits Veit(e)l, verkleinvorm van de voornaam Veit, heiligennaam Vitus. 2.Variant van de Feijter.
Feyer De, Feyer, Feyers. Mogelijk een beroepsnaam voor de handelaar in veren, schrijf(ganzen-)veren. Ook een vondelingennaam. Of variant van Feyens.
Feys, Feijs, Feis, Veis, Veys, Veijs. 1. Vadersnaam uit Veis, Feis, Feinse, verkorte vorm van Vincent (vergelijk veinster, van venster). 2. Vadersnaam: verkorting van de Franse voornaam Gervais/ Servais. 3. Vadersnaam: knuffelvorm uit een Germaanse frithu-naam: bijvoorbeeld Feike.
Feyt, Feyts, Feijt, Feijts, Feith, Feit, Feidt, Feitt, Feydt, Feyth, Fuyts: Vadersnaam. 1. Korte vorm van Feiter, van Wouter. 2. Duitse familienaam Feit = Veit(h) van heiligennaam Vitus.
Feyten, Feytens, Feijten, Feiten, Fuytinck. Vadersnaam afgeleid van de Germaanse voornaam Wouter (waldan). Wouter evolueerde in de 12de 13de en 14de eeuw naar Fouter, Feiter.
Feyter, de, Feyere, de, Feiter, de Feyteer, de Feijter, (de) Feyder, de Fuytere. 1. Vadersnaam uit Foiter/Feiter. Dit evolueerde in de 14de eeuw (en vroeger) uit Wouter/Woiter. Zo werd onder andere Wouter van Wesenpoele. Foitre van Wesenpoele. 2. Het meestal en reeds vroeg voorkomen van het lidwoord 'de' kan er echter op wijzen dat de naam van het Middelnederlandse feyter komt. Feyter: dader, misdadiger.
Feytmans, Feytema, Feites. Vadersnaam. Vleivorm op -man van Feiter, Feites, Feit.
Feytons, Feytong, Feytongs, Feyetons, Feytand. Wellicht vadersnaam uit de Franse vorm Vitton van de heiligennaam Vitus.
Feytray, Feijtraij: Deze zeldzame familienaam komt alleen in Wg. (West-Vlaanderen) voor. Waarschijnlijk verhaspeling van de familienaam van een vrij recente immigrant. Misschien van Fétré of Vitrey. PlaatsnaamVitrey (Hte-Saône, Meurthe-et-Moselle); of Vitrai (Orne) of Vitray (Allier, Eure-et-Loir).
Fheilde, Fheile. Franse familienaam Feuille, plaatsnaam De là van gemouilleerde is Oost-Vlaander portefuilde, van portefeuille. Vergelijk Feillet, van Feuillet
Fiacre. Vadersnaam. Heiligennaam Fiacrius, Ierse heilige.
Fias, Fiasse. Oudfrans fillastre, Luiks-Waals fiyasse: schoonzoon. Vergelijk Beaufils.
Fibbe: Vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse naam, bijvoorbeeld Fidubert, Filibert.
Fichant. Tegenwoordig deelwoord van Frans ficher: steken met puntig voorwerp.
Fiche. 1. Beroepsnaam. Frans fiche: ijzeren pin. 2. Zie Fisch.
Fichefet. Naam uit het Oudfranse zinwoord fichier (vastbinden) + Oudfrans fe(d) (duivel). Bijnaam voor iemand die niet voor de duivel vervaard is, een onverschrokken iemand.
Ficher, Fichère, Fichers: Verwaalsing van Duits Fischer.
Fichet, Ficquet, Fiquet, Ficot, Fikot: afleiding van Oudfrans fiche: ijzeren pin, punt. Beroepsnaam.
Ficheux. Plaatsnaam Ficheux, Pas-de-Calais.
Fichof, Fishof. Duitse familienaam Fischhof, plaatsnaam in Allersberg en Iphofen, Beieren.
Ficheroux: Variant van Ficheroulle, van Fécheroulle, verkleinvorm van Waals fetchîre ‘varen’.
Ficht, Fichte, Fichten, Fichtner, Fichter, Fiechtner: Duitse plaatsnaam, boomnaam Fichte: spar, den.
Fick, Ficks, Ficq, Fix, Fieckens, Fiekens: Vadersnaam. Bakervorm van Germaanse voornaam Frederik. Vooral Nederduits Vicko. Vergelijk Fecken.
Ficker, Fickers, Fiekers, Ficquere, Ficquère, Ficart. Naam uit het Middelnederlandse ficken: slaan, beuken. Bijnaam of ?Beroepsbijnaam.
Fictels. Aanpassing van Duitse familienaam Fichtel, van de boomnaam Fichte: spar, als plaatsnaam.
Fidèle, Fedele, Fedeli: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Fidelis. 2. Bijnaam, Frans Fidèle; Italiaans fedele: trouw.
Fidelman. Duitse beroepsnaam Fiedelmann: vedelspeler, vedelaar.
Fiddelaar, Fiddelaer, Vedeleer. Beroepsbijnaam voor de vedel- of vioolspeler.
Fidder, Fedder. Klankvariant van de Duitse naam Fedder, Vedder?
Fiebig, Fibich: Duitse familienaam Viebig: die aan een veeweg woont.
Fieder, Fiederer, Fiedermann: Duitse beroepsnaam van de man die pijlen van veren voorziet. Of variant van Feder(er). Fiedermann kan ook een herinterpretatie zijn van Fiedelmann.
Field, Fields. Engelse plaatsnaam Field; veld. Vergelijk Van de Velde.
Fielding. Engelse familienaam. Afleiding van field; veld.
Fiegen: Variant van familienaam Vijgen, Viegen, Fijgen. Beroepsbijnaam van de vijgenhandelaar.
Fielz. Duitse familienaam. Variant van Filz. Bijnaam voor een gierigaard.
Fieman: Variant van Fijman, Feijeman. Afleiding van Feij.
Fiere, Fierens, Fierse: Vadersnaam. Verkort uit de voornaam Olivier.
Fieret: Vadersnaam. Franse verkleinvorm op –et van de voornaam Olivier.
Fierloo, Fierloos, Fierlous: De naam gaat terug op Vierloos, vermoedelijk een voornam, een afleiding van Olivier.
Fierman, Fiermans, Fieremans, Firemans. Vadersnaam, variant van Fier, dit uir Olivier.
Fiers, Fierz, Fies. Vadersnaam uit Fier (met v/f verscherping), een verkorte vorm van de voornaam Olivier. Zie ook Vierin.
Fieu, Fieux, Fieuw, Fieuws, Lefieuw, Fiey, Duffieux, Defieu, Defieuw. Naam uit het Picardische fieu: zoon, knaap. Zoiets als "de zoon van," waarbij in de loop van de tijd weggevallen is.
Fiévet, Fiévé, Fiévez, Fiévetz, Fievet, Fievé, Fieve, Fievez, Fievey, Fievyts, Fievijts, Fiefvet, Fiefvez, Fivet, Fivé, Fivée, Five, Fivee, Fivez, Fyvé, Fivey, Fevez, Vivet, Vivez, Vive, Vivex, Vivey, Vivey, Vyvey, Vyveij. Het Oudfranse fiéfé/fiévet is leenman, leenknecht. Een soort beroepsnaam dus. Deze familienaam werd trouwens in de middeleeuwen gebruikt ter vertaling van De Leenknecht
Figelet: Verfransende reinterpretatie van de Elzassische familienaam Figelé, van Duits Figele, van Latijnse heiligennaam Vigilius.
Figliolo, Figlioli, Figliola. Afleiding van Italaainse figlio, figlia; zoon, dochter.
Figueira, Figuera, Figueras, Figueiredo, Figuereo, Figuerola, Figueroa: Spaanse Portugese plaatsnaam: vijgenboom.
Figuet, Figgé, Figge, Figgeys, Figys, Figijs: Figuet, afleiding van Frans figue: vijg.
Figuier. Plaatsnaam Figuier; vijgenboom.
Fijak, Fiesack, Fisack: Aanpassings van Franse familienaam Figeac, plaatsnaam (Lot, Gironde, St-Emilion).
Fikkert: Afleiding van Middelnederlands ficken ‘slaan, beuken’. Bijnaam. Of plaatsnaam,1675 Viccert ‘vicariegoed’ bij Almelo, Overijssel.
Fikman. Vadersnaam. Zoals Duits Fickemann, afleiding van de voornaam Ficke. Zie Ficks.
Fikse: Vadersnaam. Zoon van Ficke, bakervorm van de Germaanse voornaam Frederik. Vooral Nederduits Vicko.
Filak: Misschien verkorting van de Russische familienaam Filakhtov, Filatov, verkort uit Feofilaktov. Grieks Theophylaktos.
Filée: Spelling voor Frans Filet. 1.Verkleinvorm van fil ‘draad’. Beroepsbijnaam. 2. Oudfrans fillet ‘klein kind’. 3. Plaatsnaam Filée in Goesnes, Jallet (Namen).
Filemon: Vadersnaam. Voornaam uit de Griekse mythologie: Filemon en Baukis. Ook Bijbelse voornaam.
Filibert: Vadersnaam. Germaanse voornaam fil-berht ‘veel-schitterend’: Filbertus.
Filippone. Italiaanse vadersnaam (knuffelvorm) afgeleid uit de voornaam Philip.
Filius, (van) Felius, Feleus: Latijnse filius ‘zoon’. Vergelijk Nederlands Zoons, Frans Lefils.
Filkin, Filtjens, Philtjens, Philtiens. Vadersnaam uit Filips. Zie verder bij Philippus.
Filleul, Filhol, Fillieul, Filieul, Fillieux, Filieux, Filieu, Filleux, Filleur. Naam uit het Oudfranse fileul, variant van fils: zoon, petekind.
Findhammer: Zinwoord ‘vindt de hamer’. Bijnaam voor een smid. Vergelijk Findeisen.
Filot, Fillot, Filo: 1. Piardisch fillot, synoniem met filleul: zoon, petekind. 2. Soms variant van Fel(l)ot.
Fillemotte, Filmotte, Philemotte. Vadersnaam Villemot(te)= Willemot.
Filaine. Plaatsnaam Filaines, Indre.
Filans, Filanse, Filaens, Filansif. Onduidelijk.
Filbig, Filbiche, Filbrich: Duitse familienaam Vilbig (München). Plaatsnaam Velbich, van Middenhoogduits velwe: wilg.
Filet, Filez, Filee, Filée, Filleft, Fillé, Fille, Fillee: 1. Afleiding van fil: draad. Beroepsnaam. 2. Oudfrans fillet: klein kind. 3. Plaatsnaam Filée in Goesnes, Jallet (Namen).
Filia, Filiaert, Filliaert, Filliard, Fiaert, Fiard, Fia: Frans Fillard. Afleiding van Oudfrans fil: zoon, jongen.
Filibert, Filiber, Philbert, Philibert, Philleberts, Fielibert: Vadersnaam. Germaanse voornaam fil-berht 'veel-schitterend': Filbertus.
Filkin, Filtjens, Philtjens, Philtiens: Vadersnaam. Afleiding van Filips.
Fillion, Fillon, Filon, Flion, Fléon, Fyon, Fioen, Fion: Afleiding van Oudfrans fil: zoon, jongen.
Fillatre, Filhastre, Lefilliatre: Oudfrans fillastre: schoonzoon. Vergelijk Fiasse, Fillatreau, Beaufils.
Fillatreau, Filiatreault: Afleiding van Fillatre.
Fillaud. Afleiding van Oudfrans fil; zoon, jongen.
Fillebeen. Franse familienaam Fil(le)bien. Zinwoord file bien: die goed spint.
Fillenbaum. Duitse familienaam Fellenbaum: slagboom.
Filleul, Filhol, Fillieul, Fillieux, Filieux, Filieu, Filleux, Filleur: Oudfrans filuel, van fil(s): zoon, petekind.
Filsfils, Fifils, Fifis, Fifi, Fifies, Fify, Vivys, Vivijs: Bijnaam, verdubbeling van fils: zoon.
Filz. Duitse bijnaam voor een gierig, grof mens.
Fimmere, Fimmers. Vadersnaam. Variant van Wimmer.
Fin. 1. Vondelingnaam ca. 1800 in Leuven. 2. Zie Lefin.
Fincour, Faincoeur, Faincoeur, Fancoeur, Vainqueur: Bijnaam voor iemand met een fijngevoelig hart.
Findeisen, Findeis, Finneisen, Finqueneisel: Duitse bijnaam van een smid: die het ijzer vindt.
Finel, Fineau, Finaut, Fynaut, Fijnaut: Afleiding van Frans fin: fijn, geslepen; ook voortreffelijk, keurig. Vergelijk Fynaerts, Finet.
Finet, Finé, Finez, Finné, Fynet, Finit, Finot, Finel, Fineau, Finaut, Fijnaut. Bijnaam uit het Franse fin: fijn, geslepen, wijs (bedachtzaam, verstandig, schrander, slim), volmaakt, voortreffelijk, verfijnd, zacht, beminnelijk, keurig, teder.
Fineuse. Plaatsnaam in Grandvoir. Luxemburg.
Finfe. Plaatsnaam Fenffe in Ciergnon, Namen.
Fingerhut, Fingrhut. Beroepsnaam van de kleermaker of maker van vingerhoeden.
Fink, Finke, Finken, Finck, Fincke, Fincken, Finck, Finkh, Finche: Duits bijnaam Fink ‘vink’.
Finkel, Finkels, Finckel. Beierse afleiding van Fink; vink.
Finkelmans. Afleiding van Middenenderlands vinkel: venkel. Beroepsnaam van de venkelkweker, -verkoper. Vergelijk Venckeleer.
Finkelstein, Finkchtein, Finksztajn, Finksztein, Finkszteyn, Finksztejn, Finchelstein, Finkielsztein, Finkielsztejn, Finkielstejn, Finkeilsztajn: Joods-Duitse familienaam: fonkelsteen. Misschien van Silezische plaatsnaam Finkenstein.
Finkenflugel, flugel: Duitse bijnaam. Vergelijk Vinckevleugel.
Fino, Finot. 1. Zie Finet. 2. Vadersnaam. Korte vorm van Goffinot?
Finocchio, Finocchiaro, Fenocchi. Italiaans Finocchio; venkel.
Finoulst, Finoelst, Vinoulst: Finoul? Korte vorm van Goffinoul (vergelijk Goffioul)?
Finson: Vadersnaam. Frans Vinçon, Vinchon, Vinson. Romaans vleivorm van de voornaam Vincent. Zie ook Vintioen.
Finsy, Finsij, Finschi: Wellicht plaatsnaam Vincy (Aisne, Seine-et-Marne).
Fintelman: Wellicht Duits Findelmann ‘vondeling’; vergelijk Duits familienaam Findelkind.
Fiocchi, Fiocco: Italiaans fiocco: vlok, strik.
Fiol, Fiolle, Fiole, Fioole, Fiolet. Verschrijving en reïnterpretatie (fiole: flesje) van Filleul, Filhol. Vergelijk Fion = Fillon en familienaam Fillol.
Fiore, Fiori, Fiorio, Fiorelle, Fiorellini, Fiorello, Fioretti, Fiorido, Fiorilli, Fiorin, Fiorini, Fiorine, Fiorito, Fioriti, Fioroni, Fiorot, Fiorotto: Italiaaans flore: bloem. Ook vaders-, moedersnaam, van Latijn Flos, Floris, Florentius.
Fiorentin, Fiorentini, Fiorentino. Italiaanse herkomstnaam; Florentijn, van Florence/Firenze.
Fir, Fire, Firre: 1. Vadersnaam. Korte vorm van Olivier; vergelijk Firket, Firlet. 2. Waals fîr: fief, leen.
Firket, Firquet, Ferket, Fekête, Verket. Vadersnaam afgeleid van Fier (afkorting van Olivier).
Firlefijn, Firlefeyn, Firlefyn, Fierlafijn, Fierlfyn, Fierlefyn: Vadersnaam van Philippin, met p/f-wisseling en r-epenthesis.
Firlet, Firley, Firlej: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Olivier.
Firman, Firmans, Firmani: 1. Middenhoogduits vierman: lid van een groep, collège van vier. 2. Variant van Fiermans.
Firmin, Fermyn, Farmin, Frumin: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Firminus.
Firnkes. Duitse bijnaam Firnkâs, ontrond uit Fûrmkâs: die de kaas vormt (in een kaaskop).
Firoel. Vadersnaam Firoul, Waalse vleivorm van Olivier.
Fis, Fisch, Fiche, Fix, Fischels, Fischel, Fischell, Fishel, Fiszel: Duits Fisch en afleiding Fischel: vis(je). Vergelijk De Visch.
Fischbach, Fischback, Fichbach, Fisbach: Verspreide Duitse plaatsnaam. Ook Fisbach in Xhoffraix (Luxemburg)
Fischenich. Plaatsnaam in Duitsland.
Fischer: Duitse beroepsnaam van de visser.
Fischgrund. Duits Joodse familienaam; visgrond.
Fischler, Fixler: Duitse beroepsnaam van de vishandelaar.
Fischli, Fischlin. Duits Zwitserse afleiding van Fisch.
Fischman, Fischmann, Fiszman, Fixman: Duitse beroepsnaam van de visser of vishandelaar.
Fischweiler. Duits Joodse familienaam: visdorp. Misschien herinterpretatie van Fischweiher: visvijver.
Fisenne, Fizaine. Plaatsnaam Fisenne in Soy, Luxemburg.
Fishburn. Plaatsnaam, Durham.
Fisher. Engelse beroepsnaam van de visser. Of=Fischer.
Fisse. Spellingvariant van Fils; zoon.
Fissel, Fichelle, Fichel, Fixelles, Fissieuax, Fissiaux, Fichaux, Fichaud: Bijnaam naar de diernaam, de bunzing, wellicht vanwege de sluwheid. Oudfrans fissel, Oudpicardisch fîchel, Picardisch fichau, Middenenderlands fissau.
Fiol, Fiolle, Fiole, Fioole, Fiolet. Verschrijving van Filleul of Filhol. Zie bij Filleul.
Fisset, Fissete, Fisette, Fiset, Ficette: Variant van Fichet(te).
Fisson. Dialect vichon; das.
Fisbin, Fiszban. Duits Fischbein. Beroepsnaam voor de verkoper van walvisbeel, baleinen.
Fitdevoye, Fitdevoie, Fitvoye, Futvoye, Futvvoie, Fudoye, Fudvoy: Plaatsnaam Fidevoye in Yvoir (Namen).
Fittelaer, Fittelaere, Fitellaer, Fittler, Feteler, Fethler, Fetler: Limburgse vorm van Vedelaer? Vergelijk Fi(e)deler. Zie de Vedeleer.
Fitters. 1. Vadersnaam. Variant van Witters (v/fj. Vergelijk Fimmers. 2. Duits Vitter: a. Alemannisch Vetter: neef. b. Variant vanViktor.
Firket, Firquet, Ferket, Verket. Vadersnaam afgeleid van Fier (afkorting van Olivier).
Fitzgerald. Vadersnaam. Engels fitz, van Oudfrans fiz: zoon. Zoon van Gerald, Geroud.
Fitzke, Fitschen: vadersnaam. Afleiding van Fitz, heiligennaam Vitus of Vincentius.
Fitzpatrick. Vadersnaam. Zoon van Patrick.
Flaas, van der, van de(r) Flaes, Vervlaest: Plaatsnaam Vlaast (vooral Antwerpen en Noord-Brabant), collectief voor Vlaas: waterplas, poel, ven. Vergelijk Vlaas.
Flabart, Flaba, Flabat, Flabo: Vadersnaam. Germaanse voornaam flath-balth; vergelijk Fla(d)bertus.
Flach, Flack, Flak: Duits Plaatsnaam Flach ‘vlak, effen’. Flachet, Oudfrans flachet; flesje, vergelijk Flacon.
Flachs, Flaks, Flakss, Flahs, Flaes, Flass, Flas, Fiasse: Duits Flachs, Middenhoogduits fla(h)s: vlas. Beroepsnaam van de vlaskweker, handelaar.
Flacon, Flasschoen: Oudfrans flascon: kleine fles. Beroepsnaam.
Flagey. Franse familienaam Flaget, afleiding van Oudfrans flajel; fluit.
Flagothier, Flagothiers, Flagontier, Flagotier: Plaatsnaam Flagothier in Esneux (Luik).
Flahau, Flahaut, Flahault, Flaux, Flahou. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam flad-wald, Fletuualdus.
Flaherty. Verengelst van Galic O'Flaithbheartaigh, afstammend van Flaithbheartach 'die zich edelmoedig gedraagt'.
Flamée, Flamé, Flame, Flamee, Flamey, Flameyghe, Flameigh, Flamez. Franstalige variant van Flamand, Flamain: Vlaming.
Flahou. Vadersnaam. Rommanse vorm van Germaanse voornaam flad-wulf: Flidulfus. Of variant van Flahau.
Flajolet, Flajollet. Afleiding van Oudfrans flajol, Frans flageolet; bekfluit, kleine fluit. Bijnaam voor de fluitspeler.
Flam, Flamme, Laflamme, Flaam, Flama, Flam, Flamme: Frans flamme: vlam. Vergelijk De Vlam.
Flamache, Flamasche, Flamaxhe. Luiks-Waals flamaha; vonk. Bijnaam.
Flamand, Flamang, Flamant, Flaman, Flamang, Flamend, Flament, Flamen, Flameng, Flamain, Flamaing, Flamein, Flameyn, Flammand, Flamment, Flammang, Flammant, Flement, Flamien: Frans naam voor de Vlaming, afkomstig van het graafschap Vlaanderen. Zie (de) Vlaminck.
Flambeau. Beroepsnaam. Frans flambeau; fakkel, toorts.
Flambert, Flamberd. Vadersnaam. Germaanse voornaam Flambertus of Flandebertus.
Flamcour, Flamcourt, Flamencourt, Flamecourt, Flammecourt: Plaatsnaam Flamecourt in Vloesberg (Henegouwen).
Flamé, Flame, Flamee, Flamez, Flamey, Flameygh, Flameyghe. Via de variant Flamein, Flamain geadapteerd van Flamen, Flamand.
Flamerie. 1. Plaatsnaam Vlamerie in Clermont-lez-Aubel (Luik). 2. Variant van Frammery (r/z)?
Flaminne, Flamine. Plaatsnaam Flamine in Ligny, Namen.
Flaming, Flaminck, Flamming: Nederduitse variant van Vlaming. Flam(m)ing kan ook de Vlaamse aanpassing zijn van Flamain(g).
Flanagan. Iers O'Flannagain, afstammeling van Flannagan 'rood-moed'.
Flandre, Flandres, Deflander, Deflandre, De Flander. Uit het Frans: herkomstbenaming vor wie afkomstig is van Vlaanderen.
Flanderin, Flanderinck, Flanderinck; Vlaming.
Flandois, Flandroy, Flandroyt, Flandroit. Herkomstnaam van Flandre; Vlaanderen.
Flanquart. Misschien variant van Planquart met wisseling pl/fl, vergelijk fleurus van pleuritis.
Flapper, Flap. Bijnaam, voor iemand die veel beweegt of ganzenvanger?
Flausch. Middenhoogduits vlûs(ch), vlies: schapenvacht. Beroepsnaam.
Flauw, Flouw: Waals Vlaamse familienaam. Waarschijnlijk aanpassing van Franse familienaam Flaud/Floud. Germaanse voornaam Flodowald/Hlodowald.
Flaveau. Oudfrans flavel: klepper van een melaatse; bekfluit, flageolet.
Flavien. Latijnse heiligennaam Flavianus.
Flavigny, Flavignie. Plaatsnaam Flavigny (Aisne, Cher, Marne, Meurthe-et-Mos., Côte-d'Or).
Flavion. Plaatsnaam Flavion, Namen.
Flawinne, Flawine. Plaatsnaam Flawinne, Namen.
Fléaux. Franse beroepsnaam Fléau: vlegel.
Flèche, Fleche, Flechet, Fléchet: Frans flèche: pijl, en afleiding en beroepsnaam.
Flécheux. Beroepsnaam van de boogschutter.
Fleck, Flecken. Duitse familienaam. middenhoogduits vlëc: stuk land, plaats.
Fleckenstein. Duitse plaatsnaam.
Flecy, Flessie, Flaisie, Defléchy. Naam uit de plaatsnaam Fléchy (Oise).
Flecyn, Flecijn, Flesyn: Familienaam Flechin in St.-Omaars. Plaatsnaam Flechin (Pas-de-Calais)
Fleisch, Fleis, Fleix, Flesch, Fles, Flaitz, Flaiz: Duitse beroepsnaam Fleisch, voor de Fleischer: slager.
Fleischacker, Fleiszaker, Flajszakier: Duitse beroepsnaam.
Fleischer. Nederduitse familienaam van de slager.
Fleischhacker. slager. Vergelijk Fleischhauer. Fleischauër, Fleisch(h)euer, Fleischhuiers, Fleisheuer: Duitse beroepsnaam Fleischhauer, equivalent van De Vleeschhouwer.
Fleischman, Fleischmann, Fleischner. Duitse beroepsnaam van de slager.
Flem (de). 1. Zie Deflem. 2. Zie Vlam De.
Flemal: Plaatsnaam Flémalle (Provincie Luik).
Fleming: Volksnaam van de Vlaming.
Flener, Floener, Floenert. Duitse vadersnaam Flehnert, van Flanhardt.
Flere. Plaatsnaam Flère in Cornesse (Luik).
Fléron, Fleron, Flairon: Plaatsnaam Fléron (Luik)
Flesch, Fleschen, Fles, Flasque: Bijnaam. Middenenderlands flassche (flaske): fies. Vergelijk Flasschoen.
Flessenkemper, Flessenkämper: Afleiding van Nederduits Flaskamp: vlasveld. Ook familienaam Flaskamp. Plaatsnaam Flasskamp in Schalksmuhle (Duitsland).
Fleskens of Fleskes, Waarschijnlijk afkomstig van Flesk Hus, in oud Noors huis op de vlakte. Er is bij Trondelsheim nog een gehucht Fleskhus. Flesk betekent in Noors ham of bacon.
Fletcher, Flitser: Engelse familienaam, van Oudfrans flécher: maker van pijlen.
Fleteren, van, Vanfleteren, van Vleteren, van Sleteren. Familienaam uit de plaatsnaam Vleteren (Oost- en West-Vlaanderen) of Vleteren (Flêtre - Frans-Vlaanderen).
Fleurbayx, Fleurbaey, Fleurbay, Fleurbaay, Fleurbaaij, Fleurbaeij, Fluerbieijs: Plaatsnaam Fleurbaix (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Fleuriot, Fleurot, Floriot, Florio: Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Florentius.
Fleurbayx, Fleurbaey, Fleurbay, Fleurbaay: Plaatsnaam Fleurbaix (Pas-de-Calais)
Fleurinck, Fleurynck. 1. Vadersnaam. Afleiding van Fleuris, Florentius. Vergelijk Florin. 2. Variant van Vlerick met suffïxsubstitutie; vergelijk Fleurick.
Fleurkens: Vadersnaam/moedersnaam. Verkleinvorm van voornaam Floris, respectievelijk Flora.
Fleuru, Fleurus. Plaatsnaam Fleurus, Henegouwen.
Fleusus, Fleussu, Flusu, Fleusy, Flussie, Flossie, Flossy, Flossij: Plaatsnaam Fleussu in Raatshoven (Luik).
Fleuvy. Plaatsnaam Flévy (Moselle).
Fleyt De. Variant van De Fruyt. Zie bij Fruit.
Flick, Flicx: Ook Duitse familienaam Flick(e). Wellicht bakervorm van oude Germaanse voornaam, bijvoorbeeld. Frederik.
Flieg, Flieger. Duitse bijnaam voor een onrustig mens; vergelijk Vliege 1. Maar wellicht beantwoordt de Duitse familienaam Flieger aan De Vlieger(e).
Flier, van de, der, Fliers, Flierman, Fleer, Fliervoet, Flies: Flier is samengetrokken uit Felier, van Filier ‘spinner’. Beroepsnaam.
Flierenburg, (van): Plaatsnaam Vlierenberg bij Groesbeek (Gelderland).
Flierman, Fledderman: Afleiding van Flier, Vlier, naar de woonplaats bij een vlierboom. Of een vorm van Fierman?
Flikweert: Afkomstig uit Noord-Duitsland.
Flindt, Flind. Bijnaam. Middelnederlands vlint: kei(steen), Engels flint: vuursteen.
Flink, Flinker, Flinck: Bijnaam voor een flinke kerel.
Flinsback. Plaatsnaam Flinsbach, Duitsland.
Flips, Flipse: Vadersnaam. Samengetrokken uit Philips.
Flisch, Flis. Duits flitsch: werpspeer, pijl. Beroepsnaam van de schutter.
Flise. Plaatsnaam Flize, Ardèche.
Flissebaalje: Frans fichebaille?
Flobert, Flaubert: Vadersnaam. Noordfranse vorm (fl<hl) van Germaanse voornaam hluth-berht 'beroemd-schitterend': Hlodebertus, Flo(de)bertus.
Floch, Floche. Oudfrans floche, vlok, wolafval, ruwe stof. Beroepsnaam. Vergelijk Vlok.
Floegel, Flögl, Fliegel: Duitse familienaam Flügel: vleugel. Soms veldnaam. Vergelijk Vleugels.
Flohil, Flohel: Het tweede lid ‘hil’ is de Noordzee-Germaanse variant van hul ‘heuvel’.
Flohimont, Flohimond, Floymont, Floymon: Plaatsnaan Flohimont in St-Pierre-en-Ardenne (Luxemburg).
Floin, Flon: Plaatsnaam Floing (Frans departement Ardèche ).
Flokman, Flockman, Flockmans: Beroepsnaam van de handelaar in vlokken, wolafval, ruwe wollen stof. Vergelijk Vlok.
Flon, Flont. 1. Uit het Provençaalse flon: beek. 2. Bijnaam uit het Waalse flon: taart, vla. Of beroepsnaam voor de bakker.
Flonet. Oudfrans fla(o)net, afleiding van flan: via. Bijnaam of beroepsnaam.
Floo, du: Frans familienaam Duflot, Duflos, Duflo, Deflo. Plaatsnaam Le Flos ‘vijver, waterplas’.
Floor, Flor, Flore, Floors, Fleur, Fleurs, Flouhr, Flour, Floers, Floes, Vloors. Vadersnaam. Korte vorm van Floris, van Latijnse heiligennaam Florentius (zie Florus). Of moedersnaam voornaam Flora, Flore.
Floreal, Florea, Floréal, Florial, Fleurial: Vadersnaam, afleiding van de Latijnse heiligennaam Florentius.
Florizoone, Forison, van de vadersnaam Floris.
Floorman, Floerman, Floermans, Fleurman: Vadersnaam. Afleiding van Floris, Floreins, Florentius.
Floquet, Flouquet: Oudfrans flocket: vlok, kuif. Beroepsnaam voor de koper van vlokken, wolafval. Of bijnaam voor iemand met een kuif. Vergelijk Oudfrans flocu.
Floren, Flooren, Fleuren. Moedersnaam van Flore, heiligennaam Flora, zie Flore.
Florance, Florence, Flaronage, Florentie. 1. Moedersnaam. Vrouwelijke vorm van Latijnse heiligennaam Florentina. Vergelijk Florens. 2. Plaatsnaam Florence, Firenze in Italie, soms Florentië genoemd.
Florens, Flourens, Flourent, Florenti, Florent, Florentty, Florentz, Fleurent, Fleuren, Fleurant, Fleran, Floris, Florus, Flores, Floru, Florue, Floruc, Fleurus, Fleuru, Flérès, Fleres: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Florentius, van Latijn florens 'bloeiend'. Florens kan ook afleiding zijn van Floren.
Florentijn, Florenty, Florentyn, Florentin, Florenten: Vadersnaam. Vleivorm van de heiligennaam Florentius.
Florie: Moedersnaam. Latijnse heiligennaam Floria.
Florentz. 1. Zie Florens. 2. Florenz, Duitse naamvorm voor Firenze (Italie), Florence.
Florenville, Florville. Plaatsnaam Luxemburg.
Florisse, Floris, Floresse, Florus, Florussen, Florusse: Vadersnaam. Voornaam Floris, van heiligennaam Florentius, van Latijnse florens ‘bloeiend’.
Floret, Florée, Flore, Floré, Floree, Fleuret, Fleuré. Vadersnaam afgeleid van de Latijnse heiligennaam Florentius.
Florian, Floriaen, Floreani, Floreanckh, Floreancgh, Floreancig: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Florianus.
Floridor. Vadersnaam. Waarschijnlijk hybridische voornaam, contaminatie van een Flor-naam met Alidor, Polydor, Theodoor enz. Floridor was ook de acteursnaam van Josias de Soûlas, sgr. de Primefosse (Parijs 1608-1671).
Florijn, Florein, Florin, Florins, Floreyn, Florijn, Florine, Florines, Floury, Flory, Fleury, Flooren, Floren, Fleuren: Vadersnaam. Uit Florin, vleivorm van de heiligennaam Florentius. Deze komt uit het Latijnse florens: bloeiend, van aanzien.
Florimont. Plaatsnaam (Belfort, Dordogne), in Les Waleffes (Luik).
Florines, Florine. 1. Plaatsnaam Florennes (Namen): 2. Moedersnaam van Florin.
Florisoone, Florizoone, Florizone, Florissoone, Florisse, Florissen, Florussen: Vadersnaam. Zoon van Floris, Florens. Moedersnaam. Zoon van Flore.
Florival. Plaatsnaam Florival in Ottenburg (Vlaams-Brabant), Eerken of Orbais (Waals-Brabant). Eventueel Florivaux in Villers (Namen).
Florkin, Florquin, Florquins, Florquyn, Florkan, Florequin, (de) Fleurquin, Fleurke: Vadersnaam, afleiding op Middenenderlands kin, van Frans quin, van heiligennaam Florentius.
Flos, Floss: 1. Duits familienaam Floss ‘vliet, vloed, stromend water’. Duitse tegenhanger van Vervloet. 2. Uit Frans Duflos, zie du Floo.
Flossie, Flossy, Flossij, Flussie. Familienaam uit de plaatsnaam Fleussu in Raatshoven (Luik) of Florsies (Henegouwen). Zie Fleusus.
Flostroy, Fostroy: Plaatsnaam Flostoy (Namen).
Flothman, Flothmann. Nederduitse vorm van de Duitse familienaam Flossmann: houtvlotter, vlotvoerder. Beroepsnaam.
Flotow, von, de. Plaatsnaam Vlotho (Duitsland) of (Grofi) Flotow (Duitsland).
Flotte. Plaatsnaam. Char.-Mar.
Fluchard. Afleiding van Luiks-Waals siflutchi: binnensluipen.
Fluche, Flucher. Duits Flucher, Flü(c)her, van plaatsnaam Fluh, Middenhoogduits Fluoh: kale, steile rotswand.
Fluckiger, Fluckiger: Plaatsnaam Fluckigen in Rohrbachgraben (Zwitserland).
Fluder. Variant van Duitse familienaam Floder. Zwabische plaatsnaam Vlader, Vloder: moeras.
Flügge, Floëge, Fluck, Fluk: Duitse bijnaam, ook Fluck. Middenhoogduits fluck: wakker, kwik, vlug.
Fluhr, Flouhr, Flou)r: Duitse familienaam Flur: veld. Meestal voor de Flurer: veldwachter.
Fluit, Fluijt, Fluyt, Fleeijt, Flûte: Bijnaam van de fluitspeler, Beroepsnaam van de muzikant.
Fluiter, de: Beroepsnaam van de fluitspeler, muzikant.
Fluks, Flux: Afleiding van Duitse bijnaam Fluck, Flück, van Middelhoogduits fluck ‘wakker, kwik, vlug’.
Flusin, Fluzin: Occidentaals floissina, van Latijn fluxina: kussensloop. Beroepsnaam?
Flute, Flûte: Bijnaam voor iemand met lange benen.
Fobe, Foppen: Vadersnaam. Bakervorm van de Germaanse voornaam Volkbrecht/Volkbert of Volkboud.
Foblets, Fobelets, aubelets, Vobelet, Fouble. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Fobert (fulk-brecht).
Fobe, Fobbé, Fobé, Foppen Foppens, Foppema, Fopma, Foppes, Foppens. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Volkbrecht of Volkbout.
Fober, Fobert, Foubert, Fouber, Foebert, Faubert, Fabert, Fauberg. 1. Vadersnaam, Fries Foppe, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam fulk-brecht. 2. Of uit het Oudfranse Fobert, Fobaert: nar, dwaas, lobbes.
Fonsny, Fosny. Waalse plaatsnaam; modderpoel.
Fobelets, Foblets, Faubelets, Vobelet, Fouble: Vadersnaam. Afleiding van Fobert.
Fobert, Fober, Fouber, Faubert, Foebert, Faubert, Fabert, Fauberg: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Volkbrecht. Zie Volbrecht. 2. Achteraf wellicht geherinterpreteerd als Oudfrans fobert, Middenenderlands fobaert: nar, dwaas, sul, lobbes.
Foccroulle, Focroulle, Focroule, Fockeroulle, Focroul: Plaatsnaam Focroulle in Rouvreux (Luik).
Focant, Focan, Fokan, Faucan, Faucant, Fauquant, Fauquand, Vacant, Vakante: 1. Plaatsnaam Focant (Namen). 2. Eventueel vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Falko 'valk': Falcoanus.
Fockedeij, Fockedey, Fackeldey: Vadersnaam. Zeeuwse familienaam Noordzee-Germaanse vorm van de Germaanse voornaam fulk-dag ‘volk-dag’.
Fodor. Vadersnaam. Russchische voornaam Fe(o)dor; Theodoor.
Foekking. Vadersnaam van Germaanse voornaam Fulco.
Fogelbaum. Duits Joodse familienaam; vogelboom.
Fogielhut. Dialect van Vogelhaupt; vogelkop, bijnaam.
Fofuenne. Waalse uitspraak van Limburgse familienaam Fogen.
Fohal, Fohalle, Foxhalle, Foxhal: Plaatsnaam. Luiks-Waals fohale; kleine sloot, gracht.
Foidar, Foidart. Plaatsnaam Foidart in Luik.
Foiret. Afleiding van foire; jaarmarkt?
Foissey, Foissy. Plaatsnaam Foissy (Côte-d'Or, Yonne).
Foissac. Plaatsnaam, (Aveyron, Gard).
Foix, Foi, Fois. Plaatsnaam Poix (Ariège).
Fokke, Focke, Fok, Focque, Fokke, Fokken, Fokkens, Foeke, Foeken, Foucque, Fouque, Fouques, Foex, Fox, Vock, Vok, Fukken: Vadersnaam. Korte Germaanse voornaam Fulco, Folko ‘volk’ met assimilatie lk/kk.
Fokke, Fokké: Vadersnaam. Spelling voor Focquet, Romaanse verkleinvorm van Germaans fulk-naam (zie Fokke).
Fokkelman, Fokkeman: Vadersnaam. Afleiding van Fockel, verkleinvorm van Nederduits-Fries Focke of van Fockel van een Volk-naam. Christiaan Jans Vockelman, geboren in 1754 in Warburg (Noordrijn-Westfalen), vestigde zich in Pieterburen (Groningen).
Fokkema: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Fokke.
Fokker, Fokkers: 1. Bijnaam. Middelnederlands focker ‘bedrieger, fopper’. 2. Vadersnaam. uit Folker.
Fol. Oudfrans fol, Frans fou; gek. Bijnaam.
Folbroeck. Plaatsnaam Volbroek; vergelijk Am Vollbruch in Bielefeld (Duitsland).
Folichon. Plaatsnaam in Provence.
Folie, Folli, Folly: 1. Bijnaam. Oudfrans folie: waanzin, zotheid. 2. Middelnederlands foelge, folie, van Oudfrans foille: blad (onder meer geslagen metaal); ook verfstof, aluin gebruikt door lakenververs en verfmakers, aluin uit Foglia in Klein-Azië, Frans alun de feuille. 3. Plaatsnaam La Folie; zie Delefolly.
Folkersman, Folkerman, Folkersma, Volkersma, Folkertsma. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Volker of Volkert.
Folkner, Fölgner, Foelgner: Vadersnaam. Duitse familienaam Volkner, fulk-naam.
Folkringa, oorspronkelijk Fulkhardinga, van de vadersnaam Fulkhart, Folkert.
Follaets, Folla, Follart, Follard, Folliard, Foulard, Foulart: Afleiding van Middelnederlandse werkwoord folen: grappen maken, stoeien, schertsen, spotten. Of afleiding van Frans fou: gek.
Folland. Bijnaam Folant, van Oudfranse werkwoord foler; gek doen.
Follens, Folens, Foele, Foelen, Vollens, Vollen. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse voornaam zoals bijvoorbeeld Volboud (vol-boud) of Volbrecht (vol-brecht).
Follet, Follez, Follé, Follett, Folley, Foley, Folliet, Folliot, Foliez: Afleiding van Oudfrans fol, Frans fou: gek. Bijnaam.
Folletête. Bijnaam folle tête: dwaashoofd, gek.
Follin, Foulain. Familienaam uit het Oudfranse fol, Frans fou: gek. Bijnaam.
Follman, Follmann, Folman: Vadersnaam. Germaanse voornaam Volkmann; vergelijk Vollmar, van Volkmar.
Fondse, Fonse: Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Alfons, van adel-funs of al-funs ‘de alles wagende’.
Fölsinger, Folzinger: Vadersnaam. Afleiding van Völz, vleivormvan Germaanse Volk-naam.
Foltin, Folletin. Afleiding van Oudfrans fol; gek.
Folville. Plaatsnaam Folleville, Eure, Somme.
Fonrijn, Fonrijn. Naam uit het Duitse "Vom Rhein": van de Rijn. Naar de vroegere woonplaats.
Fombelle. Plaatsnaam Font belle; mooie bron. Vergelijk Schönbrunn.
Fomin. Waals faumin; steel van de zeis. Beroepsnaam.
Fonbonne. Plaatsnaam Fontbonne (Cantal, Ardèche): goede bron.
Foncez, Foncé, Foncin, Fonchain, Foncon, Fonson: Afleiding van Oudfrans fons, van Latijn fundum: grondbezit, landbezit.
Foncoux. Waals voor Froncourt, plaatsnaam in Fumay.
Fondaire, Fondair, Fonder, Fondeur, Fondu: Beroepsnaam. Frans fondeur: (ijzer)gieter. De vormen op -aire/-er gaan terug op de onderwerpsvorm (cas-sujet), die op -europ de voorwerpsvorm (cas-régime) fundorem.
Fonderie, Fodderie. Plaatsnaam Fonderie; ijzer gieterij.
Fongers. Vadersnaam Fonger, van funs-ger; wagend-speer.
Fonlupt. Plaatsnaam (Puy-de-Dôme) van Font Luc: bron in het bos. Luc, van Latijn lucus: bos.
Fonrijn, Fonryn: Duits Vom Rhein: van de Rijn.
Fonseca, da, de. Spaanse en Portugese familienaam. plaatsnaam Fonseca, dat is fons sicca: uitgedroogde bron.
Font, Fond. Plaatsnaam Font; bron.
Fontier, Fonthier. Wellicht synoniem met Fontenier.
Fontan, Fontana, Fontanella, Fontanel. Italiaanse familienaam; fontein; bron.
Fontebasso. Italiaanse plaatsnaam; diepe bron.
Fontaine, Fonteine, Fonteijnen, Fonteijn, Fontijn, Fontijne, Fonteyne: Frequente plaatsnaam, Frans Fontaine, van Nederlands Fontein(e)‘fontein, bron, waterput’. Ook Delafontaine.
Fontenai, Fontenay, de Fontenay, Fontenoij: Frequente plaatsnaam Fontenoy, Fontenay, collectief bij fontaine ‘plaats waar veel bronnen zijn’. (Aube, Yonne, Seine, Manche, Seine-et-Oise, Eure enz.),
Fonteneau, Fontenelle. Verspreide plaatsnaam (onder meer Namen, Aisne), afleiding van fontaine: bron.
Fontenier. Beroepsnaam. Frans fontainier: toezichter over de waterputten, waterfitter.
Fontenoy, Fontinois, Fontinoy: Plaatsnaam zoals Fontenai, van Latijn fontanetum: plaats met bronnen.
Fonteny, Fontini, Fontiny: 1. Plaatsnaam Fonteny in Loupoigne, Thines of Oud-Genepiën (Waals-Brabant). Ook in Frankrijk (onder meer Moselle).
Fontes, Fontesse. Waarschijnlijk plaatsnaam, van Frans font; bron.
Fonteyne, van den, Fonteyn, van den, van de Fonteyne, Fonteijne, Fonteijn, van de(n) Fontyne, Fontijne, Fontein, Fontyne, Fontyn, Fontijn: Verspreide plaatsnaam Fontein(e): fontein, bron, waterput. Zie ook Delafontaine.
Fontignie, Fontignies, Fontigny, Fontiny, Fontini, Fonteignie, Fontenie: Plaatsnaam Fontignies in Buvrinnes (Henegouwen) of Fontigny in Ransart (Henegouwen).
Fonville. Plaatsnaam Fonville, Eure-et-Loir.
Fonzé, Fonze: Plaatsnaam Fonzê in Aywaille en Nandrin (Luik). Frans dialect fonze: kloof.
Foo. Verschrijving voor Faux? Of Vlaamse uitspraak van Foi?
Foole: Verscherpte (f < v) vorm van Middelnederlands vole, vo ‘veulen’. Beroepsbijnaam voor een paardenkoopman of bijnaam voor een levendige kerel.
Fooij: Uit Frans Foy. 1. Oudfrans foie ‘lever’. Vergelijk Duits Leber. Bijnaam voor een slager 2. Middelnederlands fooye, foy(e), voye, van Frans voie, Latijnse via ‘weg, reis, tocht’.
Foquet, Foqué, Focuet, Fokké, Focket, Foket, Foucquet, Fouquette, Fouchet, Fouché, Fourchet, Focketijn, Focketyn: Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse fulk-naam.
Forain, Forin, Faureins: 1. Frans forain: vreemdeling; wellicht bijnaam van een bourgeois forain: buitenpoorter. Ook Middenenderlands forein, forijn. 2. Vondelingnaam van 1808 Joseph Albert Forain, Opvelp.
Fordel. Nederlandstalige variant van de Duitse familienaam Vordel : voordeel (bijnaam).
Forbras. Bijnaam Fort bras; sterke arm. Vergelijk Brasfort.
Forcé, Force, Forcez. Waals Vlaams hypercorrect voor Fossé, Fossez.
Fordel. Duitse familienaam Vordel; voordeel.
Fordham. Plaatsnaam (Cambridgeshire, Essex, Norfolk).
Forée: Spelling voor Frans Forêt, Forez, Foré, van Oudfrans forest ‘woud, aan de vorst toebehorend domeingoed’.
Foreest, van. Plaatsnaam Foreest, van Oudfrans forest: woud, aan de vorst toebehorend domeingoed. Vergelijk Forest.
Forest, Forrest, Forêt, Foret, Forez, Foré, Fore, Forret, Forrz, Forré, Forre, Fouret, Fourez, Fouré, Fourré. 1. Naam uit het Middelnederlandse foreest (dit uit het Oudfranse forest): woud, aan de heer behorende domein. Zie Van Foreest. Forest is ook de Franse naam voor Vorst. 2. For(r)est/Forêt kan hypercorrect zijn voor For(r)et/Fourez, -et. A. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Folradus. B. Variant van Fauret; zie Favret.
Forestier (de), Fourestier, Forissier: Beroepsnaam. Oudfrans forestier: vorster, boswachter.
Forgeot, Fourgeot, Fourgeau, Fourgeaux, Fourgo, Forgo. 1. Naam uit forge: smidse, beroepsbijnaam van de smid. 2. Of door vervorming van forge naar Fargeau, van Latijnse naam Ferreolus: bijnaam, de ijzeren.
Forgeron. Franse beroepsnaam van de smid.
Forges. Spellingvariant voor Forge of Forget.
Forget, Forgé, Forger: afleiding van forge: smidse. Beroepsnaam van de smid; vergelijk Forgeot.
Forgeur, Fourgeux, Leforgeur: Beroepsnaam. Middenfrans forgeur: smid.
Forgon, Fourgon: Oudfrans forgon: pook, haardijzer. Beroepsnaam.
Forman, Formann, Fourman, Fourmann, Formans: 1. Duitse familienaam Formann, Vormann = Fuhrmann, dat is voerman. 2. Zie Froment.
Formanoy, Formenoy: Zonder lidwoord, van De Formanoi(r). Plaatsnaam Formanoir in Templeuve (Henegouwen). Fort manoir ‘versterkt kasteel’.
Formesyn, Formesijn, Formeseyn: Variant van Farazijn met epenthetische nasaal.
Fornasier. Afleiding van Oudfrans fornage: oven, fornuis. Beroepsnaam van stoker, bakker, kok. Vergelijk Fournage.
Forneville, Fornoville: Plaatsnaam Fourneville (Calvados).
Fornhoff. Duitse familienaam, ook Vornoff, dat is vorm Hof: vor dem Hof, voor de hoeve.
Fors, Forst. Verspreide plaatsnaam Forst, Vorst, zoals Frans forêt, van Latijn forestis: bos, foreest.
Forseille, Forseilles, Forcielle, Forcelle: Plaatsnaam Forseille in Héron (Luik).
Forssman. Duits Forstmann, afleiding van Förster: vorster, boswachter, houtvester.
Förster, Forster, Foerster, Ferszter, Ferster: Duitse beroepsnaam van de vorster, boswachter. Förster is ook Engels.
Forsthoff. Verspreide Duitse plaatsnaam Forsthof: hof in het bos.
Forsythe, Forsyth. Vadersnaam. Verengelste vorm van de Gaëlische voornaam fear-sithe 'man-vrede'.
Fortgens: Fortjen, van midden Nederlands Voordekin, afleiding (verkleinvorm) van van den Voorde.
Fortemps (de), Fortems, Fortamps, Fortan. Bijnaam uit het Franse fort temps: sterk weer. Bijnaam voor iemand met een goed humeur.
Fortez, Fortes, Forte, Fortes, Forté: Middenfrans fortet, van fort: sterk.
Forthomme. Frans Fort homme: sterke man. Bijnaam.
Fortier, Fortie, Fortje, Fourtier: Oudfrans fortier: boswachter. Beroepsnaam.
Fortimps. Spelling voor Fortemps of Fortin.
Fortin, Fortain. Bijnaam. Afleiding van fort; sterk, krachtig.
Forton, de. Bijnaam. Afleiding van fort; sterk, krachtig.
Fortpied. Bijnaam voor iemand met zware voeten.
Fortrie, Fortry, Fortrei: Verkort uit Delaforterie. Plaatsnaam la Forterie ‘versterkte plaats, vesting, fort’.
Fortuin, Fortun, Fortuijn: De Oost-Vlaamse familienaam Fortuin is een aanpassing van de Henegouwse Fortun, een hypercorrecte vorm voor Fortin (vergelijk Picardisch brin ‘brun’), ook beïnvloed door Fortuné ‘Fortunatus’. De vraag is wel of al die Nederlandse Fortuins uit Oost-Vlaanderen komen.
Fortuné, Fortunato, Fortunati, Fortuna, Fortunas: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Fortunatus 'door het lot begunstigd'.
Fortz. Duitse bijnaam Vorz, Duits Furz: wind, scheet, veest.
Forville, Forvilly: Plaatsnaam Forville (Namen).
Forzée. Plaatsnaam Forzée in Buissonville (Namen).
Foschi, Fosco, Foscolo; Latijn fuscus, Italiaans fosco: donker(kleurig).
Foskoms. Wellicht variant van plaatsnaam Vossem, Vlaams-Brabant.
Fossard, Fossart, Fossaert, Fossa, Fassaert, Fassart: Afleiding van Oudfrans fosser: graven, delven. Beroepsnaam van de delver.
Fossé, du: Frans Dufossé, Dufosset. Plaatsnaam Fosset, verkleinvorm van Fosse ‘gracht, sloot’.
Fosselard, Faslart: Afleiding van Middenfrans fosseler: sloten graven. Vergelijk Fossard.
Fosselle. Plaatsnaam. Afleiding van Fosse: sloot, gracht; bijvoorbeeld in Châtelet (Henegouwen).
Fossen: 1. Zie Vossen. 2. Fosse(n) van Forse, van Fortse, of uit Frans Force ‘versterkte plaats, vesting’. Of de ui de voornaam Wilgefortis in Wemeldinge?
Fossépré, Fosseprez, Fosséprez: Plaatsnaam.
Fosseur. Beroepsnaam van de graver, van Oudfrans fosser.
Fossi, Fossier, Fossy. Beroepsnaam van de graver, delver.
Fossion, Fossillon, Focillon. Van Faucillon, afleiding van Frans faucille: sikkel. Beroepsnaam. Zie Fauchille.
Fossoul. Plaatsnaam Fosseroulle in Huccorgne (Luik).
Fossum: Noorse familienaam. Plaatsnaam Fossum in Soknedal.
Fosté, Falsté, Vosté, Voste: Waarschijnlijk van Fossetet, afleiding van Fosset.
Fostier, Fostiers, Fostiez, Fostié, Fostie, Fosty, Vostier: Beroepsnaam. Frans fossetier: graver, delver.
Föteler, Foeteler: Misschien gerond van Fedler: vedelaar.
Fouad Abd El Aal. Egyptische naam, Fouad; koning van Egypte, abd; slaaf, El Aal; God.
Fourmarier, Foumarier. Oudfrans formarié: iemand die een formariage gesloten heeft, dat is Latijn foris maritagium, huwelijk met een horige van een andere heer.
Fouarge, Fouage. Oudluiks, li fwadje: smidse. Vergelijk Faverge.
Fouassier, Fouassin: Beroepsnaam: bakker van haardkoeken. Zie Fouache.
Fouache. Frans fouace: haardkoek, askoek. Bijnaam voor een bakker van zulke koeken.
Fouant. Bijnaam. Oudfrans fouan; mol. Vergelijk De Mol.
Fouard, Fouat, Fouyat, Fouya, Fuyat, Fuya: 1. Afleiding van fouer: graven. Beroepsnaam. 2. Frans foyard: beuk.
Foucaud, Foucault, Foucaut, Foco, Fourcault: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam fulk-wald: Fulcaudus.
Foucher, Fouchier, Fouché, Foussier, Foesier, Focquier: Vadersnaam. Frans/ Picardische vorm van Germaanse voornaam Volker.
De Fouschier: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Volker: fulk-hari ‘volk-leger’.
Foucoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam fulk-wulf: Folculfus.
Foudelman. Wellicht van Duits Vodermann: hij die voedert.
Fourdin, Fourdain, Fordijn, Fordeyn, Fordyn. Vadersnaam uit een Germaanse froth-naam.
Fougère, Faugère: Plaatsnaam Fougère: varen.
Founie, Fougnies. Plaatsnaam Foigny, Aisne.
Foulon, Foulont, Foullon, Folon, Follong, Follon, Lefoulon: Beroepsnaam. Frans foulon: volder, voiler.
Fourbisseur, Forbiseur: Beroepsnaam van de zwaardveger. Vergelijk Swertvaeger.
Fourcart. Variant van Foucart met epenthetische r.
Fourcroy, Fourcroye, Fourcroix, Fourcroi, Fourquoy. Plaatsnaam Fourcrois in Blandain (Henegouwen), Fourcroy in Conteville en Wancourt (Pas-de-Calais)
Fourdin, Fourdain, Fordijn, Fordeyn, Fordyn: Vadersnaam. Klankverandering van Frodinus, afleiding van Germaanse frôth-naam 'vroed, wijs'. Vergelijk Fourment.
Fourdinier, Fourdrinier, Fourdrignier, Fourdigniez, Fourdriniez: Plaatsnaam Fourdinier: pruimenboom.
Fourdrain, Fourdaine: Plaatsnaam Fourdrain (Aisne).
Foureau, Foureaux, Fouriau, Forro, Fourreaux, Furaux, Fourre: Oudfrans forel: bos, woud; vergelijk Duforeeuw.
Fourie, Fourier, Foury, Fourrier, Foerie, Foerier, Foriers, Forier, Foriez, Forrier, Forys, Fory, Fourier, Forir. 1. Naam uit het Middelnederlandse fourrier: foerier, beamte die belast was met de zorg voor ligging en slaapplaatsen in het kasteel. Beroepsnaam. 2. Beroepsnaam van de stoffeerder die zitting en ruggen van meubels opvult.
Fourfooz. Plaatsnaam Furfooz, Namen.
Fourleignie, Fourleignie, Fourleignies, Fourlinnie: Bijnaam voor een ontaarde, van Oudfranse werkwoord forligner: afwijken van de voorvaderlijke deugden.
Fourmestraux, de, Fourmentreau, Fourmentraux, Fourmaintraux, Fourmantrauw, Fourmantrau, Fourmantrouw, Formantrouw, Voermantrouw: Plaatsnaam Fourmestraux (Nord).
Fourmoi, Fourmois, Fourmoy. Picardisch fourmoi; houtbijtel. Beroepsnaam.
Fourmy. 1. Frans fourmi: mier. Bijnaam voor een vlijtig mens. Vergelijk Miere, Duits Ameis. 2. Eventueel plaatsnaam Fourmies (Nord). 3. Variant van Fourmier = Fournier.
Fournage, Fournaise: Oudfrans fornage: oven, fornuis. Beroepsnaam van bakker of kok. Vergelijk Fornasier.
Fournel, Fournell, Fournelle, Fournal, Furnelle, Fourneau, Fournaux, Fourneaux, Ferneeuw, Fernoo, De Fornel, Defourneaux, Fourmeau, Fourmeaux, Fourmau, Fourmaux, Fourmaut, Formeau, Forno, Furno. Naam uit het Oudfranse fornel, Frans fourneau: oven. Beroepsbijnaam van de bakker. Mogelijk ook van de potten- of tegelbakker.
Fourner, Forner: Variant van Fournier of spellingvariant van Fournet.
Fournet, Fournez, Fornet, Formet: Oudfrans fournet: oven. Beroepsnaam.
Fournie, Fournier, Fourniez, Fournié, Fourny, Fourni, Fourgny, Foursny, Fornier, Forni, Furniere, Furnier, Furnière, Fourmier: Oudfrans fournier, afleiding van four ‘oven’. Beroepsnaam van iemand die een oven heeft, bakker. Ook beroepsnaam van de ovenbouwer:
Fourni, Fournil, Fourny. Frans fournil; ovenhuis, bakhuis.
Fourniret, Fourneyron: afleiding van Fournier.
Fournival. Plaatsnaam. Oise.
Fourquin. Vadersnaam. Afleiding van een oude Germaanse voornaam zoals Formarus, Formundus.
Fourré, Fourrez, Fourrey, Fouret, Fourez, Fouré: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam fulk-rêd 'volk-raad': Ful(c)radus, Folradus.
Fouss, Fousse. Waarschijnlijk spelling van Duits Fuss; voet.
Foutre. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wald-rêd 'heerser-raad': Waldradus.
Foutrel. Plaatsnaam Fourreau, Seine-Mar.
Foutrin, Foutrein, Foutren, Foutreijn. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Wouter. Vergelijk Wautrin, Feytens.
Fouw, (de): familienaam Defauw, de Fauw, van Defau, Dufaux. Plaatsnaam. Oudfrans fou, fau, Waalse faw van Latijnse fagus ‘beuk’.
Fouwé. 1. Oudfrans fouet (met glijder w), van Oudfrans fou, fau: beuk, van beukentwijgje, zweep. 2. Oudfrans foee, Frans fouée (van feu): brandstapel, houtstapel, bos brandhout (vergelijk Fagot). Of Oudfrans foee: het graven, sloot, heerlijk recht (op werk in de wijngaard).
Fouwels. Wellicht Engelse familienaam Fowls, Fowells; Vogels.
Fovet, Fové, Fouvez, Fauvet, Fauvette, Fauvet. Bijnaam uit fauve: rosachtig, vaalkleurig.
Fouyon. Luiks-Waals foyon; mol. Bijnaam.
Foy, Fooy, Fooij: 1. Oudfrans foie: lever. Vergelijk Duits Leber. Bijnaam voor een slager? 2. Middelnederlands fooye, foy(e), voye: reis, weg, tocht. 3. Variant van Foix.
Fraboni. Italiaanse beroepsnaam van Frabroni, afleiding van Fabro; smid.
Fraassen, (van): Plaatsnaam Frassem in Bonnert (provincie Luxemburg), Fransum (Groningen) of veeleer Vrasene (Oost-Vlaanderen).
Fraayenhove, van Fraaijenhove, van Fraaijenhoven, van Fraeijenhove: Uit van Froyenhove(n). Plaatsnaam Vroonhof, Vroenhof ‘herenhof’.
Fradciewicz, Frachowicz, Frackowiack, Frackowiak: Vadersnaam. Poolse afleiding van heiligennaam Franciscus.
Frade, de. Hypercorrect voor De Fraeye.
Fraenen, van der. Oost-Vlaamse familienaam. Vermoedelijk vertaling van Dufrane (Henegouwen).
Fraey, de, Fraeye, de, de Fraije, Fraeuje, de Fray, Fraye, Fraeye, Fraeije, (de) Fraeys, Fraeijs, Freys, (de) Vray, de Vraij, Vraie, Vrais. Bijnaam uit het Middelnederlandse fra(e)y, vra(e)y: waar, oprecht, flink, mooi, pronkerig, behaagziek.
Fraeybaert. Bijnaam voor iemand met fraaie, mooie baard. Vergelijk Schoonbaert.
Fraeyman, Frayman, Fraeijman, Fraijman, Freyman, Froeyman, Froyman: Afleiding van De Fraeye
Fragnière, Freni, Frenier, Frenière: Plaatsnaam Frainière (Namen): essenbos. Vergelijk Fraigneux.
Fraichefond. Plaatsnaam Fraichefont: frisse bron. Vergelijk Duits Kaltenbrunn.
Fraiermauer, Frajermauer: Waarschijnlijk van Freimeier: bewoner van een vrijhof.
Fraikin, Fraiquin, Fréquin, Friquin. 1. Bijnaam afgeleid uit De Fraeye. Zie verder bij Fraey(e) De. 2. Vadersnaam uit een Germaanse frith-naam als Vrederik.
Fraineux, Fraisneux, Fraigneux: Plaatsnaam Fraineux in Nandrin, La Reid, Yernée (Luik): essenbos.
Fraipont, de, Fraipon, Fraiponts, Freypons, Frépont, Fripont, Fripons, Fripon, Frimpong, Frempong: Plaatsnaam Fraipont (Luik).
Fraiture, Fraiteur, Frateur, Fretteur, Freteur, Defraiture, Defraiteur, Defrétur. Familienaam uit de plaatsnaam Fraiture (Luxemburg, Luik), dit uit het Latijnse fractura: braak(land).
Frajdenrajch, Fraidenraich, Frajderajh, Fraideraih. Duits Freudenreich: rijkaan vreugde.
Frambach, Frambachs, Franback, Framba. Duitse reïnterpretatie van Waals frambâhe: framboos, blauwe bosbes.
Frammery, Frambry, Fremery, Framerée: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam fram-rîk 'moedig-heersend'. 2. Eventueel plaatsnaam Frameries (Henegouwen).
Frammont. Variant van Fromont of Froment.
Francella: Moedersnaam. Vrouwelijke vorm van Italiaans Francello, verkleinvorm van de voornaam Francesco, van Franciscus.
Franchier, Franhier, Francher: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam frank-hari 'vrij-leger': Francherius.
Francaux. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Franco.
Franchimont: Plaatsnaam Franchimont (Namen) en in Theux (Provincie Luik).
Francesco, Francisco, Francescato, Francescatto, Francescone, Francescon, Francesconi, Franceschi, Franceschini, Franceschin, Franceschino: Vadersnaam. Italaainse vorm en afleiding van heiligennaam Franciscus. Italiaans Francesco: Fransman.
Franchimont. Plaatsnaam, Namen en in Theux, Luik.
Franchini, Franchin, Franchino, Franchioly, Franchitti. Vadersnaam. Italiaanse afleiding van Germaanse voornaam Franco.
Francissej: Vadersnaam. Vervorming van een of andere vorm van de voornaam Franciscus.
Franco: Vadersnaam. Latijnse, Italiaanse, Spaanse of Portugese vorm van de Germaanse voornaam Frank, Vrank. Of spelling van Frans Francot, vleivorm van de Germaanse voornaam Frank.
Franckson, Franckçon, Frankson, Francson: Vadersnaam. Zoon van Frank, Germaanse voornaam Franco: Vrank. Vergelijk Duits Frankensohn. Of Romaanse afleiding op -eçon:
Franclemont, Frankelemont, Franckelemon, Franklemon: Plaatsnaam. Misschien van Franchimont of Francemont in Lambermont (Luik).
Franco, Francot, Francotte, Francotay, Frango, Frangot: Vadersnaam. Franse vleivormen van Germaanse voornaam Frank.
François, Francoisse, Francoise, Francoy, Fransooijs, Fransoo, Franso, Franzo, Francoys, Fransoey, Françoise, Françoys, Francooy, Francoil, Franchois, Francoo, Francooijs, Fransois, Fransooi, Defrançois, Francis, Francisse, Francisse, Fransis, Frantzes, Frantzis, Franceus, Franceux, Françus, Franssus, Franssema: Vadersnaam. Franse vorm François van de heiligennaam Franciscus, met de betekenis ‘le François, le Français, de Frank, de Fransman’.
Francon, Françon: Vadersnaam Francon, van Franconem, verbogen vorm van Germaanse voornaam Franco.
Francus, Franki, Frankie, Frans, Franckie, Francqui, Franqui, Franchi, Franci. Vadersnaam, de Latijnse vorm van de voornaam Frank (zie daar).
Francoul, Francou, Francout, Froncoux: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam frank-wulf; 'vrij-wolf of vleivorm op -oui van Frank. 2. Plaatsnaam Francourtin, Geldenaken (Waals-Brabant)
Francus, Franki, Frankie, Franckie, Francqui, Franqui, Franchi, Franci, Frangi: Vadersnaam. Latinisering (en afleiding -i) van Germaanse voornaam Franco, Frank.
Franeaux, franaeu, Franiau, Franiaux, Franneau, Fragnaud, Fragniaux, Fragneau, Fragnay, Frasnay, Frenay, Frenaij, Fresneau: Afleiding op -el, Frans -eau, Picardisch-iau, Luiks-Waals -ay van Frans frêne: es. Vergelijk Dufrêne.
Franek: Vadersnaam. Tsjechische vorm Fran?ek, van de voornaam Frank, Franciscus.
Franje, Fraanje, Freijne, Freen: Nederlands spelling voor Fragne, Frêne, van Defragne, Dufragne, Dufraigne, Dufrègne, Defrène, de Frene, de Freijne. Plaatsnaam Oudfrans fraisne, Frans frêne ‘es’.
Frank, Franke, Franken, Frankenne, Frankema, Frenken, Franck, Franc, Franckh, Francken, Francke, Francque, Frencken, Frenck, Frenk, Frenks, Frenk, Frinke, Frinken, Francq, Francque, Franque, Francquen, Franko, Franco, Franckx, Francks, Franks, Francs, Francx, Franx, Vrancken, Vranckenne, Vranken, Vranckx, Vranck, vrancx, Vranx, Vranchx, Vrans, Vrencken, Vrenken,Vrinck, Wrincq: Vadersnaam. Germaanse voornaam Franco, volksnaam van de Franken/Vranken ‘de vrijen, de stoutmoedigen’. Nederlands Vrank.
Frank, van; van Francken: 1. Plaatsnaam Franck in Welkenraedt (Luxemburg). 2. Streeknaam Franken (Beieren).
Frankaert, Frankar, Franckaert: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Franco; zie Frank.
Frankel, Frankl, Fränkel, Fraenke, Frenke, Frenkiel: Vadersnaam. Afleiding van Frank.
Frankaert, Frankaerts, Francard, Francar, Franca, Francort, Franckaerts, Franckaert, Franckard, Frankart, Frankart, Franchard, Francard, Fransaerts, Fransaert, Francart, Francart, Franqaert, Franqaer, Vranckaerts, Vranckaert, Vrankaert, Vrancaert: Afleiding van Germaanse voornaam Franco, Vrank. Fransaert is de Vlaamse aanpassing van Franchard. In de 18de eeuw werd ook de naam Frossar(d) (waarschijnlijk van Froissard) als Fransaer(t) geherinterpreteerd. Maar Frossaert kan net zo goed van Fronsaert = Fransaert zijn ontstaan. Zie ook Franquet.
Frankenberg. Verspreide Duitse plaatsnaam, onder meer in Aken.
Frankenthal, Frankental. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Frankehout: Plaatsnaam? Wellicht volksetymologisch voor Frankoud, Vrankoud, van Germaanse voornaam frank-wald.
Frankenhuis, van Frankenhuijsen, Frankhuisen: Plaatsnaam 1381 Frankenhuys bij Saasveld (Overijssel) 1381 Vrankenhuys bij Eibergen (Gelderland) Of Frankhuis in Zwolle Overijssel.
Frankignoulle, Frankignoul, Frankinoulle, Frankinouille, Franckinioulle, Frankinioulle, Franquignoul, Franquenoul: Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Frank.
Frankin, Franckinet, Frankinet, Franquinet, Franquin, Franquien: Vadersnaam. Vleivormen van de Germaanse voornaam Franco, Vrank.
Frank, Franke, Franken, Frankenne, Franck, Franc, Franckh, Francke, Franckn, Frencken, Frencken, Frinke, Frinken, Francq, Francque, Franque, Francquen, Franko, Franco, Franckx, Francks, Franks, Francs, Francx, Franx, Vrancken, Vranckenne, Vranken, Vranckx, Vranck, Vrancx, Vranx, Vranchx, Vrans, Vrencken, Vrenken, Vrinck, Wrincq. Vadersnaam van de Germaanse voornaam Franco, volksnaam van de Franken (de vrijen, de stoutmoedige).
Frankevijlle, Frankevijle: Plaatsnaam Franqueville (Aisne, Eure, Somme).
Franklin, Francklin. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Frank.
Frankvort, Frankefort, Frankfurter: Plaatsnaam Frankfort, Duits Frankfurt am Main of Frankfurt an der Oder.
Frankreter. Duits Frankenreiter, van plaatsnaam Frankenreuth (Beieren( Frankenreute (Duitsland).
Frankrijker, de, Fransman, van Frankrijk.
Franquet, Franqué, Francket, Franket, Francqué, Fransquet, Fransket, Francet, Frances, Frances, Francé, Franshet, Franchet, Franchetti, Froncquet, Fronquet, Fronket: Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Franko, Vrank.
Franqueville, Francq)ville, Francqueville, Franckeville, Francville, Frankeveyele, Frankevyle, Frankevijle, Francavilla: Plaatsnaam Franqueville (Aisne, Eure, Somme).
Franquien. 1. Plaatsnaam Franquien in Wannebecq, Wannebeek (Henegouwen) .2. Eventueel variant van Frankin.
Frans, Franse, Fransche, Fransens, Fransen, Franssens, Franssen, Franses, Fransing, France, Francen, Francenne, Frache, Frach, Fransck, Franz, Franze, Franzen, Frantzen, Frantz, Frandsen, Frantsen, Fraenz, Frensch, Frens, Frenssen, Frensen, Frenzen: Vadersnaam. Vernederlandste korte vorm van de voornaam François, Franciscus.
Franskin, Fransquin. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Frans.
Fransman. 1. Naam van de Fransman. 2. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Frans.
Fransolet, Franzolet: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam François.
Franson, Frasson. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam François.
Franzin. Wellicht Waalse uitspraak van Duits Franzen.
Franzl, Franzil, Frentzel, Frenzel: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Franz.
Frapper, Frapier. Oudfrans frapier: lawaai, drukte. Bijnaam voor een lawaaimaker.
Frapart, Frappart, Frappas, Frappat: Afleiding van Frans frapper: slaan, kloppen.
Frappez, Frappet, afleiding van Oudfrans frap: slag, stoot. Bijnaam.
Fraselle, Frasselle, Frazelle, Frizelle: Zoals Franse familiemaam Fresel(le), Frezel van Oudfrans fresel(e): franje, versiering, lint, galon. Bijnaam of beroepsnaam.
Fraser: Schotse uit Normandië afkomstige familienaam.
Frass, Frasse, Fraas, Fraats, Frahs, Fras: Duitse familienaam Frass, Bijnaam. Middenhoogduits vräss, Duits Frass: veelvraat, vreter.
Frater, Fraters, Fraeters: Brabantse uitspraak van Fr(e)yters.
Fraueberg, Frauenberger. Verspreide Duitse plaatsnaam Frauenberg.
Frauenfelder: Afleiding van de frequente Duitse plaatsnaam Frauenfeld.
Frauenhofer. Verspreide Duitse plaatsnaam Frauenhofen, vaak van Fro(h)nhofen; vroonhof.
Frauenkrone. Duitse bijnaam; vrouwenkroon.
Frauenrath. Duitse plaatsnaam.
Frauman. Reïnterpretatie van Fraymann of Vromant.
Frayssignes. Plaatsnaam Fressignes (Creuse) of Frayssinhes (Aveyron, Lot), van Latijn. fraxinea, Frans frênaie: essenbos.
Frebourg. Plaatsnaam Fribourg, Franse naam van Freiburg im Breisgau of Freiburg im Ùchtland (Zwitserland). Eventueel Freiburg in Lotharingen.
Frébute, Frébutte, Frebutte: Oud-Luxemburg Waals vribute, zoals Frans flibustier, van Middelnederlands vributer: vrijbuiter, straatrover.
Freché, Freches, Frechet, Frechette, Fréché, e Fréchet, Frêches, Frehé: 1. Plaatsnaam Frèchè in Bioul (Namen) van Waals frè(c)h van Germaans frisk, Middelnederlands versch: vochtig. 2. Of veeleer variant van Fri(s)quet/Frichet. Bijnaam voor een fris, levendig, levenslustig mens.
Frechen. Plaatsnaam Frechen, Duitsland.
Frechier. Plaatsnaam Frèchî: moerassige plaats, in Cerfontaine (Namen), Jamioulx (Henegouwen).
Frechkop. Verwaalsing van Duits Frischkopf. Bijnaam voor iemand met een helder, fris hoofd.
Freckwinkel. Plaatsnaam in Königswinter (Duitsland).
Frecourt, Friscourt: Plaatsnaam Frécourt (Hte-Saône) of Frecourt (Luxemburg).
Frederiks, Frederiksen, Frederikse, Freriks, Fridericks, Frederix, Frederyck, Frederi, Frederickx, Frederik, Frederi, Frederricks, Frederic, Fredericq, Frederirique, Frederico, Frederici, Freder -ricy, Fréderix, Frédéric, Frédérich, Frédéri, Frédéricq, Frédéricx, Frédéririex, Frederiksen, Fredriksen, Frederikson, Frederikssons, Fredich, Fredichson, Fryderyk, Frydryck, Frydrak, Freriks, Frerichs, Freerickx: Vadersnaam. Germaanse voornaam frith-rîk ‘vrede-machtig’. Een Zeeuws geslacht Frederiks stamt af van †1792 Johann Samuel Friedrichs uit Merseburg en liet zich in 1811 Frederiks noemen. Freerkszen; zoon van Freerk.
Free, Frée: Deze familienaam alleen in Antwerpen (lox). Eengelse familienaam Free: vrij?
Freeke: Vadersnaam. Roepnaam bij de voornaam Frederik.
Freekenhorst: Plaatsnaam, samengesteld met horst ‘begroeide hoogte, kreupelhout’.
Freeling. Engelse equivalent van Vrielinck.
Freeman: Engels familienaam ‘vrij man’. Vergelijk Freiman.
Freest, de, Defreyst, Defryst, Defrijst: Samengetrokken van De Foreest/Duforest? Of variant van De Vreest = De Vreese? Vergelijk Fryst.
Fregeres: Fregères, van Frans Frugières, plaatsnaam (Haute-Loire).
Frehen, Vrehen. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Frederik (Frithu-rik).
Freher: Wellicht hypercorrecte spelling voor Freer, van voornaam Frederik.
Fréhis, Fréhisse, Frehis, Frehisse: Plaatsnaam Frehisse in Queue-du-Bois (Luik). Van Waals frèch: vochtig, van Oudnederlands frisk: vers, fris.
Frei, Freye, Frey, Freij, Frej, Fry, Frye. Duitse familienaam uit frei: vrij. Bijnaam die zowel "vrijgeboren" als "zorgeloos" kan betekenen.
Freiermuth. Freimuth. Duitse bijnaam Freier Mut. Bijnaam voor een vrijmoedige.
Freiberg, Freyberg, Friberg: Plaatsnaam (Beieren).
Freidt, Freid, Freyt: Vadersnaam van Godefreid: Godefroid.
Freifeld. Duitse plaatsnaam.
Freiheit. Duitse plaatsnaam.
Freihoff. Plaatsnaam Freihof in Stödtlen (Baden-Wurtemberg) en Büchlberg (Beieren).
Freilich, Frajlich, Frajlick, Fraylich, Freylich, Frejlich: Bijnaam voor iemand die vrij en ongehinderd is, vrijelijk leeft.
Freilinger, Freyling, Freylinger: Duits Freiling, pendant van Vrielinc.
Freiman, Frijman, Freyman, Freymann, Frayman, Fraymann, Frajman, Friman, Frimann, Frieman: Duits Freimann, Freier Mann ‘vrije man, niet-horige’. Vergelijk Freeman.
Freitag, Freytag, Freijtag. Duitse familienaam naar de weekdag vrijdag. Bijnaam of vondelingennaam.
Frel, de: Uit Frans Duforel, Duforeau, variant van Duforêt, Deforêt ‘van den Bos’. Oudfrans forel, verkleinvorm van Oudfrans forest ‘bos, woud’.
Frelier: Met r-invoeging uit Felier, van Filier. Beroepsnaam van de spinner. Afleiding van Frans file ‘spinnen’.
Freling, Frelin, Frelink, Frelinckx, Frelinex, Frelinx, Frelik, Vadersnaam. Afleiding van Germaanse Vrede-naam, zoals Frederik.
Framault, Fremaul, Frémal, Frémalle, Frémolle, Fremolle, Fremaut, Frémaut, Fremaux, Fremau, Fremeaux, Fremeau, Frémeaux, Fromeau, Fremat, Frema, Frémat, Frimât, Fremout, Frimaut, Frimout, Fremouw, Fermaut, Vermout: Vadersnaam. Romaanse vormen en Vlaamse aanpassings ervan, van Germaanse voornaam frum-wald 'nut-heerser': Frumold, Fromoldus, Fromout, Vromaut.
Fremersdorff. Plaatsnaam Fremersdorf (Duitsland).
Fremerij: Fremery, variant van Frammery. 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam fram-rîk ‘moedig-heersend’. 2. Eventueel plaatsnaam Frameries (Henegouwen).
Frémicourt. Plaatsnaam Frémicourt (Pas-de-Calais).
Fremineur, Frémineur: Frans frère-mineur: minderbroeder. Bijnaam. Middelnederlands fremineur.
Frémon, Frémont, Frimont, Frimonts, Fremond: 1. Plaatsnaam Frémont in Harsin (Luxemburg) van froid mont: koude berg. 2. Zie Fremund.
Fremund, Fremond, Frémon, Frémont, Fraimund, Frimonts, Frimont: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam frith-mund Vrede-bescherming': Fri(du)mundus. Zie ook Fermont. 2. Zie Frémont.
Fremouw, Frima: Aanpassing van Fremaul(t), Fromeau. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam frum-wald ‘nut-heerser’: Fumold, Fromoldus, Frolmout, Vromaut.
Fremy, Frémy, Fremie: Variant (Luik) van Premier, Romaanse vorm van Germaanse voornaam fram-hari: Framerius.
Frenaai: Plaatsnaam Frênaie, van Latijnse fraxinetum ‘essenbos’.
Frenchum. Misschien variant van Franchomme.
Frendag. Variant (met epenthetische n) van Nederduits Friedag: vrijdag. Vergelijk dialect vrindag.
Frennet, Frenet, Frainet. 1. Afleiding van frêne: es. Franstalige variant van Van Es. Zie bij Esse. 2. Schrijfvariant van Frênaie: zie bij Dufrenov.
Frensdorff: Duitse plaatsnaam Frensdorf (Beieren, Nedersaksen).
Frérar, Frérard, Frerar, Frerart: 1. Vadersnaam. Afleiding van Fréry, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Vrederik. 2. Afleiding van Frans frère: broer.
Frere De, Defrere, Defrère, Defraire, Desfrère, Frères, Frère, de, Lefrère, Fraire. 1. Naam uit het Franse frère: kloosterbroeder, minderbroeder, broer. 2. Uit de Romaanse vorm van de Limburgse plaatsnaam Vreren.
Frèrejean, Fréjean: Bijnaam + vadersnaam. Broer/Broeder Jan.
Fréret, Fréres, Fraré, Frare: afleiding van frère: broer.
Frérot, Frérot, Frérotte: 1. Frérot, afleiding van frère: broer. 2. Vadersnaam. Afleiding van Fréry.
Fréry, Fréry, Fréri, Frérie, Fréderie: Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam Vrederik, Frederik.
Fresard, Frésart, Fressart, Frissard, Frissart, Frissaer: Vadersnaam. Afleiding van Fré(déric)
Freschel, Freichel, Freichels: Duitse bijnaam Frechel, Frechle, afleiding van frech: levendig, moedig, durvend.
Frésinaux, Frésinaut, Frésina, Frecinaux: Plaatsnaam Frèhinia, Waalse vorm van Klein-Vorsen in Montenaken (Limburg), afleiding van Fresin, Nederlands Vorsen.
Frésing. Plaatsnaam Friesing (Beieren, Stiermarken).
Fréson, Freson, Fraison, Frésom, Fresson, Fersons, Ferson, Frécon, Frechon: Bijnaam. Afleiding op -eçon van Frans frère, Waals fré: broer. Waals fréçon: kameraad.
Fret: Verkleining van Foret; zie Forée.
Fréter. Nederduitse bijnaam, Nederlands vreter, Duits Presser.
Freudenberg, Freudberg, Frajdenberg: Plaatsnaam Freudenberg (als in Beieren).
Freundt, Freund, Frajnt, Frunt: Duitse bijnaam Freund: vriend.
Freundlich, Freindlich. Duitse bijnaam; vriendelijk.
Freusberg: Re-interpretatie van de Plaatsnaam Freusburg (Rijnland-Palts).
Frevelshausen. Plaatsnaam Frebershausen, Duitsland.
Freij, Freië, Frije: Bijnaam. Duitse Frei ‘vrij’
Freydiger. Duitse familienaam Freidiger, van Middenhoogduits vredic: (over)moedig, trouweloze, misdadiger.
Freysen: Vadersnaam. Uit Vreysen, van Lavreysen, Laureisen. Zoon van Laureis, Laurens, Laurentius.
Freijser, Freijzer, Frijser, Freyser, Freyzer: Duitse familienaam Freiser ‘woesteling’.
Freyters, Frijters, Fryters: 1. Beroepsnaam. Afleiding van Middelnederlands friten, froyten: roosteren, braden, fruiten. 2. Variant van Fruyter, zie Fruitier.
Frezin, Fresin, Fréchin: 1. Plaatsnaam Fresin, Franse vorm van Vorsen (Limburg). 2. Variant op -in van Oudfrans fresel: franje, galon, lint.
Friant, Friand. Bijnaam uit het Oudfranse friant: levendig, gulzig, vurig.
Friart, Friar, Friard, Friat, frias, Friadt, Fréard, Fréart, Freart: Vadersnaam Romaanse vorm van Germaanse voornaam Fridohart.
Frich, Friche. 1. Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Frederik. Vergelijk Frick. 2. Plaatsnaam. Oudfrans fresche, Middenfrans friche van Germaans frisk, Middelnederlands versch: braakland.
Frick, Ericke, Ericq, Fric, Frikx, Frik, Fricq, Frix, Frieg, Frique, Frich, Friche, Fricot, Frigo, Frécot, Vadersnaam, verkorte vorm van de Germaanse voornaam Frederik (frithu+rik).
Frickel, Frickele, Frickelo: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Frederik, Duits Frick.
Fricker. 1. Vadersnaam. Afleiding van Frick. 2. Afleiding van plaatsnaam Frick (Aargau).
Fricot, Frigo, Frécot: Vadersnaam. Romaanse verkleinvorm van Germaanse voornaam Fricco, bakervorm van Frederik, Vrederik.
Frie: Nederlands spelling van Engels Free ‘vrij’.
Fried, Freidr, Friet, Frieden, Friede, Frid, Frit, Fritte,, Frite: Vadersnaam. Duitse korte vormen van een Fried-naam, zoals Friedrich of Gottfried.
Friederichs, Friedrichs, Friedrich, Friederichsen, Frydrych, Friedenreich: Vadersnaam. Duitse vorm van de Germaanse voornaam Frederik.
Friedberg, Friedberger. Fridenbergs. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Friedhoff, Friedhofen. Duitse plaatsnaam Friedhof; omheinde hof, van kerkhof.
Friedland, Friedlander, Friedländer, Friedlender, Fridlender, Frydland, Friland: Plaatsnaam Friedland (Duitsland).
Friedlich. Bijnaam voor iemand met vreedzaam karakter? Of reïnterpretatie van Friedrich?
Friedlingstein. Duitse plaatsnaam.
Friedman, Friedmann, Frydman, Fridmann, Fridman: Vadersnaam. Germaanse voornaam frith-man 'vrede-man': Vredeman.
Frières. Plaatsnaam Prières (Aisne).
Fries, de. De klankwettige Nederlandse vorm voor de Fries (van Friesland) is De Vries(e). Daarom: De Fries vermoedelijk van Défrise.
Friesen, Friese, Fries, Fris, Frist, Fryst, Frys, Frijsen, Friesema: Vadersnaam. Germaanse voornaam Friso ‘Fries, Vries’. Of gewoon de volksnaam van de Fries. Duits Friese.
Friesewinkel. Plaatsnaam in Büsum en Westerdeichstrich (Duitsland).
Frigne. Wellicht korte vorm van Defraigne.
Frikkee: Nederlandse spelling van de Frans familienaam Friquet, van Frisquet. Bijnaam. Middelfrans frisquet ‘levendig, opgewekt’, verkleinvorm van Oudfrans frique, frische, van Oudnederlands, dat is Middelnederlands frisch.
Friling, Frieling: 1. Vadersnaam. Duitse afleiding van Germaanse voornaam Frederik; -ing-afleiding van Frilo, Friedilo. 2. Middelnederlands vrilink: vrij man. Vergelijk Vrielinck.
Frints. Duitse vadersnaam Frinz, van heiligennaam Severinus.
Frinzel. Vadersnaam. Afleiding van Frinz, van Severinus.
Friob. Ontronde vorm van Nederduits fruh op: vroeg op. Bijnaam voor iemand die vroeg opstaat. Vergelijk Fruhauf.
Friskorn: Duitse familienaam Frischkorn, voor een graanteler of korenkoopman.
Frion. Oudfrans frion: groenvink, kneu. Bijnaam.
Frison, Frisone, Fryson, Friesson, Frisson, Frisan, Friso, Fritzson. 1. Naam uit het Franse Frison: de Fries. 2. Vadersnaam uit de Franse vorm van de Germaanse voornaam Friso. Friso, Frise, Frese, Friese, in verkleinvorm ook als Frieske en Vrieske, is een oud-Germaanse mannenvoornaam, die ook thans nog wel in gebruik is en dan nog meest in Friesland. Behalve Frisia zijn van deze naam nog de volgende vadersnamen ontleend: Friesenga, Vriesinga, Vriesenga, Friesinga, Fresing, Friesema, Friezema, Friesma, Vriesema, Frezema, Fresema, Fresena, Friesen, Friese en Vriese; verder nog Friso, en misschien ook, althans in sommige gevallen, Vries en Frese, benevens het verlatijnste Fresenius, dat oorspronkelijk de vadersnaam Fresen is.
Frippiat, Fripiat, Frupiat: Waalse afleiding van Frans fripier: oudekleerkoper.
Frisch, Frisz, Frysz, Frischen, Frische, Frisschen, Frischmann, Frischman, Friszman: 1. Vadersnaam. Duitse korte vorm en afliding van Germaanse voornaam Friedrich. 2. Frisch kan spellingvariant zijn van Fris; zie Friesen. 3. Bijnaam Fris, Middelnederlands en Duits frisch: fris, levendig, monter. Vergelijk Frisque, Frisquet.
Frischer. Duitse beroepsnaam: die het ruwe ijzer tot staven verwerkt
Frise, Frize: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Friso.
Frisée, Frisee, Frisaye, Frésé, Fresé, Fresez: Plaatsnaam Frisée in Schaltin (Namen).
Frising. 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Friso 'Pries'. Vergelijk Friese familienaam Friesinga. 2. Plaatsnaam Friesing (Beieren).
Frisof: Aanpassing van Duitse familienaam Frischauf, Bijnaamvoor iemand die fris opstaat; vergelijk Duits Frühauf voor iemand die vroeg opstaat.
Frison, Frisone, Fryson, Friesson, Frisson, Frisan, Friso, Fritzson: 1. Frans Frison: Pries. Vergelijk De Vrieze. 2. Vadersnaam. Franse vorm van Germaanse voornaam Friso 'Pries'.
Frisque, Frique: Bijnaam. Middenfrans frisque: fris, levendig. Vergelijk Frisch 3.
Frisquet, Fresquet, Friquet, Frichet, Friché: Bijnaam. Middenfrans frisquet: levendig, opgewekt. Afleiding van Oudfrans frique, frische (Middelnederlands frisch, Nederlands fris).
Frissyn, Frissijn, Frissen, Frisse: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Friso of van Germmaanse bakernaam Frizzo, van frithu-naam (bijvoorbeeld Frederik, vergelijk Frisschen).
Frist. Variant van Fris of klankverandering van Fritz.
Frits, Fritz, Fretz, Fryckze, Frycz, Fritzsche, Fritsch, Fritsche, Fritsche, Fritschke, Fritschké, Fritzius: Vadersnaam. Duitse afleiding van de Germaanse voornaam Friedrich, Frederik.
Frobel, Frobe, Frebel, Friebel, Friebe: 1. Plaatsnaam Fröbel, van Slavisch vrba: wilg. 2. Slavisch wrobel: mus.
Fröberg: Duits familienaam Frohberg, van plaatsnaam Frohburg (Saksen).
Frocz, Frosz, Froesch, Froes, Froës, Froès, Frois: 1. Frosch, zie hiervoor. 2. Duits Fross, Frohs, dialect variant van Frass.
Froehlich, Frölich, Fröhlich, Frohlich, Frolich: Duitse bijnaam fröhlich: vrolijk.
Froeling, Frôhling, Frühling, Froehlinger, Froeliger: Nederduits Frö(h)ling: vrolijke kerel. Zie ook Froehlich.
Froger, Froget: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam frôd-ger; ‘wijs-speer’.
Frogneux, Frognu, Frongnut, Frognet, Frognier: Bijnaam naar het stuurse karakter.
Fröhling. zie Froeling. Frohman(n): Duitse familienaam van Frommann, Fronmann: 1. Vroonman, horige. 2. Vrome, degelijke man. 3.Voornaam Vroman.
Froidebise, Froidbise. 1. Plaatsnaam Froidebise: koude wind, een plaats die aan de noordenwind blootgesteld is; in Amay, Hoei, Borgworm (Luik), Andenne, Floreffe, St-Servais (Namen), Leuze (Henegouwen). 2. Zonder voorzetsel wellicht een bijnaam voor iemand met een koud karakter. Vergelijk Duits Kaltwetter.
Froidecoeur, Froudcoeur. Bijnaam voor een koel, ongevoelig mens, koel van hart. Of van Froidcourt?
Froideville, Froidville. Plaatsnaam Froidville in Stavelot en Rahier (Luik).
Froidart, Froidar. Variant van Foidart, met r- epenthesis.
Froidcourt, de, Fradcourt, Fradcour. Plaatsnaam Froide-Cour in Stoumont (Luik).
Froidevaux. Plaatsnaam Froidvau in Dinant (Namen).
Froidthier, Fradier: Plaatsnaam in Clermont-sur-Berwinne (Luik).
Froissard, Froissart, Frossard, Frouchart, Fruchart, Frutsaert, Froissan, Froisan: Afleiding, respectievelijk tegenwoordig deelwoord van Oudfrans froiss(i)er: breken, van Middelnederlands frotseren: kneuzen, kwetsen, verbrijzelen.
From, Fromm, Frommen, Fromme, Frommert, Frommer, Fromes, Froner, Frumer, Frahm: Duitse bijnaam Fromm, van Middenhoogduits vrum, vrom, zoals Middelnederlands vroom: flink, rechtschapen, braaf. Vergelijk Frohmann, de Vroom.
Fromage, Formage: Beroepsnaam van de kaasmaker of -handelaar.
Froment, Fruman, Fromentin, Fromantin, Fourment, Fourmon, Fourmont, Formont, Forment, Formans, Forman, Ferment, Fourmentin, Fourmantin, Formatin, Formentini, Formentin, Fermentin: 1. Frans froment: tarwe. Door klankverandering: fourment. Beroepsnaam van molenaar of bakker. 2. Reinterpretatie van Fromont.
Fromentau, Fromental, Fromanteau, Fourmentel, Fourmantel, Fermentel, Fermantel, Dufourmantelle, Dufourmantel, Dufourmentelle, Dufourmentel, Duformentelle: 1. Plaatsnaam Froidmanteau in Micheroux (Luik), Buvrinnes, Maulde (Henegouwen), Fromenteau (Côte-d'Or), Le Fromentel in Auchy-au-Bois (Pas-de-Calais). Le Formentelle in Monchy-Lagache en Mons-en-Chaussée (Somme). 2. De vormen zonder du-aanloop kunnen afleidingen zijn van Froment.
Fronsacq, Fromsacq: Plaatsnaam Fronsac (Gironde, Hte-Garonne).
Fronsée, Fromsee, Fronzée, Fronzee: Variant van Francet, afleiding van de voornaam Frank of François.
Front, Fronteau, Frontin, Frontain. Bijnaam. Oudfrans front; voorhoofd.
Fronville, Franvil: Plaatsnaam Fronville (Namen, Hte-Marne).
Frosch, Frosz, Fros, Frusch, Fruch, Vrusch, Froes, Froesch, Fröschel, Fröszel: Duitse bijnaam Frosch ‘kikvors, kikker’. Bijnaam voor iemand die springt? Of naar de huisnaam?
Froyen, Froeyen, Froeijen, Froyman, Freyens, Freyen: 1. Vadersnaam. Korte vorm van een naam die op -froy eindigt, zoals Godefroid. 2. Middelnederlands froy is een oudere variant van Middelnederlands fra(e)y. Zie deFraeye, Fraeyman. 3. Brabants-Limburgse variant van Vroyen. Zie De Vroede.
Froyenhoven, van, van Fraeyenhoven, van Fraeyenhove, van Frayenhove, van Fraevenhoven: Plaatsnaam Vroonhof, Vroenhof: herenhof. Zie Van Vroenhoven.
Froyere, de, Froyer, de, De Froyer van de Fraeyer: die zich mooi maakt, zich oppronkt.
Frucht, Fruchter, Früchter, Frugte: Duitse familienaam: vruchtgebruiker.
Früh, Frih: Duits Früh: vroeg, en dialect ontronde vorm frih. Bijnaam.
Frühauf: Fruhauf, Frieauff: Duitse bijnaam voor iemand die vroeg op is. De vorm met ie is ontrond.
Frühbauer: Duitse bijnaam: boer die vroeg aan het werk gaat.
Frühschulz: Schout die vroeg aan het werk gaat.
Frühwirth: Vroege waard, die vroeg werkt.
Fruit, Fruyt, De Fruydt, Fruijt. Brabantse variant van Froyt: dit is een verkorte vorm van Godfried.
Fruit, de (de) Fruyt, de Fruydt: 1. Beroepsnaam van de fruithandelaar. Vergelijk (de) Fruytier. Maar waarschijnlijk is de niet het Nederlandse lidwoord, maar het Franse voorzetsel de en gaat het om een Frans naam Defruit. 2. Eventueel reïnterpretatie van vadersnaam Fruit.
Fruitema: Vadersnaam. Friese afleiding van een Germaanse voornaam Frudo.
Fruithof, Fruythof: Plaatsnaam Fruithof: fruittuin, boomgaard; in Berchem en Boechout (Antwerpen)
Fruitier, de, Fruytier, Dufruytier, Fruytnier, Fruijtier, de: Beroepsnaam van de fruitverkoper, fruitboer. De fruitier was in de Middeleeuwen ook de beambte die belast was met de zorg voor het fruit voor de vorstelijke of grafelijke tafel, de dessert meester.
Fruitman. Beroepsnaam van de fruithandelaar.
Frulleux, Fruleux. Wellicht variant van Franse familienaam Frileux, met ronding van i > u of l (vergelijk Frupiat). Bijnaam: kouwelijk.
Frumy. Bijnaam Dialect variant van Fourmey; mier.
Fruy. Variant van Froy, van Godefroy.
Frijters: Beroepsnaam. Afleiding van Middelnederlands friten ‘roosteren, braden, fruiten’.
Frylinck, Frijlinck. Variant van Vrielinck of Friling.
Fuchs, Fucks, Fuks, Fucz, Fux, Fuscks: Duits Fuchs: vos.
Fuente. Spaanse plaatsnaam Fuente, van Latijn fons; bron.
Fuger. Middenhoogduits vuoger; die zich voegt, schikt, organiseert.
Führer, Fuehrer, Fuhrer, Furrer, Furre, Fuhrmann, Fuhrman, Fuhrmans, Furman: Duitse beroepsnaam van de voerman.
Fuggle: Duitse bijnaam Füg(e)le, verkleinvorm van Fug, Füge. Middelhoogduits vuoc, vüege ‘aangenaam, passend, behoorlijk, fatsoenlijk’.
Fulbert. Vadersnaam. Germaanse voornaam fulk-berht 'volk-schitterend': Ful(c)bertus.
Fulco, Fulgoni. Vadersnaam. Germaanse voornaam Fulco; Volk.
Fulcra, Fulcran. Vadersnaam. Germaanse voornaam fulk-hrabn 'volk-raaf : Fulcranus.
Füller, Fuller: Duitse beroepsnaam: voiler, volder.
Fülop, Fulop: Hongaarse vadersnaam Fülop: Filip.
Fumal, Fumalle. Plaatsnaam Fumal. Luik.
Fumet. Afleiding van Oudfrans fum; rook, damp. Bijnaam.
Fumier, Fumière, Fumiere, Fumire: Plaatsnaam. Frans fumier: mesthoop, mestvaalt, drekhoop. Of overdrachtelijke bijnaam.
Funk: Duits familienaam Funk(e) ‘vonk’. Bijnaam voor een smid, naar de vonken bij het smeden.
Fund, Funder. Duitse bijnaam voor een vondeling.
Funfschilling. Duitse bijnaam; vijf schellingen (munt).
Furdelle. Bijnaam. Waals furdèle: dwaze streek.
Furet, Furez. Bijnaam. Frans furet; fret, snuffelaar.
Furlan, Fulano, Furlani, Furlanis, Fulanetto, Forlani. Afkomstig van Friuli.
Furnemont, Furnémont: Plaatsnaam Fernelmont in Noville-les-Bois (Namen).
Furnon. Vadersnaam. Korte vorm van Godfurnon.
Fürst, Furst: Duitse bijnaam. Oudhoogduits furisto, Middenhoogduits vurste: de voorste, de eerste, de voornaamste.
Furth, van, Fuhrt, Verforth, Verfort, Verfürth, Verfüürt, Verfuurt, Verfuurden, Vervuurt. Varianten van de veel voorkomende Duitse plaatsnaam Furt(h): voorde, doorwaadbare plaats. De meeste aan de Neder-Rijn.
Fusillier, Fusilier, Fusulier, Fusiller, Fusillé, Fuzellier, Fuzeiler: Beroepsnaam. Middenfrans fuselier: maker van spillen, klossen, spoelen.
Fuss. Duitse bijnaam Fuss; voet.
Fuster, de. Afleiding van Oudfrans fust: vat, ton, kuip. Beroepsnaam van de kuiper.
Fustin. Afleiding van Oudfrans fust; vat, ton?
Fuykschot: Misschien de waternaam Fuiksloot in Haarlemmerliede (Noord-Holland)
Fukkink, Fokkink. Saksische vadersnaam afgeleid van de voornaam Fokke (Friese verkorting van de Germaanse voornaam folk).
Fusyck. Beroepsnaamvan de fysicus, de arts, geneesheer.
Futer, Futterman: Duits Futter: voeder. Beroepsnaam van de voederaar, voederhandelaar.
Futselaar, Futselaer. Middelnederlands futselare: beuzelaar, knoeier.
Fyen, Fyens, Fijen, Feijns, Feyens, Feyen, Feyenne, Feijens, Feijen, Feyes, Feye, Fey: Moedersnaam van Sofien, afleiding van Griekse heiligennaam Sophia.
Fijma: Vadersnaam. Andere spelling voor Feima, Friese afleiding vanFei. Zie Feij.
Fijn, de, Vijn, du, Ven, Fyn, de: Bijnaam voor wie fijn, keurig, voortreffelijk is.
Fijnaerts, Fynnaert, Fijnaerts, Fijnnaert: 1. Afleiding van Middenenderlands fîjn: voortreffelijk, keurig, edel. 2. Plaatsnaam Fijnaart (Noord-Brabant).
Fijn van Draat: Bijnaam voor een draadtrekker, die fijne draden maakt.
Fijnaut, Fijnout, Fijnhout, Fijnhaut: Uit Finaut, van Fineau, van Finel. Verkleinvorm van Frans fin ‘fijn, geslepen; voortreffelijk, keurig’.
Fijneman: Bijnaam voor iemand die fijn is, zie de Fijn. Vergelijk Duits Feinemann
Fyen, Fyens, Fijen, Fijens, Feyen, Feyens, Feyenne, Feijen, Feijens, Feyes, Fey, Feye. Moedersnaam uit de Griekse naam Sophia.
Fijma: Vadersnaam. Andere spelling voor Feima, Friese afleiding van Fei. Zie Feij.
'
G.
Gaack. Waarschijnlijk Duitse familienaam Gack. Bijnaam voor een tateraar.
Gaag, van der: Waternaam de Gaag (Zuid-Holland).
Gaal, van, van Gal, Gaalen, van Gael: Plaatsnaam Gaal (Noord-Brabant).
Gaanderse: Vadersnaam. Zoon van Gander, Germaanse voornaam gand-hari: Gantharius.
Gaascht, Gaasch, Gascht: Plaatsnaam Gaasch bij Diedenhofen (Lotharingen).
Gaasterland: Plaatsnaam Gaasterlân (Friesland).
Gaastra: Friese afleiding van van der Gaast. Sommige families van de Middelgaast of Gaasterland noemden zich zo.
Gaasbeek, van, Gaasenbeek. Plaatsnaam Gaasbeek, Vlaams-Brabant.
Gabant, Gaban. Bijnaam. Frans dialect gaban; vagebond, zwerver.
Gabaret, Gabarré, Cabrée: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gabriel. 2. Variant van Cabaret.
Gabel, Gabell, Gabelle, Gabele, Gabay, Gabai, Gabais, Gabia: Oudfrans gabel, Middenfrans gabele: spot. Bijnaam. Vergelijk Gabill(i)a.
Gäbel, Gäbele, Gaebel, Gabel. Duitse vadersnaam van de voornaam Gabelo, afleiding van Gabo.
Gaber, Gabert, Gabard: Vadersnaam. Germaanse voornaam gada-berht 'gade-schitterend'.
Gabet, Gabez. Vadersnaam. Afleiding van Gabert.
Gabillia, Gabilla. Afleiding van Oudfrans gabil; spot. Bijnaam.
Gabinet, Gabin, Gabbin. Afleiding van Oudfrans gabe; spot, grap, plagerij. Bijnaam.
Gabon, Jabon: Vadersnaam. Vleivorm van Gabert of verbogen vorm van bakernaam Gabo.
Gabreau, Gabreaux, Gabriau, Gabriaux, Gabrieau, Gabrio, Cabaraux: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Gabriel (vergelijk Oudpicardisch castiel, Frans château).
Gabriels, Gabriek, Gabriëlse, Gabriëls, Gabriëlle, Gabriël, Gabriëlli, Gabrielson, Gabrielse, Gabrieelse: Vadersnaam. De Bijbelse voornaam van de aartsengel Gabriel; sterke man van God.
Gabrin. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Gabriel.
Gabrio. Spelling voor Gabriau, zie Gabreuax.
Gabryl, Gabry, Gabrys: Vadersnaam. Variant van de voornaam Gabriel.
Gaby. Vadersnaam. Vleivorm van Gabriel.
Gacet, Gachet, Gassée, Gassee: Vadersnaam. 1. Afleiding van de Germaanse voornaam Wazo. 2. Variant van Gocet.
Gach, Gachertz. Bijnaam. Middenhoogduits gâch: onstuimig, opvliegend.
Gachard. Afleiding van Oudfrans gaschier: wassen, doorweken; vuil maken, verknoeien. Bijnaam.
Gadaen, Gaudaen, Gadan, Gadant: Variant van Gaudaen. Vadersnaam. Gaudan, van Gaudon, Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Waldo.
Gadée. Afleiding van Oudfrans gade; geit?
Gadely. Frans Ga(u)delet, afleiding van Germaanse wald-naam.
Gadisseur, Gadisseux, Gardisseur, Gatisseur, Gatiseur, Gaudisseur, Gaudisser: Luiks-Waalse gâdisseû: vrolijke gezel, leuke kerel, verliefde.
Gadpaille. Zinwoord Gâte paille: die stro verspilt.
Gadt, de, de Ghadt: Degate, vertaling van Van den Gâte.
Gaelens: Vadersnaam. Galin, oude vleivorm van de Germaanse voornaam Gale, van Galo. Zie Galle.
Gaemers. Waarschijnlijk hypercorrect voor Gommers.
Gaeng. Duitse familienaam Gang, van de voornaam Wolfgang. Vadersnaam Gaens, (de), zie (de) Gans.
Van de Gaer, van de Gaar, Gaart, van de Gar, Gard. Familienaam uit de plaatsnaam Gaar: hek aan een weiland (onder andere Gader in Hasselt).
Gaesbeek, van, van Gaasbeeck, van Gasbeck, van Gasbecq, Gaasbeek, Carsbeke, Gorsebeek: Plaatsnaam Gaasbeek (Vlaams-Brabant) of in Itter (Waals-Brabant). Gaasbeke in Moeskroen. (Henegouwen), Proven, Stavele, Veurne (West-Vlaanderen), St.-Winoks (Frans-Vlaanderen). Garsbeke is hypercorrect.
Gaeters. Bretonse dialect vorm van Guiters?
Gaethof, Gaethofs, Gaethafs, Gaetofs, Gathof, Van Gaethoven, Gaetaf, Gadaf, Gaetshof, Gasthofs. Familienaam uit de plaatsnaam Gaathoven in Herk-de-Stad (Limburg).
Gageldonk, van: Plaatsnaam Gageldonk in Breda (Noord-Brabant).
Gagelmans. Afleiding van de plaatsnaam Gagel.
Gagnage, Gaignage: Frans gagnage: weide, landbouwgrond, akkerland. Bijnaam voor landbouwer.
Gagnebin. Zinwoord Gagne bien: die zijn goed verdient.
Gagnepain. Zinwoord: die zijn brood verdient. Vergelijk Wannepain.
Gahilde, Gahide, Gahyde, Gahylle, Gahitte, Gahete: Moedersnaam. Germaanse voornaam Wadhaida, Wathaid, geromaniseerd tot Wadhida.
Gahier, Cahier: Nederduitse plaatsnaam Gähle: vochtige laagte.
Gaiemet. Vadersnaam Gaillemet van Guillemet. Vergelijk Gaillemain.
Gaier. Duitse bijnaam Geier; gier.
Gaiger, (de) Gyger, Giger: Afleiding van Middelnederlands gige, Duits Geige: luit, viool. Naam voor de vioolspeler, vedelaar.
Gaigerick. Lijkt een Germaanse rîk-naam te zijn. Vergelijk Gaganricus.
Gaignaux, Gaigneaux. Variant of afleiding van Cagneux. Beroepsnaam van de landbouwer.
Gaignie, Gaignier, Gasnier, Ganhy, Gany, Gangné, Ganjé, Ganje: 1. Beroepsnaam. Oudfrans gainier: maker van scheden, étuis, leren foedralen. Vergelijk De Scheemaker. 2. Variant van Gagneur: landbouwer, boer.
Gaikhorst: Plaatsnaam op -horst.
Gaillard, Gaillart, Gaillaert, Gaillat, Gaillardon, Gaia, Gailliard, Gailliart, Galliaerdt, Galliaet, Galliaerd, Galliaerde, Gailjaard, Galjaard, Galjaart, Galliaerd, Galliaerde, Galliaert, Gallaerdt, Gallaert, Galla, Gallard, Galard. 1. Bijnaam uit het Franse Gaill(i)ard voor een lustige, vrolijke kerel. 2. Vadersnaam, maar etymologisch hetzelfde, uit de Germaanse voornaam ‘gail-hard; 'geil, lustig-sterk': Gailhard. Een Brugse drukker, Willem Gailliaert, trok in 1553 naar Emden als Gheilaert.
Gaillemaille. Bijnaam Gagnemaille: die geld verdient.
Gailliet, Gaillez, Cayet, Gaijet, Gailliet, Gailliez, Gallez, Gallier, Gallier, Galliez, Gallié, Galli, Gallie, Galjé, Galjee: 1. Vleivorm van Gaillard. 2. Zie ook Galet 2. 3. Zie Dugaillier.
Gaillot, Galiot, Gailliot, Galliot, Gaiot, Gaio, Jaillot: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse gail-naam 'vurig, levendig' (van Nederlands geil): Gailo, Geilo. 2. Afleiding van Gaillard.
Gaillourder. Spelling voor Gaillourdet, variant van Gaillardet, van Gaillard.
Gaimant. Van Oudfrans werkwoord gaimanter: weeklagen, zuchten; gaimant: lamentatie, gezucht. Bijnaam.
Gain, Ghin, Ghins, Ghain, Legain, Legein, Lagein. Naam uit het Oudfranse gain: weiland, akkerland, oogst. Bijnaam voor een landbouwer.
Gainvorst, Gainvorste. Waalse verhaspeling van Gevaerts, over de Waalse uitspraak Guévorts, door klankverandering Guévorsten door n-epenthesis Gainvorste.
Gakeer, Gaakeer, Gaaker, Gaakier, Geschiere, de Gesquières, de Ghesquière, (de) Guesquiere, de Guesquière, Guequierre, Guequierra: In België komen meer dan 50 varianten van deze naam voor: Gakyere, Gackiere, Gaquere, Gaquierre, Gaquiere, Ghiekere, Ghekier, Gekier, Ghequiere, Gykiere, Gesquière, Gheskiere, Geskiere, Geschiere, Geschier enz. De naam gaat terug op de Picardische plaatsnaam ga(s)quière, g(i)esquière, Frans jachère, van Volks Latijnse gascaria ‘braakliggend veld’.
Galand, Galan, Galant, Galante, Galent, Galland, Gallant, de Galan, de Galant, Degallan, de Galaen, Degelaen, de Gelaen, de Gelan, Gelande, Gelan: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Wieland. De voornaam kon achteraf als bijvoeglijk naamwoord galant worden geherinterpreteerd.
Galas, Galasse, Gallace, Callas: Aanpassing van Gerlach(e).
Galba, Galban. Plaatsnaam Galba, van Galbe, Pyr-Or.
Galbert, Jalbert: Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam Walbrecht.
Galder, van. 1. Plaatsnaam Galder (Noord-Brabant). 2. Variant van Van Gelder, metklinkerronding voor /.
Galdermans. 1. Afleiding van Van Galder. 2. Variant van Geldermans.
Galderoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van een Germaanse voornaam waldr-wulf?
Galema, Galama, Galen, Gales, Galis, Gaaljema; Friese vadersnaam Gale, Geale.
Galen, van; van Gaalen, van Gaelen: 1. Plaatsnaam Gaal (Noord-Brabant): 2. Plaatsnaam Galen in Welver (Noordrijn-Westfalen).
Galens, Gaelens, Gallen, Gallens. Vadersnaam uit Galin, een oude knuffelvorm van de Germaanse voornaam Gale. Zie ook Galle.
Galenkamp: Ook Gallenkamp, Kalenkamp. Plaatsnaam. Galis, zie Kalis.
Galer, Galère, Galler, Galerin: Afleiding van Oudfrans galer: zich amuseren. Galer is een variant (van cas-sujet op -or) van Middenfrans galeur (van cas-régime -orem): vrolijke kerel.
Galet, Galez, Gallet, Gallé, Galle, Gallee, Gallez, Galles, Galley: 1. Oudfrans galet: vrolijke gezel. 2. Ook variant van Gaillet: 3. Soms van Cailliez = Dugaillier. 4. Eventueel vadersnaam. vergelijk Gallon, Gallot.
Galhaut. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse wald-naam.
Galichet. Afleiding van Oudfrans galesche, van volkslatijn gallisca: Gallische.
Galicia, Galizia: Spaanse streeknaam Galicië.
Galin, Gallin. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Germaanse voornaam Walo. Zie Galens.
Galjard: Ook Galjaard, Galjaart, Galliaerd, Gailjaard; van Gaillard, Gailliard. 1. Franse bijnaam Gaill(i)ard ‘lustige, vrolijke, montere kerel’. Etymologisch hetzelfde als geilaard 2. Vadersnaam., maar etymologisch hetzelfde. Germaanse voornaam gail-hard ‘geil, lustig-sterk’: Gailhard.
Galjoen. Frans Gaillon, afleiding van Gaillard.
Gallagher. Ierse familienaam O Gallchobair, afstammeling van Gallchobhar Vreemde hulp'.
Gallaix, Gallait, Galais, Gallais, Galay, Gallay, Galai: Plaatsnaam Gallaix (Henegouwen).
Galle, Gale, Gal, Gall: Vadersnaam. Germaanse voornaam Galo, Gallus, wellicht een Romaans vorm van Germaans Wal(l)o ‘Waal, Romaan’.
Gallebaert (van). Wellicht verschrijving van Van Gallemaert. Zie daar.
Gallemaert Van. Familienaam uit de plaatsnaam Galmaarden (Vlaams-Brabant).
Gallemaert, Gallemaerts, Gallemaers, Galimard, Galmart, Gallemin: Vadersnaam. Romaanse vorm (g van Germaans w) van de Germaanse voornaam Walamar; 'Romaans-beroemd' of Waldmar 'macht-beroemd', Waldmarus. Gallemin is een vleivorm.
Gallemaert, van. Plaatsnaam Galmaarden, Vlaams-Brabant.
Gallego, Gallegos. Spaanse familienaam. Afkomstig uit Galicië.
Galleman, Galmans. Afleiding van Galle.
Gallerand. Vadersnaam. Franse vorm van Germaanse voornaam walh-hrabn 'Waal, Kelt-raaf: Walaramnus, Waleran(d)us, Gallerannus.
Gallien, Gallienne. Vadersnaam. (Moedersnaam). Latijnse heiligennaam Galienus. Galien is een literatuurnaam, naam van een Moorse koning, admiraal van Perzië,1382.
Gallois, Galloy, Galois, Galoy: 1. Oudfrans galois: levendig, bevallig, mooi, galant. Bijnaam. 2. Herkomstnaam: van Wales, Frans Galles.
Galot, Gallot, Galos, Galo, Galloo, Gallo, Gallos. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Galo/Walo.
Galoux, Galloux, Galloo, Gallo, Galo: 1. Oudfrans galois: levendig, bevallig, mooi, galant. Bijnaam. 2. Herkomstnaam: van Wales, Frans Galles.
Gallon, Galon: Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam Walo.
Gallus, Gallis: Latijn gallus: haan. Latinisering van De Haene of Lecocq.
Galmiche. Frans dialect galmiche: loopjongen, bode.
Galoche. Oudfrans galoche; klompschoen. Beroepsnaam.
Galoppin, Galopin, Gallopin, Gallopijn, Gallopyn, Galpin: Frans galopin, Middenenderlands galopijn: bode, kleine jongen als boodschapper, harddraver. De haas in de dierenfabels heette Galopin, van werkwoord galoper, van Nederlands werkwoord lop. Zie ook Walop.
Galoux, Galloux, Galloul: 1. Oudfrans galou: Frans sprekend. 2. Zie Gallois.
Gamache, Galmache, Galmace: Plaatsnaam Gamaches (Somme).
Gamart, Gammar, Gama: Vadersnaam. Picardisch hypercorrecte verschrijving voor Jamart=Jaquemart.
Gambee. Verschrijving voor Frans Gambet, afleiding van gambe, jambe: been.
Gambert, Jambert, Jambers: 1. Vadersnaam. Romaanse vormen van Germaanse voornaam Gan(d)bertus. 2. Variant van Jambart/Gambart.
Gambier, Gamby: Beroepsnaam Gambier = Cambier.
Gamblin, Jamblin, Jamelin: Vadersnaam. 1. Vleivorm van Gambert. 2. Eventueel vleivorm van Germaanse voornaam met gamal; 'oud':
Gameren, van; Gamerre: Plaatsnaam Gameren (Gelderland).
Gamme, Gaume: 1. Vadersnaam. Waalse vorm van Jacqueme, van Jacques. Voor Gaume, vergelijk Jaume. 2. De WaalsVlaamse familienaam Gamme is een willekeurige familienaam, ter vervanging van de oorspronkelijke Gat, die aanleiding gaf tot hilariteit.
Gampelaer, van Gampelaere, van. Plaatsnaam Gampelaar in Astene (Oost-Vlaanderen).
Gamradt, Gamrath, Gamrat: Vadersnaam. Variant van Duitse familienaam Gamuret, Gamaret, Jam(m)rath. Literatuurnaam Gahmuret uit de graalsage.
Ganhy, Gany. 1. Plaatsnaam Gagny (Seine-et-Oise). 2. Zie Gaignier.
Gancberg. Verspreide Duitse plaatsnaam Gansberg. Vergelijk Van Gansberghe.
Gandier, Gantier, Gantiez, Ganty, Gentier: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gand-hari: Gantharius. 2. Zie Gantier.
Gandolf, Gandolfo, Gandolfi, Gandoul: Vadersnaam. Germaanse voornaam gand-wulf: Gandulfus.
Gangel, Gangl. Duits ook Gängl(e). Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gango, gewoonlijk korte vorm van Wolfgang.
Gang, de, de Ganck, de Gank: 1. Middenenderlands ganc: gang, wijze van lopen, spoed, tocht, wijze van doen. Bijnaam. 2. Degang kan ook de Vlaamse uitspraak van Frans Degand weergeven.
Gang, van der, van Gangh: Plaatsnaam Gang: watergang, weg, vaarweg. Plaatsnaam Gang bij Tessel, Texel (Noord-Holland).
Gangelt, van, van Ganghel, Van Gangel: Plaatsnaam Gangelt (Duitsland).
Gangler, Ganglir, Gengler: Duitse familienaam. Middenhoogduits gangelaere: landloper, zwerver, rondtrekkend koopman.
Gangolf, Gangloff, Geangoux, Gengoult, Gengout, Gengoux, Jangoux, Jeangout, Jangoux, Gingoux, Gingout: Vadersnaam. Germaanse voornaam gang-wulf'gang-wolf: Gangulfus. De vormen op -ou(l)t, -oux zijn Romaans.
Gankema. Friese vadersnaam, afkomstig uit de voornaam Jan, Jakke of Gang (Germaans).
Ganoote, Gano, Ganneau: 1. Vadersnaam Ganot, Romaanse afleiding van een Germaanse voornaam zoals Wanboldus, Wanbertus, Wanolfus. 2. Of variant van Jeannot, Jeanneau; vergelijk Ganne, Gamme.
Ganore. Wellicht korte vorm van de Bijbelse voornaam Nikanor.
(de) Gans, (de) Gaens, Gansen, Ganse. 1. De vogelnaam wijst naar de beroepsnaam van ganzenhoeder of ganzenverkoper. 2. Mogelijk is het ook een huisnaam (of uithangbord) bijvoorbeeld in Ieper, die overging op de bewoners. 3. Het is zelfs mogelijk de een wiebelende stap de bijnaam gaf, die dan weer overging in een familienaam.
Gansbek,van, Gansbeke, van, Gansbeke, van Gansbeek, Gansbeck, Gansbecke. Naam uit de plaatsnaam Gansbeke in St.-Denijs-Boekel, Munkzwalm en Etikhove (Oost-Vlaanderen).
Gansberghe, van, Gansbergh, van, Gansberg, van, van Gansbergt, Gansberghe, Gansberg: Plaatsnaam Gans(en)berg in Velzeke en Schorisse (Oost-Vlaanderen), heuvel bij Piringen (Limburg).
Ganse, van, Gansen, van, van de Gans, van Gaans, van Gaens, van de Ghens, van de Ghen, van de Cent, van de Ghem: 1. Plaatsnaam Ganze in Diepenbeek (Limburg). De Gans in Huise, St.-Maria-Horebeke (Oost-Vlaanderen), Ieper, Torhout (West-Vlaanderen), St.-Truiden (Limburg), Brecht, Geel (Antwerpen), Diest, Grimbergen, Leuven, Mollem (Vlaams-Brabant), St.-Gillis. Wellicht huisnaam, vergelijk Gans 3. 2. Of naar de plaatsnaam in het Ganzenven in Geel (Antwerpen).
Ganseman, de, Gansman, Ganseman, Gansemans, Ganserman, de Ganzeman, Ganzeman, Ganzemans: Beroepsnaam van de ganzenhoeder of ganzenkoopman.
Ganser. Beroepsnaam van de ganzenhoeder of koopman.
Ganses. Waarschijnlijk van Gansers. Zie Ganser.
Ganseveurder. Beroepsnaam van de ganzenhoeder?
Ganshof. 1. Bijnaam Ganshoofd, ganzenkop. Naar de gelijkenis of voor een dwaas. Vergelijk Nederduits Gosekop, Frans Têtedoie, Duits Gensekopf. 2. Eventueel plaatsnaam: 16de eeuw curtis vocatur dye Gansehoff, Wijlre, Nederlands-Limburg.
Gantelme. Vadersnaam. Germaanse voornaam gant-helm; gans-helm, Gantelmus.
Ganter. Engelse beroepsnaam Ga(u)nter van de handschoenmaker. Zie Gantier.
Gantier, Gantiez, Ganty, Gentier, Wantier, Wantiez: Beroepsnaam. Frans gantier, Picardisch wantier: handschoenmaker. Nederlands want: handschoen.
Gantman. Afleiding van Middelnederlands gant, gent: gander, mannetjesgans. Zie De Gent. Beroepsnaam van de ganzenhoeder. Vergelijk Ganseman.
Gantois, Gantoy, Gantoise, Gandois: Franse herkomstnaam van de Gentenaar, respectievelijk de Gentse.
Ganz, Gantz. Duitse variant van Gans.
Ganzenwinkel, van, Ganzewinkel, van, van Gansenwinckel, van Gansewinkel: Plaatsnaam Ganzenwinkel (Noord-Brabant).
Ganzeboom. Plaatsnaam Ganzeboom in Lettele, Overijssel.
Ganzevoort: Plaatsnaam Ganzevoorde ‘wad voor ganzen’, in Oostnieuwkerke. Goezevoorde in Houtave (West-Vlaanderen). Eventueel reinterpretatie van de bijnaam Ganzevoet. Vergelijk Duits Gansfuss, Nederduits Goesevoth.
Ganzwajch. Vadersnaam. Germaanse voornaam Ganswig, Ganzwic.
Gappaert. 1. Bijnaam voor de gapaard, gaper, kijker. Ook huisnaam: Mathijs in den Gapaert, Diest. 2. Eventueel variant van Geppaard, door contaminatie met Gaper.
Gaquiere, Gaquierre, Gakyere, Gackiere, Gacquère, Gacquiere, Gaquere, Gacquerre, Gacquerre, Gaquer, Gaquert, Guequier, Guequierre, Ghekier, Ghekiere, Gekier, Ghequire, Gequière, Ghequiere, Gheker, Gherquiere, Gijkiere, Gikiere, Gykiere, (de) Guesquière, Guesquierre, Guesquiere, Gesquiere, Gesquière, Ghesquiere, Ghesquier, (de) Ghesquière, Ghesquiers, Ghesquiers, Gesquire, Gesqueire, Ghesquirre, Ghesquire, Ghesqueyre, Gesqueire, Gesqueir, Gehesquière, Gheskiere, Geskiere, Gesché, Geschiere, Geschier, Ghiskier, Gisquière, Ghisquière, Gehesquière, Gheguiere: Plaatsnaam. Picardisch ga(s)quière, g(i)esquière, Frans jachère, van vulgair Latijn gascaria: braak liggend veld.
Garant, Garan, Garand, Gareng. Frans garant; garant, borg.
Garaud, Garault, Garaut, Gara, Garat, Garay, Garai, Garraux, Garreau, Garriau, Garray, Garrais, Varrault: Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam war-wald 'hoede-heerser': Waraldus, Guaraldus. Of afleiding van Waro:
Garbe, Garber. Oudfrans gerbe, garbe: graanschoof. Beroepsnaam van de schovenbinder.
Garbin. Oudpicardisch garbain: naam van het zwaard van Fierabras.
Garcet, Garcez, Garzè: Franse afleiding van gars: jongen, knaap, knecht.
Garcia (de) 1. Spaanse bijnaam: vos. 2. Ook Spaanse vadersnaam uit het Baskische artz: beer.
Garçon, Garson, Carchon, Carson, Garzon, Legarcon, Legarcon, Garcous, Garcous, Garsoux, Garsou, Garsous, Carsoel, Kaersoel, Karsoel, Gersoulle, Guersouille: Frans garçon, Oudfrans garson, dialect garsou: (schild)knaap, knecht. Vergelijk Knapen. Zie ook Gerson.
Garcy, Garsy, Garcie: Variant van Garcier, afleiding van gars; jongen; vergelijk Garcin? Of plaatsnaam Garchy (Nièvre)?
Gard. 1. Oudpicardisch gart: gaard. Vergelijk Dugard. 2. Oudfrans gars: jongen, knecht.
Garde, van de: Plaatsnaam Gaard.
Gardabou. Wellicht Frans Garde About. Oudfrans abot: uiteinde, grens. Die een grens bewaakt? Vergelijk Gardavoir. Of Arabische naam?
Gardavoir, Wardavoir: Bijnaam voor iemand die zijn bezit (avoir: hâve) bewaakt (Frans garde = Picardisch warde).
Garde. Frans garde; wacht.
Gardebled, Gandibleu, Gandibleux: Reïnterpretatie en verhaspeling van Gâteblé: die het graan verkwist. Zie Wastable.
Gardedieu. Waarschijnlijk bijnaam naar de zegswijze Garde Dieu: Godbehoede. Ook plaatsnaam.
Gardein, du, (de) Gardeijn: Dugardin is de Picardisch tegenhanger van Frans Dujardin. Frequente plaatsnaam Gardin, Jardin ‘tuin, boomgaard’.
Gardellin, Gardelein, Gaerdelen: Variant met epenthetische r van Gadelin, van Gatelin. Afleiding van Oudfrans gastel, Frans gâteau: koek. Beroepsnaam.
Garden. Engels Garden; tuin, boomgaard. Vergelijk Dujardin.
Gardenier, Gardener, Gardeniers, Gardeneers, Gardinier, Gardiner, Gardner, Jardinier, Jardini: Oudpicardisch gardinier, Frans jardinier: minier, (boom)gaardenier. Vergelijk Duits Gartner, Engels Gard(i)neris.
Garderen, van. Plaatsnaam Garderen, Gelderland.
Gardesal, Gardesalle, Quardesalle: Beroepsnaam Garde (de) salle: zaalwachter, deurwaarder.
Gardet, Gardette. Afleiding van garde: wacht.
Gardeur. Beroepsnaam. Oudfrans gardeor: bewaker.
Gardien, Legardien: Frans gardien: bewaker, gardiaan, kloosteroverste. Beroepsnaam.
Cardier: Middenfrans gardier: die waakt over iemands bezit.
Gareel, Gereels, Garrels: Beroepsnaam van de gareelmaker.
Gardin, Gardyn, Gardijn, Gardine. Italiaanse (maar ook Franse en Engelse (met heel wat varianten)) naam die wellicht via het Frans in Italië terechtkwam. Hij komt uit het Germaanse gard. De betekenis kan verwijzen naar de woonplaats (zie bij gard) of naar het beroep (teelt van geneeskrachtige kruiden) dat er uitgeoefend werd. 1. Zie Dujardin. 2. Variant van Cardin, Cardijn. Vergelijk Cardinael.
Garemynck, Garemyn, Gaereminck, Gaeremijn, Gaermyn, Gaermynck, Gaereminck, Carmijn, Carmyn: Middelnederlands gaderminne: die minne liefde' ofminnen 'liefjes' verzamelt. Bijnaam voor een vrouwenjager. Vergelijk 1284 Salemoens Quisteminne, Iper ; die zijn liefde kwistig uitdeelt; 1289 Tierkinus Lockeminne, Bg.: die tot liefde verleidt.
Garet, Garez, Garey, Garret, Garrez, Garré, Garre, Guéret, Guéretz, Guerret, Gueret, Gheret, Warez, Varet, Varé, Worré. Vadersnaam afgeleid van een Germaanse Waro naam (= hoede/hoeder) zoals Garin, Garret.
Garfunkel, Garfinkels, Garfinliel, Gurfinkiel, Gurfinkel, Gorfinkelis: Beroepsnaam van de kaarsenmaker.
Gargour. Waarschijnlijk variant van Oudfrans gargote, gargole: keel. Bijnaam.
Garin, Garain, Garein, Gareyn, Garrein, Garreym, Garryn, Guerain, Guerin, Guérin, Guerrin, Werrin, Woirin: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam met Waro 'hoede', zoals Warmond, Werard.
Garit, Garitte, Guérit, Guéritte, Gueritte, Guerit, Guerrit: 1. Middelnederlands en Oudfrans garite, Frans guérite: wachthuisje op een muur, wachttoren, schildwachthuisje. Beroepsnaam van de stadswachter, torenwachter. 2. Of moedersnaam. Korte vorm van de voornaam Margarit, Marguerite.
Garland, Gaarlandt: Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-land ‘speer-land’: Gerlandus.
Garlick, Garlic. Engels garlick; knoflook. Bijnaam of beroepsnaam.
Garnaeij: Variant vanGerna(e)ij, Gerna(e)y. Van de plaatsnaam Gournay (Pas-de-Calais, Seine-Mar., Eure, Oise, Seine-et-Oise), Gournai (Henegouwen).
Garnier, Garner, Garnir, Garny: 1. Vadersnaam. Franse vorm van de Germaanse voornaam Werner. 2. Franse vorm van Picardsich warnier, Oudfrans warrenier, garenier: boswachter. Zie Warnier.
Garo, Garot, Garroy, Garro, Garrot, Garroit, Garroi, Garroy: Vadersnaam. Vleivorm van Garin.
Garoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam war-wulf 'hoede-wolf: Warulfus, Guarulfus.
Garrebeek, Garrebeck, Garrebeeck: Plaatsnaam: spits toelopende beek. Misschien Geertbeek in Asse (Vlaams-Brabant). Of Garbeck bij Arnsberg (Duitsland) van Gaverbeek.
Garrevoet: Doorg/v-wisseling uit Gaergoet, van Gadergoet 'die goederen vergadert'.
Garseaux, Garseault, Gerseau, Gersay,Geerseau, Geersau: Afleiding van Oudfrans gars: knecht, jongen, knaap.
Garsse, van, van Casse, van Cas, van Cassen: Plaatsnaam Gars: gras.
Garsel, van: Hypercorrect, van van Gassel. Plaatsnaam Gassel in Beers (Noord-Brabant).
Garsse, van, van Gasse, van Gas, van Gassen. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Gars = gras (zoals weps=wesp).
Garskamp: Plaatsnaam samengesteld uit gars ‘gras’ en kamp ‘veld’.
Gartner, Gartner, Gaertner, Gertner, Gertler: Duitse beroepsnaam Gartner: tuinier, tuinman.
Garwig. Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-wîg 'speer-strijd': Gerwich.
Gary. Vadersnaam. Variant van Wary, zie Warrier 1.
Gascard, Gasquard, Gasquet. Volksnaam voor iemand uit Gascogne.
Gasch: Plaatsnaam Gaasch bij Diedenhofen (Lotharingen).
Gascoigne, Gascon, Gascoin, Le Goascoing, Gacons, Gacon, Gacoms, Jacoms: Gascogner: afkomstig van Gascogne, oud hertogdom in Frankrijk.
Gase, Gasch: Volksnaam. Onderwerpsvorm van Gascon.
Gaseau, Gasia, Gasiaux, Gazeau, Gazia, Gaziaux, Gaziau, Gassiaux: 1. Bijnaam. Picardisch gasiau: keel, strot. 2. Variant van Gosseau, -ia(u), Gosiau(x).
Gason, Gazon, Gazonnot, Gazonot, Gazin, Gazot, Gazo: Vadersnaam. Gason/Gazon is de Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Waso. Gazonnot is een afleiding en Gazin/Gazot zijn vleivormen.
Gaspar, Gaspard, Gaspars, Gaspart, Gaspers, Gasper, Gastpar, Gespert, Jaspard, Jaspar, Jaspaert, Jaspart, Jaspaers, Jaspars, Jasperse, Jaspers, Jaspert, Jasper, Jespersen, Jespers, j'Espère, Caspar, Caspers, de Casper, Kaspers, Kasper, Kaspaers, (de) Gaspari, Gasparo, Gasperi: Vadersnaam. Caspar, naam van een van de Drie Koningen.
Gasparin, Gasparini, Gasparon, Gasparotto, Gasbarrini, Gasperini, Gasperin, Gasperoni: Vadersnaam. Franse en Italiaanse vleivorm van de voornaam Gaspar.
Gasse, van; van Gassen: Door assimilatie rs/ss uit van Garse. Plaatsnaam Gars ‘gras’.
Gassen, Ghassens: 1. Vadersnaam. Uit Garsen = Geersen, afleiding van Germaans ger-naam. 2. Variant van Gossen. 3. Uit van Gassen.
Gassesmet. Vervlaamsing van Duitse familienaam Gassen-schmied: Schmied aus der Casse, smid uit de steeg.
Gassman, Gassmann, Gasman, Gasmanne, Gasmane: 1. Afleiding van Duits Casse: steeg, straatje. 2. Soms wellicht van Gastmann.
Gast, de, Legast, Lagast: Middenenderlands gast: vreemdeling, bezoeker, klant, gast, vijand, persoon. De familie Lagast heette ca. 1600 in Oostkamp nog De Gast. Associatie met Lagace kan hiertoe hebben bijgedragen.
Gastermans, Gastemans. 1. Oorspronkelijk Gansterman(s), afleiding van Middelnederlands ganster, genster: vonk. Vergelijk Middenhoogduits ganster en Duitse familienaam Ganster(er). Wellicht beroepsnaam voor een smid; vergelijk Vonk, Funk. 2. Eventueel variant van Gastmans met epenthetische r.
Gastel, van. 1. Plaastnaam Gastel (Noord-Brabant). 2. Plaatsnaam Gestel (Antwerpen), uitspraak gaastel. 3. Plaatsnaam Moergestel (Noord-Brabant), vroeger Gastel genoemd.
Gastelaars: Afkomstig van Gastel (zie op dat woord).
Gastelier, Gatellier, Gatelier, Gateiller, Gathelier, Watellier, Wattelier, Watteliez, Woitellier, Watelier: Beroepsnaam. Oudfrans gastelier, Oudpicardisch wastelier: banketbakker, koekenbakker. Matelier met wisseling bilabialen w/m, zoals in mastel van Picardisch wastel. Vergelijk Wasteel(s).
Gasten, Gastens. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Vaast, Vedastus, Frans Gaston? Variant van Cassen, Ghassens?
Gasteren van. Plaatsnaam, Drenthe.
Gasthuis, Gasthuys, Gesthuizen: Plaatsnaam Gasthuis: gasthuis, godshuis, armenhuis, ziekenhuis, herberg. Vergelijk Spitaels.
Gastmans, Gastemans: Synoniem met gastmeester: die in een klooster met de ontvangst van de vreemdelingen belast is, gastheer.
Gaston, Gastout, Gatoux: Vadersnaam. Franse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Gasto 'gast'. De vorm op -ou is de zuidelijke variant.
Gastuche. Plaatsnaam in Grez-Doiceau, Waals-Brabant.
Gat, Gath, Gats: Plaatsnaam Gat: doortocht, doorgang, poort, steeg.
Gathin, Gatin. Vadersnaam. Vleivorm van Ga(u)tier.
Gateaux, Gateau, Gataux, Gastiaux, Gosteau, Gostiaux, Gostiau, Gotteaux, Gotiaux: Oudfrans gastel, Frans gâteau: koek. Beroepsnaam. Vergelijk Wasteel(s).
Gatebois. Gâte bois: die het bout verkwist. Vergelijk Quisthou(d)t.
Gatet, Gaté, Gatez, Gates: Vadersnaam. Afleiding van Ga(u)thier.
Gathem. Plaatsnaam in Lissewege (West-Vlaanderen)? Of lees: Goethem?. Wellicht een variant van Ghettem.
Gathon. 1. Vadersnaam. Vleivorm van Ga(u)tier. 2. Variant van Gaston.
Gatin. Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Ga(u)thier.
Gatry. Wellicht variant van Catry.
Gatsonides, Latijnse vorm van Friese vadersnaam Gatse.
Gatto, Gatti. Italiaanse bijnaam; kat, kater.
Gatzen, Gatz. Waalse aanpassing van Duitse familienaam Katz (vergelijk Gatzweiler).
Gatzweiler. Duitse plaatsnaam Katzweiler.
Gau: Variant van de Gauw, de Gouw, Gauwe. Middelnederlands gauw ‘snel handelend, haastig, voortvarend’.
Gaublomme, Gaubloeme, Goublomme, Goudbloem. Naam uit het Middelnederlandse goudbloeme: kleine zonnebloem, goudsbloem. Bijnaam voor de kweker of de drager van goudgebloemde kleren. Of voor de wever van dat laken. Ook huisnaam.
Gaucet, Gauchet, Gauchez, Gauche, Gaucher, Gauché, Gausset, Gauset: 1. Variant van Gacet, of wellicht veeleer van Gosset. 2. Gaucher, Gauchez, Gauchet, Gauché kunnen ook spellingvarianten zijn van Gauchier.
Gaudens, Gaudenz. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Gaudentius.
Gaudin. 1. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Germaanse wald-naam. 2. Spellingvariant van Godin.
Gaudisaubois, Gaudisiaubois, Guadissiabois, Gaudisiabois, Gaudissabois, Gaudisabois, Gauditiaubois, Gauditiabois, Gaudesaboos, Goudesaboos, Gaudiobois, (de) Goditiabois, Godisiabois, Godsiabois, Godichiabois, Godichiabos, Godisiabois. Familienaam uit de plaatsnaam Godescaubos (bos van Godschalk) in Herne (Pajottenland - Vlaams-Brabant).
Gaudius, Gaudeus. Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Gaudius. Zie bij Gaudens.
Gaudoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam wald-wulf 'heerser-wolf: Waldolf.
Gaudry. 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam wald-rîk 'heerser-machtig'. 2. Variant van Godry.
Gaufriez, Gafry, Gafri: Beroepsnaam van de wafelbakker. Vergelijk Waffelaert.
Gaugain. Afleiding van Frans gaugue, van Latijn gallicus; walnoot.
Gauger. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wal-ger: Walagerius, Walgaer
Gaukema. Vadersnaam. Afleiding van de Friese voornaam Gouke, afleiding van een Germaanse voornaam, bijvoorbeeld Goubrand.
Gaul. Duitse familienaam, Middenhoogduits gûl, Duits Gaul: beest, paard, knol; (overdrachtelijk) groot, lomp, plomp mens.
Gaulet, Gaullet. 1. Afleiding van Frans gaule: lange staak. Bijnaam voor een opgeschoten kerel. 2. Of veeleer = Galet.
Gaullier, Gaulier. 1. Afleiding van Frans gaule: lange staak, roede. Beroepsnaam. 2. Of veeleer = Galet.
Gaume. Waals-Picardische variant van Jaume, zie Gamme.
Gaune, Gaunois, Gauniaux: 1. Picardisch gaune, Frans jaune: geel. Bijnaam. 2. Waals Picardiscg variant van Ja(u)ne, Jauniau(x)/Jeanneau.
Gaupin. Middenfrans gaupe, gaupinet; luiaard, leegloper.
Gauquelin. Vadersnaam. Afleiding van Gauquier=Walker.
Gaus, Gausse, Gause. Vadersnaam. Waalse verschrijving voor Goos(se).
Gaussen, Gaussin, Gausin. Vadersnaam. Waalse spelling voor Goossen.
Gauthoye, Gathoye, Gatoie, Gathaye: Vadersnaam. Luiks-Waalse afleiding op -ôye van Gauthier.
Gautier, Gautiers, Gautié, Gautiez, Gauthier, Gauthiez, Galtier, (de) Gaultier, du Gauthier, Gauthy, Gauty, Gauthey, Gathier, Gathy, Gaty, Gatti, Gati, Gothier, Gotti, Jotthier, Jottier, Gaudier, Gaudir, Gaydy, Gady. Vadersnaam. Romaanse vormen van Germaanse voornaam Wouter.
Gautot, Gauthot, Gathot, Gatot: Vadersnaam. Afleiding van Gautier.
Gautron, Gautheron, Gautreaux, Gautreau, Gotreau, Gautrot: Vadersnaam. Vleivormen van Gautier.
Gauvain, Gauvin, Galvin, Gavin, Galvan: Vadersnaam. Franse vorm van de voornaam Walewein uit de ridderroman.
Gauw, de, de Gouw, Gauwe: Bijnaam. Middenenderlands gauw: snel handelend, haastig, voortvarend, onbedachtzaam.
Gauweloos, Gauweloose, Gauwloos, Gouweloose, Gouweloos, Gouveloos: Middelnederlands gauweloos: slordig, achteloos, zorgeloos. Bijnaam.
Gaverenne, Gavrenne, Gaverens: Plaatsnaam Gaverenne in Dréhance (Namen).
Gaveren, van; van Caveren, van Gaever, Gaver van, van Gavere,van Gaeveren: 1. Plaatsnaam Gavere (Oost-Vlaanderen). 2. Uit van den Gavere. Frequente Vlaamse plaatsnaam Gaver ‘moeras, drassige grond’. 3. Een enkele keer werd de naam verward met van Gameren.
Gavache, Gavage: Provencaals gavach: vreemde arbeider, bergbewoner, bewoner van de streek Gabach/Gavache (Languedoc, Gascogne).
Gavart, Gavard. Afleiding van Oudfrans gave: keel, strot. Bijnaam voor een schrokker?
Gaveriau, Gaveriaux. Middenfrans gaveriau: meeuw. Bijnaam.
Gavray, Gavroy, Gavroye. Luiks-Waalse variant van Gaveriau?
Gay, Gaj: Dialect variant van Duits Gäu (vergelijk Allgäu), de oorspronkelijke en klankwettige vorm van Gau: gouw.
Gaydoul. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Gaidulfus of Gedulfus.
Gayenet. Waarschijnlijk variant van Guillemet. Vergelijk Gaillemain.
Gayet, Gaijet, Gayetot, Gayot, Gayo: 1. Afleiding van Frans gai: vrolijk. 2. Spelling voor Gaillet, respectievelijk Gaillot.
Gayse, Gaijse, Gaisse: Dialect vormen voor Gijs.
Gazan: Zuid-Franse familienaam Gazane, van Gazagne ‘landbouwgrond, bouwland, hoeve’.
Gebbink. Afleiding van Germaanse voornaam Gebhard.
Gebhard, Gebhardt, Gebhart, Giphart, Gebardt, Gebbert, Gebert, Geber, Gebers: Vadersnaam. Germaanse voornaam. Duits Gebhard, équivalent van Gevaert.
Geboers, Geboes, Gebauer, Geboors, Gebuers. Naam uit het Middelnederlandse gebuur, geboer: medebewoner, gebuur, maar ook boer, plattelandsbewoner. Duits Gebauer, Gebuhr.
Gebraad, Gebraat: Volksetymologische vorm, wellicht door omkering van volgorde van klanken uit Gebhard. Vergelijk de Belgische familienaam Gebreude, van Grebeude, van Gerbode.
Gebreude. Vadersnaam. Variant (met klankverandering) van Grebeude. Germaanse voornaam Gerbode.
Gebruers, Gebruurs is een Brabantse vorm van Gebroers: gebroeders. Maar wellicht is de naam teverklaren door reïnterpretatie van Gebuers.
Gebuis, Gebuijs: Misschien uit Gebuus, van Gebuurs. familienaam Geboers, Gebuers, Duits Gebuhr.
Gédéon. Gédéon is de Franse vorm en Gedeon ook de vorm uit de Vulgaat voor de Bijbelse voornaam Gideon.
Gedopt. Misschien reïnterpretatie van Godot.
Geebergen, van, Geerbergen, van. 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam ger-berg 'speer-bescherming': zie Gerberga. 2. Variant van Van Geenberghe of van Van Geelbergen.
Geel, van, van Geele, van Gele, van Geelen, Geels, Gels, Geils, van Gheel, van Ghelle, van Ghele, Vangeel: Plaatsnaam Geel (Provincie Antwerpen).
Geel, de. Degeel kan een variant zijn van De Gheele, maar mogelijk veeleer spellingvariant van Dégel.
Geelens, Geelen, Ghelen: 1. Noord-Limburgse variant van Gielen. 2. Zie Geylen(s).
Geelhand. Kan een bijnaam (geel-hand) zijn, vergelijk Nederduits Witthand, maar is misschien een reïnterpretatie van Geland = Galand. Zie Gelan.
Geelhoedt, Geelhoed; bijnaam naar de gele hoed. Vergelijk Duits Gelbhut.
Geelmans, Geleman, Gellman, Gelman: 1. Afleiding van de plaatsnaam Geel (Antwerpen). 2. Reïnterpretatie van Gillemans.
Geels. Vadersnaam. Variant van Gils, Gillis. Vergelijk Geelissen, Geelkens.
Geem, van, van Gheem: Plaatsnaam Geem in Hamme (Oost-Vlaanderen).
Geene, Geensen, Geense, Gheens, Gense, Gensen, Gens, Giens, Gien, Ghins, Gins, Geyns, Gijns, Gyns, Gints, Genne, Ghenne, Ghene, Ghêne, Gheyne, Geenen, Genens, Genen, Geens, Gheenen, Gheens, Gennen: Vadersnaam. Korte vorm en afleiding van de Germaanse voornaam Ger(h)ard. Zie ook Geyns. 2. Geens en Giens kunnen ook Limburgse vormen zijn van Goens, van Godens.
Geenen, van, Geene van, Geen van, van Gen: Vermoedelijk van van Gemen, van Geem. Of plaatsnaam Gène in Vreren (Belgisch-Limburg)?
Geenberghe, van, van Gheenberghe, van Geebergen, van Geneberg: Plaatsnaam Genenberg (Nederlands-Limburg) en in Oostham en Herderen-Riemst (Limburg): gène (gindse)berg.
Geenhoven, van. Plaatsnaam, Noord-Brabant.
Geenhuizen. Plaatsnaam. Vergelijk Van Geenderhuysen.
Geeninckx. Afleiding van de voornaam Gérard. Zie Geene.
Geenis, Genis, Genijs, Guinis, G(nis, Genus, Gyenes, Gyenis: 1. Spelling voor Genesse, Geniesse? 2. Vadersnaam. Heiligennaam Genesius (vergelijk Génie), De gemeente St.-Denijs (West-Vlaanderen) heet in het Frans St-Genois.
Geenjaar. Nederlandse spelling van Guignard.
Geenman, Geenmans. Vadersnaam. Afleiding van Geen = Gérard.
Geentjes, Geentjens, Geentiens, Geenkens, Gentjens, Gentjes, Geintjes, Guenquen: 1. Vadersnaam. Afleiding van voornaam Geen = Gérard. Zie Geene. 2. Sommige vormen kunnen varianten zijn van Jentges, Gentgen.
Geergat, Geeregat, Gerregat, Geirregat, Geiregat, Geirecat, Gieregat: Plaatsnaam, waarschijnlijk in Surques (Pas-de-Calais): Er zijn een tiental voorbeelden van Garengat(e) in Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland. Wellicht dezelfde naam als de Picardische familienaam Gargate: keel, strot, wellicht overdrachtelijk als plaatsnaam: afvoerbuis.
Geenre: Wellicht een afleiding van Geen, Gerard.
Geer, van de, Van de Geer, Van de Geerde, Vergeer; Vergeer: Frequente plaatsnaam Geer ‘spits toelopend stuk land (Luik, Zuid-Holland)’.
Geeraard, Geeraerts, Geeraert, Geerards, Gerardi, Gerhardt, Gerhards: Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-hard ‘speer-sterk’
Geerdeghom, van, van Geirdeghom: Plaatsnaam Geerdegem in Mechelen (Antwerpen).
Geerdens, Geerdes, Geerdink, Gerding, Gerten, Gierten, Girten. Vadersnaam uit de voornaam Geert/Gerard.
Geerebaert. Vadersnaam. Germaanse voornaam Ge(e)rbrecht, Gerbert: ger-berht 'speer-schitterend'.
Geerens, Gerens, Guérens, Guerens, Girens. Vadersnaam uit Geeren, een knuffelvorm van een Germaanse ger-naam.
Geergat, Geeregat, Gerregat, Geirregat, Geiregat, Geirecat, Gieregat. Familienaam die waarschijnlijk afkomstig is uit een min of meer gelijkaardige plaatsnaam in Surques (Pas-de-Calais). Er zijn een tiental plaatsnamen Garengat(e) in Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland). Wellicht dezelfde naam als de Picardisch familienaam Gargate ‘keel, strot’, wellicht overdrachtelijk als plaatsnaam ‘afvoerbuis’.
Geerick, Geerickx, Geeurickx, Gericke: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gerik: ger-rîk 'speer-rijk':
Geerincha, Gerens, Geerinck, Geerinckx, Geerincks, Geerink, Geerinkx, Geering, Geeringh, Geerings, Geerung, Gerinckx, Gering, Gehring, Geringer, Gering. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gerard of ander ger-naam. 2. Soms kan het ook een vadersnaam zijn uit de Germaanse voornaam Gerik (ger-rîk: speer-rijk).
Geerken, Geerkens, Geercken, Giercken, Gierken, Geertjes, Giergen, Gerckens, Gerrekens, Gerken, Gerkens, Gerkes, Gertgen, Girckens, Girkes, Gerke, Gerkenne, Geraket, Gerkinet, Gereckke, Gerecken, Gereke, Gehercke, Gehrke, Guercke. Vadersnaam uit Geerlin, een afleiding van een Germaanse ger-naam. 2. Door -inck/-ick- verwarring met Geerick.
Geerlandt, Gerling, Gerelings, Garlinck, Gierling: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse ger-naam.
Geerlings, Geerling, Geerligs, Geerlig, Geerlinc. Vadersnaamn van Germaans ger; speer, linck; van Gotisch lekeis; tovernaar, beter als ing, ink namen, behorend tot de familie.
Geernaart, Geernaert, Geernaet, Geirnaerdt, Giernaert, Girnaert, Gernaert, Giernaert, Gernhard: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gernhard.
Geerolf, Gheerolfs. Vadersnaam uit de Germaanse naam Gerolf, ger-wulf; speer-wolf.
Geersdaele, van, Geersdael, van, van Geersdeaele, van Ghersdaele, van Geursdaele, van Geesdalle, van Gheesdaele, van Ghesdaele, van Guersdaele, Ghisdal, Ghisdale, Ghisdalle, Ghijsdael, Ghysdael, Geetsdale: Plaatsnaam Geersdal, Gheesdale in Kwaremont (Oost-Vlaanderen).
Geertsema, Geertsma, Geertis, Geertes, Geertisma, Geertesma; vadersnaam; zoon van Geert. In Groningerand werd het tot Jeltesma en Jeltsema
Geersens, Ghersin, Garssen, Gassen, Ghassens, Gissens. Vadersnaam uit Geersin, knuffelvorm van een ger(= speer)-naam.
Geert, de: Vadersnaam. Geert met secundair lidwoord.
Geerts, Geerdts, Gerdts, Geedts, Geets, Gets, Gert, Gerth, Geers, Geerse, Geerst, Geerts, Gheers, Gheerst, Gers, Girs, Girst, Geirs, Gierts, Giers, Geersheuvels. Hypercorrecte reïnterpretatie van plaatsnaam Geestheuvels: heuvelachtig hoger gelegen, droog en zandig gebied in polderland. Vooral Nederduits-Westfaals.
Geerstelynck, Ghistelinck, Gistelinck, Gistelynck, Gistelijnck: Afleiding van Middelnederlands ge(e)rste: gerst. Vergelijk Gerstmans. Beroepsnaam van de brouwer van gerstebier of de bakker van gerstebrood. Vergelijk Duits Girsteling. De vorm Ghistelinck door assimilatie rs/s en door associatie met gist, Gistel en Giselinck.
Gierst, Gees, Ghierts, Ghiers, Gyr, Gyre, Gijre. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Ger(h)ard.
Geertruij, Geertryden, van Geertruyde, van, van Gertruy, van Gertruyden, van Geertruyden, van Geertruyen, Geetruyen, Gertruijden, van Geertruijden, van Geertruij, van Geerteruy, van Geertruy, van Geertruen, van Geertruye, van Geetruye, Geetruyen, van Geeteruyen, Geteruijen, van Geetruy: Moedersnaam. Germaanse voornaam ger-thrûth ‘speer-macht’:
Geertruij, van; van Geertrijde: Moedersnaam Geertruij met secundaire van-aanloop. Vermoedelijk werd ver ‘vrouw’ als vander geïnterpreteerd.
Geertse, Geerts, Geerse, Geers, Geertsema, Gerdts, Geerdts, Geedts, Geets, Gets, Gerth, Gert, Ceerst, Gheerst, Gheers, Gers, Girst, Girs, Geirs, Gierts, Cierst, Ciers, Gees, Ghierts, Ghiers, Gyre, Gyr, Gijre: Vadersnaam. Korte vormen van Germaanse voornaam Ger(h)ard. Geets en Gees door assimilatie rt/t en rs/s.
Geertse, Geertsen, Geersens, Gertsen, Gjertsen: 1. Vadersnaam. Geertszoon, dat is de zoon van Geert/Gerard. Of variant van Geersens. 2. In het Waasland komt Gheertsoons voor als verwarring met de daar fréquente naam Geertsom/Geetsem.
Geervliet, Geerevliet: Plaatsnaam Geervliet (Zuid-Holland).
Geerwaert, Gerwert, Gerwer: Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-ward 'speer-bewaarder':
Geesbergen, van, Geesberghen, van, van Gisbergen, Giesbergen, van Ginsbergen: Geestbergbos in Londerzeel (Vlaams-Brabant), Gijsberg in Oetingen (Vlaams-Brabant) Geesberg in Lubbeek (Vlaams-Brabant), Geertsbergveld in Moerbeke (Oost-Vlaanderen).
Geesing, Geessink, Geesink, Gesink. Friese vadersnaam uit Geeske, een vrouwelijke knuffelvorm van een Germaanse Ger-naam
Geest, de, de Gheest: Bijnaam naar een geestelijke of religieuze eigenschap. Vergelijk Esprit, Spiritus.
Geest, van de, der, van Gest, van Gheest, van der Gaast: Plaatsnaam Geest (Noord-Holland, Vlaams-Brabant) ‘hoog gelegen zandgrond’. Volgens D. Van den Geest zou het verwijzen naar de Geestgronden achter de duinen, die rijk waren aan geheimzinnige nevels en wolken. Er is dus tussen beiden een duidelijk verband. Gaast (in Wûnseradiel, Friesland) is de Friese vorm.
Geestman: Afleiding van de Geest of van van der Geest.
Geet, van, van Geijten, van Geijt, van Geedt, van Geete, van Geit, van Geiten, van Geyte,van Geyt,van Geijt, van Geijte, van Gheit, van Gheyt, van Gijte, van Gyte, van Guyt, van Geyts, van Geert, van Geirt: Plaatsnaam Geten (Frans Jauche, West-Brabant).
Geeter, de, Geetere, de, de Geitere, de Geijter, de Geytere, de Geyter, de Gyter, de Geitère, de Getter. Beroepsnaam van een geitenhoeder.
Geetmans, Geetemans, Getteman, Gettemans, Geitmann. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Geten (Waals-Brabant) of uit de waternaam Gete. 2. Beroepsnaam van de geitenhoeder.
Geetsem, van, Geetsom, van, van Geetsum, van Geertsom, van Geersom, van Geersaem, van Gussem, van Gerfsom,: Plaatsnaam in Haasdonk (Oost-Vlaanderen).
Geeve: Moedersnaam. Germaanse voornaam Geva. Of vadersnaam. Germaanse voornaam Gebo/Givo. Germaans gebô ‘gave’, zoals in Gevaert.
Geeverding, Geuverink, Geverink. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Gevard.
Geffen, van, van Geffel, van Geffelen, van Geffelen: Plaatsnaam Geffen (Noord-Brabant).
Geffens. Vaders-, moedersnaam. Vleivorm met verscherping v/f van Germaanse gebô-naam. Vergelijk Gevens.
Geffrard. Contaminatie van Geffard en Geffroy.
Geffrault, Geffriaud: Hypercorrect voor Geffray of van Geoffroy.
Gehl, Gehlen. Vadersnaam. Friese familienaam Geele, Geelke. Germaans gail; vrolijk. Vergelijk Geylen(s).
Gehre. Vadersnaam. Korte Germaanse voornaam Gero.
Gehrenbeck. Wellicht de plaatsnaam Gehrenberg (als in Beieren).
Gehrmann: Vadersnaam. Variant van Duitse familienaam Germann, van heiligennaam Germanus.
Gehuchten, van, van Gehugten, van de Gehuchte, van de Geuchte, van de Gehucte, van de Gehugte, van de Gejuchte, van (den) Gucht, van (de(r) Gucht, Guchte, van der Guchte, Guchten, van (der) Gught, van der Gugten, van Gugte, van de(r) Guste, van der Gunst, de Gucht, van der Guth, Verguchen, Verguche, Vergught. Familienaam uit de plaatsnaam gehucht, Ten Gehuchte. Van der Gunst is hypercorrect en volkserymologisch voor Van der Guste.
Geier, Geiger, Geyer, Gejer, Geyr, Gajer, Gayer: Duitse familienaam Geier: gier. Bijnaam of huisnaam.
Geijtenbeek.Wellicht plaatsnaam bij Scherpenzeel (Gelderland).
Geilfus. Duitse familienaam Geilfuss; dat wilzeggen geile voet. Bijnaam voor een uitgelaten man, die vrolijke, lustige sprongen maakt.
Geilenkirchen: Duitse plaatsnaam (Noordrijn-Westfalen).
Geilings, Geling: Vadersnaam. Afleiding van Germaans gail-naam ‘geil’: Gaili, Geilin.
Geill: Wellichtbijnaam de Geile ‘vrolijk, lustig, dartel, wulps’.
Geilman: Bijnaam. Afleiding van Germaanse voornaam gail. Of Vadersnaam., variant van Geelman, van Gilleman, van Gillis.
Geiman: Vervormd uit Geilman? Of Duitse familienaam Geimann, van Gaumann ‘plattelandsbewoner’?
Geimer, Ghemar, Gemar, Ghémar, Gemart, Guemard: Vadersnaam. Germaanse voornaam gagin-mêr: Geinmar.
Geinger. Misschien Oost Vlaamse verhaspeling van Geiger.
Geiseler, Geiszler, Geisler, Geissler, Geizler, Gajzler, Giessler, Giesler: Duitse familienaam Geis(s)ler: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam gisil-hari. Gisleharius, Gislarius. 2. Gijzelaar. Bijnaam voor de gijzelaar, de gegijzelde. Vergelijk Gyselaers.
Geismar, Geysmar: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gaismar: Gaizmarus.
Gekiere, Gequiere, Ghequire, Gequière, Ghequiere, Gheker, Gherquiere, Gijkiere, Gikiere, Gykiere, (de) Guesquière, Guesquiere, Guesquiere, Gesquiere, Gesquère, Ghesquier, Ghesqueiere, (de) Ghesquière, Ghesquieres, Ghesquiers, Gesquire, Gesqueire, Ghesquirre, Ghesquire, Ghesqueyre, Gesquiere, Gesqueir, Gehesquière, Gheskiere, Geskiere, Gesché, Gechiere, Geschier, Ghiskier, Ghisquière, Gisquière, Gisquiere, Gichesquiere, Gheguiere, Gaakeer. Naam uit de Picardische plaatsnaam ga(s)quière, g(i)esquière, dit uit het Latijnse gascaria: braakland.
Gelabert. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gail-berht 'geil, vrolijk-schitterend': Gilabertus; of variant van Gilbert.
Gelan, Gelande: 1. Door klinkerverdoffing van Galan(d). Vergelijk Gelandus = Galandus. Zie Galand. 2. Maar in Gb., waar de familienaam Gelan voorkomt, lijkt De Gelans te identificeren met De Ghelas (zie Gerlach):
Gelardi, Gelardo. Italiaanse vadersnaam. Variant van Gherardi.
Geldens. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Geldolf.
Gelder, de: Beroepsnaam. Middelnederlands gelder(e) ‘betaler, vergelder, koper’.
Gelder, van de, van Gelderen, Gelder, de, de Geldre, van Ghelderen, van de, Ghelder, de Geldere, de Gelder, de Gheldre, de Geyldre, (de) Gueldre, Gelders, Gelder, Guelder, Gulders, de Cheldere, de Celdere, de Cuelder, de Cheldre, de Geyldre, de Cueldre. 1. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse gelder(e): betaler, vergelder, koper. 2. Plaatsnaam Gelder, Middelnederlands Gelre, oude naam van Gelderland. Eventueel plaatsnaam Geldern (Noordrijn-Westfalen).
Geldolf, Gheldolf, Gheldof, Geldof, Geldhof, Geldhove. Vadersnaam, familienaam uit de Germaanse voornaam geld-wulf: betaling-wolf.
Gelderblom: Gelderse bloem, het wapen van Gelre.
Gelderland, Gelderlant: Afkomstig van het oude hertogdom Gelderland.
Gelderman, Geldermans, Ghelderman, Galdermans: Afkomstig van Gelder(land).
Geldersma; vadersnaam Gelder.
Geldmaker, Geldwaker: Beroepsnaam van de (geld)munter? Of van de betaalmeester? Vergelijk Geldmeyer, Duits Geldzahler.
Geldmeyer, Geldrmeyer, Geltmeyer. Beroepsnaam van de geldmeester, betaalmeester.
Geldof, Geldhof, Gheldolf, Geldof, Gheldof, Geldhove, Gelthooft, Guldolf, Guldof: : Vadersnaam. Geldolf. Germaanse voornaam geld-wulf ‘betaling-wolf’.
Geldrop, van, van Geldorp: Plaatsnaam Geldrop (Noord-Brabant)
Geldzahler, Geldzachler, Geldzahler: Duitse beroepsnaam van de betaalmeester.
Gelé, Gele, Gelee, Gellée, Gellee: 1. Zie Gillet. 2. Plaatsnaam Gelée in Battice (Luik) of Gellée in Petit-Rechain (Luik).
Geleedst: Schrijffout in de burgerlijke stand in 1828 voor Geleedts, ’s-Heer Arendskerke. Misschien uit Oudfrans Galet; vrolijke gezel’.
Geleen, van, van Gelen, van Geleyn, van Gueleyn: Plaatsnaam Geleen (Nederlands-Limburg).
Geleijne, Geleijn, Geleinse, Geleijnse, Geleijns, Gelen, Gelein, Gilleyns, Gheleyns, Gheleyn, Geleyn, Geleyn, Gallein, Galein, Galleyn, Galeyn, Geleleens: 1. Aanpassing van Frans Gi(s)lain, van Latijnse Gislenus, Latinisering van Germaans gisil-naam. 2. Soms voornaam Julianus.
Geleyn, van, van Gueleyn. 1. Aanpassing van plaatsnaam Ghlin (Henegouwen). 2. Zie Van Geleen.
Geleyte. Dialect variant van Gelaude. Geleyte=Gleide=Gelaude, Waarschoot.
Gelekerken, Geilenkirchen: Gele(n)kerken is de oude en ook Nederlandse naam van de Duitse plaatsnaam Geilenkirchen.
Gelep. Plaatsnaam Gileppe in Jalhay, Luik.
Gelerenter, Gelentern, Gelender: Duitse beroepsnaam Gelehrter, Gelernter: schriftgeleerde.
Gelhausen. Duitse plaatsnaam Gelnhausen.
Gelhorn. Duitse bijnaam voor iemand die zijn hoorn laat schallen, gillen, Duits gellen. Ook Gellshorn.
Gelibter. Duitse bijnaam Geliebter; geliefde, minnaar.
Gelin, Gelain: Vadersnaam. 1. Variant van Gillin, zie Gillijns. 2. Variant van Geslin, dat is Giselin, vleivorm van de Germaanse voornaam.
Geline, Gelinne, Gelinotte, Gelinet, Gelinne, Gelline, Glinne, Gline, Glinnes, Gelenne: 1. Moedersnaam. Vrouwelijke vorm van Gelin. 2. Oudfrans, Oudpicardisch g(h)eline, gline: kip, hen. Vergelijk Kiekens. Bijnaam.
Gelkop, Gelkopf. Duits (Nederduits -kop) Bijnaam: gele kop. Vergelijk Wittkop, Rodekopp, Schwarzkopf.
Gellaert, Gellaerts, Gellard. 1. Vadersnaam uit het Germaanse gail-hard; 'vrolijk-sterk'. 2. Variant van Gelard. Vadersnaam uit Egidius.
Gelleke, de: In België ook Degelcke, De Ghelcke. Plaatsnaam Gellik, Guelque in Réty bij Bonen (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Gellens. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Geldolf (gel+olf). 2. Zie ook Geylen(s).
Geller, Gheller: Gelre, de oude vorm van Gelder: Gelderland of Geldern (Duitsland).
Gelleroy, Gilleroy: 1. Plaatsnaam Gelrode (Vlaams-Brabant). Vergelijk Van Rooy = Van Rode. 2. Eventueel Romaans, zie Gilleron. Of Schots Gilroy?
Gellert. 1. Variant van Duits Gehlert, a. Gelhard = Gelhaar: geel, blond haar; b. Plaatsnaam Gehlert, (Duitsland). 2. Verzwaarde vorm van Geller.
Geltmeijer: Beroepsnaam van de geldmeester, betaalmeester.
Geloven, van, Gelooven, van, van ('t) Geloof. Familienaam uit de plaatsnaam Loven, een ven in Bladel (Noord-Brabant) of een plaats (goed) in Tilburg (Noord-Brabant). In Oost Noord-Brabant heet de familie Van Gelooven, in Waals Noord-Brabant Van ('t) Geloof.
Gelper. Bijnaam voor een druk iemand. Uit het Middelnederlandse gelpen: schreeuwen, gillen, drukte maken.
Gelpke, Gelpkens, Gelbecke, Gelbke, Gelbe. Vadersnaam uit de voornaam Gelbert/Gelbrecht.
Geluykens, Geluyckens. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaans gel(olf) of gisel(bert)-voornaam.
Geluk, Geluck, Gellok, Gelok: Bijnaam voor iemand die geluk heeft.
Geluwe, van, van Gheluwen, van Gheluwe, van Gheluwé, van Gheluwer, van Ghelluwe, van Gheluve, van Ghelue, van Gheluë, van Gheluven, van Ghéluvé, van Ghelewe, van Gilluwen, van Gilluwe, van Gilwen, van Gilwe, van Gilwé, van Ghillewe, van Gilve: Plaatsnaam Geluwe (West-Vlaanderen)
Geluyckens, Geluykens, Gelijkens: Vadersnaam. Vleivorm en afleiding van een voornaam die met gel- of gil- begint, zoals Gilbert of Geldolf.
Gelijns, Gelijn, Gelyns: Heel waarschijnlijk een spellingvariant van Geleijns. Mogelijk is ook een variant van Gillijn(s), vleivorm van de voornaam Gillis.
Gemberling. Duitse variant van Gamberling, doork/g-verzachting uit Kamberlin, Kemberling. Middenhoogduits kemmerlinc: kamerling, kamerdienaar.
Gemeiner, Gmajner: Gemeenschappelijk eigenaar (van algemene weide bijvoorbeeld), medebezitter.
Gemels. Waarschijnlijk variant van Gemers (r//-wisseling).
Gemert, van;, van Gemeren, van Gemerden: Plaatsnaam Gemert (Noord-Brabant).
Gemenick. Nederlandse vorm van plaatsnaam Gemmenich, Luik.
Gemin, Gemine, Gemen, Gemenne, Gimine, Giminne, Gimenne, Jeminne, Jemine: Plaatsnaam Geminne in Natoye (Namen).
Gemmeke. Moeders-, vadersnaam. Afleiding van Latijnse heiligennaam Gemma of Germaanse voornaam Gemmo.
Gemmink. Saksische vadersnaam (-ink: Saksische vadersnaamuitgang) van de voornaam Gemke/Gemmo (uit de Latijnse heiligennaam Gemmulus).
Gemoets. Wellicht reïnterpretatie van Jamot(te), Jaumot(te) via spelling Gemot.
Géna: Waalse variant van Génard, van Jeannard, afleiding van Jean ‘Jan’.
Gemst, van, van Gimst: Van Genst, van Van der Ginste?
Genbrugge, Gendbrugge. Plaatsnaam Gentbrugge (Oost-Vlaanderen).
Genabeek, van. Plaatsnaam. Wellicht Gène (gindse) beek. Vergelijk Genebroek, Genegoor, Geeneinde.
Genabet, van: Plaatsnaam.
Gendarme, Gendarm, Jeandarme, Darms: Beroepsnaam van de gewapende ruiter.
Gendebien, Jeandebien: Gen(t) de bien. Oudfrans gent: individu. Bijnaam voor een gegoed, eerbiedwaardig man.
Genderen, van, van Ginderen, van Ginder, van Ginteren, van de Gender: 1. Plaatsnaam Genderen (Noord-Brabant). 2. Van Ginderen: van ginder, van daar. Vergelijk Van Ginderdeuren.
Gendre, Legendre, Jander: Frans gendre: schoonzoon. Verwantschapsnaam.
Gendreau, Gendraud, Gendrault, Gendreot, Gindraux, Gindroz, Gindrat: Afleiding van Gendre
Gendrin. 1. Afleiding van Gendre. 2. Zie Jandrain.
Gendt, de: Middelnederlands gent ‘gent, mannetjesgans, gander’.
Genechten Van, Van Genegten, Van de Genachte, Genachten, Genachte, Van Geneugden, Vangeneugden, Van de Genuchte. Het Middelnederlands genachte, genechte betekent rechtsdag, rechtszitting. Naam van iemand die bij een gerechtszitting betrokken was of die er woonde.
Genegem, van, van Genegen, van Geneygen, van Geneijgen, van Genesen: Plaatsnaam Ginnegem in Oelegem (Antwerpen).
Genefaas, Geenevasen: Vadersnaam. Dubbele voornaam, Geenen Faas.
Genenbos. Plaatsnaam Genebos in Kwaadmechelen en Lummen (Limburg).
Généraux, Généraux. Bijnaam. Oudfrans général: van hoge geboorte, edelmoedig.
Generet, Jenneret: 1. Zie Jeanneret. 2. Eentueel plaatsnaam Genneret=Jenneret in Bende (Luxemburg).
Genesse, Genest, Geneste, Genesestre: 1. Zie Dugenest. 2. In Tienen is Genesse een variant van Ge(e)nis, in het Tiens als zjaines uitgesproken.
Genestet, de, Ginestet: Naam van de Nederlandse dichter Petrus Augustus de Genestet (1829-1861). Variant van De Genestay. Plaatsnaam: plaats waar brem groeit. Zie Dugenest.
Genevois, Genevay, Gennevoise, Genevasen: Afkomstig van Genève (Zwitserland).
Genévrier, Genévriez, 1. Plaatsnaam. Frans genévrier: jeneverstruik. 2. Reïnterpretatie van Genevier.
Genevrois, Ginevro: Plaatsnaam; plaats waar jeneverstruiken groeien. Maar waarschijnlijk reïnterpretatie van Genevois.
Geniets, Waarschijnlijk van Geniesse of Genest. Een Haagse familie Geniets was in de 16de eeuw afkomstig uit Mechelen als Genits = Ghenyets.
Genin, Gennin, Ghenin, Genyn, Genijn, Géning, Genain, Gheneyn, Geneyn. 1. Moedersnaam uit Janin. 2. Genin kan ook een knuffelvorm zijn uit de voornaam Gerard.
Geninden, van, Vagenende, Vagenhende, Vaegenhende: Verspreide plaatsnaam Geen E(i)nde: ginds uiteinde, gindse uithoek.
Gennip, van, van Gennip: Plaatsnaam Gennep (Nederlands Limburg). Ook in Zelem, Limburg.
Genk, van, van Genck, van Gink: Plaatsnaam Genk (Limburg)
Genonceaux, Gennesseaux: Vadersnaam. Afleiding van Genon, van Jean.
Genotello, Genetello: Vadersnaam. Uit Italiaans Giannotello, verkleinvorm van Gianni ‘Jan’.
Genoux, Genoud, Genoe, Genoel, Genouw, Ginoux: Vadersnaam. 1. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Godenulfus.2. Eventueel Janoul/Jenoul, vleivorm op -oui van Jean. Zie Jeannot.
Genquinne. Vadersnaam. Waalse aanpassing van Geenkin. Zie Geentjens. Of Jeanquin (Jannekin, Jantje).
Genske, Genzke: Afleiding van gans. Bijnaam voor een ganzenhoeder of naar fysieke eigenschap.
Gensterblum, Gastelblum, Gynsterblomme, Gynsterblom: Duits Ginsterblume: bloem van de ginste, brem. Duits Ginster.
Gent, Gente, Gentens, Genten, Gentes: Vadersnaam. Misschien korte vorm en vleivorm van Germaanse voornaam met gand-, zoals Genthardus, Gendradus, Gendulfus.
Gent (de), De Gendt, De Gend, Gendt, De Ghendt, De Geijndt, De Geyndt, Gheyndt, De Gand, Gandt, De Gant, De Ghandt, Gand, Gaand. Naam uit het Middelnederlandse gent: mannetjesgans, gander. Bijnaam.
Gent, van, Van Gend. Van Gendt, Gendt, Van Ghendt, Van Ghent: Plaatsnaam Gent (Oost-Vlaanderen).
Gent Van de, Van de Ghen, Van de Ghem, Dergent. Variant van Van de Gans (een gans=gent, uit de plaats Of plaatsnaam (de) Ganze in diverse provincies) of uit de gelijknamige plaatsnaam Gent in Leuven, Strijtem (Vlaams-Brabant) en Ieper (West-Vlaanderen).
Gent, Gente, Genten, Gentens, Gentes. Vadersnaam, wellicht knuffelvorm van een gand-naam.
Gentil, Gentils, Gentile, Gentili, Jentil, Legentil, Gentis, Genty, Jeantis, Jeanty, Janty, Legenty: Bijnaam. Oudfrans gentil, gentis: van goede familie, edel, (edel)moedig.
Gentilhomme. Welgeboren, edel man.
Gentin, Gentinne, Chentinne, Chintinne: Plaatsnaam Gentinnes (Waals-Brabant).
Genton, Genthon, Canton, Janton. Spelling voor Jeanneton, Genneton, vleivorm van de voornaam Jean.
Gentry. Engelse familienaam voor wie tot de voorname, betere stand behoort.
Genva, Genval. Plaatsnaam Genval, Waals-Brabant.
Geoffre, Joffre, Joffré, Jaffres, Jaffre, Jaffré, Jaffer, Jafer, Jofé, Joffe, Joffe, Jaffe: Vadersnaam. Korte vorm en afleiding van Geoffroy. De gereduceerde vormen op -fe zijn Waals.
Geoffroy, Geoffrois, Geoffroit, Geofroid, Geoffrey, Giffroid, Giffroi, Giffroy, Jeoffroi, Jeoffroy, Jeoffray, Geffroid, Geffroy, Geffray, Geffrey, Jeauffredt, Jeffroid, Jouffroy, Joffroy, Jeufroy, Jeffreys, Jefferies, Jefferis, Jeffry, Jeffrys: Vadersnaam. Franse (en van Engelse) vormen van Germaanse voornaam Godfried. Zie ook Govaert(s), Godefridi(s).
George, Georges, Georg, Degeorge, Degeorges, Desgeorges, Georgen, Goriëns, Goriens, Georgi, Georgy, De Georgio, de Georgi, Giorgi, Jorge, Jorgense, Jorgens, Jorgenson, Jörgenne, Jörgen, Jörgensen, Jurgen, Jurgens, Jurgensen, Joaris, Jeurgen, Jurriens, Jurjens, Georis, Joris, Joresz, Jorise, Jooris, Joeris, Jeoris, Joaris, Joirise, Joiris, Jorus, Ioor, Joor, Joors, Jeuris, Jurres, Juris, Jurisse, Jorissen, Jorissens, Jorissenne, Jorrissen, Joerissen, Jorssen, Jorssens, Jorsen, Georgis, Georgissen, Georgis, Jeurissen, Jeursen, Juersen, Jeuring, Jeurink, Jöhring, Juressen, Jorre, Jore, Joire, Joren, Jorens, Joore, Jooren. Vadersnaam uit de Griekse heiligennaam Georgius die over Yoryus tôt Jorges evolueerde. Joris werd ook wel verward met Goris uit Gregorius. Jooren, komt van de oud-Nederlandse mansnaam Jore, die ook aan de geslachtsnamen Joors (aan de Zaan) en Jorink (in Twente), en aan de plaatsnaam Jorum (Jora-heim, woonplaats van Jore), zoals een state heet te Kubaart in Friesland, oorsprong gaf.
Georget, Georgette, Georgion, Georgin, Georgeon, Georgiou, Georgelin, Georlette, Joarlette, Geortay: Vadersnaam. (Moedersnaam -ette). Vleivormen van Georges.
Georgissen, Georgis. Vadersnaam. Zoon van Georges. Naar de vorm contaminatie van Georges en Joris(sen).
Gepkens. Vadersnaam. Afleiding van bakernaam Gep, van Germaans gebô-naam. Zie Gypen(s), Geppaard.
Geppaard, Geppaart. Vadersnaam. Wellicht de Germaanse voornaam Gevaard, met verscherping (vif, vergelijk draven/trappen).
Geradin, Geradain, Géradain: Vadersnaam. Franse vleivorm van Germaanse voornaam Gerard. Vergelijk Gerardijn.
Geradon, de, (de) Géradon, de Gerdon: Vadersnaam. Franse vleivorm van Germaanse voornaam Gérard.
Gerard, Gerards, Gerardts, Gérard, Géra, Gera, Gere, Gerrard, Gerrards, Gerratz, Gerrartz, Geerard, Geraerdt, Geraerts, Geeraerd, Geerarts, Geraart, Geraerts, Geeraers, Geerars, Geerart, Geerard, Geerards, Gerar, Gerars, Gras, Gret, Gayrard, Gheeraert, Geeraerts, Gheeraerts, Geeraerdts, Geerard, Geerarts, Geirhart, Giera, Gieraerts, Garrard, Geraads, Gaart, Graat, Graadt, Graats, Graatsma, Gratema, Gratama, Gerads, Geraets, Geraedt, Gierath, Gieraths, Geeraets, Geraedts, Geraet, Gerhard, Gerhardt, Gerhards, Gerharts, Gerharz, Gerardi, Gerards, Gerardie,Geerink, Geerdink, Gerardy, Jérard, Zeerards, Zérard, Zerard, Zerar, Zeraa, Zerra, Serar, Serat, Seraerts, Seeraert, Sceraert, Sceraert, Syrardt. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam ‘ger-hard’: speer-sterk.
Gérardeau, Gérardeaux, Gerday, Jerday, Jortay: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Gérard. Luiks-Waals Ger(a)day = Geradeau.
Gerardijn, Gerardyn, Gerardin, Geraardijn, Geerardijn, Geerardyn, Geeraardin, Gheeradijn, Geradijns, Gheradijn, Gheradyn, Gheradyns, Gherardin, Gherardini. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Gerard: “ger-hard’'.
Géraud, Géraut, Gérault, Gérald, Gérodel, Gérodes, Giraud, Girault, Giralt, Giraudon, Giraudeau, Girodo, Giraudier, Giraudy, Girod, Girodet, Giraudot, Guiraud, Guiraudon, Gayraud, Guiro. Vadersnaam, afgeleid uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam ger-wald: speer-heerser.
Gerbais. 1. Plaatsnaam Gerbaix (Savoye). 2. Variant van Gerbehaye.
Gerbaud. Gerbeaux, Gerbaux, Gerbeaut, Cerreboutjarbaux, Gerbaulet, Gerboux, Girboux, Grebaut, Grebaux: Vadersnaam. Germaanse voornaam Geerboud: ger-bald 'speer-moedig': Gerbald(us), Gerbold.
Gerbes, Gerbens. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Gerbert, zie Gerber. Vergelijk Nederlands Gerbenzon, van Gerbenson.
Gerbedoen. Vadersnaam van Gerbodon, Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Gerbodo, zie Gerbo.
Gerbehaye, Gerbyhaie, Gerbayhaie, Gerbenaye: Plaatsnaam Gerbehaye in Jehay (Luxemburg).
Gerber, Gerbers, Gerberson: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-berht 'speer-schitterend': Gerbertus.-2. Duits Gerber: leerlooier.
Gerbo, Gerbosch, Gerrebosch, Gerrebos, Guerboo, Guerbaa, Gebode, Gebots: Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-bodo 'speer-bevelhebber, bode'.
Gerbrands, Gerbrandsz, Gerrebrandt, Gerbranda, Gerbrandy, Garbrands: Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-brand 'speer-zwaard': Gerbrand.
Gercama; Friese vadersnaam Gerke, van Ger, Gero en ma; man.
Gerdes, Gerde: Vadersnaam. Duits Korte vorm van de voornaam Gerardus.
Gerdinge, van, van Gardinge: Plaatsnaam Gerdingen (Limburg).
Gerdon, Gerdom. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Gérard of Geraud.
Gère. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Gérard.
Gerem, Gerems, Geerem, Geerooms, Geeroms, Gerooms, Gerom, Geron, Gerum. 1. Vadersnaam uit de het Germaanse ger-helm; speer-helm. 2. Kan ook een variant zijn van de Franse naam Jérôme (dit uit de heiligennaam Hiëronymus).
Géréon, Gérion, Gereon, Gerion: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Gereon 'grijsaard'.
Gérez, Giret. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gerard.
Gergay, Gergeay, Gergeaij, Jergeay: Luzemburgse Waalse variant van Frans Gergaud, afleiding van garg 'strot, keel'.
Gericke: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gerik: ger-rîk ‘speer-rijk’:
Gérimaux. Gerimaux: Variant van Germaux of Gérimont?
Gérimont. Plaatsnaam in Longlier en Tillet, Luxemburg.
Gerin, Gérin, Gerrin, Gérain, Gerain, Gerein, Gerein, Gearain, Geairain, Geairin, Gerryn, Gieryn, Girain, Girin. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse ger-naam zoals Gerard.
Geringel, de; Giringel: Wellicht volks etymologische vervorming van Gering. Vergelijk Duits Geringer.
Gerits, Geerits, Gerritz, Gerrit, Gerets, Girits, Gierit, Geeriets, Geenrits, Gerris, Geris, Gerres, Gerresch, Gerrits, Gerritse, Gerritsen, Gerritsma, Geritsen, Gerretsen, Gerretz, Gerretzen, Geritzen, Geritzem, Garritsen, Gartzen, Gerrissen, Girretz, Geurts, Geerdink, Geertsema, Geertsma, Gerdes, Geertse. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gerard.
Gerlach, Gerlag, Gerlage, Gerlack, Gerlasche, Gerlaxhe, (de) Gerlache, Guerlache, Deglace, De Glas, (de) Gelas), Deglas, Deglasse, Gelaes, Gelaesen, (vander) Glas, Glaes, Glaes, Gallas, Gallace. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gerlach. 2. De vormen met De kunnen komen uit de plaatsnaam Voroux-Goreux (Luik).
Gerlo. Naam uit Graubunden (Zwitserland):
Germ. Vadersnaam. Germs is een Duitse variant van Bijbelse voornaam Jeremias.
Germaine. Moedersnaam, Latijnse heiligennaam Germana. Vergelijk Germain.
Germanus, Germanes, German, Gerreman, Germain, Germing, Germanus, Germanes, Germanès, Germann, Germano, Germen, Gierman, Germain, Gremain, Germeyn, Germeyns, Germeijns, Germeijs, Germeys, Germin, Germijns, Germyns, Garmain, Garmein, Garmijn, Garmyn, Germein; Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Germanus (die betekent: dezelfde ouders hebbend). Germain is de Franse vorm en Germing is er de aanpassing van (vergelijk dialectisch tring < train).
Germeersch, van, Germersch, van, Germer: Vlaamse aanpassing en reïnterpretatie van Vangermez van Wangermez. De bakermat van Wangermez is Anvaing (Henegouwen), op nauwelijks 10 km van Ronse, waar Vangermeersch geconcentreerd is.
Germeau, Germeaux, Germau, Germaux, Germai, Germay, Germiat, Germeys, Germeijs, Germeis, Germis, Germijs, Germys, Gémis, Gémis, Gémès, Gomis, Geemers, Gemers, Jermé, Jermei, Jermeys, Jermis, Jermus: Luiks-Waals djèrmê, Frans jumeau, Latijn gemellus: tweeling. Vergelijk Jumel, Duits Zwilling.
Germentier. Wellicht Middenfrans gernetier, grenetier: ambtenaar belast met het toezicht op de graan-of zoutschuur.
Germinal. Vondelingnaam. Gevonden in Germinal, een maand in de republikeinse kalender.
Germonpré, Germonprez, Germonpree, Germonpree, Guermonprez, Grimmonprez, Grimonprez, Grimonpre, Grimonprez, Grimmonpré, Grimmondrez, Grymonpre, Grymonprez, Grymonpré, Grijmonpré, Grymmonprez, Grimonprez, Gremonprez, Grimmelprez, Gremmelprez, Grimpret. Familienaam uit de plaatsnaam Germonprez in Cerfontaine (Namen), Grimmonprez of Grymonprez in Magneé, Fléron, Beyne-Heysey, Huccorgne (Luxemburg). De West-Vlaamse familienaam gaat wellicht terug op de plaatsnaam Grimaupré (weide van Grimoud) ergens in Henegouwen/Nord: Piéronne de Ghermanpret, Doornik;
Germont, Germond, Guermont: Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-mund 'speer-bescherming': Germunt.
Germy. Variant van Germys of Gérémy.
Gern, Gerne. Vadersnaam. Korte vorm van Germaanse voornaam Gernot, Gernand, Gernhard.
Gernand. Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-nanth 'speer-moed': Gernandus.
Gerniers, (de) Gernier, Dugernier, Dugerny. 1. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Werner. 2. Dugerny is mogelijk ook afkomstig uit de plaatsnaam Le Gerny in Jemelle (Namen).
Gernler: Alemannische beroepsnaam van de nettenvlechter.
Gerlo. Naam uit Graubünden (Zwitserland). Vadersnaam uit de voornaam Gerlo.
Gérodel, Gérodez: Vadersnaam. Afleiding van Géraud.
Gerolt, Gerold, Gerhold, Gerholt, Gerrolluma, Gerroltsma, van Gerolsma, Gralda, Graalda, Grolda, Groldama, Greults, Gerelts, Gehrels, Gerrelts, Gerlsma, Geerlsma., Vadersnaam. Germaanse voornaam Geroud, Gerout. Zie Géraud. Friese voornaam Greult.
Géromboux, Gérombous. Gérombeau. Plaatsnaam Géroboux met n-epenthesis.
Geron, Giront, Giron: 1. Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Gero; of vleivorm van een ger-naam, bijvoorbeeld Gérard. 2. Zie Gerem(s).
Gérondal, Grondal, Gerondal, Gerendal, Gérindal, Gerindal: Plaatsnaam Gérondal in Petrem (Waals-Brabant).
Geronnez, Jeronnez, Geronés, Gerené, Gérené, Gernee, Gerne, Gerné, Cernez: Vadersnaam. Afleiding van Geron.
Gérono, Gerono, Geronooz: Vadersnaam Géronnot, afleiding van Geron.
Géronsart. Plaatsnaam in Jambes (Namen), Frasnes (Namen), Boussu-en-Fagne (Namen).
Gérouville, Jérouville: Plaatsnaam (Luxemburg).
Gerrebrands: Vadersnaam. Variant van Gerbrands. Germaanse voornaam ger-brand ‘speer-zwaard’.
Gerregroot. Familienaam die wellicht gevormd is uit het Germaanse voornaamdeel ger speer en groot (gestalte dus).
Gerreweij, van, Gerreweij: Plaatsnaam. De Middelnederlands plantnaam gerwe, gerrewe ‘Achillea millefolium’, ? Het accent moet dan wel verschoven zijn. Of van Van Gerwen.
Gersemeter, Gersmeter, Gessemeter: Beroepsnaam van een landmeter? Middenenderlands gerse, garse: landmaat, 1/3 morgen of 200 roeden; (ook) weiland, grasland. Waarschijnlijk reïnterpretatie van Gersemeuter.
Gersdorff. Plaatsnaam Gersdorf, als in Beieren.
Gerrits, Gerritsen, Gerritse, Gerritzen, Gerres, Gerretsen, Garritsen: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gerard.
Gersemeuter. Familienaam uit de plaatsnaam Gertsmoortere in Meise (Vlaams-Brabant).
Gersie, Gersi, Gersis: Moedersnaam. Germaanse voornaam Garsedis.
Gerson, Gherson, Gerszon, Gherschon: 1. Vadersnaam. Vleivorm op -eçon van Germaanse ger-naam, zoals Gérard. 2. Variant van Garçon.
Gersoulle, Guersouille: 1. Moedersnaam. Waalse vleivorm op -eç-oule van Germaanse ger- of war-naam, bijvoorbeeld Gérard of Guérard. 2. Zie Garçon.
Gerst, Gerste, Gersten, Ghiste: Middelnederlands gerste: gerst; gerstin: van gerst, gersten. Beroepsnaam voor een molenaar of gersthandelaar. Vergelijk De Taerwine.
Gerster, Gerstner, Gerstler: Beroepsnaam van de boer die gerst teelt.
Gerstel: Hypercorrect voor Gestel.
Gerstman, Gerstmans, Gersteman, Gerstemans, Ghersman, Garstemans, Geerstman, Gertsmans: 1. Beroepsnaam van de boer die gerst teelt of de gersthandelaar. Vergelijk Gerste(n), Duits Gerstenmann, Gerstenmeier. 2. Ghersman kan Grasman zijn. Beroepsnaam van de grasmaaier of-wieder. Vergelijk Duits Grasmann.
Gerszensohn, Ghersenzon, Gersztenzang, Gerinroze: Duitse familienaam Gersensohn. Bijbelse voornaam Gerson.
Gertruda, Gertru. Moedersnaam. Germaanse voornaam Gertrudis. Truyens is de vrouwelijke vorm van Geertrui. Zie van Geertruyden.
Géruzet. Naam van Spaanse Joden (Géruzet, Géruzez, Géruzé), die zich in de Franse Pyreneen kwamen vestigen.
Gervais, Gervaise, Gervasi, Gervasio, Gervoyse, Gervoise, Gervois: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Gervasius.
Gervaiseau. Vadersnaam, afleiding van Gervais.
Gerval, Gervale, Gervalle. Plaatsnaam in Geroval in Wibrin, Luxemburg?
Gerven, van: Plaatsnaam Gerven (Gelderland). Of variant van van Gerwen.
Gervy, Gervys, Gervis. Plaatsnaam Gervi(es) in Maillen, Namen.
Gerwen, van: Plaatsnaam Gerwen (Noord-Brabant).
Gerwin, Geerwijn. Vadersnaam. Germaanse voornaam ger-win 'speer-vriend'.
Gerwig: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gerwig.
Géry, Gerry, Giry, Jery, Geary: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Gerik; zie Geerick(x).
Geryl, Gerijl, Geril, Gerils: De naam komt eind 18de eeuw in Nieuwpoort voor als Gerilo, Gerile. Wellicht Italiaanse familienaam, afleiding Gèri, van Ruggeri.
Geschwindt, Gschwindt: Duitse bijnaam: gezwind, onstuimig.
Geserick, Gesierich: Duitse familienaam Geserich, Geserick, afleiding van Wendisch jesor: vijver.
Gesnot. Spellingvariant van Genot=Jeannot.
Gesp. Beroepsnaam van de gespenmakmer.
Gessele, van Gesselen, van, Gessel, van: Plaatsnaam Gastel (Noord-Brabant). Of variant van van Gestel.
Gessler, Geszler, Gessner: Spellingvariant van Duits Gässler, Gassner, afleiding van Gasse: steeg.
Gestel, van, Gestels, Van Geystelen, Van Gestelen, Van Geijstelen: Plaatsnaam. Gestel (Provincie Antwerpen, Noord-Brabant) of Sint-Michielsgestel, Moergestel (Noord-Brabant).
Geszajt, Geszait. Duitse bijnaam Gescheit: verstandig, slim, sluw.
Geten, van der, Van der Geeten, Van der Geyten, Verghetem. Naam uit de riviernaam Gete.
Getlkhermann. Ontrond van Duits Göttlichermann.
Geubbelmans, Gubbelmans, Geubels, Gubbels: Vadersnaam. Zoals Gobel en Duits Goebbels, Göbbels, verkleinvorm van Germaanse voornaam Go(de)brecht of Go(de)boud.
Geudin, Guedin, Geudens, Gudin, Guden, Geuens, Gheuens, Guens,Geunes, Geuns, Geunis, Guns, Gunst, de Gunst. Vadersnaam: vleivorm van de Germaanse god-naam, zie Godin. Zie ook Guens.
Geukens, Guekenne, Geudkin, Guyken, Guijken: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse god-naam, zoals Godevert. Zie ook Goukens, Gödecke.
Geuliaerts, Geullaerts: 1. Vadersnaam. Variant van Guillard; zie Willaerts. 2. Zie Goulliart.
Geuns, van: Plaatsnaam Gödens in Oost-Friesland (Nedersaksen). Het nageslacht van 1688 Jan Stevens uit Gödens heette in Groningen Van Geuns.
Geuquet. Vadersnaam: Romaanse vorm van een Germaanse God-naam, vergelijk Geukens.
Geure: Vadersnaam. Door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit Geuder van Goeder. Germaanse voornaam gud-hari ‘god-leger’: Godeharius.
Geurink, Guurink: Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Gregorius of van een Germaanse voornaam, zoals Goder(t) of Go(de)rik.
Geurtjens: Vadersnaam. Gepalataliseerde variant van Gortjens, verkleinvorm van Goort, van Godert of Govaart. Zie Geurts.
Geurts, Geurtse, Geurtsen, Geurdes: Vadersnaam. Geurts, Geurds, van Goorts. 1. Goort, van Govaart. 2. Uit Godert, Godhart.
Geus, de, Geuze, de Gheus, Gheuz, Geux,: Bijnaam. Frans Gueux, Legueux; ‘bedelaar’.
Geusebrouwers. Waarschijnlijk een latere reïnterpretatie 'brouwer van geuzebier', van een oorspronkelijke andere familienaam, wellicht Gerstenbrouwer: brouwer van gerstebier. Vergelijk Duits Gerstenbräu.
Geuspeure, de: Verhaspeling door verkeerde lezing van de Guesquiere (zie Gakeer).
Geuten, Geutens, Geutjens, Geutjes, Gutgens, Guetens. Vadersnaam of moedersnaam uit een Germaanse God-naam (bijvoorbeeld Godevaard, Goedele).
Geuvens. Vadersnaam. Vleivorm van Geudevert, Godevert; zie Govaert. Eventueel geronde vorm van Gevens.
Geuzaine. Plaatsnaam in Waimes, Luxemburg.
Geuzebroek, Geusebroek: Plaatsnaam Geusebroek in West-Friesland. 1600 Pieter Jacobsz Geusebroeck, Hoorn.
Geuzinge, Geuzinghe. De Nederlandse familie Roelofs neemt in 1811 de familienaam Geusinge aan, omdat ze op het gehucht Geuzinge woonde in Ruinen (Drenthe).
Gevaert, Gevaeraers Gevaerts, Gevart, Gevaere, Geevaert, Ghevaert, Geivaerts, Gévart, Géva, Gévas, Gefaert, Geffard, Geffert, Giffard, Givard, Givart, Givord, Givort, Gievors, Guevaer, Guevar, Guevart, Gevoorts, Gevorts, Gevirst, Guévirst, Gainvors, Gainvorste: Vadersnaam. Germaanse voornaam geb-hard ‘gave-sterk’: Gebahardus, Gevardus. 11de eeuw Gevehardus.
Gevel, van de: 1. Plaatsnaam, huisnaam ‘de Gevel’. 2. Naam uit het Middelnederlandse gevel: gevel, huismuur, nok, beroepsbijnaam voor de gevelmaker. 1406 Aert van den Gevelle, Kampenhout. Vergelijk Geveleers, Duits Giebler.
Gevel, van de. Pllaatsnaam, waarschijnlijk huisnaam: de Gevel. Of beroepsnaam voor de gevelmaker; vergelijk Gevels.
Geveleers, Gevelers. Beroepsnaam van de gevelmaker of metselaar.
Gevels, Geevels, Ghevel, Geuvels. 1. Naam uit het Middelnederlandse gevel: gevel, huismuur, nok. Beroepsbijnaam voor de gevelmaker, de metselaar. 2. Vadersnaam uit een Germaanse geb-naam (Gebhard, Gevaert).
Geven, Gevens, Ghevens, Geeven, Geuens, Gheuens, Geefs. 1. Moedersnaam van de Germaanse voornaam Geva. 2. Vadersnaam van de Germaanse voornaam Gebo of Givo (= gave) zoals in Gevaert.
Gévenois, Gevenois, Jévenois, Jaivenois, Juvenois, Juvenoit, Juvenoy: Wellicht is Juvenois de grondvorm, afleiding van Oudfrans jovene: jong.
Gevers, Geivers, Geuvers. 1. Naam uit de plaatsnaam Gesvres, deel van Crouy-sur-Ourcq (nabij Soissons); dorpje dat stamvader Gevers verliet rond 1410 om naar de Kempen te emigreren. 2. Vadersnaam uit het Germaanse geb-hari ‘gave-leger’: Giverius. 3. Of uit Geverts, van Gevaerts. 4. Bijnaam voor een gever, een milde schenker.
Gewelt, Gewald, Giewald: Bijnaam voor een krachtig, gewelddadig, hartstochtelijk iemand.
Gewillig. Kan een bijnaam zijn voor een inschikkelijke. Of door assimilatie van Geweldig; zie Gewelt.
Gey, Geyen, Geyens, Geijen: 1. Vadersnaam. Bakervorm van Germaanse voornaam, eventueel Gerhard. 2. Bijnaam. Verbogen vorm, zonder lidwoord van De Geye.
Geylen, Geylens, Geile, Gheyle, Gelin, Geelen, Gelen, Gelens, Ghelen, Gellens, Ghellynck, Gellynck, Gellinck, Gelling, (de) Ghellinck. Vadersnaam uit een Germaanse gail-naam; geil. Geile, Geielen, eventueel moedersnaam. Gail, de meisjesnaam Geile, soms ook van Geertrude.
Geyns, Gheyns, Gheys. Vadersnaam, variant van Geens, korte vorm van Gérard. Zie Geene. Vergelijk dialect vei(n)ster= venster. 2. Gheys kan ook een spellingvariant zijn van Ghys. Zie Gijs.
Geijn, van: 1. Plaatsnaam Gein in Jutfaas (Utrecht). Ook waternaam Het Gein (Utrecht-Noord-Holland).
Geijp, Gips: Spellingvariant van Gijp. Vadersnaam. Bakervorm van Germaanse voornaam Gijzelbrecht of een geb-naam, zoals Gevaard.
Geysen, Geysens, Geijzen, Geissen, Geisen, Gheysens, Gheysen, Gheyssens, Geyssen, Geyssen, Geyssens, Gheijssens, Gheijssen, Geijsens, Geijsens. 1. Vadersnaam afgeleid van de Germaanse voornaam Geisin (mogelijk afgeleid van de Germaanse voornamen Gaiso, Geiso, Gaisericus). 2. Zie ook Gijsen(s).
Geyser, de. Middelnederlands geyser: genezer.
Geyts, van, Plaatsnaam Geets = Gits. Maar waarschijnlijk veeleer variant van Van Geyt(e).
Geijtenbeek, van; Gijtenbeek: Wellicht plaatsnaam Geitenbeek bij Scherpenzeel (Gelderland):
Geijter, de; de Geeter: Beroepsnaam van de geitenhoeder. Vergelijk Duits Geisser.
Gezelle, Gazelle, Gasille, Gezel, Gezele, Gesel, Gesell, Gesellen, Gessel, Gesselle, (de) Gheselle Geselle, De Ghezelle, De Gezelle, Gsel: Naam van de gezel in het ambachtswezen, handwerksgezel.
Gezelle, van de; van de Gazelle: Toponymische re-interpretatie van de familienaam Gezelle.
Ghayssens. Brabantse dialect uitspraak van Gijssens; zie Gijsens. Vergelijk Gayse.
Gheegher, de. Familienaam in Frans-Vlaanderen. Ongetwijfeld weergavevan de Waals-Vlaams (hypercorrecte) uitspraak van De Heegher.
Gheele, de, de Gelle, Gheyle, de Geel: Geil, geel: vrolijk, lustig, wellustig, geil. Bijnaam.
Gheermans. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gerard.
Gheylen, van den, Van der Ghylen, Vergeylen, Vergeyle, Vergheylen, Vergheijlen, Vergels. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Geile, onder andere in Zedelgem (West-Vlaanderen). 2. Zie ook Vergeyle(n).
Ghellinck is afgeleid van de mannenvoornaam Gelle, die nog heden in Friesland in gebruik is. Dezelfde vadersnaam komt ook nog voor in den samengestelde geslachtsnaam Gellinckhuysen, en in vele plaatsnamen; b. v. in Gellekom of Gellicum (Gellink-heim), een dorp in de Tielerwaard, Gelderland.
Gheyn, van den, van 't Geyn, van Geijn: Plaatsnaam Gein in Jutfaas (Utrecht). Ook waternaam Het Gein (Utrecht, Noord-Holland).
Ghem. Waarschijnlijk variant van G(h)enne. Ghem/n, van de, zie van de Gent.
Ghettem, Ghestem: Aanpassing van Franse familienaam Guétan = Gaitan = Gai temps: vrolijk, mooi weer. Bijnaam voor een vrolijk mens. Vergelijk Laitem, Engels Merryweather, Duits Gutweter.
Gheude. Vadersnaam. Korte vorm van Germaanse god-naam. Zie Geudin.
Ghilardi, Ghelardi: Latinisering van Gillaert.
Ghildengersel. Verhaspeling van Middenenderlands gildekerse: door een gild geschonken kaars bij de dood van een van de leden.
Ghisbain, Gusbin: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Gisbert(us).
Ghislandi, Ghuisoland, Ghisoland. Vadersnaam. Germaanse voornaam Gislandus.
Ghiste, van Ghist, van. Variant van Van Ghise of Van Geest.
Ghyberlinck. Vadersnaam. Afleiding van voornaam Gijzelbrecht, vergelijk Gijpers.
Ghynnebeire. Middenenderlands gingebere: gember. Bijnaam of beroepsnaam naar de kruidnaam.
Ghuijs: Kan een variant zijn van Goos, maar vermoedelijk veeleer van Gijs.
Giacomi, Giacomini, Giacominii, Giacomino, Giacomello, Giacomelli, Giacometti: Vadersnaam Giacomo, Italiaanse vorm van heiligennaam Jacobus/Jacomus.
Giard, Giart, Giar(t), Gyard, Giardin: Vadersnaam Guiard, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam wid-hard 'bos-sterk': Wi(h)ardus, Gui(h)ardus. Voor gui= gi, vergelijk Ghyoot, Gys.
Gibault. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam geb-wald of gîs-balth; vergelijk respectievelijk Geboldus, Gisbaldus.
Gibbon, Gibbons, Gibon: Vadersnaam. Franse afleiding van Germaanse geb-naam. Of van Gibert.
Gibbs, Gibson. Vadersnaam. Engelse familienaam; Zoon van Gibb, Gilbert.
Gibert. 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Gijsbrecht. Gi(s)bertus. 2. Zie Guibert.
Gibis. Wellicht spelling voor Gibbes=Gibbs.
Giblet, Gibelin. Vadersnaam. Afleiding van Gibert of Giboux.
Giboux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam geb-wulf; gave-wolf. Gibulfus, Gebolf.
Gich, van, van Gigch. Plaatsnaam Giech, Beieren?
Gicquel, Giquelet, Jicquel: Bretonse naam. Samentrekking van Jézéquel, volkse vorm van Judicaël, naam van een Bretonse koning uit de 6de eeuw Oudbretons iud 'heer' + ic + hael 'edel (moedig)'.
Gide, Gyde: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Giddo; of spelling voor Guide, van Germaans Wido. 2. Verschrijving voor Gide, Gidet.
Gideonse, Giedziun: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Gideon, vooral in het Land van Cadzand en op Walcheren.
Gids de: Wellicht uit van Gits, Plaatsnaam (West-Vlaanderen).
Giel, Giele, 1. Zie Gillis. 2. Korte vorm van de voornaam Michiel. Vergelijk Gielen(s).
Giel, van. Plaatsnaam Gierle, Antwerpen.
Gieleghen. Plaatsnaam Ghislenghien, Nederlands Gellingen, Henegouwen.
Gielens, Gielen, Ghielens, Ghielen: 1. Zie Gillijns. 2. Vleivorm van Michiel.
Gipkes, Gepkes, Gebken. Oude knuffelvorm van een gysel of geb naam. Zie bij Gypen.
Giel (van). Familienaam uit de plaatsnaam Gierle (Antwerpen).
Gielen, Giele: Vadersnaam. De naam kan teruggaan op Gillis, maar ook op Michiel.
Gielfeer. Verdwenen familienaam. Hij kwam in 1683 voor in Leiden. Wellicht vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gyselfriet (uit gysel+frith).
Gieling, Gielink, Gielinger, Gyling. Vadersnaam uit Gielis, Gillis, Egidius. Zie Gillis.
Gier, de, Gier, Giers, Giers: De vogelnaam gier. Bijnaam voor een hebzuchtige, die zich als een aasgier op bezit stort.
Gierche, Ghierche: 1. Hypercorrecte aanpassing (Henegouwen) van G(h)iers: Geers (Waals-Vlaamse uitspraak giêrs). 2. Plaatsnaam La (..).
Gierdeghom, van Gierdegom, van, van Giedergom: Plaatsnaam Geerdegom in Mechelen. (Antwerpen).
Giersbergen, van: Plaatsnaam in Drunen (Noord-Brabant).
Gierse, Giersé: Waarschijnlijk spelling voor Giers.
Giesendorf. Duitse plaatsnaam in Elsdorf.
Giesenfeld. Plaatsnaam Geisenfeld, Beieren.
Gieter, de, Gies)er, Giesser: Beroepsnaam van een tingieter, loodgieter, potgieter.
Giethoorn: Plaatsnaam in Brederwiede Overijssel.
Giessen, van (de); van (de) Giesen, van (der) Giezen, van Gijzen: Plaatsnaam Giessen (Noord-Brabant, Zuid-Holland). De variant van de(r) Giessen verwijst veeleer naar de rivier de Giessen in de Alblasserwaard.
Gigli, Giglia, Giglio, Giglione, Giglioli, Gigliotti, Gilioli, Gilio, Giliotta: 1. Italiaans giglio: lelie. 2. Vadersnaam. Verschrijving voor Gil(l)io, van Egidius.
Gigounon, Gigonon. Afleiding van Gigon, zie Gigot.
Gigot, Gigault, Ghigo, Gégo, Gégot, Gegot, Gego, Gigon, Giglot: 1. Bijnaam voor een muzikant. Afleiding van Oudfrans gigue (Duits Geige): viool. Vergelijk Duits Geige(r), Geigle. 2. Bij uitzondering eventueel Frans gigot: bout. Beroepsnaam voor een slager.
Gijbels, Gyebels, Gybels, Geybels, Geipel, Geebels, Geebelen, Gebel, Gebele, Gebbe, Giblen, Giebel, Giebelen, Gibbels, Giebels. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gijsbrecht, Gode-brecht of Goude-boud.
Gijkens, Gykens. Vadersnaam. Friese voornaam Geike. Vergelijk Friese familienaam Gaaikema.
Gijs, Gys, Gyss, Gijse, Ghijs, Ghyse, Ghys, Giese, Gies, Giess, Gieze, Gisz, Gis, Ghise, Ghis, Ghisse, Gheis, Gheys, Geys, Geijs, Geis, Geise,Giezing, Gyssen, Giezen, Geyst, Geijst, Guis, Guis, Guisse, Ghuys, Guys, Ghuisse. 1. Vadersnaam afgeleid van de Germaanse voornaam Gyzelbrecht. Gys, Gise, Gisil kan een spellingvariant zijn van Guys of Guy, de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Wido, afleiding van Guy, Guys.
Gijsel Van, Van Gysel, Van Gijzel, Van Gyzel, Van Giesel, Van Geyssel, Van Geysel. Familienaam uit de plaatsnaam Gijsel (Noord-Brabant).
Gijselinck, Gijselinckx, Gijselynck, Gijseling, Gijselings, Gijselyngs, Gyselincks, Gyselinck, Gyselincx, Gyselinck, Gyselinckx, Gyselynkx, Gysellings, Gijzelijngs, Gijzelelinck, Ghyselynck, Gyselynck, Ghijsselinck, Ghijselinckx, Ghijselinck, Ghijselings, Ghijselincks, Ghijselynck, Gysseling, Gysselings, Gyssellink, Ghyzelings, Gyzelings, Ghijzelings, Gyzelyngs, Ghyselincks, Ghyselinck, Ghysselinck, Ghyselinckx, Ghyselinck, GieselinkGheyselinck, Geyselinck, Geyselings, Gheijselinck. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gijzel (brecht) (giso).
Gijsel, Gijsels, Gijzels, Gyzels, Ghysel, Ghijssels, Gijssels, Gijsels, Ghijsel, Ghyssel, Gyssels, Gyssel, Giesel, Ghisle, Geysel, Geysels, Geijsels, Gheijsels, Gheijssels, Gheyssels, Geyssel, Geysels, Geyzels, Geesels, Geesels, Gésel, Gesel, Gesels, Gezels, Ghesels, Ghezels. 1. Vadersnaam: korte vorm van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht (= speer-schitterend). 2. Mogelijk ook uit het Middelnederlandse 'gisel' : gijzelaar.
Gijsemans, Gysemans, Gyzemans, Geysemans,Geijsemans, Geijsmans, Ghiesmans, Gijselman, Gyselman, Gyzelman, Gysermans, Gysemans, Gijsermans, Gijzermans, Gyzermans, Geysermans, Gieshelmann, Gieshelmans. Vadersnaam uit de voornaam Gijs (gijzel).
Gijsen, Gijsens, Gysens, Gysen, Gysin, Ghyzens, Ghijzen, Gijzens, Gijzen, Ghijssens, Gijssen, Gijsens, Ghyssens, Geysens, Gyssen, Gisen, Giesen, Giesens, Ghiezen, Giezen, Giessen, Giesen, Geissen, Geisen, Gheyssens, Gheyssens, Geyssen, Gheijssens, Gheijssens, Geijssen, Geijsen, Geijzen, Geyzen, Guisen, Guissen, Guissenne. 1. Vadersnaam afgeleid van de Germaanse voornaam Gisoof Gijzelbrecht, (kernwoord van de naam Gyzelbrecht).
- Zie ook Geysen(s).
Gijskens, Gieskes, Gieske, Giskes, Giskin, Gheyskens, Geyskens, Geysckens, Geijskens, Geskens: Vadersnaam. Afleiding van Gijs, Gijzelbrecht.
Gijswijt. PLaatsnaam Geisweid (Siegen, Duisland).
Gijzelbrecht. Vergelijk Gijselinck.
Gilloteaux, Giloteaux, Giloteau, Gilotay, Gilta, Giltia, Giltay, Giltaix, Giltais, Giltait, Gilté, Gilte: Vadersnaam. Afleiding op -el/-eau, Luxemburgs-ay, Namen -ia, van Gillot.
Gilekens, Gillekens, Gûllekes, Gilkinet, Gilkin, Ciltjes, Gielkens, Geelkens, Gilkain, Gilquain, Gilquint, Gilquin: Vadersnaam. Afleiding van Gillis.
Gilbau, Gilbeau, Gilbout, Gilbaux, Gilbou, Gilbos: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam gisil-balth 'gijzelaar-moedig': Gislebaldus. 2. Spellingvariant van Guilbaud.
Gilbergen (van), Gilberg. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Gilbergen in Hoeleden, Vlaams-Brabant.
Gilbert, Gilberg, Ghilbert, Gilberti, Gilberto, Gilberttz, Gylbert, Guillebert, Guilbert,Gillebeert, Gillebert, Gilabert, Gilabet, Giiberti, Gilibert, Giliberto, Ghijllebert, Ghyllebert, Gillebertus, Ghillebaert, Ghillebert, Guilbart, Gilbart, Gelbard, Gelbart, Gelber, Gelbert, Gilbert, Glebert: Vadersnaam. Romaanse vormen van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht. Zie Gyselbrecht. Gilebertus = Giselbertus. Zie ook Guilbart.
Gilbin. Vadersnaam, vleivorm van de voornaam Gilbert.
Gilde, (‘t); Gilden: Misschien verkort uit Gildemeester, Gildemeijer, Gildemacher. Of gereinterpreteerd uit Gilden, van Gillen, Gillis of uit Gelden, een vleivorm van voornaam Geldo(l)f.
Gildemeester. Beroepsnaam. Hoofd, deken van een gilde of broederschap.
Gillaert, Gillaert, Gillaerts, Gillard, Gillart, Gilliard, Giliard, Gilliart, Gilliaert, Gilliaerts, Gilar Gilard, Gilaer, Gylaer, Gylaers. 1. Vadersnaam uit Gillis, vorm van Egidius. 2. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam gilsil-hard.
Gilisquet, Gilliquet: Romaanse afleiding van Gilles/Egidius.
Giljean, Gilgean, Gilyan: Vadersnaam. Dubbele voornaam Gil(les) + Jean. Vergelijk Gillisjans.
Gillaert, Gillaer, Gillarts, Gillard, Gillart, Gilliard, Giliard, Gilliart, Gilliaerts, Gilliaert, Gilard, Gilar, Gilaer, Gylaers, Gylaer: Vadersnaam. Afleiding van Gillis/Egidius. 2. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gisil-hard: Gis(i)lardus.
Gillan, Gillant, Gillent, Gilian, Gilant. Vadersnaam, latinisering van een Germaanse gisil-naam. Of variant (met ander suffix) van Gillard:
Gillau, Gillaux, Gilleau, Gilleaux, Gillieaux, Gilliaux, Gelai, Gelay, Gelhay, Gelhé:Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gilles/Egide.
Gillebert, Gillebaart, Gillebaard: Vadersnaam. Gilbert is de Romaans vorm van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht. Gilebertus = Giselbertus.
Gillegot. Waarschijnlijk verschrijving voor Gilliot.
Gilleir. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gilles. Vergelijk Waals Giltaire naast Giltay.
Gilleman, Gillemans, Gielemans, Gilmans, Gilman, Gilmand, Gilmant, Gielmans, Gielman, Chilman, Gillmann: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gillis.
Gillemon, Gilmont, Gilmond, Willemoens, Willemoons, Vilmon, Wilmont: 1. Vadersnaam. Guillemon/Willemon, vleivorm van Guillaume/Willaume, Frans Picardische vorm van Germaanse voornaam Willem.
Gilleron, Gilleran, Gillieron, Gilron, Gillerot, Gilleroy, Gelleroy: Vadersnaam. Vleivormen van Gillis of Gillier.
Gilkens, Gillekens, Güllekes, Gilkin, Gilkenet, Giltjes, Gielkens, Geelkens, Gilkain, Gilquain, Gilquin, Gilquint. Vadersnaam uit Gillis, dit is de vernederlandste variant van de Latijnse naam Gilles (Egidius).
Gilleman, Gillemans, Gielemans, Gilmans, Gilmand, Gilman, Gilmant, Gielman, Gielans, Ghilman, Gillmann. Vadersnaam uit de voornaam Gilles (Egidius).
Gillet, Gilet, Gelette, Giellet, Gielliet, Gielleit, Geilliet, Geiliet, Geilleit, Gillé, Gillez, Gillehet, Gilliet, Gilée, Gelée, Gelé, Gelee, Gellée, Gellee: Vadersnaam. Franse verkleinvorm op –et van de voornaam Gilles, Gillis, van Egidius.
Gilli, Gilly, Geli, Gelly, Gely, Jully, July: 1. Vadersnaam. Romaanse variant van Gidi, Giry, van Egidius. Zie Gillis. 2. Variant van Gillier (onder meer Luxemburg Waals). 3. Plaatsnaam Gilly (Henegouwen).
Gilliad, Giliade, Gillade, Gillias, Gillas, Gilias: Vadersnaam Gillat, vleivorm van voornaam Gilles. Ook wel Waalse variant van Gillard.
Gillier, Gillie, Gilliers, Giller: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gisil-hari 'gijzel-leger': Gisleharius, Gislarius.
Gilliland. Ierse familienaam (Oost-Ulster) van Schotse oorsprong Mac Gilliland, van Mac Giolla Fhaolâin (MacLysaght).
Gillis, Gillessen, Gillisse, Gilissen, Jilesen, Gillesse, Gilles, Gill, Gils, Gilst, Gielis, Gilis, Gillies, Gilys, Guilis, Guiliz, Gelis, Gelise, Gylis, Gijlis, Gille, Degilles, Giles, Gil, Ghils, Gils, Gel, Giele, Gieles, Giels, Gillissen, Gilis, Gilisse, Gilis, Cilissen, Gilisse, Giellisen, Ghielissen, Gilessen, Gillessen, Gillesen, Guillissen, Guilisen, Geelissen, Gelissen, Gelisen, Jilesen, Gylsen, Gilée, Gelé, Gele, Gelée, Gellée, Gellee Jelijs…: Vadersnaam. Gillis is de vernederlandste vorm van Frans Gilles, via een gelatiniseerde vorm Gilius, van Egidius. Griekse heiligennaam Aegidius.
Gillisjans, Gillesjans. Dubbele vadersnaam uit Gillis + Jan.
Gillon, Gielon, Gilon, Geljon, Jilon, Gillion, Gellon, Gelon, Geloen, Gelon: Vadersnaam. Geljon is de Nederlands uitspraak van de Franse familienaam Gillon, vleivorm van de voornaam Gilles = Egidius. Gillon en Guilllon werden soms verward. Guillon kan een vleivorm zijn van Guillaume ‘Willem’.
Gillot, Gilot, Gilloots, Gillo, Gilodts, Gilotin, Gilliot, Gilio, Gilioiodts, Gelo, Gelot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gilles/Egidius.
Gillyns, Gillijns, Gillin, Gilin, Gillen, Gillens, Ghielen, Ghielens, Gielens, Gilen, Gilens, Guillen. Vadersnaam, knuffelvormen van Gilles (Egidius).
Gilmaire, Gilmère: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gisil-mêr'; gijzel-beroemd': Gislemarus. 2. Spelling voor Guilmaire, Picardisch voor Germaanse voornaam Wilmar.
Gilnay, Gilnaits, Gilniat: Vadersnaam. Vleivorm van Gilles.
Gilops, Gillopé: Verhaspeling van Gilots, Gillotet?
Gilquart, Gilcart, Gilka: Vadersnaam. Afleiding van Gillis of Gilbert.
Gilse, van, Van Gils, Van Gilsen, Van Gilst, Van Giels: Plaatsnaam Gilze (Noord-Brabant).
Gilsemans, Ghilsmans: Afleiding van Van Gilse.
Gilson, Gielson, Gilsonnet, Gilsonet, Julsonnet, Julsonet: Vadersnaam. Gilleçon, vleivorm op –eçon van de voornaam Gilles.
Gilsoul, Gilsourt: Vadersnaam. Waalse vleivorm op -eçoul van Gilles.
Gimbrere. De familie Gimbrère kwam uit Bordeaux via Antwerpen naar Nederland. Waarschijnlijk de Franse familie- en plaatsnaam Gimbrède.
Giltaij, Giltay: Vadersnaam. Giltay, Giltais, van Gillotay, Luiker Waalse variant van Gilloteau(x), verkleinvorm van Gillot, vleivorm van de voornaam Gilles, Egidius.
Gimmenich. Plaatsnaam Gemmenich, Luxemburg.
Gimpel, Guempel: 1.Vadersnaam. Duitse voornaam Gimpold. 2. Duitse bijnaam Gimpel, Gimbel, Duits Gimpel ‘goudvink, bloedvink’. Bijnaam voor een onnozele hals, sufferd
Gimst, van; (van) Gemst: Uit van der Ginst?
Ginderachter, van. Naar de woonplaats ginder achter (een weg, een waterloop).
Ginderboven, van. Naar de woonplaats ginder boven, daar boven, op een hoogte.
Ginderbuyten, van. Naar de woonplaats ginder buiten de dorpskom. Plaatsnaam onder meer in Mol, Antwerpen.
Ginderdeuren, van, van Geenderdeure: Plaatsnaam Ginderdeure in Erembodegem (Oost-Vlaanderen), Ginderdoor (Noord-Brabant): ginder door.
Ginderhuysen, van, Ginderhuysen, van Geenderhuysen, Geenderhuijsen, Geenderhuyzen: Naar de woonplaats in gene, gindse huizen. Of ontrond uit plaatsnaam Gundernhausen, Gundenhausen (Beide in Duitsland).
Ginderneder, van, Naar de woonplaats ginder beneden, in de laagte; bijvoorbeeld plaatsnaam in Hofstade.
Ginderom, van. Naar de woonplaats om de hoek, achter de bocht.
Ginderen, van: 1. Variant van van Genderen. Plaatsnaam Genderen (Noord-Brabant). 2. Van Ginderen ‘van ginder, van daar’.
Ginderover, van. Naar de woonplaats ginder aan de overkant. Ook plaatsnaam Ginderover (Noord-Brabant).
Gindertael, van, Gindertalen, van, van Geendertaelen, van Gindertaele, Gintertaelle: Naar de woonplaats ginder te dale, in het dal, in de diepte.
Gingelen, van. Plaatsnaam Gingelom, Limburg.
Ginhoorn, van: Plaatsnaam Geenhoven in Valkenswaard (Noord-Brabant)?
Ginhoven, van. 1. Plaatsnaam in Baarle-Hertog, Merksplas, Wuustwezel. 2. Variant van Van Geenhoven.
Gink, van: Plaatsnaam Genk (Belgisch-Limburg). Of wellicht Ginneken (Noord-Brabant).
Ginkel, van, Van Ginckel, Ginckels, Ginkels: Plaatsnaam De Ginkel (Gelderland, Groningen).
Ginneberge: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam Ginbergia. 2. Eventueel plaatsnaam De Genenberg (Nederlands-Limburg).
Ginneken, van, Van Genneken: Plaatsnaam Ginneken (Noord-Brabant).
Ginsbach. Plaatsnaam Günsbach in de Elzas.
Ginsberg: Wellicht ontrond uit de Beierse Plaatsnaam Günzburg, met de bekende burg/berg-verwarring.
Ginst, van de(r), van de(r) Ghinst, Ghinste, van der Ginst, Verginst, van de Gienste, van Deginste, van der Gheynst, Geynst, Gheijnst, Vergheynst, Vergeynst, van de Ghens, de Ghenst, de Geynst, de Ghynst, Gynst, de Gijns, Gijnst: Plaatsnaam Ginst ‘brem’, van Oudfrans geneste, Frans genêt, Latijnse genesta. Plaatsnaam in Bellegem (Kortrijk, West-Vlaanderen).
Gintelenberg. Gintelenberg komt in 1900 in 's-Hertogenbosch voor. Duitse familienaam Guntlisbergen, Guntlisberer, van plaatsnaam Guntlisberg bij Zurich (Zwitserland).
Giondelaers. Door dissimi;atie van Middelnederlands grondenaer: grondeigenaar. Vergelijk Duits Grundherr.
Giordan, Giordano, Giordani, Giordanino. Vadersnaam. Italiaanse vorm van de voornaam Jordanus.
Giovanni, Giovani, Giovalelli, Giovanetti, Giovani. Vadersnaam. Italiaanse vorm en afleiding van heiligennaam Johannes.
Giraldo, Giraldi, Giraerts, Jirard,Girardini, Girardi, Giradino, Girardin, Giradeau, Giradon, Girardot: Vadersnaam. Franse vorm en afleiding van germaanse voornaam Gérard.
Girardin: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Gerard.
Gicour. Plaatsnaam Gircourt, Vosges, of Gercourt, Mesue.
Girlot. Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse ger-naam.
Girmes. Duits dialect variant van Kirmes; ker(k)mis.
Girodrouz. Waarschijnlijk van Giraudeau.
Giroud, Giroux, Giroul, Giroulle, Géroux. Vadersnaam, Romaanse vorm van Gerolf.
Girondal, Girondeau, Girondin, Girondon. 1. Afleiding van Zuidfrans gironde: zwaluw. 2. Variant van Giraudeau, -on, met epenthetische n.
Girot. 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse ger-naam, zoals Gérard. 2. Verschrijving voor Giraud.
Girresch, Girès, Girrès: Duitse bijnaam Girsch, van Middenhoogduits girisch: gierig, hebzuchtig.
Girtler: Ontronde vorm van de Duits Beroepsnaam Gürtler ‘gordelmaker’.
Gisbierre, Guisbier, Guisbiers: Vadersnaam. Picardisch vorm voor Gisbert (vergelijk Ghisbain). Zie Gyselbrecht.
Gisbrandt, Gisbrand, Gisbrant: Vadersnaam. Germaanse voornaam gîs-brand 'pijl-zwaard': Giseprandus.
Giselet. Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse voornaam Gijzelbrecht/Giselbertus.
Gisgand, Guisgand, Ghisgand, Gigante, Gigant, Ghiga, Cigas, Cigas, Giegas, Gieghase, Gygax: Oudfrans gigant, Frans géant: reus. Vergelijk (de) Reuse, de Reese.
Gislain, Guislin, Guislain, Guiselain, Guiselin, Guisoland, Gislen, Ghisselain, Ghislain, Ghiselin, Gissalin, Geslain, Geslin, Gislini, Ghisleni, Jeslein, Ghillain, Ghilain, Gillain, Gillin, Gillaint, Gilain, Gylain, Guillain, Guilain, Guilin, Ghilin, Gelain, Gileen: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Latijnse voornaam Gislenus, latinisering van Germaanse gisil-naam, zoals Gijzelbrecht. 2. Sommige vormen kunnen Romaanse verschrijvingen zijn van Gyselen (Middelnederlands Giselin), andere eventueel vleivormen van Giles. 3. Guil(l)(a)in en homoniemen kunnen ook vleivormen zijn van Guillaume. Vergelijk Willens, Guillin.
Gisquet: Vadersnaam. Afleiding van Gijs, Gijzelbrecht.
Gistel, van. Plaatsnaam Gistel, West-Vlaanderen.
Gistelaere, de, Gistelare, de. Afkomstig van Gistel, West-Vlaanderen.
Gistelman. Afleiding van Van Gistel.
Gistman. Beroepsnaam van de gistbereider of verkoper.
Gittenberger: Ontronde vorm van Duits Gutenberger, afleiding van de frequente plaatsnaam Gutenberg.
Gittler, Gitler. Duitse ontronde vorm van Güttler. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Gütel: Goedele.
Gits, van, Gidts: 1. Plaatsnaam Gits (West-Vlaanderen). 2. Zie Giedts.
Gitsels. Wellicht van Gijssels.
Gittenaer, Gietenaar. Plaatsnaam Gieten, Drenthe?
Gittens. Vadersnaam vleivorm van Germaanse voornaam Giddo, bakervorm van Gidbertus.
Giudici. Italiaanse beroepsnaam Giudice: wetheer, rechter; vergelijk Schepens.
Giuliano, Guliani, Guliana: Vaders-, moedersnaam. Italiaanse vormen van Latijnse heiligennaam Julianus, Juliana.
Giunta, Giunti. Italiaans van Bonag(g)iunta, buona aggiunta: goede aanwinst. Bijnaam voor een gewenst kind.
Gjaltema, Gialts, Gjeltema, Galtema, Galtama. Vadersnaam Gjalt. Plaatsnaam Galts, Oldenburg.
Giusto, Giusti, Giust: Vadernaam. Italiaanse vormen van Latijnse heiligennaam Justus.
Givert, Giviar: Vadersnaam. Waarschijnlijk van een Germaanse geb-naam. Vergelijk Giverius.
Givron, Givront, Giveron. Plaatsnaam Givron, Ardèche.
Givry. Plaatsnaam, Ardèche, Marne.
Glady, Glaudy. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Claudius, zie Claude.
Glab, Gelap: Vadersnaam. Bakervorm van Germaanse voornaam glad-berht: Glabert.
Glabbeek, van, van Glabbeeck, (van) Glabbeke, Glabeke, van Gelabbeek: Plaatsnaam Glabbeek (Vlaams-Brabant), Neer- of Opglabbeek (Limburg).
Glachant. Waalse aanpassing (met hypercorrecte ch) en reïnterpretatie van Claassen; vergelijk Claçens.
Glacz, Glatzel. Duits Glatz, bijnaam voor een kaalkop.
Gladdines: Ook Gladiné, Gladine(s), Gladinez. Vadersnaam., verkleinvorm van voornaam Glade, Glaude = Claude.
Gladiuex. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Glaude-Claude.
Gladiné, Gladine, Gladines, Gladinez: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Claude = Claude. Vergelijk Glade.
Gladon. Vadersnaam Gla(u)don, vleivorm van Claude.
Gladpootjes: Volks etymologische vervorming (van Clabots?).
Gladsteen. Wellicht reïnterpretatie van Glitzenstein.
Gladys, Gladysz. Gladisz: 1. Moedersnaam. Engelse voornaam Gladys, oorspronkelijk Wels Gwladus, gewoonlijk afgeleid van Claudia. 2. De verschrijvingen op –sz suggereren veeleer Slavische namen. Brech. verklaart de familienaam Gladis, Gladitz, Gladitsch, Gladisch van Slavische voornaam Gladu.
Glahn, von: Plaatsnaam Glan-Münchweiler (Rijnland-Palts).
Glande: Met n-invoeging uit Glade, Glaude, Claude? Of leesfout voor Glaude = Claude. Zie Gloude.
Glandy. Waarschijnlijk variant van Glady, met n-epenthesis. Of afleiding van gland: eikel?
Glandorff. Plaatsnaam Glansdorf in Rhauderfehn, Duitsland.
Glanz, Glane: Duitse bijnaam: glanzend, schitterend.
Glanzer, Glaenzer: Duitse bijnaam voor iemand die (graag) schittert, glanst. Of beroepsnaam voor iemand die voorwerpen poetst, doet glanzen.
Glas, (de): Plaatsnaam Gerlache in Voroux-Goreux (Provincie Luik).
Glasbergen, Glazenburg, Glasberg. De familienaam Glasbergen is in 1637 voor het eerst (met het voorzetsel 'van') in Noordwijk-Binnen geschreven door de kleermaker Claes Willemssoon van Glasbergen. Hij was een zoon van de glazenmaker Willem Claesz, die in 1587 in Leiden is getrouwd. Zou de naam duiden op herkomst uit Glasberg in Duitsland, nu Glazewo in Polen, een centrum van glasblazers? Vergelijk eventueel de namen Glazenburg, Glazenborg en Glazenberg in Groningen.
Glaser, Glasser, Glaszer, Glezer: Duitse beroepsnaam van de glazenmaker.
Glass. Vadersnaam. Duitse vorm voor Nicolaus, zoals Glas, Glaas, Glass, variant van Klas.
Glasmacher: Duitse beroepsnaam van de glazenmaker.
Glasz, Glas: Vadersnaam. Duits Glass, Glas, korte vorm van Nikolaas.
Glasson. 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Nicolas. Vergelijk Glasset. 2. Afleiding van Oudfrans glace: ijs, spiegel. Bijnaam.
Glat, Glatt. Duitse bijnaam, wellicht voor een gladde aal.
Glatigny. Plaatsnaam (Oise, Manche, Seine-et-Oise) en in Ransart (Henegouwen) en Thorembais (Waals-Brabant).
Glaubrecht: Spelling voor de vadersnaam. Globrecht, Globert. Germaanse voornaam hluth-berht ‘beroemd-schitterend’: Hlodebertus, Glotbertus.
Glaudemans, Gloudemans: Vadersnaam. Afleiding van Claude = Claude. Vergelijk Gelaude.
Glaudin. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Claude.
Glautier. Picardisch clauti, Frans cloutier: nagelmaker. Beroepsnaam.
Glavier, Glavie, Glavieux. Oudfrans glavier; zwaardenmaker. Beroepsnaam.
Glazemaeker, Glazemaekers, Glazemaker, Glazemakers, Glazemackers, Glasemakers, Glasemaekers, Glazenmakers, Glaesmakers, Glasmacher: Beroepsnaam van de glazenmaker.
Glebbeek: Variant van Glabbeek. Plaatsnaam Glabbeek (Vlaams-Brabant) of Neer-en Opglabbeek (Belgisch-Limburg).
Glecer. Spelling voor Duits Glatzer, van plaatsnaam Glatz in Silezië.
Gleich, Gleicher. Duits Gleich: gelijk, even, passend. Gleis(s)ner, Glaisner: Duitse bijnaam. Middenhoogduits gelîchsenaere: veinzer, huichelaar.
Glenet. Wellicht van Glinet, Gelinet, afleiding van Gelin.
Glenisson, Glénisson: Vadersnaam. Afleiding op -eçon van G(e)lin.
Glerum, Glerom: Noorse familienaam Glaerum, Glerum, van plaatsnaam Glaerum, Glerem in Surnadal, van Oudnoors Gljófarheimr.
Glesener, Glesner, Glaessner, Glaesener, Glaesner, Glasner, Gloesener: Duitse beroepsnaam: glazenier, glazenmaker.
Gleton. Oudfrans gleton; klis, klit, kleefkruid.
Glibert: Vadersnaam. Omkering van volgorde van klanken van Gilbert, Guilbert, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht.
Gliksberg, Glücksberg, waarschijnlijk verward met Duitse plaatsnaam Glücksburg.
Glinneur, Glineur, Glinoer, Ghilneux, Glaneur: Afleiding van Frans glinne, glène, van Latijn gallina: kip, hen. Beroepsnaam van de kippenkweker, poelier.
Glissoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Glissulf, wellicht door klankverandering van Gisilwulf: Gislulf, Gislolf.
Glitzenstein, Glicenstein, Glicensztein: Duits Galitzenstein: zinkvitriool.
Glöckner, Glockner, Glockemann, Glockmann: Duitse beroepsnaam van de klokkenluider.
Glopper, (de): Variant van de Clopper. Bijnaam voor een klopper, in een van de vele betekenissen, bijvoorbeeld ‘klokluider’.
Glorian. Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Glorius? Of van Florian?
Glorie, Gloria, Gloire, Gloer, Glore, Glor, Gloor, Verglorie: Moedersnaam. Latijnse heiligennaam Gloria, ver; vrouw.
Glorieux, Glorieus, Glorie. Bijnaam voor iemand die op eer of roem gesteld is.
Gloris. 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Glorius. 2. Uit Floris. 3. De Duitse familienaam Glorius wordt verklaard uit Hilarius.
Glotzer, Glötzer: Duitse bijnaam voor een gaper.
Gloude, Gloudemans, Gloudie: Vadersnaam. Glaude = Claude.
Gluck, Gluck, Glik, Glick: Duitse bijnaam Gluck: geluk.
Gluckman, Gluckmann, Glickman, Glicksmann, Gliksman, Glikerman: Duitse familienaam Glücksmann. Bijnaam voor iemand die geluk brengt of heeft.
Glusmann. Duits Klussmann, afleiding van plaatsnaam Klus; kluis.
Gnirrep: Anagram van Perring. Friedrich Elias Perring, afkomstig uit Pyrmont, deserteert in 1804 en trouwt in Amsterdam onder de naam Gnirrep.
Gormans, Gorman, Goorman, Goormans, Goremans, Gooremans, Gorremans: 1. Afleiding van Van Goor. 2. Uit Go(e)dermans.
Gordon, Gourdon, Guerdon: Afleiding van Oudfrans gort, Frans gourd: lomp, log, onhandig. Bijnaam. Vergelijk Gourdin.
Goblet, Gobelet, Gobled: Vadersnaam. Franse afleiding van Germaanse voornaam Gobrecht of Gobboud.
Gobbelschroy, van. Plaatsnaam in Kortrijk-Dutsel (Vlaams-Brabant).
Gobau, Gobaux, Gobeaux, Gobeau, Goubault, Goubaut, Goubauw, Gaubout, Jaboud, Gobbo, Gobéo: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germanse voornaam Godeboud. Zie Godbolt.
Gobbaerts, Gobbaert, Gobart, Gobaer, Gobba, Goba: Vadersnaam. Variant van Gobert (ar/er-wisseling). Of afleiding van de bakernaam Gobbe.
Gobbe, Gobe, Gob, Gobes, Gobbens, Goube, Gaube: Vadersnaam. Bakervorm van de Germaanse voornaam Go(de)brecht of Go(de)boud, of zelfs Godefried.
Gobeijn: Vadersnaam. Andere spelling voor Gobijn, Gobin, vleivorm van de Germaanse voornaam Go(de)brecht of Go(de)boud.
Gobel, Göbel, Göbels, Goebels, Goebel, Goebbels, Gobbels, Gobels, Gobbels, Gubbels, Gubel, Geubels, Geubel, Geubbels, Geubelle, Guebels, Guebel, Guebelle, Guébel, Guébels, Gebel, Guebelle, Gueubel, Goppel: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Go(de)brecht of Go(de)boud.
Gobet, Gobets, Gobiet, Goubet, Gobé, Gobez: vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Gobert of Gobau(x).
Gobillard, Gobillon: Vadersnaam. Franse vleivormen van Germaanse voornaam Gobrecht of Go(de)boud.
Gobin, Gobyn, Gobijn, Gobeyn, Gobbin, Goubin, Gauwbeen, Gaubeen, Gaubeyn, Gobien, Gubin, Guypen, Gébenne, Gébene, Gueben, Guebenne, Guébin. Vadersnaam, knuffelvorm uit de Germaanse voornaam Gode-brecht of Gode-boud.
Gobraiville. Plaatsnaam Cobraiville in Nives, Luxemburg.
Goblin, Gobelin, Gobeleyns, Gablin, Joblin. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Go(d)brecht of Gobboud. Vergelijk Gobel.
Gobert, Ghobert, Gobbert, Godbert, Gobiert, Gobier, Gobierre, Goubert, Goubeir, Gaubert, Goebeert, Gobbers, Gobers, Goppert. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Godebrecht (god-brecht).
Gobrecht, Godebrecht, Godebrechts: Vadersnaam. Germaanse voornaam Godebrecht: Godebertus.
Gobron. Vadersnaam. Afleiding van Gobert.
Gocar, Goka. Variant van Jacquart. Vergelijk Jadot-Godot.
Goch, Goche, . Vadersnaam. Picardisch vorm voor Gosse. Vergelijk Cochet.
Goch, van, van Gogh: Plaatsnaam Goch (Duitsland).
Gochard, Gocha, Gochart. Vadersnaam. Picardische vorm voor Gossard; zie Gossaert.
Gochon. Vadersnaam. Picardische vorm voor Gosson, Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Go(d)zo, Gosso.
God, Got, Godde, Goede, Gudde, Gods, Godts, Gots, Goots, Goidts, Goedts, Guets, Guedes, Guets. 1. Vadersnaam, korte vorm van de Germaanse voornaam Godo (god). 2. Vadersnaam, variant van Gort(s), Guert(s). Zie Goorts. Vergelijk Brabants met: markt, zwet: zwart, kut: kort.
Godemont, Godmont, Gaudemont, Goedemont, Goedemond, Goudemant, Goudemand, Goudeman, Godmond: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-mund 'god-bescherming': Gotmundus.
Godalier, Godallier, Godelie, Godeliez, Gonderlier, Goddeliere, Godelière, Godailliez, Goudaillier, Goudailler, Goudalier, Goudali, Goudaliez, Goudaillé, Goudailliez, Goudaillez, Goudelis, Goedeljee: Oudfrans go(u)dalier, van Middelnederlands goedale: goed bier. Beroepsnaam van de brouwer van goed, sterk bier.
Godbille, Godbil, Godbils, Godtbil, Gadbil, Godbolt, Godbuls, Goubille: Bijnaam ontleend aan het balspel. Gode bille: goede bal.
Godbolt, Godbuls, Goubout: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-balth 'god-moedig': Godeboldus. Nederlandse Godeboud. Zie ook Gobau.
Goddaer, Goddaert, Goddard, Goddart, Godaert, Godaer, Godar, Godard, Goda, Godat,Godehardt, Gotthardt, Gotthard, Gödert, Gaudart,Goddar, Godart, Goddar, Goard, Gouard, Gouat, Goudart, Goudaer, Goudar, Goedart, Goedert, Goedhart, Goethaert, Goutard, Goyaerts, Goyarts, Goijaerts, Goijarts, Jodard, Joudart, Joudat, Jottard. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam gud-hard; god-sterk, Godardus. 2. Ook afleiding van of verwarring met Godevaard; vergelijk Goorts.
Godden. Vadersnaam. Verbogen vorm van Godde of variant van Godin (in verdoft tot en).
Goddère, Godderé, Goderey, Cadré: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-hari 'god-leger': Godeharius. 2. Als we uitgaan van Godderé: Moedersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gud-rêd 'god-raad': Godrada. 3. Godderé kan eventueel spelling zijn van Middelnederlandse uitroep: God Heren. Vergelijk Goderis 2, Godhair(t).
Goddoud, Godau, Godaux, Goddeau, Godeaux, Godeau, Goudeau, Gouault: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-wald 'god-macht': Gudualdus, Godaldus.
Goddro. Spelling voor de Franse familienaam Godreau, afleiding van Godier, de Germaanse voornaam Goeder.
Godechal, Godiscal, Godichal, Godicel, Godicej, Godichaux, Godchaux, Godicheau, Gaudicheau, Gaudicheau, Chaudicaud, Godechard, Godichard, Godessart, Godesar, Godissart, Gaudissart, Gaudisart, Godecharles, Godecharle, Godeschalk, Godschalk, Gosschalk. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Godschalk, gud-skalk (God-knecht) Godesscalc. Godecharle(s) is volksetymologisch en hypercorrect (Charles van Challes).
Godechoul, Gochoul, Godchoul, Godsoul: Vadersnaam. Waalse afleiding van Germaanse god-voornaam.
Gödecke, Geudeker, Goettgens, Göttgens, Gottgens: Vadersnaam. Nederduits Gödeke, afleiding van god-naam.
Gödden: Vadersnaam. Verbogen vorm van de Duits naam Göde, korte vorm van een Germaans god-naam, zoals Godfried, Godhard. Vergelijk Godin.
Godderis: Vooral West-Vlaamse familienaam Gode(e)ris. 1.Vadersnaam. Goderi, Godry, zie Goderie. 2. van Godhereons, een bijnaam naar iemands lijfspreuk ‘God heerse over ons’.
Godee, Goedee: Vadersnaam. Nederlands spelling van Frans Godet, verkleinvorm van een Germaans god-naam, zoals Godefroid.
Godefridi, Godefridis, Godfrydt, Godefroi, Godfroi, Godfroid, Godfroidt, Godfroit, Godfrois, Godfroy, Godfroij, Guffroy, Gotfryd, Deguffroy, De Guffruy, Goedefroy, Goedefroi, Goddefroy, Goddefoy, Godfrey, Godefroot, Godefroo, Godefroodt, Godefrood, Goedefroidt, Goedefroit, Goedefroo, Goedefroot, Gaudefroy, Gaudfroy, Gaudefroij, Goudefroue, Gouttefroy. Vadersnaam uit de Latijnse en Franse vorm van de Germaanse voornaam Godevaard (god-vrede), zie Govaert(s). Go(e)defroo(d) geeft de Vlaamse uitspraak weer van Godefroi(d).
Godefrin, Godfrin, Godfrind, Godfrint, Godfrain, Godfraind, Godfrine, Gofdrinne, Gaudfrain, Gaudfrin, Goedvriendt, Goedvriend, Goedvrient, Goetvrindt, Goddevriendt, Goddevrint, Goddevrind, Gourfriend, Goutfrind, Goutvrind: Vadersnaam. Niet noodzakelijk een vleivorm van Godefroid, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Godevaard. Zie Godefridi(s). Blijkens de oudste vindplaats is Godefrindus veeleer door n-epenthesis te verklaren uit Godefridus.
Godefroimont. Reïnterpretatie van Godfrémont, van Godfernon.
Godelaer, Gotelaere, Godtler: Vadersnaam. Germaanse voornaam Godalharius, Godelarius.
Godelaine. Moedersnaam. De Vlaamse Heilige Godelieve wordt in het Frans Sainte-Godelaine genoemd, dus eigenlijk een afleiding.
Godelet. Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse god-naam.
Godenir, Goeddner: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-in-hari; vergelijk Godenardus, Godenulfus. Duitse familienaam Gottner.
Goderis, Godderis, Godeeris, Godeeris, Goderis, Goderus, Gauderis, Gadeeris. 1. Familienaam afgeleid uit de voornaam Goderi, Godry: dit zijn Romeinse vormen van de Germaanse naam Goederik. 2. Of van Godhereons, een bijnaam naar iemands lijfspreuk 'God heerse over ons'. Vermoedelijk gaat het om twee verschillende namen, die achteraf als Goderis samengevallen zijn. Ofwel is Godher(e)ons uitgestorven.
Goderniaux. Plaatsnaam Goderneau in Montroeul (Henegouwen).
Godet, Goddet, Goddé, Goudet, Goedee, Goedheid, Gaudet, Gaudé, Goude, Cadet, Joué, Juet, Juez: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse gud-naam, zoals Godefroid.
Godfernon, Godfirnon, Godfurnon, Godfurneau, Godfrémont, Godefroimont, Godfrain, Godfraind. Vadersnaam uit Godfrin: dit is een variant van Godefroid (zie bij Godfried).
Godfreaux, Godfriaux. Vadersnaam. Godefrel, afleiding van de voornaam Godefroid.
Godfriedt: Gottfried is eigenlijk de Duitse vorm naast Nederlands Godevaard. Germaanse voornaam guda-frithu ‘god-omheining, vrede’: God(a)frid, Godefridus, Godeverd; zie Govaerts.
Godhair, Godhaird. Oudfranse uitroep: godehere, van Oudnederlands God heere: Heer God. Vergelijk Goderis 2.
Godhelp: Vadersnaam. Voornaam ‘God helpe mij’, vergelijk Duits Gotthelf, Helfgott, Frans Dieuaide.
Godier, Godiet, Goodier, Goudie, Gody, Goddi: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Goeder. Zie ook Gohir, Goor.
Godimus. Keukenlatijn Gaudimus?
Godin, Godyn, Godyns, Godijn, Godijns, Godens, Goddijn, Goddyn, Goddin, Godding, Godden, Goeden, Goetens, Goodens, Goeyens, Goyen, Goyens, Goijen, Goijns, Ghoijens, Goen, Goens, Goense, Goons. Vadersnaam, knuffelvorm (-ing) van de Germaanse god-naam (= goddelijk of goed).
Godineau, Godina, Godinas, Godinache, Godino, Godinho. Vadersnaam. Afleiding van Godin.
Godinus, Godimus. Vadersnaam, latinisering van Godin.
Godon, Goedons, Joudon, Guedon, Guédon, Jadon, Godot, Gadot, Jadot, Jados, Jaddoo: Vadersnaam. 1. Romaanse vleivormen van Germaanse god-naam. Vergelijk Godet, Jadoul. 2. Eventueel van Gérard.
Godron, Gaudron, Gaudront. 1. Vadersnaam. Vleivorm van Godier. 2. Zie Caudron.
Godschalck, Godschalk, Godschalx, Godtschalck, Godtsschall, Gottschalck, Gottschalk, Godeschalk, Godeschalckx, Goetschalckx, Goetschalck, Goetschakx, Goetschalx, Goetchalk: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-skalk 'god-knecht': Godesscalc.
Godsdeel, Goosdeel. Deel slaat op een plaatsnaam, een tiende, een stuk land dat aan de kerk (God) behoorde.
Godu, Gaudu: Moedersnaam. Variant van Godeus; vergelijk Mahu/Maheu. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gud-hild 'god-strijd': Godildis.
Godwin, Goodwin, Godevin: Engelse vadersnaam. Germaanse voornaam gud-win 'god-vriend'.
Goebert: Vadersnaam. Gobert, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Godebrecht.
Goedbloed, Goetbloet, Goetsbloets, Goedsbloeds: Bijnaam voor iemand met een goed karakter.
Goede, de; de Goeij, de Goij, de Goe, de Goedt, de Godt, de Goodt, de Goeje, de Goeij, de Goeye, de Goey, de Ghoy, de Goy: Bijnaam voor een goed(aardig), zachtaardig, lief mens.
Goedemé, Goedeme, Goudemez, Goedemey, Godmé, Godmay: Beroepsnaam voor de brouwer van goede mede, dat is mee, honingdrank. Vergelijk Goedhals. Duits Gutbier, Gutwein, Engels Goodale, Goodbeer, Frans Bonvin.
Goedegebuure, Goedegebuur, Goedegeburen, Goedegebure, Goedebure: Bijnaam voor een goede buur. West-Vlaamse ook Goe(t)gebeur. Vergelijk het antoniem Quagebeur.
Goedemond, Goedemondt, Goedemont: Vadersnaam. Godemont, Germaanse voornaam gud-mund ‘god-bescherming’: Gotmundus.
Goeden. Verbogen vorm van Goede of van Godin.
Goedendorp. Plaatsnaam. Misschien Godorf in Rondorf (Duitsland).
Goeder, Goeders, Goeyer, Goeyers, Goeijers, Goyers, Goyer, Gooijers, Gooijer, Gooyer, Ghoyere, Gouders, Gouder, Gauders, Gauder, Goûters, Goeters, Geuder, Gueders, Guéders, Gueuder, Gueudre, Guedré, Gudders, Goors, Goor, Gors, Gheur, Geur, Gueur: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-hari 'god-leger': Godeharius. De voornaam Goder evolueert klankwettig door d-syncope tot Goor en in Brabants dialect tot Go(e)yer. Goeyers kan ook van Goeyerts worden verklaard, zoals ook Goor een regressievorm kan zijn voor Goors, van Goorts; zie Goddaert, Goorts.
Goudeseune, vadersnaam Goue, verkleinvorm Gouke waarvan Friese geslachten Goukema en Goukes en de dorpen Dola-Goutum, nu meestal Goutum en Scharne-Goutum, van gouwe; streek?
Goederen, de: Misschien met secundair de uit vadersnaam. Goeder, van gud-hari.
Goederickx, Goericke, Godrix, Goorik, Goorickx, Goorix, Goorieckx, Guerickx, Gurickx, Curies, Godry, Godrie, Godderie, Godderi, Coderie, Gaudry, Goudry, Goutry, Goetry, Gorry, Gori, Goorie, Ghori, Chory, Goeury, Coeuriot, Gueury, Geury, Cheury, Ceury, Geurie: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-rîk 'god-rijk': Godricus. De vormen op -ry/-ri zijn Romaans.
Goedermans, Godermans, Goorman, Goormans, Gooremans, Goremans, Gorman, Gormans, Gorremans, Guerman, Guermant, Gurman, Gurmann. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Goeder (gud-hari). Zie ook Goor.
Goederson. Vadersnaam. Zoon van Goeder. Vergelijk Goedson. Of van Go(e)dert.
Goedertier. Bijnaam voor een zachtmoedig, barmhartig, welwillend mens.
Goedeweeck, Goedeweek. Wellicht reïnterpretatie van plaatsnaam Goodwick (Wales) of Goodwich (Godewyk) in Eaton.
Goedgebuure, Goedgebuer, Goedgebeur, Goegebeur, Goegebuer, Goetgheneur, Goetgebeur, Goetgebuer: Bijnaam voor een goede buur. Vergelijk Quaegebeur.
Goedgeluk, Goedgeluck, Goedtgheluck, Goetgeluck, Goetgeluk, Goetgheluck, Gotgheluck, Goutglik, Goukenleuque, Gougheleucq. Bijnaam voor iemand die geluk heeft of geluk brengt. Vergelijk Bonneure, Duits Gutglûck.
Goedgezelschap. Bijnaam voor een goed gezel, een gezellige kerel. Vergelijk Bonnecompagnie.
Goedhals, Goethals, Goetals, Goethaels, Gothaels, Gothals: Beroepsbijnaam Goedaels, waarbij de h hypercorrect en volks etymologisch is. Middelnederlands goedael, goed ale ‘goed bier’. Voor de brouwer van sterk bier, lagerbier, Engels goodale, Duits Gutbier en het tegendeel Frischbier.
Goedhart, Goedhard, Goethart: Volks etymologisch voor Godaard. Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-hard ‘god-sterk’: Godardus.
Goedheer, Goetheer: Bijnaam ‘goede heer’. Vergelijk Duits Gutherr, Italiaans Buonsignore.
Goedheid, Zie Godet. Op 4 juli 1825 werd evenwel in Antwerpen ene Elisabeth Goedtheidt te vondeling gelegd; de naam stond op een vastgespeld briefje.
Goedhuys, Goedhuijs, Goethuys, Goethuysen, Goethuijs, Goethoys, Goethys, Goëthuys. Familienaam uit de plaatsnaam Goedhuis (gud-husa). Vergelijk Duits Gutheim, Frans Bonnemaison.
Goedkindt, Goetkint, Goekint, Goedkindt, Goekindt. Bijnaam voor een goed kind, een goede (edel)knaap, knecht. Vergelijk Engels Goodchild, Frans Bonenfant.
Goedkoop: Bijnaam voor handelaar die de waar goedkoop verkoopt.
Goedleven, Goetleven, Goeleven: 1. Bijnaam voor een levenslustige, levensgenieter. Vergelijk Blylevens, Duits Gutleben, Schônleben, Frans Bonnevie, Italiaans Buonavita. 2. Moedersnaam. Reïnterpretatie van voornaam Godelieve is niet waarschijnlijk.
Goedman, Goemans, Goeman, Gommans, Gommers: Vadersnaam. Germaanse voornaam op -man. Het eerste lid kan zowel god als goed zijn. Gudmannus. De toenaam werd later opgevat als bijnaam ‘goed man, eerzaam, fatsoenlijk burger’.
Goedson, Goodson, Goodison: Vadersnaam van Godisson, vleivorm van een Germaanse god-naam. Of Engelse Goodson, Godeson: zoon van Godo (vergelijk Goudeseune).
Goedstouwers: Moedersnaam. Germaanse voornaam Godes-diu ‘dienares Gods’.
Goedvinck, Goetvinck. Verkeerde lezing van Goetunck (van Goetinck), vanwege de vroegere letter u=v. Er bestaat evenwel een Engelse familienaam Goldfinch: goudvink.
Goedvriend, Goedvriendt, Goedvrient, Goetvrindt, Gourgriend, Goutfrind, Goutvrind: 1. Bijnaam goede vriend. Vergelijk Bonami, Gutfreund.
Goedvolk: Goed volk? Vermoedelijk een volksetymologische vervorming. Goedvriend: 1. Bijnaam ‘goede vriend’. Vergelijk Bonami, Gutfreund. 2. Eventueel uit Godefrindus met n-invoeging uit Godefridus.
Goeiff, Gueiff, Guelfmann, Guelfman, Gelf: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-wulf'god-wolf: Godulfus.
Goelen, Goelens, Goelhen, Goehlen, Goole, Goolen, Golle, Gole, Gol, Geulen, Geulle, Geullen, Guelenne, Guelen, Guélenne, Guélen, Guelinckx, Gullinck, Gulinck, Gulin, Gulinx, Guylink. Vadersnaam of moedersnaam. Kan een verbogen vorm zijn van Goele of Godilo. Of van Goelin. Afleidingn van een Germaanse god-naam. Vergelijk Goelkens.
Goelkens. Vaders-, moedernaam. Afleiding van Germaanse voornaam Godila (Goe(de)le) of Godilo.
Goemaere, Goemare, Goemarre, Goddemaere, Godemaer, Godemare, Goddemar, Gommaerts, Goemaes, Goumar, Goumard, Goumas, Gomer, Gommer,
Gommers Goemers, Gommerts, Gommers, Gottmer: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gummarus, Gotmarus, Gothomarus, God(e)marus, Guntmarus. Het tweede lid is mêr ‘beroemd’; het eerste kan zowel guda ‘god’, gôd ‘goed’ als gunth ‘strijd’ zijn.
Goeman, Goemans, Goemanne, Goudeman, Goudemand. Goudemant, Goudmant, Goudman, Godman, Gioudemans, Goedemans, Gommans, Gouman, Goumans, Goman, Gomanne, Gomand, Gomant, Goument. Vadersnaam uit een Germaanse voornaam: god of goed +man. Gudmannus. De naam werd later opgevat als bijnaam: goed man, eerzaam, fatsoenlijk burger.
Goeminne, Goemine, Goemeyne, Goemyne, Goemmine. Bijnaam goede minne uit het Middelnederlandse minne: aandenken, liefde, genegenheid. Of uit het Oudfranse godemine: goede sier, plezier.
Goense: Vadersnaam. Zoon van Goen, van Goden, van Godin (zie op dat woord).
Goeree: Plaatsnaam Goedereede (Zuid-Holland).
Goeres, Goerres. Vadersnaam. Duitse familienaam van de voornaam Gregorius.
Goergen, Goerg: Vadersnaam. Duits familienaam, van Georg, heiligennaam Georgius.
Goerke, Goericke. Vadersnaam. Nederduitse afleiding van de voornaam Georg.
Goerlandt, Goerlant, Goerland, Gourlant, Gourlandt: De Franse familienaam Gourland komt voor in departement Oise en Ain.
Goerlich. Vadersnaam, variant van de voornaam Gerlach.
Goes, de, (de) Goës, de Gos: Middenenderlands goes: gans; vergelijk Engels Goose. Bijnaam. Zie De Gans.
Goes: 1. Spellingvariant van Goos. 2. Korte vorm voor van der Goes. Plaatsnaam Goes (Zeeland). ±1440-1482 Hugo van der Goes, de bekende Vlaamse primitieve schilder.
Goetelen. 1. Moedersnaam Goedele, Germ. Godila, met d/t-verscherping. Vergelijk Goeters. 2. Eventueel vadersnaam van Goedelin, afleiding van god-naam.
Goeth: Vadersnaam. Duits Goethe, korte vorm van een Germaans god-naam.
Goethem, van, van Gouthem, van Goethemd, van Goothem, van Gottom, van Gotum: Plaatsnaam Gottem (Oost-Vlaanderen), Gotem (Belgisch-Limburg) of Goetem in Sint-Gillis-Waas (Oost-Vlaanderen).
Goetheyn, Goethijn, Goethyn, Goeteijn, Goeteyn, Goitein. Combinatie van een bijnaam (goede) en een voornaam (Hein: Hendrik). Vergelijk Duits Gutheinz.
Goetinck, Goetynck, Goetunck, Goëtinck, Gotinck, Gotink, Goetting, Gotting. Vadersnaam uit een Germaanse God-naam. Vergelijk Godin.
Goetjaer. Bijnaam, wellicht naar de nieuwjaarswens voor een goed jaar. Vergelijk Duits Gutjahr, Engels Goodyear.
Goetz, Goetzke, Götzl, Götz, Goetze, Goetzé, Götze, Götzen, Gotz, Gotzen, Geöcze, Gootzen, Geutzen. Vadersnaam, Duitse afleiding van een god-naam (Godevaert).
Goeije, van: Plaatsnaam Gooi in Hengelo (Gelderland) of Het Gooi in Houten (Utrecht).
Goetsenhoven, van, van Goedsenhoven, van Goedtsenhoven, van Goeidsenhoven, van Godtsenhoven, van Goidtshoven, van Godtsnoven, van Goidsenhoven, van Goidsenoven, Goidsenhove, van Goidtsenhoven, van Goidtsenoven, van Goitsenhoven, van Goietsenoven, van Goitsenhoven, van Soitsenhoven: Plaatsnaam Goetsenhoven (Vlaams-Brabant).
Goetstouwers, Goetstauwers, Goedstouwers: Moedersnaam. Germaanse voornaam Godes-diu 'dienares Gods':
Goetz, Goetzke, Götz, Götzl, Goetze, Goetzé, Götz, Götze, Götzen, Gotzen, Gotz, Geöcze, Gootzen, Geutzen: Vadernaam. Duitse afleiding van een god-naam.
Goey, van, van Goeye, van Goeyen, van Goeije: 1. Plaatsnaam Ten Goede: (leen)goed, bezit. 2. Eventueel plaatsnaam Het Gooi (Noord-Holland, Gelderland, Utrecht).
Goeyenbier, Beroepsnaam voor de brouwer van goed hier. Vergelijk Duits Gutbier.
Goeyse, de, de Goeijse: Aanpassing - met vertaling van lidwoord (le/dé) van de Picardisch Legouge.
Goffete, Gofette. Afleiding van de voornaam Godefroid. Niet noodzakelijk moedersnaam.
Goff, Goffe, Goffin, Goffins, Goffint, Goffijn, Goffyn, Goffing, Goffings, Goffinghs, Goffing, Goffinge, Geuffens, Gueffens, Gueuffen, Geuyffene, Guffens, Guffin, Coffin, Coffyn, Coffijn, Juffin, Juffens: Vadersnaam. bakervorm van de Germaanse voornaam Goovaard, Godfried, uit gud-frith.
Goffau, (de): Vadersnaam. Goffeau, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam wulf-wald ‘wolf-heerser’: Wulfaldus, Gulfaldus.
Goffioul Goffoul, Goffoel, Goffoël: Vadersnaam. Waalse vleivorm van Germaanse voornaam Godevaard, Godefroid. Vergelijk Goffin.
Goffelot, Goflot, Gofflot, Gofflo, Gofflette, Goflette: Vadersnaam. (Moedersnaam -ette). Afleiding van de voornaam Goffart, Goffaux of Godefroid. Vergelijk Goffette.
Goffin, Goffins, Goffint, Goffijn, Goffyn, Goffing, Goffings, Goffinge, Goffing, Geuffens, Gueffens, Gueuffen, Geuyffenne, Guffens, Guffin, Goffin, Goffyn, Goffijn, Juffin, Juffens: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Govaard, Godfried, Godefroid. Vergelijk Goffoy.
Goffinet, Gaufinet, Gauffinet, Goffinon: Vadersnaam. Vleivorm met de stapelsuffixen -inet/-inon van Govaard. Zie Goffin.
Goffroy, Goffoet, Goeffoet: Vadersnaam. Variant van Goffroy, Godefroy. Vergelijk Goddefoy, van Goddefroy.
Gog, van, Gogh, van, Gogherman: Plaatsnaam Goch, Nederlands Gogh (Noordrijn-Westfalen).
Goggeljoen. Aanpassing van Goguillon, zie Gogo.
Gogneau, Gogneaux, Gogniaux, Gogniat, Gonieau, Goignaux: 1. Hypercorrect voor Jonniau(x). 2. Jongere vormen voor Gonel. 3. Variant van Coignau (vergelijk Gougnart)?
Gogny, Goinnie, Goiny, Goigne, Gogne: Plaatsnaam Goegnies (Henegouwen), Gognies (Nord), Gogny (Seine-Mar.).
Goguillot, Gogo, Gogos, Goguet, Goguin, Goguillon, Goggeljoen, Engelse afleiding van Oudfrans gogue: scherts, spot; of van bijvoeglijk naamwoord gogue: vrolijk.
Goheer. Pakistaans (?). Of variant van Gohir? Gohimont: Plaatsnaam in Bevercé (Luik).
Gohir, Gohy, Gouhier, Gouhie, Gouhy, Gouwy, Gouy, Gouvy, Gowie, Gowy, Goy, Ghewy: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gud-hari 'god-leger'; zie Godier, Goor.
Gohman, Gohmann. Bewoner van het open veld, open land. Variant van Duits Gaumann, Gô(h)mann.
Gohorry, Gohory. Plaatsnaam Gohory, Eure-et-Loir.
Gohr. Duitse vadersnaam, wellicht uit Gregorius. Mogelijk ook uit George, Joris. Duitse variant van Goris: zie daar.
Goietsen, van. Verkorting van Van Goitsenhoven?
Goire. Vadersnaam. Spelling voor Go(u)ard.
Goister. Afkomstig van eve Elisabeth Goister, geboren in Antwerpen ± 1773; Onduidelijk.
Gokel, Goekels, Gockel, Goggels: Middelnederlands gokel, Middenhoogduits gogel: uitgelaten, vrolijk, overmoedig. Vergelijk Gokelaere, Duits Gockel naast Gockeler.
Golberg, Goldberg, Goldenberg, Goldenbarg, Golbert, Goldberger, Goldbeter, Goldberszt, Goltzberg: Frequente plaatsnaam Gold(en)berg. Vergelijk Van Goubergen.
Gola, Golard, Gollard, Golla, Gollaer, Goolaerts: 1. Zie Goulliart. 2. Plaatsnaam Golart in Noduwez, (Nodevoorde) (Waals-Brabant). 3. Variant van Colard.
Gold. Duitse naam. 1. Beroepsnaam voor een goudsmid. 2. Vadersnaam. 3. Huisnaam.
Goldblat, Goldblatt. Duits (Joodse) Beroepsnaam van de goudsmid, die bladgoud maakt. Vergelijk Duits Goldschläger.
Goldbrenner. Duitse beroepsnaam; goudsmid.
Goldé. Waarschijnlijk van Goddé, met 1-epenthesis.
Goldenbeld: Plaatsnaam Olde Goldenbeld ‘gouden hoogte’ in Bathmen, Overijssel.
Goldenrath. Plaatsnaam Goudenrath. Limburg.
Goldfarb, Goltsfarb. Beroepsnaam voor de vergulder.
Goldfinger. Duitse bijnaam: gouden ring. Middenenderlands goutvinger: ringvinger. Bijnaam voor iemand met opvallende gouden ring(en) aan de ringvinger.
Goldflam. Duits (Joodse) familienaam.
Goldhaar, Goldhar. Duitse bijnaam; gouden, hoogblond haar.
Goldhausen. Duitse plaatsnaam.
Goldin, Goldine, Goldyn. Waarschijnlijk variant van respectievelijk Godin, Godinne, Goddyn, met 1-epenthesis. Vergelijk Goldé.
Goldklang. Bijnaam; goudklank.
Goldman, Goldmann, Golmann: Duitse beroepsnaam van de goudsmid, in de middeleeuwen nog niet Joods.
Goldmuntz, Goldmunz, Goldmünz: Duits Goldmûnze: gouden munt. Maar misschien reïnterpretatie van Goldmund. Vergelijk Godemond.
Goldschläger, Goldschlager: Beroepsnaam van de goudsmid die bladgoud slaat. Vergelijk Goldblat(t).
Goldschmid, Goldschmitz, Goldschmidt, Goldschmidt, Goldsmit, Goldsmith, Goldschmied, Goldschmeding: Duitse, respectievelijk Engelse beroepsnaam van de goudsmid.
Goldschneider. Duitse beroepsnaam: goudsnijder. Vergelijk Middenenderlands goutsnider: ciseleur.
Goldstein, Goldstayn, Goldschstein, Goldchstein, Goldsztein, Goldszteyn, Goldsztein, Goldsztain, Goltstein, Golstein, Golsteyn, Golsteijn, Goldenstein: 1. Vadersnaam. Oude voornaam. 2. Plaatsnaam bij Frankfort (Main). 3. Middenhoogduits goltstein: edelsteen, topaas. Beroepsnaam of bijnaam. Een Belgisch-Joodse famille veranderde deze familienaam in Gol.
Goldwasser. Duits-Joodse familienaam; goudwater.
Goleman. Vadersnaam. Afleiding van Gole, van Godilo, afleiding van Germaanse god-naam.
Golin, Golain. Variant van Colin. Vergelijk Golard 3.
Golinvaux, Golinval, Golinvaeuax, Golinveau, Gollinvaux, Glenveaux, Golenvaux: Plaatsnaam Golinvaux in Ciney (Namen).
Gollier, Gollière, Gollière, Gollère, Gollère, Goller, Goullier, Goullière, Goulier, Gouli, Gouillère: Variant van Gorlier, met rl/ll-assimilatie. (vergelijk Carlier/Callier).
Göllner, Gollner: Duitse beroepsnaam Göldner: vergulder.
Goltfus. Duitse bijnaam Goldfuss: gouden voet, wellicht naar de gouden gesp aan de schoen. In Haacht famille van Duitse orgelbouwers.
Golvers. Variant van Govers (met 1-epenthesis); vergelijk dialect kolfer voor koffer.
Golverdingen: Plaatsnaam Goilberdingen in Culemborg (Gelderland).
Golvet. Wellicht Waals-Vlaamse aanpassing van Calvet.
Gombaud, Gombault, Gombeau, Gonbault: Vadersnaam. Germaanse voornaam gunth-balth 'strijd-moedig': Gundobald.
Gombert, Gomberd, Gombeer, Gombeir, Gomberg, Gomber, Gombar, Gomba, Gommaerts, Gommers, Gommer, Gompers, Gomper, Gomperts, Gompertz, Gumpert, Gumprecht, Jumpertz, Jumbert: Vadersnaam. Germaanse voornaam gunth-berht ‘strijd-schitterend’: Gundebertus, Gumbertus.
Gomé, Gomet, Gomez, Gomes, Gommé, Gomme, Gommes, Gommet, Goumet, Goemé, Goeme: Vadersnaam. Variant van Gomer, met spelling volgens Franse uitspraak Zie Goemaere. Vergelijk Orner=Orné. Of Gomet, afleiding van de voornaam Gomar(us).
Gomes, Gomez, Gómez, Comes. Vermoedelijk van oorsprong een Spaanse of Portugese naam. Spellingvariant van Gomé. Aan de basis ervan staat de van oorsprong Germaanse persoonsnaam Gomesindus, samengesteld uit de componenten guman = 'man, bruidegom' en sintha = 'weg'. Hieronder wordt ook de mogelijkheid naar voren gebracht dat Gomes een op Texel ontstaan vadersnaam is uit de voornaam Come, welke naam aldaar omstreeks 1500 voorkwam. Come is vermoedelijk ontstaan uit Commer (= Kommer), naast Gommer een vorm van Gomarus. Men zou dan ook naast Come tevens een vorm Gome kunnen verwachten, maar deze naamvorm is vooralsnog niet uit de bronnen te voorschijn gekomen. De voornaam Come heeft in Noord-Holland wel de vadersnaam Komen, Koomen opgeleverd.
Gommé, Gomé, Gomet, Goumet. Hypocorrect de Gombert?
Gomme, de, Ghomme: 1. Waarschijnlijk oorspronkelijk Germaanse voornaam Gommo, bakervorm van een gum-naam of van Gundmar/Gommaar. Achteraf gereïnterpreteerd als Middenenderlands gome, goom: opmerkzaamheid, aandacht. 2. G(h)omme eventueel verschrijving voor Gamme/Gaume.
Gommeren. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Gommaar. 2. Mogelijk uit de plaatsnaam Gameren. Uit de Brabantse dialectische uitspraak van deze plaatsnaam.
Gompel. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Gombert. Vergelijk Duits Gumple.
Gompel (van), Van Gompen. Familienaam uit de plaatsnaam Gompel in Mol (Antwerpen).
Gompelman: Afleiding van van Gompel. Plaatsnaam Gompel in Mol (Provincie Antwerpen).
Gomrée. Plaatsnaam Gomerée in Ham-sur-Heure (Henegouwen).
Gomzé, Gomze, Gonzé: Plaatsnaam Gomzé (Luik).
Gonce, Gonze, Gouns, Gounse, Gons, Goncet, Goncette, Gonset, Gonsette. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam gund-so.
Gondar, Gondat, Gonda, Gunthardt: Vadersnaam Gondhard. Germaanse voornaam gunth-hard 'strijd-sterk': Gontardus.
Gondon. Vadersnaam. Variant van Godon, met n- epenthesis.
Gondraet, Gondraets. Vadersnaam. Germaane voornaam gunth-rêd 'strijd-raad': Gundradus.
Gondrand, Gonrand, Gontran. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam gunth-hrabn; strijd-raaf. Gundramnus, Gondrannus.
Gondrexon. Plaatsnaam in Lotharingen (Meurthe-et-Moselle).
Gondry, Gonry, Goundry: Vadersnaam. Germaanse voornaam gunth-rîk 'strijd-machtig': Gundricus.
Gonel, Gonay: 1. Oudfrans gonel, van gone: lang kleed, tuniek, rok. Zie Gonnella. 2. Vadersnaam. Korte vorm van Hugonel, van Hugo.
Gonella, Gonnella. Bijnaam naar de kleding. Oudfrans gonele: overkleed boven de wapenrusting. Vergelijk Grisegonnelle.
Gonet, Gonnet, Gonné: Vadersnaam. Verkorting van Hugonet.
Gonfroid. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gunth-frith 'strijd-vrede':
Gonin. Vadersnaam. Korte vorm van Hugonin.
Gonon. Vadersnaam van Hugonon, vleivorm van Hugo.
Gonnissen, Conissen. Vadersnaam; zoon van Gonnis=Geunis: zie bij Gunning.
Gonaerts, Gonard. Vadersnaam. Waarschijnlijk door assimilatie en klankverandering van Gondraets. Of van Gondhard (vergelijk Gondar).
Gonry. 1. Plaatsnaam Gonrieux (Namen), Waals gonri. 2. Zie Gondry.
Gonsales, Gonsalez, Gonzalvez, Goncalves, Gonsalves, Gonzalvo, Gonzalo, Gonzail, Gonsaeles, Gonsales, Gonsalis, Ganzales, Conzalez, Constales, Consael, Gonssens. Vadersnaam. Spaanse Portugese voornaam, van Germaans gunth 'strijd' en Latijn salvus 'ongedeerd'.
Gonthier, Gonthiez, Gontier, Gontie, Gonties, Gontiès, Gonty: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gunth-hari 'strijd-leger': Gunt(h)arius, Gunt(h)erus, Guntar, Gonter(i)us. Duitse voornaam Gunther. 2. Verward met Gautier (door n-epenthesis).
Good: 1. Engelse bijnaam Good ‘goed’. Vergelijk De Goede. 2. Vadersnaam. Germaanse god-naam. Vergelijk God.
Goodman. Engelse naam. Vgl Goeman.
Gool, van, van Goel, van Goolen, van Goylen: Plaatsnaam Goirle, Goorle (Noord-Brabant), uitgesproken Gool.
Goole: Vaders/moedersnaam Uit Godilo/Godila, verkleinvorm van Germaans god-naam.
Goolenaerts, Goolenaers. Tweeledig vadersnaam. Goolen + Aerts. Vergelijk Goossenaerts.
Goolis. 1. Vadersnaam uit Goly/Golys, een voornaam die ca. 1400 in Leuven en Tienen voorkwam. 2. Soms variant van Joli(s), bijnaam uit het Franse joli: mooi, lief, aardig.
Van de/n Goor, van de Ghoor, van der Goor, Goore, van den Ghoer, van Gor, van Cor, Goorman, Gorman, Gormans, Gooremans, Goremans, Gorremans. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Goor; waterig gebied, moeras. Zeer verspreid. Noord-Brabant, Overijssel.
Goor: Vadersnaam. Germaanse voornaam gud-hari ‘god-leger’: Godeharius. Goor door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit Goder.
Goorden, Goorde, Gort, Goords, Gooren, Geurden, Geurde, Geurten, Gôrden, Gôrdens, Gueurden, Geurten, Gurtenne, Gurten: Vadersnaam. Goort uit Govaart of Godert. Of goorden van gaarde, Hoogduits garten; tweede deel van boomgaard en Gotisch gards; huis.
Goore, van de(r): Frequente plaatsnaam Goor ‘waterig moeras’.
Gooren: Vadersnaam. Vleivorm van de heiligennaam Gregorius of van een Germaanse voornaam, zoals Goder(t)(zie Goor) of Go(de)rik.
Goorhuis. Volksetymologisch voor Gooris.
Goorlaecken, van Goorlaeken, van. Plaatsnaam Goorlaken: moerassige plas.
Goormachtig, Goormachtighe, Goormachtigh, Goormachtigd, Goormachtigh: Bijnaam uit het Middelnederlandse goor (laagland, broek, geur) of goede (eigendom, goed, ) en machtich (vermogend, krachtig, sterk, bevoegd). 1. Bijnaam voor iemand die verantwoordelijk was voor een broekgebied, machtig was aan goederen, vermogend, krachtig was van geur. 2. Gereïnterpreteerd als 'God almachtig'.
Goorman, Gooormans, Gorman, Gormans, Gooremans, Goremans, Goreman, Gorremans. 1. Naam uit Van Goor: zie Goor. 2. Of uit Go(e)dermans: zie Goedermans.
Goorsenberg: Met hypercorrecte r uit Gossenberg. Plaatsnaam Gossenberg (Beieren).
Goort, Goorts, Gorts, Gort, Gordts, Gors, Geurts, Geurs, Geurds, Goors, Gourts, Geurtse, Geurtzen, Geurtzen. 1. Vadersnaam uit Godevaert (gud-frith). 2. Vadersnaam uit Godert/Godhart (gud-hard).
Goos, Ghoos, Goes, Geuse, Geus, Geuze, Goës, Gos, Gose, Gosz, Goosse, Goosen, Gosse, Goisse, Goise, Goies, Ghuuse, Gus, Guss, Geus, Geuse, Geuze, Gheus, Gheuse. : Vadersnaam.1. Korte vorm van de Germaanse voornaam Goswin of van Godso, afleiding van een god-naam. 2. Mogelijk variant van Joos.
Gooskens, Geuskens, Gueusquin: vadersnaam. Afleiding van Goos.
Goossenaerts, Goosennaarts, Goosenaerts. Vadersnaam uit de dubbele voornamen Goossen (zie Goossen) + Aert (zie Aerts).
Goossens, Goossen, Goosens, Goosen, Goozens, Goozen, Gossens, Gosses, Goissen, Goyssens, Gosin, Gossin, Gozin, Gossijs, Gossen, Gossens, Goessens, Goesens, Goussen, Goussens, Gussen, Gussens, Geussen, Geusen, geusens, Geuzens, Choosen, Chooessens, Goofsens, Gosens, Goissen, Goysens, Gossin, Gosin, Gozin, Gossijns, Gossen, Gossens: Vadersnaam. Vleivorm van Goos, Goswijn (=God/goed),
Gozens, Gosens, Goosen, Goossens, vadersnaam van Gosewyn, Godeswyn, Godswin, (Gods vriend) Gosenzon van Gosenzon.
Goot, Goote, Goots, Goedts: Korte vorm voor van der Goten?
Gooijen: Vadersnaam. Door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit Goden(zie Godin).
Gooijer, de, Gooijers, Gooyers, Gooijert, Gooyert, Goijer, Goyer, Gooyer, den. Ghoyere: Afkomstig uit ’t Gooi, Gooiland (Noord-Holland).
Gool, van, Gol, Goole, Gooolaerts, Cool, Gohl. Gool is Brabants dialect voor Goirle, bij Tilburg.
Goor, van Goorhuis, Goorman, Overgoor. Plaatsnaam Goor, Overijssel, naam voor moeras of drassig gebied.
Goque, de. Middelnederlands. gooc: koekoek, domoor, gek, dwaas. Bijnaam.
Gordier. Waarschijnlijk variant van Cordier.
Gordion. Afeiding van Oudfrans gort: lomp. Vergelijk Gourdon.
Gordon, Gordons. Engelse familienaam. De Schotse Cordons komen van een Schotse plaatsnaam. Maar 1204 Adam de Gurdun kwam vermoedelijk van Gourdon (Saône-et-Loire). En 1220 Geofrrey Gurdun, 1279 Adam Gordon komen waaarschijnlijk van een oorspronkelijke Franse naam, Gourdon.
Gordijn, Gordyn, Gordeijns, Gorduyn: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Goort, van Godert. 2. Aanpassing van Cardin, Cardijn. 3. Uit Gourdin.
Goret, Goré, Gore, Gorez, Gorret, Gorré, Gorree, Gorre. Vadersnaam uit ofwel Grégoire (zie Gregorius), ofwel een Germaanse voornaam als Gorik.
Goreux, Gorreu, Gorreux: Plaatsnaam Goreux, van Romaans grossa robur: grote eik, bijvoorbeeld (Voroux-) Goreux (Luik).
Gorge, Gorgens, Görg, Görgen, Görgens, Görge, Gorges: Vadersnaam. Duitse familienaam van de voornaam Georg.
Gorgemans. Waarschijnlijk variant van Gorremans.
Gorgon. Vadersnaam. Heiligennaam Gorgonius, patroonheilige van Hoegaarden.
Gori, Ghori: 1. Italiaanse vadersnaam van Gregori. 2. Zie Goederickx.
Gorin, Gorijns, Goren, Gorens, Ghorain, Goorens, Goerens, Gorrens, Gorren, Geurinckx, Guerinckx, Gurinckx, Goring, Gourin, Gurin: Vadersnaam. Vleivormen van de heiligennaam Gregorius of van een Germaanse voornaam zoals Goder(t) of Go(de)rik.
Goris, Gooris, Ghoris, Goorissen, Gorissen, Gorisse, Goiris, Gorius, Gorus, Gores, Göres, Görres, Gorissen, Gorrisen, Görrissen, Görris, Gorsen, Gorsse, Guerisse, Guérisse: Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Gregorius, een voornaam die al in de 8ste eeuw in de Nederlanden voorkwam, George, Joris.
Gorkum, van, van Gorkom, van Gurchom: Familienaam uit de plaatsnaam Gorinchem (Zuid-Holland) waarvan de uitspraak Gorkum is. De naam Gorinchem vindt dan weer zijn oorsprong in Gor-in-chem: Gor (Gore/Joris: mansnaam - in(g): afstammend van/horend bij/zoon van - hem/heim: woonplaats/huis). Er is ook een Gorgem in Vissenaken (Vlaams-Brabant) dat aan de bron kan liggen.
Gorlee: Nederlands spelling van Gorlé, Gourlet, verkleinvorm van Oudfrans gorle, van Nederlands gordel ‘gordel, beurs’. Beroepsbijnaam van de gordel-of beursmaker.
Gorlier, Gorly, Corlier, Gorleer: Oudfrans gorrelier: zadelmaker, maker van jukken, garelen, leerbewerker. Vergelijk Gourlet.
Gorne, van de. Waalse aanpassing van Van de Goor.
Goron, Goeron: Vadersnaam. Afleiding van Grégoire of een Germaanse voornaam zoals Gorik. Vergelijk Goret, Gorin.
Gorp, van; van Gurp: Plaatsnaam Gorp in Hilvarenbeek (Noord-Brabant).
Gorrevod. Plaatsnaam Gorrevod, Aisne.
Gorsel, van: Plaatsnaam Gorssel (Gelderland).
Gorsen, Gorsse, Gorssen: Vadersnaam, van Gorissen. Zie Goris.
Gortack. Vadersnaam. Vleivorm van Go(o)rt=Goedert.
Gortebeeck, Gortebeek, Gortebecke, Gortebeke, Gordebeke, Gorrebeeck, Gorrebeek, Gurdebeke. Familienaam afgeleid van de Waaslandse plaatsname Temse, St.-Niklaas, Vrasene.
Gorteman, Grutman, Gottemans: Beroepsnaam van de koopman in gort, grut of de gortmaler. Vergelijk Gorter.
Gorter, (de), Gorte, Gort, Gordt, Gortmans: Beroepsnaam van de gruitmeester, die gruit ‘gagel’ leverde of er bier mee brouwde. Vergelijk De Gruiter. Of ‘koopman in gort, grut’.
Gortjens, Gôrtjens, Goertjens, Geurtjens: Vadersnaam. Afleiding van Goort. Zie Goorts.
Görtler, Gorlier: Duitse beroepsnaam Gördeler, Gürteler: gordelmaker.
Gortworst. Beroepsbijnaam voor de maker en verkoper van gortworst. Deze werd eeuwen geleden goed gekruid gegeten met bijvoorbeeld spek. In Neder-Saksen, maar wellicht op vele andere plaatsen in Europa, werd gortworst gemaakt met havergort. Wellicht zullen verspreid over West-Europa vele varianten met smaak naar binnen gewerkt zijn.
Gortz, Gortz, Goerts, Gorz, Gorz, Goeritz, Goerentz: Verspreide Slavische plaatsnaam Gör(t)z, Goritz.
Goslar. Duitse plaatsnaam.
Gossaert, Gossart, Gossard, Goossaert, Goessaert, Goesaert, Goesaer, Goussaert, Goussart: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Goos.
Gosseau, Gosseaux, Gossiau, Gosiau, Gosiaux, Gosieau, Gosieuax, Gossia, Gozea, Gousseneaux, Gousseau, Gousseeaud, Goisseniaux, Gouchau, Gochel, Goessels, Goeseels, Goessel, Goetseels, Goedseels, Goidzeels. Vadersnaam uit Gosse, een afleiding van de Germaanse voornaam Goos. Sommige namen kunnen ook teruggaan op Godsdeel: zie daar.
Gosselaar: Plaatsnaam Goslar (Nedersaksen).
Gosselet, Gosselé, Gossele, Gorselé, Gorsele, Gosseleez: Vadersnaam. Afleiding op -let van Germaanse voornaam Goos.
Gosselink, Gosselin, Gossellin, Goselain, Goslain, Gosseling, Gosselinckx, Gasseling: Vadersnaam. Gosselin, vleivorm van Gosse, Germaanse voornaam Goos, van Godzo. Plaatsnaam Gorsem, Limburg.
Gosserie, Gosseries, Gossery, Goussery: Waarschijnlijk plaatsnaam Gosselies (Henegouwen).
Gossez, Gossé, Gossey, Gosseye, Gossye, Gossije, Goset, Gosez, Gosée, Gozet, Gosé, Gosée, Gosee, Ghosez, Gooset, Gochet, Gocet, Goiset, Goucet,
Goten, van der, van der Ghloten, van der Ghote, van der Gooten, van der Goot, van der Gothen, van der Goeten, Vergoote, Vergote, Verghote, Vergothe, Vergotte, Verhote, Gotemans, Goetemans, Gootmans, Gottemans. 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Goos. 2. Vooral de varianten op -ée en -ey(e) kunnen teruggaan op de plaatsnaam Gozée; zie Gouzée.
Gossing. Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Goos.
Goswin. Gosuin, Gossuin, Gossoin: Vadersnaam. Germaanse voornaam Goswijn: god-so-win 'god-vriend'. Go(d)zuinus, Gosewinus.
Gotthelf, Gothelf. Vadersnaam. Duitse voornaam Gotthelf of Helfgott: God helpe mij. Vergelijk Dieuaide.
Gottrand, Gotrand. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gud-hrabn 'god-raaf': Godrandus.
Gotajner. Duits Joodse familienaam Got(t)einer. Uit Gottinger, van plaatsnaam Gotting of Göttingen?
Gatal, Gotale, Gotalle, Gottal, Gueuthal, Gueutal: Verspreide plaatsnaam Gotal(le) (Luxemburg, Luxemburg). Gotale, afleiding van Frans goutte: druppel. Naam voor smal waterloopje.
Gotemans, Goetemans, Gootmans, Gottemans: 1. Afleiding van Van der Cote. 2. Beroepsnaam voor de maker van goten.
Goten, van der, van der Ghote, van der Ghoten, van der Gooten, van der Goot, van der Gothen, van der Goeten, Vergoote, Vergote, Verghote, Vergothe, Vergotte, Verhote: Verspreide plaatsnaam (ter) Gote: goot, riool, greppel; bijvoorbeeld tgraefscip ter Cote buuten Doornickpoorte, Kortrijk.
Gotha, van. Plaatsnaam Gotha.
Gothe, Göthe, Geuth, Geth: Vadersnaam. Nederduits Gode, korte vorm van Germaanse god-naam, zoals Gotfried.
Göthel, Gothel: Vadersnaam. Duitse afleiding op –el van Gothe.
Gothot, Gotto, Gottot. Vadersnaam. Afleiding van Gothier.
Gotta. Waalse plaatsnaam gotâ, afleiding op -ard van goutte: druppel. Waternaam.
Gouberge, van, Goubergen, van, vn Gouwbergen, van Gauwbergen, van Gaubergen, Gauwberg. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Goudberg: gouden berg. Variant Verhote.
Goud, Gout, Waalse plaatsnaam gotâ, afleiding op -ard van goutte: druppel. Waternaam.
Gottcheiner. Afleiding van de plaatsnaam Gozschin = Gottscheina bij Leipzig.
Gottesdiener, Gotesdyner: Duitse familienaam: godsdienaar.
Gottesfeld. Plaatsnaam Gottesfeld, Beieren.
Gottesman, Gottesmann, Gottsmann, Gotesmann, Gotesman: Bijnaam voor een geestelijke: man van God.
Gottfried, Gottftreid, Gotzfried: Vadersnaam. Duitse vorm van de Germaanse voornaam Godevaard. Zie Godefridi(s).
Gotthold. Vadersnaam. Duitse vorm van de Germaanse voornaam gud-wald 'god-heerser': Gotholdus.
Gottignies, Gottigny, Gotegnies: Plaatsnaam Gottignies (Henegouwen).
Gottlob, Godeloffe, Goudeloup, Goudelouf: Bijnaam Gottlob, Godelof: God zij lof, goddank. Godelof kan wel een metathetische en gereïnterpreteerde vorm zijn van de Germaanse voornaam Godolf (god-wolf); vergelijk Rolof =Rodolf. Zie Goelff.
Gottman. Vadersnaam. Germaanse voornaam Godman. Vergelijk Goemans.
Gouberge, van Goubergen, van, van Gouwbergen, van Gauwbergen, van Gaubergen, Gauwberg: Verspreide plaatsnaam Goudberg: gouden berg. Zie ook Gouwenberg.
Goubinat. Vadersnaam. Afleiding van Goubin/Gobin.
Gouchau. 1. Variant van Gousseau. 2. Uit Goudchaux, Romaanse vorm.
Gouchez, Gouche. Hypercorrect voor Gosse/Gousset.
Gouchie. Wellicht variant van Gauchier.
Goud, Goudt, Gout: 1. Beroepsnaam van de goudsmid. 2. Vadersnaam. Variant van God.
Goudbeek. Plaatsnaam; gele beek. Vergelijk Duits Goldbach.
Goudbeen, Goudepenne, Gaudepenne: Vadersnaam. Reïnterpretatie van Goubeen/Gaubeen = Gobin.
Goudsmit, Goudsmedt, Goudsmet, Goudsmedt, Goudsmet, Gould, Goudt. Beroepsnaam voor een goudsmid.
Goudeket, Goudeketting. Beroepsbijnaam voor een goudsmid.
Goudenhooft, Goudenhoofdt, Goudenhofft, Gouden hoost, Goudenove. Bijnaam naar een huisnaam (In het Gouden Hoofd).
Goudeseune, Goudesone, Goudesonne, Goudezeune, Goudezone, Verguldezoone: Moedersnaam. Zoon van Goude, de Germaanse voornaam Golda, korte vorm van bijvoorbeeld Goldburga. Duits Goldensohn. Vergelijk Vergult, Vergouts.
Goudket. Joodse familienaam. Duits Goldkette 'gouden ketting'.
Goudmaeker, Goudmacker. 1. Middelnederlands goutmaker: alchimist, goudsmid. 2. Of veeleer reïnterpretatie van Goetmaeker; zie Gutmacher.
Goudman, Goudmant, Goutman, Goutmann: 1. Beroepsnaam van de goudsmid. Vergelijk Goldmann. 2. Vaak reïnterpretatie van Goeman(s).
Goudriaan, Godrian. 1. Nederduitse familienaam Gud(e)rian: Guderjahn, Guter Johann: goede Jan. Vergelijk Nederduits Godejohann, Duits Guthans, Groterjan = Grodrian. 2. Plaatsnaam, Zuid-Holland.
Goudstikker: Beroepsnaam van de goudgraveerder. Middelnederlands steken, Duits stechen: etsen, graveren; vergelijk Goldschneider.
Goudvis. Bijnaam. Een gfamilienaam waarvan geen equivalenten bekend zijn. Misschien reïnterpretatie van Duis Goldfuss.
Gouffau, Gouffaux, Goffeau, Gouffeau, Goffaux, Goffaut, Goffay, Goffo: Vadersnaam. Franse vorm van Germaanse voornaam wulf-wald 'wolf-heerser': Wulfaldus, Gulfaldus.
Gougeard, Goujard, Goujart, Gaujard, Goga, Gogaert. Familienaam afgeleid van het Middelnederlandse gouge: knecht, knaap, bode. Vergelijk Zuidfrans Goujat, Gougeat: knecht.
Gouin, Goin: Vadersnaam. Romaanse vleivorm Gohin, van een Germaanse god-naam. Vergelijk Gohir. Vornaam Gouhinus.
Gouix. Waarschijnlijk spelling voor Gouhie.
Goujon, Goujean, Gougeon, Gojon: Frans goujon: grondel(ing). Bijnaam naar de visnaam. Vergelijk Grondel, Grondelings. Er was een familie Goujon de Grondel.
Goukens, Gouwkens: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse god-naam, zoals Godevaard.
Goulancourt. Plaatsnaam, Oise.
Gouland, Goulem. Wellicht Waalse spelling voor Goelen.
Goulet, Goulez, Gouley. Afleiding van Oudfrans gole; keel, bek. Bijnaam.
Goulevant. Middenfrans angoulevent; dronkaard.
Goulin. Afleiding van Oudfrans gole, Frans geuele, keel, strot. Bijnaam.
Goulliart, Goullard, Gouilliart, Gouillart, Gouillard, Goullard, Golja, Golias, Goulard, Goulart, Gaulas, Golard, Gola, Gollard, Gollaer, Golla, Goolaerts, Geuliaerts, Geullaerts. Bijnaam uit het Oudfranse goliaert (dit uit het Oudfranse gole: keel): slokker, schrokker, gulzigaard, luidruchtige, gemene kerel.
Gounod. Vadersnaam van Gonot, van Hugonot.
Goupil, Gouppy, Goupy, le Goupil: Bijnaam. De oude naam van de vos (goupil, van Latijn vulpiculus, van vulpes) werd in het Frans verdrongen door renard, door de bekendheid van Renard in de Roman du Renard, waarin Renard eigenlijk de (Germaanse) naam van de vos is (Reinaert). Vergelijk De Vos.
Gourbillon. Wellicht (met epenthetische r) van Goubillon, Gobillon; zie Gobillard. Of variant van Corbillon.
Gourdange. Wellicht plaatsnaam Gonderange/Gondringen.
Gourdin, Gourdain, Gourden, Gordien, Gourdien, Gurdain, Guerdin: Oudfrans gourdin: gek, dwaas. Bijnaam.
Gourdinne, Gordenne, Gordinné: 1. Oudfrans gourdine: vrouw van slechte zeden. 2 Afleiding van Gourdin. 3. Plaatsnaam Gourdinne (Namen).
Goureman. Spelling voor Goorman of Gourmand.
Gourgue. Plaatsnaam in Wiers (Henegouwen): afgrond.
Gourlay, Gorlia, Gorlias, Gorloo: Luiks-Waalse vorm en Vlaamse aanpassing van Gourleau, van Oudfrans gorle/gorel; zie Gourlet.
Gourlet, Gourlé, Gourles, Gourlain, Gourlint, Gorlé, Gorlée: 1. Afleiding van Oudfrans gorle, ban Nederlands gordel: gordel, beurs. Beroepsnaam van de gordel- of beursmaker. 2. Afleiding van Oudfrans goherel, gor(i)el: halsjuk, gareel. Beroepsnaam. Vergelijk Gareel, Gorlier.
Gourmand. Bijnaam voor een gulzige slokker.
Gourmet, Gurmez, Gourmez: Beroepsnaam van de knecht van de wijnhandelaar. Oudfrans gormet.
Gourmeur. Samentrekking van Gouverneur?
Gourmont. Vadersnaam. Voornaam uit het heldendicht 'Gormont et Isembart'.
Gournay, Gernay, Gernaey, Gernaeij, Gernaeye, Gernaij: Plaatsnaam Gournay (Pas-de-Calais, Seine-Mar., Eure, Oise, Seine-et-Oise); Gournai (Henegouwen).
Gournon. Waarschijnlijk variant van Gourmont.
Gousset, Gouset, Goussée, Goussey, Goessey, Goesseye: Vadersnaam. Frans verkleinvorm van de Germaanse voornaam Goos/Gos. 2. De varianten op -ée en -ey(e) kunnen teruggaan op de plaatsnaam Gozée, Gouzée (Henegouwen) met als uitspraak goû(t)zéye. Zie bij Gouzée.
Goten, van der; van der Goot: Verspreide plaatsnaam (ter) Gote, Goot ‘goot, riool, greppel’.
Götz, Goettsch, Götsen, Gotzke: Vadersnaam. Duits verkleinvorm van een Germaanse god-naam.
Goud: 1. Beroepsbijnaam van de goudsmid. 2. Vadersnaam. Variant van een god-naam.
Goudkamp: Plaatsnaam in Ootmarsum, Overijssel, en heideland ten oosten van Tubbergen, Overijssel.
Goudoever: Plaatsnaam in Utrecht.
Goudriaan, (van): Plaatsnaam (Zuid-Holland).
Goudswaard, (van); Goudzwaard: Plaatsnaam Goudswaard in Korendijk (Zuid-Holland).
Gouka: Door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit plaatsnaam Goudkade ‘kade van de Gouwe’ in Gouda (Zuid-Holland).
Goût, Goux:; Oudfrans gos: hond met afhangende oren, waakhond; ook scheldwoord.
Coutaeu, Gouteaux, Goutelle, Goutteau, Gouttau: Waarschijnlijk variant van Couteau/Coutelle. Zie Couteele.
Goutier, Goutiers, Goutière, Goutières, Goethiere, Gouthier, Gouthierre, Goutierre, Gouttier, Gouttière, Goutier, Goutierre, Gouty: Vadersnaam. Romaanse vormen van germaanse voornaam gud-hari 'god-leger': Gotharius. De vormen op -ierre zijn te verklaren door associatie met Frans gouttière: goot.
Goutkine. Russische familienaam.
Goutswilders. Dialect vorm van plaatsnaam Woutwilder = Waltwilder (Limburg)? Of uit Goudschilders?
Gouttenègre. Zuidfranse variant van plaatsnaam Gouttenoire: zwarte bron.
Gouttermans. Waalse aanpassing van Goedermans of Gotemans.
Gouverne, Gouvernet, Gouvienne, Govienne: Oudfrans governe, Waals goviène: bestuur. Beroepsnaam van de gouverneur.
Gouverneur, Dugouverneur, Goeverneur. Beroepsnaam van een gouverneur, magistraat, kerkelijk ambtenaar en ook stuurman op een boot.
Gouvy, Gouwy: 1. Zie Gouwy. 2. Plaatsnaam Gouvy of Gouwy in Limerlé (Luxemburg).
Gouw, (de), de Gauw, de Gouw, Gauwe. Bijnaam. Middelnederlands gauw ‘snel handelend, haastig, voortvarend’.
Gouwe, van der,Vergouwen, Vergouwe, Vergauwen, Vergauwe: Plaatsnaam Gouwe (Noord-Holland). De Gouwe is ook de naam van de rivier die Gouda bespoelt en van een waterloop die Schouwen scheidde van Bommenee, Dreischor en Duiveland. Of Van Tergouw, dat is Gouda (Zuid-Holland). Zie ook Vergouwe(n).
Gouwenberg, Gauwenbergh: Plaatsnaam Goudenberg, in Gaternisse (Zeeland), Houtave, Wevelgem (West-Vlaanderen). Vergelijk van Gouberge(n).
Gouweleeuw. Bijnaam naar een huisnaam (In de Gouden Leeuw).
Gouweloos, Goulooze: Bijnaam. Middelnederlands gauweloos ‘slordig, achteloos, zorgeloos’.
Gouwij, Gouwy, Gouvy, Gouy, Gouye, Gowy, Goewie, Gowie, Goi, Goyi, Goy, Ghoy, Ghewy, Ghewij, Guwy. 1. Korte vorm van Degouy (plaatsnaam Gouy op diverse plaatsen in Noord-Frankrijk). 2. Familienaam afgeleid van de voornaam Gauvain (= de Franse vorm van de Brits-Keltische voornaam Walewein). 3. Vadersnaam afgeleid van Romeinse vorm van de Germaanse voornaam guda-haria: Godeharius. 4. Moedersnaam van de Romeinse vorm van de Germaanse voornaam Godiwidis.
Gouzée, Gousee, Gousée, Gousee, Gozé, Goze, Gozee, Gosée, Goeseije: 1. Plaatsnaam Gozée/Gouzée (Henegouwen), uitspraak goâéye. 2. Zie ook Gosset.
Gouzu, Gaouzou, Goezu: Vadersnaam. Go(u)zoul, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Gausulfus.
Govaert, Govaerts, Govaart, Govaarts, Govard, Govart, Govart, Goverts, Goverse, Govers, Goovers, Gover, Goverde, Geudevert, Geudvert, Gueudevert, Geudewert, Goevaerts, Goevaert, Goevaers, Goovaerts, Goovaers, Goovaert, Gouvart, Gouvars, Gouvaerts, Gouvaert, Godeyvaert, Goyvaerts, Goyvaes, Goeijvaerts, Goijvaerts, Gooyvaerts, Govaere, Govare, Govaers, Govars, Goovers, Govers, Goverse, Goversen,, Goevers, Goeffers, Goffaert, Goffaerts, Goffard, Goffar, Goffar, Goffard, Goffart, Goffert, Coffard, Coffart, Gowaerts, Govoorts, Govorts, Govoerts, Gowoerts: Vadersnaam. Germaanse voornaam Godevaard: gud-frith ‘god-vrede’: God(a)frid, Godefridus, Godeverd. Sommige varianten komen misschien uit Godardus, gud-hard. Govaerts, Goevaert en Govertz; van de oud-Germaanse naam Godfried, vernederlandst tot Godefert, Godevaert, Govert, Govaert is de naam waarvan de geslachtsnaam Schoevaerts ontleend is. Deze zelfde naam komt ook als Schovaers, Schoovaert en Schoevaart voor. Schoevaerts is een wanspelling voor Sgoevaerts, ’S Goevaerts, dat is: Goevaert’ s zoon of van Godfried.
Goven, Goeven, Goovens: vadersnaam Vleivorm van Germaanse voornaam Go(de)vaard. Vergelijk Goffin.
Goij, de: 1. Zie de Goede. 2. De Goy uit de plaatsnaam Gouy (zie Gouwij).
Graindorge, Grindorge, Graind'Orge, Graindourze: Frans grain d'orge: gerstekorrel. Beroepsnaam van de gerst- of graanhandelaar.
Graefschepe, van Graefschepe, van, van Graesschepe, Graeschepe, Graescepe: Plaatsnaam Graafschap in Hondegem, Houtkerke, Meteren (Frans-Vlaanderen), Ieper, Watou (West-Vlaanderen). De Graafschap (Gelderland). Duitse familienaam Grafschaft.
Graaf, de, de Graaff, de Graef, (de) Graf, Graeff, Graeffe, Gräffe, de Graeve, (de) Grave, Legrave, Legrave, de Greef, Greef, Greefs, (de) Greeve,
Greeven, Greeve, Greven, de Greve, Greves, (de) Grèv Greevens, Greve, Greves, Grevens, Degreeffe, Degreffe, Degrèves, Degraive, Degraiffe, Legreve, Gref, Greff, Gref, Grefen, de Greif, Greift, Graeven, Graven, Graefen, Grafen, Schraeven. Dit zijn allemaal varianten van dezelfde familienaam die wellicht op heel wat plaatsen tegelijk ontstond. Het is waarschijnlijk een afleiding van de beroepsnaam van de voorzitter van de schepenbank of mogelijk een aanduiding dat de persoon in kwestie voor de graaf werkte. Het is ook mogelijk dat deze familienamen naar een (café)uithangbord verwijzen: bijvoorbeeld in(bij) de graaf:
Graaf, van de(r), van de(r) Graaff: Plaatsnaam Grave (Noord-Brabant), een plaats die in de middeleeuwen 'de(n) Grave' heette. Graven in Waals-Brabant.
Graafeiland, van: Plaatsnaam.
Graafhuis: Plaatsnaam Gravenhuis in Denekamp, Overijssel.
Graafland: Plaatsnaam Graafland in Liesveld (Zuid-Holland).
Graafmans: Beroepsnaam van de graver, delver, vergelijk Gravemaker. Duits Grabmann.
Graefschepe, van, Grafschepe, van, van Graesschepe, Graeschepe, Graesepe. Naam uit een (gelijknamig) graafschap in Hondegem, Houtkerke, Meteren (Frans-Vlaanderen) en in Ieper en Watou ( West-Vlaanderen).
Graag, de: Vermoedelijk variant van de Graaf door wisseling van f/ch.
Graat, de Graet, Schraets: Middelnederlands graet: visgraat. Bijnaam voor een graatmagere?
Graauw, de; de Greeuw: Bijnaam naar de grauwe, grijze kleur (van huid, haar of kleren). Vergelijk Grijs.
Graaij, de: Aanpassing van Waals Legraie, Legraye. Waalse grêye ‘smal, tenger’.
Graber, Graber. Duitse beroepsnaam van de graver, delver.
Gracht, van de, der, van der Gragt, van der Graft, Vergracht, Vergrackt, Vondegracht, von der Gracht: Verspreide plaatsnaam ter Gracht: gracht, kanaal, sloot, wal.
Grad, Grade. Vadersnaam Gerad(e). Variant van de voornaam Gerard.
Grader: Middelnederlands gerader ‘waarzegger, wichelaar’. Vergelijk familienaam Wichele(e)r.
Graddon, Gratton, Graton: Vadersnaam Gradon, van Geradon, Gerardon, afleiding van de voornaam Gérard.
Grades. Bijnaam Gros dos: grote, brede rug. Vergelijk Duits Breitrùck.
Graen, van der. Plaatsnaam Grazen, Brabant.
Graefschepe, van: Plaatsnaam De Graafschap(Gelderland). Ook frequente plaatsnaam in Frans Vlaanderen en West-Vlaanderen. Vergelijk de Duitse familienaam Grafschaft.
Graer, de, Degraer. Vadersnaam uit de Franse naam: Grard = Grar(r)e =Gerard.
Graesen, van der, Vandergraesen. Familienaam uit de plaatsnaam Grazen (Brabant?).
Graevenitz, Duitse plaatsnaam Grävenitz (Saksen-Anhalt).
Grafhorst, van: Plaatsnaam Grafhorst in IJsselmuiden, Overijssel.
Graeye, de. Aanpassing van Legraye?
Graeymeersch. Vervorming van Craeymeersch.
Graffart, Graffar, Graffard, Graffaux. Afleiding van Middenfrans grafer: vastklampen, klemmen.
Grafmeyer. Meier die aan een graaf of gracht woont, of graver. Vergelijk Graafmans, Duits Grabmeier.
Graft, van: Plaatsnaam Graft (Noord-Holland, Zeeland) ‘gracht’.
Grafteaux, Graftiau, Graftiaux: Gravetel, afleiding van gravet: haak. Zie Gravet.
Grahame, Graham: Britse familienaam Graham. Plaatsnaam Grantham (Lincolnshire).
Grailet, Graillet, Grayet: Bijnaam. Oudfrans grailet, greslet, van Oudfrans gresle, Frans grêle: spichtig, tenger.
Grainday. Waals grindê: kleine grindweg, of Waals voor grande eau: groot water.
Graindor. Frans grain d'or: grein goud (goudgewicht). Beroepsnaam van een goudsmid.
Graisse, Graisse, Gress, Gresse: Oudfrans craisse, Frans graisse: vet. Bijnaam voor een vet, dik man of beroepsnaam voor een vethandelaar.
Graller. Duitse bijnaam Grallert, Greller(t), voor iemand die woest schreeuwt.
Grammé, Gram, Gramm, Gramme, Grams, Grammen, Grammens: 1. Frans Grammet, verkleinvorm van gram ‘vergramd, boos, kwaad, droevig’, ook Duitse familienaam Gramme, Frans Gramme, ook Oudfrans grame gaat terug op Germaanse gram. Middelnederlands gram, vergramd, boos. 2. Vadersnaam, verkorting van IIram, (Iggelramnus) of Ingelram, angil + hrabn.
Grambeeck, van. Plaatsnaam Grambeek. Duitsland.
Grambergen. 1. Plaatsnaam Grambergen (Duitsland). 2. Zie Van Gremberghen.
Grambezen, van, van Grambesen, van Grambeeren, van Gramberen: Plaatsnaam Grambais (Nijvel, Waals-Brabant).
Grambras: Bijnaam Grand(s) bras: grote arm(en).
Grammet, Gramet, Grameth, Gramme: Bijnaam. Afleiding van adjectief gram: vergramd, boos, kwaad, droevig; vergelijk Gram.
Grammont. 1. Plaatsnaam Grammont, Romaanse vorm van Geraardsbergen (Oost-Vlaanderen) van Geraldmont, Géraumont. 2. Plaatsnaam Gramont in Pousset (Luxemburg) van Gerarmont. 3. Door assimilatie van Grandmont. 4. Plaatsnaam Grammond (Loire), Grammont (Hte-Saône).
Gramtin, Gramtine. Plaatsnaam Grantine in Sorée (Namen).
Grand, le/la: Franse bijnaam le Grand ‘de grote’.
Grandchamps, Grandschamp, Granchamp. Verspreide plaatsnaam Grandchamp(s): groot veld.
Grandcluade, Granclaude, Gran(laudon, Grandclaudon: Bijnaam (grand: groot) + voornaam Claude (en afleiding-on).
Grandfils, Granfils. Bijnaam grand; groot + fils; zoon, jongeman.
Grandgagnage, Grangagnage, Grandgaignage, Degrandgagnage: Plaatsnaam Grand Gagnage: grote hoeve, in Warnant-Dreye (Luik).
Grandsire, Gransire, Grandserre: Bijnaam Grand Sire: grootvader, Middelnederlands groothere.
Granacher. Afleiding van plaatsnaam Kronach, Beieren.
Granat, Grana, Granas: Oudfrans grenat, van Latijn granatum: granaat (edelsteen of vrucht)? Bijnaam of beroepsnaam.
Grand. Familie in Noord-Brabant, afstammend van 11825 Joseph Franz Grand, 's-Hertogenbosch, zoon van Laurent Grand/Grandi, een Italiaanse handelaar die in het Zwitserse Sitten woonde.
Grandabre. Plaatsnaam Grandarbre; grote boom.
Grandamme. Bijnaam; grootmoeder. Middelnederlands grootvrauwe.
Grandelet, Grandel: Bijnaam. Afleiding van bijvoeglijk naamwoord grand: groot.
Grandgérard. Bijnaam Grote Gérard.
Grandhenry, Grandhenri, Grand'Henry, Grand'Henri, Legrandhenri, Legrandhenry: Bijnaam Grote Hendrik.
Grandhomme, Grandon, Gradom: Bijnaam voor een grote man, van grote gestalte.
Grandi, Grandis, Grandys. Afleiding van grand; groot.
Grandidier. Bijnaam Grote Didier; Desiderius.
Grandin, Grandain. Bijnaam Grandin, afleiding van grand; groot.
Grandjaques. Bijnaam Grote Jacques.
Grandjean, Gandjean. Bijnaam Grote Jan. In het Nederlands Grootjans.
Grandjenet, grandjenette, Grandgenet, Grandgenette. Bijnaam Groot Jantje, Jannetje, Jenet, afleiding van Jean.
Grandmaire. Bijnaam Grote Meier. Of spelling voor verwantschapsnaam Grand-Mère: grootmoeder. Vergelijk familienaam Grandpère.
Grandmaison, de Grandmaison: Plaatsnaam Grande Maison: groot huis.
Grandmaitre, Grand Maître: Bijnaam Groot meester.
Grandmont. 1. Plaatsnaam Grandmont: grote berg, bijvoorbeeld in Conneux (Namen). 2. Spelling voor Grammont.
Grandmoulin. Plaatsnaam Grand-Moulin: grote molen, in Biesme (Namen), Saive (Luik), Samart (Namen), Villance (Luxemburg).
Grandon. 1. Afleiding van Grand. Vergelijk Grandin. 2. Variant van Gradon, van Geradon, met n-epenthesis. 3. Variant van Grandhomme.
Grandpierron. Bijnaam Grote Pieter.
Grandprez. Plaatsnaam Grand Pré: grote beemd, wei, in Ans, Chênée, Theux (Luik), Faulx (Namen).
Grandrieux, Grandrieu. Plaatsnaam Grandrieu, Henegouwen.
Grandry, (de) Grand'Ry: Plaatsnaam Grand-Ry in Cornesse, Fraipont, Wegnez en Bierset (Luik): grote beek.
Grandsart, Grandsard, Degrandsaer, Degransart, Grandsaert, Grandsaerd, Gransaerd: Plaatsnaam Grand-Sart ‘grote rode, grote gerooide plaats’ in Bomal (Luxemburg), Flône, Lierneux (Luik), Limal (Waals-Brabant).
Grandvallet, Grandvalet. Bijnaam; grote knecht, dienaar. Vergelijk Granvarlet.
Grandville. Plaatsnaam (Saône-et-Loire).
Grangier, Grainger, Granger, Grangé, Grange, Gringé: Afleiding van Frans grange: schuur. Beroepsnaam voor de houder van een (graan)schuur.
Granier, Granjé, Grenier, Greniers, Grenié, Grenie, Greniez, Grunier, Gurny, Gorny: Frans grenier, Waals gurnî, van Latijn granarium: graan- of zoutzolder. Beroepsnaam van de graan- of zouthandelaar.
Granje, de: Aanpassing van Frans Degrange, variant van Delagrange ‘van der Schuren’.
Granse, le: Aanpassing van Lagrange, van Delagrange ‘van der Schuren’.
Granville, Degranville, Grandville. Familienaam uit de plaatsnaam Granville (onder andere in Manche) op diverse plaatsen in Frankrijk.
Grapin, Grappin, Grapignon: Afleiding van Oudfrans grape: haak, klauw. Beroepsnaam. Of overdrachtelijke bijnaam voor een gierigaard? Vergelijk Oudfrans grapiner: plunderen.
Grappe. Oudfrans grape; haak, klauw. Vergelijk Grapin.
Grare, Graré: Vadersnaam. Grafïe voor Grard.
Grard, Grardel. Vadersnaam Grard, van Gérard. Grardel is een afleiding.
Gras, Graas: 1 Bijnaam voor de grasbaas, of voor iemand die gras maait of aan een wei woont? 2. Van Frans Legras. Frans gras ‘vet, dik’.
Gradorf, Grasdorff. Duitse plaatsnaam Grasdorf.
Grashuis: Plaatsnaam Grashuispolder bij Delfzijl en Slochteren (Groningen).
Graser, Grasser, Graeser, Gräser: Duitse afleiding van Gras: gras. Beroepsnaam van wieder of hooier.
Grasmeijer: Meier bij een grasweide.
Grasmichel. Waarschijnlijk verhaspeling van Duitse familienaam Grossnickel: grote Klaas. Vergelijk Groteclaes.
Grasseels, Graseels, Grasselts: Grassel, afleiding van gras: dik, vet. Bijnaam. Vergelijk Frans Grassaud.
Grasser, Grassère, Grassair, Grassaire, Grassairt: Duits Grasser = Graser. De vormen op -ère geven de Waalse uitspraak weer.
Grasset, Grassin, Grassins, Grasso, Grasson, Grassiot, Gration: Bijnaam. Franse afleiding van gras: dik, vet. Vergelijk Legras.
Grasso: Italiaanse bijnaam voor een dikke, zwaarlijvige. Vergelijk Frans Gras, Legras.
Gratepanche, Grattepanche, Gratpanche: Bijnaam gratte panche: die zijn buik krabt. Ook plaatsnaam (Somme).
Gratia, Gracia, Grazia: 1. Moedersnaam. Latijnse voornaam Gratia 'bevalligheid, grade'. 2, Vondelingnaam. Een kind dat in 1717 voor de kerk van O.-L.-Vrouw van Genade in Brussel gevonden werd, kreeg de naam Gratia.
Gratiaen, Gratien, Gracien, Graziano, Graziani: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Gratianus.
Gratie, de. Volksetymologisch van Degrace.
Gratinga, Grætinga of Grettinga, dat op de nog bestaande Grettinga-state te Almenum (Barradeel, Friesland) gezeten was en waarvan de buurt Gratinga- of Grettinga-buren, bij Harlingen, zijn naam ontleend heeft, in oude oorkonden zowel Gratinga als Gretnia genoemd wordt.
Gratoir. Afleiding van Frans gratter: krabben? Bijnaam. Vergelijk Grattacul, Grattepanche.
Gratry, Grattery: Plaatsnaam Grattery (Hte-Saône).
Gratwol, Gradwohl, Gratvol, Grattvoll, Grathwohl: Duitse bijnaam naar de wens 'es gerate wohl': het moge goed lukken, op goed geluk. Duitse familienaam Grat(h)wo(h)l, Gerathewohl.
Graubart. Bijnaam voor iemand met een grijze baard.
Grauer, Duitse bijnaam. Vergelijk (de) Grauw(e).
Grauff. Duitse gediftongeerde vorm van Graf.
Graumans: Afleiding van Grauw, de Grauwe. Bijnaam.
Grauw, de, Grauwe, de, de Graauw, Degraa, de Graeuwen, de Graw, Grau, Graue, Grauwen, Graumans, Schrauwen, Schrauwens, Schraüwen, Schraûwen, Schrauwers. Bijnaam naar een grauwe, grijze kleur (huid, haar of kleren). Middenenderlands ook; grijsaard.
Grauwels, Grouwels, Grawels, Grauls, Grouls, Gruyls, Graulus, Groulus, Grolus, Graus, Grausz. Bijnaam uit het Middelnederlandse gruwel: schrik, afgrijzen. Bijnaam voor iemand die dit oproept. Vergelijk Greuel, Greulich.
Grauwinkel. Plaatsnaam Grauwinkl. Beieren.
Grauwmans, Graauwmans, Graumans, Grauman, Graumann, Grumans, Gruman, Grouman: Afleiding van De Grauwe. Bijnaam.
Grauwwerker De. Beroepsnaam van de bontwerker, de pelsmaker.
Graux, Grau, Graus: 1. Vadersnaam van Geraux, Germaanse voornaam Geroud; vergelijk Grart.
Gravel, Gravelle, Graveleau, Graveel, Grève, van de Graveele: Oudfrans gravele, Middelnederlands graveel: zand, grind, kiezel. Plaatsnaam.
Graveland, Graafland, Noord en Zuid Holland.
Gravelein, Gravelijn, Graveline, Gravelines, Gravelaine, Graveline, (de) Degraeveleyn, Degraveleyn: Ongetwijfeld moet onderscheid gemaakt worden tussen plaatsnaam op -Une en -lin, want -in wordt Vlaams ein (niet ine). 1. Plaatsnaam Gravelines, Nederlands Grevelingen (Frans-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Gravelinne in Beaumont (Henegouwen). 3. Plaatsnaam Gravelain in Illies (Nord).
Gravemaker: Beroepsnaam van de grafmaker, grafdelver, of graver van de stadsgracht. Vergelijk Duits Grabenmacher.
Gravendeel. Plaatsnaam, Zuid-Holland.
Gravener. Nederduitse variant van Duits Grabner, naar de woonplaats bij een Graben: sloot, gracht; of plaatsnaam Graben, Graven.
Gravenkamp, Grauenkamp: Vermoedelijk Westfaalse plaatsnaam.
Gravensteen, Gravenstein, Gravensteyn, Gravesteijn: Plaatsnaam Gravenstein (Sleeswijk-Holstein). Vergelijk Grefenstein. Gravestock: Engelse familienaam.
Grave, de, Graven, Gräve, Gravers: Beroepsnaam van de graver. Zie Graaf.
Gravet, Gravé, Graver, Gravez, Gravey, Grevet, Grawet, Grawez, Grauwet, Grouwet: Picardisch gravet, grauwet: haak. Vergelijk Haeck. Bijnaam.
Gravier, Gravy, Grévy: Plaatsnaam. Frans gravier: grind(weg), zandgroeve. Vergelijk Savelkoel. Afleiding van Oudfrans grave, grève: zand, grind. Wellicht beroepsnaam van de zandhandelaar of zandstrooier.
Gravigny. Plaatsnaam (Eure, Seine-et-Oise).
Greebe: Grebe is een Middelduitse (Hessen) variant van Graf.
Gray, Graye, Graij, Grey, Greij: 1. Engelse bijnaam. Vergelijk De Grijze. 2. Zie ook De Graeye.
Gréant, Gréant: Tegenwoordig deelwoord van Oudfrans gréer: behagen; dialect gréant: aangenaam. Bijnaam.
Gréban, Greban, Greben, Grebende: Vadersnaam. Romaanse metathetische vorm van de Germaanse voornaam Gerbrand. Gerb(r)annus. Grebende berust waarschijnlijk op verkeerde lezing van Grebeude.
Grebet, Grebert. Vadersnaam. Germaanse voornaam. Klankverandering van Gerbert (zie Geerebaert); vergelijk Grebeude.
Grebeude, Gebreude: Vadersnaam. Picardische vorm van de Germaanse voornaam Gerbode (zie Gerbo), met klankverandering.
Geck, Grec, Grech, Grek, Greco, Greca: Frans Grec, Italiaans Greco: Griek. Vergelijk De Grieck.
Grécourt, Grecourt: 1. Plaatsnaam Grécourt (Somme). 2. Variant van Gricourt.
Gréday, Greday: Luiks-Waalse metathetische vorm van Gerday, van Géra(r)day = Géra(r)deau.
Greefhorst. Plaatsnaam Greef: graaf + nom: struikgewas, begroeide hoogte. Grevenhorst (Duitsland).
Greefkens. Afleiding van Greef; graaf. Bijnaam.
Green, Greene. Engelse plaatsnaam Green; landelijk groen.
Greenwood. Engelse plaatsnaam Greenwood; groen bos.
Gréer, Gréez, Griez: Vadersnaam. Variant van Franse familienaam Grehier, van Germaanse voornaam Griherius, wellicht door klankverandering, van Gerhari(us).
Grefenstein. Plaatsnaam Grevenstein (Duitsland) of Griffensteyn (Utrecht).
Greffier. Hypercorrect voor Groffy/Groffi.
Greffier, Greffiers, Grieffier, Griffi, Greffiers, Greffier: Middenfrans greffier, Latijn graphiarius: griffier, klerk. Beroepsnaam.
Gregoire, Gregorii, Grégoir, Grégoire, Grégoire, Gregoir, Gregoor, Grégoor, Gringoir, Gregor, (de) Gregori, Gregorio, Gregory, Gregoli, Gregely: Vadersnaam. Roaanse vormen van de Griekse heiligennaam Gregorius.
Gregoric, Grogorics, Gregorits, Gregorcic, Gregorczyk, Gregorzyk, Gregorzuk, Gregorowicz. Vadersnaam. Slavische afleiding van Gregorius. Gregorius, Gregoris, Gorgoris: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Gregorius 'de waakzame'.
Greif, Greiff. 1. Duitse familienaam, beantwoordt aan Gryp. 2. Eventueel variant van Graaf/Greef.
Greimann, Greymans. Vadersnaam. Germaanse voornaam grim-man 'woedend-man': Grimannus
Greimers, Greimes, Grimmer: Vadersnaam. Germaanse voornaam grim-hari; woedend-leger': Grimharius, Grimerus.
Greindl. Beierse afleiding van Grein=Greiner.
Greiner, Griner, Grinner: Duitse bijnaam, van Middelhoogduits grînen ‘grienen, huilen, janken’, ook ‘twisten, ruziën’.
Greisch, Greischer. Plaatsnaam Greisch, Duitsland.
Greitemann: Ontrond uit Greutemann, afleiding van Greuter ‘bosrooier’.
Greivelding, Greiveldinger, Greiweldinger: Plaatsnaam Greiveldingen (Duitsland).
Grellet, Grelet, Grêlait: Dimafleiding van Oudfrans graile. Zie Grelot.
Grelin, Grelen. Grelen: Afleiding van Oudfrans graile, grêle: mager, tenger. Vergelijk Grelot.
Grell. Duutse bijnaam. Middenhoogduits grël: ruw, kwaad, boos.
Grelo, Grelot, Grélot: afleiding van Oudfrans graile, grêle, van Latijn gracilis: mager, spichtig. Bijnaam.
Gremberghen, van Gremberghe, van, van de Gremberghe, Gremberge, Grimberghe, Grimberge, Grimbergen, van Grenberghe, Grambergen: Plaatsnaam Grimbergen (Vlaams-Brabant) of Grembergen (Oost-Vlaanderen).
Gremling. 1. Vadersnaam afleiding van voornaam. Zie Gremmens. 2. Duitse familienam Gremlinger, Beroepsnaam van de gerechtsdienaar
Gremme, Gremmen. Gremmens: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germ. grim-naam; zie Grimminckx. 2. Varint van Gramme(n), -ens.
Gremmighen, van, van Gremmegen: Plaatsnaam Grimminge (Oost-Vlaanderen).
Grenade, de, Gurnade. Spaanse plaatsnaam Granada.
Grendel, (de), de Grendele. Beroepsnaam naar het beroep van grendelmaker, portier of deurwachter.
Grenelle, Grunelle: afleiding van grain: graan, korrel. Vergelijk Grenet.
Grenet, (de), Grenez, Grenné, Grené, Groenné, Groené, Groenez, Gurnet, Gurné, Lagrenet, Lagrené, Lagrenez. Bijnaam uit het Franse grenet: graantje, korrel, puist, wrat.
Grenon. Oudfrans grenon: snor, bakkebaard. Bijnaam.
Grenouille, Grenouilleau. Frans grenouille: kikker. Bijnaam naar de kwakende stem of voor een springer. Vergelijk Duits Frosch.
Grenu. Oudfrans grenu: met manen (zoals van een paard). Bijnaam voor iemand met welige haarbos.
Grepdon, Grypdon, Grypdonck, Grijpdonck, Gryfdonck: Vadersnaam. Aanpassing van Grébodon, van Gerbodon, Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Gerbodo. Zie Gerbo, Gerbedoen, Grebeude.
Gresillion, Gresillon. 1. Afleiding van Oudfrans grésil: hagel. Oudfrans gresillon, Frans grêlon: hagelsteen. Vergelijk Hagelsteens. 2. Of van gresillon: krekel. Bijnaam. Vergelijk Criquillon.
Gresnich. Duitse plaatsnaam Gressenich.
Gresse, Gressens, Gresens, Gresens, Gressiens. Vadersnaam uit de Latijnse naam Gratianus.
Grétry. Plaatsnaam in Bolland, Luxemburg.
Gruel, Gruell, Greubel: Duitse bijnaam Greuel: gruwel. Vergelijk Grauwels.
Greulich, Graulich, Grolig: Duits Greulich: gruwelijk, schrikwekkend. Bijnaam.
Greunen, van. Vertaling van De Grune?
Greus, Greuse, Greusen, Greuze, Degreuse, Degreus: Oudfrans greuse: twist, betwisting. Bijnaam.
Greus, de. Variant van De Creus of van Creuse?
Greveling, van, van Grevelinghe, van, Grevingh, van Grevelynghe, van Greveninge. Naam uit de plaatsnaam Grevelingen = Gravelinnes. Frans-Vlaanderen. Vergelijk Gravelin.
Grevendael, Grevendal, Grévendal, Grévendael: Plaatsnaam Grevendel in St.-Joris-Winge (Vlaams-Brabant) of Gräfenthal (Duitsland).
Grevendonck, Grevendonk. Plaatsnaam Gravendonk in Zoersel, Antwerpen?
Grevenstuk. Familienaam uit de min of meer gelijknamige plaatsnaam Greven/Gravenstuk: stuk grond van de graaf. Gravenstuk in Ardooie.
Grever. Beroepsnaam. Brabantse vorm voor graver, delver.
Greveraars, Greveraerts, Grevelaer, de Greveleer: Afleiding van Duitse plaatsnaam Grevel.
Grévillé, Griviller, Grivillers, Grivillier: Plaatsnaam Grévillers (Pas-de-Calais).
Grevinchovius is verlatijnst van Grevinkhof, hof van Grevink.
Grevinge, Greving, Greevingh, Grevinga, Graafsma, Greven, Greeven, Laijnse Grevinchovius en mogelijk ’s Graauwen met Borchgrevink, van greve, graaf.
Grewal. Duitse familienaam Grewald, Grewold, van Krebold.
Greyte, de, Greyt, de. Aanpassing van Degrez.
Gribaumont, Gribomont. Plaatsnaam in St-Médard (Luxemburg).
Gribben, Gribbens. Vadersnaam van Germaanse voornaam Griboldus.
Gricourt. Plaatsnaam, Aisne, of in Berchem, Oost-Vlaanderen.
Gridelet, Gridlet. Variant van Griselet, afleiding van gris: grijs. Zie Grisolet. Voor de z/rf-wisseling, vergelijk Bazelaire, van Ba(u)delaire.
Grie, de, Degry. Waarschijnlijk vertaald uit Legris.
Griebel, Griebeling, Gribling: Griebel, van Middenhoogduits grübel: dodengraver.
Grieck, de, de Gryck, Griek. Volksnaam van de Griek.
Griegers, van. vadersnaam. Grieger, Silezisch voor Gregor.
Grieken, van, van Griecken, van Gricken, van (der) Krieke, Krieken: Plaatsnaam Grieken (Vlaams-Brabant).
Grieden. Variant van Grieten, met verzachting t/d?
Grielen, Grielens, Moedersnaam. Griele = Griete, van heiligennaam Margareta.
Griensven, van, Griens van, van, Grinsven, Grunsven, van, (van) Grinsven: Plaatsnaam Griendtsveen (Nederlands-Limburg). Maar de genealogie van de Nederlandse familie Grinsven verwijst naar 't Griensvenne bij Den Dungen (Noord-Brabant)
Griepentrog. Nederduitse familienaam: grijp in de trog. Bijnaam voor een bakker.
Gries, Griess. Duitse plaatsnaam. Middenhoogduits Griess: zandige oever.
Grieteman. Friese familienaam Grietman: hoogste rechterlijke en burgerlijk-administratieve magistraat in een grietenij, rechtsgebied.
Grieten, Grietens, Grietjens, Griten, Gritte, Grit, Grethen, Greten, Vergrieten, Vergriete, Vergriette, Vergrietens. (ver; zoon van) Moedersnaam uit Griete, de verkorte vorm van Margriete, Margaretha, zowat de populairste meisjesnaam in de middeleeuwen.
Griethuisen, van, van Griethuyzen, Griethuijsen: Plaatsnaam Griethausen (Noordrijn-Westfalen).
Grieve, de, Grieven: waarschijnlijk van De Grève.
Griffard, Griffart. Afleiding van Oudfrans grif, Frans griffe: klauw.
Griffel. Middenenderlands griffel; schrijfstift, griffel, ent. Beroepsnaam? Of van Grevel?
Griffet, Griffé, Griffees: Afleiding van Frans griffe: klauw. Bijnaam.
Griffin, Greffin: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Griffo? Of van Griffith?
Griffioen, Griffon, Gryffon: Vadersnaam. De Griff(i)oen of grijpvogel is een mythologisch dier met het bovenlijf van een adelaar en het onderlijf van een leeuw. De naam van deze heraldische figuur was in de ridderliteratuur gebruikelijk als voornaam.
Griffith, Griffiths. Familienaam uit Wales. Oudwels Griph-iud. Het tweede element is iud: leider.
Grift, van der: Plaatsnaam Grifte. Middelnederlands grifte ‘gegraven vaart’.
Grignac. Plaatsnaam (Cantal, Char.-Mar.)
Grignard, Grinnaert, Grinaert, Grinaert, Grigniet, Grignet, Grégnard, Degrignard, Degrignart: Afleiding van Oudfrans grign(i)er: knarsetanden, grijnzen. Bijnaam voor een kniesoor.
Grigor. Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Gregorius.
Grignon, Grignet, Grigniet: Afleiding van Oudfrans grigne: tandengeknars, gegrijns, slecht humeur. Bijnaam voor een grijnzer, kniesoor. Vergelijk Grignard.
Grijp, Gryp, Gryps, Griep, Gripe, Greps, Grep: 1. Vadersnaam. Oude Germaanse voornaam Grip(p)o, wellicht bakervorm van Grimbert. 2. Bijnaam naar de vogelnaam grijp: griffïoen.
Grijsman. Afleiding van De Grijze.
Grikman. Volksnaam voor een Griek, naar analogie van Engelsman, Fransman.
Grillard, Grillaerd, Grillaert, Grillaerts, Crielaard, Krillaerts, Krielaert. Bijnaam uit het Franse grillon: krekel. Iemand met een bijzonder stemgeluid of een zeurderig iemand, waarschijnlijk synoniem met Middelnederlands crekelaer.
Grillet, Grillo, Grillot. Afleiding van grillon: krekel. Bijnaam. De familie Grillet stamt uit Bourgondië.
Grillon, Grion. Bijnaam. Frans grillon; krekel.
Grimonpont, Grimmonpont, Grimonpon, Grymonpon, Grymonpont, Grymondon, Grimmelpont, Grimmelpon, Gremelpont: Plaatsnaam Grimaupont in Wattrelos (Nord)
Grimonprez, Grimmonprez, Grimonpre, Grimonprez, Grimmonpré, Grimmondrez, Grymonprez, Grymonpre, Grymonpré, Grijmonpré, Grymmonprez, Grimonprez, Gremonprez, Grimmelprez, Gremmelprez, Grimpret: Plaatsnaam Grimmonprez, Grymonprez in Magnée, Fléron, Beyne-Heusay, Huccorgne (Luik). Maar de Waals-Vlaanse familienaam gaat waarschijnlijk op een plaatsnaam Grimaupré (meer van Grimoud) terug.
Grim, de, de Grem, (de) Grom: 1. Bijnaam. Middenenderlands grim, grem: grimmig, boos, toornig.
Grimaldi, Grimoldi: Italiaanse vadersnaam van Germaanse voornaam Grimwald. Zie Grimau.
Grimar, Grimard, Grimart. Vadersnaam. Germaanse voornaam grim-hard 'woedend-sterk'. Grim(h)ardus.
Grimau, Grimaud, Grimia, Grimiaux, Grimait, Grimaux, Grimmaux, Grimeau, Grimmiaux, Grémaud, Gremeaux, Gremo: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam grim-wald 'woedend-heerser': Grimaldus.
Grimbauer: Uit Duits Geringbauer ‘kleine boer’.
Grimberg, Grimberger. Duitse plaatsnaam Grimberg.
Grimbérieux. Plaatsnaam in Saint-Nicolas bij Luik.
Grimbert, Grembert, Grimbers, Grimbergs, Grimberg, Grimberghs: Vadersnaam. Germaanse voornaam grim-berht 'woedend-schitterend': Grimbert(us).
Grimde, van. Plaatsnaam Grimde in Tienen.
Grimée, Grimee, Gremez, Gremes, Gremé: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse grim-naam, zoals Grimbert.
Grimm, Grimme, grimmen, Grim, Grims: Vadersnaam. Germaanse voornaam Grimmo.
Grimminckx, Grimmins, Grimminck, Gremmen: Vadersnaam. Afleiding van Germaans grîm-naam: Grimo.
Grimmondrez. Verhaspeling van Grimmonprez.
Grimon, Grimont, Grimmon: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam grim-mund 'woedend-bescherming': Grimund(us). Of Franse verbogen vorm van Grimo. 2. Plaatsnaam Grimont in Ciney en Evelette (Namen).
Grimmonprez, Grimonprez, Grimonpre, Grimmonpré, Grimmondrez, Grymonpe, Grymonpez, Grymonpré, Grijmonpré, Grymmelprez, Gremmelprez,
Grimpret, Grimmondrez. Familienaam uit de plaatsnaam Grimmonprez, Grymonprez in Magnée, Fléron, Beyne-Heysay en Huccorgne (Luik).
Grimonster. Plaatsnaam in Ferrières (Luik).
Grimoult, Grimoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam grim-wulf' woedend-wolf : Grimulfus.
Grimwald: Duits Grinwald, ontrond uit de frequente Duitse plaatsnaam Grünewald ‘groen woud’. Vergelijk Groenewoud.
Gringhuis: Uit Geringhuis? Of Engels? Greenhouse? Of ontrond uit Duits Grünhaus?
Grinson, Grinsson, Grenson, Grençon, Grainson, Graison, Grainçon, Graitson, Granson: Afleiding op -eçon van gr(a)in: graankorrel, greintje.
Grinten, van der, van de Griend: Plaatsnaam. Middelnederlands grient, greent ‘zandgrond, strook grond met bomen, buitendijkse gronden met rijshout bezet’. De Greent(e) was een stadsweide bij Kampen en in Genemuiden, Overijssel. Griend was een eiland in de Waddenzee.
Grinwis: Aanpassing van de Engelse plaatsnaam Greenwich (Kent).
Gripekoven. Duitse plaatsnaam.
Grippa, Grippard. Afleiding van gripper, van grijpen.
Grippeling: Afleiding van Middelnederlands grippe, greppe ‘sloot’?
Grizell: Frans Grisel, verkleinvorm van gris ‘grijs’. Bijnaam.
Grisar, Grisard, Grisart. Familienaam uit het Franse gris: grijs. Bijnaam voor een grijsharig iemand.
Grisel, Gryseel, Gryseels, Grijseels, Grizeau, Grisay, Gruselle, Grouzelle, Gruzelle, Grouselle: Afleiding van Frans gris: grijs. Vergelijk Grisard.
Griselain, Grislain, Grislein, Grisselin, Gryseleyn, Greselin, Grusseling, Grusselin, Gruslin, Grusling: 1. Griselin, dira, van gris: grijs. Bijnaam. 2. Greselin, afleiding van gras. 3. Gruselin kan een geronde vorm zijn van Griselain, maar Grus(e)lin(g) kan ook teruggaan op Gruselin.
Griset, Grisé, Grisez, Griser, Grouset, Grousez: Afleiding van Frans gris. Bijnaam.
Grisolet, Gruslet, Grisolle, Grisole, Grysolle, Grysole, Grijsolle, Grysouille, Gresolle, Grousolles: 1. Bijnaam. Afleiding van Frans gris: grijs. 2. Vadersnaam. Heiligennaam Grisolius.
Grison, Gryson, Gryzon, Greyson, Greijson, Grijson: 1. Bijnaam. Afleiding van Frans gris: grijs. Vergelijk Grison(net) en Legris. 2. In West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Henegouwenis Grison evenwel een reïnterpretatie van Gruson.
Grispen, Crispen. Variant van Crispen, van Crispiaan? Zie bij Crispin.
Grivegnée, Grivegne, Grifgnée, Grifnée, Grifnee, Grifnaie: Plaatsnaam Grivegnée (Luik).
Grob, Grobben, Grobe, Groebbens. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse berth-naam (Grobert bijvoorbeeld). 2. Grob(e) kan ook een Duitse bijnaam zijn: De Grove.
Grobecker. Beroepsnaam. Bakker van roggebrood, grof brood.
Grober, Grobert. 1. Duitse bijnaam: de grove. Vergelijk De Grove. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam Grobert.
Grobet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Grobert.
Grosman, Groosman, Grosemans, Gruysmans: Afleiding van Van (der) Groesen.
Grodens, Grosdent, Grodant: Bijnaam voor iemand met grote tanden.
Grojean, Grosjean, Gros-Gean, Crosjean: Bijnaam: Grote Jan. Vergelijk Grootjans, Grandjean.
Groe, van der: Plaatsnaam Groede (Oostburg, Zeeuws-Vlaanderen) of De Groe in Borsele en Goes (Zeeland).
Groen, (de), te Groen, de Groene, Groenen: Bijnaam naar de groene kleur van de kleren.
Groen, van, der, van der Groeden. Plaatsnaam Groede (Zeeland):
Groenderbeek, van, Groenderbeck, van Grunderbeeke, van Grunderbeek, Grunderbeeck, Grunderbecke, Grunderbeck, van Grinderbeek, van Grundelbeke, van Grundenbeek, Grundenberck, van Gunderbeek: Plaatsnaam Groene Beek, bijvoorbeeld 1518 Groenebeke = 1598 ter Groenderbeke, Beernem.
Groene, Groenne: 1. Variant van De Groene. 2. Spelling voor Groene (zie Grenet).
Groenenberg, Grunenberg, Groneberg: Plaatsnaam in Vlezenbeek (Vlaams-Brabant), Sint-Winnoksbergen (Frans-Vlaanderen) en Nukerke (Oost-Vlaanderen). Vergelijk Grünberg.
Groeneboer. Reïnterpretatie van Cronenbourg of Groenenborg.
Groenegem, van. Familienaam in Henegouwen en Namen. Reïnterpretatie van Van Groeninge.
Groenemeyers. Vergelijk Duits Grunmeier. Meier in het groen of groenteboer.
Van Groenderbeek, Vangroenderbeek, van Grunderbeek, Grunderbeeke, Grunderbeeck, Grunderbeck, Grunderbecke, van Grundelbeke, van
Groenen. 1. Vadersnaam. Germaansee voornaam grôn. 2. Zie (de) Groen.
Groenenboom, Groeneboom: Plaatsnaam ‘groene boom’.
Groenendael, van, Groenendaals, Groenendaels, Groenendaal, Groenendal, van de, den. Plaatsnaam Groenendaal bij Apeldoorn, Heemstede. Maar ook verspreide plaatsnaam.
Groenendijk, Groendijk, Groenendyck, Groenendyk: Plaatsnaam Groenendijk (Noord-Holland, Zeeland, Zuid-Holland), ook verspreid in Vlaanderen.
Groeneveld, Groeneveldt, Groenevelt, Groenveld: Plaatsnaam Groenveld in Grimbergen en Steenokkerzeel (Vlaams-Brabant). Groenveld (Schagen, Noord-Holland).
Groenenrode, van. Plaatsnaam Groene Rode.
Groenescheld, Groneschild, Gronescheld: Bijnaam naar het uithangbord: Groen Schild. Vergelijk Duits Grùnschild.
Groeneweg, Groenewegen, Groenewege: Plaatsnaam Groeneweg (Noord-Holland, Zuid-Holland). Ook vondelingnaam. In 1819 werd aan de Groene Weg in Hijken (Drenthe) een kind gevonden. Het werd Teodoor Groeneweg genoemd.
Groenewoud, van het, van t Groenewolt, Groenewout, Groenwoet, Groenwont, Groenewold: Plaatsnaam Groenewoud (Gelderland, Noord-Brabant, Zuid-Holland), ook in Aardenburg (Zeeland). Vergelijk Duits Grünewald.
Groenhagen: Plaatsnaam Groenenhagen in Rotterdam (Zuid-Holland).
Groenhart, Grunhard, Grohnert, Gronert, Grunert: Vadersnaam. Germaanse voornaam grôn-hard 'groen-sterk': Gronhart.
Groenheide: Plaatsnaam ‘groene heide’. Het geslacht heette blijkbaar oorspronkelijk Groeneveld.
Groenhoff, Groenhof: Plaatsnaam.
Groening, Groeninck, Groeninckx, Groenink, Groenings, Groeninx, Groeninks, Gronenga, Groeninga, Groenia, Groenje: Vadersnaam. Afleiding van Germaans grôn-naam, Grono of Gruno. Vergelijk Groenhart en Groningen.
Groeningen, van, Groeninge, van, van Groningen: Plaatsnaam Groeningen in Vierlingsbeek (Noord-Brabant) Groeninge in Kortrijk, West-Vlaanderen, Groeningen in Nazaret, Oost-Vlaanderen of Groningen (Groningen). Grüninger (in Duitsland ook Grüning) Groeningen, dorp in Noord-Brabant; Grons, sate by Burgwert in Friesland; Groonhusen, gehucht bij Grootkerk in Oldenburg; Gröningen, vlek in Zwaben en Gröningen, stadje bij Oschersleben in Neder-Saksen.
Groenland, van. Plaatsnaam, Driebergen.
Groenleer: Volksetymologisch uit Grondeleer of Duits Grund(e)ler ‘grondeigenaar’.
Groenman: Afleiding van de Groen of van der Groen. Of beroepsnaam van de groenteteler; vergelijk familienaam Groenteman.
Groenouwe: Plaatsnaam Gronau/Groenouw in Bathmen Overijssel of Gronau (Beieren, Baden-Württemberg, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Rijnlnd-Palts, Sleeswijk-Holstein).
Groens, van. Plaatsnaam Grons in Wonseradeel (Friesland).
Groenteman, Groenemans: Beroepsnaam van de groenteteler of -handelaar.
Groenvynck. Bijnaam naar de vogelnaam, de groenvink, grasvink. Vergelijk Duits Grünfïnk.
Groenweghe, van, Groeneweg, Groenewegen, Croenweghe: 1. Verspreide plaatsnaam Groen(en)weg. 2. Plaatsnaam Groeneweg (Zuid en Noord-Holland).
Groep, van, de, Groenwoet, de Group: Plaatsnaam De Groep in Amerongen en Renswoude (Utrecht).
Groesbeek: Plaatsnaam Groesbeek (Gelderland).
Groesen, van, Vergroesen, Groeseman, Groesmans, Groosman, Grosman, Grosemans: Plaatsnaam Groessen in Duiven (Gelderland). Groese is een weiland.
Groesenicke, Groeseneeke, Groeseneken, Groesenek, Groezenek: Aanpassings van Duitse familienaam Grofinickel: grote Klaas.
Groetelaars. Afleiding van plaatsnaam Grotel, Noord-Brabant.
Groesser: Duits verbogen vorm van Groß ‘groot’.
Groet. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Groet (Noord-Holland). Dit wordt ondersteund door de verspreiding er van. 2. Zie ook Groot.
Groffen, Groff, Groven, Grovens, Groeven: 1. Vadersnaam. Grof, Grolf, van Gerolf; ger-wulf (speer-wolf), Germaanse voornaam. Variant van De Grove.
Grogna, Grognard. Afleiding van Frans werkwoord grogner: knorren. Oudfrans grognard: knorrepot.
Grognet, Grogniet, Grognier, Groignet, Gronier, Groniez, Groenier: Afleiding van Oudfrans groin: varkenssnuit; gemor, gegrom. Bijnaam voor een brombeer. Vergelijk Grognard.
Groine, Groyne, Groynne: 1. Bijnaam, van Oudfrans gro(g)nir, groignier: grommen, knorren. Voor een knorrepot. Vergelijk Grognet.
Groix, Grois. Misschien van Oudfrans grez; grind.
Grol, de. Aanpassing van Degroult, zoon van Groult, Gerolf.
Grol, van: Plaatsnaam Groenlo (Gelderland), Groll (Noordrijn-Westfalen).
Groleau, Grolaux, Groleaux, Groilleau, Grollo, Grollet, Grolet, Groulez: 1. Vadersnaam. Afleiding van Groult, Romaanse vorm van Gerolf. 2. Eventueel klankverandering van Gourleau/Gourlet, Gorlé.
Grollenberg. Plaatsnaam Am Grollenberg in Grotzingen, Duitsland.
Grolman, Grollmann. Afleiding van Van Grol.
Grolleman: Afkomstig van Grol.
Grom, Groom, Gromme, Grommen, Gromenn, Gromment, Groment. Vadersnaam uit de Germaanse naam Gromberth.
Gromar, Gromard, Grommar, Grommar, Gromar, Gromas: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam grôn-mêr 'groen-beroemd' of van Grosmarus?
Grombeer. Reïnterpretatie van de Germaanse voornaam Grombert. Vergelijk Gromme.
Gromme, Grommen, Gromenn, Gromment, Groment: Vadersnaam. Germaanse voornaam Grombertus.
Grommes, Grommesch, Gromerch, Grommers. Vadersnaam. Duits Grammes=Grolms, van heiligennaam Hieronymus.
Grommet. 1. Waarschijnlijk verfranste uitspraak van Grammes. Oudfrans gromet: molenaarsknecht.
Gronckel, de. Afleiding van werkwoord grongen: brommen, knorren. Bijnaam voor een brompot.
Grondel: Bijnaam naar het zoetwatervisje grondel(ing), stekeling. Vergelijk Duits Grundel. Voor een visser of voor wie niet helemaal volwassen is of een klein, onooglijk mens.
Grondelinghs, Grondelings, Greunlinx: Bijnaam naar de visnaam grondeling. Zie Grondel.
Grondhout, Groenhout. Vergelijk Grünholz.
Grondin. Bijnaam voor een kniesoor, van Frans gronder
Grondstra: Volksetymologisch uit Fries Gronsstra, afleiding van de plaatsnaam Grons in Hichtum (Wonseradiel, Friesland).
Gronier, Groniez, Crognier: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam grôn-hari 'groen-leger': Grunerius. 2. Spellingvariant van Grognet. 3. Eventueel zelfs variant van Grainier, Grenier.
Grondijs: Vermoedelijk uit de familienaam Grandis, Grandys, afleiding van Frans grand ‘groot’.
Grónefeld, Grönefeld, Gröneveld. Variant van Groeneveld. Ook Duitse plaatsnaam Grünefeld (Brandenburg).
Groningen, van: Plaatsnaam Groningen (Groningen).
Gronkel, de; de Gronckel: Afleiding van werkwoord grongen ‘brommen, knorren’. Bijnaam voor een brompot.
Grönloh: Plaatsnaam Grönloh (Nedersaksen).
Gronsveld, van, Gronsvelt, van Gronsveld, Gronsfeld: Pllaatsnaam (Nederlands-Limburg), in St.-Martens (Limburg) en bij Bilstain (Luxemburg).
Groode, de, de Groede, Degroide: Waalse aanpassings van De Groote. Vergelijk Le Grode.
Groof, de; de Groff, de Grof: Bijnaam. Middelnederlands grof ‘dik, groot, grof, sterk’. Bijnaam naar de lichaamsbouw. Vergelijk Duits Grob.
Grool: Zoals Grol bijnaam voor een grolpot.
Groosman: Duits familienaam Grossmann ‘grote man’.
Grooss, Groos: Duitse bijnaam Groß ‘groot’.
Groot, (de); (de) Groote, (de) Grote, Groten, Grooten, Grootten, Grotens, Groth, Groet, Grothe, Grothen, de Groodt, (de) Groot, Grootte, Degrot, Degrotte, Schrooten, Schroeten: Bijnaam naar de grote gestalte. Vergelijk Legrand.
Grootaert, Groothaert, Grootaerd, Grootaert, Grootaerdt, Grooters, Grootaers, Groers, Grotaers, Groetaers, Groutaers, Grouters, Groothaerd,, Groothaert, Groeidaerdt, Grooters: Bijnaam. Grote Aert ‘Grote Arnoud’.
Groot Battave, van. Naam die verwijst naar Batavia, dit is de Latijnse variant van De Betuwe (Gelderland). Hij die zijn naam liet registreren, meende wellicht dat de Betuwe GROOT was.
Grootbod: Bijnaam? Vergelijk Duits Gros(s)bodt, vermoedelijk uit Großbrot ‘groot brood’.
Grootenboer: Bijnaam; ‘Grote boer’. 1530 Cornelis Dieric Pauwelsz die men noemt Grootenboer, Heiningen (Fijnaart, Noord-Brabant).
Grootenbruel, van, Grootenbruelle, Grootenbruele, Grootenbruille, Grootenbriel, Grootenbril, Grootenbrill, Grootendruel, Groetenbriel, Groetenbril, Groetembril, van Grutenbrule: Plaatsnaam Grote Bruul, Grote Briel: grote broel. Zie Broel, Bruul. Vergelijk Plaatsnaam Grote-Brogel (Limburg). Groten Briel in Adegem (OostVlaanderen), Herzele (Oost-Vlaanderen). Groten Bruul in Hombeek.
Grootendorst. Bijnaam voor iemand met grote dorst, drinkebroer.
Groothedde, Grootherder, Heddet ter, Luttikhedde. Hedde; heide, groot en klein.
Grootheest, van: Plaatsnaam Groote Hees bij Donk (Noord-Brabant) of Groote Heze, bos bij Heze (Bergen, Nederlands Limburg).
Groothuis, Groothuys, Groothuyssen, Groothuysen, Grothausen, Groothausen, Groothuijzen, Grotenhuis:: Plaatsnaam Groot Huis.
Groothoed: Bijnaam voor de drager van een grote hoed? Veeleer uit Groothoofd. Vergelijk Duits Großhaupt, Großkopf. Middelnederlands hoot, van hovet.
Groothof: Vermoedelijk volks etymologisch uit Groothoofd. Vergelijk de Vlaamse familienaam Ganshof, van Ganshoofd.
Grootjans, Grootjeans, Grootejans: Bijnaam. Grote Jan, in tegenstelling tot een andere, kleinere Jan. Vergelijk Frans Grosjean, Grandjean. Ook wel om vader van zoon te onderscheiden
Grootjen: Verkleinwoord van de Groot. Of wellicht van Grootjan.
Grootloon, van. Plaatsnaam Groot-Loon (Limburg)
Grootveld: Frequente plaatsnaam Groot Veld.
Grootven, van. Plaatsnaam Groot Ven, bijvoorbeeld in Brecht (Antwerpen).
Grootvriendt. Bijnaam. Grote vriend. Vergelijk Cortvriendt.
Grosberg, Grossberg, Grossberger. Plaatsnaam Grossberg, Beieren.
Grossbodt, Grosbodt. Duitse bijnaam Grossbrot.
Grosfeld, Grossfeld: Plaatsnaam Grossfeld in Stallwang (Beieren).
Grosfils, Groffils, Grofils, Groffi, Groffy, Groffij. Bijnaam voor een grote zoon of een grote jongen.
Groswasser, Grosswasser. Duitse plaatsnaam Groliwasser; groot water.
Grosbois. Plaatsnaam Gros Bois; groot bos.
Grosch. Duitse muntnaam Groschen, van Italiaans grosso: stuiver.
Groschet. Lees Crochet, zie Croquet.
Groscol. Bijnaam Gros Col: Grote Nikolaas. Vergelijk Groteclaes, Legroscollard.
Grosdidier, Legrosdidier: Bijnaam Grote Didier, Desiderius. Vergelijk Grandidier.
Grosfils, Grofils, Grofils, Groffi, Groffy, Groffij: Bijnaam Gros fils: grote zoon, grote jongen. Vergelijk Grandfils.
Grosgogeat. Bijnaam Gros + Frans goujat; jongen.
Groshenry, Grosheny. Bijnaam Grote Hendrik.
Gross, Grosz, Grosze, Grosse, Grosse, Groos, Groes, Groesz, Grousse, Groesser, Grosser, Grois, Groise. Duitse bijnaam uit groß: groot. Een tegenhanger van het Nederlandstalige "De Groot".
Grossaux, Grosseels, Grossiels. Bijnaam. Afleiding van Frans: groot. Vergelijk Grossard, Grosset.
Grossemy. Bijnaam Gros + Waals semi. Beroepsnaam; messenslijper.
Grossen, Groessens, Gruisen: Vadersnaam. Misschien van Germaanse voornaam Grosbertus of Grosmarus.
Grosseret. Afleiding van Frans gros. Vergelijk Grosset.
Grosset, Grossé, Grossey: Bijnaam. Afleiding van Frans gros: groot.
Grossi, Grosso: Italiaanse bijnaam Grosso: groot, dik. Vergelijk Legros.
Grossier. Beroepsnaam. Oudfrans grossier: groothandelaar.
Grosskopf, Grosskoph, Grojskop: Duitse bijnaam voor iemand met groot hoofd.
Grossman, Grosmann, Groszman, Groszmann, Groosman, Grosman, Groisman, Groysman, Grozmani, Gruzman, Grusmann: Duitse familienaam Grossmann: groot man. Bijnaam.
Grosvarlet. Frans Gros varier: grote knecht, dienaar. Vergelijk Grandvallet.
Groteclaes, Groteklaes, Groteklas, Grooteclaes, Groeteclaes, Groeteglaes, Grotenclaes, Grotenclas, Grotenklaes: Bijnaam Grote Klaas, Nikolaas. Vergelijk Duits Grossklaus, Frans Grandcolas, Groscol(as).
Grotel, van, van Grootel. Plaatsnaam Grotel, Noord-Brabant.
Grotenbreg. Bijnaam Grote Brecht. Vergelijk Duits Groteberlt, van Grote Berchtold.
Groterjan, Grotrian, Grodrian: Nederduitse bijnaam Groter Jan: grote Jan. Vergelijk Grootjans.
Grotius. Gelatiniseerde humanistennaam van Hugo de Groot (Delft 1583- Rostock 1645).
Grotz. Middenhoogduits grosse: spruit, scheut, jongboompje. Bijnaam voor iemand die klein of tenger is.
Grout, Groult, Groût, Grouls, Groux, Groust. 1. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Gerolf. 2. Hier en daar kunnen namen ontstaan zijn uit Gros: groot, zwaar, als bijnaam dus. Zie ook Legros.
Groulard, de Groulard, Groelart, Groulaer, de Groelard, Degrolard, Dégrolard: Bijnaam. Luiks-Waals gwula: brombeer, knorrepot. Afleiding van Waals grûler: brommen.
Group. Aanpassing van Duitse familienaam Graupe: gort, gepelde gerst. Beroepsnaam van de Graupner: Gorter.
Grovanius, Grovonius: Latinisering van Groven?
Grove, de, de Groeve, de Groof, Groof, de Groef, (de) Grouve, Schroeven, Schroven, Schrovens, Schroeven, Grove, Groven, Grovens. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse grof: dik, groot, fors, sterk, vergelijk Duits Grob. Naar de lichaamsbouw. 2. Groven(s) kan een vadersnaam zijn. Zie Groffen. 3. In Limburg kan de familienaam ook komen uit De Grave/Greve: zie Graaf.
Groverman. Afleiding van grof. Vergelijk De Grove. Graves: Engelse plaatsnaam Grove: bosje.
Gruard, Gruart, Grujart, Gruyaert, Cruaert, Grouard. 1. Familienaam afgeleid van het Franse grue: kraanvogel (een bijnaam ?). 2. Afgeleid van het Oudfranse gru en het Franse gruau: gort. In dit geval een beroepsnaam (gortverkoper).
Grub, Grube. 1. Duitse familienaam en plaatsnaam Grube: groeve. 2. Zie Grubben. Gruber, Grüber: Naar de woonplaats in of bij een Grube: groeve, gracht.
Grubben, Grub, Grubb, Grube, Gruben, Gruppen, Grubben. Vadersnaam. Variant van Grobben, Grob (vergelijk schop/schup, Coppens/Cuppens). Bakervorm van Germaans berht-naam, zoals Grobert.
Gruchot. Variant van Cruchot, zie Cruchon.
Grudenberg, van. Plaatsnaam Grudenberg in Halberstadt (Duitsland).
Gruel, Gruielle, Gruyelle, Gruau, Gruais: Oudfrans gruel, Frans gruau: gort, mout. Beroepsnaam van de gorter. Vergelijk Gorter, de Gruyter.
Gruet, Grué, Gruez, Gruwet, Gruwé, Gruwe, Gruwez, Groué. Afleiding van het Franse grue: kraanvogel. Mogelijk naar een huisnaam of een bijnaam naar een lichamelijke eigenschap. Vergelijk De Crâne.
Grugeon, Grugeom. Hypercorrect voor Gruson.
Gruget. Variant van Cruchet, afleiding van cruche: kruik. Beroepsnaam van de pottenbakker. Vergelijk Cruchon.
Gruisen: Variant van Grossen. Vadersnaam. Misschien van Germaanse voornaam Grosbertus of Grosmarus.
Gruiter, van, de, de Gruijter, de Gruytter, de Gruyter, de Gruytere, de Gruytters, Gruyters, Gruijters, Gruijter, (de); Grutter, Gruter, Grûters, Grütter, Grutterink, Grüter, Grüters, Gritter, Gritters, (de) Gorter, Joorter (dit laatste is wellicht een verschrijving van het voorgaande): Beroepsnaam van de man die gruit leverde en verkocht of in het brouwsel mengde. Gruit, dat is gagel, kruidde het bier. Karel Lievensz van de Gruiter naam deze naam aan in 1812. Hij was de zoon van Lieven Klaasse, Arnemuiden (1734-1781). Maar de vader droeg de naam al vroeger blijkens: 1787 Lieven van de Gruiter, Arnemuiden.
Grulois, Gruloy, Gruloos, Grulois: Gruloir, afleiding van Waals gruler: brommen, knorren. Bijnaam. Vergelijk Groulard.
Grumbers. Ofwel van Grumbergs (zie Grunberg) ofwel van Grumberts (zie Grombeer, Grommen).
Grumeau, Grumiau, Grumiaux, Grumieaux, Gruniaux, Grumel, Gremeaux, Grémaud, Gremo: Oudfrans grumel, Frans grumeau: klonter, deegknoedel. Beroepsnaam.
Grün, Gruen, Grünn, Grüne, Grun, Grön, Gryn: Bijnaam. Duits Grùn: groen. Vergelijk (de) Groen.
Grünbaum, Grunbaum, Grunebaum, Grynbaum, Grinbaum: Duits Joodse familienaam: groene boom.
Grunberg, Grunberger, Gruenberg, Gruneberg, Grunberger, Grunberg, Grumberg, Gromberg, Greenberg, Grinberg, Grinbarg, Grynberg, Grijnberg, Gronemberger: Verspreide Duitse plaatsnaam Grunberg. Vergelijk Groenenberg.
Grunblat, Grunblatt, Grynblat, Grynblatt, Grinblat: Duitse familienaam Grunblatt, wellicht een huisnaam.
Grunchard. Franse familienaam Grinchard. Bijnaam voor een kniesoor.
Grud, Grundeken, Gründ, Gründeken: Nederduitse familienaam. Afleiding van Grund: dal.
Grundhoven, Grundhöfer: Duitse plaatsnaam Grundhof.
Grundmann, Grundeman, Grondman, Grundmeier: Man, meier die in het dal woont.
Grünebach, Gronbek: Duitse, Nederduitse plaatsnaam: Groene Beek.
Gruner, Grüner, Griner, Grinner, Groener, Gronner. Van Middelhoogduits gruonen ‘vooruitkomen, geluk hebben’. Of verbogen vorm van grün ‘groen’.
Grünewald, Grunenwald, Grunenwaldt, Grunewaldt, Grunewald, Grunwald, Grunvald, Grunwald, Grunenwaldt, Grunenwald, Gronwald, Groenewald, Groenewael, Groenwalt, Groenwals, Grinwald, Grinevald, Grinvald, Grynwald: Zeer verspreide Duitse plaatsnaam Grünewald: Groene woud.
Grünfeld, Grunfeld, Grinfeld, Grünnfeld: Verspreide Duitse plaatsnaam Grunfeld. Vergelijk Groeneveld.
Grunhage, Grunhagen, Grunhagen: Duitse plaatsnaam Grünhagen.
Grunholz, Grunholz, Grynholt: Duitse plaatsnaam.
Grünhut, Grunhut: Bijnaam voor iemand met een groene hoed, vergelijk Nederduits Grönho(o)dt.
Gruniger, Groninger. Afkomstig uit Groningen.
Grunspan, Grunspan, Grinszpan, Grinspan, Grynszpan, Grinszpun, Greenshpoon: Duits Grunspan: groenspaan, kopergroen.
Grunstein, Groensteen, Grinsztajn, Greenstein: Duits Joodse familienaam Grunstein.
Grunzweig. Duits Grünzweig: groene twijg.
Grupping. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam zoals Grobert (zie Grob), met verscherping b/p.
Grusenmeyer, Grussenmeyer. Beroepsnaam van een gruisboer; vergelijk Cafmeyer, Duits Gersten-, Habermaier.
Gruson, Cruson: Plaatsnaam Gruson (Nord).
Gruwier. Beroepsnaam. Frans gruyer: boswachter, vorster.
Gruythuysen, Gruijthuijsen, van den Gruijthuijzen: Plaatsnaam Gruithuis, Gruuthuse, onder meer in Tielt en Aarsele. De heren van Gruuthuse in Brugge hadden het gruitrecht.
Gryffroy. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam grîm-frith 'masker-vrede'.
Grijff: Duits Greif(f), pendant van Grijp.
Grymel, Gremel, Gremmels: Vadersnaam. 1. Afleiding van Germaanse voornaam Grimo. 2. Zoals Duits Greimel, van Germaanse voornaam Grimwald.
Gryn, Grynen, Grijns: Middelnederlands grijn ‘grijns(lach), mom, masker’. Bijnaam.
Grijnrock, Grynrock. Duits Grûnrock: groene rok.
Grijp, Griep, Gryp, Greep: 1. Vadersnaam. Oude Germaanse voornaam Grip(p)o. 2. Bijnaam naar de vogelnaam grijp ‘griffioen’.
Grijp, van de: Plaatsnaam, Groningen.
Gryselier. Variant van Degrugillier.
Grijpdonck: Vadersnaam. Uit Grepdon, van Grébodon, van Gerbodon, Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Gerbodo.
Grijpstra: Friese afleiding van Grijp. Of afgeleid van plaatsnaam Grijpskerk (Groningen) of Garijp, Hardegarijp (Friesland).
De Grijze, de Grijs, Grijse, de Grise, de Grieze, (de) Grisse: Ook Vlaamse de Gryze, de Gryse. Bijnaam naar het grijze haar of voor een grijsaard. Vergelijk de Graauwe.
Gryspeerdt, Grysperre, van, van Grijsperre, Gryspeert, Grijspeerdt, Gruyspeirt, Gryspeiert, Grijspaardt: Zonder voorzetsel uit van de Grijspaarde, volksetymologisch uit van Grijsperre. West-Vlaamse plaatsnaam Grijsperre ‘grijze omheining’, onder meer in Heule, Hulste, Gits, Lendelede.
Grezegorek, Gregorczyk, Gregorzewski, Grzelak, Grzelka, Grzesiak, Grzesik, Grzesinski, Grzeskowiak: Vadersnaam. Poolse afleiding van heiligennaam Gregorius.
Grzyb, Grzowski, Grozowska: Poolse bijnaam: paddenstoel.
Gualteria, Gialtieri, Gualtiero. Vadersnaam. Italiaanse vorm van de Germaanse voornaam Wouter.
Gualtherie. Verfranste verschrijving van Italiaans Gualteri.
Guarini. Vadersnaam. Italiaanse vorm van de Germaanse voornaam Werner.
Guastavino. Italiaanse bijnaam; die de wijn verspilt, verknoeit.
Guccione, Guccio, Gucciardi, Gucciardo, Guzzi, Guzzardi: Italiaanse vadersnaam. Korte vormen van vleivormen als Arriguccio (van Arrigo), Berlinguzzo (van Berlinghiero) of Uguccio (van Ugo).
Guchez, Guchet, Gussé, Gussee: Variant van Gauchez.
Gucht, van der, van de, Guchte, de, Guchten: Plaatsnaam Gucht, van Gehucht.
Guchtenaere, de; de Guchteneire, Gichteneere, Guchteneëre, Guchtenerre, Gichtenaere: Bewoner van een gehucht. Vergelijk van der Gucht.
Gudanski, Gdanski. Van Pools Gdansk; Danzig.
Gudegoven, Guydegoven: Plaatsnaam Guigoven (Limburg).
Gudenkauf, Gutenkauf: Hypercorrecte reïnterpretatie van Nederduits Godekopp: goede kop, goed hoofd. Vergelijk Engels Goodhead.
Gudde, Guddens: Vadersnaam. Germaanse voornaam Godo of uit welke god-naam ook.
Guelette, Gueulette: 1. Plaatsnaam Gue(u)lette in Vedrin (Namen). 2. Zie Guillette.
Guenoden. Familienaam in Frans-Vlaanderen, van Guinaud(eau)?
Guens, Guns, Geudin. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse gud/(god)-voornaam.
Guérand, Guirand, Guiran, Guiron: Vadersnaam. Vermoedelijk leesfout voor Guéraud, Guiraud. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam war-wald ‘hoede-heerser’: Weraldus, Guaraldus. Of variant van Géraud, Giraud, Germaans ger-wald‘ speer-heerser’.
Guérard, Guerard, Guerra, Guerrar, Wérard, Wéra, Werard, Wera, Weeraat, Wirard, Wira, Wirat. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam: war-hard; hoede-sterk. Werardus.
Guéraud, Wéreau, Wereau: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam war-wald 'hoede-heerser': Weraldus, Guaraldus.
Guérès, Gueres, Gueres: Vadersnaam = Geers? Guérisse? Guérez?
Guierfal. Misschien Oudfrans gerfalc, Frans gerfaut, van Nederlands giervalk. Vergelijk familienaam Gerfaud.
Guériat, Gueriat, Guerriat: Vadersnaam. Vleivorm van Guéry.
Guerin, Guerain, Guerrin: 1. Zie Garin. 2. Gapalataliseerde variant van Gorin.
Guerlain, Guerlet, Guerlot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Guérard of Guéraud.
Guerlement, Guerlemant, Garlement, Garlemant: Afleiding van Oudfrans gorle, guérie, van Nederlands gordel: gordel, beurs. Beroepsnaam. Vergelijk Gourlet, Gorlé.
Guerlus. Bijnaam. Frans grelu, dialect guerlu: ellendeling, bedelaar.
Guernard. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Werinhard. Zie Wernaerts.
Guerni, Guernier, Guerny: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Werner.
Guiernisson, Goarnisson. Familienaam in Bretagne. Vadersnaam. Franse afleiding op -eçon van Germaanse voornaam Warin.
Guérot. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse war-naam, zoals Guéraud, Guéry.
Guerre. 1. Vadersnaam. Korte vorm van Guérard, Guéraud enz. 2. Bijnaam voor Guerrier 2.
Guerrero, Guerrera, Guerreiro. Spaans, Portugees equivalent van Frans Guerrier.
Guerrier, Gueri, Guerri, Guerry, Guery: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam war-hari 'hoede-leger': Warherus. 2. Zie Leguerrier.
Guerrouche, Guerrroud, Guerroudj, Gerousse, Girousse, Garrousse: Wellicht variant van Giroux, Géroux, Garoux, Guérou. Voor -ouche, vergelijk Andouche, Pigouche.
Guéry, Guerry, Guerri, Gueri: 1. Zie Wery. 2. Spellingvariant van Gueury. 3. Eventueel Luiks-Waalse vorm voor Guerrier.
Gueudré, Guedre. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Gildrad of Godrad.
Guggelmeyer, Gokemeijer: Duits Gugelmeier, zoals Gugelmann, van Middenhoogduits gugel: kap, hoofddeksel ? Of Gôggelmann = Gaukler, Gôckler: goochelaar?
Guglielmi, Guglielmo, Guglielmetti, Guglielmino. Italiaanse vadersnaam en afleiding van Germaanse voornaam Willem.
Guianotte. Wellicht van Guillemotte.
Gui: Vadersnaam. Romaanse onverbogen vorm van de Germaanse voornaam Wido.
Guiau, Guiaux, Guyaux, Guyaut, Giaux, Viaud, Viau, Wiaux, Wyaux: Romaane vorm van Germaanse voornaam wid-wald 'boom-heerser': Widaldus, Vuialdus.
Guibaud. Vadersnaam. Romaanse vorm van Wiboud.
Guibert, Guibard, Guybert, Gibert: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wîg-berht 'strijd-schitterend' of wid-berht 'boom-schitterend': Wi(c)bertus, Gui(d)bertus, Widbertus.
Guichard, Guichart, Guichaux, Gicard. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam wîg-hard 'strijd-sterk': Wichardus, Guichardus.
Guibourt. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wîg-burg 'strijd-burg' of wid-burg 'boom-burg': Wiburcli, Gui(d)burgis, Widburga.
Guidet, Guidé, Guide, Guidee, Guidez, Ghidez, Gidé, Gydé, Gijdé, Guiet, Guitte, Guyette, Ghiette, Gyet, Giet, Viette, Videz, Videx. Vaders-, moedersnaam uit de Germaanse voornaam Wido (= het Franse Guidon).
Guido, Guidon, Guyon, Guion, Ghion, Gion, Gijon, Gyon, Guide, Gui, Guy, Guwy, Ghewy, Ghewij: Vadersnaam. Romaanse, respectievelijk verbogen (-on) en onverbogen vormen van de Germaanse voornaam Wido). Vergelijk G(e)wijde van Dampierre = Guy de Dampierre.
Guidoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wid-wulf'boom-wolf: Widulfu. Zie ook Quidouce.
Guienne. Waarschijnlijk Guillem, Guillen, van Guillaume.
Guignot: Vadersnaam. Variant van Guinot, verkleinvorm van Germaanse voornaam Wini; vriend.
Guigny, Guignies, Ghigny, Gigny, Ghiny, Ghegny: Plaatsnaam Guigny (Pas-de-Calais), Guignies (Henegouwen).
Guigue, Guiguen, Guigon: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Wigo.
Guily, Guilly, Gully: 1. Zie Guillier. 2. Romaanse vorm van Willick. 3. Eventueel variant van Guilluy.
Guilbart, Guilbert, Guillebert: 1. Vadernaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wil-berht 'wil-schitterend': Wilbertus, Guilibertus. 2. Spellingvariant van Gilbert.
Guilbaud, Guilbau, Guilbaut, Guilbeau, Guillebault: 1. Zie Wilbaux. 2. Eventueel spellingvariant van Gilbau.
Guilbot, Wellicht jongere spelling van Guilbaut.
Guilielmus. Vadersnaam. Latinisering van Willem.
Gauillaud. Vadersnaam. Franse vorm van de Germaanse voornaam wil-wald 'wil-heerser': Willaldus.
Guillini. De familie stamt af van Joannes Gilino, in Cent getrouwd in 1782 en geboren in Torno (Lombardije). Italiaanse vleivorm van Egidius.
Guillemoteau. Vadersnaam. Afleiding van Guillemot.
Guiljam, Giljamse, Giljam, Gilijamse: Vadersnaam. Guill(i)aume is de Frans vorm van de Germaanse voornaam Willem.
Guilleray, Guilleret. Vadersnaam. Afleiding van Guillaume of Guillier, of (vanwege de frequente h/l-verwarring) van Gilles of Gillier; vergelijk Gilleron, Gillerot.
Guillermaz. Vadersnaam. Afleiding van Guillerme.
Guillery, Guillory: Vadersnaam. Franse variant van Picardisch Willery; zie Wilryck.
Guilleton, Gelton, Guelton, Gueltont, Geultont, Geulton: Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Guillaume. Vergelijk Guillette/Guelette.
Guilliet, Guilette, Guilit, Guilitte, Guilittre, Guilitre, Guilittre, Gilit, Guulette, Geulette, Guelette, Guillot: Moeders-vadersnaam. Vleivorm (verkleinvorm) van de Germaanse voornaam Guillaume, Franse vorm van Willem. Afleiding van Gilles is niet uit te sluiten.
Guillier, Guily, Guilly: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam wil-hari; Vil-leger': Williharius.
Guillin, Guilin, Guilain, Guillain: 1. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Guillaume. Vergelijk Willens. 2. Spelling voor Gislain.
Guillo, Guillot, Guilhot, Guillotin, Guilloton: Vadersnaam. Vleivormen van Guillaume. Zie ook Williot.
Guillon, Guillion, Guilon, Guillonnet: 1. Vadersnaam. Variant van Gillon. 2. Zie Willion.
Guilotte. Moedersnaam, vrouwelijk van Guillot.
Guillou, Guilloux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wil-wulf'wil-wolf : Willolf, Wilulfus.
Guillouard, Guillouart, Guillouet. Vadersnaam. Germaanse voornaam gisil-ward 'gijzel-bewaarder': Gisloardus.
Guilluy, Guilly, Guily, Guelluy, Gueluy, Gillewy, Gillewij, Gillewie, Geluwie. Moedersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam gild-wid (geld-boom). Johannes Guyluy uit Harnes (Pas-de-Calais) trouwt in Tielt in 1629 als J. Guillewy. Zijn kinderen heten in 1664 en 1669 respectievelijk Geluwy en Geluwie.
Guilmont, Guillemont, Guillamon: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wil-mund 'wil-bescherming'. Willemundus, Guillemundus.
Guimard, Guymard, Guemard: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam wîg-mêr 'strijd-beroemd': Wimarus.VergelijkWimmers.
Guimbert. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam win-berht 'vriend-schitterend': Wimbertus, Guimbertus.
Guimin. Variant van Guillemin.
Guinand, de Gienanth, von Gienanth, Diegenant, Dignant: Vadersnaam. Guinand is de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Wijnand (zie Wynants). Het geslacht Guinand emigreerde uit Bourgondië naar Faits, waar de naam sinds het begin van de 18de eeuw Gienanth gespeld wordt. In België kreeg de familienaam het Franse adelspartikel de. Zo werd Degienanth tot Diegenant.
Guinard, Guignard, Guignarde, Guinyard, Guénard, Guenard, Guenar: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam win-hard 'vriend-sterk': Win(eh)ardus, Guinardus. Guignard kan zelfs variant zijn van Gagnard, blijkens Guignepain = Gagnepain.
Guinau, Guinaudeau, Guenault: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam win-wald; vriend-heerser: Winewaldus.
Guincho, Ginchon: Vadersnaam. Afleiding op -eçon van Germaanse win-naam.
Guinet, Guinée, Guinee, Giuinez, Guignet, Gigniez, Gignez, Ghignet, Ghinet, Guenet, Guené, Guene, Guaisnet, Guenin, Guenot, Guenoun, Guesnon: Spelling voor Frans Guinet, verkleinvorm van Germaanse voornaam Wini; vriend’ of van Guinard. Of verkorting van Hug(ue)net, Hug(ue)nin.
Guiot, Guyot: Vadersnaam. Vleivorm op –ot van Gui, Romaans onverbogen vorm van de Germaanse voornaam Wido.
Guinier. Vadersnaam. Germaanse voornaam win-hari 'vriend-leger': Winiheri, Winerius.
Gulden: Bijnaam. Gulden ‘gouden, verguld’. Misschien voor een goudsmid.
Guinot, Guinotte, Gignot: Vadersnaam. (Moedersnaam.). Afleiding van een Germaanse win-naam; vergelijk Guinet.
Guiomar, Guiomard, Guyomard: Vadersnaam. 1. Waarschijnlijk variant van Guimard. 2. Er is ook een Bretonse familienaam Gwionvarch 'waardig een goed paard te bezitten', die in 1633 Guyomaren in 1672 Guyomard werd.
Guirs, Guirsch, Guirche, Giersch: Plaatsnaam Guirsch (Luxemburg).
Guisch, Guischer. Wellicht van Guirsch.
Guisez, Guizet, Ouizet, Guisset, Guiset, Gisset: Vadersnaam. Afleiding van Geraanse voornaam Wiso: Guiso.
Guiso, Guisot, Guison: Vadersnaam. Van Germaanse voornaam Wiso.
Guissart, Guissard, Guisard, Guizard, Gyssaert, Ghyssaert. 1. Familienaam uit de Germaanse voornaam wis-hard: wijs-sterk. 2. Variëteit van Guichard. Zie daar.
Guisse, Chuisse. 1. Waalse weergave van Gijs. 2. Zie Guys.
Guisson. Vadersnaam. Variant van Frans Guichon, afleiding van Guichard. Of Picardische variant van Guison, van Germaanse voornaam Wiso; vergelijk Cuisez, Guisot.
Guitton, Guiton, Witon, Voiton. Variant van Guidon.
Guitte, Deguit, Deguitte, Deguide: Vadersnaam. Romaanse onderwerpsvorm Guide/Guite van de Germaanse voornaam Wido. Nederlands Wijt.
Gul, Gül: Vadersnaam, Duitse familienaam Güll, gerond van Gill: Egidius.
Gijt, Guyt, Guit. Guth. Middelnederlands guit, snaak.
Guldenmeester: Samenstelling met Middelnederlands gilde, gulde ‘gild(e)’. Beroepsnaam van de gildemeester, deken van een gild of broederschap.
Guldemond, Guldemont. Bijnaam naar een 'gouden mond' voor een zeer welbespraakt iemand. Vergelijk Bédoret, Duits Güldenmund, Grieks Chrysostomos.
Gulden. Bijnaam Gulden: gouden, verguld. Misschien voor een goudsmid. Vergelijk Doret.
Guldenbergh, van. Plaatsnaam Guldenberg in Marke, Westrozebeke, Wevelgem (West-Vlaanderen), Asse (Vlaams-Brabant). Vergelijk Van Gouwbergen.
Guldenpfennig. Bijnaam Gouden Penning.
Guldentop, Guldentops, Gullentops, Guldertops, Guldetops. Bijnaam voor iemand met een gouden/rood haar. Het Middelnederlandse woord top = hoofdhaar (denk aan het gezegde: van top tot teen). Duits Zopf.
Gulik, van; van Gulick, Gulikes, Gulikers, Gulkers, Gulekers, Gelker, Gulicher, Julikers, Julicher, Julich, Julicher, Van Geleuken, Van Gulick,, Gullick, Gulix, Gulickx, Gullick: Afkomstig van Gulik (Noordrijn-Westfalen).
Van Gulk, Van Gulck 1. Plaatsnaam Gülke, Nederlands Gulke, Duits Jülich (bij Eupen). 2. Zie van Gulik.
Gullickx, Gullix. Waarschijnlijk=Guli(ck)x )met d-epennthsis)
Gulielmi. Vadersnaam. Italiaanse vorm van Germaanse voornaam Wilhelm.
Gulpen, van, (van) Gülpen, Gulpenne: Plaatsnaam Gulpen (Nederlands-Limburg) en in Homburg (Luik).
Gummels: Vadersnaam. Verkleinvorm van Germaanse voornaam Gombert of Gommer.
Gultekin: Vadersnaam. Afleiding van voornaam Geldolf/Gildolf, met geronde klinker (vergelijk Guldolf ).
Gultens. Variant van Geldens. Vergelijk Gultekin.
Gummersbach. Plaatsnaam, Noordrijn-Westfalen.
Gumminck: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Gombert of Gommer.
Gunning, Gueuning, Geunens, Geunes, Geunis: Vadersnaam. Wellicht afleiding van Germaanse gunth-naam. Vergelijk Gonne = Aldegonde.
Gunst, (de): Vermoedelijk volks etymologisch gereinterpreteerd uit Guns, van Geuns, van Geudens, van Godens; zie Godin.
Gunsberg, Gunsberger, Ginsberg: De als bergnaam gereïnterpreteerde familienaam Gunzburg(er). Gunsbourg, zie Gunzburg(er).
Gunsch, de. Variant van De Gunst.
Gunsel, van. Plaatsnaam. Vlaamse uitspraak van Van Hunsel?
Gunsing. Vadersnaam. Duitse familienaam Gùnzing, van de voornaam Gunzo, afleiding van gunth-naam.
Gunter: Vadersnaam. Germaanse voornaam gunth-hari ‘strijd-leger’:
Gunst, van der. Van Van der Gucht/Van der Gust (zie van Gehuchten); maar een variant van Van der Ginste is niet uit te sluiten.
Gunther, Gunter, Guenter, Conter: Vadersnaam. Germaanse voornaam gunth-hari 'strijd-leger':
Gunzburger, Gunzburg, Gunsbourg, Ginsburgh, Ginsburg, Guinsbourg, Ginsbourg, Ginzbourg: Plaatsnaam Gùnzburg (Beieren). Vergelijk ook Gusenbourg.
Gusenbourg, Gousenbourger: Waalse verhaspeling van Günzburg(er). Gusenbourg door klankverandering ns/sn.
Guske, Gusken, Güsken: Vadersnaam. 1. Afleiding van Gus = Goos. Zie Gooskens. 2. Duitse familienaam Guschke=Juschke, Litauws voor Georg.
Gussenhoven, Gustenhoven, Gutsenhoven: Plaatsnaam Gussenhoven in Orsmaal (Vlaams-Brabant).
Gust, waarschijnlijk-Gus, met paragogische t.
Gust, van (der): Uit van der Gucht.
Gustave, Gustafsson: Vadersnaam. Zweedse voornaam Gustaf.
Gustin, Gusting, Gustings, Gustinné, Gustina, Gustinne, Guestin, Gusting, Güsting. Vaders-, moedersnaam, verkorte vorm van Augustus, Augustinus.
Gustot. Vadersnaam. Afleiding van Latijnse heiligennaam Augustus.
Guth, Güth, Gutt, Gutter. Duitstalige familienaam. Bijnaam voor een goedgemutst, goedhartig iemand.
Gutwein, Guttwein, Gutwien: Duitse bijnaam: goede wijn.
Guterman, Gutermann, Guterman, Gutemann, Gutterman, Guttermann, Gutelman, Gutmann, Gutman, Gutmanss, Guttmann, Guttman: Duitse familienaam, equivalent van Goeman(s).
Gutfreund. Duitse bijnaam. Vergelijk Goedvriend, Bonami.
Guth, Gutt, Gutter: Duitse bijnaam: goed(gezind).
Gutierrez, Guterries, Guttierez: Spaanse vadersnaam. Voornaam Gutierre, van West-Gotische voornaam op -hari.
Gutteling, Guttelink: Vadersnaam. Zoals Duits Göttling afleiding van Germaanse voornaam Godilo, verkleinvorm van god-naam.
Gutkint, Gutkind, Gutkin. Duitse equivalent van Goedkindt.
Gutknecht, Guthknecht. Duitse bijnaam voor een goede ridderknaap.
Gutmacher, Goetmakers, Goetmaeckers, Goetmaekers, Goetmaeker, Goetmaeckere, Goetmaekere, Goedmakers: Russisch-Joods Gutmacher: Hutmacher: hoedenmaker.
Gutmer. Vadersnaam, Germaanse voornaam gud-mêr; vergelijk Gommer, Goemaere.
Gutschoven, van, (van) Gutshoven, (van) Gutscoven: Plaatsnaam Gutschoven (Limburg).
Gutsman, Gutsmann, Guzman, Gusman, Gütz: Duitse familienaam Gutsmann, Gu(t)zmann. Vadersnaam. Afleiding van voornaam Gutz, van Germaanse god-naam, bijvoorbeeld Gottfried.
Gutte, van. Plaatsnaam Gutte in Ronse, Oost-Vlaanderen.
Guttekoven, Guytecoven: Plaatsnaam Kuttekoven (Limburg), Guttecoven (Nederlands-Limburg).
Gutweter. Duitse bijnaam Gut(es) Wetter: goed weer. Vergelijk Engels Fairweather; Middenvlaams Scoonweder.
Gutwirth. Duitse bijnaam; goede waard.
Gutzeit. Bijnaam; Goede tijd, goed weer. Vergelijk Bontemps.
Guyonnaud, Guyonnet, Guyonnot. Vadersnaam. Afleiding van Guyon.
Guypen. Vadersnaam. Variant van Gobin/Gubin; of variant van Gypen, met ronding van i tot u (Brabants ui) onder invloed van bilabialep (vergelijk Waals-Vlaams pupe: pijp, familienaam Puype).
Guys, Guijs, Ghuys, Ghuisse, Guisse, Guise, Ghuusse, Ghuysens, Ghuysen, Guyssens, Guysens: 1. Variant van Goos(sens). 2. Zie ook Gijs.
Guijtenaere, Guijtenaer, de; de Guijthenaer: Vermoedelijk variant van de Guchtenaere.
Guyse, van, van Guijse, van Guysse, van Guyze, van Guijze. 1. Familienaam uit de heerlijkheid Guysen (Oostende) en een leengoed Guysen in Gistel (West-Vlaanderen). 2. Mogelijk ook uit de plaatsnaam Gehuse, Guse: gehucht.
Guz, Guze. Vadersnaam Variant van Goos of Duits Gutz, zie Gutsmann.
Guijze, van: Plaatsnaam Guize, van Guze, van Gehuse ‘gehucht’.
Guytter, de, Guyter, de, (de) Guiter, Guitter: Bijnaam voor een spotter. Afleiding van Middelnederlands guten: guiten, spotten, de gek steken.
Gvirtman. Romaanse aanpassing van Duitse Wirtmann: waard. Vergelijk Gwalter = Walter.
Gyemant. Spelling voor Guillemant; zie Willemans.
Gyes, van, van Geys, van Geijs, van Ghise: Variant van Van Guyse? Plaatsnaam Guyse in Vervins (Aisne)?
Gypen, Gypens, Gijpen, Gijpens, Geypens, Geypen, Geijpens, Geijpen, Gieben, Giebens, Gibens, Geib, Geiben), Gueibe, Gueiben, Gijps, Gips, Gepts, Geps, Gebts, Gebs, Guebs, Gueib. Vadersnaam uit Gijsel-brecht of een geb-naam (bijvoorbeeld Gevaert).
Gypers, Gijpers: vadersnaam van Gijberts, Gijbrechts; zie Gyselbrecht. Vergelijk Gypen(s).
Gyseghem, van, Gysegem van, (van) Gijseghem, Gijsegem, van Gyzegem, Gyzeghem, van Gijzegem, van Gijzeghem, van Geyseghem, van Ghysegem, Ghyseghem, van Ghijseghem, Gysegom, Gijsegom, Geysegom, Geysegoms. Familienaam uit de plaatsnaam Gijzegem (Oost-Vlaanderen).
Gyselaers, Gijselaer, Gijselaers, Gyzelaers, Gieselaere, Gieselare, Gieseler, De Geyselaer, Geyselaer, Geyseler, Geijselaers, Geyselaers, De Geyseleer, Gyseleer, De Geijselaer, Geijseleer, Geisseler, Gisselaire, Gisseleire. 1. Bijnaam voor de gijzelaar, de gegijzelde. 2. Reïnterpretatie van Germaanse voornaam gîsl-hari 'gijzel-leger': Gisleharius, Gislarius.
Gyselbrecht, Gyselberghs, Ghyselbrecht, Ghijselbrecht, Gijsbrechts, Gijsbrecht, Gijsbreghts, Gijsbrgts, Gijsbregts, Gyesbrechts, Gijesbrechts, Gyesbregts, Gyesbreghts,Ghysebrecht, Ghysbrecht, Ghysbrechts, Ghijsebrecht, Ghijsebrecht, Ghijsbrechts, Ghisbreght, Geysbreght, Geysbreghts, Geysbregts, Geijsbregts, Gijbrechts, Ghijbrecht, Ghiesbreght, Giesbrecht, Giesberts, Giesbers, Gysberts, Gysbertsen, Gijsberts, Gijsbertsen, Gijsberts, Gijsbertsen, Gisbert, Gisberts, Gisbers, Gisbertz, Gysbergh, Gysberghs, Gysbergs, Gysbers, Gijsberghs, Gijsbers, Ghysbergh, Gyesberghs, Gyzebergs, Gyseberghs, Gysebergs, Gysebergt, Gijsebergs, Geysebergs, Gijsenberg, Gisenbergs, Gijsenberght, Gijsemberg, Gijsembergt, Geysembergh, Geysemberghs, Gheysenberghts. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam gisl-berh: 'gijzel-schitterend'.
Gyssaert, Ghyssaert: Aanpassing van Cuissard.
Gyselen, Ghijselen, Gijselen, Ghyselen, Gislen, Ghiselin, Ghijselijns, Ghijselyns, Ghijselyms, Ghyselijns, Ghyselyns. 1. Vadersnaam van Gizelin, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht. 2. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam Gisela vormen op –en.
Gijs, Ghijs, Geijs, Gieze: Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht.
Gijsberts, Gijsbertsen, Giesbertsen, Gijsbers: Vadersnaam. Germaanse voornaam gîsl-berht ‘gijzel-schitterend’: Gisilbert, Gislebertus.
Gijsel, de: Middelnederlands gisel ‘gijzelaar’. Maar vermoedelijk is het lidwoord secundair en is de naam oorspronkelijk het patroniem Gijsel.
Gijsel, van: Plaatsnaam Gijzel (Noord-Brabant).
Gijselink, Gijselings, Giesselink: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gijzelbrecht.
Gijselman: Vadersnaam, uit Gijseman, afleiding van de voornaam Gijs.
Gijsels, Gijsel, Ghijssels, Ghijsels, Gijssel, Gijzels, Gijzel, Ghijzels, Geijssels, Geijsels: Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Gijzelbrecht.
Gijsen, Gijzen, Ghijsen, Geijsen, Gijezen, Geijssens, Gheijsens, Giesen, Giezen: Vadersnaam. Afleiding van de Germaans eenstammige voornaam Giso of Gijzelbrecht.
Gijskens, Gieskes, Giesche: Vadersnaam. Verkleinvorm van Gijs, Gijzelbrecht.
Gyter, de. Waarschijnlijk spelling voor De Geyter, maar kan ook als De Gieter worden gelezen.
Gythiel. Aanpassing van Tsjechische (Moravische) naam Chytil 'die (dieren) vangt'.
'
H.
Van Haack, van Haeken, van Haeke, van Hacke, Haecke, Vanhaecke, van Hack, van Hacken, van Haken, van Haeeke. Familienaam naar de plaatsnaam 'haak': een hoekvormig perceel land. Deze naam komt op diverse plaatsen in Vlaanderen voor, bijvoorbeeld in Wilrijk, Zichem en Waals-Vlaanderen.
Haaf, Van/ten; van ’t Haaff, Verhaaf, ten Have, van der Have, (van der) Haven, Van Haeff: Plaatsnaam Nederduits haaf ‘hof’, bijvoorbeeld 1356 then Haeff in Lochem (Gelderland), Ten Have ‘ten Hove’.
Haafakker: Plaatsnaam ‘hofakker’? Of veeleer van Haasakker.
Haaften, van, van Haeften: Plaatsnaam Haaften (Gelderland).
Haag, Haghe, Hag)e, Hague, Haech: 1. Korte vorm voor Van der Hage.
Haagsma: 1. Vadersnaam. Friese afleiding bij de mansnaam Hage. Zie Hagen. 2. Afleiding van de Friese plaatsnaam Heeg.
Haak, Haack, Haeck: 1.Beroepsbijnaam naar de metalen of houten haak, ook vishaak. Eventueel bijnaam naar de (hoekige) eigenschap. 2. Vadersnaam. Afgeleid van de voornaam Johannes.
Haak, van der: Plaatsnaam Haak ‘haakvormig perceel’.
Haake: Vadersnaam. Germaanse voornaam Hac(c)o.
Haaksman, Haakman, Haalsma, Haakma, Haaxma, Hacquemans: Vadersnaam. Zoals Fries Haaksma afgeleid van de Germaanse voornaam Hacco, Haco, Ha(a)ke, Haex, bakervorm van Hag-naam.
Haalmeijer. Duits Hallmeier, van Halbmeier: meier die slechts een halve hoeve in bedrijf heeft.
Haalboom, Alboom, van, Album, Albume. Naam uit de plaatsnaam Alboom: plaats waar witte abeel groeit.
Haamstede, van; van Haemstede: Plaatsnaam Haamstede (Westerschouwen, Zeeland).
Haan, de, den Haan, de Haen, d’Haen, d’Haan, d’Haane, d’Haen, Haane, Haanen, Hanen, Haans, Haens, Haen, Haenen, de(n) Haen, Haene, de Naene, Dehanne, Dehane, Dehaene, d’Haene, Dhaen, Dhaene, d'Hane, Dhane, Lehaen, Lehanne, Lehane, Hahn, Hahne, Hahné, Ahn, Jahn, Wetterhahn, Wiesehahn: Bijnaam naar de eigenschappen van de haan: trots, mooie kleding. Ook wel huisnaam (bedrijfsnaam, café-uithangbord, of gewoon huisnaam). (zie Haentjens). 16de eeuw Jan Van Haelen gaat wonen in het huis 'In 't Haenken' en zijn naam verandert in Jan De Haen. D’Haen enz. kan eventueel een spelling zijn voor Daen, van Daniel.
Haan, van, van Haen: Plaatsnaam Haan in Betekom, Grimbergen, Steenhuffel (Vlaams-Brabant), Eernegem, Wielsbeke, Wijtschate (West-Vlaanderen). Vaak huisnaam.
Haanappel. Duitse plaatsnaam Honnepel.
Haandel, van. Plaatsnaam Handel, Noord-Brabant.
Haanen, Haenen, Hanen. 1. Vadersnaam van germaanse voornaam Hano 'haan'. Vergelijk Hannebau, Hennebert. 2. Moedersnaam van voornaam Hane, van Jehane, Johanna. 3. Zie (de(n) Haan.
Haantjes, Haentjes, Haentjens, Hantges, Aantjes: 1. Afleiding van (de) Haan. Bijnaam. 2. Vaders-, moedersnaam van Hannekin (Jan) of Haenkin (Jehane, Johanna). Meisjesnaam Haenkin.
Haandrikman, Hendrikman. Adresnaam, boerderij, buurtschap als in Gramsbergen, een Hendrik was ooit pachter.
Haange, Haantjes, Haentjes, uit Haninga, van de persoonsnaam Haning.
Haaps, van. Plaatsnaam Haps, Noord-Brabant.
Haar. Beroepsnaam van de haarwerker, maker van haren kleden of kleren. Vergelijk De Haermaker.
Haar, ter; van der Haar, Haarman, Haarmans, Haarhuis, Haarmann, Haarmeijer, Haarmeyer: Plaatsnaam ter Haar (Groningen) of de Haar (Drenthe, Gelderland, Overijssel) ‘zandige heuvelrug’.
Haarband. Beroepsnaam van de haarbinder of bijnaam voor wie een haarband draagt? Vergelijk Halsband.
Haarbosch: Plaatsnaam. Haardt, de: Wellicht met secundair lidwoord uit Haart, van Aart = Arnoud.
Haaren. Vadersnaam van Germaanse voornaam Haro of afleiding van welke hari-naam ook (vergelijk Harinck 2.).
Haarlem, van, van Haerlem, Herlem, Haarlemmer. Plaatsnaam Haarlem. Noord-Holland.
Haarler. Afleiding van een plaatsnaam, wellicht Aarle (Noord-Brabant).
Haarman, Beroepsnaam van een haarwerker.
Haarscher, Haarscheer. Duitse familienaam Harscher: lid van een Harsch, een gewapende groep, krijgsschaar.
Haarselhorst. Hypercorrect van plaatsnaam Hazelhorst: hazelarenbos. Duits Haselhorst, Engels Hazelhurst.
Haarsma, van, van Haersma: Vadersnaam. Friese afleiding van de Germaanse voornaam Haro, Hare.
Haas, de, den, Haas, de Haes, (de) Haze, Hazen, Dhaeze, Dhaese, D’haese, Haaze, Haas, Haass, de(n) Haese, de(n) Haeze, Denaes, Denage, de Haze, de Hase, de Haasse, Dehaese, d'Haes, d’Haese, Dhaes, Daese, Dhaeze, Daeze, d'Hase, d'Haze, Hase, Haaze, Haze, Haase, Haasen, Haese, Haesen, Haazen, Hazen, Hasen: 1. Bijnaam naar de eigenschappen van de haas: vreesachtigheid, lafheid, snelheid. 2. Huis/café naam. 3. Reïnterpretatie van Van Raes?
Hazeleger, Haselager, Hazelagerm Haseleger. Adresnaam, Cuijk, Zeewolde etc.
Haaren, van. Plaatsnaam Haaren, Noord-Brabant.
Haasdonk: Plaatsnaam Haasdonk (Provincie Antwerpen, Oost-Vlaanderen) of Hazedonk (Gelderland).
Haasen, van. Plaatsnaam Haasen, Beieren, Hasen, Beieren.
Haasdijk: Plaatsnaam Hazendijk bij Petten (Noord-Holland).
Haasjes: Bijnaam. Verkleinvorm van Haas.
Haasl. Duitse familienaam Hasel; hazelaar. Plaatsnaam.
Haasnoot: Hypercorrecte re-interpretatie van de Franse familienaam Asnot, verkleinvorm van Oudfrans asne ‘ezel’.
Haasrode Van. Verdwenen familienaam uit de plaatsnaam Haasrode.
Haast, Haest, Hast. Bijnaam uit het Middelnederlandse haest: haastig.
Haaster, van, Haster. Oorspronkelijk 1630 Van Haestrecht. Plaatsnaam Haastrecht.
Haastrecht: Plaatsnaam Haastrecht (Zuid-Holland).
Haavekost. Nederduitse familienaam Havekost, van Havekhorst: horst waar haviken nestelen.
Haaij, de, Hay, de: 1. Bijnaam naar de naam van de roofvis, de haai. Wellicht naar het inhalige karakter. 2. Haaij zonder lidwoord kan een vadersnaam zijn, zie Haijen.
Haaijer: Afleiding van Middelnederlands haeyen ‘begeren, verlangen; verdragen, verduren’.
Haaijman: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Haie; zie Haijen. 2. Afleiding van Van der Haeyen. 3. Plaatsnaam Haaiman op Walcheren en Schouwen ‘duinpan; minderwaardige grond’.
Habarue, Habaru. Plaatsnaam Habaru in Assenois, Luxemburg.
Habay, Habé: Plaatsnaam Habay (Luxemburg), Duits Habich.
Habets, Habits, Habes, Apetz. Limburgse afleidingvorm voor Van der Habet, naar een plaatsnaam in Wijnandsrade (Nederlands-Limburg).
Habeaux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hath-bald 'strijd-moedig': Hathubaldus.
Haberer. Afleiding van Haber (-li is Zwitsers)
Haber, Haberl, Haberman, Häber, Häbhaberfeld. Plaatsnaam Haverveld.
Habejan. Familienaam Haber + voornaam Jan. Duits Haberhans.
Haberlin, Haeberli: Duitse beroepsnaam.
Haberscheidt. Duitse plaatsnaam Haberscheid.
Habert. Vadersnaam. Germaanse voornaam hath-berht; strijd-schitterend.
Habex, Abeck, Habig: Nederduits Habeck, Duits Habicht: havik. Bijnaam voor iemand met haviksneus? Of beambte die haviken voor de jacht africht; vergelijk Havecker.
Habig: Duits Habicht ‘havik’. Bijnaam voor iemand met haviksneus? Of beambte die haviken voor de jacht africht.
Habil, Habils. Wellicht spelling voor Abeels.
Habing. Vadersnaam. Afleiding van Habert.
Habost, van, van Haebost: Plaatsnaam Haagbos, bos van haagdoorn.
Habraken, Habraeken, Habracken, Houbraeken, Habraken, Houbracken, Houbracker, Houtbraken, Houraeken: Plaatsnaam Habraken in Eersel en Veldhoven (Noord-Brabant), Houbraken in Asten (Noord-Brabant) of Habraken/Hobbraken in Olen (Provincie Antwerpen).
Habrand, Habran, Habrant, Habranc, Hébrand, Hébrant, Hébrans: Vadersnaam. Germaanse voornaam hath-brand 'strijd-zwaard': Hadubrant.
Habsch. Samengetrokken van Habisch, Rijnlandse uitspraak van Habich: havik; vergelijk Habex.
Hacourt, Haccourt, Haccou, Haccuria: Plaatsnaam Haccourt (Luik).
Hacardiau, Hacardiaux. Afleiding van Hacard.
Hacboister, Halboister: Plaatsnaam Hacboister in Bolland (Luik).
Hache, Ache, Hatse, Haxhe. Beroepsnaam naar de naam van het werktuig. Het Franse hache: bijl.
Hachenberg. Duitse plaatsnaam in Kurten.
Hachenburg. Duitse plaatsnaam.
Hack, Hacke, Hak, Hakke, Haque, Haq, Hackx, Hacks, Acke, Ackxx, Acx, Acs. 1. Bijnaam voor iemand met een bijl of beroepsnaam van een houthakker. 2. Vadersnaam uit Hanke, een vorm van Johannes. 3. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Hacco.
Hackelbracht, Hakelbracht: Nederduitse plaatsnaam Hackenbracht: struikgewas, bosje op moerassige bodem. Vergelijk Hackbusch, Hackenbroick.
Hacken, Hackens, Hakken, Hakkens, Hacke, Hack, Hak, Hakke, Haeck, Haack, Haak, Hake, Haekens, Haquenne, Haex, Hacks, Hackx, Acken, Acke, Aekens, Akens, Ackx, Acx, Acs, Aeck, Aex: Vadersnaam. Germaanse voornaam Hac(c)o, bakervorm van een hag-naam. Vergelijk Haakman.
Hackenberg: Plaatsnaam (Beieren, Noordrijn-Westfalen). Volgens Meertens stamt de Middelburgse familie Hackenberg uit Zwitserland. De Hacken zou een berg zijn in de buurt van Schwyz.
Hackenjos. Duitse dubbele naam, ook Haggenjos, van Jos Hagg, Judocus Haak.
Hacket, Hackett, Hacké, Haquette, Haquet, Acket, Acquêt, Haché, Hachez, Aché: Vadersnaam. Afleiding van Ha(c)ke, Hanke, afleiding van Johannes.
Hackethal. Duitse plaatsnaam; modderig dal.
Hachmack, Hackemack: Nederduitse bijnaam Hack un Mack, dat is Hans(je) en Griet(je), de twee populairste voornamen in de middeneeuwen, dat wil zeggen Jan en alleman, Jan, Piet en Klaas, het gepeupel, van Mischmasch: poespas, knoeiboel.
Hackray. Inwoner van Hacq in Herve (Luik)?
Hackselmans. Haxelmans: Afleiding van Axel, voornaam of plaatsnaam.
Hacquin, Haquin, Ackein, Hacking, Hackin: Vadersnaam. Vleivorm van Hake, Hanke, Jan. Vergelijk Hacket, Hanck.
Haddou. 1. Arabische voornaam Ara Haddû. 2. Spelling voor Hadoux.
Hademar, Ademar: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hath-mêr 'strijd-beroemd': Hadumar. 2. Plaatsnaam.
Haderman, Hadermann, Hademann: Duitse familienaam, van bijnaam Hader(er): twister, ruziemaker.
Hadoux, Haddou: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hath-wulf 'strijd-wolf : Hadulf.
Haecht, van, van Haeght, van Hacht, van Hocht. Familienaam uit de plaatsnaam Haacht (Vlaams-Brabant).
Haeck (de), Haecx, Haex, Dehacq, Haecke, Hake, Haek, Haeke, Haack, Haa, Hac, Haecx, Haex, Aeck, Aex. 1. Beroepsbijnaam naar de metalen of houten haak, ook vishaak. Eventueel bijnaam naar de (hoekige) eigenschap. 2. Zie Hanck. 3. Zie Hacken(s). Vadersnaam, knuffelvorm uit een Germaanse hag/haggo/hacco-naam. 5. Bijnaam voor de drager van, of beroepsbijnaam voor de gebruiker van een ax/aks: bijl.
Haedens. Vadersnaam, van Germaanse hathu-naam, zoals Hademar. Of hypercorrect voor Adens.
Haefs. Moeders-, vadersnaam van Ave, Germaanse voornaam Ava/Avo.
Haefskerke, van, de Haveskercke, de Haverkescke: Plaatsnaam Haafskerke / Haverskerque (Frans-Vlaanderen).
Haeghen, van der, Haghen, van der Hagen, Haegen, Haaghe, Haaghen van der, Haeghem, Vanderaegen, van Draeghe, Draege, Draegen, Draeghe, Derhaag, Derhaeg, Verhaag, Verhaage, Verhaagen, Verhaecg, Verhaeghe, Verhaege, Verhaegen, Verhaeghen, Veraeghe, Verhaygen, Verhayge, Verhacghe, Verraghen, Veraghen, Verhague, Verague, Voragen, Vornhaegen, Vorhagen Vorhaegen, Vornhagen, Varnhagen, Verhaegh, Verhaeghem, Verhage, Verhaegem Verhaeghem, Vraeghe, Verraghene, Verraghene, Veraghaenne, Veraghaene, Hagemans, Hageman, Hagemann, Haegheman, Hagheman, Haghemans, Hagueman, Haegeman, Haegemans, Agemans, Haagmans, Haegman, Haegmans, Haeghmans, Haechmans, Hagmans, Haegsman, Hacgueman, Hacgeman. Zeer verspreide plaatsnaam die op veel plaatsen tegelijk ontstond en die bovendien vanuit de diverse dialecten op steeds andere wijzen geschreven (en vervormd) werd, Haag, Hage : heg, omheining van levend hout, kreupelhout (verwijzend naar de plaats van afkomst of waar men woonde).
Haegenbergh, van Haegenberg, van. van Hagenborgh, van Haegenborgh: Plaatsnaam.
Haeldermans, Halremans, Haldermans. 1. Zie Aldermans. 2. Ook familienaam uit de plaatsnaam Hallaar (Heist o/d Berg).
Haelendyck. Hypercorrect van plaatsnaam Hollendijk. Bijvoorbeeld Holledijken in Koolskamp (West-Vlaanderen)
Halterman, Haelterman, Aelterman, Alterman, Aelderman. 1. Beroepsnaam afgeleid van het Middelnederlandse ha(f)ter: halster, leren paardenriem. 2. Zie ook Aelter.
Haelters, Haelsters, Halter, Halters, Halders, Alster, Alsters. 1. Naam uit het Middelnederlandse halfter, ha(e)lter, halster: leren halsriem voor paarden. Beroepsbijnaam. 2. Zie ook Aelter.
Haeltert, van Haelter, van, van Altert: 1. Plaatsnaam Haaltert (Oost-Vlaanderen). 2. Hypercorrect voor Van Aelter.
Haelterman, Halterman, Aelterman, Alterman, Aelderman: 1. Afleiding van Middelnederlands hal(f)ter: halster, leren halsriem van paarden. Beroepsnaam. 2. Voor de vormen met s ook wel Middelnederlands (h)a(e)lster: schepel, graanmaat. BerBoepsnaam van de korenmeter.
Haems, Haem, Aems: 1. Middelnederlands (h)ame ‘wijnvat, maat voor vloeistoffen’. Beroepsbijnaam. Vergelijk Stoop. 2. Middelnederlands ham(m)e; ha(e)m ‘knieschijf, (achter)schenkel’. Bijnaam. Vergelijk Schinckel.
Haemstede, van: Plaatsnaam Haamstede (Westerschouwen, Zeeland).
Haendel, Haendle, Haendlé, Hänel, Hanel, Hanl, Hähnel, Hahnel, Handl, Handlé, Handel, Handels, Hendel: Vadersnaam. 1. Zuidduitse dialect van de voornaam Johann. 2. Soms afleiding van Heinrich.
Haenebalcke. Bijnaam naar de hanenbalk, de horizontale balk van het dakgebint. Vergelijk Duits Hahnbaum, voor de bewoner van een huis met uitstekende hanenbalk.
Haenen: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hano ‘haan’. 2. Moedersnaam. Voornaam Hane, van Jehane, Johanna. 3. Bijnaam de Haan.
Haenhout, van den, van den Haenaut, Haemhout, Haemhouts: Plaatsnaam Haanhout in Destelbergen (Oost-Vlaanderen).
Haentjens: Bijnaam, verkleinvorm van de Haan. Ook wel huisnaam: 16de eeuw Jan van Haelen gaat wonen in het huis ‘Int Haenken’ en wordt Jan int Haenken = Jan uyt Haenken =Jan de Haen, Tienen.
Haeren, van, (van) Haren, (van) Haaren, van Haerents, van Haerens: 1. Huisnaam Ten (H)aerne = In de Arend, in Brugge. 2. Plaatsnaam Haren (Vlaams en Noord-Brabant, Groningen) en in Bommershoven (Limburg)
Haerhout. Hypercorrect voor Haroud. Zie Harou.
Haeringen, van: Plaatsnaam Haringe (West-Vlaanderen).
Haerkens. Variant van Herkens? of =Haertjens?
Haerlingen. Plaatsnaam Harlingen, Friesland.
Haermaker De, Haremaker. Beroepsnaam van de haarwerker, de maker van dekens en stoffen (die vroeger veel met haar gemaakt werden). Duits Haarmacher.
Haerne, de. 1. Middelnederlandse (h)aren, aern: arend, adelaar. 2. Zie Dehaerne.
Haert, van der, Hart, van der: 1. Plaatsnaam Haart (Boxmeer, Noord-Brabant). 2. Van der Aert. Zie Van der Aerden.
Haertel, Hertel: Duitse vadersnaam Härtel, afleiding van Germaanse hard-naam.
Haerten, van den: Variant van van der Herten. Plaatsnaam Herten (Belgisch-Limburg, Nederlands Limburg). Of plaatsnaam ter Hert in Lebbeke (Oost-Vlaanderen).
Haesebaert, Haesebart, Haezebaert: 1. Bijnaam voor iemand met een hazensnor, met lange, stijve snorharen. Vergelijk Duits Hasenbart, Engels. Hareberd. 2. Evtentueel Germaanse voornaam Hasbert.
Haesebroek, van, van Hazebroeck, Hazebroek, (van) Haesbroek, Haesbroeck, van Hasenbroeck, van Hasenbroeck, Hasenbroecke, Haesenbroek, Hasenbrouche, van Haesebroucke, Haesbrouck, Haesbroucke, Vanhaesebrouck,van Haesesbrouck, Haesebroucke, Haesesbroeck, Haesebrocke, van Hasbroeck, Hasbroek, Hasbrouck, Hazenbroek, Hazebroek, Hazebrouck, Hazebrouk, Hazebroucq, Hazebourcq, Hasebrouck, Haesebroek, Haesebrouck, Haesbrouck, Haezebrouck, Haezebroek, Haezbroeck, Hasenbroeckx, Hasenbroekx, Hasbrouck, Hassebroucq. Hasbroucq, van Asbroeck, Asbroek, van Asbrouck, Asbroucq. 1. Naam uit de plaats Hazebroek /Hazebrouck (Frans-Vlaanderen). 2. Van ook Asbroe(c)k Van.
Haeseleer, (d’, de), Haeseler, (de) Haseleer, Haselair, Haselaars, Haselaers, Haseleers, Haezeleer, de Haezelaer, Hazelaere, Hazelaers, Haezelaere, Hazalaers, d'Hazelaer, d’Hazeleer, d’Hazeleire d’Haeseleer, d'Haeseler, d’Haeseleir, D'hasseler, Daeseleer, Daeseleire, Daseler, Azelart, Azelaire, Hasselaire, Haselaire: Naar de hazelaar, als plaatsnaam, huisnaam of uithangbord. Vergelijk Duits Hasler. Zie ook Van Asbroeck.
Haesen, Haazen, Haasen, Hasen, Haezen, Hazen, Hazes, Heesen: 1. Vadersnaam Hasin, vleivorm van Germaanse voornaam Haso 'grijs, bleek'. 2. Verbogen vorm van de Haese. Zie De Haas.
Haesenne. Waalse aanpassing van Haesen.
Haeserijn, Haeseryn. Middelnederlands azurijn; azuurblauw.
Haesevoet, Haesevoets, Haesenvoets, Hasevoets, Hasevoet, Hazevoets, Haesvoets: Bijnaam voor iemand die snel kan rennen, zoals een haas. Vergelijk Hazeloop, Duits Hasenfuss.
Haesmans. Vadersnaam, afleiding van Germaanse voornaam Haso; vergelijk Haesen. Of afleiding van De Haes. Vergelijk Duits Hasemann.
Haetsdaele, van. Plaatsnaam Arents Dal in St.-Blasius-Boekel (Oost-Vlaanderen).
Haeve. Korte vorm van Van der Have? Of van Van Haeven?
Haeven, Haevens, Haven, Havenne, Havens, Avenne, Aven, Auvenne, Auvens, Hovens, Hoven, Hovent: Middenhoogduits, Nederduits haven, Duits Hafen: pot. Beroepsnaam voor de pottenbakker. Vergelijk Hafner.
Haeven, van der. Limburgse variant voor Van der Hoeven. Nederduits tom Hâve = ten Hove. Vergelijk van Haaf.
Haerverback. Waarschijnlijk Nederduitse plaatsnaam Haverbeck. Vergelijk Haverbeke.
Haeyen, van der, Haeye, van der; van der Haije: 1. Veldnaam haeije ‘hooiveld’ op Walcheren en Schouwen (Zeeland). 2. Hypercorrect voor Van der Raay.
Haeyer, Haeyere, d', D'Haeyers, Dhaeijere, Dhaeyere, Dhaeyer, d'Haeyre,d ’Haere, d'Hayer, D'Haijere, Dayers, Dayer, Ayers, Hayers. Afleiding van het werkwoord haeyen: begeren, verlangen, verdragen, verduren. Bijnaam die één van de werkwoorden illustreert.
Haeze, Denaes, Denage, de Haze, de Hase, de Haasse, Dehaese, D’Haese, D'Haes, Dhaese, Daese, Dhaeze, Daeze, D'Hase, D'Haze, Hase, Haaze, Haze, Haasen, Haase, Haesen, Haese, Haazen, Hazen, Hasen. 1. Bijnaam naar de eigenschappen van de haas: vreesachtigheid, lafheid, snelheid. 2. Naar de huisnaam.
Haezebout, Haezebout. Vadersnaam. Germaanse bijnaam Hasbold. Vergelijk Haesebaert 2. Haspald.
Haezewindt, Hazewindus: Bijnaam: vlug als een hazewind. Vergelijk De Wint.
Häfele, Haeffele, Haeffelé: Zuidduitse afleiding van Hafen: pot. Beroepsnaam van de Hafner.
Haffmans, Haveman, Havemans: Duitse familienaam Hafemann, Nederduits Havemann = Hofmann. Vergelijk Hofmans.
Hafkamp, Hofkamp, Hafakker, Haffkamp. Adresnaam, boerderij etc. Plaatsnaam Haffkamp in Grömitz, Duitsland.
Hafkenscheid. Duitse plaatsnaam Havkenscheid.
Hafner, Häfner, Hafener, Haffener, Haffner: Duitse beroepsnaam van de pottenbakker. Middenhoogduits havenaere.
Hagaert, Hagaerts, Haegaert, Haggart, Hagoort, Agard, Agart: Afleiding van Van der Hage.
Hagberg, Hagelberg. Duitse plaatsnaam Hageberg.
Hage, van der, Hagen, van der, van der Haaghen, van der Haeghe, van der Haeghen, van der Haegen, van der Haege, van der Haeghem, Vanderaegen, van Draege, van Draeghen, Derhaeg, Derhaag, Derhacq, Verhaag, Verhaagen, Verhaghen, Verhaghe, Verhage, Verhagen, Verhaegh, Verhaeg, Verhaeghen, Verhaeghe, Verhaege, Verhaege, Veraeghe, Verhacghe, Verraghen, Veraghen, Verhaegue, Verhague, Verague, Verhaygen, Vorhagen, Voragen, Verhaeghem, Veraghem, Veraghe, Vraeghe, Verraghenne, Verraghene, Veraghaenne, Veraghaene: Verspreide plaatsnaam Haag, Hage: heg, omheining van levend hout, kreupelhout. 's-Gravenhage (Zuid-Holland) is 1242 die Haga. Ook Terhagen (Antwerpen).
Hage, Hagens, Hagen: 1.Vadersnaam. Germaanse voornaam Haga ‘haag’: Haco, Hagil? 2. Moedersnaam. Bakervorm van de voornaam Hadewijch. 3. Eventueel verkort uit van der Hage(n).
Hagebaum, Hagerbaum, Hagerbaumer, Hägerbaum, Hägebaum: Duits Hagebaum: doornstruik, doornhaag. Vergelijk Hagedoorn.
Hagebeuk. Plaatsnaam, bijvoorbeeld Haghebouck. Vergelijk Hambucken.
Hagebos: Plaatsnaam: door een heg omheind bos.
Hagedoorn, Hoogendoorn, Hagethorn, Hagedorn, Haghedooren, Hagdorn, Haagdoorn, Haagdorens, Haagdoren, Haegdorens, Haegdoren, Haegdons, Hagendoorn, Haegendorens, Hagendorens, van Haegendoren, van Hagendoren, van Hagedoren: Verspreide plaatsnaam Hagedoorn ‘dooornhaag’. Plaatsnaam Hagendoorn in Waalwijk (Noord-Brabant). Hoge Doorn, Almkerk, land van Altena, 1868; de Hoge Oude Doorn. Met de benaming "doorn" werd in de middeleeuwen mogelijk (ook) bedoeld: 1. een poldergebied/uiterwaard tussen een splitsing van twee rivieren (met vorm van een doorn/punt/driehoek; landtong). o.a. De Doornwaard bij Nederhemert. Gebied bij oude (afgedamde) verbinding Maas–Waal. De (voormalige) Doornwaard tussen Lexmond en Vianen. (niet ver van Jaarsveld/Ameijde). Plaatsje Deurne (gemeente Antwerpen). Deze plaats lag in de 7de eeuw op zandheuvels ingesloten tussen toestromende rivieren: Schelde en Schijn. Vergelijk Oudengels thorn; driesprong. Vergelijk Durgerdam met de er bij liggende polder IJdoorn.
Hagel, Hagels. Bijnaam naar het weersverschijnsel, hagel. Vergelijk De Donder.
Hageland. Noorse familenaam naar plaatsnaam Haegeland.
Hagemans, Hageman, Haegeman: Afleiding van van der Hage.
Hagelin, Hagelen: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hagen.
Hagelsteen, Hagelsteens, Hagelstein, Hagelsteyn, Hagelstijn, Haglestein, Haegelsteens, Haegelsteen, Hagenstein, Hafgelsteen, Haghelstein, Hauglustaine, Haugustaine, Vanguestaine, Vanguestenne: 1. Bijnaam Hagelsteen. Voor een driftig en opvliegend mens. 2. Plaatsnaam Hagelsteen in St.-Katelijne-Waver (Antwerpen), Hagelstein in Aubel (Luik) en Voeren (Limburg).
Hageman, Hagemans, Hagemann, Haegheman, Haghemans, Hagheman, Hagueman, Haegemans, Haegeman, Agemans, Haagmans, Haegmans, Haegman, Haeghmans, Haechmans, Hagmans, Haegsman, Hacgueman, Hacgeman: Afleiding van Van der Hage(n).
Hagen, Hagens, Haagen, Haagensen, Haeghens, Haeghen, Haegen, Haegens: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Haga 'haag'. Haco, Hagilo. 2. Moedersnaam van bakervorm van de voornaam Hadewijch.
Hagen, van, van Haagen: Plaatsnaam Hagen (Goot hertogdom Luxemburg, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts). Of plaatsnaam in Doetinchem (Gelderland). 2. Uit van der Hagen.
Hagen, Hage, van der, von der Hage, van den Haagen, van der Haegen, van der Haege, Verhagen, Verhage, Verhaagen, Verhaage, Verhaagh, Verhaegen, Verhaege, Vrage: Verspreide plaatsnaam Haag, Hage ‘haag, heg, omheining van levend hout, kreupelhout’. ’s-Gravenhage is in 1242 die Haga.
Hagenaar, Hagenaars, Hagenaers, Haagner, Hagenier, Hageniers, Hagener, Haagner: Herkomstnaam van de Hagenaar/Hagenees, afkomstig van Den Haag, dat is ’s-Gravenhage (Zuid-Holland) en soms gewoon uit de plaatsnaam Haag/Hagen.
Hagenauer, Hagenoer, Haguenoer: Afleiding van de frequente Duitse plaatsnaam Hagenau.
Hagenbeek, Haghenbeeck, Haegenbeek: Beeknaam in Doetinchem (Gelderland) en Lochem (Gelderland). Ook Hagebeke in Roeselare en Woumen (West-Vlaanderen). Vooral bekende Nederduitse familienaam Hagenbeck, Hagenbeek.
Hagendijk: Plaatsnaam Haagdijk in Breda (Noord-Brabant); Hagedijksken in Cadzand (Zeeland).
Hagendorf. Duitse plaatsnaam.
Hagenmeier, Hagenmeyer, Hagenmeijer, Hagenmayer, Hagemeyer, Hagemeijer, Hagemeier, Hagmeijer, Hagmajer: Duitse familienaam. Meier (boer) aan de haag, heg, omheining.
Hagenus: Latinisering van Hagen of Hagenaar? 1727 Pieter Clasens liet zich na zijn huwelijk Hagenus of Hagenos noemen.
Hager, Hagers, Haager: Afleiding van plaatsnaam Haag of Germaanse voornaam hag-hari ‘haag-leger’: Hager.
Hagesteijn: Plaatsnaam Hagestein in Vianen (Zuid-Holland).
Haggenmacher. Duitse beroepsnaam van de hakkenmaker, die ijzeren hakken, bijlen maakt.
Haghebaert, Haeghebaert, Haegebaert, Hackbart, Hacbart, Haegenbarth. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hag-bard; haag-bijl. Hagabard. Of door associatie met -aard- of-baard-namen, van Germaanse voornaam hag-barn; 'haag-kind'.
Hagneré. Afleiding van Hagne = Hogne 2. Bijnaam voor een kniesoor. Of van Oudfrans h(a)ignier: bijten, mopperen. Bijnaam.
Hagon, Hacon, Hacoen: Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Haco.
Hagoort, Haagoort, Hagman. Plaatsnaam Hagoort in Noord-Brabant, bij Drongelen, door het graven van de Bergsche Maas bestaat het sinds 1894 niet meer.
Haguinet, Hagenet: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse hag-naam. Vergelijk Hagon, Hagelin.
Hahn, Hahne, Hâhn, Hâhne: 1. Duitse bijnaam: haan. Vergelijk De Haan. 2. Vadersnaam van de voornaam Johann(es).
Haibette. Plaatsnaam Hébette in Champion (Namen).
Haid. 1. Plaatsnaam Haid in Serinchamps (Namen). 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam. Zie Haidon.
Haider, Haïder, Hajder: Duitse afleiding van plaatsnaam Heid(e).
Haidon, Haydon: 1. Plaatsnaam Haidon in Villers-le-Bouillet (Luik). 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam Haido. Vergelijk Heiden.
Haikes. Vadersnaam. Friese voornaam Haie, Haike, wellicht van een hag-naam.
Hailot, Haillot, Haïot, Hayot: 1. Plaatsnaam Haillot (Namen). 2. Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse hail-naam; vergelijk Haillet.
Haillet, Haillez, Hailliez, Hailez, Hayez, Hayet, Hayette, Hajee, Heyez, Heyes: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse hail-naam, zoals Heilaard.
Haimburger. Middenhoogduits heimburger: dorpshoofd, dorpsschout.
Hainaut, Hainault, Haineaux, Hainaux, Haineaut, Hainnaut, Hainnaux, Ainaux, Haynau, Henau, Henaux, Henault, Henaut, Henaut, Henaux, Heneau, Henauw, Hennau, Hennaut, Hennaux, Hennault, Henneaut, Heinnaux, Duhainaut, De Hainaut, Deheinau, Deheinaux, De Heneau, De Hennault, De Hennau, Hennenauw, Henauw, Henau, Dhainaut, Dainaut, D'Hainaut, D’Hainaux, Dhenaut, Denaut, Denhaut, D'Henau, Dhaynaut, Dhennau, Dhennaux, Dhinaut. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Hainaut, het graafschap Henegouwen. 2. Zie ook Henau.
Haine, Haines, Hayne, Haynes: Vadersnaam van de voornaam Henry.
Hainzelin, Henselin, Hanselin: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Heimezo, van haim-rîk (Hendrik).
Hainzelmayer. Vadersnaam Heinzel ( van Heinz) + Beroepsnaam Meyer: meier, boer.
Haisch. Duitse vadersnaam uit de oude Germaanse naam Haije (dit mogelijk uit aq, hagan, of uit de heiligennaam Hyacinthus (dit is een naam uit de Griekse godenwereld).
Haiverlain, Haiverlin, Hainverlain: Luiks-Waals Hêvurlin, afkomstig van Hervé (Luik), Waals Hêve.
Hajenus. Latinisering van Hajen, zie Hayen. Alle naamdragers stammen van Johannes Hajen, die op 23 oktober 1651 toegelaten werd tot het Gymnasium Illustre in Bremen.
Haitsma, Haitsema; Friese familienaam afgeleid van de Friese voornaam Haitje, Haitske, van Haie.
Hak, Hack: Bijnaam naar de hak, de bijl, wellicht beroepsbijnaam voor de houthakker.
Hakbijl: Beroepsbijnaam voor iemand die met de bijl hakt. Vergelijk Duits Hackebeil.
Hakendover, van, van Haekendover, van Hackendover, van Hakendeuven, van Akendoven: Plaatsnaam Hakendover (Vlaams-Brabant).
Hakken, van: Variant van ten Hacken? Of te lezen als van Haken = van Aken?
Hakkenes: Plaatsnaam op Nes ‘landtong’.
Hakkert, Hakker, Hakkers, Hackert, Hacker, Hackker: 1. Beroepsnaam van een hakker, houwer. 2. Variant van Hackaert?
Haksbeen: Beroepsnaam van de beenhakker ‘slager, beenhouwer’.
Hakvoort: Plaatsnaam Hakvoort ten oosten van Nispen (Roozendaal, Noord-Brabant). Ook kasteel bij Vorden (Gelderland):
Haladyn. Voornaam uit het oosterse sprookje Duizend-en-één-nacht. Franse familienaam Aladin. Zie Allentin.
Hal, van, Hall: Plaatsnaam Hall (Noord-Brabant), Hallen Halle (Gelderland).
Halasi, Halazy: Plaatsnaam Halanzy (Luxemburg).
Halbach. Plaatsnaam in Remscheid (Duitsland).
Halbardier, Halbardien. Beroepsnaam van de hellebaardier.
Halbart. Beroepsnaam van de hellebaardier.
Halbeek, van. Plaatsnaam Halbeek in Donk, Limburg.
Halberstadt. Duitse plaatsnaam.
Halbertsma; Friese ma; man, zoon van Halbert.
Halberstam. Duits, Joodse familienaam; halve stam.
Halberthal. Duits, Joodse familienaam; half dal.
Halbleib. Duitse bijnaam naar de cijns die erin bestond een half brood af te staan: Duits halber Leib.
Halbreich, Halbrecq: Vadersnaam. Duitse reïnterpretatie en Waalse aanpassing van Germaanse voornaaam Albrecht, Helmbrecht, Hellbrecht of Hilbricht.
Halconruy. Plaatsnaam Halconreux in Bovigny, Luxemburg.
Haldrich: Vadersnaam. Uit Duits Heldrich, Hildrich, Germaanse voornaam hild-rîk ‘strijd-machtig, rijk’.
Halen, Halens, Hales, Haelens, Haelen: Vadersnaam. Misschien van Halin, Hadelin, afleiding van Germaanse had-naam; of met hypercorrecte h = Alens (zie Alain)?
Halen, van, van Haalen, (van) Haelen, van Haele, Vanhaelen, van Aelen, van Hael, van Haele, Hahlen, Haale: Plaatsnaam Haelen (Nederlands Limburg) of Halen, Houthalen (Belgisch-Limburg).
Halet, Halé, Hales, Haley, Haley, Haleydt, Haeleydt, Hallet, Hallé, Hallett, -Hallz, Haulet, Haulai, Haulait, Haulez, Auleyt, Aulet. 1. Bijnaam afgeleid van Waalse halé = mank. 2. Vadersnaam, afgeleid van een Germaanse hal-naam (bijvoorbeeld Halin). 3. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam (Grand-, Petit-) Hallet in Luxemburg.
Halévy, Halevy: Joodse familienaam Ha Levy. Lidwoord ha + levi: priester.
Halewijck, van, (van) Halewyck, van Haleweyck, van Halewyk, van Halewy, Halewijk, (van), Haelewyck, Haelewijck, Halewijk, Haleweyck, van Aelewyck, Veraleweck, Verralewyck, Verraleweek: Plaatsnaam Halewijk in Werchter (Vlaams-Brabant).
Halewijn, Halewyn, Hallewijn, Hallwyn, Haelewijn, Haeleweyn, Haelewyn, Haelewyndt, Halwijn, Allewyn, Allewijn, Alewijnse, Allewind, Alluyn, Allouin, Alluin, Hallouin, Halluin, Hollewijn, Holluyn, Olluyn, Haloin, Halloint, Halloin, Halluent: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam al- of adal-win 'al/adel-vriend': Allowinus. 2. Zie (van) Halewijn, Halluin.
Halewijn, van, (van) Haelewijn, Haelewyn, van Haellewijn, (van) Hallewyn, Halewyn, Halewijn, van Halluwyn, van Halwyn, Halwijn, Allewyn, Allewijn, Allewind, Alluyn, Allouin, Alluin, Haloin, Halloint, Halloin, Halluent, Halluin, Holluyn, Olluyn: 1. Plaatsnaam Halewijn/Halluin (Nord).
Halfkan. Nederduitse bijnaam Halfkann: halve kan. Bijnaam voor wie maar een halve maat, niet de volle maat geeft.
Halflants, Halland, Hallant, Hallans, Halans: Bijnaam voor de boer op een half stuk land. Vergelijk Duits Halbenmorgen.
Halffman, Halfman, Hallmann: Nederduits Halfmann, Duits Halbmann, synoniem met Middelnederlands halvenaere ‘pachter die een hoeve bebouwt, maar de helft van de opbrengst moet afstaan’.
Halfmaerten, Halfmaertin. Bijnaam Half maart; vergelijk Vastenavond, April. Achteraf geassocieerd met de voornaam Maarten.
Halford. Plaatsnaam (Devonshire, Shropshire).
Halin, Hallin, Halling, Haling, Halain, Hallein, Halin, Halain, Hallein, Halein, Haleing, Hallen, Halen, Halleng, Haleng, Haulain, Haulin. 1. Vadersnaam, knuffelvorm uit een Germaanse had-naam (bijvoorbeeld Hadelin). 2. Mogelijk een verschrijving van Alain. Zie daar. 3. Zie ook Hellin en Hallynck.
Halipré, Halipre. Reïnterpretatie van Franse familienaam Alépée, Hallépée. A l'épée: met het zwaard.
Halkes, Halkus, Halkema. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hal+ulf.
Halkett. Schotse familienaam, van Hackett, van plaatsnaam Halkhead, Hawkwood.
Halkin, Halkein: Vadersnaam.Variant van Hellequin; zie Hellin.
Halle Van, Van Hal, Van Hall, Hal. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Halle (Antwerpen en Vlaams-Brabant), Hal (Noord-Brabant), Hall en Halle (Gelderland). Duitse en Engelse familienaam.
Hallaert, Hallard, Hallart, 1. Afleiding van Van (der) Halle. 2. Hypercorrect voor Allaert.
Hallam. Engesle familienaam, van plaatsnaam Hallam (Sheffîeld), Kirk Hallam, West Hallam (Derby).
Hallaux. Waarschijnlijk variant van Hallard.
Halleman, Hallemans, Halmans, Halma, Hallema, Halman, Alma. 1. Beroepsnaam van de beambte bij de stadshalle, de hallenmeester. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Halle, Hal. Zie bij Halle. 3. Naam uit het Duitse Halfmann, Hallmann: pachter die een hoeve bebouwt, maar de helft moet afstaan.
Hallen, van der, Halle, van der, Verhalle, Verhallen, Vrai, Verholle, Verolle, Verholen: Verspreide plaatsnaam ter Halle: hal.
Halle, van, van Hal, van Hall, Hal: Plaatsnaam Halle (Vlaams-Brabant, Antwerpen), Hal (Noord-Brabant), Hall en Halle (Gelderland).
Hallegraeff. Door assimilatie en reïnterpretatie uit Halfgraef. Vergelijk Duits Halbmeier, van Hallmeier, Halfpape, van Hallpape, Halbmann, van Hallmann, Halbherr, Halbbauer; Nederduits Halfridder: die als een ridder leeft zonder het te zijn. Een halve graaf is misschien iemand die zich de allures van een graaf aanmeet.
Hallers, Haller. Duitse familienaam. 1. Afleiding van plaatsnaam Hall. 2. Muntnaam Heller: duit.
Halleux. Familienaam uit de plaatsnaam Halleux (Luik) en in Charneux, Comblain-au-Pont, Nandrin (Luik). Afleiding op -etum van Germaans hasal: plaats waar hazelaren groeien.
Hallier, Halliez, Hallez, Haley. Beroepsnaam van de hallenmeester.
Hallmann. Duitse variant van Halbmann, zie Halfmann.
Halloua. Naam van Algerijnse, sefardische Joden. Arabische familienaam Hal(l)ioua: kleine koek, vandaar: aangenaam, vriendelijk.
Hallumier, Hallumiez, Halleumieux: Oudfrans helmier, van Oudnederlands helm. Beroepsnaam van de helmmaker.
Hallynck, Halling, Fries Hallinga, Hellinga en Hellenga en samengestelde naam Hellingerhuizen, Allinck, Allinckx, Hellingh, Helling, Hellings, Hellynck, Hellinck, Hellinckx, Hellinx, Helincks, Helinck, Helincks, Helinckx: 1. Bijnaam naar de muntnaam, Middenenderlands hallinc, hellinc, van halvelinc: kleine (halve) munt, mijt. Vergelijk Duits Helbling, Helling. 2. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hello; zie Hellin, Halin. Hello geeft tevens oorsprong aan vele andere geslachts- en plaatsnamen. Te weten aan Hellema en Helma, Hellen en Helles; aan Hellum, een dorp in Fivelgo, en aan Helwert, een gehucht bij Rottum in Hunsego, beide in Groningerland; aan Hellingen, een dorp in Luxemburg; aan Hellinghen, een gehucht by Hérinnes-lez-Enghien in Henegouwen; aan Hellinghill in Northumberland (Engeland); aan Hellinghausen, een dorp bij Lippstadt in Westfalen, enz.
Halot, Hallot, Halloo, Allot, Alloo, Allo, Haulotte, Haulot, Aulotte: 1. Oudfrans halot: tak, struik, stronk, struikgewas. Plaatsnaam of beroepsnaam voor de hakker van hakhout. Vergelijk Allosserie. 2. Zie Delaleu.
Halperin, Halpern, Halporn: Joodse en over Oost-Europa verspreide familienaam: Halpern, Heilprun. Zuidduits Heilporn = Heilbronn.
Halpouter. Plaatsnaam Appelterre (Oost-Vlaanderen).
Hals, Haels: Bijnaam naar de opvallende hals. Vergelijk Lanchals.
Halsband. Bijnaam voor de drager van een halsband of beroepsnaam voor de maker ervan.
Halsberghe, Halsberge, Alsberge, Alsberghe, van Halsberghe: Beroepsnaam voor de maker van halsbergen. De halsberg was dat deel van de wapenrusting dat hals en bovenlijf bedekte, borg.
Halsdorf. Duitse plaatsnaam.
Halse, van: Hals is de naam van een geul in de Slikken ten westen van Flakkee (Zuid-Holland).
Halsen, Halzen: Variant van Helsen/Helzen, met e/a-ronding voor de l (vergelijk dialect malk: melk).
Halster, de: Beroepsbijnaam. Middelnederlands halfter, ha(e)lter, halster ‘leren halsriem voor paarden’. Of Middelnederlands (h)a(e)lster ‘schepel, graanmaat’.
Halteren. Rostock. Zie Haelterman.
Halteren, van. Plaatsnaam Haltern, Duitsland. Of Halsteren, Noord-Brabant.
Halterman, Haltermann, Haelterman, Holtermann, Aelterman, Alterman, Aelderman. 1. Beroepsnaam afgeleid van het Middelnederlandse ha(f)ter: halster, leren paardenriem. 2. Nederduitse familienaam van plaatsnaam Haltern. 3. Zie ook Aelter.
Halvorsen. Noore vadersnaam, van Germaanse voornaam Halvor, van Oudnoords Hallvarr. St.-Hallvard is de beschermheilige van Oslo.
Hamerschmidt, Hammerschmidt, Hamerschmitt. Beroepsnaam Hammerschmied: smid die hamert of hamers smeedt.
Ham, van (den), van der Ham, (ten) Ham, Hamme, van, van Hame, Wanham, Vahamme: Verspreide plaatsnaam Ham ‘landtong uitspringend in inundatiegebied’. Ham (Belgisch-Limburg) en in Veghel en Wanroij (Noord-Brabant), Den Ham Overijssel en in Aduard en Bellingwedde (Groningen). De Brabantse familie Van Hamme stamt uit Hamme bij Wemmel (Vlams-Brabant)
Hamtia, Hamptia, in Floreffe, Namen.
Hamage, Hamague. Plaatsnaam Hamahe, Nord.
Hamaide, de la, de la Hamayde, de, Hamaide, Delamaide, Delahamette, Delamethe, Delameth, Delameyde, Delhamende, Delhamente, Delmaminte, Hamende, Hamente, Hamande, Hamainte, Hamaite: Oudfrans hamede, Waals haminde: slagboom, afsluiting. Plaatsnaam Lahamaide (Henegouwen) en La Hamaide in Beaudour en Hautrage (Henegouwen). Zie ook Van Ameyde.
Hamakers, Hamaeckers, Hamaekers, Haemaekers, Hamacker, Hamackers, Hamache, Hamacher Hammaecher, Hammache, Hamaque, Amaeckers, Amacher, Amacker. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse hamaker, haemmaker: maker van hamen (= leren of houten halsjukken voor paarden).
Hamal, Hamael. Familienaam afkomstig uit de Romaanse vorm van de plaatsnaam Hamel in Rutten (Limburg).
Hamann, Haman, Hammans, Hammas, Hamans, Hamane: Vadersnaam. uit Hanemann, afleiding van de voornaam Johannes.
Hamaque. Waalse uitspraak voor Hamaker.
Hamard, Hamar. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam haim-hard 'heem-sterk': Henmardus.
Hambach. Duitse plaatsnaam.
Hambé. Vadersnaam Hambet, afleiding van Hambert, Germaanse voornaam han-berht. Zie Hennebert.
Hambeeck Van, Van Hambeke. Familienaam uit de plaatsnaam Hambeek (omgeving Rijmenam – Antwerpen, Roermond).
Hambenne. Plaatsnaam in Flawinne, Namen.
Hamberg, van. Duitse plaatsnaam. Meestal wel voor Hamburg.
Hamblok, Hambloch: Plaatsnaam in Poederooien en Zuilichem (Gelderland).
Hambrouck. 1. Plaatsnaam Hambroek in Ekelsbeke (Frans-Vlaanderen) en Hambreucq in Tardinghen (Pas-de-Calais). 2. Plaatsnaam in Prinsenhage (Noord-Brabant).
Hambucken, Hambücken, Hahnbücken, Hahnbück, Haambuckers, Hambuckers, Hambückers, Hanbuckers, Hanbückers. Familienaam uit de plaatsnaam Hambuch(en) (Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts), Hambüchen (Noordrijn-Westfalen). Komt uit Hagenbuch: haagbeuk. Nederduits Hag(e)(n)bock, -bö(c)ker, -buck.
Hamburg, van, Hamborg, Hamburger, Haneborg: Plaatsnaam Hamburg, de hanzestad.
Hambye, Hambije. Plaatsnaam Hambye, Manche.
Hameeteman, Hameete: Zeeuwse plaatsnaam Hameete, op Westvoorne Haaimete ‘stuk zandgrond, begroeid met gras, aan de rand van de duinen’.
Hameka, Hamke, Hamming, Hammingh, Hammink, van Hammama, Hamje, Hammes, Hamkema, vadersnaam, Germaanse naam Hamo, in Friesland Hamme, Hamke.
Hamel, Hamels, Mamelle, Haemel, Haemels, Haamel: 1. Bijnaam naar de diernaam hamel ‘hamel, gesneden ram’. Vergelijk de Ram, Schaap. Ook Duits Hammel. 2. Plaatsnaam Hamel; zie Van Hamel.
Hamel, van. Plaatsnaam Hamel in Lummen en Rutten, Limburg.
Hamelers, Hameleers, Hammeler: Afkomstig van Hamel (Limburg).
Hamelot. 1. Vadersnaam. Variant van Hannelot, vleivorm van de voornaam Johannes. 2. Zie Ameloot.
Hamerelle, Hammerel: Plaatsnaam, afleiding van hameau: gehucht.
Hamers, de, den, Hamer, Hamers (de), Haemers, Hamers, Dhaemers, Dhamers, Hammer, Hammers, d’Haemers,dD'Haemer, Dhaemers, Dhamer, Dhammers, Dhamers, Daemers, Thamers, (den) Hamer: 1. Beroepsbijnaam van de smid, naar de hamer die hij gebruikt of maakt. 2. Vadersnaam. Zeeuwse voornaam Hamer.
Hames, Hamesse, Hamès, Halmès, Hammes: Variant van Hannes(se). Voor de wisseling n/m, zie Hamelot, Janne(s) = Jasme(s)=Jamme.
Hamet, Hames, Hamez, Hamey. 1. Hypercorrect (met h) voor Amez; zie Aimé. 2. Hannet, afleiding van de voornaam Johannes; vergelijk Hames(se).
Hamer, van den: familienaam den Hamer met secundaire voorzetsel? Of huisnaam; In den Hamer.
Hamlincourt. Plaatsnaam Hamelincourt, Pas-de-Calais.
Hamerlinck, Hamerlink, Hamerlijnck, Haemerlinck: Vadersnaam. Hamerlink, van Hamelrik door omkering van volgorde van klanken lr/rl, door associatie met hameren door associatie met het achtervoegsel –ing. Amelrik is de Germaanse voornaam amal-rîk ‘bedrijvig, ijverig-rijk, machtig’: Amalric(us), Amelric(us).
Hamerpagt: Vermoedelijk een volksetymologische vervorming van de Duitse plaatsnaam Hammerbach (Beieren).
Hamersma, Hammersma, Hamringa, Hameringa, Hammerga, Hammers, en de plaatsnaam Hammerum (Hammara-heim), dorp in Jutland by Ringkiöbing, vadersnaam, oud-Germaanse naam Hamar (Hamr, Hammer) ; hamer.
Hamersveld, van. Plaatsnaam bij Leusden, de kern werd tot 1970 Hamersveld genoemd.
Hamerslag: Bijnaam voor een smid. Vergelijk Duits Hammerschlag.
Hamilton, Hamelton, Hammerton. Naam uit de Engelse plaatsnaam Hamilton (=boomloze heuvel/thuis/versterkte plaats) in Leicestershire, en ook elders.
Hammée, van. Waalse verhaspeling van Van Hamme.
Hammacher: Ook Vlaamse familienaam Hamakers. Beroepsnaam. Middelnederlands hamaker, haemmaker‘ maker van hamen, leren of houten halsjukken voor paarden’.
Hamme, (van), van der Ham, van Hame, Wanham, Vahamme, Ham, Verhamme, Verham, Veramme, Veremme, Voorhamme, Verheem. Een ham is een zeer verspreide plaatsnaam voor een landtong in een overstromingsgebied, een meander, een rivierbocht. Ooit bij een ham gewoond of er wat mee te maken gehad ? Plaatsnaam Hamme (Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant). Vergelijk van Ham.
Hammel, Hammels. Duitse bijnaam Hamel. Vgl. Hamels 1.
Hammelburg. Bijnaam. Beieren.
Hammen, Hammens, Hammingh, Hamming, Hammink, Hamminga; Vadersnaam. Afleiding van een Germaans naam, zoals Hademar, Haduman. Hammingus.
Hammerer. Duitse beroepsnaam van iemand die hamert, de smid. Vergelijk Hammerschmidt.
Hämmerlein, Hammerlé, Hammerlin, Hemmerling, Hemmerlin: Duits Hämmerle(in), afleiding van Hammer: hamer.
Hamoir. Familienaam uit de plaatsnaam Hamoir (Luik).
Hamonet, Hamon, Hamont, Hammond: 1. Vadersnaam. Verbogen vorm en afleiding van Germaanse voornaam Hamo. 2. Zie Amon.
Hamont, van, van Hamond, Hammond, Hamonts, Hamont: 1. Plaatsnaam Hamont (Limburg). 2. Zie Hamon(et). Hamori, zie Amaury.
Hampel, Hampl, Hempel. Afleiding van Hampe, Hampert.
Hampe: West-Vlaamse familienaam Hampe, Ampe. Vadersnaam. Germaans bakernaam. Ofwel Ampo, van Ambert, Amalbrecht, Andbert, Ambold of Hampo, van Haginbert, Hamabold Of Hamabert. Zie Ampe.
Hampert, Hamper. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hambert. Duits Hamprecht, van Haganprecht. Vergelijk Ampe.
Hampson. Engelse vadersnaam. Zoon van Hamo of Hamond.
Hamptiaux, Hamptaux, Hamtiaux: Plaatsnaam Hampteau (Luxemburg) en in Opheilissem (Waals-Brabant).
Hampton. Plaatsnaam (Cheshire, Gloucestershire, Herefordshire).
Hamstra: Friese afleiding van de plaatsnaam Ham.
Hamza. Arabisch naam uit hamuza: sterk, standvastig.
Hanappe. 1. Oudfrans hanap: drinkbeker, kruik. Bijnaam of beroepsnaam. Vergelijk Hanappier. 2. Plaatsnaam Hannappes (Aisne, Ard.), Annappes (Nord).
Hanau, Hanauer. Duitse plaatsnaan Hanau.
Hanchir, Hanzir, Hansirs, Henchir, Henchyr: Vadersnaam. Waalse afleiding op -essier van de voornaam Johannes.
Hanciau, Hanciaux, Hanchaus, Hansseuw, Hanseeuw, Hansay, Anseau, Anceuax, Anceau, Ansseaux, Ansseau, Anciaux, Anciau, Ansieau, Ansiaux, Ansiau, Ansia, Ancia, Ansay, Anseeuw: 1. Vadersnaam. Vleivorm op -eç-el van Johannes. 2. Hanciau(x) kan hypercorrect zijn voor Anciau(x). Zie Ancel.
Hancisse, Hansis. Vadersnaam. Waalse afleiding van de voornaam Johannes.
Hanck, Hanke, Hancke, Handke, Henke, Henek, Haneke, Hancq, Hanc, Anken, Anke, Hangx, Hacke, Hack, Hackens, Hacken, Haquenne, Haeck, Haack, Haak, Hake, Haekens, Haeken, Haex, Hacks, Hackx, Hak, Acken, Acke, Ackens, Akens, Ackx, Acx, Acs, Aeck, Aecq, Aex: Vadersnaam Hanke en gedenasaleerde vorm Hakke, van Johannes. Zie Hacket.
Hancock. 1. Middenenderlands hanecoc: alikruik. Vergelijk Slecke. 2. Reany verklaart Hancock als afleiding van Hann =Johannes. Maar 1297 Hannecok le Nunne wordt ook Henricus genoemd.
Hancotte, Hanicotte, Hanicot, Ancot: Vadersnaam. Vleivorm van Johannes.
Haneca: Vadersnaam. Uit Hannecart, Hanecard, afleiding op -ik-ard van de voornaam Johannes.
Hancre. Spelling voor Ancre of hypercorrect voor Hancq, Haneke.
Hanegem, (van); van Haneghem: Niet gesitueerde plaatsnaam.
Handekijn, Handekyn, Handequin. Variant van Hondekijn.
Handel, den. De Handel is een poldernaam in Oosterhout (Noord-Brabant). Plaatsnaam Handel in Gemert.
Handelberg, Handelbergh. Reïnterpretatie van Aan de Berg?
Handelsman. Beroepsnaam van de handelaar: bemiddelaar, zaakwaarnemer. Vergelijk Duits Handelmann.
Handenhuysen, van, Van aan den Huize: aan het huis? Of door verkeerde lezing (u=n) van Van Haudenhuyse.
Handgraaf. Reïnterpretatie van Hanegraaf.
Handig. Bijnaam; handig, bedreven.
Handler, Händler, Hendler: Duitse beroepsnaam Hândler: handelaar. Vergelijk Handelsman.
Handsaeme, van, van Handzaeme, van Hantsaeme: Plaatsnaam Handzame (West-Vlaanderen).
Handschoewerker, Handschoewercker, Handtschoewercker, Handschouwercker, Handschouwerker, Handtschdewercker: Beroepsnaam van de handschoenmaker.
Handstanger. Verhaspeling van Hanfstengel.
Handwerker. Beroepsnaam van een handwerker.
Hanebeck, Ennebeck: 1. Bijnaam 'hanenbek'. 2. Zie Hannebicque.
Haneborg. 1. Spellingvariant van Hamborg: Hamburg. 2. Noorse familienaam naar plaatsnaam Hanaborg.
Hanegem, van. Vervorming van Van Andelgem, plaatsnaam in Desselgem (West-Vlaanderen)? Of Duitse plaatsnaam Hanhnheim?
Hanegraaf, Hanegraaf, Hanegraef, Hanegraeff, Annegrave, Haenegreefs, Hanegreefs, Hanegrifs, Hamegreefs, Hennegrave, Hennegrave: Beroepsnaam van de opzichter van hanen en ander pluimvee. Vergelijk pluimgraaf: bediende die vogels verzorgt.
Haneffe, Anaf, Heneffe: Plaatsnaam, Luik.
Hanekroot. Middenenderlands hanencraet: hanengekraai, dageraad. Duits Hahne(n)kratt: Bijnaam voor een vroege opstaander.
Hanegoor, Hangoor: Plaatsnaam Hannocourt (departement Moselle) of Hancourt (Somme)? Of variant van Hangard?
Hanegraaf: Beroepsnaam van de opzichter van hanen en ander pluimvee. Vergelijk pluimgraaf‘ bediende die vogels verzorgt’.
Hanenburg: De familie was eigenaar van het huis Hanenburg, nu Berlikumermarkt 19 in Leeuwarden (Friesland).
Haneron. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Johannes.
Hanet, Hannet, Henet, Hennet, Anneet, Annet, Anné, Ané, Annez, Honet, Honée, Honee, Honnee: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes. Zo ook Hanniet, Haniet.
Hanff, Hanf. Duitse beroepsnaam van de hennepteler, -boer. Vergelijk Duits Hanfbauer.
Hanfstengel, Hanefstingels, Haeneefstingels: Duitse bijnaam: hennepstengel, voor een opgeschoten kerel.
Hangard: Plaatsnaam Hangard (Somme)? Of uit Hannecard, afleiding van de voornaam Johannes. Zie ook Han(e)goor.
Haniche. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes.
Hanisch. Vadersnaam Oostduitse vleivorm van de voornaam Johann.
Haniet, Haney, Honlet, Hanolet: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes.
Hanin, Henin, Hénin, Hénan, Henein, Henning, Hennin, Henninck, Henninckx, Hennings, Henningsen, Hanninck, Hannin: Vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Johannes.
Haniset, Hanizet, Hanozet, Hanuset Hanuzet, Honnos, Hanos, Hanosset, Hanosset, Hannoset Hannuzet, Henuset, Hanuzet, Hunuzet, Enuset, Hanset, Hansets, Hancet, Hansé, Hanse, Hansez, Hanzé, Inzé, Inze, Inse, Aniset, Anizet, Anuset, Annuzet, Anuzet. Vadersnaam, Waalse knuffelvormen van de voornaam Johannes.
Hanut, Hannut. 1. Plaatsnaam Hannut, Nederlands Hannuit (Luik). 2. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Johannes.
Hankin, Hankins, Annequin, Hanquinet, Hanquin, Henquinet, Henquin, Henquinez, Henquiniaux, Hanquiniaux, Hanquinaux, Anquinaux, Anquinet: Vadersnaam. Hannekin, afleiding van de voornaam Johannes; Romaanse afleiding op -et, -el/(i)au(x).
Hanlon. Vadersnaam Hannelon, vleivorm van Johannes.
Hannoff, Hanoff. Wellicht Waalse uitspraak van Hannover.
Hanon, Hannon, Henon, Hennon, Hinon, Hannoun, Annon: Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Hano 'haan'. 2. Vleivorm van de voornaam Johannes.
Hanken, Hankes: Vadersnaam. Hanke, verkleinvorm van de voornaam Johannes.
Hannaart, Hanhart, Annaart, Annaert, Hannaert, Hannaerts, Hannard, Hanard, Hannart, Hanart, Hanaerte, Hanard, Hannard, Hanarte, Hannart, Hanarte, Hanna, Hana, Anaerts, Annaerts, Annart, Anard, Hennaerd, Hennaert, Hennard, Hennart, Hénard, Honnaert, Honnart, Honnart, Honna, Hoonaert: Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Johannes.
Hanne, Hanna, Hana, Hannesse, Hannes, Hanesse, Hannise, Hannus, Hanus, Hanusse, Hanuse, Anus, Hanneus, Haneuse, Aneuse, Hanause, Hannuise, Hanuise, Hanusz, Hennes, Hennus, Henusse, Hans, Hansen, Hanse, Hance, Hanssenne, Hansenne, Hensenne, Ansennes, Ansenne, Hanssen, Hanssens, Hansen, Hansens, Hensens, Hensen, Anssens, Ansens, Ansen, Hanze, Hanzen, Hens, Hense, Hennissen, Henissen, Henneuse, Heneuse, Henssen, Hensen, Henze, Henzen, Henzene, Hins, Hinsen, Hinssen, Hinsens. Vadersnaam, verkorte vorm uit diverse vormen van Hans, Hannes, Johannes. Hansates; de zoon van Hans-Ates.
Hannebau, Hannebou, Hannebouw, Hannebuer, Hennebaut, Hennebaux, Hennebo, Hennebois, Hennebot, Hennebl, Hennebelle, Hennebil, Henbaut, Hinnebaut, Hinnebo, Hunebelle, Hunbelle, Humbel, Hendboeg. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hen-bald: haan-moedig. Hanubaldus. Hennebel(le) is hypercorrect (vergelijk Frans beau/belle).
Hannecart, Hannecard, Hannekaert, Hanecard, Hanecart, De Hannecard, Hannicart, Haenecaert, Hannequart, Hanquart, Hankar, Hankard, Hankart, Hancart, Hanchar, Hanchard, Hanchart, Annicaert, Anckaert, Anckaerts, Anckaer, Anckaar, Ankaer, Ankaert, Ancard, Ancart, Ancaer, Anecaert, Encart, Enkart, Hanicka, Hanika, Hanneca, Haneca, Aneca, Anyca, Anica, Anca. Vadersnaam op -ik/-ard van de heiligennaam Johannes.
Hannekin, Haniken, Hanikenne, Hankenne, Hannequin, Hanquin, Hankin, Hankins, Annequin, Hanquin, Hanquinet, Henquin, Henquinet, Henquinez, Henqouniaux, Hanquiniaux, Hanquinaux, Anquinaux, Anquinet. Vadersnaam, Romaanse afleiding knuffelvorm van de voornaam Johannes of uit Arnekin (knuffelvorm van Arnoud-Arnolf).
Hannemans, Hanneman, Henneman, Hennemans, Anneman, Annemans, Hannemann, Hanemann: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes. 2. Zie Anneman(s).
Hannen, Hennen: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Johannes. Ook afleiding van Hanne. Zie Hennen.
Hannema, Hansma, Hansema: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Johannes, Hans.
Hanepain, Hannepin. Vadersnaam. Waalse vleivorm van de voornaam Johannes.
Hannenwijk, Hannewijk: Plaatsnaam Hannewijk, zuidoost van Bakkeveen in Opsterland (Friesland).
Hannert, Hannerts, Hannard, Hanard, Hannart, Hanart, Hanarte, Hannarte, Hanna, Hana, Annaert, Annaerts, Annaart, Annart, Anard, Hennaerd, Hennaert, Hennard, Hennart, Hénard, Honnaert, Honnart, Honna, Honart, Hoonaert. Vadersnaam afgeleid uit Johannes.
Hannet, Hanet, Hennet, Henet, Aneet, Annet, Anné, Ané, Annez, Honet, Honée, Honee, Honnee. Vadersnaam afgeleid uit Johannes.
Hannosette. Moedersnaam, uit de voornaam Hanoset (Johannes).
Hanneton, Hantoon, Hanton, Henneton, Henton: Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Johannes.
Hannevart, Haneveer, Haneveir, Hennebaert, Henebaert, Henvard: Vadersnaam. Germaanse voornaam haim-frid 'heem-omheining':
Hannick, Hannicq, Hanicq, Hanique, Haneke, Hannecke, Annick, Anique, Annycke, Unique: Vadersnaam. afleiding van Han, voornaam Johannes.
Hannier, Honnier, Hony, Hani, Heini, Heni, Heinny, Heny: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam han-hari 'haan-leger'.
Hanno, Hannot, Hano, Hanot, Hannot, Hanott, Hanotte, Anno, Annot, Annoot, Annoote, Anote, Annothe, Hannotel, Hannotiau, Hanotiau, Hanotiaux, Hanoteau, Hanoteuax, Hanotieau, Hanotaux, Annotiau, Hanotin. Vadersnaam uit knuffelvormen van de heiligennaam Johannes.
Hannosette. Moedersnaam. Vrouwelijk vorm van Hanoset.
Hanoque, Hanocq, Hannocq, Henocque, Henocque, Hennocq, Henocq, Henoch, Annocque, Annocqué, Anoque, Anocq: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Johannes.
Hanotier, Hanotière, Hannotier: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes.
Hanoulle, Hanoul, Hanould, Anoul, Hannoul, Hnaouille, Hanoulle, Hanouille, Henoeille, Hagnoul, Hainol, Hanjoul, Hanjoel, Hanjool, Hignoul, Hignoule, Xhignoulle, Hinoul, Ignoul. Vadersnaam, Waalse knuffelvorm op -oûle van Johannes.
Hanoy, Hannoy, Hanois, Hanoir, Annoye: Vadersnaam. Vleivormen van de voornaam Johannes.
Hanozin. Vadersnaam. Waalse vleivorm van de voornaam Johannes.
Hanquet, Hanquez, Henquet, Henquez, Henket, Hancké, Anquet, Anquez: Vadersnaam. Afleiding van Hanke, van Johannes.
Hanquier, Hanquiez. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ans-ger 'ans (godheid)-speer': Anscarius, Hanscherius. Vergelijk Anquetil, van ans-ketil. Of van Hauquier (eveneens in Limburg) met epenthetische n.
Hanraets, Haanraats, Haanraads, Haenraets, Hahnnraths, Hanraths, Henraat, Henraath, Hanratty, Hanre, Hanrez, Hanré. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hand-red; haan-raad. 2. Een Heerlens geslacht Haanraads is echter afkomstig uit Haanrade in Kerkrade (Nederlands-Limburg).
Hanre, Hanrez, Hanré: 1. Plaatsnaam Hanret (Namen). 2. Zie Hanraets.
Hansbout, Hansebout. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Ans(e)boud (ans-bald; godheid-moedig).
Hansaert, Hansa, Hansart, Henissart: Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Johannes.
Hansel, Hensel, Hensels, Handzel: 1. Vadersnaam. Duits Hansel, afleiding van Hans. 2. Zie ook Ancel; Hanselaere, van; Hanselaer, Hanselaar: Plaatsnaam Hanselaar in Lokeren (Oost-VlaanderenV).
Hanselman, Hanselmann. Vadersnaam. Duitse vleivorm van Hans.
Hansen, Hanse, Hanssens, Hanssen, Hanzen: Vadersnaam. Zoon van Johannes, Hans.
Hanseval, Hanzeval: Plaatsnaam Xhenseval in Ouffet (Luxemburg).
Hanskamp: Vergelijk plaatsnaam Hanekamp bij Radewijk (Hardewijk, Overijssel).
Hanskens, Hansquine: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hans, Johannes.
Hansma, Hansman, Hansmann, Ansman: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hans.
Hansoel. Spellingvariant van Hansoul.
Hanson, Hansson, Hantson, Anisson, Unissons, Anson, Antson, Henson: Vadersnaam. Uit Hanesson, Romaanse vleivorm op –eçon van Johannes.
Hansotte, Ansotte, Hanuzot, Henchoz,Hansoulle, Hansoul, Hansoel, Hansol, Hensotte, Hensoul: vadersnaam. Romaanse vleivormen met stapelsuffîx -eçot, -eçoul, -eçoi van de voornaam Johannes.
Hanstater. Vadersnaam van Noors Hansdatter, Johannesdatter: dochter van Johannes. Vergelijk Deens Hansdotter, Duits Hanstochter.
Hanswijk, van, Hanswyck, van, Hanswijck, Hanswijk, van Hansewijck, Hansewyck: Plaatsnaam Hanswijk in Mechelen (Provincie Antwerpen).
Hantekees. Vervorming van Hautekees.
Hantschmann. Vadersnaam. Duitse vleivorm van Johann.
Hantsetter, de, de Handsetters, Handschutter, de Handschutter, de Handscutter, (de) Handtschutter, Hantschutter, Dedanschutter, Deanscutter, Dantschotter, Danschotter, Danschutter, Dhantschotter, d'Handschotter, d’Hantschotter, d'Hantshotter, Dandschotter, Damschotter, Handschoote, Hantschoot, Hantschootte, Handtchootte, Hanscoote, Hanscotte, Anscutter. Beroepsnaam van de hant(schoe)zutter: handschoenennaaier, -maker.
Hantz, Hantzen. Vadersnaam. Duitse vleivorm van de voornaam Hans.
Haond, Haon, Haot: Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm en van Germaanse voornaam Hado. Vergelijk Haous, Hatton.
Haoud. Variant van Haous? Algerijnse naam?
Haous. Vadersnaam. Romanse vorm van Germaanse voornaam hath-wulf 'strijd-wolf: Hadulf(us).
Hap, Happe, Haep, Haps, Heppe, Hepp, Hepts, Heps: 1. Middelnederlands happe: (hak)bijl. Beroepsnaam van de houthakker. Vergelijk Happaert, Duits Beil, Hackebeil. - 2. Vadersnaam. Bakervorm van de Germaanse voornaam Herbrecht of Hebbrecht.
Hapers, Haepers, van Haperen, van Haeperen, van Aperen. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Hapert (Noord-Brabant) of Haperen in Olen (Antwerpen). 2. Zie ook Aper.
Haperen, van; van Aperen, van Haeperen, van Apers: Plaatsnaam Hapert (Noord-Brabant). De overgang naar Van Haperen is in de eerste helft van de 18de eeuw gebeurd in de streek van Breda, Prinsenhage, Etten-Leur. De familienaam werd Van Apers in Schoten.
Hapet, Happé, Happée: Afleiding van Oudfrans hape: haak. Beroepsnaam. Een Hollands-Joodse familie Hartog liet haar familienaam wijzigen in Happée.
Hapleteer, van. Plaatsnaam Appelterre, Oost-Vlaanderen.
Happaert, Happaerts,, Happaer, Happaers, Hapart, Happart, Appaerts, Appart, Apard, Happers, Appers: Afleiding van Middelnederlands, Oudpicardisch happe: hakbijl. Beroepsnaam van wie de bijl hanteert, wellicht een houthakker. Vergelijk Hap(pe).
Harang, Harant, Harent, Harrang, Harran, Dehareng, Hereng, Herent, Hérant, Herreng, Herrent, Herren: Verschrijvingen voor Frans hareng, Oudfrans harenc: haring. Beroepsnaam voor een haringvisser of-verkoper. Of huisnaam.
Harbant. Vadersnaam. Germaanse voornaam Harebannus of Hardobannus, wellicht gereduceerd van Herbrand, Harbrand.
Harbers, Herbers, Harberink, Harberts. Of Joodse naam, of van Frans Herber; kruiden, weiden, kruidenhandelaar? Of Germaanse naam van Her, Har; leger, bert; stralend, dus schitterend in het leger.
Harbon, Harbonnier. Waals hypercorrect voor Charbon(nier).
Harbrink, Harperink: Vadersnaam. Afleiding van Harbrecht.
Harchies, Harchy, Deharchies: Plaatsnaam Harchies (Henegouwen).
Harcourt, D'Harcour, D'Harcourt, Darcourt: Plaatsnaam Harcourt (Eure).
Hardas, Hardat: Misschien Middenfrans hardas: strop. Beroepsnaam?
Harde, de, Hardt, Hard, Harte, Hart, Art, Arte, d'Harte, 't Hart, Herte, de Herde,d'Herde, Derde, Derden, Herd, Herden, Herd, Herdé. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse hart, hert: hard, sterk, gevoelloos, hardnekkig. 2. De vormen met d kunnen ook teruggaan op het Middelnederlandse harde, herde: herder. 3. De naam Arte bestaat ook in Italië (Campanië en omgeving). Vadersnaam uit Arthur, bijnaam.
Hardebil. Bijnaam naar de lichaamseigenschap: harde bil. Vergelijk Hardebolle, Harteschene.
Hardebolle. Bijnaam voor iemand met een harde kop, een stijfhoofd. Duits Hartkopf.
Hardeel, Ardeel. 1. Familienaam uit hardel: touw. Bijnaam of beroepsbijnaam voor hij die de strop verdient of ze hanteert. 2. Eventueel vadersnaam. Afleiding van een Germaanse hard-naam; vergelijk Harteel.
Hardekaas: Bijnaam of beroepsbijnaam. Vergelijk Duits Hartkäse.
Hardeman, Haerdeman, Hartman, Arteman, Hardman, Hardmans, Hartman, Hartmans, Hertmans, Herteman, Hertemans, Hertelmans: Vadersnaam. Germaanse voornaam hard(u)-man ‘sterk-man’. Ook Duits Hartmann.
Hardemee: Naam van een poldertje bij Oosterland (Duiveland, Zeeland), in 1695 geïnundeerd.
Hardenberg, von, Hartenberg, Hartemberg: Plaatsnaam Hardenberg (Noordrijn-Westfalen, Nedersaken, Overijssel). Ook 1475 Hardenberch in Wierden en 1382 Hardenberge in Warnsveld.
Hardenne. 1. Plaatsnaam Hardenne in Houyet (Namen). 2. Zie van Aardenne.
Hardeweg. Vadersnaam. Reïnterpretatie van Hard(e)wig, Germaanse voornaam Hartwig.
Hardewijn, Hardewyn, Herdewijn, Herdewyn, Hardouin, Harduin, Ardewijn, Ardouin, Ardhuin, Herdhuin: Vadersnaam. Germaanse voornaam hard-win ‘sterk-vriend’: Hardwinus, Ardoinus.
Hardi, Hardie, Hardies, Hardis, Hardij, Hardy, Lehardy, Ardies, Herdies, Hordies, Hordiez, Ordies: Oudfrans hardi: moedig, durvend. Bijnaam.
Harding, Hardijns, Hardyns, Ardyns, Ardijn, Ardijns: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Hardo ‘sterk’.
Hardiquest, Hardiquet. Aversnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hardo. Vergelijk Harding.
Hardyzer, Hardijzer. Beroepsbijnaam van de smid. Duits Harteisen.
Harel, Harelle. Oudfrans harele: tumult, lawaai, opschudding. Bijnaam.
Harelbeke, van. Plaatsnaam, West-Vlaanderen.
Hardlooper, Hartlaub: Bijnaam voor iemand die snel loopt. Ook Duits Hardelauf.
Hardon: Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Hardo.
Hardoux, Ordou: Vadersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam hard-wulf 'sterk-wolf: Hardulfus.
Harduineau. Afleiding van Hardouin.
Haren, van; van Harn: Plaatsnaam Haren (Noord-Brabant, Groningen, Vlaams-Brabant).
Haringman: Beroepsnaam van de haringvisser of haringhandelaar.
Hariot: Vadersnaam. Uit Henriot, verkleinvorm en vleivorm van de voornaam Henri.
Harizanova. Moedersnaam uit het Slavisch (Russisch) taalgebied: dochter van Hariza. Hariza komt mogelijk uit het Sanskriet: geluk.
Harford. Plaatsnaam Harford (Devonshire).
Harfst. Nederduits voor herfst, het jaargetijde. Duits Herbst.
Harhuis, Haarhuis, Harrus: Harhûs, Nederduitse vorm van Duitse plaatsnaam Haarhausen en Harhausen. Duitse familienaam Haarhaus.
Härig, Haerigs: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse hari-naam.
Harinck, den, Haring, Haringh, Haringhs, Haerinck, Haering, Haerynck, Haerijnck, De Harijnck, Harynck, (de) Heering, Hering, Heerings, Heerinckx, Herinck, Herinckx, Herinx, Herincx, Herincs, Harrings, Herring, Heerinck, den Haring, de(n) Haerinck, Haerijnck, Haerynck, Haerynck, Haerinckx, Haerunckx, Heering, Herinck, Heringa: 1. Beroepsbijnaam van de haringvisser of -verkoper. 2. Het kan een oorspronkelijk vadersnaam zijn, een afleiding van een Germaans hari-naam, Hairingus, Arincus.
Haringhe, van. Plaatsnaam Haringe (West-Vlaanderen).
Harkay. 1. Plaatsnaam Harkai in Flémalle-Grande (Luik). 2. Zie Herquet.
Harkema: Vadersnaam. Friese afleiding van de Friese voornaam Harko, Harke, verkleinvorm van Germaans hari-naam.
Harkink: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Harke (zie Harkema). Ook plaatsnaam, 1356 Herkinc in Lochem.
Harlange. Plaatsnaam Harlingen, Frans Harlange, Luxemburg.
Harmelen, van: Plaatsnaam Harmelen (Utrecht).
Harlaux. Vadersnaam. Spelling voor Arlaud, Romaanse vorm van germaanse voornaam erl-wald 'edelman-heerser': Herlevaldus, Arlaldus.
Harlepin, Arlepin, Arlepain: Variant van Hannep(a)in, met n/l-wisseling en r-epenthesis.
Harlet, Harlez, Harley, Harlay, Harlé, Arlet, Arlay, de Harlez: Bijnaam. Oudfrans harlé, voltooid deelwoord van harler, haler: uitdrogen, branden.
Harlophe, Arloff: Vadersnaam. Verfranste spelling van de Duitse familienaam Harloff. Germaasne voornaam hard-wulf'sterk-wolf; vergelijk Harou.
Harmelen, van. Plaatsnaam, Utrecht.
Harmer, Harmert. Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-mêr 'leger-beroemd': Harmar, Hermerus.
Harmignies, Harmignies, Harmegnie, Harmegnies, Hermignies: Plaatsnaam Harmignies (Henegouwen).
Harmsen, Harmsel, ter, Harms, Harmes: Vadersnaam. Zoon van Harm, Herman. Adresnaam.
Harmsma: Vadersnaam. Friese afleiding vande voornaam Harm, Herman.
Harneauaux, Harnequeau, Arlequeeuw: Vadersnaam. Afleiding op -iquel van de voornaam Arnaud.
Harnet, Harnétiaux: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Arnaud.
Harneveldt, van, Harnevelt, van. Wellicht plaatsnaam Harreveld, Gelderland.
Harnier, Harnier. Plaatsnaam Hargnies, Nord, Aisne.
Harnisfeger. Duitse beroepsnaam Harnischfeger: harnaspoetser. Vergelijk Sweertvaegher.
Haro, Harot, Harotte, Harotin. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse hari-naam, bijvoorbeeld Harou, Harrou.
Harou, Haroux, Hérou), Héroult, Héroux, Hiroux, Hirouf, Hyroux, Herrou, Herroes, Heroes: Vadersnaam. Romaanse vormen van Germaanse voornaam hari-wulf; 'leger-wolf: Herolf.
Harpe, Harpen, Herper, Herpers, Herpels, Harps: 1. Bijnaam van de harpspeler. Middelnederlands harper ‘harpspeler’. Vergelijk Duits Harfner. 2. Vadersnaam. Harpe, van Harpert, Harbert, Herbert.
Harperscheidt. Duitse plaatsnaam Harperscheid.
Harpigny, Harpignies, Harpignit, Harpegnies, Herpigny, Arpigny: Plaatsnaam Harpigny in Robelmont (Luxemburg).
Harpman. Beroepsnaam van de harpspeler, vergelijk Harper.
Harrathi. Arabische naam.
Harrau, Aeraut, Harreau: Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-wald 'leger-heerser': Herold.
Harray. 1. Spellingvariant voor Haret; zie Harré. 2. Luiks-Waalse vorm voor Harel of Harrau.
Harré, Harre: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse hari-naam, zoals Harou.
Harren: Vadersnaam. De naam kan een afleiding zijn van een hari-naam, zoals Herbert, Herman, maar kan ook een spellingvariant zijn van Harm.
Harris, Harrison, Harrisson, Harry: Engelse vadersnaam = Hendrik.
Harroy, Harrois. Plaatsnaam Harroy in Hour, Namen.
Harsch, Harsche, Harst: Middenhoogduits harsch, harst: legerschaar, krijgsbende. Bijnaam voor een lid van een legerbende.
Harsdorf. Plaatsnaam, Beieren.
Harshagen. Vadersnaam gecombineerd met plaatsnaam: de afsluiting van hard.
Harsin, Harsini. Naam uit de gelijknamige naam in Luxemburg.
Harskamp, van, Hartskamp, Hartkamp, Herskamp. Plaatsnaam bij Ede, Gelderland.
Harst. 1. Middelnederlands harst: rugstuk van een geslacht dier, stuk gebraden vlees, lendenstuk van een rund. Beroepsnaam.
Harst, van der: 1. De Scheveningse naam Hart werd in de afleiding Harts, door omkering Harst en ten slotte van der Harst. In 1784 verhuisde Leendert van der Harst van Scheveningen naar Middelburg. 2. Zie van der Horst.
Hart: 1. Vadersnaam. Korte Germaanse voornaam Hardo. 2. Bijnaam ‘hard, sterk’.
Hart, van der; van der Hert: 1. Van der Haert. Plaatsnaam Haart in Boxmeer (Noord-Brabant). 2. Van der Aert (zie op dat woord).
Hartbrojt. Bijnaam voor de bakker van te hard brood.
Harte: Bijnaam ‘de harde, de sterke’.
Harteel, Hartiel, Arteel, Artiel, Artielle, Artels, Hertay, Hartaud, Arthau, Artaud. 1. Vadersnaam uit Hartaud: Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hart-wald, sterk-heerser. 2. De familienaam werd in Ronse in de 17de en 18de eeuw verward met Sarteel. Zie dus ook Sarteel.
Härtel, Hartel, Hartl, Härtlein: Vadersnaam. Duitse afleiding van een Germaanse hard-naam.
Harten, Haerten, Horten: Vadersnaam. Afleiding van een Germaans hard-naam, zoals Hartwin, Hartman.
Harten, van. Plaatsnaam in Renkum, Gelderland.
Hartendorp. Duitse plaatsnaam.
Hartenhof, Hartenhoff. Naam die terug te voeren is op Hartenhoeve. Hart komt wellicht van een Germaanse hart-eigennaam (de hoeve van ene Harte). Deze hoeve was wellicht gelegen in Oost-Groningen (de naam komt ook (zelden) voor in Duitsland.
Hartert. Duitse vadersnaam. Klankverandering van Hartrat, hard-rêd 'sterk-raad'.
Harteschene, Arteschene, Harschene, Harschêne. Bijnaam hard + Middenenderlands schene: scheenbeen, scheenplaat. Naar de harde scheenplaten van de wapenrusting. Zie ook Scheen.
Harteveld, van, van Hartesveldt, van Hartingsfeldt, Hardeveld van: Plaatsnaam Harteveld, boerderij in Stoutenburg (Leusden, Utrecht). Ook Hartefeld bij Geldern (Noordrijn-Westfalen).
Hartgerink: Vadersnaam. Hartgering, afleiding van Germaanse voornaam Hardger. Ook plaatsnaam, 1188 domus Hertgherinc in Bentelo.
Hartgers, Hertgers. Vadersnaam, afgeleid van de Germaanse voornaam Hardger: hardu-gaiza (wat zoveel betekent als sterk met de speer). Hartgerus.
Harth, Harths, 1. Bijnaam Hard; zie De Harde. 2. Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse hard-naam. 3. Duits Hardt: hert.
Harthaldus, Artaldus. Of -el- afleiding van Germaanse hard-naam. 2. De familienaam werd in Ronse verward: Sarteel = Charteel = Harteel.
Hartig. 1. Vadersnaam van Germaanse voornaam Hartwig. 2. Variant van Hartog.
Hartholt: Deze naam zou een hypercorrecte spelling kunnen zijn voor Hardolt, Germaanse voornaam hard-wald ‘sterk-heerser’. Maar de naam Hardholt werd pas in 1811-12 aangenomen door Harmen Johannes in Donkerbroek (Ooststellingwerf). De kinderen van Roel Geert namen de naam Hardhout aan.
Harthoorn, Hartoor: Bijnaam, wellicht naar een huisnaam of molennaam.
Harting, Hartong, Hartung, Hartjes, Hartjens, Haertjens, Haertjes, Hartke, Hertkens, Hortien: Vadersnaam. Afleiding en verkleinvorm van een Germaanse hard-naam.
Hartkamp. Plaatsnaam Hertenkamp; hertenveld?
Hartskeerl. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Hart (hard) en keerl (man). Zoiets als sterke man.
Hartkopf. Bijnaam voor een stijfhoofd. Nederduits Hardekop. Vergelijk Hardebolle.
Hartleib, Hartleb. 1. Vadersnaam. Duitse voornaam Hartlieb. 2. Duits Leib: brood. Vergelijk Hartbrojt.
Härtling, Hertling: Duitse vadersnaam. Afleiding van Germaanse hard-naam.
Hartlooper, Hardelauf. Bijnaam voor een hardloper.
Hartmann, Hartman, Hartmans, Hartmaans, Harthmann, Haertman, Artmann, Artman. Vadersnaam. Germaanse voornaam. Zie Hardeman.
Hartmeyer, Hardmeier, Hartemeier: Duitse beroepsnaam, boer aan een hard: algemene weide.
Hartsteen, Hertstein: Bijnaam. Hardsteen voor een steenhouwer? Plaatsnaam?
Hartsuiker: Vermoedelijk een volksetymologische vervorming, misschien van Duits Herzik, van Herzig.
Hartung: Vadersnaam. Duits afleiding van een hard-naam.
Hartwig, Hartwich: Vadersnaam. Germaanse voornaam hard-wîg ‘sterk-strijd’: Harduuich.
Harveng, Harvegt, Harvang, Harvangt, de Harven, de Harveng, de Harvengt, d’Harveng, d’Harvant, d’ Harvent, Hervent, Hervengt, Arveng, Arvant: Belgische familienaam d’Harveng, de Harven(g), Harveng(t). Plaatsnaam Harveng (Henegouwen).
Harvey, Harvie: Vadersnaam. Oude Britse voornaam die aan Fran Hervé beantwoordt.
Hary, Harrie, Harri: 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hari-rîk;'leger-machtig': Haririchus. 2. Gesproken vorm van Henri.
Harzé, Harze, Harzee, Harsée, Herzet, Herzê, Hersé, Herse, Arzée: Plaatsnaam Harzé (Luik) of in Francorchamps (Luik). Harzée in Cortil-Wodon (Namen), Lens-St-Remy (Luik) of Beausaint (Luxemburg).
Harzimont. Plaatsnaam Arsimont, Namen of Hargimont, Luxemburg.
Hasenberg, Hazenberg, Hassenberg. Familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam in Zandvliet (Antwerpen) en op heel wat plaatsen in Duitsland.
Hasler, Hassler, Hesler, Hessler, Heseler: Duitse afleiding van plaatsnaam Hasel: hazelaar. Vergelijk De Haeseleer.
Hasdenteufel. Duitse bijnaam; haat de duivel.
Hartsuiker, Hartsuijker, Hartzuiker. 1. Beroepsbijnaam voor de suikerbakker of -handelaar. 2. Of misschien wel bijnaam voor iemand met een goed hart (een hart van suiker).
Hasekamp. Hasenkamp in Minden (Duitsland), Hazenkamp (Gelderland).
Haselbauwer. Planter en kweker van hazelaren. Vergelijk Duits Haselmann, Haselmayer.
Haseldonckx, Haeseldonckx. 1. Plaatsnaam Hazeldonk (Noord-Brabant) en in Schaffen (Vlaams-Brabant), Berlaar (Antwerpen). 2. Variant van Hazendonk.
Haselkamp, van den. Waarschijnlijk reïnterpretatie van plaatsnaam Hazenkamp. Zie Hasekamp.
Haselmeyer. Duits Haselmeyer. Vergelijk Haselbauwer.
Haselton, Hasselton: Eigenlijk Haselton. Engelse plaatsnaam Hazleton (Gloucestershire).
Hasenberg, Hazenberg, Hassenberg: 1. Plaatsnaam Hazenberg in Zandvliet (Antwerpen, Noord-Brabant). 2. Verspreide Duitse plaatsnaam Hasenberg.
Hasinck, Hassing, Hassink. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Haso of Hasso, van Hadzo. Ook plaatsnaam in Haaksbergen (Gelderland) en Hengelo Overijssel.
Hasenbusch. 1. Plaatsnaam in Hüllhorst (Duitsland). 2. Zie Hazenbosch.
Hasenclever. Afleiding van plaatsnaam Hasenclev in Remscheid, Duitsland.
Haslinger. Afl.eiding van plaatsnaam Hasling (Beieren) of Hassling(en) (Duitsland).
Haspels: Middelnederlands haspel‘ haspel; hengsel, haak’. Beroepsbijnaam.
Hasoppe. Waalse aanpassing van Ascoop?
Hassan. Arabische naam die zoveel betekent als: mooi, knap.
Hassel, van: Plaatsnaam Hasselt (Belgisch-Limburg).
Hasquin. 1. Middelnederlands hasekin: haasje. Bijnaam. 2. Moedersnaam. Nederduits Hasseke is dira, van Hadewig.
Hass, Has, Hasse, Hassen; Vadersnaam. Germaanse voornaam Hasso, vleivorm bij een hath-naam zoals Hadebert.
Hasse. Hypercorrect voor Asset? Of variant van Hazé(e) met verscherping z/s?
Hasselaar: Naam van de Hasselaar, de inwoner van Hasselt.
Haselbach, Hasselbach, Hazelbach: Duitse plaatsnaam (Beieren, Baden-Württemberg, Hessen). Hasselmeijer: Duits Haselmaier, -mayer ‘meier in Haslach (Beieren, Baden-Württemberg)’ of ‘meier op een hazelarenhof’.
Hasselt, van (der), Vanhassel, Vanhasselt, Verasselt, Verassel, Verassel, Verasselt, Verrassel, Van Assel, van Asselt, van Hascel, van Hasselle, van Hastel, van Astele. Familienaam afgeleid van een plaatsnaam waar 'hasseleiren' of hazelaren groeien. Hasselt in Limburg, Ophasselt, Oost-Vlaanderen, Neerhasselt bij Aalst, Oost-Vlaanderen
Hasseleer, de, Hasseler, de, de Hasselair, de Hasselaire, Dasseleer, Dasseler, D'Asseler: Naam van de Hasselaar, de inwoner van Hasselt (Limburg). Eventueel variant van De Haeseleer.
Hasselle. Moedersnaam. Hypercorrect voor Asselle. Germaanse voornaam Ascela of Adzila, Azela.
Hasselman, Hasselmans, Asselman, Asselmans: 1. Afleiding van Van Hasselt of Van der Hasselt. 2. Zie Asselman(s).
Hassenberg. 1. Zie Hasenberg. 2. Plaatsnaam in Stolberg (Duitsland).
Hassert. Waarschijnlijk = Hasert = Hasart.
Hassing, Hassink. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hasso. Zie Hass.
Hast: Variant van Haast. Bijnaam voor een haastige.
Hastat, Hastedt. Plaatsnaam Hastedt, Duitsland.
Hasthorpe. Duitse plaatsnaam Hastrup.
Hastir, Hastier, Haestier, Hastire, Hastière: Plaatsnaam Hastière (Namen).
Hastinckx, Hastings, Haestinckx, Haestincks, Haestings: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam, zoals Hastbertus, Hastadus, Hastulphus.
Hastray, Hastrais. Luiks-Waalse vorm van Oudfrans hasterel: nek, hoofd. Bijnaam.
Hastry. Misschien hypercorrect voor Hatry.
Hatersel: Afleiding van plaatsnaam Hatert in Nijmegen (Gelderland)?
Hattem, van,: Hattem, van. Plaatsnaam Hattem (Gelderland).
Hatet, Haté, Hatté, Hateau: Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse had-naam, zoals Hatier, Hatré.
Hatier, Hattiez, Hatje: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam had-hari 'strijd-leger'.
Hatré. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam had-rêd 'strijd-raad': Hadarat.
Hattink: Vadersnaam. Zoals Hadding afgeleid van een Germaans naam met hathu ‘strijd’.
Hatriva. Plaatsnaam, Luxemburg.
Hatry. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hathu-rîk 'strijd-machtig'. Zie Arickx.
Hatton. Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Hado 'strijd'. Zie ook Haon(d).
Hattum, van, Hattuma. Plaatsnaam. Hetzelfde als Hattem?
Hatzmann: Vadersnaam. Duits afleiding van Germaanse voornaam Hatto, van hathu ‘strijd’.
Haub, Haube, Hauppe: Vadersnaam. Limburgs-Duitse vorm voor Huib, van de voornaam Hu(i)brecht. Vergelijk Hauben, Hupp.
Haubecq, Haubec, Haubeck: Plaatsnaam Haubecq in Ghoy (Henegouwen) of variant van Aubecq.
Haubourdin, Haubourdijn, Haubourdyn, Obourdin, Auverdin, Auvertin. Familienaam uit de plaatsnaam Haubourdin (Nord).
Hauber, Haubert. 1. Zie Aubert. 2. Oudfrans halberc, hauberc, van Nederlands halsberg. Zie Halsberghe. 3. Zie Hubert. Vleivorm is Haubertin.
Haubold. Duitse vadersnaam van Germaanse voornaam Hugbald.
Haubourdin, Haubourdijn, Haubourdyn, Obourdin, Auverdin, Aevertin: Plaatsnaam Haubourdin (Nord).
Haubrug, Haubrugge, Hautbruge: Plaatsnaam Hobruge in Tubeke (Waals-Brabant).
Haubursin, Obersin. Wellicht variant van Hambursin.
Hauchamps. Plaatsnaam Haut Champ; hoog veld.
Haucotte. Moedersnaam. Afleiding van Hauquier.
Haucourt, Hautcour, Hautcourt: Plaatsnaam (Aisne, Oise, Pas-de-Calais, Seine-Mar., Nord, Meuse, M.-et-Mos.)
Haudecoeur, Hautecoeur, Hautcoeur, Hauttecoeur, Hauteceur, Hautekeur, Hautekeer, Hautekier, Houttekier, Houtekier, Hautecourt, Haultcoeur, Autecoeur. 1. Bijnaam uit Haut de Coeur voor een hooghartig iemand. 2. Zie ook Hautecourt.
Haudegand. 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam Aldegonde. 2. Plaatsnaam Haut-de-Gan (Basses-Pyr.)?
Haudering. Vadersnaam Aldring, van voornaam Aalder, Alaard.
Haueis. Variant van Duits Haueisen. Smid, die ijzer houwt. Vergelijk Eisenhower.
Hauenstein, Hausstein, Haustein, Haustenne, Haudestaine, Haudestène: Verspreide Duitse plaatsnaam.
Hauet. Wellicht variant van Havet.
Haufe, Hauffen, Haufmann, Hauffman, Haufman: Plaatsnaam Haufe(n): steenhoop, aarden wal.
Haug, Hauck, Hauk: Vadersnaam. Duitse vorm van Germaanse voornaam Hugo.
Haughem, van. Romaanse spelling voor Van Hagen?
Hauldebaum. Waalse spelling van Duits Holderbaum, Holunder: vlier(boom). Vergelijk Holder.
Haulez: Variant van Halet. 1. Bijnaam. Waals halé ‘mank’. 2. Vadersnaam. Verkleinvorm op –let van een Germaanse hath-naam. 3. Plaatsnaam Hallet (Provincie Luik).
Haumont, Hautmont: Plaatsnaam Hau(t)mont (Nord), in Dison (Luik) of Ophain (Waals-Brabant). Zie Daumont 2.
Haupt, Haupts. Duitse bijnaam. Vergelijk Hooft. Ook huisnaam.
Hauptman, Hauptmann, Hoptman: Duitse familienaam: hoofdman (van een vereniging).
Hauregard, Hautregard, Horward, Horwar, Horwart, Hoorewart: Plaatsnaam. Waals Haut-Reward = Frans Hautregard, Haut-Regard: hoge uitkijkpost, in Battice en Chaineux (Luik).
Haurens. Waalse weergave van dialect uitspraak van Haerens.
Haus, Hause. Duitse plaatsnaam Haus: huis. Vergelijk Van Huise 2. Een Gentse famille Haus heeft als stamvader "1796 J. J. Haus,Würzburg.
Hause, Hausse. Waalse spelling voor Duits Haus. Haussen, Haussens zie Aussems.
Häuschen, Heuschen, Heuschenne, Heusschen, Heuchenne, Heusghens, Heusgens, Heusghiens, Heusghem: Afleiding van Haus: huis. Of van Germaanse voornaam Huso. Vergelijk Huyskens.
Hauschild. Duitse familienaam Hau(en)schild. Bijnaam voor ridder of krijger die op het schild loshouwt.
Hausdorff, Hausdörfer: Plaatsnaam Hausdorf (Saksen).
Hausemer. Wellicht van Duits Hausner, van plaatsnaam Hausen.
Hausen, Hauser, Häuser, Hauzen, Hauzer: Afleiding van de frequente Duitse plaatsnaam Haus(en).
Hausmann, Hausman, Hausanne, Haussemanne, Husemann, Houseman, Housman, Houmans: Respectievelijk Duitse, Nederduitse en Engelse familienaam. Tegenhanger van Huisman.
Haussens: Spellingvariant van Aussems. Plaatsnaam Aussem, namelijk Oberaußem en Niederaußem (Noordrijn-Westfalen).
Haust, Aust: Duitse familienaam (Eifel). Rijnlandse plaatsnaam Haust: hoogste punt, top van de heuvel.
Haustermans. Aanpassing van Duits Ostermann: migrant uit het oosten. Vergelijk Oosterlynck.
Haustraete, Haustrate, Hauwstraete, Austraete, Austrate, Austraet, Hostraete, Hostrate, van Audestrade: Plaatsnaam Houtstraat: straat door het bos.
Haut, Hauth, Hault, Haux, Lehault, Lehaut, L'haut, Lhaut, Lahaut, Lahau, Lahot, Laho: Bijnaam. Frans haut: hoog(moedig), trots. Vergelijk De Hoog.
Hautin, Hautain, Autin: Bijnaam. Frans hautain: hoogmoedig.
Hauteberque. Moedersnaam. Romaanse vorm van germaanse voornaam Aldeberga, Altberga.
Hautechière. Bijnaam. Frans haut: edel + Oudfrans chière: aangezicht, gelaat. Vergelijk Haudecoeur.
Hauteclair, Hauteclaire, Hautecler, Hautclair: Plaatsnaam Hauteclaire in Hollogne-aux-Pierres (Luik).
Hautecloque, Hautclocq: Plaatsnaam (P-as-de-Calais).
Hautecourt. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Hautecourt (Meuse, Moselle, Ain, Aisne) 2. Zie ook Haudecoeur.
Hautefeuille. Plaatsnaam, Seine-et-Marne.
Hauterloot: Vadersnaam. Met hypercorrecte h uit Auterloot, spellingvariant van Outerloot, van Wouterloot (vergelijk Houterman(s). Vleivorm van de voornaam Wouter.
Hauw, Hau, Hauwe, Haeuw. 1. Verkorte vorm van Van den Hauwe, uit de plaatsnaam Hau. 2. Zie Houwen.
Hauw, de, De Houw. Waarschijnlijk uit Dauw: zie daar. Er is ook een mogelijkheid dat het een variant is van Hauw. Zie daar.
Hauwaert, Hauwaerts, Hauward, Hauwarth, Hawaert, Hawart, Houwaert, Houwaer, Houwaert, Houward, Houard, Houwaert, Houwart, Auwaert, Auwaerts. 1. Vadersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hug-hard. 2. Verkorte vorm van Van Hauwaert: uit de plaatsnaam Houwaart (Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen).
Hauwer, de, Hauwere, de, de Houwer, de Houwere, den Houwer, d’Hauwers, d'Hauwer, d'Houwer, den Auwer, Auwers, Dauwers, Dauwer, Dauer, Daver: Beroepsnaam van de houwer, houthakker of steenhouwer.
Hauwe, van (den); van de(r) Hauwe, van den Houwe, van Houe: Plaatsnaam de Hauw/Houw ‘bos dat geregeld gehakt wordt, gerooid bos’. Ook Uijtdenhouwen.
Hauwermeir, van, Hauwermeiren Van. Familienaam uit de plaatsnaam Oude Mere: oude waterplas.
Hauweel, Hauweele, Hauwel, Havel, Houel, Hoëlle, Hoël, Hoelle, Hoel) Huwel, Huel, Houyaux, Hoyaux, Hoyau, Hoyas, Howell, Aveau, Avau, Avaux, Avoux, Havaux, Havaut, Haveau, Haveaux, Havai, Havia, Havien, Daval, Davau, Davaux, Davaud, Davaz, Laval, Lavat, Lavau, Lavaud, Lavoz, Lavallée, Lavalley. 1. Familienaam uit het Middelnederlandse houweel, hauweel of het Oudfranse houel: hauw, hak, houweel (dit uit het Oudnederlandse hauwa). Een beroepsbijnaam dus. 2. Hauweel bestaan ook als vadersnaam, zie bij Houwe. 3. Avaux, Avoux en varianten zijn zeker ook ontstaan uit Aval, Avaux,: dit uit het Franse à val, het Latijnse ad vallem: vallei, stroomafwaarts. In diverse Franse dialecten is val trouwens vau. Zie ook bij Daval.
Hauwelaert (van), Van der Rauwelaert. Naam uit de plaatsnaam Ouden Aert (de oude aanlegplaats, kade). Soms verward met Van der Auweraert. Zie dus ook Ouderaa.
Hauzeur, Hauseux, Hazeu: Plaatsnam Hauzeur in Chaineux (Luik).
Haveron, Havron, Avoiron, Aviron: Plaatsnaam Havron in Obigies (Henegouwen).
Havai. 1. Luiks-Waalse vorm voor Havaux. 2. Plaatsnaam Havay (Henegouwen).
Havard, Havart, Havar, Havaert, Avaert, Avart. Afleiding van Oudfrans haver: vasthaken, vastgrijpen.
Havas, Havasse. De stichter van het persagentschap Havas was van Normandische afkomst. Luiks-Waals havasse: grote spijker. Beroepsnaam.
Hâve, van der, Verhaeven, Verhaven, Verhaaf : 1. Variant van Van (den) Hauwe. 2. Rijnlandse plaatsnaam (ten) Hâve = (ten) Hove.
Havecker, Hâvecker: Beroepsnaam van de africhter van haviken. Vergelijk De Valkenare. Duitse familienaam Habicher.
Havegheer, Havegeer. Door verkeerde scheiding van de n (vergelijk Achtergael) van Middenenderlands navegeer: timmermansboor (om naven te boren). Beroepsnaam.
Havelaerts, Haevelaerts. Brabantse uitspraak van (van) Hauwelaert. Zie verder daar.
Havelange, Havelanges, Havlange, Avelange: Plaatsnaam Havelange (Namen), ook in Harzé (Luik).
Haveman, Have, d’ Havekes, Haeve: Afleiding van ten Haaf, ten Have. Nederduits Havemann = Hofmann.
Haven, (van der): 1. De Havene was de naam van verschillende waterlopen, onder meer de IJzer. Ook het vaarwater van de Brugse Vaart in Oostburg: 1567 de Havene met huer dijcken an beede sijden boven de riole ofte waterganck. 2. Zie ten Haaf.
Havenaar: Beroepsnaam. Oostelijk Middelnederlands havenare, Middelhoogduits havenaere ‘pottenbakker’. Duits Haffner.
Havenberghe, van, Havenbergh, van, Havenberg, van. Plaatsnaam Havenberg in Temse (Oost-Vlaanderen).
Haveneers, Haeveneers: Oostelijk Middelnederlands havenare, Middenhoogduits havenaere: pottenbakker. Zie Hafner.
Havenith, Haveneth. Nederduitse bijnaam voor iemand die weinig of niets heeft. In het Duits: Habenicht.
Havenstein. Plaatsnaam Hafenstein, Beieren.
Haver, van, Havere, van, van Haever, Haevere, van Haevre, Havre, Haverkamp, (van) Hover: Plaatsnaam Haver ‘haver, haverland’. Deze familie kwam omstreeks 1620 vermoedelijk uit Frans-Vlaanderen naar Colijnsplaat in Noord-Beveland en werd afwisselend als Van Gavere en Van Haveren opgeschreven). Dat lijkt erop te wijzen dat de g in het West-Vlaams en het Zeeuws toen al als h uitgesproken werd.
Haverals, Haveraels, Haverhals, Averhals, Averals, Haeverans, Haverans. Familienaam uit de plaatsnaam Haverels: lijsterbes.
Haverbeeke, van, Haverbeke, van Haverbeeck, van Haeverbeeck, van Haverbeek, van Haeverbeke, van Aeverbeke, van Haverbecke, Haverbecque, Haverbeque, van Averbeke, van Averbek, van Averbecque, (van) Averbeck, Averbeek, Averbeke, Wanaverbecque, Wanaverbecq, Verhaeverbeke, Verhaverbeke, Veraverbeke, van Averberghe: Plaatsnaam Haverbeek ‘beek waarlangs haver groeit’, bijvoorbeeld in Sint-Andries (West-Vlaanderen).
Haveren, van: 1. Plaatsnaam Haveren in Lubbeek (Vlaams-Brabant). 2. Van Haveren is ook de naam van afstammelingen van van Haver. 3. Aanpassing van Havrenne.
Haverhoek: Plaatsnaam, bijvoorbeeld in Herzele (Frans-Vlaanderen).
Haverkamp, Haferkamp, Haberkamp: Plaatsnaam Haverkamp: haverveld.
Haverkate. Nederduitse plaatsnaam Kate: stulp, keuterij met haverland.
Haverkoek: Ongetwijfeld een leesfout voor Haverhoek.
Haverkorn, Haberkorn: Duitse familienaam Haberkorn. Nederduits en Middelnederlands haverkorn,-coren ‘haver (graan)’. Beroepsbijnaam van de haverboer of ‘handelaar.
Haverkort, Haverkotte. Verhaspeling van Haverkate, Haverkotte. Haver en kate, kote; kot of kleine boerderij.
Haverland, Haverlant, Averlant, Averland, Hoverland, Hoverlant: Plaatsnaam Haverland ‘haverveld’ bij Markelo Overijssel, Halle (Gelderland) en Oosterhout (Noord-Brabant).
Havermaet (van), Van Havermate, Havermaete, Van Avermaat, (van) Aevermaete, Aevermate, (van) Aevermaat, Avermaet, Van Haevermaet, Haevermaete, Van Hanvermat, Haevermaet, Haervermaete. Naam uit de plaatsnaam Havermaat (Zele - Oost-Vlaanderen): havermaailand.
Havermans, Haverman: Beroepsnaam van de haverboer of afleiding van van Haver.
Havers: Afleiding van van Haver.
Haverteler. Haverkoopman, bereider van havergortpap.
Haversin. Plaatsnaam in Serinchamps (Namen).
Havet, Havez, Avet, Avez, Avé, Ave. Naam uit het Oudfranse havet: haak(je). Beroepsbijnaam voor de maker ervan.
Havinga, Havenga. 1. Friese vadersnaam uit de voornaam Ave. 2. Of uit de plaatsnaam hofa.
Havrenne, Haveren: Plaatsnaam Havrenne in Humain (Namen), Havrenne in Vinalmont (Luxemburg).
Havrez, Havret. Plaatsnaam Havre, Henegouwen.
Hawinkel, Hawinkels. Duitse plaatsnaam Hamminkeln.
Hawkins. Vadersnaam. Oudengelse voornaam.
Hawotte. Moedersnaam. Afleiding van Hawis, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Hadewidis.
Hay, van, Haye, van, van Heie. Plaatsnaam. Romaans haie, van Germaanse haag?
Haye, Hayen, Haeye, Haeyen, Haijen, Haij, Hayens, Hay, Heye, Heije, Heyen, Heynens, Heynen, Heijens, Heyink, Heijing. 1. Vadersnaam uit de Friese familienaam Hajo, van het Germaanse Haio, van Germaanse hag-naam. 2. Moedersnaam, verkorte vorm van de Germaanse voornaam Hadewig. Hajonides is een Latijnse vorm van Hajo.
Hayaert, Hayaer, Hayard, Hayat, Hayart, Haia, Haiart, Haijaert, Haijart, Haeyaert, Xhayard, Heiard, Heia, Heyard, Heya, D'Haeyaert, Dhaeyaert, Daeyaert: 1. Variant van Hagaert. 2. Vadersnaam. Zie Heyert, Haye(n). De xh-spelling is hypercorrect.
Hayaux, Hahaut. Variant van Hayard?
Haxel: Plaatsnaam Axel (Zeeuws-Vlaanderen) met hypercorrecte h. Het Ambacht van Axel, een van de Vier Ambachten, grensde aan dat van Hulst.
Haije, van der; van der Haeyen, van der Haeye: 1. Wellicht Romaanse plaatsnaam haie ‘haag’, vertaald uit de la Haye. 2. Zie van der Haeye(n).
Haijen, Hajen, Haaij: Vadersnaam. Germaanse voornaam Haio, Fries Hajo uit Germaanse hag-naam.
Hayenbeck, van. Waalse aanpassing van Hagenbeek.
Hayette: Spelling voor Haillet, verkleinvorm van een Germaanse hail-naam, zoals Heilaard.
Haymans, Hayman, Haeyman, Haeymans: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Haie. Zie Haye(n). 2. Variant van Heymans.
Hayois, Hayoit. Haioit, collectieve plaatsnaam, afleiding op -etum van Germaans hagja van Frans haie: haag. Plaats waar haag, bos groeit.
Hayon. 1. Oudfrans haion: kleine haai. Bijnaam. 2. Germaanse voornaam Haio. Zie Haye(n).
Haytinck, Haytink, Haijtink: Vadersnaam. 1. Afleiding van de Friese voornaam Haie; zie Haikes. 2. Zie Heits.
Hazaer, Hazaert, Hazar, Hazard, Haza, Hazart, Hasaert, Hasaert, Hasaer, Hasaers, Hasard, Hasart, Haesaert, Haesaerts, Haezaert, Haezart, Haezaerts, Haasert, Azaert, Azaerts, Asaert, Asa, Asard, Aesaert, Azar, Azard, Duhazard. 1. Naam uit het Middelnederlandse hasaert, het Oudfranse hasart: kansspel, geluk. Bijnaam voor een kansspeler, een dobbelaar. 2. Soms ook variant van De Haas. Zie bij Haas (de).
Hazé, Haze, Hazee, Hase, Hasey: 1. Plaatsnaam. Waals hazéye: landelijke slagboom. Afleiding van Oudfrans ha(i)se: afsluiting, heg, van Germaans hasi: beuk. 2. Haset, hazet, afleiding van Oudfrans ha(i)se: heg. Van de laatste ook Hazel, Hazeel.
Hazebroek: 1. Plaatsnaam Hazebroek/Hazebrouck (Frans-Vlaanderen). 2. Gerrebrant Cornelisse noemde zich in het begin van de 17de eeuw naar de hofstede Groot Haesebroeck in Wassenaar. Ook plaatsnaam Hazenbroek in Maashees (Noord-Brabant).
Hazelhoff, Hazelof: Plaatsnaam Haseloff (Brandenburg), Haselhof (Beieren, Baden-Württemberg), Haselhoff (Noordrijn-Westfalen).
Hazeloop. Nederduitse familienaam Ha(a)seloop, Haslop. Bijnaam voor iemand die snel holt. Ook naam van een volksdans.
Hazen, Heesen: 1.Vadersnaam, van Hasin, vleivorm van Germaanse voornaam Haso ‘grijs, bleek’. 2. Verbogen vorm van de Haze, zie Haas.
Hazenboom: Plaatsnaam, misschien Hazelboom.
Hazenbosch, Hasenbos, Hasenbusch: Plaatsnaam Hazenbos in Meulebeke en Wingene (West-Vlaanderen). Of Hasenbusch in Hüllhorst (Noordrijn-Westfalen).
Van Hazendonk, van Haesendonck, van Haesdonck, (van) Haezendonck, Hazendonck, Azendonck, Asendonck, Haesendoncks, Haesendonck, Hasendonck, Hasendonks, Hasendonckx, Hasendonkx, Haesdonckx, Aesdonck: 1. Plaatsnaam Haasdonk (Antwerpen, Oost-Vlaanderen), Hazedonk (Gelderland) of Hazendonk in Koningshooikt (Antwerpen). 2. Variant van plaatsnaam Hazeldonk; zie Haseldonckx. Familienaam uit de plaatsnaam Haasdonk, Hazedonk, Hazendonck, Haesendonck: opstekende heuvel waar wellicht hazen leefden.
Hazette. Plaatsnaam in de Ardèche. Afleiding van Oudfrans hase: afsluiting, heg, van Germaans hasi: beuk. Vergelijk Hazée.
Hazeû: Variant van Hauseux, Hauzeur. Plaatsnaam Hauzeur in Chaineux (Provincie Luik).
Hazelaar, Hazel, van den. Plaatsnaam Hazelaar, Noord-Brabant.
Hazeveld, Hazevelde, Haeseveld, (van) Haesevelde, van (den) Haezevelde, van (den) Haesevelde, van Asveldt, van Asveld, van Asfeldt, Hassevelde: Plaatsnaam Hazeveld in Ronse (Oost-Vlaanderen).
Hazevoet, Hasevoet: Bijnaam voor iemand die snel rent, zoals een haas. Duits Hasenfuss.
Hazewinden, Hazewindus: Bijnaam: vlug als een hazewind.
Hazewinkel. Duitse plaatsnaam Hasenwinkel.
Hazewold: Plaatsnaam. Vergelijk Hazerswoude (Zuid-Holland), Hazewaal, Hazeweel (Noord-Holland).
Healey: Engelse plaatsnaam Healey (Lancashire).
Hearn, Hearns. Engelse familienaam, variant van Hern(e), Hurn(e). Plaatsnaam: hoek.
Haethcote. Plaatsnaam in Derbyshire en Warwickshire.
Hebing, Hebbinck, Hebinck, Hebling, Hebbelinck, Hebbelynck, Hebbelijnck, Hebelynck, Hebb, Hebben, Hebbe, Ebben, Hebberecht, Hebberechts. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hebbrecht of Herbrecht. Zie ook Ebbelink en Hebben.
Hebben, Hebb, Hebbe, Ebben: Vadersnaam. 1. Korte vorm van Germaanse voornaam Hebbrecht of Herbrecht. Zie Hebbelinck, Herbrecht. 2. Hebben kan ook hypercorrect zijn voor Ebben.
Hebbelinck, Hebbelynck, Hebbelijnck, Hebelynck, Hebling: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Herbrecht.
Hebbeninckhuys, Hebbinckuys, Hebbinkhuys: Plaatsnaam Hebbinghaus in Lennep, Duitsland.
Hebborn. Plaatsnaam Hebburn in Durham.
Hebenstreit, Hebestreit. Bijnaam voor een vechtersbaas; die de strijd aanheft.
Heberlé: Vadersnaam. Verkleinvorm Heberle van Germaanse voornaam Hebert, Hebbert, Herbert. Of veeleer hypercorrecte spelling van Eberle, verkleinvorm van Eberhard.
Hebette, Hébette: 1. Plaatsnaam Hébette in Champion (Namen). 2. Moedersnaam, afleiding van Hébert.
Heblij; Heblij Hebly; De eerste met deze naam zou als een Aebli in 1785 in Middelburg (Zeeland) als soldaat neergestreken zijn. Aebli komt dan wellicht uit de Zwitserse naam Haeberli (dit uit Haberle, -li is Zwitsers): beroepsbijnaam voor een haverteler, -koopman, bereider van havergort.
Hébrant, Hébrand, Hébrans. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Herbrand. Zie Habrand.
Hebregods. Vadersnaam. Germaanse voornaam ebur-gaut; 'ever-Goot (volksnaam)': Ebregaudus.
Hecart, Hecquard, Hecka: Afleiding van plaatsnaam Heck, Hecq.
Hecht, Hegt: Middelnederlands heect, hecht, Nederduits He(e)ckt; snoek. Bijnaam naar een eigenschap van de snoek. Beroepsnaam voor de verkoper of visser van snoek. Of huisnaam. Vergelijk Snoek.
Hechtermans, Hechtelmans. Van Plaatsnaam Hechtel (Limburg). Zie van Echteld.
Heck, Hecq, Hecque, Hecke: 1. Korte vorm van Van (den) Hecke. Ook Picardisch hec(que) betekent: hek. 2. Plaatsnaam Hecq (Nord).
Hecke, Heck, van; (van der) Hek, van den Hekke, van Hecken, van Heck, van Hek, (van) Hekken, van Eck, van (den) Ecke, van Ecken, van Ek, van Nek, Vanèk, Vanëk, van Ecq, van Ec, van Ecken, van Hekken, van Nekke, van Nekken, van Necke, van Neck, Wanecq, Wanecque, Vamecq. 1. Naam uit de plaatsnaam Hekke: hek, afsluiting. 2. Mogelijk soms ook afleiding van Van Eik. Zie bij Eycken. Sommige vormen kunnen variant zijn van van Eeke.
Heckelers, Hieckeleers. 1. Beroepsbijnaam uit het Middelnederlandse hekelaer: vlas- of hennepkammer. 2. 2. Hypercorrect voor Eekeleers. Maar ook alle onder Eekeleers vermelde varianten kunnen verschrijvingen zijn voor Hekeleers.
Hecking: Vadersnaam. Afleiding van Germaans hag-naam.
Heckmans, Heckmann, Heckmanns, Eckmann, Eckemann, Eckman, Heckemann, Heckmann, Ekman: Afleiding van Van Hecke.
Hecquet, Hequet, Hequets, Hekket, Hequette, Héquet, Héquette: Vadersnaam. Variant van Racket?
Hector, Hectors, Ector, Ectors, Heckters, Hekters, Hectr, Heikters, Hictor, Hicter, Hictaire, Octors. Vadersnaam uit de Griekse voornaam Hecto(o)r.
Hedde, Heddinga, Heddema, Heddes, Engels Hedding, Hidden: Vadersnaam van Germaanse bakervorm Haddo, Heddo.
Heddeghem, van, Heddegem, van, van Heddegen, van Heydegem: Wellicht plaatsnaam Edegem (Vlaams-Brabant, Antwerpen) of Hedegem in Avelgem en Dentergem (West-Vlaanderen).
Hedebouw, Heddebaut, Heddebault, Hedebout, Hedebauw, Hedebouw, Edebauw, Edebau, Edebouw: Vadersnaam. Germaanse voornaam hath-bald 'strijd-moedig': Hadebaldus.
Heden, Hedent, Vahe, Vahee, van (den) Eeeden, Eede, van Ee, van E, van (den) Ede, Ten Eede, Tenheede: Plaatsnaam Ten Heede: heide.
Hedges. Familienaam naar de woonplaats bij Engels hedge: heg.
Hédon, Hédont, Hedont, Edon, Edom: Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Haido.
Hedouin. 1. Vadersnaam. Rommanse vorm van Germaanse voornaam haid-win 'heide-vriend'. 2. Hypercorrect voor Edwin; zie Eduin.
Heede, van, den, Hede Van (den), (van) Hee, Vanné, Vanne, van Heden, van Hedent, Vahee, Vahe, van (de) Eede, Eeden, van E, van Ee, van (den) Ede, Vandeneede, Ten eede, Tenheede, Heedeman, Heidemann, Heideman, Heitman, Heyman, Heymans, Heijman, Hijmans, Hemans, Heeman, Heemans,
Heemann, Eenman, Eenmans, Emants, Emans. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Ter Heide (op de heide).
Hee, van; van Ee: Uit van Heede. Plaatsnaam Heede ‘hei(de)’.
Heeffer: Hefer, Duits variant van Hafer ‘haver’. Beroepsbijnaam. Vergelijk Duits Hefermann = Hafermann.
Heeg. Plaatsnaam.
Heegde, van. Plaatsnaam in Ukkel en Vorst.
Heeghe, van. 1. Plaatsnaam Heeg: haag. 2. Zie Van Eeg(h)en.
Heegstra: Friese afleiding van Fries heeg ‘hoog’. Plaatsnaam Heeg (Wymbritseradeel, Friesland).
Heel, (van), Van Eel, Van Hedel: 1. Plaatsnaam Heel of Panheel (Nederlands Limburg). 2. Plaatsnaam Hedel (Gelderland).
Heelen, van. Plaatsnaam Helen(-Bos) Vlaams-Brabant.
Heemers, Hemmer, Emer, Emere, Emère, Emmer, Emmers. 1. Familienaam uit de Germaanse voornaam haim-hari.; heem-leger. Duitse familienaam Heimer. 2. Zie ook Imbrecht(s).
Heemshuizen: Plaatsnaam, vergelijk Duits Heimhausen (Nedersaksen, Baden-Württemberg), Heimertshausen (Hessen).
Heemskerk, van, Van Humskerke, van Humskerken, Van Hunskerken: Plaatsnaam Heemskerk (Noord-Holland).
Heemst, van, Heems, van; van Himste, van Himst, van Humst, Heimst, Verhimst, Verhumst, van Hems, van der Henst, Vanderhenst. 1. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Heems(t), Hemst (op diverse plaatsen voorkomend). De Heems in Ekeren, Antwerpen en Duitsland. Deze plaatsen werden genoemd naar de plantennaam heemst of witte malve (onder andere de Heems in Ekeren). 2. Of mogelijk ook gewoon uit het Germaanse heim, woning.
Heemstra, Hiemstra: Friese afleiding van plaatsnaam Hiem ‘heem, woonplaats’. Zo ook Hooghiemstra, Hooghiem, Hooghiemster.
Heenen, van. Misschien plaatsnaam Eine (Oost-Vlaanderen).
Heer, de; de Heere, d’Heer, D’Heere, Dheere, d’Eer, d’Eere, Deeren, Sheeren, ’s Heeren, ’s Heerens, ‘s’Heeren, S’heeren: Een heer kon een leenheer zijn, maar die droeg gewoonlijk de naam van zijn heerlijkheid. Een heer was ook een legeraanvoerder, een geestelijke, een vader, een baas, een echtgenoot of een held.
Heeren, van der, Heere, van der, van der Heren, Verheire, Vererre: Plaatsnaam Hère, Heer: zandige heuvelrug. Heer (Limburg).
Heer, van, Her, van, Heers, van. Plaatsnaam Heers (Limburg).
Heers, Hers, Eers: Afleiding van korte vorm van hari-naam, zoals Herbert, Herboud.
Heerde, van. Plaatsnaam Heerde, Gelderland.
Heerebout: Vadersnaam. 1. Hypercorrecte spelling voor Eerebout. Germaanse voornaam arin-balth ‘arend-dapper’: Arinbald, Ernibaldus, Erembout. 2. Germaanse voornaam hari-balth ‘leger-moedig’: Hariboldus, Herebaldus, Heirboldus.
Heerema, Herrema, Heeroma: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaanse voornaam Heer, Here, van Hari.
Heeren, Heere, Heer, Heeremans, Heerens, Heerdes, Heeres, Heeringa, Heringa, Heering, Heerink, Heerdink, Herink, Heerema, Heerkens, Heertjes, Eerkens, Heerkes, Hirdes, Hirders: Vadersnaam. Afleiding van Germaans hari-naam: Herin.
Heerenthals: Plaatsnaam Herentals (Provincie Antwerpen).
Heereveld, van, van Heirveldt, Herreveld: Plaatsnaam Here-veld in Deerlijk en Wingene (Frans-Vlaanderen). Herveld (Gelderland).
Heerewaarden, Heerwaarden, van; van Herwaarden: Plaatsnaam Heerewaarden (Gelderland).
Heerick, Herickx, Hericks, Herich, Herix: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-rîk 'leger-rijk'. Vergelijk Harinck 2. 2. Hypercorrecte spelling van Eriks.
Heerik, van den. Wellicht variant van Van den Herck.
Heeringen, van. Duitse plaatsnamen Heringen en Herringen.
Heerkens, Herkens, Herckens, Herquin, Herkes, Heertje, Hierckens, Hiergens, Irgens: Verkleinvorm van Heer. Vergelijk Duits Herrlein.
Heerle, van, Van Heirle, Van Herle, Van Herlé. Familienaam uit de plaatsnaam Heerle in Meerle of Poederlee (Antwerpen). Of Heerlen (Nederland).
Heeröldt: Vadersnaam. Herold, Germaanse voornaam hari-wald ‘leger-heerser’.
Heers, van. Plaatsnaam Heers, Limburg, zie van Heer.
Heersema, Heersma: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaans hari-naam, vergelijk Heeren, Heerema.
Heerspink: Plaatsnaam bij Den Dam in Hellendoorn, Overijssel.
(van) Heerswijnghels, van Heerswynghels, van Heerswynkels. Familienaam uit de plaatsnaam Herswinkel (winkel: hoek) in Brussegem (Vlaams-Brabant). De oudste vormen hebben evenwel geen voorzetsel en zijn Limburgs. Dit wijst op de mogelijkheid dat ook daar een gelijkende plaatsnaam voorkwam.
Heervelde, van; Herreveld: Plaatsnaam Herveld (Gelderland).
Hees, van, van Heesch, van Hese, van Ees, Heesen, van, Hesen, Heessen, Heezen, Wielheesen, Verhees, Verheesen, Verhesen, Verheezen, Verhezen, Verrees, Verresen, Verrezen. Familienaam, afgeleid van een plaatsnaam: Hees of Hese. Een hese is een jong beukenbos of ook struikgewas (als plaatsnaam op vele plaatsen in Vlaanderen, Kempen, voorkomend). Evengoed bestaat het dorp Hees in Nederland op verschillende plaatsen.
Heesakker, Heesakkers, Heersakkers, Haasakker: Plaatsnaam Heesakker in Budel, Haaren en St.-Oedenrode (Noord-Brabant). Overpelt, Limburg, Drenthe.
Heesbeen, (van) Hesbeen, Hesbeens, Hesbain, van Esbeen: Plaatsnaam Heesbeen (Noord-Brabant).
Heesbeke, van, van Eesbeeck van Eesbeek, Eesbek, Eesbeck, Eesbeke, Eesbeecke, Eesbecq, Esbeecq, Eesbeck, van Esbeek, Esbeck. Familienaam uit de plaatsnaam Heesbeek in Nieuwenhove (Oost-Vlaanderen).
Heesman, Heesmans, Hesemans, Hesmans, Hezenmans, Hezemans, Heselmans, Hezelmans, Heezemans, Eessemans, Hismans. Naamsvariant van Van Hees. Zie bij Hees Van.
Heester, van, van Hesteren, van Eester, Heesters, Hesters, Hester, Heijsters, Heijster, Heister: Plaatsnaam Heester: heester, jonge boom, beuk, in Duffel en St.-Pieters-Lille (Antwerpen). Heister (Duitsland).
Heestermans, Eestermans: Afleiding van van Heester. Plaatsnaam Heester ‘heester, jonge boom, beuk’.
Heesterbeek. Plaatsnaam. Vergelijk Duits Heisterbach.
Heestermans, Hestermans, Hestermann, Eestermans: Afleiding van Van Heester.
Heestert, van. Plaatsnaam Heestert, West-Vlaanderen.
Heesvelde, van. 1. Plaatsnaam Heesveld in Bilzen (Limburg). 2. Maar de huidige familienaam van Heesvelde is Oost-Vlaams; zie dus Van Eesvelde.
Heeswijck, van, Heeswijk, van, van Heeswyk, van Heeswyck, van Heesewijk, van Heseweyk: Plaatsnaam Heeswijk (Noord-Brabant, Utrecht), Hezewijk in Olen en Noorderwijk (Antwerpen).
Heeten, den: Bijnaam. Wellicht volks etymologisch uit een andere naam.
Heethem. Deze Waals-Vlaamse familienaam komt vanaf 1630 in Moere voor, ook als Hetem. Aangezien ook Ghettem een Waals-Vlaamse familienaam is, zou dit een vroeg voorbeeld kunnen zijn van de Waals-Vlaamse h-uitspraak van de g.
Heetveld, van, Heetvelde, van, van Eetveld, van Eetvelde, van Eetveldt, van Eetvelt, Heijtveld, Heetfeld, Ietveld, Ietvelt, Jetveld, Jetvelt: Plaatsnaam Heedveld, Heitveld ‘heideveld’. Heetveld in Leusden (Utrecht), Ambt-Vollenhove Overijssel, Akersloot (Noord-Holland).
Heezius, Hesius: Latinisering van Van Hees of Heese.
Hefer, Heeffer: Duitse variant van Hafer: haver. Beroepsnaam. Vergelijk Duits Hefermann = Hafermann.
Heffen, van, Van Effen, van Effe. Naam uit de plaatsnaam Heffen (Antwerpen) of Effen (Noord-Brabant).
Heffinck. Vadersnaam uit een knuffelvorm van het Germaanse Hegfridus (frithu) of Helfridus.
Hefting: Vadersnaam. Vermoedelijk variant van Heffing, afgeleid van een Germaans bakernaam uit Hegfridus, Helfridus. 1
Hegberg: Vadersnaam. Met hypercorrecte h voor Egberg, door berg/bert-verwarring uit Egbert.
Hegelmeers. Wellicht plaatsnaam Echelmeers: meers met echels; bloedzuiger. Deze bloedzuigertjes hebben hun naam aan veel poelen, vennen en plassen gegeven.
Hegelsom, van. Plaatsnaam in Horst, Nederlands-Limburg.
Hegener. Duitse afleiding van plaatsnaam Hagen: heg, omheind hof.
Hegenscheid, Hegenscheidt. Duitse plaatsnaam Hegenscheid.
Heger, Héger. Romaanse aanpassing van Duits Heger, Hôger, Höger ‘boswachter’.
Hegh: Plaatsnaam Heg(ge) ‘heg, haag, omheining’.
Heggeler, ten: Plaatsnaam Heggeler bij Hengevelde, Overijssel, Heggelder in Markelo Overijssel.
Heggen, van der, Van der Hegghen,Verhegghen, Verhegge, Verheggen, Verheghe, Vereggen, Veregeen, Terheggen, Hegman, Hegmans, Heegman, Hegeman, Hegemann. Familienaam uit de plaatsnaam Hegge, Heggen: heg, haag, omheining. Deze plaatsnaam komt onder andere voor in Balen (Limburg), Overhespen (Vlaams-Brabant), Poederlee en Weelde (Antwerpen), Schinnen, De Hegge, Epe.
Hegman, Hegmans, Heegman, Hegeman, Hegemann. Afleiding van Van der Hegge, Verhegge.
Heibeek. In Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen. 2. Waarschijnlijk vaak variant van Van Heymbee(c)k.
Heibeken. Vadersnaam. Afleiding van Heibe, korte vorm van Germaanse voornaam Hagibertus, Heibertus.
Heiber. Duitse dialect vorm van Heuber: Haubenmacher: huifmaker.
Heiberg. 1. Zie Heuberg(er). 2. Plaatsnaam De Heiberg: heideberg; vergelijk Heibrink. Plaatsnaam in Veldhoven (Noord-Brabant).
Heiblom, Heyblom, Heijblom. Familienaam uit de plaatsnaam Heibloem in Herenthout, Olen (Antwerpen) en Roggel (Nederlands-Limburg).
Heichele. Aanpassing (met hypercorrecte h) van Duits Eichele, afleiding van Eiche: eik.
Heiboer; (van) Heijboer: Boer op de hei(de). Vergelijk Duits Heidemann, Heidelmeier, Heid(en)bauer.
Heidbuchel. Duitse plaatsnaam Heidbu(c)hel; heideheuvel.
Heida: Friese familienaam afgeleid van de Germaanse voornaam Haido, Heide.
Heidbrink, Heibrink, Heibrinck, Heitbrink, Hietbrink: Duitse plaatsnaam Heidbrink: heuvel, dorpsplein met heide.
Heide, van der, ter Heide, van der Heiden, van der Heijden, van der Heijde, van der Hijeden, van der Heijdt, Heidema, Heideman, Heijdeman, Heydeman, Heidemann, Heddema, Eide, van der, Verheijden, Verheij, Verheijen, Verheije, Verheijn, Verhey, Verheij, Hey, Heij, de, Heijen, Heyen, Heijt, Heyt, Verreijen, Verreij, Verrijn, (van der) Heyden, Heyde, van der Heijden, van Terheyden, von der Heyden, van der Eyden, van de Reyde, van der Reijde, Reijden, van der Ayden, van der Hijden, -Hyden, van Heie, ter Heide, Verheide, Verheiden, Verheyde, Verheyden, Verheijde, Verheijden, Verheye, Verheyen, Verhije, Verheijen, Verhijen, Vreeyde, Verreye, Vreydhen, Vereyden, Verreyen, Vereyen, Verryden, Heydeman, Haaiman, Heyman, Heymans, Heijman, Heijmans, Heiden, van der, Heiden, Heide, Heijden, Heyden. Plaatsnaam Heiden in Noordrijn-Westfalen. Een heiden was iemand die op de heide woont, onbeschaafd. Heide, onbebouwde zandgrond, vlak veld, veld met heide begroeid. Vergelijk Van den Heede.
Heidecker, Heidger: Plaatsnaam Haideck, Heideck (Beieren).
Heidebroek. Plaatsnaam; moeras op de heide, heideven.
Heidemann, Heidelmeier, Heidenbauer, Heidbauer, Heyché, Heyche: Spelling voor Aicher, Germaanse voornaam Aicharius? Of = Haché? Heyckers, zie Eicker.
Heimans, Heimann, Heimanns, Hyman, Hymans, Hijman, Hijmans, Eyman, Eymann: 1. Plaatsnaam ter Heide(n)‘heide, onbebouwde zandgrond, vlak veld, veld met heide begroeid’. Zie ook Heyman(s).
Heiden, Heijde, Heijden, Heijdens, Heydens, Heyden, Eydens, Heyens, Heyen, Heijens, Heijen, Heide, Heyde, Heyd, Heye, Hey, Heije: Vadersnaam. Germaanse voornaaaam Haido, van vleivorm Heidin, Heedin.
Heidenstecker. Nederduitse familienaam; turfsteker op de heide.
Heidenthal, Heidendal. Duitse plaatsnaam Heidental.
Heiderhoff. Duitse plaatsnaam Heiderhof.
Heiderscheidt, Heiderscheid, Heidersheid,: Duitse plaatsnaam Heiderscheid.
Heidingsfeld. Plaatsnaam in Wurzburg en Beieren.
Heidkamp, Heitkamp. Duitse plaatsnaam.
Heidkamp, Heydendal, Heydendael, Heydendahl, Heyendael, Heyendal, Hijdendal, Hydendal: Plaatsnaam Heiendaal: dal in de hei, in Teuven (Limburg) en Homburg (Luik). Vergelijk Heidenthal.
Heidrick, Heiderk, Hedrick, Hedrich, Heederik, Hederics, Haydrick, Heijdenrijk, Heyerick, Heyrick, Heijerick, Heiderich, Heidrich, Hajdrych, Heidenreich, Heidenrech, Heydenreich: Vadersnaam. Germaanse voornaam haid-rîk; verschijning-machtig': Haidrich, Heidrich.
Heidt, Heyd, Heydt: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Heido. ZieHeits. 2. Duitse korte vorm van Vonder Heidt: van der Heide.
Heihoef, in Meerle. Pulderbos, Wechelderzand, Antwerpen.
Heikamp, Heijkam, Heykamp, Heidekamp, Heidkamp. Plaatsnaam, onder andere Bakkeveen, Scherpenzeel.
Heiken, Heykens: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Haio: Haikin.
Heikhaus. Duitse plaatsnaam Heckhaus.
Heijligers, Heyligers, Heiliger, Heiligers, Heilijgers, Heligers, Hylgers. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hail-ger.
Heikens, Heijkens: Vadersnaam. Verkleinvorm van de Germaanse voornaam Haio: Haikin.
Heikoop, Heicoop, Heijkoop. Plaatsnaam bij Vianen, Zuid-Holland.
Heilbron, Heylbron, Heilbrunn, Heilporn: Verspreide Duitse plaatsnaam Heilbronn, Heilbrunn. Heilporn is Zuidduits.
Heilemans, Heilman, Heilmann, Heylemans: 1. Moedersnaam. Afleiding van voornaam Heile. Zie Heilen. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam hail-man 'heel-man': Heilman.
Heiler. Duitse beroepsnaam Hailer, Heiler, afleiding van heilen; snijden, Castrator, dierenarts.
Heilmar, Helmer, Helmers, Helmersma, Helmering, Helmar: Vadersnaam. Germaanse voornaam hail-mêr 'heel-beroemd': Heilmar, Helimar.
Heim, Haim. Duitse vadersnaam van Germaanse voornaam Heimo.
Heimberg. Duitse plaatsnaam.
Heimerdingen. Duitse plaatsnaam Heimerdingen.
Heimes, Heijmen, Heymes, Heimsch, Heims, Hêmes, Hêmis, Heems, Hems: Vadersnaam. Germaanse voornaam Haimo, Heimo, van haim 'heem, tehuis'.
Heimessen. 1. Plaatsnaam Hemiksem (Antwerpen). Zie van Hoo(i)missen. De Antwerpse schilder Jan van Hemessen (±1505-1566), eigenlijk Jan Sanders, was geboren in Hemiksem. 2. Eventueel Zoon van Heimes.
Heimst, Heynst: 1. Zie Van Heemst. 2. Misschien variant van Heims of Heins.
Heine, Hein, Heijn, Heijne, Henn, Henne, Hinne, Hene, Heen, Heene, Heines, Hins, Heins, Heyns, Heijns, Hens, Heens, Eyns, Eens, Heijnens, Heijnen: Vadersnaam. Korte vorm vande voornaam Hendrik, Heinrik. Middenenderlands Heinric.
Heindl, Haindl, Heinel, Heinle, Heinl, Heinlein: Vadersnaam. Zuidduitse afleiding van Hein(rich). Zie Haendel 2.
Heineman, Heimemann, Heyneman, Heynemans, Heinemann, Heijnemans, Heneman, Henemans, Henemann, Heeneman, Heinermann, Eneman, Heyman, Heymans, Heijman, Heijmans, Heimanns, Heimann, Heimans, Eyman, Eymann, Hyman, Hymans, Hijmans. Vadersnaam, knuffelvorm van het Germaanse Hendrik, Hein, Heinric (heima)ric.
Heinen, Heinnen, Heynen, Heyenne, Heijnen, Heenen, Henen, Hénen, Hénenne, Hennens, Hennen, Hyenen, Hyne: Vadersnaam van Germaanse voornaam Hendrik.
Heiners, Heinertz. Vadersnaam. Zuidduits voor Heinrich.
Heinicke, Heinig, Heinix, Heynig, Heynx, Heynickx, Heijnix. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Heinrich. Maar Heyni(ck)x eventueel van Heininckx (zie Heyninckx).
Heiningen, van, Heijningen, van, Heyningen van: Plaatsnaam Heiningen in Fijnaart, Wurttemberg, en Heijningen (Noord-Brabant).
Heinitz: Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Heinrich.
Heinkens, Heineken, Heinckiens, Heinckens, Hainque, Heintjes, Heintje, Heintjens, Heintges, Heyntjens, Heyntgens, Heyntjes, Heijntjens, Hintjens, Hintjes, Hintje, Hindsches, Hentiens, Hentjens, Hentgen, Hentgès. Vadersnaam afgeleid uit de Voornaam Hendrik.
Heinrich, Heinrichs, Heinrych, Heimrich, Henrichs, Henrich, Henrriche, Hennrich, Henrichman, Hinrichs: Vadersnaam. Duitse vormen van de voornaam Hendrik en afleidingen.
Heinsen, Hensen, Hense, Hensema: Vadersnaam. Heinse is een -so-afleiding van de voornaam Heinrich, Hendrik.
Heinsberg, van Heinsbergen, van, (van) Heynsbergen, (van) Hensbergen, Hensberge, van Hinsberg, Hinsberghe, Hinsberge, van Heemsbergen, van Eijnsbergen.van Eynsbergen, van Eensberghe, van Insberghe: 1. Plaatsnaam Heinzenberg (Hessen, Rijnland-Palts) of plaatsnaam Heinsberg (Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen) of Heinsberg in Gastel (Noord-Brabant). 2. Eentueel Hengsberg in Tielen (Antwerpen) of Hingsberg in Gooik (Vlaams-Brabant).
Heinsdijk, Heijnsdijk: Plaatsnaam Hengstdijk in Vogelwaarde (Zeeland).
Heinskyl, Heinskyll. Heinskil, Heinskill, Heniskill. Plaatsnaam in het Rijnland. Waarschijnlijk Rijnland-Palts.
Heisen, Heijse, Heijs: Vadersnaam. Oude Germaanse voornaam Haiso. De Duitse familienaam Heise wordt als een afleiding van de voornaam Heinrich verklaard.
Heintzenberger, Duitse plaatsnaam Heinzenberg.
Heinz, Heintz, Heintzen, Heinze, Heinzen, Heynze, Hentzen, Hentz, Henze, Henz, Henzen, Heinzel, Heinzl, Heinzelmann, Heinzmann, Hainzelmayer: Vadersnaam Duitse vleivormen van Heinrich.
Heip, Heep: Vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse voornaam zoals Heibertus, Heilbertus, Heilbold of Hecbertus, Herbert. Vergelijk Hebb.
Heirbeeck, van. Plaatsnaam Herbeek in Hoboken, Antwerpen.
Heise, Heys, Heyse, Heijse, Heysens, Heysse, Heyze: Vadersnaam van een oude Germaanse voornaam Haiso.
Heisterborg: Plaatsnaam Heisterberg (Hessen, Saarland)? Of Heisterbrug in Schinnen (Nederlands-Limburg?)
Heistercamp, Heisterkamp. Duitse plaatsnaam Heisterkamp; beukenbos.
Heithausen, Heithuisen. Duitse plaatsnamen Heidhausen, Heidhûsen, Heithùsen.
Heits, Hijts, Heijt, Hayt, Haijt, Heite, Heytens, Heyte, Heyting, Heiting, Heytenis, Heijtenis, Heijtens, Haytinck, Haytink, Haijtink, Hoytink, Huyttens, Huytens, Huijten, Huiting, Heuten, Heuts, Huijts, Huydts, Huyts, Huidts, Huits. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Haito, Heit, Heido.
Heitzmann, Heitz: Vadersnaam. Heitzmann is een Alemannische of gedenasaleerde vorm van Heinzmann.
Heivens. Vleivorm van Heiver, Heyvaert? Of variant van Heivers?
Hek, van, Heck, de, Hecken, Hekke, Buijtenhek, Buytenhek, Hekman, Heckman, Heckmann. Vadersnaam, vorm van Hector, adresnaam Hek, Heck, Duits Hecke; haag, bos.
Hekelaar: 1. Beroepsnaam van de hekelaar ‘vlas-of hennepkammer’. 2. Plaatsnaam E(e)kelaar ‘eikenboom’.
Hekelsom, Ekelson: Plaatsnaam Hegelsom (Nderlands-Limburg).
Hekhuis: Plaatsnaam. 1381 Hechuys in Ommen Overijssel, 1495 Heckhuis‘bij een hek staand huis’.
Hekkebus: Middelnederlands haecbusse, hakebus ‘haakbus, vuurwapen’. Beroepsnaam of beroepsbijnaam.
Hekkema: Afleiding van Plaatsnaam Hekkum in Adorp (Groningen).
Hekkens, Hecking: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse hag-naam; vergelijk Hekker(s).
Hekker, Hekkers, Hecker, Heckers, Hekkert, Heckert, Hekkens, Hecking: Vadersnaam. Germaanse voornaam hag-hari ‘heg-leger’: Hager, Hacharius.
Hekkert, Heckert: Vadersnaam. Germaanse voornaam hag-hard 'heg-sterk': Hegihardus.
Helaerts, Helaers, Helaers, Helard, Hélas, Helas, Hella, Hellas. 1. Vadersnaam uit hail+hard; heel-sterk. 2. Helaes was in 1787 in Leuven ook een vondelingennaam als woord uit een politieke slagzin.
Helbecque. Plaatsnaam Hellebecq (Henegouwen).
Helberg, Hellberg: Duitse plaatsnamen Helberg en Hellberg.
Helber, Helbers, Helbert: Vadersnaam. 1. Afleiding van Helbert, de Germaanse voornaam hail-berht ‘heel-schitterend’: Heilbertus, Helebertus. 2. Hypercorrect voor Elbert. Zie Elbers.
Helbicq, Helbyq: Romaanse uitspraak van Helbig.
Held, den; de Heldt, Helt, Heldt, Krijgsheld: Bijnaam. Middelnederlands Helt ‘held, dapper strijder’.
Heldens, Heldens, Helding, Helten: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam met halid 'held': Heldolfus of Helotbertus, Helitgerus, Helidmunt of van een hild-naam: Hildebrant, Hildegarius = Heldegarius 2. De afleiding Heldens kan in Limburg op Van Helden teruggaan.
Helden, van, Heldens: Plaatsnaam Helden (Nederlands-Limburg).
Heldenberg, Heldenberghe, Heldenbergh, Heltberg. 1. Moedersnaam of vadersnaam uit de Germaanse voornaam hilt-berg: strijd-bescherming. 2. Mogelijk ook uit de plaatsnaam Huldenberg (Vlaams-Brabant). Of uit Heldenberg in Bellegem (West-Vlaanderen). Zie bij Huldenberg.
Heldens: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam met halid ‘held’, bijvoorbeeld Heldolfus of van een hild-naam, zoals Hildebrant, Hildegarius = Heldegarius. 2. Aangezien deze familienaam heel frequent is in Limburg, kan hij best een afleidingvorm zijn van van Helden.
Heldenstein. Duitse plaatsnaam.
Helder, Heldere, Helders: Vadersnaam. Germaanse voornaam halid-hari ‘held-leger’ of hild-hari ‘strijd-leger’.
Helder, van. 1. Plaatsnaam Den Helder (Noord-Holland). 2. In Noord Frankrijk waarschijnlijk verschrijving voor Van Gelder (vergelijk Verhote = Vergote). 3. Variant van Van Helderen.
Helderen, van. Plaatsnaam Hellendoorn, Overijssel.
Helderman: Afleiding van vadersnaam Helder of van van Helderen. Plaatsnaam Hellendoorn, Overijssel.
Helderweert, Helderweirdt, Helderweird, Helderweirt, Helderwert, helderwerd, Heldewerdt, Elderweirdt, Elderweirt, Elderweert: Middelnederlands helde, hulde: genade, gunst, hulde; weder: tegen, terug. Betekenis.: wederkerige gunst, wederdienst. Vergelijk Duits Widerhold, Wederhold.
Heldewijs, Eldeweys, Eldeves, Helouis, Heluy: Moedersnaam. Germaanse voornaam hail-wid 'heel-boom': Heiluid.
Helding, Heldinge. Plaatsnaam Helding, afleiding van Duits Halde; helling.
Heldmaier. Variant van Beierse familienaam Hellmeier: meier, boer in de hel(ling), ravijn.
Heldoorn. Wellicht plaatsnaam Hellendoorn, Overijssel.
Hélène, Helene. Moedersnaam. Griekse heligennaam Helena; de schitterende.
Helenus. Hellenus: humanistennaam, latinisering van De Griek of Legrec.
Helewaert, Heluwaert: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-ward 'strijd-bewaarder': Hildiward.
Helewaut, Elewaut, Helevaut. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hail-wald; heel-heerser. Helewoldus. 2. Zie ook Elewaut.
Helfensteyn, Helfensteijn. Duitse plaatsnaam Helfenstein.
Helfgott. Bijnaam naar de zegswijze: helfe mir Gott: moge God me helpen. Vergelijk Gotthelf, Dieuaide.
Helholtz, Helholz, Helhok: Duits Joodse familienaam: hel hout.
Helier, Hellier, Heilier, Hilyer, Helli, Hilarides, Hielema, Hylen, Hieltjes, Hylkema, Hielkema, van Hylckama, Hielkes, Hillinga, Hillenda, Hillema, Hilma, Hillingh, Hilles, Hillen, Hillenius, Hillens, Hillekens: Vadersnaam. 1. Romaanse vorm van Latijnse heiligennaam Hilarius. 2. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hild-hari, Friese naam Hile, Hyle, Hylco. Zie Heller(s) 2.
Heling: Vadersnaam. Variant van Helling, Hellinck(x). De voornam Hillin/Hellin is een vleivorm van een hild-naam, zoals Hildeboud = Helleboud.
Helon, Hellon. Vadersnaam. Afleiding van een hild-naam. Vergelijk Hellin.
Hell, Helle. Duitse plaatsnaam Holle: hellende plaats, beboste helling. Vergelijk Van der Helle.
Hell, van (der), van der Helle, Verhelle, (van) Elle, van Nelle, Vannelle, Vannella, van der Hel, Terhell, Verhelle, Verelle, Verellen, Verrellen, Varelle. Plaatsnaam Hel, ter Helle ‘dieper gelegen plaats, helling’. Ook vaak huisnaam.
Hellebaut, Hellebout, Helleboid, Elleboudt, Ellebaut, Elebaut, Elebode, Elleboode, Ellebode, Elleboedt, Elbode, Elbo, Eelbo, Helbot, Helbo, Helboz, Helleboogh, Helleboog, Hellebooge, Elleboog, Hellebois, Helbois: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-bald 'strijd-moedig': Hildibald, Hillibold, Hellebold(us). Boud- en Bode-namen werden in de Middeleeuwen steeds verward. De vormen met E (Elleboudt enz.) kunnen primair zijn en die met H hypercorrect. Dan moeten we van Adalbode/Athilboldusof Eilboldus/Eilbodo uitgaan.
Hellebrekers. Middelnederlands die helle breken: de poorten van de hel openbreken. Bijnaam.
Hellebroeck. 1. Plaatsnaam Hellebroek in Waregem (1639) en Melden (Oost-Vlaanderen), Nuth, Limburg. 2. Bijnaam. Waals Vlaams hellebrok(ke): duivelse jongen, schelm. Broek is waarschijnlijk een reïnterpretatie van Middelnederlands brac(ke): speurhond, jachthond. Vergelijk familienaam Bracke, Waals-Vlaams knechtebrokke=knechtebrakke.
Hellebuck, Hellebuyck, Ellebuyck. Familienaam ontstaan uit de (scheld)bijnaam hellebuk: hellebok, duivel.
Helleman, Hellemans, van Helleman, Hellemans, Hellemann, Helemanns, Hellman, Helman, Helmans, Helmann, Ellemans: 1. Afleiding van van der Helle. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-man ‘strijd-man’: Hildimannus, Heldemannus.
Hellemond, Hellemont, Hellemonds, Helmons: 1. Vadersnaam. Afleiding van Hellemond, Germaanse voornaam hild-mund ‘strijd-bescherming’: Hildemundus, Hilmunt. 2. Plaatsnaam Helmond (Noord-Brabant). Zie van Helmond.
Hellendorff. Duitse plaatsnaam Hellendorf.
Hellendoorn, Heldoorn: Plaatsnaam Hellendoorn, Overijssel.
Helleputte, van: Plaatsnaam Helleputten in Tilburg (Noord-Brabant), Helleput in St.-Denijs-Boekel, St.-Maria-Horebeke en Welden (Oost-Vlaanderen).
Heller, Hellers: 1. Duitse muntnaam Heller ‘duit’. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-hari ‘strijd-leger’. Heldierus.
Helleweegen, van Helwegen: Middenenderlands hellewech: grote heerstraat. Duitse plaatsnaam Hellweg(e).
Hellin, Hellyn, Hellijn, Hellens, Hellingh, Hellinge, Hellynck, Hellings, Hellinx, Hellinck, Hellinckx, Hell-inchx, Hélin, Helin, Helinck, Helinckx, Helincks, Helyn, Helynck, Heleyn, Heleijn, Hellein, Helain, Hileyn, Hillen, Hallyn, Hallijn, Hellequin, Halkin, Halquin. 1. Vadersnaam uit de voornaam Hillin/Hellin, dit is een knuffelvorm van een hild-naam zoals Hildeboud=Helleboud. 2. Zie ook Hallynck. 3. Zie ook Halin.
Hellinga: Vadersnaam. Friese afleiding van hild-naam; zie Heling.
Hellingwerf: Plaatsnaam. Vergelijk Hellingweg in Hunsingo (Groningen).
Hellofs. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-wulf'strijd-wolf.
Hellriegel. Middenhoogduits hellerigel; duivel. Bijnaam. Vergelijk Hellebuck.
Helm, Helms, Elms, Hellem: 1. Vadersnaam. Korte vorm van een Germaans helm-naam, zoals Helmbald, Hemlbert, Helmger, Henlmolf. 2. Beroepsbijnaam van de helmmaker. 3. Huisnaam.
Helmbacher. Duitse plaatsnaam Helmbach.
Helmendag, Helmendach: Vadersnaam. Germaanse voornaam helm-dag: Helmdagus.
Helmer, Helmers. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam helm-hari 'helm-leger': Helmierus. 2. Zie Heilmar. 3. Zie Almaer. 4. Zie Helmert.
Helmert, Helmers. Vadersnaam. Germaanse voornaam helm-hard; helm-sterk. Duitse familienaam Helmhart.
Helmhout. Vadersnaam. Germaanse voornaam helm-môd 'helm-moed', Helmoed, Duits Helmut. Of moedersnaam Hellemodis. Ook de Duitse familienaam Helmholz is een oorspronkelijke vadersnaam van Germaanse voornaam Helmold die inderdaad de vorm Helmhout (Helmoud) makkelijker verklaart.
Helmink, Helming, Helminck, Helmes, Hellemink. Bewoner van een boerderij met de naam Helmink, die zijn naam te danken heeft aan een middeleeuwse bewoner met de naam Helm, Helme of Helmo, waarin we het woord helm herkennen, dat oorspronkelijk de betekenis 'beschermer' had.
Helmich, Hellmich, Hellmig, Helmich, Helmecke, Helmecki: Duits Vadersnaam. Hellmich, Hellmig. Germaanse voornaam helm -wîg ‘helm-strijd’. Of afleiding van welke helm-naam ook.
Helmond, van, Van Hellemont, Van Helmont, Van Hellemond, Van Hellemondt: Plaatsnaam Helmond (Noord-Brabant).
Helmsing: Vadersnaam. Afleiding van Germaans helm-naam. Zie Helm.
Helmus, Hermus. Vadersnaam van Wilhelmus, Wilhermus.
Helmstrijd: Vermoedelijk een volksetymologische vervorming.
Heloma, van: Winkler noemt de Helomavaart en Helomasluis in Slochteren (Groningen).
Helpap. Nederduits Hellpape, van Hall(e)pape, Halfpape. Hoogduits Halbpfaff: Bijnaam voor een kwezel, die zich als priester gedraagt; vergelijk dialect 'n halvepaster.
Helpen, Van der, Verhelpen. 1. Familienaam uit de waternaam Helpe (twee zijrivieren van de Samber). 2. Zie ook Hulpen Van der.
Helpens. Vadersnaam van Germaanse help-naam, zoals Helprad, Helprant, Helpericus, Helpholt.
Helpers. 1. Bijnaam voor een helper. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam help-hari: Elpharius. Vergelijk Helpens.
Helseviers, Elsevier, Elseviers, Elzevier: Middelnederlands helsche vier: 't helse vuur, hellevuur. Huisnaam. De Leuvense Helscheviers werden zo genoemd naar hun uithangbord. Via Antwerpen verhuisde Lod. Helscheviers naar Leiden.
Helsdingen, van: Plaatsnaam Helsdingen in Vianen (Zuid-Holland).
Helshoek, van. Reïnterpretatie van Van Helshoecht.
Helsland, van; Helseland: Plaatsnaam Els(t)land ‘land waar elzen groeien’. Vergelijk Elslander.
Helsloot. Plaats-, adresnaam, slot in Grootschermer en Dordrecht, bij Gasperden, Vianen heette ooit Heelsloot, van hel; woest, moerassig gebied met een sloot. Nederlandse familienaam van Helslooten.
Helson. Vadersnaam. Waalse vleivorm op -eçon van Germaanse hild-naam (vergelijk Hellin) of hail-naam.
Helt (de), Held, Heledt, (de) Heldt, (de) Heel, d’Heldet, d'Helt, d’Helft, d'Helf, Dhelft, d'Helft, Helfft, Helft, Helf, Delft. Bijnaam uit het Middelnederlandse helet, he(e)lt: held, dapper strijder. Aangezien heelt/heilt variant was van helt en helft, werd de familienaam hypercorrect gereïnterpreteerd als D'Helft, Delft.
Helteren, van: Uit van Helderen, dat is een plaatsnaam Hellendoorn, Overijssel.
Helvenstein. Duitse plaatsnaam Helfenstein.
Helvetius. Latinisering; Zwitser.
Helvoort, van, van Helvert, van Helvoirt: Plaatsnaam Helvoirt, uitspraak Helvoort (Noord-Brabant) van hel; woest, moerassig gebied met een voort of voorde.
Helwi, Héluin: Vadersnaam. Germaanse voornaam hail-win 'heel-vriend': Heilwin.
Helwig, Helweg, Helvig, Helbig, Helbin, Helbing, Hillewig, Hilwig, Hilbig, Hellwig, Hellweg: Moedersnaam. Germaanse voornaam hail-wîg 'heel-strijd':
Helzie, van. Plaatsnaam Elsi in Zittert-Lummen, Waals-Brabant.
Hémar, Hémard, Aimart, Aimar, Eymard, Eymar, Aymard: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam haim-hard 'heem-sterk': Henmardus, Aimardus.
Hembaut, Hembauf. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam haim-bald 'heem-moedig': Haimbald.
Hemberg, Hembergch, Hem berq: 1. Plaatsnaam als in Beieren. 2. Klankverandering van Hembrecht. 3. Variant van Emberg.
Hembise, Hembize, Embise: Plaatsnaam Hembise in Cambron-St-Vincent (Henegouwen) of Embise in Mainvault (Henegouwen).
Hemblenne, Hamblenne: Plaatsnaam Hemblinne in Emptinne-lez-Ciney (Namen).
Hembrecht, Hembrechts, Himbrechts, Himbrecht, Himberecht, Hemmerechts, Hembert, Himbert. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam 'haim-berht': heem - schitterend. 2. Hypercorrecte spelling van Imbrecht(s)/Embrecht(s).
Hemel, van (den), van der Hemele, van Hemelen, van Hemele, (van) Heumel, van Emelen, van Immelen, van Hummelen. 1. Familienaam uit een huisnaam (café bijvoorbeeld) In de Hemel. 2. De vormen op -en gaan wellicht terug op een plaatsnaam: Tremelo, Emelo, Emblem ? 3. Of uit de plaatsnaam Hemert (diverse plaatsen in Nederland).
Hemelaar, Emeleer, Hemerlaer, Hemelaare, Hemelaère, Hemelaere, Hemelers, Hemeleers, Emeleer, Hemleers, Hiemeleers, Himeleers, Himmler, Himler: 1. Afleiding van Middenenderlands hemelen, himmelen. Beroepsnaam naar een plafonneerder, iemand die hemels of zolderingen maakt, schildert. 2. Een familienaam afgeleid van het Middelnederlandse he(i)melen : wegbergen, wegstoppen, schikken, opknappen, schoonmaken, omheinen. Vergelijk Duits Himmler. In dit geval kan het een bijnaam, maar ook weer een beroepsnaam zijn.
Hemelberghs. Duitse plaatsnaam Hemelberg.
Hemeldonck, van, van Hemeledonck, Verhemeldonck. Familienaam uit de plaatsnaam Hemeldonk in Gierle (Antwerpen).
Hemelhof. Plaatsnaam Hemelhof in Gullegem, West-Vlaanderen, Hemelhof in Bornem, Antwerpen.
Hemelrijck, Hemelrike, Hemelryk, Hemelryck, Van Hemelrijk, van Hemelrijck, van Hemeleyck, van Hemelrayck, van Hemelryck, van Hemelrycx, van Emelryck: Familienaam afgeleid van de plaatsnaam of huisnaam (herberg) 'Hemelrijk'. Oder meer in Webbekom, Diest, Henis, Riksingen, Bilzen, Hasselt, Ninove, Welden, Paulatem, St.-Denijs-Boekel.
Hemelsdaele, van, Hemelsdael: Plaatsnaam. De Brugse Hemelsdaleabdij was oorspronkelijk gevestigd in Esen, 1237-1270.
Hemelsoen. Aanpassing van 17de eeuwse Engelse familienaam Emelson?
Hemelsoet: Moedersnaam. Reinterpretatie van de oude meisjesnaam Immezoete. Zie Immesoete.
Hemert, van: Plaatsnaam Hemert (Gelderland, Friesland, Groningen).
Hemery. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Hemerijk (zie Hemeryckx). Zie ook Emery.
Hemeryck, Hemeryckx, Hemerijck, Hemerijckx, Hemerijk, Hemeryk, Hemerycke, Hemerick, Hemerik, Heemeryck, Heemerijck, Hemelrijk, Hemelrik, Hemelrick, Hemelrike, Hemmeryck, Hemmeryckx, Hemmerijckx, Hemmerijck, Hemmerijkx, Hemmerykx, Hemmerich, Emmeryckx, Emmerickx, Emmerich, Emmerichts, Emmerig, Emmrich, Emrich, Hemelinckx, Hemelings, Emelinckx, Hemmerlin, Hemmerling, Emmerlinck, Emmerling. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam met als tweede lid -rîk 'machtig'. Het eerste element is onzeker; misschien ermin- 'groot' of amal- 'strijd' of haim-'heem': Haimirichus, Aimericus, Heimericus, Hemericus. Zie ook Amelryckx. De uitgang -ick kon als -ing-suffix worden gereïnterpreteerd. Hemelinckx kan variant zijn van Hamelinckx.
Hemetsberger. Plaatsnaam Hemetsberg bij Aurolzmunster.
Hemgenberg, Hemgenbergs, Hemgesberg, Hingenberchs: Plaatsnaam bij Dûren.
Hemkes: Door assimilatie uit Hermkes. Verkleinvorm van Herman.
Hemme, van, Van Hemmens, Van Hemens, van Hemmen, van Hemmes, Vanhemmens. Naam uit de plaatsnaam Hem(me), landtong die in inundatiegebied uitspringt. Vergelijk Van Hamme, Van de(r) Hem. Zo is er een Hemmen in Zonhoven (Limburg ook in Gelderland).
Hemmerding, Hemmerdinger. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hemmert; haim-hard.
Hémon, Hémonet. Vadersnaam. Franse verbogen vorm van Germaanse voornaam Haimo.
Hemmingson; zoon van Hemmo.
Hemminga. Friese vadersnaam die zoveel betekent als 'uit het geslacht van Hemme'. Hemmingson; zoon van Hemme.
Hempenius: Latinisering van van Hempens. Plaatsnaam Hempens in Leeuwarden (Friesland).
Hemroulle. 1. Plaatsnaam in Longchamps (Luxemburg). 2. Zie Henrioulle.
Hemstedt, Himstedt: Duitse plaatsnaam Helmstedt.
Henau, Henaux, Henault, Henaut, Heneau, Heneaux, Heneaut, Henauw, Henao, Héneau, Héneaux, Enaux, Henno, Heno, Hennault, Hennaut, Hennau, Hennaux, Hennay, Henneau, Henneaux, Henn, Hanaut. 1. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hagin-wald; haag-heerser. 2. Zie ook Hainaut.
Henceval, Henseval, Hensival: 1. Zie Xhenseval. 2. Hypercorrecte verschrijving voor plaatsnaam Ensival (Luik).
Henckaert, Henckaers, Henckaerts, Henckard, Henckart, Henkart, Henkard, Henkaert, Henkaerts, Henkaars, Hencart, Hencard, Hennechart, Hennecart, Hennechar, Henneqart, Henquart: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hendrik. 2. Afleiding van de voornaam Johannes. Vergelijk Hannecart.
Henebert, Hennebert, Henneberd, Hennenbert, Hennebert: Vadersnaam. Germaanse voornaam han-berht 'haan-schitterend': Henbertus.
Hendriks, Hendriksen, Hendrikse, Hendricks, Hendrikx, Hendrickx, Hendreikx, Henderikse, Henderiks, Henderick, Henderrikx, Henderrijks, Hindriks, Hinrichs, Heijnderickx, Heijndrickx, Heijndricks, Heijndrikx, Hendricks, Hendrick, Hendrix, Hendricx, Hendyck, Hendryckx, Hendrijckx, Henrieckx, Hendrijcks, Hendrickz, Hendrixch, Hendrycs, Hendryks, Hendrik, Hendrich, Hendrerick, Hendrickze, Hendrikse, Hendriksen, Henrick, Henrix, Henriksen, Heinderyckx, Heindrickx, Heindrikx, Heindryckx, Heindrick, Heindrijck, Heindrijckx, Heindrycx, Heindrichs, Hendrichs, Heijnderickx, Heijndrickx, Heynderi, Heyndri, Heyndricx, Heyndrik, Heindryc, Heindrycx, Heindriks, Heyndriks, Heyndrikx, Heyndrieckx, Hinderickx, Hinderrijckx, Hinderrijck, Hinderrickx, Hinderrykx, Hindrick, Hindrics, Hindricw, Hindericw, Hindericq, Hinderiks, Hinderikx, Hinderix, Hinderijckx, Hinderiycks, Hinderyck, Hinderyckx, Hinderykx, Hindrickc, Hindrikx, Heendrickxen, Henrickx, Endrick, Hendricé, Hendrice, Hentrick, Hentrich, Hentrix.: Vadersnaam. Germaanse voornaam haima-rîk ‘heem-machtig’. Haimirich, Heinric.
Hendboeg. Reïnterpretatie van Hennebo.
Hendens. Vadersnaam van de voornaam Hendrik. Vergelijk Hente.
Henderson, Heinderson: Engelse vadersnaam. Zoon van Hendrik.
Hendliz. Plaatsnaam Xhendelesse, Luik.
Hendry. Vadersnaam. Variant van Henry, met d-epenthesis. Of spellingvariant van Andry.
Henfling. Middenhoogduits henfelinc: Hanffînk, vogelvanger.
Heng, Hengge, Hengtgen: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Heng, van Heinrich of Johann.
Hengel, Hengels, Hengelen: 1. Spellingen voor Engels, Engelen; zie Ingel(s). 2. Duits Hengel(s), afleiding van Heng, van Hendrik of Johann.
Hengel, van (den): Plaatsnaam Hengelo (Gelderland, Overijssel) of Hengel bij Houthalen (Belgisch-Limburg).
Hengeveld: Plaatsnaam Hengeveld in Wijhe, Overijssel.
Hengsdijk, Hensdijk, Heinsdijk, Heijnsdijk: Plaatsnaam Hengstdijk (Hulst, Zeeuws-Vlaanderen).
Hengst, (van): Beroepsbijnaam van de paardenkoopman. Vergelijk Hengstmangers.
Hengstmangers, Hengstmengel: Beroepsnaam van de hengsten-of paardenkoopman. Vergelijk Hinckstmans, Paardekooper.
Henis, van, (van) Enis, van Enys, van Menés, van Innés, van Innis, Enes, Enhus: Plaatsnaam Henis (Limburg).
Henixdael, Hennixdal, Hennixdael: Plaatsnaam Henisdaal in Vechmaal.
Henke, Henek: Vadersnaam. 1. Nederditse-Westfaalse vorm van Hendrik. 2. Zie van Hanck.
Henkel, Henkels, Henckel, Henkelmann, Henkelman, Hinkels, Hinkel: Vadersnaam. Verkleinvorm van de voornaam Heinrich.
Henkinbrant, Henquibrant, Henquinbrant, Hicquebrand, Hiquebrant: Vadersnaam. Waalse aanpassing van Germaanse voornaam Ingebrand.
Hennard, Hennaert Hennart, Hennaerd, Hénard, Heniaert, Henejaert, Hinnaert, Ennaert, Ena: Vadersnaam. 1.Germaanse voornaam hagin-har d‘haag-sterk’: Heinhard. 2. Afleiding van de voornaam Hendrik, Henry. 3. Afleiding van de voornaam Johannes.
Henneberg, Henneberg, Hinneberg: Duitse plaatsnaam Henneberg, ook in Lederzele (Frans-Vlaanderen).
Hennencker, Henker: Vadersnaam van Henke: Hendrik.
Henneguin, Henneghein, Henneghien. 1. Variant van Hennequin. 2. Vooral de laatste vorm kan variant zijn van Enghien.
Hennejonck. Reïnterpretatie van Hennion.
Hennekam, Hemmekam: Waarschijnlijk plaatsnaam op- kamp. Of verschrijving van Hennekens (zie hieronder), Hannecart of Hannekin, zie daar.
Hennepe, te: Plaatsnaam 996 Hunnippe bij Deventer, Overijssel.
Hennekens, Henneke, Hennekinne, Hennekein, Hennequenne, Hennecke, Hennecken, Henekens, Henike, Henikenne, Hénique, Hinnekens, Hinnekint, Hennekei, Hennekij, Henken, Henckens, Henke, Henkens, Henkes, Hinkens, Hintjens, Hintjes, Ennekens, Enneking, Enneckens, Enkens, Henkin, Henkinet, Henquin, Hennequin, Henquinez, Henqiaux, Hencquin, Hanquine, Hanquinet, Hanquiaux, Hanquaux: Vadersnaam. 1. Hennequin is de verfranste vorm van Middelnederlands Hennekin, van Hannekin, verkleinvorm van de voornaam Johannes, soms van Hendrik. 2. Moedersnaam uit Johanna. De familie Hen(c)kens komt uit Nederlands-Limburg, waar ze Heynckens heette.
Hennes: Vadersnaam. Afleiding van Hennen, vleivorm van voornaam Johannes of Hendrik.
Hennens, Hennen, Hinnens, Hinninck, Hennés, Ennen: Vadersnaam. 1. Afeiding van heiligennaam Johannes. Zie ook Hannen. 2. Afleiding van de voornaam Hendrik. Vergelijk Heinen.
Hennendaels. Plaatsnaam. Vergelijk Hennethal (Duitsland) en Duitse familie-, plaatsnaam Hennetal (Duitsland).
Hennequière. Afleiding van Jean of Henri?
Henneresse. Afleiding van Jean of Henri?
Henneron. Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Johannes (zie Haneron) of Henri.
Hennessy, Hennesey. Ierse familienaam: afstammeling van Aonghus 'een-keus'.
Henneveld. Reïnterpretatie van Henvaux of Henneville.
Henneville. Plaatsnaam Henneville = Hainneville (Manche); eventueel Henoville (Pas-de-Calais) of Hénouville (Seine-Mar.).
Hennevin. Spellingvariant van plaatsnaam Anvin (Pas-de-Calais)?
Hennico, Henneco, Hennicotte: Vadersnaam. Romaanse vleivorm van voornaam Johannes. Moedersnaam: -otte.
Hennig. Duitse vadersnaam van de voornaam Johannes of Heinrich.
Henning, Hennink, Hanning, Annink, Johannink, Hennink, Hannen: Vadersnaam. Afleiding van voornaam Johannes of Hendrik. Zie Hennes.
Henninger. 1. Afleiding van de plaatsnaam Henning (Beieren) of Henningen (Duitsland). 2. Afleiding van de voornaam Henning.
Hennion, Hinnion, Hinion, Inion, Injon, Hunion, Union. Vadersnaam uit de Romaanse knuffelvorm van Johan(nes) of Henri.
Hennij: Vadersnaam. Vermoedelijk uit Henri.
Henniot. Vadersnaam. Vleivorm van Jean of Henri.
Hennion, Hinnion, Hinion, Inion, Injon, Hunion, Union: Vadersnaam. Romaanse vleivorm van de voornaam Je(h)an of Henri.
Henniquiau. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes of Hendrik.
Henno, Hennot, Hénot, Henot, Heno, Ennot: Vadersnaam. 1. Romaanse vleivorm van Jean of Henri. Zie ook Hannot. 2. Spellingvariant van Henau.
Hennuy, Hennuit, Henuy: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam haim-wid; 'heem-boom': Haimoidis. 2. Zie Hennuy(er).
Hennuy, Hennuyer, Hennuit, Hennuyez, Hennuiez, Hannoyer, Henuy: Hennuyer: Henegouwer, afkomstig van het oude graafschap Henegouwen.
Henrard: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Henri.
Henoit. Vadersnaam. Romaanse afleiding van de voornaam Johannes.
Hénonin, Henonin. Vadersnaam, afleiding van Henon.
Henoumont, Hénoumont, Heneumont, Hennemont, Hunnumont: Plaatsnaam Henoumont/Heneumont in Aywaille (Luik); eventueel Xheneumont in Battice (Luik).
Hénoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam; han-wulf- haan-wolf. Henolfus.
Henrar, Henrard. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Henri.
Henraut, Henreau, Henraux. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Henri of Je(h)an.
Henri, Henrie, Henris, Henrist, Henriss, Henrisse, Henry, Henrij, Dhenry, Herry, Herrie, Arrie, Harrie, Harri, Hary, Enrij, Enrijs, Hanrijs, Hanrij, Amri, Hamri, Amrij, Amry, Anry, Anrys, Anrijs, Anris, Arijs, Arijse, Ariis, Aris, Aryse, Areys, Rijs, Rys, Ris: Vadersnaam. Henri, de Romaans vorm van de Germaanse voornaam Hendrik.
Henrici, Henricy, Hennericy. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Henricus, Hendrik.
Henricourt. 1. Plaatsnaam Héricourt (Pas-de-Calais). 2. Zie De Hemricourt.
Henriet, Henriette. Vaders-, moedersnaam van Henri.
Henrijean. Vadersnaam. Dubbele voornaam Henri-Jean.
Henriksen, Henriksson. Vadersnaam. Zoon van Hendrik.
Hensius, Heinsius, Heinzius: Vadersnaam. Latinisering van Heins. Humanistennaam: Daniel Heinsius (1580-1655).
Henrinckx. Contaminatie van Henderiks en Heerinckx.
Henrion, Henrionet, Henryon, Herion, Hérion, Herrion, Hairion, Harion, Hanrion, Arrion, Arion, Arjoun: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Henri.
Henriot, Hariot, Hanriot, Henryot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Henri.
Henrioul, Henrioulle, Henroul, Hemroulle, Hamrol, Hinroulle, Hairoulle, Herroelen, Erroellen, Erroelen, Eroellen, Eroelen, Erol: Vadersnaam. Waalse vleivorm op -oui van voornaam Henri.
Henriquet, Henriquez, Herriquet: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Henri. 2. Henriquez kan Spaans zijn.
Henrivaux. Plaatsnaam in Jandrain, Waals-Brabant.
Henrkot. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van de voornaam Henri.
Henrot, Henroz, Henrothy, Henroset, Henrottay, Henrotay, Henrothay, Henrottin, Henrotin, Henrotte, Henrotel, Henroteuax, Henroteuax, Henrotau, Henrotaux. Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Henri.
Henroy, Henroye. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Henri.
Hens, de. Spellingvariant van De Hans? Plaatsnaam Hans (Marne).
Hensay. Hypercorrect voor Ansay.
Hensbroek, Hensbrouck. Plaatsnaam Hensbroek (Noord-Holland), Hengs-broek in Brecht (Antwerpen), Hensbroek in Westmalle (Antwerpen).
Henche, Henschel, Henschen, Hendschel, Hendsel, Hentsch, Hentschel: Vadersnaam. Duitse afleiding van Hans.
Henseler, Hensler, Henssler. Vadersnaam. Duitse afleiding van Hans.
Hensums, Hensen, Hensens. Vadersnaam Hendrik. Zie verder bij Hendriks.
Henskens, Henskes, Hensgen, Hensgens, Hinskens: Vadersnaam. 1. Afleiding van de Germaanse voornaam Hendrik. Hens, van Heins, van Heimezo, een -so-vleivorm. 2. Afleiding van Hens, Hans, van Johannes.
Henst, van der. Variant van Van Heemst?
Hente, Henten. Vadersnaam van de voornaam Hendrik.
Henten, van. Verkort van Van Hentenryck. Zie Aertenryck.
Hentenaar: Afleiding van van Henten.
Hentreep. Duitse plaatsnaam Hentrup?
Henvaux, Henvaeux, Hennvaux, Hennevaux, Henneveld: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Henvert; zie Hannevart.
Henveryck. Vervorming van Henderyck.
Heppner, Hepner. Beroepsnaam. Duits dialect, ontronde vorm van Hoppner: hopteler of hopbrouwer.
Heppert, Hepers: Vadersnaam. Germaanse voornaam Herbrecht of Hadebert.
Her. 1. Spelling van Duits Herr. 2. Plaatsnaam Heer (Namen) of Heers (Luiks-Waals Hêr).
Hery, Herry, Herrie, Hérie, Herie: Vadersnaam. 1. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hari-rîk 'leger-machtig': Herricus. 2. Zie Henri. Zie Herrier, waarvan Her(r)y de Luiks-Waalse vorm kan zijn.
Hersoen, Herstoen, Hersson, Herson, Hairsont, Hairson, Hertsens, Hertsen, Herssens, Hersens, Hersschens: Vadersnaam. Hersson, Romaanse afleiding op -eçon van Germaanse hari-naam of verbogen vorm van Germaanse voornaam Herzo, Herizo.
Hertum, van; van Hertom, van Hertem, van Heertum, van Hirtum: 1. Friese of Nederduitse plaatsnaam op -um (heem). Plaatsnaam Hartum (Duitsland)? 2. Eventueel variant van Van Herten. Plaatsnaam Herten. Duitsland.
Herail. Wellicht variant van Heraly.
Heraly, Eraly, Erali: Wellicht vadersnaam van Heraldi, Latijnse afleiding van Germaanse voornaam Herald. Zie Héraut 1. Vergelijk familienaam Herady.
Hérard. 1. Germaanse voornaam hari-hard 'leger-sterk1: Herardus. 2. Zie Eraerts.
Heraut, Heraud, Herau, Heraux, Herauw, Hérau, Héraut, Herold, Erauw, Eyraud, Ayraud, Ayraut. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam ‘hari-wald’= leger-heerser. 2. Beroepsnaam voor de heraut, de man die de openbare aankondigingen doet.
Harauville. Plaatsnaam Hérouville (Seine-et-Oise, Calvados).
Herbage. Plaatsnaam; weiland, weide.
Herbeek, Herbeck, Herbec, Herbecq, Herbeecq, Hierbeck, Hirbee: Plaatsnaam Herbeek in Hoboken (Antwerpen) en St.-Renelde (Waals-Brabant). Herbecq in Le Parcq, Herbecque in Nortkerque (Pas-de-Calais), Herbecques in Fruges (Pas-de-Calais). Herbeek in Dusseldorp (Duitsland).
Herbel, Herbelin. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Herbert.
Herberg, Herberghs. 1. Plaatsnaam. Zie Van Herberghen 1. Of beroepsnaam van de herbergier. 2. Reïnterpretatie van Herberigs of Herbert.
Herbergier, Herberrier: Beroepsnaam van de herbergier, de waard. Vergelijk Duits Herberger.
Herbet, Herbé, Herbez, Herbes, Herbiest, Herbiet, Herbits: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Herb(i)ert.
Herbeto, Herbetot. Vadersnaam. Afleiding van Herbe(r)t.
Herberink: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Herbrecht. Eventueel plaatsnaam, van dezelfde voornaam afgeleid: 1475 Harbarting in Stokkum, Overijssel; 1339 Harbartinck in Usselo Overijssel.
Herbeuval. Plaatsnaam (Ardenne) of Herbovalles in Bainghen en Nabringhen (Pas-de-Calais)
Herbillon, Harbion, Herbigniaux, Herbiniaux, Herbinaux, Herbigeau, Herbigneaux, Herbigniat, Herbignat, Herbiniat, Herbinia: Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Herbert.
Herbin, Herbint, Herbain, Herbein, Herben, Erbain, Arbyn, Arbijn, Aarbijn. Vadersnaam, knuffelvorm van de voornaam Herbert.
Herblot, Herbulot: Vadersnaam Herbelot, afleiding van de voornaam Herbert.
Herbold. Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-bald, zie Eerebout 2.
Herbosch, Herbos, Herrebos, Herreboshc, Herebos, Haerbosch, Haerbos, Heirbosch: 1. Plaatsnaam Herbosch in Tubeke (Waals-Brabant). 2. Reïnterpretatie van Herbo(t)s, van Herbo(de).
Herbost. Klankverandering van Herbots of verzwaarde vorm van Herbos(ch) (vergelijk Van Habost).
Herbrand, Herbant, Herbrandt, Heerbrant, Heirbrand, Heirbrandt, Heirbraendt, Heirebrant, Heirbrant, Herrebrandt, Herrebrant, Herrenbrandt, Heersbrandt, Heersbrant. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hari-brand; leger-zwaard. Heribrand(us).
Herbrecht, Herrebrecht, Harbrecht, Herberigs, Herberich, Herbrik, Hebberechts, Hebberecht, Hebbrechts, Hebbrecht, Herberts, Herbert, Herbertz, Herbertz, Heribert, Héribert, Hebertz, Hebert, Hebers, Harbert, Harbers: Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-berht 'leger-schitterend': Herebertus, Heribertus.
Herbrugge, van, Herbruggen, van, Verbrugghen, Verherbruggen, Verheirbrugge. Familienaam uit de plaatsnaam Heerbrugge, onder andere in Lokeren (Oost-Vlaanderen).
Herbst, Herbszt, Herbster, Herbts, Herbstmann, Herbstman: Bijnaam naar het jaargetijde, de herfst. Wellicht voor een oogster (vergelijk Engels harvest).
Herbut. Variant van Herbet of Herbot?
Herchuez, Herchuée, Herchuel, Herchuelz, Herchuels, Hercheux: Plaatsnaam Helchuwez of Herchuwez. Het tweede lid is Picardisch wez, Frans gué, Latijn vadum, Nederlands wad: doorwaadbare plaats.
Herckman, Herckmans, Hercman, Erckman, Harckmans, Harckman, Harkemanne, Harkemann, Harquemanne: Afleiding van Van Herk.
Hercules: Vadersnaam. Voornaam uit de oudheid.
Herdenel: Fout gelezen Herdevel, zie Herdewel.
Herwijn, Herrewijn, Herwyn, Harrewijn, Harrwyn, Harvyn: Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-win 'leger-vriend': Haruinus, Herwinus.
Herder, de, den, Herder, (de) Harder, Derder, Derders, D’herder, de Herde,dD’Herde, Derde, Derden, Herd, Hedern, Herd, Herdé: 1. Beroepsnaam van de herder. Middelnederlands herder, harder ‘herder’. 2. Bijnaam uit het Middelnederlandse hart, hert: hard, sterk, wreed, gevoelloos, hardnekkig.
Herdewel, Herdenel: Bijnaam. Middelnederlands herde evel ‘zware ziekte’.
Heredia. Spaanse plaatsnaam van Latijn heredium; erfgoed, erf.
Herendael, van. Plaatsnaam Herendale in Lubbeek, Vlaams-Brabant.
Herenthals, van, Herentals, van, van Heerentals, van Heerenthals, (van) Herrentals: Plaatsnaam Herentals (Antwerpen).
Herent, van, Heirend, Heirendt, Heyrendt: Plaatsnaam Herent (Vlaams-Brabant), ook in Neerpelt, Boutersem, Cent.
Herdink: Plaatsnaam 1475 Herding bij Wierden, Overijssel.
Heres. Vadersnaam uit de Griekse naam Hero (uit Hare: held) of uit de Germaanse voornaam Heribert (hari/heri-berth).
Hereygens, Herrijgers; zoon van eer Eige, Germaanse naam Eigen, Agin.
Herroelen; zoon van heer Roel, Regingar, Ragingar.
Herreilers; zoon van heer Eiler, Agilheri. Waarvan de geslachtsnaam Eilers.
Herf, Herfs, Herffs, Herff, Erffelinck, Erfelinck, Erffelynck, Herfelin, Herphelin. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Erbo: erfgenaam.
Hergarden: Plaatsnaam Hergarten (Noordrijn-Westfalen).
Herftijd, Herftyd. Verhaspelde naam, wellicht plaatsnaam blijkens 1858 van Erftijd, Sint-Pietersrode.
Herfurth, Herfort. Plaatsnaam Herfurth, Beieren, Herford, Duitsland.
Hergarten, Hergaden. Duitse plaatsnaam Hergarten.
Herger, Hergert. Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-ger 'leger-speer': Harigerus, Heregerus.
Hergert, Ergeerts, Erregeerts, Ergert, Argeerts: 1. Vadersnaam. Heer Geert: heer Gerard. 2. Variant van Herger.
Hérial. Vadersnaam. Variant van Héraut, Hériaud.
Herik, van den, Hederik, Herink, Herikhuisen. Duidt deze naam op herkomst uit Herike, een dorp in de gemeente Markelo, Overijssel? Of hebben we hier toch te maken met de boerderijnaam He(e)rink?
Herin, Hérin, Herrin, Hérain, Heerins, Heeren, Herens, Heirens, Heeres. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse hari -naam.
Herinckx, Herincx, Herinx, Herincs, Hering, Herings, Heerings, Heerinckx: 1. Dialect variant van Haerinckx.
Hérinne, Hérinnes, Herinne, Herinnes, Erinne: Plaatsnaam Hérinnes (Waals-Brabant, Henegouwen).
Héripret. Platsnaam Héripré in Gauchain (Pas-de-Calais)
Heris, Héris, Herijs, Herys. 1. Uit het Franse herisse (rechtopstaande haren, hérisson= egel). 2. Naam uit de plaatsnaam Heris in Kleine-Brogel (Limburg).
Hérisseau, Hérisson. Bijnaam voor iemand met stekelig haar. Frans hérisson; egel.
Heriwesma. Heer Ivo Johannis was de laatste roomse priester van de kerk van Oldehove te Leeuwarden. Hij overleefde lange tijd de ommekeer in het kerkelijke, die in Friesland in de 16de eeuw plaats greep. Hij bleef aan de roomse kerk getrouw en woonde te Leeuwarden in de Groote-Kerkstraat, op de hoek van het straatje dat naar den Boterhoek voert. Hij was zeer bekend en zeer bemind bij de burgerij der Friese hoofdstad. Het volk maakte zelfs een rijmpje op zijn naam: »Her Ief—Heth it folk lief”, zeiden de Leeuwarders van dezen waardige man. Zijn naam is te Leeuwarden nog in dagelijks gebruik. Immers het straatje naast zijn huis draagt nog naar hem de naam van ’s Her-Ive-straatje. Er staat wel op het naambordje aan het hoekhuis Hero-Ivo-straatje, als of de naam van zekeren Hero Ivo afkomstig was (Hero is een Friese mansnaam); en zo is ook de geijkte spelling die het gemeentebestuur van Leeuwarden volgt. Maar het volk blijft voor en na, en zeer te recht, spreken van Serivestraatsje, met voorgevoegde s. Ser; heer.
Herk, van, van den Herke, van Hercke (van) Herke, van Herck, van Hercke, van Hercq, van Herque, van Erk, (van) Erck, Vannercq, van Harcke, van Harck, Hrack, Hark, Harcq, Herckx, Herks, Herx: Plaatsnaam St.-Lambrechts-Herk of Herk-de-Stad (Belgisch-Limburg). Waarbij de Herk de rivier is die er stroomt.
Herkenrath, Herckenrath: Plaatsnaam Hergenrath, Nederlands Hergenraat (Luik) of Herkenrade (Nederlands-Limburg).
Herkenrode, van, (van) Herckenrode, de Herckenrode, van Eckenrode,van Eeckenrode, van Eekenrode: Plaatsnaam Herkenrode in Kuringen (Limburg) of Herkenrade (Nederlands-Limburg).
Herla. Vadersnaam. Afleiding op –ard van Germaanse voornaam Herilo. Vergelijk Herlin.
Herlaar, Harlaar: Plaatsnaam Herlaar (Halder) in Sint-Michielsgestel (Noord-Brabant) of Grimbergen (Vlaams-Brabant).
Herlant, Herlan, Herlem: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-land 'leger-land': Harilandus, Herlandus. 2. Plaatsnaam Herlen in Wissant (Pas-de-Calais).
Herlé: Vadersnaam. Herlet, verkleinvorm van Germaanse voornaam Herilo.
Herlemont, Herlaimont: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam erl-mund 'edelman-bescherming': Erlemundus. 2. Plaatsnaam (Chapelle-lez-) Herlaimont (Henegouwen).
Herlenvaux, Herlinvaux: Plaatsnaam Herlenval in Crèvecoeur (Pas-de-Calais), Herlenvaux in Spontin, Villers-lez-Heest (Namen). Of Erlenvaux in Durnal (Namen).
Herlez. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Herilo, zie Herlin.
Herlin, Herlein, Heerlein, Herling, Herlinkx, Herlicq, Erlings, Erlin, Eerlings, Eerling, Heirlings: 1.Vadersnaam van Germaanse voornaam Herilo, afleiding van hari-naam. 2. Zie Erlin.
Hermal, Hermalle, Hermail: Plaatsnaam Hermalle (Luxemburg).
Herman, Hermans, Hermann, Hermanssen, Hermans, Hermanse, Herreman, Heirman, Heijerman, Hermens, Harreman, Hermsen, Herms, Hermam, Hermann, Hermanns, Herrman, Herss, Hemmans, Hermand, Hermnides, Hermat, Hermnt, Hermane, Hermanne, Harmant, Harman, Harmand, Harment, Harmans, Hermanus, Hermanussen, Heerman, Heereman Hereman, Heremans, Heremand Hairemans, Haremans, Heireman, Heiremans, Heiremans, Heyrman, Heyrmans, Heijerman, Heijrman, Heijermans, Hyermans, Erman, Ermans, Ermand, Hirmann, Hirman. 1. Vadersnaam afgeleid van de Germaanse voornaam ‘harai-man = 'heer/leger-man'. 2. Er bestaat ook een Antwerpse familie Hermans, afstammend van een Keulse Hartmann-familie (hardu-man'='sterk-man'). Heremannus, Hermannus.
Hermandesse. Waarschijnlijk Spaanse familienaam Hernandez, afleiding van de voornaam Ferdinand.
Hermanides: Vadersnaam. Griekse afleiding van de voornaam Herman.
Hermanson, Hermanse, Hermansen, Ermansons, Hermsen: Vadersnaam. Zoon van Herman.
Hermelaer. Variant van Hemelaar, met r- epenthesis.
Hermeling: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Herman.
Hermelin, Hermelink, Harmelink, Harmeling, Armellin: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Herman.
Hermen, van; van Herman: Vadersnaam of moedersnaam met secundair voorzetsel van. Vadersnaam. Hermen = Herman of moedersnaam Ermen, voornaam Ermelind of Ermgard.
Hermenet: Vadersnaam. Frans verkleinvorm van de voornaam Herman.
Hermes, Hermesse, Hermet, Hermetz, Hermé, Hermise, Hermisse, Hermys, Hermijs, Hermus, Hersmus, Hormes, Ermers, Hermers, Ermes: Vadersnaam. Germaans heiligennaam Hermes, beschermer van Ronse.
Hermia. Plaatsnaam Hermia in Fosse-la-ville (Namen).
Hermie, Hermier, Heremy, Herremy, Hermij: Vadersnaam. Hermier, Romaans vorm van de Germaanse voornaam hari-mê ‘leger-beroemd’: Herimarus.
Hermin, Hermine, Herminne, Herminette, Herminet: Vaders-, moedersnaam. Germaanse voornaam Irmina, Ermina, Hermina, Hermino, Ermenus.
Herminaire. Vadersnaam. Germaanse voornaam ermin-hari; groot-leger. Hermenarus.
Hermkens, Hermkes. Vadersnaam. Afleiding van Herm, van Herman.
Hermon, Hermont, Armon: Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-mund 'leger-bescherming': Harimundus, Herimunt.
Hermon, van: Verhaspeling van van Helmond of van Nerom, van Nerum.
Hermoniers. Waarschijnlijk aanpassing van Hermignies.
Hermoye. Plaatsnaam Hermoye in Mazy, Namen.
Hermus. 1. Vadersnaam van de voornaam Wilhermus. Zie ook Helmus. 2. Eventueel verschrijving voor Hermès.
Hernaert, Hernat, Hernadi, Heernaert, Hiernard, Haarnaert, Arnaerts, Arnaert, Arnaets, Aernaert: 1. Vadersnaam. Over Hernaet, van Herraet. Germaanse voornaam hari-rêd 'leger-raad': Heriradus, Herradus. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam arin-hard 'arend-sterk': Arnadus. 3. In de Westhoek is een familienaam Arnaert door klankverandering uit Renard ontwikkeld.
Hernandez, Hernandes, Ernandès: Vadersnaam. Spaanse voornaam Hernando = Fernando.
Hernelé. Vadersnaam. Spelling voor Ernolet, afleiding van Arnaud of Ernoux (Arnoud/Arnolf).
Hernie. Vadersnaam. Picardische variant van Hernier, van Ernier. Germaanse voornaam arin-hari 'arend-leger': Ernarius.
Hernu, Heernu. Naam uit het Oudfranse hernu (maand juli). Bestaat ook als vondelingennaam.
Herode, Héro, Hérode, Herod: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Herodes.
Héron. Frans héron: reiger. Bijnaam, vergelijk De Reygher(e).
Hérouard, Erouart: Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-ward 'leger-bewaarder': Heruardus, Eroardus.
Hérouet. Vadersnaam. Afleiding van Hérou.
Heroufosse. Plaatsnaam in Theux en Forêt (Luik).
Herpen, Herp, Herpe, van: 1. Plaatsnaam Herpen (Noord-Brabant). 2. Variant van (van) Erp, zie daar.
Herpaix, Herpay: Luiks-Waals hèrpê: houtbeitel. Beroepsnaam.
Herpelinckx, Herpelinck. Variant van Erfelinck, door fl/pl-wisseling(vergelijk dialect Plutol/Flutol, perplex/perflex, pleuritis = fleurus).
Herpels. 1. Zie Erpels. 2. Variant van Herpers, met l/r-wisseling (Vergelijk De Pestel, van Pester).
Herpigny. 1. Zie Harpignies. 2. Plaatsnaam Erpigny in Erezée (Luxemburg).
Herpin, Herpain, Herpens. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Erpo. 2. Of idem van Herbert.
Herpoelaert. Afleiding van Herpoel. Zie Erpoel.
Herps, Harps. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Erpo, erpo/erbo vergelijk Herpin 1.
Herquet, Harkay, Herket, Herkt: Vadersnaam. Afleiding van hari-naam.
Herrebout, Errebout, Arrebout: 1. Germaanse voornaam hari-balth ‘leger-moedig’: Hariboldus, Herebaldus. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam arin-balth ‘arend-moedig’: Arinbald, Arembaldus, Ernibaldus;
Herregode, Herregods, Herregodts, Herregots, Herregat, Hergo, Hergot, Hercot, Heregots, Hargot, Erregots, Erregat, Ergo, Ergot, Argot, Argos. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hari-gud: leger-god.
Herregraven. Bijnaam Heer Graaf? Of plaatsnaam, vergelijk Herrengraben (Duitsland).
Herremerre. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hermaar; zie Harmar(t).
Herrero, Herrera, Errera: Spaans herrero: metaalbewerker, smid. Beroepsnaam.
Herreygers, Erreygers, Hereygers, Hereijgers, Herygers, Herrygers, Herijgers, Heriges, Hersygers, Errygers, Errijgers, Herygers. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hari-ger; leger-speer.
Herreyns. Vadersnaam. Heer Hein of Heer Rein; vergelijk Serreyn(s).
Herrel: Wellicht Duits familienaam Herl(e), verkleinvorm van Herman of Herr.
Herrick. Vadersnaam van Henrick.
Herrie, Herrier, Herie, Herry, Hery: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam die tweemaal uit hari 'léger' bestaat. Harierus, Herierus.
Herrschaft, Herchaft, Herszaft: Duitse equivalent van Herschap.
Hersbach: Plaatsnaam Herzbach (Rijnland-Palts) of Herschbach (Rijnland-Palts)
Herschap, Hertschap: Middelnederlands heerschap: heerlijkheid, gebied van een heer. De bijnaam wijst op leenroerig verband, verplichting, tiendplicht. Vergelijk Herrschaft.
Herschdörfer, Herschdorfer: Plaatsnaam Hirschdorf (Beieren).
Herschkowitz, Herschokowicz, Herschkowvitz, Hershkovitz, Hershkowitz, Herscovici, Herscovic, Herscovitch, Herscovivi, Herskovic, Herscovicova, Herscowitschova, Herszkovicz, Herszkoviez, Herszkowicz,Herszko-likowkz, Hirschovitz, Hirscho-kowitz, Hirchovitch: Bijnaam. Slavische afleiding van Duits Hirsch, Hersch: hert.
Hersecke, van Herseke, van, van Hersecker: Plaatsnaam. Wellicht Ierseke (Zeeland), door contaminatie met Herzele, Herzeele (Frans-Vlaanderen).
Hersenbergh. Plaatsnaam Hersenberg in Oudenaken, Vlaams-Brabant.
Hersens. 1. Zie Herssens. 2. Eventueel moedersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hari-sind 'leger-weg'. Hersendis.
Herskamp. Plaatsnaam Herzkamp in Sprockhovel (Duitsland): hertenkamp, -veld. Vergelijk familienaam Hertekamp.
Hersleven. Duitse plaatsnaam Herschleb.
Hersoux, Hirsoux, Hirsoil, Hiersoux, Hiersoul, Hiersou: Vadersnaam. Afleiding op -eçoul(e) van Germaanse hari-naam; vergelijk Herson.
Herst. Plaatsnaam. Variant van Horst. Verspreide plaatsnaam in Pas-de-Calais.
Herstik, Herstig. Variant van Nederduitse familienaam Harstick: hart stidj, stich, die hard steekt, prikt. Vergelijk Faulstich, Vuylsteke.
Herstraten, van, Herstraten (van), Herstraets, (van) Heirstraeten, Heirstraten, van Heerstraeten, Heirstrate, Verheerstraten, Vereerstraeten, Verheirstraeten, Verherstraeten, Verherstraeten, Verhestraeten. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Heerstraat: heerweg, brede weg. Vgl. Van Herwegen.
Herszkorn. Duits Hirschkorn: Hirsekorn, gierstkoren, -korrel. Beroepsnaam van de gierstteler.
Hert, d’, de, den, D’hert, de/d’ Herdt, Dert, Denert, de Nert, d'Herdt, Dherdt, Dhert, Dert, d’Herte, d'Hert, d'Harte, Herd, Herth, Herts, Lehert, Leherte, van der Hert, van 't Hert, van Hert: Middelnederlands Hert ‘hert’. Bijnaam naar de dierennaam, vaak naar de huisnaam.
Herte. Beroepsnaam. Duitse variant van Herder.
Herteleer, Herteler, Hertleer, Hertelé, Hertele: Beroepsnaam. Aanpassing van Artillier ‘schutter’.
Herteweg, Hertenweg. Duitse plaatsnaam Hertewegen in Duisburg of Hertenweg in Zoniënbos bij Brussel.
Hertebaut. Vadersnaam. Germaanse voornaam hard-bald 'sterk-moedig': Hartbaldus.
Herten, van, Herten, Hertens. Familienaam uit de plaatsnaam Herten (Limburg en Nederlands-Limburg).
Herten, van der. Plaatsnaam ter Hert in Lebbeke.
Hertigers. 1. Misschien Germaanse voornaam hard-ger 'sterk-speer': Hardgerus. 2. Of Duitse familienaam Hertinger, van plaatsnaam Hertingen (als in Beieren)?
Hertog, de, den, (de) Hertogh, Hertoghe, Hertogs, Hertoghs, Hertogh, (de) Hartog, Hartogs, Hartoog, den Hartigh, Hertooghe, Herthoge, Hertoge, Hertogen, Herthogs, d’Hertog, d'Hertoghe, d'Hertoge, Dhertogen, Dertoghe, Dertocle, den Hertog, (den) Hartog, den Hartogh, Hartoch, den Hartigh, ten Hartog, 's Hertogen, s'Hertogen, Ertug: Bijnaam ‘hertog’, wellicht naar een leidende functie. Vergelijkde Grave, Duits Herzog, Frans Leduc. Sertogen; zoon van de hertog.
Hertrooij, van, Hertroijs. Familienaam uit de plaatsnaam Hertenrode, dat is de oude naam van Attenrode (Vlaams-Brabant).
Herts. Variant van A(e)rts? Afleiding van Duits Herz?
Hertsberghe, van. Plaatsnaam Hertsberge, West-Vlaanderen.
Hertsen, van. Plaatsnaam Hertsum bij Doesburg, Gelderland?
Hertveld, Hertveldt. Plaatsnaam Hertvelde in Herfelingen (Vlaams-Brabant). Zie ook De Hertefelt.
Hertsoen, Hersoen, Hersson, Herson, Hairsont, Hairson, Hertsen, Hertsens, Hersschens, Hersschens, Herssens, Hersson, Herson. Vadersnaam afgeleid van het Germaanse haria' (= leger).Dit via de naam 'herzo' die reeds van harja was afgeleid.
Hertum, van: Friese of Nederduitse plaatsnaam op -um ‘heem’. Plaatsnaam Hartum (Noordrijn-Westfalen)? Of Herten (Noordrijn-Westfalen):
Hervé, van, van Herf. Plaatsnaam Herve (Luik).
Hervé, Herve, Hervey, Hervez, Hervet, Herveet. Vadersnaam uit de Franse voornaam Hervé: dit uit het Bretoense Haerveu. Dit komt dan weer uit het Keltische aer+uiu. Of uit de Bretoense vorm van Hartwig (hard-wig).
Hervel, Hervelle, Xhervelle, Herveau, Hervault, Hervo: Luiks-Waals hèrvê, afleiding van Nederlands scherf. Vergelijk Duits Scherb(el).
Herwarts, Herwats. Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-ward 'leger-bewaarder'; zie Hérouard. Of hari-frid; 'leger-vrede': Harfridus.
Herwaarden, van Herwaarde, van. Plaatsnaam Heerewaarden, Gelderland.
Herwegh, van, Herewegh, van, Herreweghe, van, Herrewegh, van, Heirwegh, van, Herwegen, van, Vanherwegen, van Herweghe, van Herweghen, van Heerweghe, van Hereweghen, Herrewegen, van Herreweeghe, van Herweghem, van Herweck, van den Hereweghe, van (de) Herrewege, Herrewegen, van (den) Herreweghen, Herreweghe, van den Herrenegen, Herrenwegen, van Herrewegge, van den Herremeghe, van Herrenege, van den Herreweyen, van Heirweghe, van Heireweghe, Heirrewegh, van, Heerwegh, van, Heerweg, Herweg, Herwegen, van, Herwege, Herweght, Herwegh, Herewegh, Herreweg, Herrewegh, Hereweghe, Heireweg, Heirweg, Heirwegh, Heirewegh, Heirweght, Heirwegth, van Erweghen, van Erwegen, Errewegen, van Eerdeweg, Eerdewegh, van Arwegen: Heel frequente plaatsnaam Heerweg ‘belangrijke, brede weg, verkeersweg’.
Herweyers, Herweier, Herweijer, Herweijen, Herreweijers, Herrewijers, Hereweijen, Erreweyaert: Naam van iemand die het weiderecht op de heide had.
Herwig, Erwich, Herbig, Harbig: Vadersnaam. Germaanse voornaam hari-wîg ‘leger-strijd’: Heriwic(us).
Herwijnen, (van): Plaatsnaam Herwijnen (Gelderland).
Herz, Hertz, Hercz, Herc, Herch: 1. Vadersnaam. Oude Germaanse voornaam Herzo (zie Hertsoen). 2. Variant van Hirz=Hirsch: hert.
Herzberg, Herzberger, Hertzberger, Hercberg. Duitse plaatsnaam Herzberg.
Herzeele, van, Herzele, van, van Heirseele, Heirsele, van Heirzeele, Heirzele, van Hersle, Herseele, Herzeel, Herzeele, Erseel, Erzeel, Erzeele, Errezeel, Herrezeel, Horseele. Familienaam uit de plaatsnaam Herzele (Frans-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen). Of ook Herseaux (Henegouwen).
Herzfeld, van Hertsfeld, Herczfeld: Duitse plaatsnaam Herzfeld.
Herzhoff. Plaatsnaam Herzhof (Wipperfùrth).
Herzl, Herzeli, Herczl: Vadersnaam. Oude voornaam Herzelo, afleiding van Herzo; zie Herz.
Herzlich. Reïnterpretatie (hartelijk) van familienaam Herzig = Herzog.
Herzog, Hertzog, Hercog, Herczeg, Herceg, Hercek, Herzig: Duitse pendant van De Hertog.
Hes, Hess, Hesse, Hesz: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hesso. Vergelijk Hessens. 2. Afkomstig van Hessen.
Hesbignon. Naam van de Haspengouwer.
Heschbourg, Heschburg, Heusburg, Heusbourg, Heisburg, Hensbourg: Variant van de familienaam Hersburg. Duitse plaatsnaam Hirschburg.
Hese, van; van Heese, Verhees, Verheezen: Plaatsnaam Hees (Belgisch-Limburg, Gelderland Noord-Brabant, Drenthe, Utrecht), De Hees (Noord-Brabant, Nederlands Limburg.
Hees; ter Hese ‘jong beukenbos, struikgewas’. Verspreide plaatsnaam in de Kempen. Nijmegen. De bakermat van de Oost-Vlaamse en Zeeuwse familie Van He(e)se is de plaatsnaam Hese in Waasmunster (Oost-Vlaanderen):
Heselle. Plaatsnaam as hèzêles in Charneux (Luik, Luxemburg).
Hesp: Beroepsbijnaam voor een slager.
Heselwood. Engelse familie- en plaatsnaam Hazelwood: hazelarenbos.
Heske, Heskes, Heskin: Moedersnaam. Nederduitse Heseke, afleiding van de voornaam Hedwig.
Hespel, Hespeel, Hespeels, Hespelle, d'Hespeel, d'Espeels, Despeels, Espels, Despeele, de Speele, Espeel, Espel, Haspeel, Haspel, Aspeele, Aspeel, Expeels, Expeel, Expels. 1. Bijnaam uit het Oudfranse haspel: dief. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Hespel in Sperleke (Pas de Calais).
Hespelgem, van, van Helspelgem, van Mespelgem: Plaatsnaam Espelgem in Zemst (Vlaams-Brabant).
Hespen, van, van Espen, van Nespenne, van Nespen,Verhespen: 1. Plaatsnaam Neer- of Overhespen (Vlaams-Brabant). 2. Zie Van Espen.
Hesse: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hesso. 2. Afkomstig van Hessen.
Hessels, Hessel, Hesseling, Hesselink, Heessels, Esselink, Esseling, Esserink, Essink, Heslinga, Fries Hesslinga, Vlaams Hesselynck: Vadersnaam. Afleiding op -z-ilo van Germaanse hath-naam of van Hendrik of van Herman.
Hesselberth. Duitse familienaam Hesselbart, Hôselbart. Onduidelijk.
Hesselé. Verschrijving voor Isselé?
Hesselmann, Hesselmans. Afleiding van Hesseln.
Hesseln. Duitse plaatsnaam.
Hessen, van, van Essen: 1. Streeknaam Hessen. 2. Zie Van Essen.
Hessens, Hessing, Heessens: 1. Vadersnaam, van-so-afleiding van hath-naam. Vergelijk Hessels. 2. Assimilatie rs/s van Herssens.
Hessmann. De Duitse familienaam is een afleiding van de voornaam Hesso; zie Hes. Pierre Hessmann (Cent) is inderdaad de kleinzoon van de Elzasser Heinrich Hessmann, die afstamde van 1822 J.B. Hessmann, "Orbey 1779. Maar die is een afstammeling van 1749 Jean Hesman fils de Henry Hesman, de Lommel = Jean Hesemans, Orbey (Elzas). Het gaat dus om een Brabantse Hezeman (zie Heesman), die in de Elzas aan de bestaande Duitse familienaam Hessmann werd aangepast.
Hesselingen, van: Plaatsnaam Hesselingen in Staphorst, Overijssel.
Hesselius: Latinisering van Vadersnaam. Hessel (zie Hessels, Hesseling).
Hesselman, Herselman: Duits familienaam Hesselmann, afleiding van plaatsnaam Hesseln (Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts)
Hessels: Vadersnaam. Hessel, verkleinvorm op –ilo van Hesso, -zo-afleiding van een Germaans hathu-naam ‘strijd’.
Hessig: Duits bijnaam Hessig, Hässig ‘hatelijk, vijandig’.
Hessing, Hes, van, de, Hesse, Heskes, Has: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hesso (zie Hessels). Plaatsnaam De Nieuwe Hes, Oosterbeek en -Hes plaatsen, als Keur-Hes, in Duitsland.
Hesters, Heesters, Heestermans, Heester, Hesters, Heesterbeek: Afleiding van plaatsnaam heester ‘heester, jonge boom, beuk’.
Heeswijk, van, Heeswijck, van. Plaatsnaam Heeswijk, Noord-Brabant.
Heteren, van. Plaatsnaam Heteren, Gelderland.
Hetwer, Hettwer. Vadersnaam. Waarschijnlijk Germaanse voornaam Hildwar.
Hetman, Hetmans, Hettmann, Hettema: Vadersnaam, van Hette.
Hétru, Hétrus. Plaatsnaam. Romaanse voor Heestert: plaats waar heesters (jonge beuken) groeien. 1. Hestrus (Pas-de-Calais). 2. Hestrud (Nord). 3. Heestert (West-Vlaanderen), waarvan de Romaanse vorm ook Hestrud is (Hertrue in Henegouwen).
Hette, Hetten, Hett: Vadersnaam. Germaanse voornaam Hatto, bakervorm van een hath-naam.
Hettel. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hatto, zie Hette.
Hettenbergh. Plaatsnaam in St.-Omaars (Pas-de-Calais)
Hetterscheid. Duitse plaatsnaam in Hetterscheidt in Velbert.
Hettich. Vadersnaam. Hattich afleiding van Germaanse voornaam Hatto; vergelijk Hette(n).
Hetzel. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hermann.
Heuberg, Heuberger, Heiberg: Verspreide Duitse plaatsnaam Heuberg.
Heuff: Variant van Heuft, van Hooft.
Heuchamps. Plaatsnaam Huchamp in Martouzin, Namen.
Heudebert. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-berht 'strijd-schitterend': Hildebertus.
Heudens. Vadersnaam. Van Germaanse voornaam Odo. Vergelijk Uydens, Eude.
Heuer. Duitse beroepsnaam. Middenhoogduits hôuwer: maaier, hooier.
Heuertz. Vadersnaam. Germaanse voornaam hug-hard 'verstand-sterk'.
Heugem, van, van Heugen, van Eughem: Plaatsnaam Heugem (Nederlands-Limburg).
Heugten, van; van Hugten: Plaatsnaam. Middelnederlands hogede, hoochte, hocht, hucht ‘hoogte’.
Heukmes, Heukemes, Heuckemes: Vadersnaam van Huckmanns, afleiding van de voornaam Huck: Hugo.
Heukelom, van; van Heuckelom, van Heykelom, Heijkelom, van Heukelen, Heuclin, Heuclen: Plaatsnaam Heukelom (Noord-Brabant, Nederlands Limburg) of Heukelum (Gelderland).
Heukels. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse hug-naam. Vergelijk Hukili.
Heukeshoven: Vermoedelijk verkeerd gelezen Henkeshoven. Plaatsnaam Henksthoven in Duffel (Provincie Antwerpen).
Heul, van der, Verheul, Verheulen, Verheule: Plaatsnaam Ter Heule in Kuurne, Meulebeke, Dadizele, Oostvleteren en Moorsele. 1470 Hendrik Geryts op de Heul, de Heul is een buurtschap in Houten. Waternaam Heul. De Heule is een zijriviertje van de Leie.
Heulaerts, Heulaert. Afleiding van Van Heule.
Heule, (van); (van) Heulen, van Heulle, van, Huele, van Uel: Plaatsnaam Heule (West-Vlaanderen).
Heulebrouck, van, van Heulenbroucke, van Heulenbrouck, van den Eulebroucke, Hullebroeck, Hullebroek, Hullbrouck: 1. Plaatsnaam Hollebroek / Hoolbroek in Wingene, Pittem, Rumbeke, Ardooie: in een uitholling gelegen moeras.
Heulemans. Afleiding van Van (der) Heule. Of variant van Holemans. De volkstelling van Betekom vermeldt 9 maal Heulemans en 6 maal Holemans.
Heulen, Heulens. Waarschijnlijk variant van Ulens.
Heulenberghe, van. Plaatsnaam Uilenberg in Herenthout (Antwerpen) en St.-Genesius-Rode (Vlaams-Brabant).
Heuman, Heumann. Vadersnaam. Geronde vorm van Haimann, van oude voornaam Hago, van Heinemann.
Heumen, van: Plaatsnaam Heumen (Gelderland).
Heun, Heune. 1. Middenhoogduits hiune: reus. 2. Zie Huens.
Heungens, Hungens: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Huno. Vergelijk Heuninck, Heunen.
Heureux, Leureux, Lheureux, l'Heureux, Leheureux, Lawoureux, Laoureux: Bijnaam. Frans heureux: gelukkig.
Heurion. Spellingvariant van Herrion of Horion.
Heurne, van. 1. Plaatsnaam Heurne (Oost-Vlaanderen, Gelderland) of in Emelgem. 2. Gepalataliseerde variant van Van Hoorn, van Horne.
Heursel, Eursels, Eurssels, Hurssel, Hursel: 1. Middelnederlands horsel, hu(e)rsel: horzel, paardenvlieg. Bijnaam naar het gebrom. Moedersnaam. Latijnse heiligennaam Ursula.
Heusch, van. Waarschijnlijk spelling voor Van Huys.
Heusch, de, (de) Heus, Heuch, Doossche, Dossche. Familienaam uit het Middelnederlandse hovesch, heusch, hoofsch: hoffelijk, beschaafd. Afkomstig uit 'het hof'. Bijnaam.
Heuschneider. Broepsnaam; hooisnijder, grasmaaier.
Heusden, van, Vanheusden, Heusden, Heusdens, Heuysdens: Plaatsnaam Heusden (Noord-Brabant, Belgisch-Limburg) of Hesdin (Pas-de-Calais, Nederlands Heusden).
Heuser, Heusers, Heusser, Heuzer, Heiser, Euser: Duitse familienaam Hauser, Häuser, afleiding van frequente plaatsnaam Hausen.
Heuseveldt, Heusevelt, Heusinkveld: Gelderse familienaam. Plaatsnaam.
Heusling, Heuslich, Heuschling: Duits Häussling, afleiding van Haus: huis. Keuterboer, dagloner.
Heusy. Plaatsnaam, Luxemburg.
Heutink, Heuting, Huetink, Heutinck. Genoemd naar een vis (?), in Duits Heuting of Houting, de riviergrondel, Gobio.
Heuts, Heutz, Heudt, Huidts, Huits, Huydts, Huyts, Huijts: Limburgse familienaam. Limburgs heut/huit; ‘hoofd’. Bijnaam. 2. Zie ook Heits.
Heuvel, Heuvels, (de) Hoevel: 1. Middelnederlands ho(e)vel, heuvel: huit, bochel, hoge rug. Bijnaam. 2. Korte vorm voor Van den Heuvel.
Heuvel van den, (van den) Neuvel, Verheuvel, van Heuveln, van Heuvel, Heuvelmann, Heuvelmans, Heuvelmanns, Hovelmans, Hövelmann. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam 'heuvel'. In heel wat dorpen zijn er heuvels. Dus deze naam is op heel wat plaatsen ontstaan op basis van de woonplaats van wie er woonde.
Heuvelman, Heuvelmans, Heuvelmann, Hovelmans, Hövelmann: Afleiding van Van den Heuvel. Nederduits Hövel.
Heuvels: 1. Middelnederlands ho(e)vel, heuvel bult, bochel, hoge rug’. Bijnaam. 2. Korte vorm voor van den Heuvel.
Heuven, van: Plaatsnaam in Beek (Noord-Brabant), Rheden (Gelderland), Wisch (Gelderland), Zonhoven (Belgisch-Limburg).
Heuveneers. Middenhoogduits hövener: hovenier, eigenaar van een hof. Duits Höfner. Zie ook Hoevenaar(s).
Heuver, Hover, Heuwer, Euverman. Adresnaam, beroepsnaam, zie volgende. Of van heuver; hoog, verhogen (in rang).
Heuverzwijn, van, Heuverzwyn, Heuverswijn, Heuverswyn, Heuverzuyn, Heuversuyn, Heuverszyn, van Houverswijn. Wellicht bijnaam afgeleid van 'everzwijn': naar karakter of uitzicht. De 12de eeuwse aartsbisschop Heinrich von Cluny had de bijnaam Hendrik het Everzwijn of Hendrik de Ever.
Heuvinck, Heuvick, Heuvicq, Verhevick. Vadersnaam/moedersnaam uit de naam Hiltwigis, Hiltiwic, Hiltewigis(hild-wich).
Heuzel, Heusele: 1. Middenenderlands hosel: laars. 2. Plaatsnaam Hoeselt (Limburg).
Hevele, van: Door verkeerde scheiding of ontleding van een naam uit van Nevele. Plaatsnaam Nevele (Oost-Vlaanderen).
Hewitt. Engelse familienaam Hewet(t), Hewit(t), Howitt, Huet(t), van Frans Huet. Vadersnaam.
Hex (van) (van) Ex, Van Exe. Naam uit de plaatsnaam Heks (Limburg)
Hey, Heye, Heij, Heije, Heyens, Heyen, Heijens, Heijen, Heyink, Heijing: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Haio, wellicht=Herman. 2. Zie Haye(n). 3. Zie Heiden.
Heyerick, Heyrick, Heijerick, Heyerich, Eyerick. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Haid-rik, zie Heidrick. 2. Naam afgeleid uit Hendrik. Zie bij Henderiks. 3. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam agi-rik. Zie Eggerick.
Hey, de, de Heij, D'Heye: Aanpassing van Dehaye of Duhait.
Heybeeck, van, Heybeek, van Heijbeek. Waternaam.
Heyboer, Heyboers, Heijboer. Boer op de heide. Vergelijk Duits Heyd.
Heydeman, Haaiman, Heymans, Heyman, Heijmans, Heijman, Heimans, Heimann, Heimanns, Hymans, Hyman, Hijmans, Hijman, Eymann, Eyman: Afleiding van Van der Heiden.
Heydencamp, Heitkamp: Plaatsnaam Heidekamp: een afgesloten op de heide gewonnen land. Heikamp in Opglabbeek (Limburg).
Heyenroth, Heyenrath. Plaatsnaam Heienrade in Slenaken, Nederlands-Limburg.
Heyer, de, den Heijer, d’Heyere, d'Heyer, Heier, (de) Heyder, de Heijder, Heier, Heyer, Heijers: 1. Beroepsnaam van de heier, die palen heit. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam hagi-hari: Hager: Heier. Vergelijk Heyert. Of haid-hari: Heider. 3. Zie D'Heyg(h)er(e).
Heyert, Hayertz. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hag-hard: heg-sterk. Hegihardus.
Heygele, Vadersnaam. Zuidduits Heigl, van Heugel, afleiding van de voornaam Hugo.
Heyhoff. Plaatsnaam Heihof; hoeve op de heide.
Heykants, Heijkants: Plaatsnaam Heikant (Noord-Brabant, Nederlands-Limburg, Zeeland), verspreid in de Kempen. Heidekant in Houwaart (Vlaams-Brabant) en Schoten (Antwerpen): uithoek van de heide.
Heylaerts, Heylaers. Vadersnaam. Germaanse voornaam hail-hard 'heel-sterk': Heilhart.
Heylandt, van. Plaatsnaam Heideland, van Eiland in St.-L.-Houtem (Oost-Vlaanderen): Ook plaatsnaam Heideland in Udenhout (Noord-Brabant).
Heylbroeck. Familienaam uit de plaatsnaam Heilbroek in Berchem (Oost-Vlaanderen).
Heylbroeck. Plaatsnaam Heilbroek in Berchem, Oost-Vlaanderen.
Heylenbosch, Heylembosch, Heylebosch, Hellenbosch, Hellebosch, Hylebos, Eylenbosch, Eylenbosh, Eylenbossche, Eijlenbosch, Elebosch, Elenbosh, Ellebos, Dellebosch. Naam uit de plaatsnaam Hellebos in Zegelsem (Oost-Vlaanderen), Eylenbosch in Kester (Vlaams-Brabant) of Hellebos in Lubbeek (Vlaams-Brabant). Alle namen wellicht uit: bos + helle-delle (= helling - inzinking in het terrein).
Heylen, Heylens, Heil, Heyl, Hel, Heijlens, Heijlen, Heijl, Heelen, Hèle, Helen, Hele, Heyelen. Moedersnaam, verkorte vorm van de Germaanse voornaam Heila = heel, ongedeerd.
Heylen, van, van Eylen, van Eijlen, van Eyll. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Heile (Zeeland). 2. Zie ook Nijlen Van.
Heylesonne, Heijlesonne, Verheylezoon, Verheylesoon, Verheylesonne, Verheylesenne, Verheylsone, Verhelesonne: Moedersnaam. Zoon van vrouw Heile. Zie Heylen(s).
Heylighen, Heyligen, Heijligen: Vadersnaam, Germaanse voornaam heilig 'gewijd'; vergelijk Heligbertus.
Heyligers, Heijligers, Heiligers, Heiliger, Heilijgers, Heligers, Hylgers: Vadersnaam. Germaanse voornaam hail-ger 'heel-speer': Heilgerus. Of variant van Hillegeer.
Heymeijer, Heijmeijer: Beroepsnaam van een meier, boer op de hei(de). Vergelijk Duits Heidelmeier.
Heynaert. Vadersnaam. Germaanse voornaam hagin-hard: Heinhard, Heginardus.
Heynold. Vadersnaam. Germaanse voornaam, zie Henau.
Heynsens, Heynssens, Heijnssens, Henssens, Henssen, Hinsen, Hinssens, Hinssen: Vadersnaam. Afleiding met -sin-suffix van de voornaam Hendrik.
Heysbroeck, van. Plaatsnaam Heisbroek in St.-Kat.-Waver, Duffel (Antwerpen) en St.-Pieters-Kapelle (Vlaams-Brabant).
Heyselbergh, Heyselbergh, Heyselbergs, Heyselberghs. Eyselbergs: Wellicht variant van Huygelberghs.
Heynsman, Heynsmans, Hensmann, Hensmans, Hensmanns. Vadersnaam uit Heins, een afleiding van Hendrik: haim-rik.
Heyst, van, Heyste, van, van Heijst, Heijste, van Heest, Hest, van Heste. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Heist (= struikgewas, bos). Deze naam komt op heel wat plaatsen als gemeentenaam en als gehuchtennaam voor. Plaatsnaam Heist-op-den-Berg (Antwerpen). 2. De migratienaam Heist-aan-Zee, oorspronkelijk Koudekerke (West-Vlaanderen).
Heystman, Heystmans. Afleiding van Van Heyst.
Heystraten, van, Eystraeten: Heistraat: straat door of naar de heide. Plaatsnaam in Hulshout, Duffel (Antwerpen), St.-Niklaas (Oost-Vlaanderen), Borst. Er is verwarring met Heirstrate.
Heythuyzen, Heijthuijzen: Duitse plaatsnaam Heythuysen. Eventueel met Heidhausen.
Heytselaer, Heysselaer: Afleiding van Brabants heitselen: het hakhout in bundels binden; ook snoeien, bout hakken. Brabants heidsel: takkenbos, van heide. Of plaatsnaam Heisselaar bij Aarschot?
Heyvaert, Heyvaerts, Heijvaert, Hyevaert, Heivers, Heyvers. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hagi-frid: 'heg-vrede'. Hecfridus. Duits Heinfried. Plaatsnaam Wierre-Effroy, Pas-de-Calais.
Heijblom: Plaatsnaam Heibloem in Roggel (Nederlands Limburg, Herenthout, Olen (Provincie Antwerpen).
Heijbroek: Plaatsnaam in Someren (Noord-Brabant).
Heijde, Heijden, Heijdens: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Haido. 2. Heijde kan ook wel verkort zijn uit van der Heijde.
Heijdeman, Heijman, Heijmanns, Heijmans, Hijmans, Hijman, Heitman: Afleiding op –man van van der Heiden.
Heije, Heij, Heijens: Vadersnaam. Germaanse voornaam Haio.
Heijer, (den): 1. Beroepsnaam van de heier, die palen heit. 2. Afkomstig uit Berkheij (Wassenaar Zuid-Holland).
Heijeriks: Vadersnaam. Heyerick. 1. Uit Heiderik, Germaanse voornaam haid-rîk ‘verschijning-machtig’: Haidrich, Heidrich. 2. Uit Heinrik.
Heijerman: 1.Variant van Heijdeman. 2. Zie Herman.
Heijgen: Hypercorrecte spelling voor Eijgen. Plaatsnaam Eigen ‘allodiaal, niet-leenroerig goed’.
Heijink: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Heie, Heije.
Heijkoop: Plaatsnaam Heikop (Zuid-Holland).
Heijl, van: Plaatsnaam Heile (Zeeland).
Heijlbroek: Plaatsnaam Heilbroek in Berchem (Oost-Vlaanderen).
Heijligers, Heijliger: Vadersnaam. Germaanse voornaam hail-ger ‘heel-speer’: Heilgerus.
Heijman, Heijmanns, Heijmans, Hijmans: 1. Vadersnaam. Heiman, van Heineman, afleiding van Heinric ‘Hendrik’. 2. Zie Heijdeman.
Heijne, Heijnen, Heynen, la: familienaam Lahaine, Laheyne, van Lahaigne. Bijnaam. Oudfrans haigne ‘grimas, grijns’.
Heijninck, Heinink, Hijnen, Heinen, Heins: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hein, Hendrik.
Heiningen, van, Heijningen, Heyningen. Plaatsnaam Heijningen in Moerdijk, Heiningen in Nedersaksen en Wurttemberg.
Heijstek: Plaatsnaam: plaats op de hei?
Heijt, Heijting: Vadersnaam. Germaanse voornaam Haito, Heito, van Haido.
Heytze: Vadersnaam. Gedenasaleerd uit Heinz.
Heijzen, van: Ontrond uit van Huijzen. Plaatsnaam Huizen (Noord-Holland).
Hezel, van. Plaatsnaam Herzele (Ooost-Vlaanderen), lokale uitspraak (h)eezel. Zie Van Herzeele. Eventueel plaatsnaam Hersel (Noord-Brabant)
Hicketick, Hicketik, Hiketik, Hikketik, Hikketik: Speelse naamvorm bij de familienaam Hicke of Hicket, met reduplicatie en rijm? Vergelijk Nederduits Strickstrack, Trictrack, Schnickschnack, Pickenpack.
Hiance. Franse uitspraak van Jans.
Hianné, Hianne: Vadersnaam. Hypercorrect voor Janné, Jannet. Vergelijk Yannart.
Hiard, Hia, Hiar, Hias, Hyard, Hyart, Hyat, Hyar, Hya; Afleiding van Oudfrans hier: (palen) heien (vergelijk (de) Heyer), of stoten.
Hibaude, Hibeau, Hibo, Ibo, Hybaude: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Hildeboud. Zie Hiddebout. Als de h hypercorrect is: vaders-, moedersnaam van Germaanse voornaam Idbaldus, Itbolda.
Hibbelen, Hibel, Hiben, Hibben, Hippel, Ippels: Vadersnaam. Verkleinvorm bij de bakernaam Hibbo, van Hildebert of Hildebrand. Vergelijk de Friese voornam Hibbe(l), Hibert.
Hibert, Hippert, Hippertchen, Hybrecht: Vandersnaam van Hil(de)bert. Voornaam Hibbert.
Hiblot. Vadersnaam. Afleiding van Hibert of Hibeau.
Hibon. Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van Germaanse bakernaam Hibbo; vergelijk Hibbelen.
Hickethier. Voornaam Hictarius, Hicterius, variant van Hector met -arius-suffix.
Hickey. Ierse familienaam (O)Hickey, Iers iceadh 'genezer'.
Hidalgo, Hildalgo, Idalgo, Fidalgo: Spaans Hidalgo: edelman, ridder.
Hiddebout. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-bald 'strijd-moedig': Hildibald.
Hidden, Hiddes, Hiddink, Hidding, Hiddinge, Hiddinga, Hiddenga: Vadersnaam. Hiddo, bakervorm van een Germaans hild-naam; vergelijk Hidda = Hildiberga. Friese voornaam Hidde.
Hie, van, (van) Hye, van Ye, van Y, Vanye, Vany: 1. Plaatsnaam Hide, Hyde: haven (aan de kust), bijvoorbeeld in Koksijde, Lombardsijde, Raversijde. Plaatsnaam bij Duinkerke (Frans-Vlaanderen), in Heist, Nieuwpoort (West-Vlaanderen) en Schoondijke (Zeeland). 2. Waternaam Het IJ (van Ie, Ye) in Noord-Holland.
Hiebendaal: Plaatsnaam. Vernederlandsing van de ontronde vorm van Duitse plaatsnaam Hübenthal (Hessen, Nedersaksen).
Hieftje: Vadersnaam. Hypercorrecte spelling voor Ieftje, verkleinvorm van Ieve, Ivo. Germaanse voornaam Ivo. Zie ook Ivens.
Hiel, Hiehle, Hiele, Hiels, van, Hille: 1. Bijnaam naar het lichaamsdeel, de hiel; of naar de hak. 2. Familienaam uit Van Niel: plaats in provincie Antwerpen/Limburg/Vlaams-Brabant.
Hiele, van (der): 1. Plaatsnaam Hille, Noordzee-Germaanse variant van Hul(le) ‘heuvel’, Engels hill. 2. Uit van Hiel.
Hielkema, van, Hijlkema, Hylkema, Hielken, Hielema, Hieltjes, Hielckers. De Friese familienaam Hylkema/Hijlkema/Hielkema is afgeleid van een vadersnaam dat teruggaat op een hild-naam zoals Hildebrant, Hildeboud. De voornaam Hylke/Hielke. Uit een van de onderstaande referenties blijkt ook dat dit type familienamen via via werd aangenomen, in dit geval door een landbouwer op een boerderij die aan een (middeleeuwse) familie Hylkema toebehoorde.
Hiero, Hierro. Spaanse familienaam Hierro, Fierro. Italiaanse Ferro; ijzer. Beroepsnaam van de smid.
Hieronymus, Hironymus, Jeronimo: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Hieronymos; 'met een heilige naam'. Zie ook Jérôme.
Hieronsens. Vadersnaam. Zoon van Jeroen.
Hiers, Hierse, Iers: 1. Beroepsnaam voor de teler of handelaar van gierst, Middenenderlands hirse/herse. Vergelijk Duits Hirse, Hirsekorn, Hiersemann. 2. Misschien wel aanpassing van plaatsnaam Hierges (Ardèche).
Hietbrink: Plaatsnaam Heetbrink, Heitbrink: 1480 Hietbrink bij Almelo, Overijssel; 1417 ten Hiedbrinke in Bergh (Gelderland). Ook plaatsnaam Heidbrink (Nedersaksen).
Hietink. Vadersnaam. Afleiding van bakernaam Hiddo, zie Hidden.
Hiffe, Hieff: Waals hîfe nootschaal.
Higgins, Higginson. Engelse vadersnaam. Afleiding van Higg, van Hick, bakervorm van Ric(h)ard.
Higny, Hienny: Plaatsnaam Higny in Jamoigne (Luxemburg).
Hijzen. Vaders-, moedersnaam. Germaanse voornaam Iso/Isa.
Hikspoors, Hexspoor: Zinwoord: Middelnederlands hicken: pikken + spoor: ruiterspoor. Bijnaam voor iemand die met de sporen prikt, die het paard de sporen geeft.
Hiligsmann, Hilligsmann, Hilkman, Hilkmann: Nederduitse Hilligmann, Hilgemann, Duits Heiligmann. Lid van de kerkraad.
Hilarius, Hillario, Hillaire, Hilaire, Hislaire: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam.
Hilberink: Vadersnaam. Uit Hilbertink, afleiding van de voornaam Hilbert. Vandaar ook plaatsnaam, bijvoorbeeld 1387 Hilberting in Weerselo Overijssel.
Hilberts, Hilbert: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-berht ‘strijd-schitterend’. Hildebertus.
Hild, Hilde, Hilden, Hildgen, Hilte, Hilt: Vaders-, moedernaam. Germaanse voornaam Hildo/Hilda, korte vorm van een hild-naam.
Hildenbrandt, Hildebrandt, Hildenbrand, Hildebrand, de Hildebrandt, Hiltenbrand, Childebrand, Hillebrand, Hillebrandt, Hillenbrand, Hellebrandt, Hellenbrandt, Hellenbrand: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-brand 'strijd-zwaard': Hildebrandus.
Hildebert, Hilbert, Hilbert, Hilpert, Hullebert: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-berht 'strijd-schitterend'.
Hildegarde, Hilgardt, Hellegards, Ellegaard: Moedersnaam. Germaanse voornaam hild-gard 'strijd-gaard'.
Hildering. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hilder(t), zie Hiler of Hilderik.
Hildermans, Hillermans: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Hilder(t); vergelijk Hildering. 2. Zie Hillemans.
Hildernisse: Hildernisse bij Woensdrecht (Noord-Brabant) werd eind 15de eeuw door de Schelde verzwolgen.
Hilderson, van, Hildersom: Plaatsnaam Hindersom (Noord-Brabant, Gelderland, Nederrijn?).
Hildesheim, Hildeschayn, Hillescheim: Duitse plaatsnaam Hildesheim.
Hileijn, Hillen: Vadersnaam. Voornaam Hillin/Hellin, vleivorm van een hild-naam, zoals Hildeboud = Helleboud.
Hileghem Van, Hillegems, Hielegems, Hieleghem, Hillegoms, Hullegems, Ilegems, Ilegoms, Illeghem, Illgegem, Ylegems, Ylegoms, Illegems, Ielegems, Willeghems, Willegems. 1. Naam uit de plaatsnaam Hillegem (Oost-Vlaanderen). 2. Of uit Hillegom (Zuid-Holland).
Hilereau. Vadersnaam. Afleiding van Hilaire.
Hilfert. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-frid 'strijd-vrede': Hildefredus, Helfridus. 2. Of plaatsnaam Helford (Cornwall)?
Hilgerdenaar: Vadersnaam. Afleiding van de Germaans naam Hilgert, Hilger, Hillegeer.
Hilgert, Helgert: Variant van Hilger (zie Hillegeer) of van Hilgardt.
Hilhorst. Plaatsnaam, in Hoevelaken, Amersfoort, Utrecht; bosje op een heuvel.
Hilke, Hilkens, Hilleke, Hilge. Vadersnaam uit een Germaanse hild-naam zoals Hillebrand.
Hill, Hille, Hills: Engelse plaatsnaam Hill; heuvel’. Zie ook van der Hille.
Hillaert, Hillaerts, Hilaerts: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-hard ‘strijd-sterk’. 2. Familienaam uit Hille. Zie Hille. 3. Familienaam uit de plaatsnaam Hillaer in Lokeren (Oost-Vlaanderen).
Hille (van), Verhille, Verrielle, Verriele. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Hille (Noordzee Germaans Huile voor heuvel), Engels Hill. 2. Hiel(e) (van) en Van Hille kunnen ook afkomstig zijn van de plaatsnaam Niel bij Antwerpen.
Hillegeer, Hilger, Hilgers, Hilker, Hilgert, Illegeer, Hellegeer, Hellegers, Helgers, Helegeert, Helegeer, Helgert, Helguers, Ellegeert, Elegheert, Elegheer, Elegeert, ElegeerEllegeest, Elegeest, Eligeest, Eligeet, Elgers: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-ger 'strijd-speer': Hildegarius, Hilgerus.
Hillem. Variant van Hillen? Plaatsnaam Hellemmes (Nord)?
Hillemans, Hillemanns, Hildermans, Hillermans, Illemans: 1. Moedersnaam. Afleiding van Hille, van Hilde. 2. Afleiding van Van Hille.
Hillen, Hille, Hillenga, Hillenius, Hillenaar, Hilling. Vrouwelijke naam, vleivorm van Germaans χildjō- 'strijd'. Zie ook vorige.
Hiller, Hillert. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hilder(t): hild-hari 'strijd-leger' of hild-hard 'strijd-sterk'.
Hillebrand, Hilbrands, Hilbrants, Hillebrands, Hilbrandie, Hilbrand, Hollebrand, Hollebandse, Hollebands: Vadersnaam. Germaanse voornaam Hildebrand: hild-brand ‘strijd-zwaard’: Hildebrandus. Hilebrantssoen.
Hillege: Vadersnaam/moedersnaam Uit Hilligje, verkleinvorm van een hild-naam.
Hillegeer, Hilger, Hilgers, Hilker, Hilgert, Hilgerink, Hillegers, Illegeer, Hellegeer, Hellegers, Helgers, Helegeert, Helegeer, Helgert, Helguers, Ellegeert, Elegheer, Elegeer, Elegeert, Elegheert, Ellegiers, Ellegeest, Elegeest, Eligeest, Eligeet, Elgers: Vadersnaam. Hillegeer, Hilleger, Germaans naam hild-ger ‘strijd-speer’: Hildegarius, Hilgerus.
Hilleman, Hillemans, Hillemanns, Hildermans, Hillermans Illemans, Hillema (Fries): 1. Moedersnaam. Afleiding van voornaam Hille, van Hilde. 2. Afleiding van van Hille (zie van Hiele).
Hillinga: Vadersnaam. Friese afleiding van een Germaanse hild-naam.
Hillinger. Afleiding van plaatsnaam Hilling, Beieren.
Hillewaere. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hild-war.
Hillewaert, Helewaert, Hillewaere, Heluwaert. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hild-ward; 'strijd-hoede':
Hilmer, Illmer, Ilmer: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-mêr 'strijd-beroemd': Hil(de)marus.
Hilse. Duitse ontronde vorm van plaatsnaam Hulse; hulst.
Hilson. Engelse vadersnaam; zoon van Hild.
Hilst, van: Plaatsnaam Hilst in Hasselt (Belgisch-Limburg).
Hilton. Plaatsnaam (Derbyshire, Dorset).
Hiltrop. Frequente plaatsnaam in Westfalen.
Hilven, Heleven, Helven, Helfen. 1. Moedersnaam, knuffelvorm van Heilwig. 2. Vadersnaam, knuffelvorm van Hildevert.
Hilwerda, Hilverda, Hilverdink, Hilverink, vadersnaam Hilwert, Hillewaert, Hildiward, Hildoard. Plaatsnamen Hilversum (Hilwarthisheim, Hilwart’s woonplaats), Hilwartshausen, dorp bij Einbeck in Hannover, enz.
Himbeeck, Himbeek,(van), van Imbeeck, Imbeek, Himbeke, Hinnebeke, (van) Heymbeeck, Heymbeek, van Heijmbeeck, van Heymbeke, (van) Eembeeck, Eembeek, Eembeck, Embeck. Naam uit de plaatsnaam Hembeke (Oost-Vlaanderen), (Neder-Over) heembeek (Vlaams-Brabant), Himbeke in Paulatem of Embeke in Viaene (Oost-Vlaanderen).
Himelfarb, Himmelfarb. Duits Joodse familienaam; hemelkleur, hemelsblauw.
Himbeeck, van, Himbeek, van, van lmbeek, van lmbeeck, Himbeke, Hinnebeke, (van) Heymbeeck, Heymbeek, van Heijmbeeck, van Heymbeke, (van) Eembeeck, Eembeek, Eembeck, Embeck: Plaatsnaam Hembeke (Oost-Vlaanderen), (Neder-Over)heembeek (Vlaams-Brabant), Himbeke in Paulatem (Oost-Vlaanderen) of Embeke in Viaene (Oost-Vlaanderen).
Himbergen, van. 1. Hypercorrect voor Van Imbergen, van Van ledenberge. Plaatsnaam in Asse (Vlaams-Brabant). Zie ook Tinbergen. 2. Duitse plaatsnaam Himbergen.
Himbrecht: Vadersnaam. 1. Germaanse voornaam haim-berht ‘heem-schitterend’: Haimbert, Heimbertus. 2. Hypercorrecte spelling voor Imbrecht.
Himmel, Himmelman, Himmelmann: Duits pendant van van den Hemel. Hemelman.
Himmenck, van: Misschien de Zwitserse Plaatsnaam Emmenegg, waarvan de Brabantse familie Emmenecker afkomstig is.
Himschoot, (van) Imschoot, Hemschoote, Van Nienschoot: Plaatsnaam Himschoot in Eksaarde (Oost-Vlaanderen). Himst(e), van, zie van Heemst.
Himmer. Beierse ontronde vorm van Hummer, van Hùe(b)mer, van Hubmaier: kleine boer. Hube, Hufe: hoeve.
Himschoot, (van) Imschoot, Hemschoote, van Nienschoot: Plaatsnaam in Eksaarde (Oost-Vlaanderen).
Hinand, Hinant: Vadersnaam. Germaanse voornaam hild-nand 'strijd-moed': Hiltinand.
Hinchliffe. Engelse familienaam Hincliff, Yorkshire.
Hinckstmans, Hingstman: Beoepsnaam van de hengsten- of paardenkoopman. Vergelijk Hengstmanger.
Hincourt. 1. Plaatsnaam, Meurthe-et-Mos. 2. Zie Incour.
Hinderdael, van, van Inderdael, Henderdael: Duitse plaatsnaam Hintertal.
Hindersmann: Duits familienaam Hindermann, Hintermann, naar de woonplaats ergens achter.
Hindlet. Hypercorrect en met rc-epenthesis voor Idelet. Zie Hit(t)elet.
Hingst, Hin(xt, Hinckxt: Bijnaam naar de eigenschappen van de hengst; vergelijk werkwoord hengsten: hard werken. Of beroepsnaam voor fokker of koopman van hengsten. Vergelijk Hinckstmans.
Hingston. Plaatsnaam Hinxton, Cambridgheshire.
Hink, Hinck, Hincq, Hinc, Hinque, Inck: 1. Vadersnaam Henk. Duitse korte vorm van de voornaam Heinrich. 2. Bijnaam voor iemand die hinkt.
Hinloopen, van, Hinlopen: Plaatsnaam Hindelopen (Friesland).
Hinnebeen. Verdwenen familienaam. Wellicht uit de Germaanse voornaam han + berth. Of is het toch een bijnaam voor iemand met dunne benen ?
Hinneman, Hinnema: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes of Hendrik.
Hinnes, Hinssen: Vadersnaam. Korte vorm en afleiding van voornaam Johannes of Hendrik.
Hinfeld, Hinfeld, Hinsfeldt, Hinsfeld. Naam uit de gelijknamige plaatsnaam: dit uit het Germaanse hangista + felda Ergens (?) in het Duitstalige gebied.
Hinninghofen. Eberhard Hinninghofen werd in 1717 in Kettwig geboren als zoon van Gotzen Oberhinninghofen en Anna Unterhinninhofen. Hinninghofen is een straatnaam in Kettwig.
Hinnisdael, van, Hinnisdaels, Hinnesdaels, Hinnendaels: Plaatsnaam Hinnisdaal in Vechmaal (Limburg).
Hinsenkamp. Plaatsnaam Kamp (veld) van Hinse (Heinso).
Hinte, van: Plaatsnaam Hinte (Nedersaksen).
Hinten. 1. Vadersnaam, knuffelvorm uit Heinrich (haim-rik). 2. Vadersnaam of moedersnaam uit Johannes of Joanna.
Hinterberger. Plaatsnaam Hinterberg (Beieren).
Hintermaier, Hindermeyer: Duitse naam voor een meier die ergens achter woont.
Hintertur: Misschien de plaatsnaam Hinterthürn (Beieren).
Hinthel. Plaatsnaam Hintel: veen, broekland in Oldenburg-Hannover.
Hintzen, Hintze, Hinr, Hinze, Hinzen, Hinsch: Vadersnaam. Duitse vleivorm van H(e)inrich.
Hion. 1. Plaatsnaam Hyon (Henegouwen). 2. Zie Yon.
Hippe, Hipp, Hipke, Hipken: Vadersnaam. Bakervorm van Germaanse voornaam Hildebert of Hildebrand. Vergelijk Hibbelen.
Hippolite, Hippolyte, Hippoliti, Ippolito, Ippoliti: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Hippolytus 'paardentemmer'.
Hiquet, Hicquet, Hicket, Hiket, Hicguet, Higuet, Higuez, Iquet, Icket, Iket: Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse bakernaam Hicko. Zie Icke.
Hirsch, Hirch, Hirz, Hirtz, Hiertz, Hirsz: Duitse bijnaam Hirsch: hert. Vergelijk De(n) Hert.
Hirardin. Vadersnaam. Vleivorm van Herard.
Hiroix, Volksnaam Irois; Ier?
Hirschhorn, Hirshorn, Herschhorn, Herszhorn: Plaatsnaam (als in Beieren). Ook huisnaam: de Herthoorn.
Hirschberg, Hirschberger. Verspreide Duitse plaatsnaam Hirschberg.
Hirschbuhler, Hirschbichler. Plaatsnaam Hirschbühl, Hirschbichl (Beieren).
Hirschel, Herschel: Duitse afleiding van Hirsch: hert. Bijnaam.
Hirschfeld. Verspreide Duitse plaatsnaam Hisfeld.
Hirschler. Afleiding van Hirsch; hert.
Hirschman, Hirschmann, Hersman, Herszman, Herzman, Hercman: Duitse beroepsnaam. Variant van Hiersemann: teler van gierst.
Hirt, Hirth, Hirtt, Hirter: Duitse beroepsnaam Hirt: herder.
Hirtz, van den. Plaatsnaam Hirtz in Moresnet, Luik.
Hisdes: Wellicht vervormd uit Hirdes.
Hisette, Hizette, Hisstette, Hissete, Hyzette: Plaatsnaam. Oudfrans haisette, afleiding van haise, van Germaans haisia: haag, heg, afsluiting.
Hispallie, van der, Hispaillie, van der. Zie van de Raspaille.
Missel: Waarschijnlijk van Duits Hirschel of van Hitzel, afleiding van Germaanse voornaam Hizzo, afleiding van hild-naam.
Hissink, Hessink, Hishink, Hissing. Adresnaam, boerderij op de Veluwe en wel 5 erven, boerderijen. in de Achterhoek. Een ink naam met de betekenis zoon van Hisso of Hizo, tot de stam hildo; strijd.
Hitelet, Hittelet, Itlet, Ittelet, Hutlet: Vadersnaam. Afleiding van een bakervorm van een Germaanse voornaam, een hild-naam (zie Hidden) of een id-naam (zie Ide).
Hitchinson, Hitchins. Engelse vadersnaam. Zoon van Hitchin, vleivorm van Hi(t)ch, van de voornaam Richard.
Hitter, Hitters: Hitter is een ontronde vorm van Duits Hütter, van plaatsnaam Hütte ‘hut’. Of uit Hüter ‘hoedenmaker’.
Hiver, Hivert, Yver, Yvert: 1. Vadersnaam. Yver was een voornaam in Amiens. 2. Bijnaam. Frans hiver: winter. Vergelijk De Winter.
Hivre. Hypercorrect voor Hiffe?
Hizette, vervorming van Van Hex?
Hitzert: Duits Hitzer, afleiding van hitzen ‘heetmaken, stoken’.
Ho, Hoo, Ho-Sam-Sooi, Ho-A-Hing, Sie Dhian Ho, Ho Tjon Hen. Chinese of oosterse naam, mogelijk naar Ho Chi Minhstad, Vietnam.
Hobart. Vadersnaam. Variant van Hubert.
Hobbel, Hobbels, Obbels: Vadersnaam. Verkleinvorm van de voornaam Hubrecht.
Hobbelink. Vadersnaam. Afleiding van Hubrecht. Vergelijk Hobbel(s).
Hobberstad. Noorse plaatsnaam Hobberstad.
Hobé, Hoebee, Houbé, Houbey: 1. Oudfrans hobé, hobet: roofvogel, kleine valk.
Hobe, Hobee, Hobbe, Hobbs, Hop, Hoppe, Hopp, Hoeppe: Vadersnaam van Germaanse voornaam Hubrecht. Vergelijk Hubin.
Hoberg, Hooberghs, Hoobergs, Hooiberg, Hooyberg, Hoobergh, Hooberghs, Hoberg, Hobergh, Hoberghs, Hooijbergh, Hoijbergh, Hoybergen, Hoeyberghs, Oberg, Oberge, van Hauberg, (van) Hoeberghen, Hoebergen, Hoeberg. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Ho(ge)bergh in Reet (Antwerpen) en Zulzeke (Oost-Vlaanderen, Hoberg in Bakel en Zon (Noord-Brabant) en Hooiberg (dit wellicht ook uit hoge berg) in Oostmalle (Antwerpen). 2. Familienaam uit de plaatsnaam Opbergen of Obberge. 3. Er zijn ook diverse plaatsnamen met Hohberg in Duitsland. Afleiding is Hoberger.
Hobleu, Hombleu, Houbleu: Oudfrans hobeleur: deserteur, vluchteling, plunderaar, rover. Bijnaam.
Hobohm. Nederduitse vorm van Duits Ho(c)hbaum, Nederlands Hoogboom. Naar de woonplaats.
Hobscheid. Hobschette, Hopchet, Obchette, Obchet, Obchitte: Duitse plaatsnaam Hobscheid.
Hobus, Hobusch, Hoebus, van Hoebost, Hobost, Van Obost, Obus. Naam uit de plaatsnaam Hobos(ch): hoog bos, een naam die op vele plaatsen voorkomt. Velzeke, Tielt. Ook Hoebuschvijver in Dentergem.
Hocedez, Hochede, Hochedez, Hoscedéz, Hoscedé, Hossedez, Hosdé, Hosdez, Hosdey, Hosday, Auchedé, Augedé, Augedet, Augedez, Hauchedez, Haugedé: Frans hoche dé: die de dobbelstenen schudt. Bijnaam voor een dobbelaar. Vergelijk Duits Schûttenwiirfel. In oud Romaanse dialect; Ho(man)Che(bij)Dez(God)
Hocepied, (de) Hochepied, Hossepied, Hospied, Houspie, Hauspie, Hauspye, Hauspy: 1. Frans hoche pied. Bijnaam voor iemand die de voeten schudt, slingert. 2. Haussepied: die de voet optilt; of Oudfrans haussepié: instrument om een kruisboog met de voet aan te spannen. Oudfrans halcer: Frans hausser.
Hocevar. Variant van Kocevar, Sloveens voor de bewoner van de streek rond Kocevje.
Hoch, Hochs. Duitse bijnaam. Vergelijk De Hoog.
Hochart, Hochard, Hossart, Hossaert, Hauchard, Hauchart, Houchard, Houchau: Afleiding van Oudfrans hochier: schudden. Bijnaam.
Hochberg, Hochberger. Duitse plaatsnaam Hochberg.
Hoche. Bijnaam van Frans hocher: schudden. Vergelijk Hutse, Hochart.
Hochstenbach, Hostenbach, Oostenbach, Hochstenbag. Plaatsnaam Höchstenbach in Rijnland-Palts.
Hochecorne, Hauchecorne: Frans Hoche corne: die de hoorn beweegt, blaast.
Hochhaus, Hochhauser, Hochhäuser, Hochheiser, Hohaus, Hoheiser, Hoheisel: Verspreide Duitse plaatsnaam Hochhaus(en).
Hochmont. Plaatsnaam Ho(o)gmont in Tg.
Hochmuth, Hogmout: Duits Hochmut had oorspronkelijk een positieve betekenis: hoge, edele gezindheid; later: hoogmoed, trots, overmoed. Bijnaam.
Hochschuler. Bijnaam voor student aan een hogeschool, een scholaster. Vergelijk Scholiers, Escolas.
Hochstein, Hochsteyn, Hoogesteyn, Hoogesteijn, Hoogsteyn, Hoogsteyns, Hoogsteijns, Hoogstijn, Hoogstijns, Hoogstyns, Hoogstyn. Naam uit de plaatsnaam Hoge Steen, bijvoorbeeld in Kortemark en Kachem (West-Vlaanderen), Hochstein (Rijnland-Palts, Noordrijn-Westfalen en Beieren).
Hochstenbach, Hochstenbag, Hockstenbach, Hochtenbach: Duitse plaatsnaam Hôchstenbach.
Hochstras, Hochstrass, Hochstrasser; Plaatsnaam Hochstrasse; hoge straat.
Hocht, van. 1. Plaatsnaam Hogt in Lanaken (Limburg). Zie ook Van der Hoeght. 2. Zie Van Haecht.
Hochwald: Plaatsnaam Hochwald (Noordrijn-Westfalen, Baden-Württemberg).
Hocke, Hock, Hokke, Hokkeling, Hokke, Hoc, Hocque, Hocq, Hoque, Houke, Hocks, Hockx, Hox, Houkx, Houx, Houckx, Houck, Hoeks, Hoek,Hoekx, Hoex, Hoecks, Hoeckx, Hoeck, Houcque, Houque: 1. Vadersnaam Hocke, van Hucco, bakervorm van een hug-naam, zoals Hugo, Hugebert. 2. Zie Houck(e). 3. Hock(e), Hokke, Hoc, Hoque, Hocq(ue) eventueel = Hoke.
Hockemuler. Aanpassing van Duits Hochmuller: molenaar op een hoge molen.
Hockers, Hockertz. 1. Duitse beroepsnaam Hocker, Hö(c)ker, Hockner: kramer, venter, kleinhandelaar. 2. Zie Ockers.
Hocking, Hockins. Vadersnaam. Afleiding van Hocke 1.
Hocquard, Hoquart, Hocquart, Hoccart, Hockaert: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hughard. Duits Huckart. 2. Afleiding van Oudfrans hoc: ha(a)k, houweel?
Hocquet, Hocquette, Hocquez, Hocqué, Hoquet, Hoqez, Houquet, Houques, Hockett, Hocketté, Hockettay, Hoket, Ocquet, Ocket. 1. Bijnaam uit het Oudfranse hoquet: schok, stoot, twist, valstrik, haak, kapmantel. 2. Vadersnaam uit de Germaanse knuffelnaam Hucco of Occo. Uit Odger.
Hocquinghem. Plaatsnaam Hocquinghen (Pas-de-Calais) en oude naam van St-Léonard (Pas-de-Calais).
Hodelet, Hoddelet. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse aud-naam, zoals ook Houdet = Oudet. Of van een hild-naam.
Hodde: Vadersnaam. Bakervorm.
Hodé. Middenfrans hodé: moe, vermoeid. Bijnaam.
Hodeige, Hodège: Plaatsnaam (Luik).
Hodges, Hodge, Hodgson: Vadersnaam. Engels Hodge, roepnaam voor Roger.
Hodiaumont, Haudiamont. Plaatsnaam Hodiaumont in Thimister (Luik).
Hodimont. Plaatsnaam, Luxemburg.
Hodister, Hoedister, Audistère: Plaatsnaam Hodister (Luxemburg).
Hödl: Hödl, Hödler, Opper Duits beroepsnaam voor een kleinhandelaar.
Hodzelmans. Duitse familienaam Hutzelmann. Vergelijk Hutzelbeck: bakker van Hutzelbrot, brood met gedroogde vruchten.
Hoebancx, Hoebanx, Hoebanckx, Hoebankx, Houbanckx, Hoebank: Reïnterpretatie van Hoebampts. Plaatsnaam Hoebampt: hoge beemd.
Hoebé, Hoebee, spelling voor Hobé. 1. Oudfrans hobé, hobet ‘roofvogel, kleine valk’. 2. Vadersnaam. Variant van Hubet, verkleinvorm van de voornaam Hubert. Zie Hoebert.
(van) Hoebeke, (van) Hoebeeck, Hoebeek, Hoebeck, Hoebek, Hoebecke, Oebbeke, Hoebecq, Hobeck, Hubeek. Familienaam uit de plaatsnaam Hoebeke: hoge beek.
Hoeberghen, Hoebergen (van). Familienaam uit de plaatsnaam Hoeberg(en): hoge bergen. Zie verder Hoberg.
Hoebert, Hubers, Huiberts, Huibers, Hubrechts, Hubregtse, Huiversma: Vadersnaam. Hoebert is de oostelijke variant van de Germaanse voornaam Hubert. Zie Hubrechtsen.
Hoeboer. De kinderen van ene Mathias Hophouwer uit "Beieren" (volgende akte van ondertrouw 19.07.1710 in 's-Hertogenbosch) worden vermeld als Hoeboer of een variant daarvan. Hophouwer is dan wellicht de weer verbasterde basisnaam met als oorsprong: hopbrouwer (brouwer van hoppebier). Plaatsnaam Obourg, Henegouwen?
Hoebroeck, van Hoebroek, van, Hoebrouck, Hoebrouk, van Hoobrouck, Hoobroucq, van Houbroeck, van Haubroeck, Hubrouck, Huybroeckx: Plaatsnaam Hobroek: hoog rnoeras, in Maarke-Kerkem (Oost-Vlaanderen), Hoebroek in Ezemaal (Vlaams-Brabant).
Hoed, den, (de) Hoet, D’Hoe, D’Hoet, D’Hoedt, Hoedt, Hoedts: 1. Bijnaam naar het hoofddeksel of beroepsbijnaam voor de hoedenmaker. Ook uithangbord, wat vaak verwijst naar het beroep. Vergelijk Engels Hat, Frans Chapeau, Picardisch Capiau. 2. In Nederland is minstens één familie waar de naam teruggaat op (schapen)hoeder.
Hoedemaeker, Hoedemaekers, Hoedemaker, Hoedemakers, Hoemaeker, Hoemaecker, Hoemacker, Hoeymakers, Heutmekers: Beroepsnaam van de hoedenmaker.
Hoeden, van der, van Hoe, van Hoo, van Hou. Van den Hoede. Naam uit de huisnaam Ten Hoede: in de hoed.
Hoeder: Beroepsnaam. Middelnederlands Hoeder ‘, hoeder, bewaker’. Vergelijk Duits Hüter.
Hoefakker: Plaatsnaam Hofakker in Dentergem, Koolskamp, Meulebeke, Pittem, Wingene (West-Vlaanderen), Hofakkers in Vries (Drenthe).
Hoef, Hoefs, Hoes: Bijnaam. Variant en afleiding van Hooft. Hoes, van Hoefs door zss.fs/s
Hoef (de), Houf. Beroepsbijnaam van de hoefsmid. Variant van Van (den) Hoef? Aanpassing van De Hove? Zie ook Hoefs.
Hoefhamer: Beroepsbijnaam van de hoefsmid.
Hoeffler, Hoeffel, Hoeffelman, Höfel, Höfelmann: 1. Duitse familienaam Höfler, van plaatsnaam Hof: hof, hoeve. Höôfelmann zoals Hoflmeier: boer op een hoeve. 2. Afleiding van Nederduits Hôvel, Hôfel: heuvel.
Hoefflijn. 1. Aanpassing van Duits Hoflin. Duitse familienaam Hofle(in), afleiding van plaatsnaam Hof. 2. Uit Houplines, met pl-, fl-wisseling. Zie Houfflin.
Hoefkens, Hofkens, Hufkens: Verkleinvorm van van der Hoeven of van Hove.
Hoefmans, Hoefman, Homan, Hoffmann, Hoffman, Hooftman, Hoofman, Hoofmans, Hofman, Hofmans, Hoffeman, Hoffeman, de Hoffmann, Hoffmann, Hoffmanns, Hoffman, Hofment, Offman: 1. Afleiding van van der Hoeven, van den Hove. 2. Beroepsnaam ‘dienstman, hofdienaar, landbouwer, boer, tuinman, hofmeester’.
Hoefnagels, Hoefnagel, Hoefnaegels, Hoefenagel, Hoeffnagel, Hoevenagel, Hoevebaeghel, Hoevenagel, Hoevenaeghe, Houvenaeghel, Houvenaghel, Hoevenagel, Houwenaeghel, Houwenagel: Beroepsbijnaam van de hoefsmid.
Hoef, Hoefs, Hoes. Varianten van Hooft. Zie daar.
Hoefsloot. Plaatsnaam bij Berkhout, Noord-Holland.
Hoefsmit. Beroepsnaam van de hoefsmid.
Hoefijzers, Hoefijzer, Hoefeijzers, Hoftijzer: Beroepsbijnaam van de hoefsmid.
Hoegaerden, van, Hoegaarden, Hoegarden, Van Hougardine. Familienaam uit de plaatsnaam Hoegaarden (Vlaams-Brabant).
Hoegee, van. Door verkeerde uitspraak met lange e van Van Hoege.
Hoegen: Vadersnaam. Verbogen vorm van de Germaanse voornaam Hugo.
Hoeght, van der, van der Hoeft, van Heugten, van Hooghten, van Hoogten, van Hoften, Verhogt, Verhocht,Verhoft, Veroft, Verheugd, Verhuyght, Verhuyt, Verhuyck. Naam uit de Middelnederlandse plaatsnaam hogede, hoochte, hoch, hucht: hoogte.
Hoehn, Hoehne, Hohn, Hohnke, Höhne, Höhnel, Hönen, Hönes: Vadersnaam. Duitse korte vorm van voornaam Johann; of oude voornaam Hô(h)n, van germaans Huno.
Hoek, Hoeke, de Houck: 1. Bijnaam naar een dierennaam; Middelnederlands Houck ‘zeevis (geen snoek)’. Ook Middelnederlands hoekijn, hoecksken ‘geitenbokje, lam, geitje’, verkleinvorm van Middelnederlands hoec, houck ‘bok’. 2. Verkort uit van den Hoek.
Hoek, van (den) Hoeck, Hoecke, van der Hoek, van den Hoecq, van (den) Houck, Houcke, van den Hock, Verhoeke, Verhoeks, Verhoek, van Houche, van Ouche, van den Ouc, van Oek, van Nouque, Hoek, van Hoeke, Hoeck, Houck, Houcke, Houcque, Houque: Plaatsnaam Hoek in Gent, Hoek (Zeeland), Hoeke (West-Vlaanderen). Of een van de talrijke Hoek-toponiemen.
Hoeken. 1. Hoedeken, afleiding van Hoed. Bijnaam of beroepsnaam. Zie Hoed, Hoeykens. 2. Middelnederlands hoekijn: bokje van schaap of geit. Bijnaam. Vergelijk De Houck(e).
Hoekendijk: Plaatsnaam. Plaatsnaam Hoeks in Dudzele, Houtave, Klemskerke, Zandvoorde. Of variant van Van Hoek.
Hoekman, Hoekmans, Hoeckman, Hockman, Houcmant: Afleiding van van (den) Hoek.
Hoekmeyer. Meier op een plaats genaamd de Hoek. Vergelijk Duits Eckmeier.
Hoeks, van.
Hoeksema, Hoekzema, Hoeksma, Hoex, Hoekstra, Hoek, van, Hoks: Friese afleiding van van (den) plaatsnaam Hoek.
Hoelbeek, Hoelbeekx. Plaatsnaam Hoelbeek (Limburg).
Hoen (‘t), Hoën, Hoens, Hons, Huens, Oms, Oen. 1. Bijnaam uit hoen, kip. Bijnaam naar gedrag, dwaas kuiken, vergelijk Kiekens, of beroepsbijnaam. 2. Vadersnaam uit de Germaanse naam Huno. Zie Honin.
Hoencamp: Door g-uitstoting van een klank in het midden van een woord, van plaatsnaam Hogenkamp ‘hoog veld’.
Hooendermans. Beroepsnaam van de pluimveehouder of poelier.
Hoendermis. Hoedermarkt? Of uit Hoendermans?
Hoendero. Plaatsnaam Hogendorp. Höntrop, Hontrup, Hundorp (Duitsland). Ook Deense plaatsnaam Hunderup. Vergelijk Duitse familienaam Hondorf, van plaatsnaam Hoh(e)ndorf.
Hoendervangers, Hoendervanger: Bijnaam voor een kippenvanger, kippendief. Vergelijk Duits Hühnerfänger.
Hoene: Vadersnaam. Germaanse voornaam Huno.
Hoendervoets. Bijnaam naar een lichamelijk kenmerk. Vergelijk Duits Huhnerbein.
Hoenshoven, van. Plaatsnaam in Hoepertingen (Limburg).
Hoenselaars: Plaatsnaam Hoenselaar, bijvoorbeeld Honselersdijk in Naaldwijk (Zuid-Holland).
Hoepels, Houpels. Beroepsnaam van de hoepelbinder, kuiper. Vergelijk De Hoop.
Hoepen, van: Wellicht hypercorrecte spelling voor van Oepen. Plaatsnaam Eupen (Provincie Luik).
Hoeppermans. Beroepsnaam. Opperman: metselaarsknecht.
Hoerster. Duits Hörster, van plaatsnaam Horst: bosje, struikgewas.
Hoes: Hoes, van Hoefs, door assimilatie fs van s. Afleiding van Hoeft, Hooft.
Hoesel, van, Hoessels: Plaatsnaam Hoeselt (Limburg).
Hoeserlande, van. Plaatsnaam Ogierlande in Gits, Torhout, Roeselare.
Hoestlandt: Hypercorrecte spelling voor Oestland, van Woestland ‘woest land, braakland’.
Hoetmans, Hoeman: 1. Hoedeman, bijnaam voor de drager van een hoed. 2. Beroepsnaam van de hoedenmaker.
Hoetten. Wellicht spelling voor Otten.
Hoevell, van: Nederduitse plaatsnaam Hövel ‘heuvel’.
Hoeven, van der, den, (van) Hoeve, ten Hoeve, van der Hoeff, Verhoeff, Verhoef, Verheuf, Verhoeven, Verhoeve, Van der Hoven, Houven, Houven, Van der Oeven, Terhoeven, Van der Hoef, Van der Hoff, Vandrouf, Veroeven, Verhoven, Verove, Veroven, Verhoef, Verhoeff. 1. Familienaam naar de zeer verspreide plaatsnaam Hoeven = boerderij, hofstede. Middelnederlands ho(e)ve is vaak niet te scheiden van hove, hof. 2. Zie ook bij Hoefman.
Hoevenaars, Hoevenaar, Hoevenaers, Huveneers, Huveners, Huyveneers: Middelnederlands hovenare ‘tuinman, hovenier’, hoevenaer ‘pachter van een hoeve, bewoner van een leenhof’. Vergelijk Duits Huber, Hubner, Hübner, Hufner.
Hoeij, van, Hoey, van, van Hoeye, van Hoeyen, van Hoeij, van Hoeijen, van Hoy, van Hoye, van Hoeygen: Plaatsnaam Hoei, Frans Huy (Provincie Luik). Zie ook d’Huy en Van Ooyen.
Hoeykens. Brabantse afleiding van hoed: hoedje. Vergelijk Hoekeni.
Hoeylaerts, Hoeylaerds, Hooylaerts, Hoylaerts, Hoyelaerts. Familienaam uit de plaatsnaam Hoeilaart (Vlaams-Brabant).
Hoeyveld, van Hoeyveldt, van, van Hoeyvelt, Hooiveld, van Hooveld, van Hoovels, Hoogveldts, Hoogvelts, Hoogvelst, Hoovelts. Naam uit de verspreide plaatsnaam Hogeveld, Hoogveld: hoog gelegen veld.
Hoeyweghen, van, Hoeywegen, van, van Hoywegen, van Hoyweghen, Hoyweghem, van Hoijweghen, Hoijwegen, van Hoyenweghen, van Ooyweghen, Ooyweghem: Verspreide plaatsnaam hoge Weg. Hooweg = Hooyweg in Itegem.
Hoezen, van, (van) Hoesen: Plaatsnaam Huizen (Noord-Holland).
Hof, Hoff. Waarschijnlijk plaatsnaam Hof (zie Van den Hoven); eventueel door t-apocope, van bijnaam Hooft.
Hof, van ‘t; op ’t Hof, van der Hof, van ’t Hoff,: Verspreide plaatsnaam Hof; hoeve, hofstede, herenhuis, kasteel.
Hoffmeister, Hofmeister. Middenhoogduits hovemeister: opzichter van de hofhouding, over het hof, de hoeve, hofmaarschalk, tafelmeester.
Hafbauer, Hoffbauer: Beroepsnaam. Boer op een hof, hoeve.
Hofele. Bijnaam; hoffelijk.
Hofenboom, Hoffenboom, Hoffenbom. Duitse plaatsnaam Halvenboom in Uedem.
Hofenk. Variant van Hoving.
Höfer, Hofer, Höfern, Hoffer: Duitse afleiding van Hof. Bewoner of bezitter van een hof, hoeve.
Hoferlin, Hofferlin, Hauferlin: 1. Hofurlin: inwoner van Xhoffraix in Bévercé (Luik) 2. Duits Höferle(in), van Middenhoogduits hover: bochel, bult. Bijnaam.
Hoffait. Plaatsnaam Haut-Pays. Luxemburg.
Hoffelt. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Hoffem. Plaatsnaam? Verkeerd gelezen Ophem?
Hôffgen. Variant van Nederduits Höffken, van plaatsnaam Hof: hof, hoeve. Vergelijk Hoefkens, Hofkens.
Hoffius. Latinisering van een Hof-naam.
Hofman, Hofmans, Hoffman, Hoffmann, Hoefman, Hoefmans, Hoofman, Hoffmans, Hofmeijer, Hofmeyer, Huffman. Pachtheer van een hof, vergelijk Haveman, Havemann.
Hoffreumon, Hoffreumont. Plaatsnaam Hoffroimont in Thimister, Luik.
Hoffsommer, Hoffsummer, Hoffsümmer: Duitse bijnaam Hoff auf den Sommer: hoop op de zomer. Vergelijk Opsomer en de Duitse familienaam Bringesommer.
Hofhuis. Plaatsnaam.
Hofinger, Hofinger, van plaatsnaam Hôfing (Beieren) of Hôfingen (Duitsland).
Hoflack, van Hoeflaken, Hovelaque, Ovelack, Ovelacq, Ovlaque, Houfflack: Plaatsnaam Lake (plas, (grens)water) bij een Hof.
Hofland, Hoffland. Plaatsnaam, als in Utrecht. Hofland: land dat bij het hof van de heer behoorde.
Hoffius: Latinisering van van ’t Hof, van den Hove.
Hoflijk, Hoflyck, Auvelick: 1. Middelnederlands hovelijc: hoofs, hoffelijk, beschaafd. Bijnaam. Vergelijk Duits Höflich. 2. Misschien wel Brabants hypercorrect voor Hoflack.
Höfling, Höflinger, Hofling: 1. Middenhoogduits hovelinc: hoveling, die aan een hof(houding) verbonden is. Vergelijk Hovelynck. 2. Plaatsnaam Hofling (Beieren, Oostenrijk).
Hofmeyer, Hoffmeister, Hofmeister, Hoffmeijer, Hofmeijer, Hoffmeir, Huffmeijer. Beroepsnaam uit het Middelhoogduits Hovemeister: opzichter van de hofhouding, over het hof, de hoeve. Ook hofmaarschalk, tafelmeester. Bezitter van een hof, hoeve, zoals Hofbauer.
Hofs, Höfs: 1. Afleiding van plaatsnaam Hof. 2. Hoofs, afleiding van Hooft.
Hofstadt, van, der, Hofstat (der), Hoffstadt, Hofstad, van Hoofstat, Hoofstadt, Verhofstad, Verhofstadt, Verhoofstad. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Hofsta(d)t, variant van hofstede: plaats met en hoeve. Er is onder andere een Hofstade in Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant.
Hofstätter, Hofstatter, Hofstetter, Hofsteter: Kan teruggaan op plaatsnaam Hofstetten (Beieren), maar ook op welke hofstede ook; vergelijk Hofbauer, Hofmeyer, Hofstede.
Hofstede, van der, Hofstee, Hofste, Hofsté, Hoefste, Verhofste, Verhofstede, Verhofsté, Hoffstedde: Verspreide plaatsnaam Hofstede ‘plaats met hoeve’.
Hofsteenge. Waarschijnlijk verhaspeling van Hofstede.
Hofstra: Friese afleiding van Hof, van ’t Hof.
Hofstraten, van. Verspreide plaatsnaam Hofstraat.
Hofströssler. Geronde variant van Duits Hofsträssler, van plaatsnaam Hofstrafse.
Hofte Ter, Ter Höfte. Familienaam die afkomstig is uit de huisnaam/plaatsnaam Ter Hofte, Ter Hooft (omheinde ruimte, hoeve). Mogelijk uit Twente afkomstig.
Hoften, van: Plaatsnaam Höfte in Onstwedde (Groningen)? Of door wisseling cht/ft van Hooghten?
Hofwegen, (van); van Ofwegen: Verspreide plaatsnaam Hofweg.
Hogard, Hoggart: Beroepsnaam. Oudengels hogg-hierde: varkensherder, -hoeder.
Hoge, Hogge, Hogh, Hooghen, Hooge, Hoogen, Ooghe, Ooge, Hoe, de Hoog, de Heug, de Hooghe, Dehoe, Dhoe, de Hoey, de Hoe, Dhooghe, Dhooge, Dhoogh, d’Hooghe, d'Hooge, d’Hooghe, d'Hoogh, d'Hoe, d’Hoeye, d'Hoey, Dhoey, Dooge, Dogghe, Doggh, d'Ooghe, Sooghen, Soogen, Soeghen. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse hooch: aanzienlijk, voornaam, edel, ridderlijk. 2. Mogelijk ook een bijnaam voor iemand met een opvallend oog/ogen, zie Ooghe.
Hogenboom, Hoogenboom. Familienaam uit de plaatsnaam Hoogboom in Ekeren, Hogenboom in Stabroek (Antwerpen).
Hogendoorn, Hoogedoorn, Hogedoorn, Hogendorn. Plaatsnaam de polder de Hoge Doorn te Almkerk en bij Doeveren. Reïnterpretatie van Hagedoorn, door o-achtige uitspraak van de a.
Hogeloon, van: Plaatsnaam Hoogeloon (Noord-Brabant).
Hoge, van der; Verhoog, van Hoogen: Plaatsnaam ter Hogen ‘op het Hoge’, bijvoorbeeld in Budingen en Geetbets (Vlaams-Brabant), Hoogen in Reek (Noord-Brabant).
Högen, von, von Hoegen: Plaatsnaam Högen: hoogte. Vergelijk Van den Hoogen.
Hogenbirk. Waalse aanpassing van Hogenberg.
Hogendorp, Hogendorf: Plaatsnaam Hogendorp in Zandvoorde bij Ieper (West-Vlaanderen), Hoogdorp (Noord-Holland) of de frequente Duitse plaatsnaam Hohendorf.
Hogenhout: Plaatsnaam Hooghout in Tilburg (Noord-Brabant).
Hogenkamp, Hoogkamp, Hoogenkamp, Honenkamp, Hoenkamp. Plaatsnaam Hogenkamp, bij Hattem, ‘hoog veld’. Vergelijk Duits Hohenkamp.
Hogenraad, Hoogenraad, Hoogenraat, Hochrath. 1. Beroepsnaam voor een lid van de hoge raad, een gerechtshof in Mechelen in de Spaanse tijd. 2. Hypercorrectie van Hoenraet (want hoen komt van hogen).
Hogenstein: Plaatsnaam Hoge Steen, bijvoorbeeld in Kortemark en Kachtem (West-Vlaanderen). Duits Hochstein (Rijnland-Pals, Noordrijn-Westfalen, Beieren).
Hogerheide, Hogerheid, Hogerheijde, Hogereije, Hoogerheide, Hoogerheijde: Frequente plaatsnaam Ho(o)ge Heide. Ook Hoogerheiden in Oosterhout en Woensdrecht (Noord-Brabant). Kessel, Antwerpen en Hoeilaart, Vlaams-Brabant.
Hogerhuis, van; (van) Hoogerhuis, van Hoogenhuizen: Plaatsnaam Hooghuis. Hoogenhuis in IJsselmuiden Overijssel, Hoogenhuizen in Moergestel (Noord-Brabant). 1284 Hogehuis bij Zuidlaren (Drenthe) Hogenhuis in Turnhout (Provincie Antwerpen).
Hogerland, Hoogland, Hoogerland: Plaatsnaam Hoogland (Utrecht), Hoogelande in Grijpskerke (Zeeland) en frequente plaatsnaam Hooge Land, Hoogland.
Hogervorst, Hoogervorst: Plaatsnaam Hoogvorst: hoog bos, in Kraainem, Tervuren (Vlaams-Brabant), Hovorst (Antwerpen) en in Boekel (Oost-Vlaanderen), Hogevorst in Bassevelde (Oost-Vlaanderen).
Hogers, Hoogers, Hoogaars, Hoogerman: Volks etymologisch uit Hoegaerts, Hoogaerts, Hoogaars, van Hugaerts. Vadersnaam. Germaanse voornaam hug-hard ‘verstand-sterk’.
Hogesteger, Hoogesteeger, Hoogesteger, Hoogersteger, Haagesteger: Plaatsnaam Hoge Steger ‘hoge trap’.
Hogeveen, Hoogeveen: Plaatsnaam Hoogeveen (Drenthe). Gelijk als Lageveen.
Hogewind: Plaatsnaam: hoge aan de wind blootgestelde plaats.
Hogewoning, Hoogewoning, Hoogewoonink, Hoogevoonink, Hoogevoonink. Plaatsnaam, hoge woning(en).
Hogguer. Spelling voor Nederduits Hogger. Germaanse voornaam hug-hari.
Hogie. Misschien verschrijving voor Ogier.
Hogne, Hong, Hongne, Hoigne, Hoing, Hoin, Hagne, Hougne, Hounje: 1. Zie Dehogne. 2. Bijnaam voor een brombeer, knorrepot, van Oudfrans hognier: knorren.
Hognoul, Hognoulle, Hougnou: Plaatsnaam Hognoul (Luik).
Hoguet, Hoggett: Waarschijnlijk variant van Huguet, eventueel van Hocquet.
Hohl, Höhle: Duitse plaatsnaam: hol(te). Vergelijk Vanden Hole.
Hohlstamm: Plaatsnaam: holle stam, boom.
Hohlfeld: Duits familienaam voor wie woonde aan een hol veld, veld met inzinking.
Hohlweg. Plaatsnaam. Vergelijk Holleweg.
Hohmann, Hohman: Middennoordduits Homan ‘voornaam persoon’.
Hoimans, Hooymans, Hoyman, Hoymans, Hooijmans, Hoeymans, Hoeijmans, Heuimans. 1. Beroepsnaam van de hooikoper of de hooier. 2. Brabantse vorm van Hoedemans: beroepsbijnaam van de hoedenmaker.
Hojbjerg. Deens Højbjerg, van plaatsnaam 'hoge berg'.
Hoiting, Hoitsma, Huitema, Huijten: Vadersnaam. Afleiding van de Friesevoornaam Hoite, uit een Germaanse hug-naam.
Hôk, Hôke, Hok, Hoke, Hokke: Berooepsnaam. Middelnederlands ho(c)ke, hôcke: venter, kleinhandelaar. Vergelijk De Hoker.
Hoitsma, vadersnaam Hoite.
Hoker, de, d’Hokers, d'Hoker, Dhokers, Dhoker, Dokers, D’hoeckers, D'hoekers, d'Hoekers, d'Hockers, Heuker, de Neucker, de Neuker. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse hoeker: venter, kleinhandelaar. Dit naar de plaats waar de winkel zich vaak bevond: op de hoek.
Hoksbergen, Hoksberg, Hoxbergen. Plaatsnaam Haaksbergen. 1188 Hockesberghe, Overijssel.
Hol: 1.Verkort uit van Hol.? 2. Vadersnaam. Uit Germaans hold-naam?
Holeman, Hollemans, Holleman, Hollemans, Hollman, Hollmann, Hoolmans, Olemans, Holmand, Holman: 1. Afleiding van Van den Hole, Van der Holen, Van Hool.
Hologne, Hollogne, Holloigne, Holloingne, Hollon, Holonia, Houillogne: Plaatsnaam Hollogne (Luik) en in Waha (Luxemburg).
Holemaert, Hollemaert, Houllemare, Olimar: Vadersnaam. Variant van Almaer, met hypercorrecte h en Waals Vlaamse al/ol-verschuiving.
Holbrouck. Plaatsnaam Hollebroek in Ardooie, Pittem, Rumbeke, Wingene.
Holden. Plaatsnaam Holden (Lancashire, Yorkshire) of andere plaatsnaam Holden: holle, diepe vallei.
Holder, van, Holender: laatsnaam. Middelnederlands holender, Duits Holunder: vlierboom.
Holderbeke (van), van Olderbeke: Plaatsnaam Holderbeek in Sint-Martens-Lierde en Schorisse (Oost-Vlaanderen). Vergelijk Duitse synoniem Holderbach ‘vlierbeek’. Zie Holterbach. (naar het Middelnederlandse holendere: vlier).
Holderick, Holderickx. Vadersnaam. Germaanse voornaam huld-rîk 'trouw-machtig': Holdricus.
Holdstock. Duitse familie- en plaatsnaam Holderstock; vlier.
Holdrinet: Vadersnaam. Verkleinvorm op -in-et van Frans Houdier, Houdré of Houdry, Romaans vormen van Germaanse voornaam respectievelijk hild-hari, hild-rad, hild-rîk.
Holdijk: Plaatsnaam. Er is een Holdijksche Beek in Markelo, Overijssel.
Hole, van den, (van) Hol, van (den) Holle, van Holde, van (den) Hole, Holen, Vandenhole, van Hoele, van den Heule, Heulen. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Hol: hol, uitholling, depressie.
Holens. Eengelse familienaam Hollens, Holens, Hollings, Hollins. Oudengels holegn, holen, Middenengels holin: steeneik, hulst. Plaatsnaam.
Holewinckel, van. Plaatsnaam.
Hollweg, Holleweg. Plaatsnaam in Maldegem (Oost-Vlaanderen), Oedelem (West-Vlaanderen), St.-Omaars (Pas-de-Calais).
Holkers: Beroepsnaam. Afleiding van Middelnederlands holc, hulc ‘vrachtschip, groot koopvaardijschip’.
Holla, Hola. Laat Middelnederlands hola; wacht eens even, kalm nou. Voor een druk persoon.
Hollaers: 1. Afleiding van Hollaert, Hollard, wellicht afleiding van van Hol, van Holle. 2. Hollaar, samengetrokken uit Hollander, vergelijk elkaar.
Hollemaert, Holemaert, Houllemare, Olimar. Vadersnaam, variant van Almaer, naam uit de Germaanse voornaam adal-mar: adel-beroemd (hypercorrecte en Westvlaamse vorm).
Hollander, de, den, Hollander, d’Hollander, d’Hollandere, d’Hhollander, d’Hollanders, Dhollande, Dhollander, D’hollanders, de Holander, Hollaender, Hollanders, Holender, Olender, Sollanders : Afkomstig van het graafschap Holland. Noord en Zuid-Holland. 2. Zie ook Van Hoolant.
Holland, Holland, Hollands, Hollander, Hollande, Hollants, Hollandts, Hollans, van Holland, Hoolands, Hoolants, Hoolans, Holand, Honlants, Holans, van Hoolant, Hoolandt, Hooland, Hoolans, van Olande, de Hollande. 1. Familienaam naar de afkomst uit het oude Graafschap Holland. (Noord-Holland en Zuid-Holland).
Hollay. 1. Plaatsnaam Le Holai in Vaux-lez-Rosières (Luxemburg). 2. Plaatsnaam Hollain (Henegouwen).
Hollebeeke, Hollebekee, Hollebecke, Hollebeke (van), van Holebeeke, van Holebeke, Hollebeek, Hollebeque, Hollebecq, Hollebecque, Holbeeks, Holbek, Holbecq, Hollebekkers, Hollebecke, van, Hollebeke, van, Ollebek: Plaatsnaam Hollebeke (West-Vlaanderen) of in Heldergem (Oost-Vlaanderen), Boezegem (Frans-Vlaanderen); waternaam Hollebeek in Merelbeke en Temse (Oost-Vlaanderen). Hoolbeke in Tielt, Hoelbeek in Haren, Vlaams-Brabant.
Holleboom: Plaatsnaam (Zeeland).
Hollebosch: 1. Plaatsnaam Hollebos in Beselare (West-Vlaanderen). 2. Vadersnaam. Reïnterpretatie van Olbous, Romaanse vorm van Germaanse voornaam ôdal-bald 'bezit-moedig': Othelboldus, Ulbaldus.
Holleman, Holemans, Holleman, Hollemans, Holemans, Holman, Hollman, Hollmann, Hoolmans, Olemans, Holman, Holmand. 1. Zie Van den Hole. 2. Mogelijk ook Olemans.
Hollenberg, van Hollenberghe, Houlleberghs, Hoillebergh, Holderberg. 1. Naam uit de plaatsnaam Huldenberg (Vlaams-Brabant). 2. Of uit de plaatsnaam Hollenberg (Gelderland, Beieren, Noordrijn-Westfalen).
Hollenfeltz. Duitse plaatsnaam Hollenfels in Tuntingen of Hohlenfels, Rijnland-Palts.
Hollenrieder. Plaatsnaam Hollenried in Kempten, Beieren.
Höller, Holler: Plaatsnaam Holle, Helle: steile beboste helling.
Hollerer. Duitse familienaam Holderer, afleiding van Holder, Holunder: vlierboom.
Hollerich. Plaatsnaam.
Hollert, Hollert. Holert is een oude voornaam.
Hollestelle: Plaatsnaam in Ovezande (Zeeland). Ook 1504 Holstelle eylant in de Zwake op Zuid-Beveland.
Hollet, Hollez, Holley, Hollé. Naam uit het Oudfranse hole: hol, kleine woning, van Nederlands hol; hol, bordeel? Vergelijk Oudfrans holete; kleine woning.
Holleville. Plaatsnaam in Offrethun (Pas-de-Calais).
Hollinck, Hollynck. 1. Waals-Vlaams voor Hallinck. 2. Vadersnaam van Germaanse hold-naam, zoals Hollebrand.
Hollinga, Holtinga, Hollenga, Holma, Hollema, Holma (Fries), Holling, Holting, (Frankisch), Hollinck, Hollink, Hollynck, Holtink (Saksisch), Hollen. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Holle (zie bij Hollstein) .
Hoolsteens, Holsteen, Holsteens, Holsteijn, Holsteijns, Hollsteyn, Holsteyns, (van) Holloway. Engelse plaatsnaam; holle weg.
Hollstein. Duitse plaats- en streeknaam Holstein.
Holm. Nederduitse plaatsnaam: klein eiland, riviereiland.
Holm, van, Holme, van. Plaatsnaam Ten (H)olme: olm (boomnaam), in Kortrijk en Moen.
Holmens. Vadersnaam. Germaanse voornaam zoals Hollemaert.
Holmgren. Zweedse familienaam; hulsttak.
Holoffe. Vadersnaam Oloffe, van Germaanse voornaam Odolf. Vergelijk Odoux.
Holoye. Plaatsnaam Holoye in Piétrebais (Waals-Brabant) en Lobbes (Henegouwen).
Holper, Holpert. Vadersnaam. Duitse vorm van Germaanse voornaam Hodolbertus of Holdbert.
Holsappers. Duits Holzapfel, Nederduits Holtappel. Zie Houtappel.
Holsbeeck, van Holsbeek, van, (van) Holsbeke, (van) Holsbeeke, Holsbeeks, Holsbeek, Holsbeekx, Helsbeecks, Holsbecks: Plaatsnaam Holsbeek (Vlaams-Brabant).
Hölscher, Hulscher: Duitse beroepsnaam Holdschuer, Oudduits holsag: maker van houten schoenen. Zie Holschuh.
Holschuh. Nederduits Hol(t)sche, Oudduits Holzschuh: houten schoen. Beroepsnaam. Vergelijk Patyn, Hölscher.
Holslag. Plaatsnaam Holzschlag, Duitsland.
Holst, van, Holster,van Hoolst, Berkholst. Plaatsnaam Holst, Nederlands-Limburg.
Holstein, Holsten, Hulsteyn, Olstein. 1. Familienaam van Duitse komaf uit de plaatsnaam Holstein (op diverse plaatsen: holle steen/rotsholte) en ook als streeknaam. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Hoolsteen (holle steen) in Zonhoven.
Hollmann: Wellicht met verdwenen klankwijziging van een klinker, van Duits Höllmann, Hellmann ‘die aan een helling woont’.
Holm: Nederduitse plaatsnaam Holm ‘klein eiland, riviereiland’.
Holme, van: Plaatsnaam ten (h)olme ‘olm, iep’. Zie ook Holm. Of plaatsnaam Olmen (Provincie Antwerpen).
Holm, Holme Van, Holme, Van Halme, Van Alme. Familienaam uit de plaatsnaam (H)olme: plaats waar olmen groeien. Onder andere in Kortrijk en Moen.
Holm. Familienaam en naam uit het Nederduitse holm: klein eiland in zee of rivier.
Holmstock. Engels/Skandinavisch naam uit Holm (klein eiland (soms eik of gewoon hout)) + stock (stok-hout). Het betekent dus zoiets als: eilandje met hout/bos erop. Naam naar een plaatsnaam. De plaatsnaam Holm (eilandje) komt in gans Germaans West-Europa veelvuldig voor. Denk ook aan Stockholm.
Holster, Holst (van), van Hoolst. Familienaam uit de plaatsnaam Holst (Nederlands-Limburg).
Holsters. Nederduitse familienaam uit de plaatsnaam Holster (bij Hamburg). Variant van het Duitse Holst(e): bewoner van Holstein (wat zoveel betekent als woudbewoner). Of uit Holsten (Nedersaksen).
Holstraete, van: Plaatsnaam Hoelstraat in Hoepertingen, Mal, Sluizen, Werm (Limburg) en Mielen (Oost-Vlaanderen).
Holst, Holstye. Nederduitse familienaam, van Holtsâte: bosbewoner (ingezetene van het woud).
Holt, van (den, der), Op ’t Holt. Familienaam uit de plaatsnaam Holt (op diverse plaatsen in Duitsland en in Nederland). In het Nederduits en het Limburgs is Holt: hout, bos. Plaatsnaam onder andere in Bilzen en Kortessem (Limburg), waar wellicht nog op heel wat andere plaatsen.
Holthof, Holtof. 1. Nederduits of Oostnederlandse plaatsnaam Houthof: boshoeve. Vergelijk Houthoff, Duits Holzhôfer. Plaatsnaam Holthof, Holthofe (Duitsland). 2. De Holt(h)ofs in België stammen evenwel van Olthof.
Holtackers: Nederduits of Limburgse plaatsnaam. Vergelijk Duits Holzacker en zie Houtackers.
Holte, Holten, 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam met huld 'trouw', zoals Holdricus, Holdolfus. 2. Van Holten.
Holten, (van). Naam uit de plaatsnaam Holten (Overijssel en Noordrijn-Westfalen). Ook oostelijke variant van "Houten Van". Zie bij Hout Van de(n).
Holter, (van), Holter, Hölter. Naam uit de Nederduitse plaatsnaam Holt: hout, bos.
Holterbach. Duitse plaatsnaam Holderbach; vlierbeek. Vergelijk Holderbeke en, Hollerbach.
Holterbosch, Holterbusch. Aanpassing van de Duitse familienaam Hol(un)derbusch: bos met vlierbomen. Plaats nog onbekend.
Holtgen, Hoeltgen: Nederduitse afleiding Hôltje van holt: hout, bos.
Holthausen, van. Nederduitse plaatsnaam. Noordrijn-Westfalen. Vergelijk Holthuysen.
Holthuyse, Holtus, Holthuis, Holthuijzen, van Holthuijsen, Holtus: Plaatsnaam Holthuizen (Gelderland, Nederlands-Limburg, Overijssel). Ook wel gewoon ‘houten huis’.
Holtjer: Holter, afleiding van plaatsnaam Holt ‘hout, bos’.
Holtkamp: Verspreide plaatsnaam (Noordrijn-Westfalen).
Holtorf. Plaatsnaam onder andere in Noordrijn-Westfalen.
Holtrop, Holdorp. Plaatsnaam Holtrop of Holtrup. Noordrijn-Westfalen.
Holtslag: Nederduitse pendant van Duitse plaatsnaam Holzschlag (Baden-Württemberg).
Holtyzer, Holthiser, ontrond van Holthûser, van Nederduitse plaatsnaam Holthusen. Vergelijk Duits Holzhauser.
Holtzmacher, Holtzmacker. Beroepsnaam van Holzschuhmacher: klompenmaker. Vergelijk Hutschemaekers.
Holvoet, Hollevoet, Holvoote, Hoelvoet, Olvoet, Olvoute, Alvoet, Aelvoet, Hallevoet, Halevoet, Haelevoet, Haelvoet, Alfvoet. Bijnaam naar de lichamelijke afwijking: een holle voet. Vergelijk Plaetevoet, Duits Hohlfufê.
Holty: Plaatsnaam Holtye (Sussex).
Holvast: Nederduitse bijnaam Holtfast ‘hou vast’. Vergelijk Nederlands Houtvast.
Hölzel: Plaatsnaam Hölzel, verkleinvorm van Holz ‘hout, bos’.
Holwerda, Holverda, Holwarda. Plaatsnaam Holwerd, Fries Holwert.
Holz, Holtz, Holt, Holc: Duitse plaatsnaam Holz, Nederduits Holt: bout, bos.
Holzaet, Holzaets, van; van Holsaets, van Holsaet: Plaatsnaam Holset (Nederlands-Limburg). Vergelijk Holst(e).
Holzenhauer, Holzhauer. Beroepsnaam Holzhauer; houtakker.
Hölzel, Höltzel, Hölzl, Hölzlein, Holzl: Plaatsnaam Hölzel, afleiding van Holz: bout, bos.
Holzem, Holzemer. Holtzem, Holzen, Hölzen: Duitse plaatsnaam Holzem.
Holzer, Holtzer, Holczer: Beroepsnaam Holzer, Hölzer: houthakker; ook timmerman.
Hölzgen, Hölzke, Hölzken, Holzgen, Holzken, Holzkenner: afleiding van plaatsnaam Holz: bout, bos(je). Vergelijk Holtgen, Houtekins.
Holzheimer, Holtzeimer, Holtzheimer: Verspreide Duitse plaatsnaam Holzheim
Holzinger, Holtzinger: Plaatsnaam Holzing(en) (Beieren).
Holzknecht. Knecht van de houtbewerker.
Holzman, Holzmann, Holtzmüller, Holtzmuller: Verspreide plaatsnaam Holzmühle: houten molen.
Holzweiler, Holswilder: Duitse plaatnamen Holzweiler en in Erkelenz.
Hombach. Duitse plaatsnaam.
Hambau, Hombaut, Hombo: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hûn-bald: Humboldus.
Hombeeck, van, Hombeek, Hombeck, Hombecq, Ombecq: Plaatsnaam Hombeek (Antwerpen).
Homborg, Homborch. Plaatsnaam Homburg, Luik.
Hombroek, Hombroeks, Hombroeckx, Hombroek, Hombrouck, Hombrouckx, Hombrouks, Hombroux, Hombrouckx, Hombrockx, Ombrouck, van
Hommers, Hummer, Hummers.Vadersnaam, Duitse en Friese familienaam uit de Germaanse voornaam hun-mer. Familienaam uit de plaatsnamen Hombroek (Hoeselt, Limburg), Hombroick (Piringen, Limburg) of Hombruck (Kerniel), allen in Limburg. Ook nog Hombroux (Alleur - Luik).
Homburg: Plaatsnaam (Beieren, Baden-Württemberg, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Saarland, Luik). Zie ook Homberch.
Homerin, Hommerin, Hombrain: Vadersnaam, van Germaanse voornaam Hombrecht?
Homfeld: Plaatsnaam (Nedersaksen, Sleeswijk-Holstein).
Homme, l'Homme, Lhomme, Lomme, Homs: Frans homme: man. Vergelijk De Man. Ook vazal, leenman. Vergelijk De Lee(n)man.
Hommel, Humel, Hummel, Homel: 1. Vadersnaam. Verkleinvorm van Germaanse voornaam Humbold of Humbrecht. 2. Bijnaam naar de hommel, Duits Hummel. Naar het gebrom of voor een onrustig mens.
Hommelen. Plaatsnaam in Eigenbilzen (Limburg).
Hommerich, van. Plaatsnaam Hommerich, Noordrijn-Westfalen.
Hommers, Hummer, Hummers: Vadersnaam. Duits en Friese voornaam Hommer(s), Hummer(s). Germaanse voornaam hûn-mêr: Hunmarus; eventueel hûn-berht: Humbertus.
Hommert, van. Plaatsnaam, Nederlands-Limburg.
Hommes: De naam kan op velerlei manieren worden verklaard. Afleiding of meervoud van Frans Homme ‘de Man’. Als spelling van Hommez, van Omez, Omer. Of uit Hommers.
Homminga, Hommema, Friese vadersnaam Homma of Homme.
Homolka. Pools, van Wendisch homola; heuvel.
Hompertz, Hompert, Hompres, Hompesch, Hompech. Vadersnaam. Germaanse voornaam Humbert.
Homwegen, van, van Hogenwegen. Plaatsnaam in Wervik (West-Vlaanderen), Booischot (Antwerpen).
Hondshoven, Hondhoven. Plaatsnaam bij Borgloon, Limburg.
Honee, Honnee. 1. Zie Hannet. 2. Verschrijving voor Honnay.
Honof, Honnof. Hypercorrect voor Onof = Onolf, Germaaense voornaam (zie Onou). Of variant van Honnef?
Honclaire, Honkeleer: Variant van Auclair=Auclerc.
Honcoop. Plaatsnaam Hoenkoop in Oudewater (Utrecht).
Honcoor, Haenecour, Annecourt, Annecour: Plaatsnaam Honnecourt (Nord).
Hond, de, den, Hondt, de Hondt, (t) de(n), de Hont, (den) Hand, d'Hond, d’Hont, d’Hond, D'hondt, Dhond, Dhondt, Dhont, D'hont, d'Houndt, Dhonte, d'Hont, Dondt, Dont, Honts, Honds, Ons: Bijnaam als scheldwoord, uitdrukking van minachting. Of huisnaam. Canisius, Kanis, Kanits, Kanes zijn verlatijnste vormen.
Hondebrink: Twentse familienaam. Plaatsnaam Hondebrink bij Almelo, Overijssel.
Hondelinghen, van der, Honderlinghen, van der. Plaatsnaam Hundelingen in Jeuk (Limburg) en Bogaarden (Vlaams-Brabant).
Hondeghem, van, Hondeghen (van). Familienaam uit de plaatsnaam Hondegem (Frans-Vlaanderen).
Hondekijn, Hondekeyn, Hondekyn Hondequin, Houdequin, Houderquin, Hondjens, Hondjes, Hontiens, Hontges, Huntgens, Huntjens: 1. Bijnaam. Afleiding van hond. Middenenderlands hondekin was ook de naam van een geldstuk. 2. Vadersnaam. Eventueel afleiding van Germaanse hund-naam, zoals Hundbold, Hundbert, Hundolf.
Hondel, van den. Plaatsnaam Hondele in Zevergem-Zwijnaarde (Oost-Vlaanderen)?
Honderbein. Duitse bijnaam Hundbein; hondenpoot.
Hondermarcq, Hondemarck, Hondermarck, Hundertmarkt: Honderd mark (de munt). Vergelijk Tienpond, Duits Hundertmar(c)k.
Honders: Vadersnaam. Germaanse voornaam hund-hari. Duits Hunder.
Hondius: Humanuisten naam. Latinisering van de Hond.
Hundlingius heeft de oud-Germaanse vadersnaam Hundo, Hunt, Hont tot oorsprong, en wel in verkleinvorm als Hundle, Hondelyn. Van Hundle, Hondele zijn ook nog de geslachtsnamen Hondelink, Hündling en Hondela, de twee laatsten in Oost-Friesland voorkomende, afgeleid. En van de mansnaam Hunt in zijn oorspronkelijken vorm: de geslachtsnamen Hondinga in Groningerland (Hondinga-sate is te Pieterburen in Hunsego), misschien ook het verlatijnste Hondius in Holland, Hunting in Friesland en Engelland, met Hunding en Huntington eveneens in Engelland. En van de zeer talrijke plaatsnamen van deze ouden mansnaam afgeleid, noemen we slechts Hondeghem (Hondinga-heim), een dorp in Frans-Vlaanderen; Hunting, een dorp in Lotharingen; Huntingdon in Engelland; Hündlingen, een dorp in den Elsasz, enz.
Hondman: Bijnaam voor een de Hond. Of beroepsbijnaam van de hondenslager?
Hondrez. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hund-rêd: Undradus.
Hondschoote, van, Hontschoote, van Honschoten: Plaatsnaam Hondschote (Frans-Vlaanderen), maar ook naam van heerlijkheden in West-Vlaanderen.
Honecker, Honegger: Plaatsnaam Hoheneck (bijvoorbeeld in Beieren), Hohnegg: hoge hoek.
Honette, Honnette: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Je(h)an.
Honfrey. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hûn-frid 'Hun-vrede': Hunfrith.
Hongerloot. Waals-Vlaamse familienaamin het Brugse. Misschien naam van Duitse immigrant Hundertlot. Middelnederlands loot, Middenhoogduits lot: gewicht (van goud of zilver). Vergelijk Hondermarcq, Duits Hundertp(f )und, Hundertgulden. Maar de varianten met 1-anlaut wijzen in een andere richting: 1659 de Longerloot, 1666 Longerloot, 1675 Longheroot, 1693 Hongherloot.
Hongher, de. Honghere, de. Middelnederlands (h)onger: Hongaar, volksnaam, ook bijnaam. Zie ook Ongaro, Ongers.
Honhon, Houho, Hoho. Moeilijk verklaarbare naam. Volgens Herb uit het Middelnederlandse hoon: gevaarlijk, verraderlijk, bedrieglijk.
Honig, Honings, Honincks,Honickx, Honinx, Honninckx, Houninckx, Oonincx, Onincx, Onink, Oonk, Ooink, Toonk, Grootoonk.
Hoenings, Hoenink, Hoenig, Heuninckx, Heuninck, De Heuninck, Dheuninck: 1. Bijnaam voor een zoetekauw, honiglikker? Beroepsbijnaam voor een imker of honingverkoper. Troetelnaam ‘sweetheart’. 2. Zie ook Honin.
Honigman, Honigmann. Duitse afleiding van Honig; Honing.
Honin, Honing, Honnin, Hoenen, Hone, Honnen, Honings, Honincks, Honinchx, Honin)x, Hoenings, Hoenink, Honninckx, Houninckx, Onink, Oonincx, Onincx, Onyn, Onijn, Heuninck, Heuninckx, Heunen, Heunene, Huenen, Huenens, Hunin, Hunink, Hunincq, Hunninck, Huinen, Huyenen, Huynen, Huijnen, Huynh: 1. Bijnaam. Variant van Honig. 2. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Huno of een hûn-naam. Sommige namen kunnen teruggaan op de Friese voornaam Onno (zie Onken).
Honk, van: Plaatsnaam Honk in Zandhoven (Provincie Antwerpen).
Honnay, Honay, Honai, Onay: 1. Plaatsnaam Honnay (Namen). 2. Zie Hannay.
Honkoop, Honcoop, Oncoop. Plaatsnaam Hoenkoop, Utrecht.
Honkema: Vadersnaam. Friese afleiding van Honke, verkleinvorm van Huno of een hûn-naam.
Honnaerts: Vadersnaam. Variant Van Hannaerts. Hannaert is een afleiding van de voornaam Johannes.
Honnef: Plaatsnaam (Baden) Honnef (Noordrijn-Westfalen).
Honoré, Honorez, Honoret, Honora, Honneré, Honnerez, Lhonoré, Honoré, Hoeree, Hoerée, Horré, Horé, Horez, Horet, Onré, Hoenraat, Hoenraet, Honraedt, Honraet, Onraedt, Onraet, Anraet. Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Honoratus. Dit is wellicht de latinisering van de Germaanse voornaam Hunradus (huni-rad), Zie ook Onraed.
Honsebrouck, van, Honsebroeck. Plaatsnaam Honzebroek in Hooglede.
Honsem, van, van Onsem, Onsen, Onzen, van Oncem, Oncen, van Ounsem, Ounsen, van Onselen. Familienaam uit één van de volgende plaatsnamen: Honsem in Willebringen en Sint- Martens-Bodegem (Vlaams-Brabant), in Loksbergen en Honzem in Borlo (Limburg).
Honsté, van, Van Honste. Familienaam uit Van Hogenstede: hoge stede, plaats. Vergelijk Duits Honstetten.
Hontelé, Hontelez, Honteli: Met epenthetische n uit Otelet, Hootelé. Dat kan een variant zijn van Wautelet, van Wautier ‘Wouter’ of een verkleinvorm van de Germaanse voornaam Otto.
Hontes, Hontens, Hontes. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hundo?
Hontenesse, van: Plaatsnaam Hontenisse in Hulster Ambacht (Zeeuws-Vlaanderen).
Hontoir, Hontoy. Pllaatsnaam Hontoir in Sommières (Namen).
Honvault, Honvoh: Plaatsnaam Honvaut in Escoeuilles en Wimille (Pas-de-Calais).
Hoomissen, van, Hooimissen, van, van Hooymissen, van Hoijmissen, van Hoeymissen: Plaatsnaam Hemiksem (Antwerpen).
Hoofdman, Hooftman, Homan, Homans, Homann, Hoomans. 1. Uit het Middelnederlandse hovet-: hoofdman, bevelhebber, 2. Variant van Hoofmans, Hoefmans(s). Zie aldaar.
Hooft, Hoofd, Hoofdt, (‘t), Ooft, Thoofdt, Thooft, t'Hooft, Hoof, Hoofs, Hoft, Heuft, Höfte, Hoef, Hoefs, Hoes: 1.Bijnaam voor iemand met een opvallend hoofd. 2. Huisnaam, in ‘t Hoofd.
Hoofstadt, van; Hovestadt: Variant van van Hofsta(d)t. Plaatsnaam Hofstad, variant van Hofstede ‘plaats met hoeve’.
Hooftman: 1. Middelnederlands hovet-, hooftman ‘hoofdman, bevelhebber, voornaam persoon, raadsman’. 2. Variant van Hoofman, Hoefmans.
Hoogwijs, Hoogewijs, Hoogwys, Hogewijs, Hoogerwijs: Plaatsnaam Hoogewijst in Heesch ten zuiden van Oss (Noord-Brabant).
Hoog, (de); de Hoogh, de Hooge, d’Hooghe, d’Hooge, Dhooge, Dooge: Bijnaam. Middelnederlands hooch ‘hoog, aanzienlijk, voornaam, edel, ridderlijk’.
Hoogakker: Plaatsnaam Hooge Akker in Kruiningen (Zeeland). Ook Hoge Akkers in Aarle (Noord-Brabant), Bladel (Noord-Brabant), Reusel (Noord-Brabant), Valkenswaard (Noord-Brabant), Someren (Noord-Brabant).
Hoogedeure: Plaatsnaam naar het uitzicht van de deur van een huis of landgoed. Een Middelburgs regentengeslacht in de 14e-15de eeuw heette Van der Hoogerdeure.
Hoogen, van den, van Hoegen, Verhoog, Verhoogen, Verhooghe. 1. Naam uit de plaatsnaam Ten Hogen (op den Hoge) in Budingen en Geetbets (Vlaams-Brabant). 2. Misschien reïnterpretatie van Van Heugen = Van Huyghem = Van Eukem.
Hoegenbemt, van, van den Hoogenband: Plaatsnaam Hoge Beemd, bijvoorbeeld in Wilrijk en Hoogstraten.
Hoogenboezem: Waternaam Hooge Boezem achter Haastrecht (Zuid-Holland), Hoogen Boezem in Nieuw-Lekkerland (Zuid-Holland).
Hoogenboom, Hoogeboom: Plaatsnaam Hoogboom in Ekeren (Provincie Antwerpen), Hogenboom in Stabroek (Provincie Antwerpen). Hoogeboomen in ’s-Gravenzande (Zuid-Holland).
Hoogendam: Plaatsnaam, vergelijk Hoogendammerbeek in Nijkerk (Gelderland).
Hoogendonk: Plaatsnaam Hooge Donk in Beek (Noord-Brabant).
Hoogendorp, van, Hogendorp: 1. Plaatsnaam Hogendorp in Zandvoorde bij Ieper. 2. Plaatsnaam Hoogdorp (Noord-Holland).
Hoogendijk, Hogendijk: Plaatsnaam Hoogendijk in Maartensdijk (Utrecht), Oostburg (Zeeland), Nieuw-Vossemeer (Noord-Brabant), Wadenoijen (Gelderland).
Hoogerstraete, van der. Hoogerstraeten, van der. Verspreide straatnaam Hoogstraat, Hogestraat.
Hoogervorst, Hogervorst, van Hoogervest: Plaatsnaam Hoogvorst ‘hoog bos’ in Kraainem, Tervuren (Vlaams-Brabant), Hovorst (Provincie Antwerpen) en in Boekel (Oost-Vlaanderen), Hogevorst in Bassevelde (Oost-Vlaanderen):
Hoogerwaard. Plaatsnaam Hoge Waarde: hoge wachtpost. Vergelijk Hoogwaerts, Horward. Hoogerwaard is een boerderij in Ouderkerk aan den IJssel (Zuid-Holland)
Hoogerwerf, Hoogenwerf, Hoogewerf, Hoogewerve, Hoogwerf: Plaatsnaam Hoge Werf ‘opgeworpen grond voor een hoeve, opgeworpen hoogte op buitendijks land, vluchtheuvel voor herders en vee’. Hoogerwerf in Woensdrecht (Noord-Brabant).
Hoogesteeger. Plaatsnaam Hoge Steger; hoge trap.
Hoogewijs, Hoogwijs, Hoogewys, Hogewijs, Hoogerwijs. Deze familienaam verwijst naar de plaats Hoogewijst in Noord Brabant, bij Heesch ten zuiden van Oss.
Hooghart: Volksetymologisch van Hogaert, van Hugaert, Germaanse voornaam hug-hard ‘verstand-sterk’. Of uit de Engelse familienaam Hogard, van Oudengels hogg-hierde ‘varkensherder, -hoeder’.
Hooghkerken, van. Duitse plaatsnaam Hochkirchen.
Hooghuis, Hooghuys, van Hogerhuis. Verspreide plaatsnaam. Hogenhuis bij Antwerpen.
Hoogkamer: Plaatsnaam in Oudvosmeer (Zeeland), Temse, Oost-Vlaanderen, St.-B.-Vijve (West-Vlaanderen), Oudvosmeer (Zeeland). Een kamer was een woning met één woonvertrek.
Hoogkamp: Plaatsnaam Hoogkamp in Arnhem (Gelderland). Hooge Kamp in Ophemert (Gelderland) en Wamel (Gelderland).
Hoogland; (den) Hooglander: Plaatsnaam Hoogland (Utrecht). En in Wercher, Vlaams-Brabant, hoog gelegen land. Vergelijk Van Hoolant.
Hooglucht. Plaatsnaam Hogelucht in Langemark (West-Vlaanderen). Lucht, locht: tuin.
Hoogmartens. Familienaam uit de bijnaam hoog (groot, edel, verheven, verwaand, hooggeboren,...) en de vadersnaam Martens (zie bij Maarten(s).
Hoogmoed: Bijnaam naar de edele gezindheid, later naar de hoogmoed, overmoed. Vergelijk Hochmuth. Ook molennaam in Dordrecht.
Hoogstad, Hoogstadt: Plaatsnaam Hoogstad in Ruinen (Oost-Vlaanderen) of Hoogstade (West-Vlaanderen) ‘hoge plaats’. 2. Reïnterpretatie van Hoofstadt, onder meer door wisseling f/ch.
Hoogsteder. Afleiding van plaatsnaam Hoogstad. Of aanpassing van Duitse familienaam Hochstetter met dezelfde betekenis. Vergelijk Hostetter.
Hoogsteen: Plaatsnaam De Hoogsteen in Prinsenhage (Noord-Brabant).
Hoogstoel, Hooghstoel. Naam uit het Middelnederlandse hovetstoel, hooftstoel: hoofdstel van een paardentuig. Beroepsbijnaam voor de maker ervan. Vergelijk Breidel, Haelters. Hoogstoel door cft-wisseling.
Hoogstra: Friese afleiding van Hoog.
Hoogstraten, van, Hoogstrate, Hoogstraate, Hoogstraete: Plaatsnaam Hoogstraten (Provincie Antwerpen).
Hoogt, van der, van der Hooft, van der Hoofde, van der Hoofd, van het Hoofd, van Hooft: Plaatsnaam. Middelnederlands hogede, hoochte, hocht, hucht ‘hoogte’ Let op de wisseling gt/ft. Sommige vormen kunnen varianten zijn van van den Hove.
Hoogterp. Friese plaatsnaam. Een terp is een vluchtheuvel tegen overstromingen, kleine hoogte waarop een hoeve gebouwd werd.
Hoogvliet: Plaatsnaam Hoogvliet (Zuid-Holland).
Hoogwaerts. Plaatsnaam Hoog + Middelnederlands waerde: wachtpost. Vergelijk Hoogerwaard, Duits Hochwart.
Hoogwijk: Plaatsnaam ‘hoge wijk’.
Hoogwijs: Plaatsnaam Hoogewijst in Heesch (Noord-Brabant).
Hoogzand: Plaatsnaam ‘hoge zandige plaats’. Hoogezand (Groningen), Hoogzand in Tietjerksteradeel (Friesland).
Hooimissen, van, Hoomissen, van, van Hooymissen, van Hoijmissen, van Hoeymissen, Heimissen. Familienaam uit de plaatsnaam Hemiksem (vroeger onder andere Heymissen).
Hooiveld. 1. Zie Hoeyveld(t) Van. 2. Of uit de plaatsnaam Hooiveld in Oostkamp en Zedelgem (West-Vlaanderen).
Hooijer, Hooyer, Hoijer, Hoyer, Hooijerink, Hooyerink, Hooijmans, Hooymans, Huyer, Huyers, Huijer, Huijers. Afleiding van Hooijer, Huijer: beroepsnaam van de hooier (in seizoenarbeid).
Hooijschuur. Plaatsnaam Hooischuur. Familienaam voor een hooiboer. Vergelijk Hooimeijer, Hooijer.
Hooimeijer, Hooymaayer, Hooijmeijer, Hooijmeyer, Hooijmaaijer: Vergelijk Duitse familienaam Heumeier: hooiboer. Vergelijk Cafmeyer, Houtmeyers.
Hooiveld. 1. Zie Van Hoeyveld(t). 2. Plaatsnaam Hooiveld in Oostkamp en Zedelgem (West-Vlaanderen).
Hoolant, van, van Hooland, van Hoolandt, van Hoolans, van Olande, Hoolandts, Hoolands, van Hoyland, Hoylandt, van Hoyland. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Hoogelande (Zeeland) of Hoogland (een hoger gelegen stuk land). 2. Zie ook Holland.
Hoolhorst: Plaatsnaam Hoolhorst in Stoutenburg (Utrecht).
Hoolsteens, Holsteen, Holsteens, Hoolsteijns, Hoolsteyn, Hoolsteyns, (van) Holstein, Holsten, Hulsteyn, Olstein: Plaatsnaam Hoolsteen: holle steen, in Zonhoven. Vergelijk Duits Holstein.
Hoolt: Variant van Holt, Nederduitse en Oost-Nederlandse vorm van Hout.
Hoolwerf. Waarschijnlijk Hoorwerf, van Hoogerwerf.
Hoon, de, Dhoine, d’Hoinne, d’Hoine, Dhoisne: Bijnaam. Middelnederlands hoon, hone ‘gevaarlijk, bedrieglijk, verraderlijk’.
Hoonacker, van, van Honakker, van Honacker, van Honnacker, Honnaeker, Honnaker, van Hoemacker, van Oenacker, Onacker, Vanonacker. Naam uit de plaatsnaam Hoonakker: hoge akker. Deze lag wellicht ergens in of in de buurt van Beveren-Leie.
Hoonderd, Hoondert: Plaatsnaam de Oude en de Nieuwe Hoondertpolders in Hoedekenskerke.
Hoop, (de): Middelnederlands hoep, hoop ‘hoepel’. Beroepsbijnaam van de kuiper, die hoepels rond de vaten bindt.
Hoop, van der, Verhopen, Hoopen, ten: Plaatsnaam De Hoop (Gelderland), Hoop, Overijssel. Ook 1381-83 ten Hope in Brammelo/Haaksbergen Overijssel. Ook vondelingennaam.
Hoor, ten; d’Hoore, D’Hoore, Dhoore: Middelnederlands hoor, hoir ‘erfgenaam’.
Hoorde, van, Hoorden, van, van Oorden, Orden, van Noorden. 1. Familienaam uit de plaatsnaam horde; afsluiting van gevlochten wilgentenen. 2.Van Noorden en varianten ervan, kunnen ook komen van een woonplaats 'in het noorden van het land' (kustgebied). 3. Een oord is ook 'het uiterste punt', buitendijks gebied en kan dus ook tot deze namen geleid hebben.
Hoorenweghe, van Hooreweghe, van Hoorewege, van. 1. Lees: Vannorenweghe. Zie Van Noorwege. 2. Zie Van Hoorneweder.
Hoorebeke, (van), van Hoorebeek, Hoorebeecke, Hoorebeeke, Vanhorenbeeck, van Horebeek, Horebeek, Horebek, van Horebeke, Horenbeke, Horebeck, Horebeek, (van) Hoorelbeeke, Hoorelbeke, (van) Hoirelbeke, Hoorenbecke, van Hoorerbeke, Hornebecq, Vanhorebeek: Plaatsnaam Sint-Kornelis-Horebeke en Sint-Maria-Horebeke (Oost-Vlaanderen) Kortrijk-Dutsel (Vlaams-Brabant), Horenbeke in Aalst.
Hoorn, (de); Horn: Middelnederlands horen, hoorn‘hoorn’. Bijnaam voor de hoorndrager of naar de huisnaam.
Hoorn, van, Hooren, van: Plaatsnaam Hoorn (Gelderland, Groningen, Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland) ‘hoek’.
Hoornaert, Hoornaert, Hoernaert, Hornard, Hornath, Oornaert. 1. Bijnaam voor een hoorndrager, een bedrogen echtgenoot. 2.Mogelijk ook afgeleid van Hoorne, zie daar.
Hoorn, (van), van Hoorne, Vanhoorne, van Hooren, van Horen, van Horn, Horne. Familienaam uit Hoorn: punt, hoek. Meestal huisnaam. Of uit de plaatsnaam Hoorn in Limburg en op diverse plaatsen in Nederland.
Hoorn, Hoorne, Horn, Horne, de Hoorne, d'Hoorne, de Horne, Dhorne, Hoorens, Hoeren, Hoerens, Horrens, Horen, Horens, Oren, Orens, Hören, hoornweder, van, Hoorneweder, van, van Hooreweder, van Hoorenweder, (van) Hoorenweghe, Hooreweghe, Hoorewege: Bijnaam. Middenenderlands hoornweder: mannelijk schap, ram met horens. Vergelijk De Weer, De Ram. De familienaam werd door d/g-wisseling Hoorewege en zo als plaatsnaam opgevat.
Hoornaert, Hornaert, Hooernaert, Homard, Hornath, Oornaert: 1. Bijnaam van de hoorndrager, de bedrogen echtgenoot. Vergelijk Coornaert, Frans Cornard.
Hoorsele, van, van Hoorsele, Horseele, Verhoosel, Verhoosele: 1. Plaatsnaam Hoorzele bij Lochristi (Oost-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam in Waasmunster (Oost-Vlaanderen).
Hurn, Oreins. 1. Familienaam uit de plaatsnaam of de huisnaam ‘hoorn’. 2. Of bijnaam voor een hoorndrager, een bedrogen man.
Hoornstra, Hornstra, Henstra, Heinstra, Hensema, Haanstra: Friese afleiding van Hoorn of van Hoorn. De variant Haanstra doordat Fries hoarne ‘hoek’ en hoanne ‘haan’ homofonen zijn door wegvallen van de r. Plaatsnaam Nieuwehorne (Heerenveen, Friesland).
Hoornweder, van; van Hoorenweder: Bijnaam. Middelnederlands Hoornweder ‘mannelijk schaap, ram met horens’. Het voorzetsel van is secundair.
Hoornweg, Hoorweg: Plaatsnaam ‘weg die leidt naar Hoorn’? Of volks etymologisch van Hoornweder?
Hoosd. Verkeerde lezing van Hoofd (Duinkerke).
Hoosemans: Beroepsnaam van de hozenmaker, kousenmaker. Vergelijk De Hoze.
Hootsmans: Wellicht verhaspeling van Hoosemans.
Hoovers. Misschien van Hoovels, Hoovelts.
Hooybant, Huybandt: Middelnederlands hoybant. Beroepsnaam van de hooibinder.
Hooijberg: Plaatsnaam Hooiberg in Bladel (Noord-Brabant). Of reinterpretatie van plaatsnaam Hoberg in Bakel (Noord-Brabant).
Hooijdonk, Hooidonck, Hooidonk (van), van Hooydonck, Hooydonk, van, (van) Hoeijdonck, van Hoijdonck, van der Hoydong, Houdonc, Houdoncks, Houdonk, Houdonks, Donckx, van Hoeydonck, van der Hoeydong, Hoydoncx, Hoydonkx, Hoydongs, van der Hoedonck, Houdoncx. Familienaam uit de plaatsnaam Hooidonk in Nuenen (Noord-Brabant), Retie, St.-Pieters-Lille, Zandhoven (Antwerpen), Hodonk in Zolder (Limburg), Geel, Grobbendonk, Nijlen (Antwerpen), Beveren (Oost-Vlaanderen). Ooidonk in St.-Martens-Leerne (Oost-Vlaanderen).
Hooijkaas: Vermoedelijk volksetymologische vervorming.
Hooijkamp: Plaatsnaam? Hooijmans, Hoeijmans: 1. Beroepsnaam van de hooikoper of hooier. 2. Brabantse vorm voor Hoedemans.
Hooijmaijers: Volksetymologisch ‘hooimaaier’ uit familienaam Hooimeier ‘hooiboer’. Vergelijk Duits Heumeier.
Hooijschuur: Plaatsnaam Hooischuur, familienaam voor een hooiboer.
Hooze: Middelnederlands hose ‘kous, laars’. Bijnaam of beroepsbijnaam.
Hop, Hoppe, Hopp, Hopf, Hopff, Oppe: Beroepsbijnaam van de hopbrouwer of hophandelaar, hopteler. Zie ook Hob.
Hopa, Hopas, Hoppa: Verschrijving voor plaatsnaam Haut-Pas: hoge doorgang.
Hopkins. Vadersnaam. Engelse afleiding van Hobb=Robert.
Hopmans, Hopman: 1. Beroepsnaam van de hoofdman van een troep soldaten. Duits Hauptmann. 2. Beroepsnaam van de hopteler.
Hoppen, Hoppe, Oppe: Vadersnaam. Variant van Hobben, vleivorm van Hubrecht. Zie ook Hop.
Hopengarten. Duitse plaatsnaam Hoppengarten.
Hoppenbrouwers, Oppenbrouwer, Opdenbrouwer: Beroepsnaam van de hopbrouwer, brouwer van hopbier.
Hoppener, Oppener, Opener, Openeer, Oppeneer. Beroepsnaam uit het Nederduitse Höppner: hopteler, -handelaar.
Hoppensztand. Nederduits Hoppenstange. Vergelijk Hopstaeken.
Hopper, Hoppers, Hoppersch. Beroepsnaam van de hopteler. Duits Hopfer.
Hoppezak. Beroepsnaam van de hopteler.
Hopstaken, Hopstaeken: Beroepsbijnaam voor een hopboer of bijnaam voor een lang opgeschoten kerel.
Hory, Horry, Horie, Horrie: 1. Ongetwijfeld spelling voor Henri. Vergelijk Harri(e). 2. Variant van Ory. Zie Aury.
Horbach. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Horchert, Hörchert: Afleiding van horchen: luisteren of van plaatsnaam Horach: moerassige plaats.
Horde, van den: Plaatsnaam Horde ‘afsluiting van gevlochten teenwilg’.
Hordequin, Hourdequin, Hourdain, Hourdin: Afleiding van Middenenderlands horde; vergelijk Hourdeaux, Hurtgen.
Horckmans, Heurckmans, Hurckmans, Hurkmans. Familienaam afgeleid van Van (den) Ho(o)rick, Van Heurck. Zie bij Horick.
Hordijk: Plaatsnaam Hordijk in IJsselmonde (Rotterdam, Zuid-Holland).
Horekens, Hurkens, Urkens: afleiding van Middelnederlands hor(e)n, hurn: hoorn. Huisnaam of bijnaam voor hoornblazer.
Horeman, Horemans, Hoorman, Hoormans, Hooreman, Hooremans, Horremmans, Horremans, Hornman, Hornmans, Horman, Hormans, Oremans, Orman, Urmans: Afleiding van Hoorn(e) of van Van Hoorn. Hoorn betekent hier: hoorn van dieren, drinkhoorn, inkthoorn, hoek, punt waar lijnen samenlopen. Kan dus van een plaats, een beroep, een uithangbord (café), komen.
Horembach, Horenbach, Horrembach, Horrembaxhe, Horrenbaxhe, Hornbacher: verspreide Duitse plaatsnaam Hornbach.
Horenblas. Beroepsnaam van de hoornblazer.
Horevoets, Horevoorts: Reïnterpretatie van Horrevorst, Hogervorst.
Horgue, Horge. Dialect voorm voor Forge; smidse.
Horgnie, Horgnies. Plaatsnaam Hargnies, Nord, Ardèche?
Horick, van, van Hoorick, Hoorickx, Horick, Horickx, van Hoornick, Hoorninck, van Hoorrick, van Hoornyck, van Horck, Horke, van Hurck, van (den) Heurck, van den Hurck, Hurk, Horicks, Horicx, Horrix, Hoorickx, Hornick, Hornickx, Horniks, Hornikx, Hornix, Horninge, Orinx, Orinckx, Orincx, Orins, Heuring, Horincq, Horinque. Familienaam uit de plaatsnaam Horik: hoek. Er is onder andere een Horik in Nederweerd (Nederlands-Limburg), Horrik in Budel (Noord-Brabant), Hurk (Noord-Brabant), Hooring in Zellik (Vlaams-Brabant), Horck/Horrik in St.-Huybrechts-Lille (Limburg), Hornik in Herentals, Olen en Schelle (Antwerpen), Horrink in Turnhout en Wechelderzande (Antwerpen), Horrech in Rumst (Antwerpen), Orck in Heminksem (Antwerpen), Horik in Halle (Vlaams-Brabant).
Horjus: Horreus, latinisering van de Friese mansnaam Horre.
Horion, Horions, Horrion, Horyon, Horijon, Hurion: 1. Plaatsnaam Horion (Luik). 2. Weergave van Henrion.
Horis, Horris, Oris, Orys, Hauris: 1. Oudfrans horis is een muntnaam. 2. Zie Xhoris.
Horlait, Horlay, Horley, Horlaet, Hourlay: Plaatsnaam. Waals horlê: berm, glooiing, helling.
Hormidas. Vadersnaam. Heiligennaam van Iraanse oorsprong.
Hornay, Horney. Plaatsnaam in Sprimont, Luxemburg.
Hornbostel. Duitse plaatsnaam in Celle.
Hornecker, Horneck, Hörnecke: Plaatsnaam Horneck (Beieren).
Horneman, Hornemann. Afleiding van Horn. Vergelijk Horemans.
Horninck, Horninge, Hornick, Hornickx, Horniks, Hornikx, Hornix, Hornung. Bijnaam voor een bastaard, onwettig kind.
Horotte. Luiks-Waalse plaatsnaam, horote; greppel, geul.
Horré, Horez, Horrez, Horé, Horet: 1. Zie Honoré. 2. Luiks-Waals horé: gered, veilig.
Horrenberger, Hornberger. Van Duitse plaatsnaam Hornberg.
Horrevorst. Afstammend van 1611 Petrus Horevorts (zoon van) Cornelis Hoirevoirts, Alphen.
Horringa: Friese afleiding Vvn de Friese voornaam Horre.
Horrockx. Engelse familienaam (met name Lancashire). Plaatsnam Horrocks, van dialect hurrock: hoop losse stenen.
Horsigh, van: Plaatsnaam Horsik in Sint-Michielsgestel (Noord-Brabant).
Horssen, van: Plaatsnaam Horssen (Gelderland).
Horst, van der, Verhorst, (ten) Horst, van (der) Host, ter Horst, Horstink, Horsting, Horstik, Horsthuis, Horsten, Horstman, Horstmans, Horstmann, Horsmans, Horsman, Hosmans, Horstermans, Hurstermans, van der Harst: Verspreide plaatsnaam Horst ‘kreupelhout, struikgewas, begroeide hoogte’.
Horsten, Horster, Horsting. Afleiding van plaatsnaam Horst.
Horstmann, Horstmans, Horsman, Horsmann, Hosmans, Hostermans, Hurstemans: Afleiding van Van der Horst.
Horta, Orta: Portugese familienaam, van Latijn hortus: tuin. De familienaam van de Belgische (H)orta's komt evenwel uit Italie.
Hortance, Hortencia. Moedersnaam. Latijnse heiligennaam Hortensia.
Horter, de, Heurter, Heurterre: Afleiding van Middelnederlands horten, hurten: stoten rukken, duwen. Bijnaam.
Hortmans, Hortmanns, Hurtmans: Vadersnaam. Variant van Hartmann(s); vergelijk Hort(en) = Hart(en) en Hortmannshof.
Hortmannshoff. Plaatsnaam Hartmannshof, Beieren.
Horts, Hortz: 1. Spelling voor Orts. 2. Afleiding van Hort. 3. Zie Hurt(s).
Horwath, Horvat, Horvath, Horuath, Horuat: Hongaarse volksnaam van de Kroaat.
Horwitz, Horowitz, Horowicz, Horovits, Hourewitz, Hourevitz: Plaatsnaam Horovitz (Bohemen).
Horwood. Plaatsnaam (Buckinghamshire, Devonshire).
Hos. 1. Plaatsnaam Xhos in Tavier (Luik). 2. Variant van Hoos? 3. Hypercorrect voor Os.
Hosde. Spaanse verbastering van Hu-Que-Dieu , hetgeen "man met god" betekent. Een tot voornaam gemaakte achternaam.
Hosemans, Hosmans, Hozeman, Hozemans: Beroepsnaam van de kousen- of laarzenmaker.
Hosang. Aanpassing van Osan.
Hosbeek, van. Duitse plaatsnaam Horsbeck en Orsbeck.
Hôsch, Hosch: Bijnaam. Middelnederlands hoesch, hovesch: hoofs.
Hoscheidt, Hoscheit, Hoschet. Duitse plaatsnaam Hoscheit.
Hosdain, Hosdains, Hosdin, Housdain: Plaatsnaam Houdain (Pas-de-Calais, Nord), Houdeng (Henegouwen), Hosdent in Latinne (Luik).
Hosingen, Hossingen. Duitse plaatsnaam Hosingen.
Hoskens, Hoskins, Heuskin, Heusequin, Heusquin, Heusghens, Heusgens, Heusghiens, Heusghem, Heusschen, Heuschen, Heuschenne, Heuchenne: 1. Middelnederlands hosekin, verkleinvorm van hose ‘laars, kous’. Bijnaam of beroepsbijnaam. 2. Voor Hoskens, zie ook Hostekens. 3. Zie ook Hâuschen.
Hospel. Waarschijnlijk variant van Hespel.
Hosschius. Humanistennaam van Sidronius Hosschius (Merkem 1596-1653) = De Hoossche/Hoofsche.
Hosse. Variant van Hos of spelling voor Hossé.
Hosselet, Hosslet, Hoslet, Oselet, Osselet, Ausselet. 1. Afleiding van het Oudfranse hosel: beenkap, scheenplaat, afleiding van Oudfrans, Middenenderlands hose; kous, laars. Vergelijk Housia. Beroepsnaam of drager van…. 2. Osselet, afleiding van os: beentje, bikkel. Bijnaam voor een bikkelspeler.
Hosset, Hossé, Hossez, Hosse, Hossey, Houzet, Hoezé, Houset, Housez, Hozée, Hoozée, Hozee, Hozez, Hoozee, Hooze, Osset, Oset, Osé, Ose, Osei, Osi, Ohsé, Ohse, Ocet, Océ, Ossé, Osse, Oscé: 1. Afleiding van Oudfrans hose: kous, laars. Bijnaam (gelaarsd) of beroepsnaam. Vergelijk Housiau(x). 2. Afleiding van Frans houx: hulst. Vergelijk Delehouzée. 3. Eventueel van Frans os: beentje.
Hosteuax, Hosteau, Hostaux, Hotaux, Hoteaux, Hotteau, Hôtel, Hôtel, Osteaux: Oudfrans ostel: woning, herberg, gasthuis. Beroepsnaam van een waard. Vergelijk Delhotellerie. Zie ook Hottiaux.
Hostekens, Hostekint, Hostekind, Hostequint, Hoskens: Vadersnaam. Middelnederlands Ostkin, afleiding van Germaanse voornaam Oste. Zie Ost.
Hostelart, Hostelard, Hostelaert, Hottelard, Hottelart: Afleiding van Oudfrans osteler: herbergen. Beroepsnaam van de waard.
Hostert. Duitse plaatsnaam (Aubel, Balen, Eupen, Welkenraedt).
Hostettler, Hostetter, Duits Hochstetter, van plaatsnaam Hochstetten (bijvoorbeeld in Beieren). Vergelijk Hoogsteder.
Hostier, Hostie, Hostiez, Ostir: Oudfrans hostier, van Latijn ostiarius: portier. Beroepsnaam. Vergelijk De Deurwaerder.
Hotchamps, Hodchamps, Hottechamps: Plaatsnaam Hot(te)champs in Louveigné (Luik).
Hôtelet, Hotelet.: 1. Afleiding van ostel, Frans hôtel: gasthuis, hotel. Vergelijk Hosteaux. 2. Jongere vorm van Hostelet = Ostelet.
Hotermans, Notermans (vergelijk Achtergael/Nachtergael) van Nokermans (zie Notermans).
Hotke, Hotting, Huttinga: Vadersnaam. Verkleinvorm en afleiding van de Friese voornaam Hotte.
Hotton: Vadersnaam. Hypercorrecte spelling van Otton, Romaanse verbogen vorm van de Germaanse voornaam Otto.
Hots. Vadersnaam. Afleiding van een bakernaam, zoals Hoddo, Hotto. Vergelijk Nederduitse familienaam Hotke. Hottard, -a(r)t, zie Ottart.
Hotte, Hot, Hote. Frans hotte; korf. Bijnaam of beroepsnaam.
Hotterbeeck, Hotterbeck, Hotterbeex, Hotterbeekx: Plaatsnaam Otterbeek: beek waarin otters verblijven. Antwerpen, dergelijk Nederduits Otterbeek, -beek, Duits Otterbach.
Hottiaux, Hottia, Hottias, Hotias, Hotia, Hotiat, Hothia, Hotyat: Picardisch hôtel, Frans hotteau: maat. Beroepsnaam.
Hotz, Hotze. Duitse vadersnaam. Oude voornaam Hutzo, Hotze, van een hug-naam.
Hou. Korte vorm voor Dehoux of Dehou.
Houblon. Frans houblon: hop. Beroepsnaam voor de hopteler of brouwer.
Houblon. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Hubert of Hubau.
Houbotte. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Hubert, Hubau.
Houchon: Vadersnaam. Variant van Huchon, vleivorm op –eçon van Hue = Hugo.
Houck, de, Houcke (de), Dehoucke, de Houk, Houke, Lehouce, Lehouck, Lehoucq, Lehouque, Lehocq, Lihouck, Hoek, Hoeks, Hoekx, Hoex, Hoecks, Hoeck, Hoeckx, Houck, Houckx, Houkx, Houx, Houcque, Houque, Houques, Hocke, Hockee, Hocks, Hoc, Hockx, Hox, Hocque, Hocq. 1. Bijnaam (of vissersnaam) uit het Middelnederlandse houck: zeevis (geen snoek). 2. Bijnaam (of kwekersnaam) uit het Middelnederlandse houc, hoekijn, houcksken: geitenbok, lam, geitje. 3. De vormen zonder lidwoord kunnen ook vadersnamen zijn uit een hug(o) -naam.
Houdenbrouck, Oudenbroek: oud broekland, moeras. Bijvoorbeeld in Oostnieuwkerke.
Houdenrogge, van. Beroepsnaam voor de graankoopman, die oude rogge verkoopt.
Houdersteijn: Zeeuws-Vlaamse aanpassing van de Waalse familienaam Haudestaine, zelf een Waalse aanpassing van Duits Hauenstein, Plaatsnaam (Beieren, Baden-Württemberg, Rijnland-Pals, Zwitserland).
Houdevelt. Plaatsnaam Oudeveld in Lochristi, Zaffelare en Zeveneken (Oost-Vlaanderen).
Houdijk, Houdijker, van, Oudijk, Holdijk. Plaatsnaam Oudijk, Westwoud.
Houdisse. Oudfrans hordeis, Middelnederlands hordijs: palissade, verschansing, borstwering.
Houdmont, Houdemon, Houdemond, Houtmont, Houmont, Hautmont, Hodmon, Houlmonts, Houlmont: Plaatsnaam Houdemont (Luxemburg, Meurthe-et-Moselle). Of Waalse gereduceerde vorm van plaatsnaam Houdremont, Namen.
Houdret, Houdrez, Germaanse voornaam huld-rêd 'trouw-raad': Huldrada.
Houet, Hoé, Hoët, Hoez, Hoëz: 1. Afleiding van Oudfrans hoe, Frans houe: houw, hak, pik. Vergelijk Houel.
Houfflin, Houfflyn, Houfflijn, Houfflain, Ouffelin, Oufflin, Hoefflijn. 1. Waalse aanpassing van de naam Hovelynck, Hoffelinck: zie bij Hovelynck. 2. Bestaat ook als variant van Houpline: zie daar.
Houg: Vadersnaam. Variant van Huige, Huych, de Germaanse voornaam Hugo.
Hougardy, Hougardi. 1. Waalse naam van de inwoner van Hoegaarden (Vlaams-Brabat). 2. Plaatsnaam Hougardy in Perwez-le-Marché.
Hougrand. Misschien plaatsnaam Orp-le-Grand (Waals-Brabant),Waals ô l' grand.
Houillet, Houillot, Houilion, Houillon, Houllion, Houyon: Hypercorrect voor Ouillet afleiding van Oudfrans oil: oog. Oudfrans oeillet: oogje, opening.
Houioux, Houjou, Houyout, Houyoux, Houijoux, Hoyoux, Hoyou, Hujoul, Hujoel: Plaatsnaam Ho(u)youx, Houyou(x) in Herstal, Hoei, Bois-et-Borsu, Bilstain (Luik), Gesves, Namen.
Houis. Plaatsnaam (onder meer Nord, Aisne, Ardèche).
Houke, Ouke: Houke of Hauke is een Friese vorm van de voornaam Hugo. Bekend is de figuur van Hauke Haien in ‘Der Schimmelreiter’ (1888) van Theodor Storm.
Houlet, Houllez: Afleiding van Oudfrans hole, van Nederlands hol: holte, bordeel, kleine woning. Zie ook Hollet.
Houllier, Hourlier, Houillier, Houiller, Houilliez: Bijnaam voor eenlosbol, losbandige.
Houlteau, Houlteaux. Plaatsnaam Houlteau in Chaineux, Dison en Thimister (Luik).
Houman, Hauman, Haumann, Hawemann: 1. Afleiding van werkwoord houwen. Synoniem met De Houwer: hout- of steenhakker. 2. Afleiding van Van den Houwe.
Houmard. Oudfrans homard: (zee)kreeft. Bijnaam. Vergelijk Ecrevisse.
Houmes: Vermoedelijk aanpassing van de in West-Vlaamse frequente familienaam Hommez, van Omez, van Omer. Germaanse voornaam Otmar, Audomarus.
Houniet, Hounjet, Hoenjet, Hougnet, Hognet. Afleiding van Hogne (zie Hogne 2.).
Houpinnes, van, Houpes, van, Houpines, van, van Hopplinus, van Hopplijnus, van Ouplines, van Oplynes, (van) Oplynus, van Oplinis, (van) Oplinus, Oplines: Plaatsnaam Houplines (Nord).
Houpline, Houpeline, Hupelyne, Houblinne, Oplynus, Houfflin, Houfflyn, Houffllijn, Houffllain, Houfflijn. 1. Houpelin komt van het Middelnederlandse houp: hoepel. Beroepsbijnaam van de hoepelbinder, kuiper. Vergelijk De Hoop. 2. Mogelijk uit Houplinnes, plaatsnaam in Nord.
Houppermans. Vadersnaam. Afleiding van Houper, van Huppert, Hubrecht.
Hourand, Hourant, Horent, Horrent: Tegenwoordig deelwoord van Oudfrans hurer: (het haar) rechtop doen staan. Bijnaam voor iemand met stoppelig, borstelig haar. Vergelijk Hurard.
Hourdeau, Hourdeaux, Hourdeax, Hourdiaux: Afleiding van Oudfrans horde, van Middelnederlands horde, hurde: staketsel, tribune, stellage, steiger.
Houriez, Hourriez, Houry, Houri: Oudfrans ho(u)rier: losbol, losbandige.
Hourman, Hourmant, Hourmont: Waalse aanpassings van Horeman.
Hourt. Plaatsnaam Hourt in Grand-Halleux (Luxemburg).
Hous. Variant van Haus? Verkort van Dehoux? Of = Hose (zie Detîoze)?
Housard, Housaer, Houzard, Houssard, Houssart, Houssat, Hosaert, Hussaarts, Osaer, Osaert, Ossaer. Beroepsnaam afgeleid van het Oudfranse hose en het Germaanse hosa: laars. Een laarzenmaker dus. Zie ook Osaer.
Houssaije, de la: Plaatsnaam. Frans Houssaie ‘plaats waar hulst groeit, hulstbos’.
Housiau, Housiaux, Housieau, Housieaux, Houzeaux, Houzeau, Houzieauix, Houziau, Housay, Houzai, Hozay, Hossay, Hosay, Housseaux, Housseau, Houssieau, Houssieaux, Haoussiau, Houssiaux, Houzelle, Houzel, Hosseel, Husay: 1. Oudfrans hosel, Frans houseau: hoge slobkous, kous, laars, beenkap, scheenplaat. Vergelijk Hosselet. Bijnaam of beroepsnaam. 2. Houssain, zie Hussin.
Houssel. Afleiding van Frans houx; hulst.
Houssier, Houssière: Plaatsnaam Houssière: plaats waar hulst groeit. La Houssière in 's-Gravenbrakel en Ron-quières (Henegouwen).
Houssonloge, Houssonlonge, Housonloge: Plaatsnaam Houssonloge ook Housonlange in Harzé (Luik).
Houssoy. Verspreide plaatsnaam Houssoit: plaats waar hulst groeit.
Hout, Houte. Verkort van Van Hout of Houtman.
Hout, van (den), van der Hout, van Houdt, von Hout, ten Hout, (in ‘t) Hout, van (den/der) Houte, van Houtte, van (den) Houten, van Hoynck, Hoyng, Hoijnck, Hoiinck, Hoying, hooyng, Hooyenga. Van hooi en ink.
Haute, van Haut, van (den) Hauten, van (den) Houdt, Vanhout, van Houts, van (den) Haute, van (den) Hautte, van Haudt, van (den) Hauten, Hout, van Hoet, van Hoed: Zeer verspreide plaatsnaam, familienaam Hout, ten Houte ‘bos’.
Houtave, Houtaeve, Houthaeve, (van) Houthave, (van) Houttave, Houtthave: Plaatsnaam Houtave (West-Vlaanderen).
Houtackers. 1. Verspreide plaatsnaam Houtakker, onder meer in Turnhout. 2. Eventueel beroepsnaam Houthakker.
Houtaer, van den. Middelnederlands outaer: altaar. Reïnterpretatie van Van den Outer. Zie van Outer.
Houtain, Dehoutain: Plaatsnaam Houtain (Waals-Brabant, Luik) van Nederlands Houtem, Germaans hult-haim. Houtain-l'Evêque = Walshoutem (Vlaams-Brabant).
Houtappel, Holtappel, Holtappels, Holzapfel: Middelnederlands houtappel, Nederduits en Oostnederland holtappel, Duits Holzapfel: bosappel, wilde appel.
Houteghem, van, Houtegem, van, van Houtteghem, van Hautteghem, Hauteghem, Hautegem, van Hauttegem: Plaatsnaam Houtegem in Etikhove (Oost-Vlaanderen).
Houtekamer: Plaatsnaam Oudekamer in Heinkenszand (Zeeland).
Houtekiet, Houtekeet, Houtket, Houtekie, Houtekeite, Houtekeide, Houtqui, Houttekiet, Houtteuiet, Hoedekie, Hautekiet, Hautequiet, Hautekeer, Hautekeete, Hautekete, Hautekees, Hautequest, Hauttekeete, Hauttekete, Hauttequet, Haidiquet, Autekie, Autequitte. Familienaam uit een plaatsnaam 1365 den Houtekiet - Moen (?).
Houtekins, Houttekens, Houtekens, Houttekindt, Houttekint: Misschien uit Woutkin (vergelijk Houters).
Houtelmans. Afleiding van Van Houterle. Plaatsnaam Houtel (Antwerpen).
Houtem, van, van Houttem, van Houtum, van Hauthem, van Hautem, Hautem, Autem: 1. Plaatsnaam Houtem (2 x West-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam St.-Lievens-Hnegouwen, Kruishoutem of Letterhoutem (Oost-Vlaanderen). 3. Plaatsnaam Walshoutem (Vlaams-Brabant). 4. Zie Van Houtum.
Houtema: Friese afleiding van van Hout, van den Hout. Vergelijk Houtman.
Houten, van, van Houtten, van Hauten: 1.Plaatsnaam Houten (Utrecht). 2. Verkort uit van den Houten. 3. Eventueel vn Van Houtem.
Houtenbos. Plaatsnaam Houtenbos in Krombeke en Dentergem (West-Vlaanderen)
Houtepenne, Houtepen: Plaatsnaam Hautepenne in Gleixhe (Luik).
Houtevelt, Houtevelde, Houtevelts, Houtevels, Houtefelt, Hautefelt, Hautevels, Auteveld: Plaatsnaam Houteveld(e) in Zèle (Oost-Vlaanderen) en Beigem (Vlaams-Brabant).
Houthoff: 1.Plaatsnaam Houthof, Nederduits Holthof. Of Oud Hof? 2. Volksetymologisch uit Hoothoofd, Bijnaam of huisnaam.
Houthoofd, Houthoofdt, Houthooft. Bijnaam of huisnaam Houten Hoofd. Vergelijk Engels Woodhead, Duits Holzkopf.
Houthuys, Houdthuis, Houdthuys, Haud'huyze, Authuys, Hautus: Plaatsnaam Houthuis: houten huis. Houthuizen in Dilzen (Limburg).
Houthuijzen: Plaatsnaam Houthuizen in Huissen (Gelderland) en Grubbevorst (Nederlands Limburg). Johann Jost Holtzhausen uit het Duitse Homberg (wellicht Noordrijn-Westfalen) trouwde in 1786 in Amsterdam als Justus Houthuijsen.
Houtkamp, Houdkamp, Houkamp: Plaatsnaam, vergelijk Holtkamp.
Houtkerke, van, van Hautekerke: Plaatsnaam Houtkerke (Frans-Vlaanderen).
Houtkoper: Beroepsnaam van de houtkoopman.
Houtman, Houtmans, Houteman, Houtemans, Houtteman, Houtemane, Hautteman, Hautman, Hautmann, Hautemans, Hauteman, Autmans, Autmans, Outmans, Holtman, Holterman, Holter, Holtermans: 1. Afleiding van van Hout, van den Houte. 2. Beroepsnaam van de timmerman.
Houtmeyers, Houtmeijers, Houdmeyers: Beroepsnaam van de houtmeier, houtvester.
Houtmortels. Plaatsnaam. Mortel; drassige grond.
Houtop: Misschien door assimilatie uit plaatsnaam Houtdorp in Ermelo (Gelderland). Vergelijk Duits Holtrop (Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen).
Houtput. Plaatsnaam in Houtem (Veurne) en Ruddervoorde (West-Vlaanderen).
Houtschild. Reïnterpretatie van Houwschild: Bijnaam voor een krijger die op het schild loshouwt. Vergelijk Frans Talleyrand, Duits Hau(en)schild.
Houtterloot. Vadersnaam, verschrijving van Wouterloot, een knuffelvorm van Wouter. Vergelijk Waterloos 3.
Houttum, van, Houtum, van: 1. Plaatsnaam Houtum in Son (Noord-Brabant) en Kasterlee, Antwerpen. 2. Plaatsnaam Houtem (West-Vlaanderen), Sint-Lievens-Houtem, Kruishoutem, Letterhoutem (Oost-Vlaanderen), Walshoutem (Vlaams-Brabant).
Houtvast, Hautvas, Hautvast: Bijnaam. Zinwoord: houd vast. Vergelijk Holvast.
Houtven, van, van Hautven, van Houtvin, Houtvinck, van Uytven, Uytvent, van Uijtven, van Uytvinck, Hautvenne, Houtphenne, Hautefenne, Hautfenne, Hautphenne, Hovens, Hoof, van, Hofs, Hoofs, Hoefs, Hoos. Plaatsnaam Houtvenne, Antwerpen, Hoven, Zutphen, Deventer, Duitsland.
Hautphenne, Autphenne, Hautferme, Hautefin. 1. Familienaam uit de plaats Houtvenne (Antwerpen). 2. Sommige vormen komen wellicht uit de plaatsnaam Hautepenne in Gleixhe (Luik).
Houvelez. Lees Honvelez, plaatsnaam in Bovigny (Luxemburg).
Houtzagers, Houtzager: Beroepsnaam van de (hout)zager.
Houweele, van den, van den Auweele, van den Auweelle, van den Aweele: Plaatsnaam Den Hauweel, zoals in Oekene: stuk land in de vorm van een houweel, houw, pik.
Houweling: Vadersnaam. Afleiding van de Fries-Groningse voornaam Houwe, van Hugo. Vergelijk Houwen 2.
Houwelyckx, Houwelyks, Houwelijk, Houwelijks, Houwelijkx, Houwelijckx, Houdelinckx, Heuwelyckx, Heuwelx: Bjnaam: huwelijk. Vergelijk Frans Mariage, Bonmariage.
Houwelingen, van: Wellicht de in 1421 verdronken plaats Houweningen. Vergelijk Houweningswater in Sliedrecht (Zuid-Holland) en Werkendam (Noord-Brabant).
Houwers, Houwer: Beroepsnaam van de houwer, houthakker of steenhouwer.
Houwen, Houwink, Hauwen. 1. Bijnaam naar houwe: houweel, werktuig om uit te houwen. Beroepsbijnaam van bijvoorbeeld de steenhouwer. 2. In Limburg variant van Houben. Zie Hubin. Vooral Houwink is veeleer vadersnaam, zoals Houwing. Zie ook Houweling.
Houyet, Houyez: 1. Plaatsnaam Houyet (Namen). 2. Spellingvariant van Houillet.
Houze. 1. Zie Huysse. 2. Eventueel variant van Hoze.
Hovard, Hova, Hovart, Hovaert, d'Heuvaert, Dheuvaert, Deuvaert. 1. Naam uit het Middelnederlandse hovaerde: fiere, trotse. Bijnaam. 2. zie ook Odevaer(t).
Hove, (van), van Hoove, Vanauve, Vanhauv, Vanhauve. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Hove (Antwerpen - Henegouwen). 2. Zie ook (Van den) Hove.
Hove, Hoven, van (den), Hove, Hoven, Hovens, Houven, Hovius, van Hoove, Vanauve, Vanhauve, van (den) Hoof, Hooff, van (den) Hoef, van Hoefs, van (het) Hof, Vvn ’t Hof, Hoff, von den Hof, Hoff, Vonhoff, von den Hoofden, van den/r Hooft, van der Hoofd, van 't Hooft, van (den) Hof, Hoff, van Oof, Of, Hofs, Hof, Ten Hove. Familienaam uit de zeer verspreide plaatsnaam (ten) Hove.
Hovel, van, Hovell, van, Hoevel: Nederduitse plaatsnaam Hôvel: heuvel.
Hovelynck, Hovelinck, Hovelijnck, Hoffelinck, Hoevelinck. Naam uit het Middelnederlandse hovelinc: hoveling, edelman. Of afleiding van Van den Hove. Vergelijk Duits Höfling.
Hoven, Hovens, Hovent, Houven, Ovens. Weergave van dialect en Waals uitgesproken Haven(s); zie Haeven(s).
Hoven, van den. 1. Variant van Van den Hove. 2. Spelling voor Van den Oven. Plaats- en huisnaam. Vergelijk Frans Dufour.
Hovenkamp. Waarschijnlijk van Nederduits Overkamp: over het veld. Of Haverkamp?
Hover, van. Van Haver. Vergelijk Hoverland.
Hovertin. Variant van Aubertin?
Hovestadt. Duitse plaatsnaam Hovestadt. Vergelijk Hofstadt.
Hovorst, van, van Hoevorst, van Hoovorst, van Ovost, van Hoyvorst, d'Hooghvorst: Plaatsnaam Hovorst in Viersel (Antwerpen), Hoogvorst in Kraainem (Vlaams-Brabant), Hogevorst in Bassevelde (Oost-Vlaanderen).
Houwerzijl: Plaatsnaam Houwerzijl in Ulrum (Groningen).
Houwing, Hauwing: Vadersnaam. Afleiding van de Fries-Groningse voornaam Houwe, van Hugo.
Houkes, Houke, Houkema, Houx, (de): Franse plaatsnaam Houx‘ hulst’. Houx in provincie Namen en in Eure-et-Loir.
Hove, van; (van) Hoove: 1. Plaatsnaam Hove (Antwerpen, Henegouwen). 2.Variant van van den Hoven.
Hovelinck: Middelnederlands hovelinc ‘hoveling, edelman’. Vergelijk Duits Höfling. Ook wel afleiding van van den Hove.
Hoven, van (den); ten Hove,van Hooff, van Hoof: Frequente plaatsnaam (ten) Hove, schepenen in Hulster ambacht.
Hovendaal: Plaatsnaam.
Hovens: Variant van Havens, afleiding van Middelhoogduits, Nederduits haven, Duits Hafen ‘pot’. Beroepsbijnaam voor de pottenbakker.
Hovius: Latinisering van van (den) Hove.
Hovijn, Hoveijn, Hoving, Hovinga, Hovenga en Hofma: Vadersnaam. Hypercorrecte spelling voor Ovijn. Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Ovo, Hove, Houe of Haue
Howe. Engelse vadersnaam Hugh, Hue; Hugo via Oudfrans Hue.
Howet. Engelse vadersnaam Hewet(t), Huet, afleiding van Oudfrans Hue = Hugo. Vergelijk Huget, Huet.
Howson: Engelse vadersnaam, van Hughson, Huson ‘zoon van Hugo’.
Hoyet, Hoyez, Hoyer. 1. Middenfrans en Picardisch houet: kleine hak, houw. Vergelijk Houel. 2. Spellingvariant van Houillet.
Hoyois, Hoyoit, Hoyos, Hoyost. 1. Variant van Hayois. 2. Zie Hutois.
Hoys. 1. Beroepsnaam van de hooier. Vergelijk Hooijer. 2. Een familie Hoys zou oorspronkelijk Hoyos (sloot, gracht) geheten hebben en uit Castilië gekomen zijn.
Hoywegen, van: Plaatsnaam Hoge weg.
Hoze, de, (d')Hose, d'Hoze, Hoos, (de) Heuse, Heus: Middelnederlands hose: kous, laars. Bijnaam of beroepsnaam. Vergelijk De Coussemaker.
Hozee, Hoezee: Spelling voor Houzet, Housé, Hozée, Hosset. Verkleinvorm van Oudfrans hose ‘kous, laars’. Bijnaam ‘gelaarsd’ of beroepsbijnaam.
Hozemont. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Osmunt. Engelse familienaam Osmond. 2. Plaatsnaam (Horion-) Hozemont (Luik).
Hozman. Spelling voor Hozeman of Hausmann.
Huon, Hugon, Huion: Vadersnaam. Franse verbogen vorm van de voornaam Hugo.
Huot, Hugot, Houot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hugo.
Huant, Huang: Tegenwoordig deelwoord van huer: schreeuwen, roepen. Bijnaam.
Huard, Huart, Hua, Huat, Huwarts, Huwart, Huwaerts, Huwaert, Huwarte, Uwaerts, Huyard, Hujar, Heuardt, Heuart, Houart, Houard, Houaert, Houa, Houat, Hoewaer, Houward, Houwaert, Houwaer, Houwaart, Hauwaerts, Hauwaert, Hawaert, Auwaerts, Auwaert, Howard, Howa: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hug-hard 'verstand-sterk' of afleiding van Hue: Hugo. De w is een hiaatdelgende glijder; vergelijk Huwe = Hue. De Engelse familienaam Howard heeft dezelfde oorsprong.
Huau, Huaud, Huaux, Hugault, Hugaus, Hugaux, Ugau: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hug-wald 'verstand-heerser’.
Hubaille, Houbaille: 1. Plaatsnaam in Celles (Namen). 2. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hubert.
Hubau, Hubaut, Huba, Hubaux, Hubeaux, Hubeau, Hubieua, Hubau, Hubo, Houbau, Houbeau, Houbeaut, Hoebaux, Hoba, Hubert, Huberts, Hubetz, Heubert, Huber, Hubers, Hubertus, Huberti, Huberty, Hobert, Hobertus, Hubar, Hubart, Hubbard, Huba, Houbaer, Houbaert, Houba, Houbard, Houbar, Houbart, Houbas, Houbat, Houbba, Hauber, Haubert, Hoebaer, Hoebaers, Dehoubert, Houbier, Houbiers, Hoeby, Houbie, Huby, Huybaerts, Huibers, Vadersnaam. 1. Romaaense vorm van Germaanse voornaam hug-bald; verstand-moedig': Hugibold, Hubaldus. 2. Afleiding van voornaam Hubert.
Hu, Hau, Hui. Chinese naam, betekent geest.
Hubené. Vadersnaam Hubinet, van Hubin.
Hubeny. Tsjechisch hubeny: mager, tenger.
Hüber, Huber, Hubers, Hueber, Hubner, Hubner: 1. Duitse afleiding van Hube, Middenhoogduits huobe: hoeve. 2. Zie ook Hubert.
Huberdault, Huberdeau. Afleiding van de voornaam Hubert.
Huberland, Huberlant, Uberland: Wellicht plaatsnaam: land van een Huber: bewoner van een hoeve.
Hubermont. Plaatsnaam in Celles (Namen), Montignies (Henegouwen), Neufvilles (Henegouwen), Ortho, Tillet (Luxemburg). Of Hubiermont in Maransart (Waals-Brabant).
Hubert, Huberts, Hubertz, Heubert, Huber, Hubers, Hubertus, Huberti, Huberty, Hobetus, Hobert, Hubart, Hubar, Hubbard, Huba, Houbaert, Houbaer, Houbar, Houbard, Houbar, Houbart, Houbas, Houbat, Houbba, Haubert, Hauber, Hoebaers, Hoebaer, Dehoubert, Houbiers, Houbier, Houby, Houbie, Huby, Huybaerts, Huibers, Huybert, Huyberts, Huybes, Huijberts, Huijbers, Hoebers: Vadersnaam. Hubert is de Romaanse vorm van Germaanse voornaam Hubrecht, hug-berht 'verstand-schitterend'.
Hubesch. 1. Zie Hübsch. 2. Uit Huberts.
Huybert, Huybertt, Huyberts, Huijberts, Huijbers, Huijbert, Hoebers. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Hug-bald.
Hubbelmeijer: Uit Duits Hubmeier ‘meier, boer op een erfleen’.
Hubin, Hubain, Hubben, Hube, Huben, Hubens, Hubenne, Huiben, Huyben, Huybens, Huijben, Huijbens, Huybrens, Huijpens, Huypens, Hauben, Haupens, Houbben, Houben, Hoeben, Hobbin, Hobin, Hobijn, Hobben, Hoben, Hoppe, Hoppen, Hoebink, Hobbing, Hobbema, Hobma, Hobbes, Hobbie, Engelse Hobson. Vadersnaam Engelse Hubbe, Hobbe, knuffelvorm van de Germaanse voornaam hug-berth, Hubrecht. Zie ook Obin.
Hubinon, Hubinont, Hubinant. Vadersnaam, afleiding van Hubin.
Hubleau, Hublau. Vadersnaam, knuffelvorm van Hubert, de Romaanse vorm van Hubrecht. Zie verder bij Hubrecht.
Hublart, Hublard, Hublaert, Hublat. Vadersnaam. Afleiding op –elard van Hubert.
Hublet, Hubled, Hublé: Vadersnaam. Afleiding van Hubert.
Hublin. Vadersnaam Hubelin. Afleiding van de voornaam Hubert.
Hubloux, Hublou, Hubloue, Hubloe. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hubert.
Hübner: Duits afleiding van Hube, Middelhoogduits huobe ‘hoeve’.
Hubo, Hubot. Vadersnaam. Vleivorm van Hubert of Hubaud. 1
Hubrechtsen, Hubrecht, Hubrechts, Hubrechtssen, Hubregtsen, Hubregtse, Hubrechsen, Hubrechse, Hubrecksen, Hubreghse, Hubregsen, Hubregzen, Huibrechtse, Huibrechts, Huibregt, Huibrechtsen, Huibregtse, Huijbrecht, Huijbrechtse, Huijbrechts, Huijbregsen, Huijbregse, Huijbregts, Huijbregtsen, Huijbregtse, Hubreght, Hubregsen, Hubrehtsen, Hubrehtse, Huberecht, Hubricht, Hubrichts, Hubrighs, Hubrick, Huibrecht, Huibrechts, Huybrecht, Huybrechts, Huijbrecht, Huijbrechts, Huijbrechs, Huijbregts, Huijbreckts, Huijbrects, Huijbreck, Huijbreckx,, Huijbreghts, Huijbreghts, Huijbrigts, Huijbrichs, Huijbrichs, Huijbrighs, Huyberechts, Huijberechts, Heubrechts, Heubrecq, Hoebrecht, Hoebrechts, Hoebrechs, Hoebreck, Hoebreckx, Hoebrekx, Hoebregs, Hoebregts, Hoebreghts, Hoebreghs, Hoebrichts, Hoebrects, Hoebreeck, Hoeberechts, Hoebereghs, Hoebergs, Houbrecht, Houbrechts, Houbrech, Houbreghts, Houbregs, Houbrights, Houbrigts, Houbrichts, Houbreckx, Houbrix, Houbrexhe, Houberechts, Haubrechts, Haubrich, Ubregts: Vadersnaam. Zoon van Hubrecht. Germaanse voornaam hug-berht ‘verstand-schitterend’: Hug(e)bertus. Zie ook Hoebert.
Hübsch, Hubsch, Hubesch: Bijnaam. Duits hubsch: hoofs, hoffelijk. Vergelijk De Hoofsche, Courtois.
Huck, Hucke, Hucque, Hucks, Hucq, Huc, Huch, Huke, Huk, Huque: Vadersnaam. Bakervorm van de voornaam Hugo.
Huckart, Huckert. Vadersnaam. Germaanse voornaam Hughard.
Hucklenbroich. Nederduitse plaatsnaam Broich, Brook: broek(land); Huckel, Hugel: heuvel.
Hucleux, Huqueleux, Beroepsnaam Huqueleur: omroeper.
Hucliers, Huclier. Plaatsnaam Hucqueliers, Pas-de-Calais.
Hudson, Hutson: Engelse vadersnaam. Zoon van Hudd: Hugh; ook wel van Richard.
Huegenaere, de. Waarschijnlijk= Dhuygelaere.
Huelin, Heulin, Hulin, Hullein, Hullin, Ulin, Ulijn, Uleyn. Vadersnaam, knuffelvorm uit de Romaanse knuffelvorm van Hue (Hugo) vergelijk Hulet, of afleiding van een hild-naam.
Heuns, Heun, Heune. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Huno. 2. Zie Hoen. 3. Zie Hugo.
Huenen, van: Plaatsnaam Huinen in Putten (Gelderland). °1764 Ot Jacobsen, Huinen, maar neemt in 1812 de naam van Huenen aan.
Huet, van: Ook van Huët, van Huut, van Huit. Plaatsnaam Hueth (Noordrijn-Westfalen).
Huffel, van, van Uffelen, van Huffeelen, Huffelen, van Hufel, van Hoffelen, van Uffel, van Offel, Offelen, van Offeren, van Oeffel, Oeffelen, van Nuffel, Nuffel, van Nuffelen, Nuffele, Nuffelen, Nuffellen, Wannuffel, Wanufel, Wanufelle. Familienaam uit de plaatsnaam Huffel: heuvel. Op heel wat plaatsen in België. Steenhuffel (Vlaams-Brabant). Huffel in Loenhout, (Antwerpen), Linkebeek, Opwijk (Vlaams-Brabant), Wieze, St.-L.-Houtem (Oost-Vlaanderen).
Hufschmitt. Duite beroepsnaam van de hoefsmid.
Hugaert, Hugaerts, Hugard, Hugaes, Ugas, Huegaerts, Heugaerts, Huygaerts, Huygarts, Hougaerts, Hoergaerts, Hoegaers, Hoegars, Hoogaerts, Hoogaert, Hoogaers, Hoogaars, Hoogers, Hogers: Vadersnaam. Germaanse voornaam hug-hard; verstand-sterk' of een afleiding van een hug-naam.
Hugain. Vadersnaam. Zoals Engelse familienaam Huggins, vleivorm van Hugo.
Hugebaert, Hogbart, Huquebart, Huygebaerdt, Huygebaert, Huyghebaert, Huijghebaert, Huijgebaert, Heugebaert, Heugenart, Heugebeert, Heughebaert, Heuguebart. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Huijbrecht (hug-berht).
Hugelier, Huggelier, Huvelie, Huvelier, Huyghelier, Huygelier, Huijghelier. Beroepsnaam uit het Oudfranse huchel: koffer. Beroepsnaam voor een koffermaker.
Hugemans, Huygemans: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hugo.
Hugen, Huge, Hugense, Hugens, Huugen, Huige, Huigens, Huigen, Huigh, Huijgens, Huijgen, Huijghe: Vadersnaam. Germaanse voornaam Hugo, van hugu/hugi ‘denkende geest, verstand’, zoals in Nederlands geheugen, heugenis.
Huger. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hugo; vergelijk Duits Hauger. Of hug-hari, zoals Huguier.
Huget, Houguet, Huguet, Hugé, Huge, Huet, Hué, Huwez, Huez, Huwet, Huwette, Huwé, Houet, Hoët, Hoé, Hoez, Hoëz. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Hugo (hugi).
Hughes, Hugh. Vadersnaam. Engelse vorm van Germaanse voornaam Hugo.
Huglo. Vadersnaam Hugelot, vleivorm van Hugo.
Hugo, Hugoo, Huge, Huughe, Huch, Hucht, Hugens, Hug, Huggen, Hueguen,, Hugue, Uge, Ugen, Huegens, Huens, Huige, Huigens, Huyge, -Huygen, Huygens, Huijge, Huijgen, Huijgens, Huygh, Huyghe, Huyghen, Huyghens, Huijgh, Huijghe, Huuyghe, Huych, Huyghues, Heugen Heugens, Eughens, Heuck, Heugue, Heugeu, Hauge, Haugen, Houg, Houge, Hoegen, Hugue, Hugues, Ugeux, Wgeuw, Hue, Hues, Hugon, Huon, Huion, Hugonnard, Hugonnet, Hugonet, Hygonnet, Hugot, Huot, Houot, Huguenin, Huygelen, Huygels. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Hugo (hugi); denkende geest, verstand zoals in Nederlands geheugen, heugenis, heug (en meug) of uit een van de Romaanse vormen ervan. Hugo(o) kan ook een verschrijving zijn voor Hugot.
Hugonnard, Hugonnet, Hugonet, Hygonnet. Vadersnaam. Afleiding van Hugon.
Hugues, Hugue, Heugue, Heugue, Ugeux, Wgeuw, Hue, Hues, Huwe. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Hugo.
Huguenay, Hugueney. Huguenet, afleiding van Hugue.
Huguenin. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Hugue, Hugo.
Huguier. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hug-hari; verstand-leger of afleiding van Hugo.
Huhn. Duitse bijnaam Huhn; hoen. Vergelijk ’t Hoen.
Huidekoper. Beroepsnaam van de huidenopkoper.
Huigevoort. Plaatsnaam Huygevoort, Noord-Brabant.
Huijsentruijt, Huysentruyt, Huysentruit, Huyzentruyt, Uyttentruys: Moedersnaam. Germaanse voornaam isan-trûd 'ijzer-macht'.
Huillon. Spelling voor Willion of Huion.
Huilmand: Vadersnaam. Frans hypercorrecte spelling voor Willeman, afleiding van Willem of Germaans wil-man.
Huin, Houin, Houins, Huain: Vadersnaam. Vleivorm van Hue.
Huineman: Variant van de Overijsselse familienaam Hunneman (sinds 1628). Afleiding van plaatsnaam Hunne bij Deventer.
Huirne, ter: Plaatsnaam met varianten ter Heurne, Terhurne, Terhürne. Plaatsnaam huurn = hoorn‘hoek’.
Huisman, Huismans, Huijsmans, Huijsman: Middelnederlands huusman ‘landman, landbouwer, huisbestuurder’.
Huis, Huijs, Huys, Huyz, Heus, Suys, Suijs, Huyst. Vadersnaam Huis, van Huus, van Huuchs, afleiding van Huge, Hugo.
Huis in het Veld. Huis in 't Veld, Huisintveld: Naar de woonplaats.
Huis, van, Huise, van, van Huys, van Huysse, van Huyse, van Huijsse, van Huyze, Vanuse, Vanus, Vannuse, van Nuss, van Nuysen, van Nuys: Plaatsnaam Huise (Oost-Vlaanderen).
Huising, oud Germaanse persoonsnaam Huso.
Huijerman. 1. Afleiding van Hooijer, Huijer: beroepsnaam van de hooier (in seizoenarbeid). 2. Variant van Heideman: bewoner van. 3. Vadersnaam, variant van Herman(s): zie daar.
Huisman, Huismans, Huismanns, Huysman, Huysmans, Huijsmans, Huissemans, Husemann, Hussmanns. Familienaam uit het Middelnederlandse huusman: landman, landbouwer, huisbestuurder. Ook Huiskes, Huisjes.
Huisser, de, (de) Huysser, de Huijsser, de Huyssere, d'Huysser ,d'Huijsser, Dhuysser, Huizer, Huyzers, Huijzers, Hysers: Afleiding van huis of werkwoord huizen: een huis bouwen, herbergen, onderdak verlenen. Vergelijk Engels Houser, Duits Haus(s)er, Hâus(s)er.
Huisson. 1. Vadersnaam Hueçon, vleivorm van voornaam Hue(s), van Hugo.
Huijsentruijt, Huysentruyt, Huysentruit, Huyzentruyt, Uyttentruys. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam isan-trud: ijzer-macht.
Huisstede, van; van Huissteeden, Hüsstege: Middelnederlands huusstede ‘plaats waarop een huis staat’. Plaatsnaam Huisstede ook ‘kleine harde terp’. Huisstee in Laren (Gelderland). Ook 1475 Huystede in Markelo, Overijssel, 1475 Huesstede in Wiene, Overijssel, 1456 ter Hussteden in Wijhe Overijssel. Nederduits Hustede (Nedersaksen).
Huiszoon, Huissoon, Huisson, Huyssoon, Huysson, Huijszon, Huson: 1. Vadersnaam. Hui(g)szoon, zoon van Huig, Hugo. Zie Huijs. 2 Volks etymologische zoon-naam, van vadersnaam. Hueçon, vleivorm van de voornaam Hue(s) van Hugo.
Huijghebaart: Vadersnaam. Hugebaert, Huygebaer(d)t, Heugebaert. Germaanse voornaam Hubrecht, Hubert.
Huizen, (van): Plaatsnaam Huizen (Noord-Holland).
Huizer, Huijsers, Huijser, Dhuijssers, Huser: Ook de Huisser. Afleiding van huis of van het werkwoord huizen‘ een huis bouwen, herbergen, onderdak verlenen’. Vergelijk Engels Houser, Duits Haus(s)er, Häus(s)er.
Huizing, Huizinga, Huizenga, Huijsing, Huisinghe, Husink, Olden-Huizing, in Friesland Huisinga, Huisenga, Husen, Huyssoon, Huissen, in verkleinvorm Huyskes, Huisama en Huisma. Huisinge is een dorp in Groningerland, en Huysinghe een dorp in Zuid-Brabant. Het Friese geslacht Huizinga stamt van het hof Melkema in Huizinge (Groningen). Huizing is ook een Plaatsnaam in Anloo (Drenthe), Assen (Drenthe) Maar Huizing kan ook een vadersnaam. zijn, afleiding van de voornaam Huso.
Hullaert: Afleiding van van (den) Hulle.
Huldenberg, van, Huldenbergh (van), (van) Hullenbergh. Familienaam uit de plaatsnaam Huldenberg (Vlaams-Brabant).
Hulders, Hudders. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam huld-hari.
Hulle, van (den), Hul, van (den) Hul, Verhulle: Plaatsnaam ten Hulle ‘heuvel’.
Hulders, Hudders. Germaanse voornaam huld-hari 'trouw-leger' of hild-hari 'strijd-leger', vergelijk Heudebert, van Hildbert.
Hulem, van, van Hulen. Waalse verhaspeling van Van Huile.
Hulet. Vadersnaam. Afleiding op –let van Hue.
Huleu, Huleux, Heuleu, Heeleu, Helu, Hélu, Elu: Plaatsnaam Huleux in Itter (Waals-Brabant) en Néry (Oise).
Hulhoven. Plaatsnaam Hulhoven, Duitsland.
Hullaert, Hulard. Afleiding van Van (den) Huile.
Hullebus, Hullebusch (van), Heulbosch. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Hulbos in Ingooigem, West-Vlaanderen, Hullebos in Loppem en Oostnieuwkerke, West-Vlaanderen, of Hullebus(bos) in Ruiselede/Zuienkerke. West-Vlaanderen.
Hullegems. Hypercorrect voor Hilegems.
Hulleman: Afleiding van van (den) Hulle.
Hullenkremer. Duitse beroepsnaam Hullenkremer; verkoper van hoofddoeken, kapmantels.
Hullmann: Duits Hülmann, die bij een Hüle woont, dat is Middelhoogduits hülwe, hulwe ‘plas, poel’.
Hulot, Heulot: Vadersnaam. 1. Vleivorm van Hue: Hugo. 2. Of van hild-naam; vergelijk Hulin.
Hullu, (de); van Hullu: Plaatsnaam Hulluch (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Hulpen, van der, van der Helpen, Verheulpen, Verhulpen, Verulpen, Verulpens, Verhelpen. Naam uit de plaatsnaam Terhulpen (Waals-Brabant).
Hulpiau, Hulpiaux, Hulpia, Hulphia, Hulpio: Oudfrans hurepel: met borstelig, stekelig haar. Bijnaam.
Hulsbergen, Hulsberg: Plaatsnaam Hulsberg (Nederlands-Limburg, Noordrijn-Westfalen).
Hulsebos, Hulsbos, Hulzebos, Hulsebosch, Hulsebosch, Hulsbosch: Plaatsnaam Hulsbos ‘hulstbos’. Hulsbosch in Weerd (Nederlands Limburg, Duitsland, Vollezele, Vlaams-Brabant, Borgloon, Limburg.
Hulsebosch, Hulsebosch, Hulsebos. Plaatsnaam Hulsbos; hulstbos, Hulsebosch in Norg (Drenthe).
Hulse, van, Hulsen, van. Plaatsnaam Hulsen, Nederlands-Limburg, Overijssel.
Hulsebaet. Waarschijnlijk verhaspeling van Hutsebaut.
Hulsel, van, Verhulsel. Plaatsnaam Hulsel in Mierde, Vlaams-Brabant, Poppel en Retie, Antwerpen.
Hulselmans. Afleiding van Van Hulsel.
Hulsen, Hulsens, Heulsen. Vadersnaam, knuffelvorm op –sin van een Germaanse huld-naam. Of moedersnaam van Hul(de)sendis.
Hulshaegen, Hulshagen. Plaatsnaam Huls(t)hage: haag met hulst.
Hulsenboom: Plaatsnaam ‘hulstboom’.
Hulshoff, Hulshof: Plaatsnaam ‘hof waar hulst groeit’. Ook frequente Duitse plaatsnaam Hülshof(f) (Hessen, Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen).
Hulshout: Plaatsnaam (Provincie Antwerpen).
Hulshorst. Plaatsnaam, Gelderland.
Hulsing. Plaatsnaam Hulsing, Nedersaksen.
Hulsken, Hulskens: Afleiding van plaatsnaam Huis: hulst.
Hulsman, Hulsmans, Hulsmann: 1. Afleiding van van den Hulse, van Hulst. 2. Afleiding van Duitse plaatsnaam Hülsede (Nedersaksen).
Hulst, van der, de, Verhulst, van der Hust, van der Rusten, Vandeusten, Vanderusten, Vanderuste, Vanderust, Vanderusse, Vandereus, Vanderuse, Vanderus, Verhulst, Verulste, Verhust, Verroeurlst, Hulse,: Verspreide plaatsnaam Ter Hulst: plaats waar hulst groeit. Ook = Van Hulst of Van Hulste.
Hulstaert, Hulstaart: Afleiding van Van Hulst(e)/Van der Hulst.
Hulste, van. Plaatsnaam Hulste, West-Vlaanderen.
Hulscher, ten, Hölscher, Hulsker, Hilscher. Plaatsnaam Het Hulscher, Zenderen.
Hulster, (de); de Hulsters, Dhulster, Dhulsters, Dulster, Dhulster, d’Hulster, d’Hulstere, Dulster: Afkomstig van Hulst (West-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen). Familienaam Hulster van plaatsnaam Hulst.
Hultberg. Duitse plaatsnaam Holtberg in Schneverdingen.
Hultman, Hultermans. Afleiding van Van Hulten?
Hulstman: Afleiding van van (der) Hulst. Of variant van Hulsman.
Hulten, van; van Hilten: Plaatsnaam Hulten (Noord-Brabant).
Hulster (de); de Hulstere, de Hulsters, Dhulsters, Dhulster, Dulsters, Dulster, D’Hulster, D’Hulstere, Dulsster, De Hults, Dhulst, Dulst, Dust, Dhulst, Dulst: Afkomstig van Hulst (Zeeuws-Vlaanderen).
Hulten Van, Van Hilten. Naam uit de plaatsnaam Hulten (Noord-Brabant).
Hultink, Hulting, Holtink. Naam uit de plaatsnaam Hult/Holt.
Hulzen, van: Plaatsnaam Hulsen (Nederlands-Limburg, Overijssel).
Hülzenbecher. Duitse plaatsnaam Hulsenbecke.
Humartus. Latinisering van Humart.
Humbeek (van), (van) Humbeeck, Humbeck. Naam uit de plaatsnaam Humbeek (Vlaams-Brabant).
Humbert, Humber, Hombert, Hombrecht, Ombrecht, Ombregt, Humpert, Humpers: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hûn-berht: Hunbertus, Humbertus, Ombertus. 2. Ook verward met Hubert.
Humberg, Humborg. Duitse plaatsnaam.
Humblet, Humbled, Humblé, Hombelet, Homblet, Homblette, Homblé, Homble, Ombelet, Omblet, Omblets, Ombelets, Omeblets, Onbelet, Onbeet, Humeau, Humet, Hume, Humez, Humé: Dialect variant van Ormeau, Oumet, afleiding van orme: iep.
Humier. Plaatsnaam; plaats met olmen, iepen.
Humolet, Humblot, Himblot. Vadersnaam uit de voornaam Humbert.
Hummel, Hummelen, Hummelman: Vadersnaam. Verkleinvorm van de Germaanse voornaam Humbold of Humbrecht.
Hudersmarck, Hundersmark, Hundermarsch, Hondsmerk, Houndsmeark: Ook Hondermarcq, Hondermarck. Bijnaam Honderd mark, de muntnaam. Duits Hundertmark.
Humphrey, Humphreys, Humphries, Humphryes, Humfryes, Umphray: Engelse vadersnaam van Germaanse voornaam hûn-frid.
Hunaerts, Hunarts, Huenaerts, Heunaerts: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hûn-hard: Hunardus. 2. Variant Van Heulaerts of Olaerts.
Hunder, Hunders, Huinder, Hönders, Honders, Heunders: Vadersnaam. Germaanse voornaam hund-hari; Duits Hunder.
Hundeshagen. Duitse plaatsnaam.
Hundhausen. Duitse plaatsnaam.
Huneke, Huneke, Hünicke: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Huno. Vergelijk Heungens.
Hunerbein. Hunerbein: Duits Hühnerbein: kippenpoot. Bijnaam.
Huneveld: Plaatsnaam Hunnenveld in Diepenveen, Overijssel, Hunneveld in Zevenaar (Gelderland).
Hung, Hungs. Hung is Alemannisch voor Duits Hund.
Hunger. Vadersnaam. Germaanse voornaam hûn-ger: Hungarius, Hungerus.
Hunout, Hunold, Hounau, Honold: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hûn-wald: Hunold.
Hunnik: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Huno.
Hunsel, van. Plaatsnaam Hunsel, Nederlands-Limburg en in St. Kwintens-Lennik, Vlaams-Brabant. Hunselmans is er een afleiding van.
Hunt, Hunter: 1. Engelse beroepsnaam van de jager, Engels hunter. 2. Spelling voor Duits Hund ‘hond’. Bijnaam.
Huntjes, Hunnekens, Huntjes. 1. Vadersnaam afgeleid van de voornaam Huntje, verbogen met een -s (van Huntje(n)szoon). De Germaanse voornaam Hunte is te interpreteren als 'centenarius' (honderdman). 2. Bijnaam voor een persoon met een hond(je) of iemand die honden fokte of africhtte.
Huntziger. Duitse plaatsnaam Hunzingen.
Hupet, Huppez, Huppé, Huppez. Vadersnaam afgeleid uit de voornaam Hubert met verscherping b/f; vergelijk Hup.
Hup, Huppe, Huppen, Hupe: Vadersnaam. Bakervorm van Hubrecht.
Hupin. 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Hubert of variant van Hubin, met verscherping b/f. 2. Eventueel plaatsnaam Huppaye (Waals-Brabant).
Hupka, Hupko. Vadersnaam. Slavisch voor Jacob.
Hupke, Hupkens, Huypkens, Heupgen, Hupgen, Hüpchen: Vadersnaam. Afleiding van Hubrecht. Ook Hûbgen.
Huppert, Hupperts. Huppertz, Huppers, Hupperten, Hupperetz, Hupert, Houppertz, Houpperets, Hopperets, Haupert. Vadersnaam, Duitse vormen van de Germaanse voornaam Hubrecht: hugi-bertha (wat betekent verstand-schitterend).
Hurard. Afleiding van Oudfrans hurer: het haar rechtop doen staan. Bijnaam naar het stoppelige, borstelige haar. Vergelijk Huret, Hurel en de familienaam Hurlet uit Hurard.
Hurbain, Hurbin. Vadersnaam. Hypercorrect voor Urbain.
Hurchon. Variant van Huchon met epenthetische r.
Hurck, van; van Hurek, van den Hurk, Hurkens, Hurks, Hurckens, zie van Horri(c)k. Plaatsnaam, huis Ter Hurkens, Aarle-Rixel.
Hurel, Hureau, Hureaux, Huriau, Huriaux, Hurreau, Ureel, Oreel, Orel, Oorreel, Norreel, Noreel, Norrel, Norel. Naam uit het Oudfranse hur: borstelig haar, stekelhaar. Bijnaam. Vergelijk Huret.
Huret, Huré, Hurez, Hourez: Bijnaam. Afleiding van Oudfrans hur: borstelig haar, stekelhaar. Vergelijk Hurel.
Hurlet, Hurley. Afleiding van Hurel.
Hurlez. Variant van Horlait of Hurlet?
Hurkmans: Afleiding van van Hurck.
Hurner. Afleiding van plaatsnaam Hurn; poel. Ook Hirner.
Hurtado, Furtado. Oude Spaanse familienaam uit hurtar, dit uit het Latijnse furtare: beroven. Bijnaam die zoveel kan betekenen als gekidnapt (en teruggevonden) kind, illegitiem kind, beroofde. Heel wat Hurtado's en Furtado's behoorden rond 1600 tot de Spaanse adel.
Hurt, Hurts, Hurtz, Hort, Horts, Hortz. 1. Het Middelnederlandse hort, hurt betekent hort, stoot, botsing, aanval. Vandaar als bijnaam. 2. Het Middelhoogduits hurt betekent ook vlechtwerk, horde. Vandaar mogelijk als beroepsnaam.
Hurtebise, Hurtebize, Hurdebise, Urtebise, Heurtebise, Hourdebise, Hordebise, Xhurdebise, Hurbedise: Plaatsnaam Hurte-Bise: plaats die aan windstoten blootgesteld is; vergelijk Hurtevent. In Aubechies, Gibecq, Robechies (Henegouwen), Malmedy (Luik).
Hurtecant, Hurtekant, Hurtecam, Hertecant, Hertegonne: Zinwoord: Oudfrans hurter: slaan + cane: eend. Bijnaam voor een eendenvanger, -dief, die eenden klopt, slaat. Vergelijk Duits Entenfànger, Entenmörder. Frans Hurteleux: die wolven slaat.
Hurteux. Picardisch voor Franse familienaam Heurteur, van heurter: stoten, slaan.
Hurtevent, Heurtevent: Plaatsnaam Hurtevent (Somme), Heurtevent (Calvados): plaats die blootgesteld is aan de wind. Vergelijk Hurtebise.
Hürtgen, Hurtgen: Afleiding van Middenhoogduits hurt: gevlochten rijshout, horde. Vergelijk Hourdequin.
Hurxkens. Afleiding van Van Hurck.
Hus. 1. Dialect vorm voor Haus. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam.
Husden, Husdens, Husdent, Husdin, Heusdent, Heusdain, Heusdaint: Plaatsnaam Heusden (zie Van Heusden) of Houdain, Houdent of Hosdent (zie Hosdain).
Hüsing, Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Huso. Vergelijk Huysse.
Husniaux, Husnoo: vadersnaam. Afleiding van Husson?
Hussaarts: Vernederlandsing van Frans Housard, Houssart, afleiding van Oudfrans hose, Germaans hosa, Frans housse ‘laars’. Bijnaam of beroepsbijnaam. Zie Housard.
Hussel, van. 1. Door assimilatie van Van Hulsel. 2. Zie Van Ursel.
Husselman, afleiding van Van Hulsel.
Hussem: Plaatsnaam Hussen (Rijnland-Palts) Of vervormd uit van Uxem?
Hussey. Engelse familienaam, van Oudfrans hoset, housé, afleiding van hose: laars, kous.
Hussin, Hussain, Hussein, Husin, Husain, Huseyin, Houssin, Houssain, Houssin, Houssein, Hossain, Hossein: Vadersnaam. Vleivorm op -ecin van Hue: Hugo. Ook Huchin.
Hut: Duits Hut. Vergelijk den Hoed.
Hustin, Husting, Hustings, Hustink, Hustinx, Hutin, Hutinet: l. Vadersnaam. Misschien afleiding van de voornaam Hue (Hugo).
Hutcheon, Hutchins, Hutchings, Hutchinson, Hutchison, Hutchinson, Hutcheson: Engelse vadersnaam van Huchon.
Hutchinson. Engelse vadersnaam uit Hutch, dit dan weer uit het Normandisch Franse: ziel.
Hutereau, Houtrelle, Houtreille: Afleiding van Frans hutte: hut(je),
Hutjes. Afleiding van Hoed, Duits Hut.
Hutmacher, Huthmacher, Huttmacher, Hutmaeker, Huttemacher, Huttemacker: Beroepsnaam van de hoedenmaker.
Hutois, Hutoy, Hottois, Hottoit, Hotua, Ottoey, Ottoy, Lehutois, Hoyois, Hoyoit, Hoyos, Hoyost. Naam uit het Franse hutois: inwoner van Huy. Ook familienaam Hoyos uit Hoyois.
Huts, Hutse. Naam uit het Middelnederlandse hutsen: schudden, schommelen. Bijnaam voor iemand met een bijzondere gang.
Hutschemaekers, Hutschmemakers, Hutschemackers, Hutsemaikers, Hutsemakers, Hutsemekers, Hutzemaekers, Hutzemakers, Hutzemackers: Beroepsnaam. Nederduits Hultschenmaker, Duits Holzschenmacher: klompenmaker. Nederduits Hultsch, Duits Holzschuh: houten schoen, klomp.
Hutsebaut, Hudsebaut, Hutsenband. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Hitseboud, Idesboud. (baut; moedig).
Hutten, Hütten. Naam uit het Middelnederlandse hutte, het Duitse Hütte: hut, schuurtje. Plaatsnaam.
Huttener, Huttner, Hutterer: Afleiding van Hutte: hut.
Hüttinger, Hutting, Huttinger: Duitse plaatsnaam Huttingen.
Huurman, Huurdeman, Huurneman, Huure, van der. Huurder, beroepsnaam, oud Fries hür ''huurman, landman'', Oudengels gehür ''bewoner, landman.
Huvaere. 1. Variant van Ovaere. Zie Odevaer(t). 2. Zie Huyvaert.
Huvel, Huvele. Afleiding van Oudfrans huve: hoofddeksel; vergelijk Huvet, Huyvaert.
Huvers: Afleiding van Middelnederlands huve, huyve ‘hoofddeksel’.
Huvet, Huvé: 1. Oudfrans huvet: hoofddeksel. Bijnaam. 2. Veeleer variant van Hu(w)et; vergelijk Huvenea = Huweneau, Luik.
Huvier, Uvier: Beroepsnaam huvier: maker van huiven, hoofddeksels, hoeden.
Huwel, Huwels, Heuwelz: Waarschijnlijk Nederduits Hôvel, Duits Hügel: heuvel.
Hûweler, Huweler: Nederduits Höveler, Duits Hübler, naar de woonplaats.
Huzemeijer: Beroepsnaam. Huismeier ‘beheerder van huis, hof’.
Huybs, Huijbs, Huyps, Huijps: Vadersnaam. Korte vorm van Hu(i)brecht.
Huy, d’; de Hoy: Plaatsnaam Huy, Nederlands Hoei (Provincie Luik). Zie ook van Hoeij.
Huybens, Huybs, Huijbs, Huyps, Huijps: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Hubrecht.
Huijboom: Dialectisch variant van Hoboom, van Hoogboom.
Huyck, Huycke, Huick, Huicq, Huyque: 1. Bijnaam voor de drager van een huik, kapmantel of beroepsnaam voor de maker er van. 2. Vadersnaam. Variant van Huck(e).
Huyck, van, van Hucq. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Huik in Hasselt (Limburg), Oostmalle en Edegem (Antwerpen), Leuven en Ottenburg (Vlaams-Brabant). 2. Dialect voor Van Eyck.
Huyck, Huycke, Huick, Huicq, Huyque. 1. Bijnaam voor de drager van een huik, een kapmantel, of beroepsnaam voor de maker ervan. 2. Kan ook een variant zijn van Huck(e), een knuffelvorm van de voornaam Hugo.
Huyens, Huijens. Vadersnaam. Door g-syncope van Huygens.
Huijer: Beroepsnaam. Dialectisch variant (palatalisering) van Hoijer, Hooijer ‘hooier’.
Huygelaere, d’ Dhuygelaere: Huycheler: huichelachtige vicier, pluimstrijker, flikflooier. Bijnaam.
Huygelberghs. Plaatsnaam Hukkelberg in Kasterlee en Lichtaart (Antwerpen).
Huygelen, Huygels: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Hugo.
Huygevelt, Huygevelde, Huyghevelde: Plaatsnaam. Vergelijk Huigevelstraat in Sint-Antelinks (Oost-Vlaanderen).
Huygevoort, van, den, van Huijgevoort, van Huygevoet: Plaatsnaam Huygevoort (Noord-Brabant).
Huyneghem, van, Huynegem, van, van Huijnegem, van Huijneghem: Plaatsnaam Hunegem, oude kern van Geraardsbergen (Oost-Vlaanderen)
Huijs, Huss, Huijsen, Huijssen, Huijsse, Huizen, Huijzen, Huissen, Heuse, Heuzen, Huys, Huyse, Huysse, Huyssen, Huyssens, Huijsse, Huijssen, Huijssens, Hussen, Husse, Huis, Huijs, Huys, Hus, Huse, Uys, Us, Use, Heus, Heuse, Heusen, Heuss, Heusse, Heussen, Heuze, Heuzen, Hous, Housen, Houze, Housse, Houssen. Hoessen, Hoesen, Hoezen: Vadersnaam. 1. Germaanse voornaam Huso. 2. Huis, van Huus, van Huughs, afleiding van de voornaam Huge, Hugo.
Huysegems, Huyseghem, Huysegoms, Huysecom, Huijsegoms, Heusecom, Heusicom, Heysecom, Heysicom, Hysecom, Hysecome, Hisecom. Familienaam uit de plaatsnaam Huizegem in Asse (Vlaams-Brabant).
Huyshauwer, Huishouder: iemand die zijn eigen huis bewoont, die zijn huis beheert. Vergelijk Engels Household.
Huijsheere: Middelnederlands Huusheere ‘heer des huizes, huisheer, eigenaar van een huis’.
Huijskens, Huyskens, Huiske, Huiskes, Hüsken, Hüskes, Husken, Huskens, Huskin, Huskinet, Husquin, Husquinet, Husques, Usquin. 1. Familienaam uit huis. Vergelijk Duits Häuschen, Häusle. Naar de verspreide plaatsnaam. 2. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Huso. 3. Vadersnaam uit Huigsken, uit Huig/Hugo. Zie bij Hugo.
Huyssoon, Huyssoone, Huysseune, Huyssuyne, Huisseune, Huisson: Vadersnaam. Hui(g)szoon, zoon van Huig, Hugo, Huso. Zie Huis.
Huyst. Waarschijnlijk variant van Huis, met paragogische t. Of van Hust, van Hulst?
Huysveld. 1. Plaatsnaam Hulsveld in Meulebeke (West-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Huisvelde in Tetegem, Frans-Vlaanderen.
Huyter, de, Heyters: Middelnederlands hoiter (vergelijk Wuyts uit Woit-, Wouter), houter: houthakker, houtbewerker.
Huyvaert, Huvaere: 1. Middelnederlands huve, huyve: hoofddeksel. Bijnaam. 2. Dialect vorm van respectievelijk Hovaert, Hovaere.
Huijvetter, d’; Dhuijvetter, de Huijvetter, de Huyvetter, Huyvetters, D’Huyvettere, D'Huyvetter, Dhuyvettere, Dhuijvetter, Dhuyvetters, D'Huyveter, D'Huvettere, Duvetter: Beroepsnaam van de leerlooier.
Hyde, Hye, Hij, Hijde: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam Hida. 2. Hypercorrect voor Ide. 3. Spelling voor Heide, Heye.
Hybrecht, 1. Zie Hibert. 2. Evtentueel variant van Hebbrecht of Hubrecht.
Hijbeek: Spelling voor Plaatsnaam Heibeek in Kessel (Nederlands Limburg), Heijbeek, Roosendaal, (Noord-Brabant).
Hyeulle, Hyolle: Plaatsnaam. Frans hièble, van Latijn ebulum: kruidvlier, Sambucus ebulus. Les Hieulles (Oise).
Hijfte, van, Hyfte van: Plaatsnaam Hijfte in Lochristi (Oost-Vlaanderen).
Hykenberg, van. Plaatsnaam Eikenberg in Maarke-Kerkem (Oost-Vlaanderen).
Hylkema: Vadersnaam. Friese afleiding van Hilke, Hilleke, verkleinvorm van Germaans hild-naam, zoals Hillebrand.
Hyntens. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Hendrik. Vergelijk Hente, Hentiens.
Hijpers: Vadersnaam. Van Hijbers, van Hijberts, Hijbrecht, van Hibbert, voornaam Hildebert.
'
I.
Iacobelli, Iacabellis, Iacobitti, Iacobelucci. Vadersnaam. Italiaanse afleiding van de voornaam Jacob.
Iacomini, Iacomelli. Vadersnaam. Italiaanse afleiding van heilgennaam Jacomus/Jacobus. Vergelijk Jacquemin.
Iacopucci, Iavovelli, Iavovella: Vadersnaam. Italiaanse afleiding van de voornaam Jakob.
Iacuzzi. Vadersnaam. Italiaanse afleiding van de voornaam Jakob.
Iannello, Ianielle, Iannelli, Iannetti, Iannino, Iannitto, Iannizzi, Iannone, Iannucci, Iannuzzi: Vadersnaam. Italiaanse afleiding van lanni/Gianni, heiligennaam Johannes.
Iannetta, Iannett. Moeders-, vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan.
Iban, Ibanez, Ibañez: Vadersnaam. Spaans Iban: heiligennaam Johannes.
Ibens. Vadersnaam van Germaanse voornaam id-berht: Idbertus. Friese voornaam Ibe.
Ibbena, Ibben. Plaatsnaam Ibbenhusen, bij Weser, Oldenburg.
Ibsen: Duitse familienaam Ibisch, van Middenhoogduits îbesch, Duits Eibisch: heemst (plantnaam).
Ibrahim, Ebrahim, Rahim, Brahim, Ibrim, Ibrahimi, Ibraim. De familienaam Ibrahim is ondermeer afkomstig uit Irak, Egypte, Suriname, Somalië, Syrië en Ethiopië. Ibrahim is voor de moslims wat Abraham is voor de Christenen. De naam heeft een Hebreeuwse oorsprong naar de naam Avraham (Abraham) en betekent vader van een menigte.
Iburg. Duitse plaatsnaam.
Ichterhaussen. Duitse plaatsnaam Echtershausen.
Icke, Ickx, Ichw, Iw, Yckx, Yx, Hicks, Hick, Hyk. Vadersnaam uit de Germaanse knuffelvoornaam Icco. Of de Friese voornaam Hikke, van Hilke, afleiding van een hild-naam.
Ickler: Wellicht zoals Iekeler variant van Ekelaar? Of Duits Hickler ’kleinhandelaar’.
Ickroth. Plaatsnaam Ickerrodt in Olfen (Duitsland)
IIde, Idens, Ides, Yde, Ydens: Moedersnaam. Germaanse voornaam Ida/Isa.
Idée, Idee. Vaders-, moedersnaam. Ydet/Ydée, afleiding van Germaanse id-naam.
Ideler: Misschien aanpassing van Duits Hi(e)dler, (van Hitler), van Beiers Hi(e)dl ‘tijdelijk uitdrogende rivier’.
Idema, Iedema, Jedema. Vadersnaam., van Ide.
Idemans, Iemans, Iemants, Imants, Imant, Imandt, Imanse, Imans, Ymans, Yman, Ymanse: Vadersnaam. Germaanse voornaam id-man: Itemannus.
Idiers, Ydier, Ydiers, Ytier: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam id-hari.
Idomon. Vadersnaam. Germaanse voornaam id-mund? Vergelijk Idemans.
Idon. Vadersnaam. Romaanse verbogen vorm van de voornaam Ido.
Idserda, Idsardi: Vadersnaam. Friese voornaam Edsart, Edsert, Idsert, Idsart. Germaanse voornaam agi-hard.
Idserda. Itsweire, Ietswaard: Beroepsnaam. Middelnederlands eetsweerre: gezworene, gerechtelijk ambtenaar, letterlijk: die een eed zweert.
Ie: Vadersnaam. Io? Maar vermoedelijk veeleer door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit Germaans Ido.
Ieders. Vadersnaam. Germaanse voornaam id-hari. Zie Idiers.
Ieghem, van, van Ighem: Plaatsaam Idegem (Oost-Vlaanderen) en in Lemberge (Oost-Vlaanderen).
Ieman, Iemants. 1. De Oost Vlaamse familie Iemants stamt van 1751-1805 Joannes Baptiste Imens alias de Staerke, onwettig kind van Catharina de Stercke en vader van 1805 Carolus lemens alias de Staerke, St.-Maria-Oudenhove-Michelbeke. 2. Zie Idemans.
Ieperen, van, Iperen. Plaatsnaam Ieper, Belgie.
Ierland, van. 1. Herkomstnaam, Ierland. 2. Plaatsnaam Eierland, Texel.
Ierseke, van: Plaatsnaam Yerseke (Reimerswaal, Zeeland).
Ierssel, van, Iersel, van. Familienaam uit de plaatsnaam Eersel (Noord-Brabant). Vergelijk Eersels.
Igalson. Vadersnaam. Zoon van Igal, Ingold.
Iegier. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam id-ger: Idgerius, Itgier.
Igl: Duits familienaam Igel ‘egel’. Bijnaam.
Iglesia, Iglesias. Spaans iglesia: kerk. Vergelijk Deléglise.
Ignatius, Ignace, Ignaes, Ignazio, Inacio, Ignazio: Vadersnaam. Heiligennaam.
Igné, Igne, Igner. Vadersnaam. Spelling voor Hanniet of Hannier, vergelijk Hignoul, Ignoul-Hanoulle.
Igodt, Igot, Igo, Ygodt. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Idegod, Itgaudus (betekenis voorlopig onbekend).
Igosse. Moedersnaam. Waalse vleivorm van Germaanse voornaam Igod of Igo.
IJsenbrand komt van Eisenbrand(d)t familienaam afkomstig uit huidige Talken Polen.
Ihmsen. Vadersnaam. Zoon van Ihm(e), Imme. Friese voornaam, Germaans Imo.
Ikkink: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse voornaam Icco, een bakervorm. Of van de Friese voornaam Hikke van Hilke, verkleinvorm van een hild-naam. Of van de Engels familienaam Hick(s), Hix, van Richard. Of bij verkleinvorm van Ido?
Ilcken: 1. Vadersnaam/moedersnaam Eelke, verkleinvorm van een athal-naam ‘edel’. 2.Vadersnaam. Verkleinvorm van de Bijbelse voornaam Elia.
Iliaens, Ilans. Vadersnaam uit de heiligennaam Julianus.
Ilg, Ilgen, Illien, Illen, Ille, Illies, Illes, Ilyes, Illing, Illich, Illig, Illik: 1. Vadersnaam. Duitse voornaam Ilg, Gilg, van Aegilius, Aegidius. Vergelijk Sankt Ilgen. 2. Illies en Illyes eventueel van Elias.
Ilroy. Waarschijnlijk van Eloy.
Ilmer: Spelling voor vadersnaam. Hilmer. Germaanse voornaam hild-mêr ‘strijd-beroemd’: Hil(de)marus.
Imanse, Hijman, Hijmans: Vadersnaam. Ook Iemants, Iemans, Imans, Idemans. Afleiding van Germaanse voornaam Ido/Ida.
Ilsbroeks, Ilsbroeckx, Ilsbroekx, Ilsbroukx, Ilsbroux, Ilsbrouckx, Ilsbroucks, Ilsbrouks, Ilsbroks. Familienaam uit de plaatsnaam Elsbroek: moerasgebied met elsen (Zuid-Holland en wellicht ook elders).
Imbaud, Imbo, Embo, Emboo. Vadersnaam uit het Germaanse ing-bald 'god van de Ingweonen - moedig': Ingeboldus.
Imbrecht, Imbrechts, Imberecht, Imberechts, Imbreckx, Immerechts,Immerix, Imerix, Imbert, Imer, Immer, Immers, Himbrech, Himbrechs, Embrecht, Embrechts, Embreghs, Embregts, Emmerecht, Emmerechts, Emmeregs, Emmerich, Emmerichts, Emmerig, Embert, Emmert, Embers, Emmer, Emmer, Hembrecht, Hembrechts, Hemmerechts, Hemmer, Emer, Emere, Emère, Heemers. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam 'ing-berht' : god van de Ingweonen-schitterend, Ingobertus, Incbertus. Maar de naam werd vaak verward met Ingelbrecht. 2. zie ook Hembrecht(s).
Imfeld, Infeld. Duitse plaatsnaam Im Felde.
Imhauser. Duitse familie- en plaatsnaam Imhausen.
Imhoff, Imhoff: Duits familienaam Im Hof ‘op de hoeve’.
Imkamp. Duitse familienaam; in het Veld.
Imme, Immeln, Immelen: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Immo.
Imme, Immen, Immens. Moedersnaam of vadersnaam uit de Germaanse voornaam Imma/Immo (ermin).
Immenkamp. Duitse plaatsnaam in Seppenrade.
Immer, Immers, Imer: 1. Vadersnaam van Imbert, door assimilatie mb/mm. -t. Voornaam Imerius, populair in Alemannisch gebied; vergelijk plaatsnaam Sankt Immer.
Immerseel, van, Immerseels, van, van Immerzeel, Immerzeele, van Hemmeseel. Familienaam uit de plaatsnaam Immerzeel in Aalst (Oost-Vlaanderen), Bouchout, Boom, Schelle, Wommelgem (Antwerpen).
Immesoete: Moedersnaam. Germaanse voornaam ermin-swôt ‘groot-zoet’:
Imming, Immink: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Immo.
Immissen, van, van Ummissen: 1. Plaatsnaam Imhuizen in Molenbeersel (Limburg). Misschien Hemmessen in Bad-Neuenahr, Duitsland.
Impatient. Bijnaam voor een ongeduldige. Vergelijk Duits Ungeduld.
Impe, Himpe: Vadersnaam. Bakervorm van de Germaanse voornaam Imbrecht. Zie Impens.
Impe, van, van Imp, van Himpe, van Himme, van Himphen. Familienaam uit de plaatsnaam Impe (Oost-Vlaanderen).
Impekoven. Duitse plaatsnaam in Alfter.
Impel, van. Plaatsnaam Empel in Eppegem, Vlaams-Brabant.
Impens, Imbens, Ympens, Himpens, Hempen, Impincs, Impines: Vadersnaam van Impin, vleivorm van Impe, Imbert.
Imperatore. Italiaanse bijnaam; keizer.
In. Verkort van Van In?
Inckel: Volks etymologische re-interpretatie van Ingel? Of aanpassing van Oost Middelnederlands en Duits Enkel ‘kleinzoon’?
In de Braek. Plaatsnaam Braak; braakliggend terrein.
In den Bosch. Plaatsnaam Bos of Den Bosch, Noord-Brabant.
In ’t Veld. Woonplaats in het veld.
In ’t Ven. Woonplaats op het ven; veengrond, veenland.
Immler, Imler. Duitse beroepsnaam Immler; imker.
Inbroukx, van, Entbroekx, Entbroukx, Entbrouxk: Plaatsnaam In 't Broek: in het moeras. Endbroek in Gotem en Hoepertingen (Limburg).
Inconstant; bijnaam; onstandvastig.
Incoul, Incolle: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam ing-wulf; 'Ingweoon-wolf: Ingulfus.
Incour, Hincourt, Haincourt: Plaatsnaam Incourt (Waals-Brabant).
Indebetouw, Indebetow, Indebetho: In de Betuwe (Gelderland). Of Betuwe bij Tongeren, Limburg.
Indefrey. Vadersnaam van Infroid, Romaanse vorm van Germaanse voornaam ing-frid 'Ingweoon-omheining, bescherming, vrede': Ingefridus, Infredus.
Indeganck, Ingedank, Ingang: Plaatsnaam Gang: doorgang, steegje. Vergelijk Indesteeg.
Indegracht. Naar de woonplaats aan de gracht.
Indeherberg, Indeherbergh, Indeherberghe, Indeherberge. Familienaam naar de woonplaats of voor de waard. Mogelijk ook een vondelingennaam. Naam gesitueerd in en rond Zonhoven.
Indekeu, Indeku, In de Keu; Naam uit de plaatsnaam "In de Kooi": eendenkooi, schaapskooi. De bron van de naam is wellicht Limburgs.
Indemans. Variant van het Duitse familienaam Endemann: die aan het eind woont. Duitse variant van Van den Eijnde.
Indenbom. Plaatsnaam Bo(o)m: slagboom. Vergelijk Van den Boom.
Indenkleef, Indencleef: Plaatsnaam Kleef (Sevenum, Nederlands-Limburg).
Indesteeg, Indesteege, Indestege, Indestegh. Naar de woonplaats: in de steeg. Vergelijk Van der Stegen, Duits In der Cassen.
Indevuyst, Indeuvijst, Indervuyst, Indervuijst. Bijnaam naar een huisnaam.
Indigne. Frans indigne; onwaardig. Bijnaam. Antoine Indigne werd te Leuven (Rue de le Pelletier - devant la porte de la Maison des enfants de la Patrie) gevonden op 01.07.1811.
Indri. Vadersnaam van Inri, van Henri (vergelijk de d in Hendrik). Vergelijk Enrijs.
Indriets. 1. Estse familienaam Indritz, Undritz ? 2. Of van Duits Indrist, van plaatsnaam Inderst (Tirol), Innerst: binnenste hof?
Ineke. Familienaam die wellicht komt uit de plaatsnaam Ele of Ecke.
Infante, Infantes, Infantez, Infanti, Infantinoo, Infantinellino, Infantolino. Bijnaam. Italiaans Infante: kind, jongetje.
Inferrera. Italiaans. In Ferrera; in de smidse.
Ing, van den, van Ingh: 1. Plaatsnaam Ing, Ink ‘akkerland’. 2. Zie van den Eynden.
Ingber, Ingberg, Engbers: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Ingbert; zie Imbrechts. 2. Duits Ingwer: gember. Beroepsnaam.
Ingebos, Ingelbosch: 1. In den Bosch: in het bos. 2. Reïnterpretatie van Ingelborgs; zie Engelborgh(s); of van Ingebouds.
Ingeboudt, Angebaud: Vadersnaam. Germaanse voornaam ing-bald 'Ingweoon-moedig': Ingeboldus.
Ingebrest, Verkeerd gelezen Ingelrest, gecontamineerd met Inge(l)brecht.
Ingel, Ingels, Inghels, Engel, Engels, Enghels, Enghel, Engelen, Engle, Hengel, Hengels, Hengelen. 1. Vadersnaam naar een Germaanse eingel-naam (Ing = afstammeling van de Germaanse stamgod Ingwio). 2. Bijnaam naar het zachte karakter van de persoon. Het lidwoord kan door reïnterpretatie te verklaren zijn.
Ingelaere, Engelaar, Engelaer, Engelaere, Engeler, Engler. 1. Beroepsnaam voor de 'hingelaar': de man die hengsels maakt of een visser. 2. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam ' angil-hari': speer-dapper'. Engelarius.
Ingelbinck, Engelbinck, Ingelbien, Ingelbeen, Engelbeens, Engelbeen, Egelbeen, Engelbienne, Engebienne, Angheben, Englebin, Englebienne: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Ingelbrecht.
Ingelbrecht, Inghelbrecht, Engelbrecht, Engelbracht, Engelbregt, Ingelbert, Ingelberts, Engelbert, Engelberts, Engelbertz, Engelbel, Engelberg, Englebert, Anglebert, Inglebert, Ingelbinck, Engelbinck, Ingelbien, Ingelbeen, Engelbeen, Engelbeens, Egelbeen, Engelbienne, Engebienne, Angheben, Anglebin. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam angil-berth, Angel (volksnaam); schitterend. Ingelbert.
Ingelghem, van, Ingelgem, van, Ingelhem, Van Ingelgom, Van Engelghem, Engelgem, Engelgom. Familienaam uit de plaatsnaam Ingel-heim. Deze naam komt in Vlaanderen en Duitsland voor. De Vlaamse variant komt wellicht uit een Brabants Ingelheim waarvan de plaats helaas onbekend is.
Ingelman, Engelman, Engelmann: Vadersnaam. Germaanse voornaam Angil-man: Engilman.
Ingelram, Inghelram, Ingelrans, Eygenraam: Vadersnaam. Germaanse voornaam Angil-hrabn 'Angel-raaf: Ingelramnus.
Ingen, van: Plaatsnaam (Gelderland).
Ingenbeek. Reïnterpretatie van Ingenbleek.
Ingenbleek, Ingenbleck. In den Bleek. Verspreide plaatsnaam Bleek: bleekweide, blekerij van linnen.
Ingendael, Ingendahl: Limburgs: in het dal.
Ingenhoes, Ingenhousz. Limburgs In den Hoes; huis.
Ingenhoven: In den Hove. Vergelijk Imhoff.
Ingenhuis, In den Huus; in het huis.
Ingenleuf. Rijnlands Ingenleuf: In dem Lô'v: in het prieel, in het tuinhuis.
Ingenmey, Innemee, Innemée: In dem Mai: in het huis geheten de Mei.
Ingerelst, Ingelrelst, Ingerest. Vervorming van de plaatsnaam 'In den Elst': elzenbos, plaats waar veel elzen groeien, variant van Van der Elst/Verelst.
Ingersoll. Plaatsnaam Inkersall, Derby.
Ingeveldt, Ingeveld. Plaatsnaam Veld. Vergelijk Imfeld.
Ingham. Plaatsnaam Ingham (Lincolnshire, Norfolk, Suffolk).
Ingleton. Plaatsnaam (Durham, West Yorkshire).
Ingold. Vadersnaam. Germaanse voornaam ing-wald 'Ingweoon-machtig': Ingaldus. Engels Ingall.
Ingouf. Vadersnaam. Germaanse voornaam ing-wulf; Ingulfus.
Ingram, Ingrand, Hingrand. Vadersnaam. Germaanse voornaam Ingiramnus.
Inhof, Inhoffen, Inthof: In 't Hof. Vergelijk Van Hoof.
Inia: Friese familienaam Inia, Ynia, samengetrokken uit Ynema, Inema, afleiding van de voornaam Ine, Ino, Yne.
Inkelberghe. Plaatsnaam Inkelberg in Vlezenbeek (Vlaams-Brabant).
Ikink, niet van de mannennaam in de oorspronkelijke vorm afgeleid, maar van verkleinvormen en wel Ike, in deze vormen, meest Friese mannenvoornaam.
Inkman: Afleiding van van den Ing.
Inland. Duits Imland; in het land, gebied.
Innegraeve. Vadersnaam. Germaanse voornaam ing-hrabn 'Ingweoon; raaf.
Inniger. Duitse familienaam Inninger, van plaatsnaam Inning(en) (Beieren).
Innocent, Innocente, Innocenti. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Innocentius; onschuldig.
Insel. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Inselberger. Plaatsnaam Inselsberg, Beieren.
Inslegers, Inslégers, Inslegher, Insleghers, Enslegers, Henslegers. Al wie bovenstaande naam draagt, stamt af van Joannes Georgius Insleger (Brugge). Bij zijn overlijden in 1776 wordt hij "bohemus (uit Bohemen of rondtrekkend)" genoemd. Wellicht uit de Duitse familienaam Inzlinger. Dit uit de gelijknamige plaatsnaam in Baden-Württemberg.
Instael. Vondelingnaam. Jacobus Instael werd op 30 september 1857 in Antwerpen te vondeling gelegd. Vergelijk ook de vondelingnaam van Arcadius Instal, 28 maart 1823 Antwerpen.
Installé, Installe: Vondelingnaam. Félix Installé kreeg deze achternaam als vondeling in Mechelen op 25 november 1809.
Interwoel. In Terwolde? Plaatsnaam Terwolde, Gelderland.
Inthout, van, van Inthoud, Van Inthoued, Inthoud. Familienaam uit de plaatsnaam Eindhout (Antwerpen).
Inzlicht, Inslicht. Voorzetsel en plaatsnaam Schlicht, Beieren?
Ioan, Ioannidis, Ionanidis. Vadersnaam. Heiligennaam Johannes.
Iolants, Ioelants, Joelants, Volants, Toelandts, Yoelants: Moedersnaam. Voornaam Yolande, Jolanthe. Oudfrans lolente, romanisering van Germaanse voornaam aud-lind 'bezit-linde': Audelindis, Odelinda.
Ionescu, Jonescu: Vadersnaam. Roemeense afleiding van de voornaam Johannes.
Iori, Iorio. Vadersnaam. Griekse heiligennaam Gregorius.
Ip, Ips. Vadersnaam. Voornaam Ibbe, Iep, Ippe, Ipe. Bakervorm van Germaanse voornaam Idbert, zie Ibens.
Iper, van, van Yper, van Yperen, Ipers: Plaatsnaam Ieper (West-Vlaanderen), dat eigenlijk IJper of Iper zou moeten heten.
Ipermans, Yperman: Afeiding van Van Iper. Naam voor de Ieperling.
Ippel, Ibel. Naam die wellicht komt uit de (Friese vorm van de) heiligennaam Ibarus, wat staat voor: de nauwgezette, de preciese.
Ipskamp, Ipskamps. Waals-Vlaamse familienaam uit Gelderland. Plaatsnaam. Kamp van Ippe/Eppe.
Iren, van: Plaatsnaam.
Irkeller, Inkeleer: Duits Imkeller, In dem Keller: in de kelder.
Irvin, Irving. Plaatsnaam Irvine (Ayrshire) of Irving (Dumfries). De naam werd verward met Erwin.
Isaäcs, Isaac, Isaak, Izaack, Izak, Izaks, Hyzak, Isaken, Isaki, Isako, Isaacson, Isacson, Ishaque, Izsak. Vadersnaam uit de Bijbelse voornaam Izaak.
Isaebeau, Isabeaux, Ysabeau, Ysabeaux, Isabelle, Isabel, Isabella, Ysabel: M oedersnaam, voornaam Isabel(la) van Elisabel, Elisabeth. Isabele komt eind 12de eeuw in Vlaanderen in zwang.
Isaie, Isay, Isaye, Ysaye, Usaï, Usai: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jesaja, Isaias, Frans Isaï'e.
Isaksen: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Izaak.
Isbeque, Isbecque, van Isbeck, Hisbecque, Hisbeque, van Hiesbecq, van Hisbeck, Hisbecq, van Niesbecq: Plaatsnaam in Asse (Vlaams-Brabant).
Isberg, van, Isbergue, Isberque, Isenberg.van Huisberg: 1. Plaatsnaam Isbergues (Pas-de-Calais). 2. Plaatsnaam Izenberge (West-Vlaanderen).
Ischebeck. Duitse waternaam in Schwelm.
Isecke, Isgen, Ischen: Vaders-, moedersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Iso/Isa, van îsan 'ijzer'.
Iseghem, van, Isegem, van, van Yseghem, van Ysegem: Plaatsnaam Izegem (West-Vlaanderen).
Iseger: Vadersnaam. Germaanse voornaam îsan –ger ‘ijzer –speer’: Isanger.
Iseman, Isman, Misman, Hysman, Isenman, Issenmann, Isemann, Issmann, Issman, Isselmann: Vadersnaam. Afleiding van îs-naam, zoals Iso, Isboud, Isewijn.
Isenbaert, Isembaert, Isenbaert, Isebaert, Ysebaert, IJsebaert, Ysenbaert, Ysenbaerdt, Ysenbaard, Ysenbaardt, Ysembaert, Yzebaert, Eisembart, Eisbart, Iesberts. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam isan-bard; ijzer-bijl. Isanbart. Later in Holland en Friesland ook Ysbrecht, waar van de plaatsnaam Ysbrechtum, dat is: Ysbrechta-heim, dorp bij Sneek in Friesland).
Isenborghs, Isenborgs, Isenborghts, Isemborghs, Isenborght, Isanbourg, Isambourg. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Isenburg (Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts, Baden-Wurtemberg). 2. Moedersnaam/vadersnaam uit de Germaanse voornaam isan-burg; ijzer-burg.
Isenguerre. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam îsan-ger 'ijzer-speer': Isanger.
Iser, Isern, Izer, Yser, Yzer, Yssers, Hysers: 1. Middelnederlands iser: ijzer. Beroepsnaam van smid of ijzerhandelaar. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam îs-hari: Isheri.
Iserbyt, Iserbijt, Iserbiet, Yserbyt, Yserbijt, IJserbijt, IJzerbijt, Yzerbyt, Yserbijt. Middelnederlands iserbitere ‘ijzervreter, vechtersbaas; (ook) goochelaar’. Vergelijk Duits Eisenbeiss.
Iseux, Yseux: Moedersnaam. Romaanse vorm van de literatuurnaam Isolde.
Isfort. Duitse plaatsnaam in Hof.
Isidore, Isidori. Vadersnaam. Griekse heiligennam Isidorus.
Ising, Isin. Vadersnaam van Germaanse voornaam Iso, Isboud of Isewin.
Ismaël, Ismaïl, Ismaïli: Vadersnaam. Hebreeuwse voornaam Ismael; 'God verhoort'.
Isoré, Isorez: Vadersnaam. Voornaam Ysored, die zijn verspreiding dankt aan de literatuur. Er komt een hertog Ysoreit voor in 'Reinout van Montalbaen' en Isoré de Boulogne speelt een roi in het Chanson des Loherains.
Israël, (van), (van) Israël, Israelle, Israëls, Israelin, Israëlin: Vadersnaam. Bijbelse, Hebreeuwse voornaam Israël.
Isschot, van, Vaniscotte, Van Ierschot, Vanierschot, van Eerschot, Vanescotte, Vanescote. Naam uit de plaatsnaam Isschot in Itegem en in Kasterlee (Antwerpen).
Isselée, Isselé, Issele, Isselee, Yssele, Ysselé, Esselé, Iseli, Isely, Iselle: Voltooid deelwoord van Oudfrans essillier, van Oudfrans essil (= issil), Frans exiler: verbannen. Bijnaam voor een banneling. Vergelijk Familienaam Essilard.
Isselt, van. Plaatsnaam bij Amersfoort, Utrecht.
Issenhove, van, Issenhoven, van, van Hissenhoven, van Ishoven. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Aishoven bij Kruishoutem. 2. Een andere visie verwijst naar de plaatsnaam Isenhofen (Beieren).
Isserstedt, Issersterdt. Plaatsnaam bij Jena.
Issum, van. Duitse plaatsnaam.
Isterdael, van, van Istendael, Istendaal. Familienaam uit de 14de eeuwse plaatsnaam Heysterdaele in Essenbeek (Halle - Vlaams-Brabant).
Ista, Istha: Vadersnaam. Ista, variant van Eusta, Eustas, Eustace, Istace, Ystas, Romaanse vormen van de Grieks heiligennaam Eustachius.
Isterdael: Ook van Isterdael, van Istendael. Plaatsnaam 14de eeuw Heysterdaele in Halle (Vlaams-Brabant).
Isterdael, van, van Istendael, Istendaal: Plaatsnaam Heysterdaele in Essenbeek (Halle, Vlaams-Brabant).
Istrate. Aanpassing van een Roemeense familienaam.
Isvelde, van, van Isveldt, Ysveld, Iesveld, Wijsevelde: Plaatsnaam. Vergelijk Eisfeld. Ene Joh. Chr. W. Hisfeld, "1763 Gimborn (Noordrijn-Westfalen), migreerde naar St.-Martens-Lennik; zijn kleinkinderen heetten Van Isveldt.
Italie, van: Afkomstig van Italië.
Itier, Ithier. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germanse voornaam id-hari; zie Idiers. Iterius.
Italiaander, Italianer, Italiano, Italiani: Volksnaam: Italiaan. Nederlands-Joodse familienaam Itallië, van: Herkomstig van Italië.
Itegem, van; van Nietegem, van Itehem, Itergem: Plaatsnaam Itegem (Provincie Antwerpen).
Item, van. Plaatsnaam Eethen, Noord-Brabant?
Iterbeeke, van, Itterbeeck, Itterbeek, Itterbeke, Iterbeke, Iterbeck, van Isterbeek, Isterbecq, van Uitterbeeck, Uitterbeek: Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Itterbeek (Vlaams-Brabant, Limburg, Nedersaksen). Maar ook (de) Itterbeek tussen Lier en Duffel. Dit is wellicht de bron van de naam.
1356 Gilijs van Jetterbeke, Brussel.
Iterson, van. Waarschijnlijk een Schotse naam, zoon van Iter? Plaatsnaam Ittersum, Zwolle, Overijssel.
Itschert. Vadersnaam. Duitse variant van Friese voornaam Idsert.
Itterbeeck, van, Itterbeek, van, Iterbeke, Itterbeke, Iterbeck, van Isterbeek, Isterbecq, van Utterbeeck, van Utterbeek: Plaatsnaam Itterbeek (Vlaams-Brabant) of Itterbeck (Duitsland).
Itters. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam id-hari. Zie Itier, Idiers. 2. Plaatsnaam Itter (Frans Ittre, Waals-Brabant).
Ittman: Vadersnaam. Germaanse voornaam Itemannus. Zie Imanse.
Iuliano, Iuliani. Vadersnaam. Italiaanse vorm van Latijnse heiligennaam Julianus.
Iva. Moedersnaam. Germaanse voornaam Iva, vrouwelijk van Ivo. Eventueel Bijbelse voornaam Eva.
Ivan, Ivanof, Ivanov, Ivanow, Iwan, Iwankiw, Iwanow, Ivankovk, Ivanko, Jevanoff: Vadersnaam. Iwan, Russische vorm van heiligennaam Johannes.
Ivanowa: Moedersnaam Movierung, feminisering van de voornaam Ivan, Iwan, de Russische vorm van Johannes.
Ivens: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Ivo.
Ivergneau, Ivergniau, Yvergneau, Yvergneaux, Ivergeniaux, Yvernaux. Livernaux, Lhyvernay. Bijnaam naar het jaargetijde (hiver: winter): haarkleur, seizoen waarin de vondeling gevonden werd, seizoen waarin de marktkramer langs kwam.
Ivers, Iversen, Iwersen, Ivarsson, Ivars: Vadersnaam Friese en Nederduitse voornaam Iwar, Ivarus.
Ivo, Iven, Ivens, Ive, Ives, Iwens, Iwes, Iven, Yven, Yvens, Yves, Yvon, Hyvon, Yvoz. Naam uit de Germaanse voornaam Ivo.
Ivor. Vadersnaam. Voornaam (Iers, Schots en Wels) 'heer'. St-Ivory is een Ierse heilige.
Iwaarden, Iwaarde, van: Frequente plaatsnaam. Middelnederlands gewade, iwad ‘gewad, wed, ondiepe plaats in het water, doorwaadbare plaats, drenkplaats’.
Iweins. Vadersnaam. Keltische voornaam Iwein, verspreid door de ridderliteratuur.
Izard, Isa, Isard, Isaert, Isaer, Ysaert, Izzard: Vadersnaam. Germaanse voornaam îs-hard 'ijzer-sterk'. Isardus.
Izeboud, Izebout: Vadersnaam. Germaanse voornaam îsan-balth ‘ijzer-moedig’. Bijnaam.
J.
Jaans. 1. Zie (de) Jans. 2. Eventueel korte vorm van Adriaans.
Jaarsma, Jarigsma, Jaasma, Juursema. Oorspronkelijk 'de kinderen van ene Jaar/Jare/Jarich, van Germaans ger; speer. Landgoederen Jaarsma van de middeleeuwse geslachten Jaarsma onder andere bij Holwerd.
Jarigse, Jariga, Jarichsma, Jarigsma, Friese vadersnaam Jarich, in Holland tot Japikse en tot Japik, Jappick in zover het een Friese verbastering is van Jacob, meest van de grote Friese dichter Gysbert Japicx, de geslachtsnaam Jacobsma en ’S Jacob.
Jaarsveld, van: Plaatsnaam Jaarsveld in Lopik (Utrecht).
Jaas, Jas: Vadersnaam, waarschijnlijk variant van Joos.
Jabenau. Vadersnaam Jobineau, Gobineau, afleiding van Jobin, Gobin.
Jablonski, Jablonowski: Poolse familienaam. Afleiding van jablon: appelboom.
Jackman, Jacmans, Jacqmans: Vadersnaam. Afleiding van Jack.
Jacmay. Spellingvariant van Jaquemet.
Jack, Jackson, Jakson, Jaksons, Jacqueson, Jacquesson, Jackens: Vadersnaam. Zoon van Jack, dat is John (soms Jakob).
Jacob, Jacobs, Jakobs, Jacobs, Jacobse, Jacobsen, Jakobse, Jacobussen, Jacobusse, Jacobi, Jacobovits, Iacob, Iacobs, Jacops, Jakobsen, Jakobsche, Jacobsoone, Jacobson, Jacobsons, Jacobsohn, Jacobsson, Jacobszoon (zoon van Jacob) Jacub, Jacobus, Jacobis, Jacoby, Jacobij, Jakobi, Jacobides, Jakoby, Jacopi, Jacovy, Yacoubi, Yacobi, Yagoubi: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jakob, Grieks Jakobos, Latijnse Jacobus/Jacomus.
Jacobeus, Jacoebée: Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Jakob.
Jacobin, Jacobien. Vadersnaam, vleivorm van de voornaam Jakob.
Jacobsberg. Plaatsnaam Jakobsberg, onder andere in Beieren.
Jacobsthal. Plaatsnaam Jakobstal in Andernach (Rijnland-Palts), Jakobsthal, Beieren.
Jacolet, Jacolin: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jacques.
Jacowick. Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Jakob.
Jacqmot, Jacquemot, Jacquemotte, Jammot, Jamotte, Jamot, Gamot, Jeanmotte, Jaumotte, Jaumot, Jamotton, Jamoton, Jomot, Jomouton: Vaders-, moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Jacques. Ja(cque)motte was in Luik ook mannennaam.
Jacquard, Jacquaert, Jaquart, Jaccard, Jackaert, Jackert, Jackers, Jaekers, Jakers. Vadersnaam uit de voornaam Jacques. Zie daar verder.
Jacqueloot, Jaqueloot, (de) Jacquelot: Vadersnaam Jaquelot, afleiding van de voornaam Jacques.
Jacquemar, Jacquemard, Jacmart, Jacquemart, Jacqmard, Jacmard, Jacmart, Jacmaer, Jackmaert, Jackmaer, Jackmar, Jamart, Jamar, Jamard, Jamaerts, Jamaert, Jamaer, Jammert, Jammerts, Jammar, Jammaerts, Jammaer, Jammaers, Jamaa, Jama, Jeaumart, Jaumart, Jeanmart, Janmart, Jeammart, Jaymaert, Jasmer, Jaemers, Jamers, Jambers, Jaemaels, Jamaels, Jema, Jemhar, Jomaa, Joumaa: 1. Vadersnaam. Afleiding van Jaqueme=Jacques, Jacobus/Jacomus. 2. De varianten van Jamart kunnen ook varianten zijn van Janaert; vergelijk Jamme=Janne.
Jacquemet, Jacmay, Jacqmay, Jamet, Jamez, Jamais, Jamée, Jamee, Jamees, Jaumet, Jemet: vadersnaam. Franse afleiding van Jacques. Vergelijk Italiaans Giacometti.
Jacquemin, Jacquemain, Jacmin, Jacqmin, Jacqmain, Jasquemain, Jacomin, Jacqumain, Jacquemijn, Jacquemijns, Jaquemijn, Jacquemyn, Jacquemyns, Jacquemeyns, Jacquemeyn, Jacquemein, Jacquemeijn, Jacquemeijns, Jakemeyn, Jakemeyns, Jakemyn, Jakemyns, Jaecquemeyns, Jokemeyn, Jacomen, Jacome, Jamain, Jamin, Jeanmenne, Jammeng, Jomen, Jaumain, Jaumin, Jaumenne, Jasmin, Janmain, Janmin, Jaminet, Jaminé, Jaminon: Vadersnaam. Vleivormen van Jaqueme, Jaques, Franse vormen van heiligennaam Jacobus/Jacomus.
Jacquemon, Jacquemont, Jamon, Camon, Jaumonet, Jaumont, Jeaumonnet, Jeaumonet: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jacques.
Jacquerez, Jacqueray, Jacquerie, Jacquery, Jacquerye, Jacri, Jacry: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jacques.
Jacques, Jacque, Jacques, Jaecque, Jeacques, Jaeques, Jaques, Jacqu, Jaque, Jacq, Jaakke, Jaxx, Jax, Jaxque, Jaxques: Vadersnaam. 1. Franse vorm van de heiligennaam Jacobus. 2. Oorspronkelijk is Jake, Jacques een verkleinvorm van Jan, Jean geweest.
Jacquet, Jacqué, Jaquet, Jagué, Jaucquet, Jauquet, Jocquet, Jockué, Jouquet, Joncquet, Jonquet, Junqué: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jacques (Jan of Jakob). Vergelijk Engels jockey, van jackey: Jantje.
Jacquier, Jaquier, Jacquier, Jacqui, Jacquiez, Jacquy, Jacquij, Jockir: 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jacques.
Jacquot, Jacot, Jaco, Jacotot, Jacottet, Jaucot, Jacoud, Jakout: Vadersnaam. Vleivormen van Jacques.
Jacxsens, Jacxens, Jakse. De vadersnaam Jaksin is afgeleid op –sin van Jakke, Jan.
Jadin, Jadinon, Jadinot: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse god-naam; vergelijk Jadot, Jadoul. Of van Gérard, Waals Djad, vergelijk Jardin.
Jadoul, Jadoule, Jadouille, Jadoulle, Jaddoulle, Cedoelst, Gedoelst. Vadersnaam uit de Waalse vorm van de Germaanse voornaam Geldolf. (zoals ook Jodoigne=is Geldenaken van Geldonia). Eventueel voornaam Godolf.
Jaeck, de. Wellicht hypercorrect voor plaatsnaam Jauche (Geten, Waals-Brabant).
Jaedeke. Vadersnaam. Nederduitse variant van Gädeke, ontrond van Gödeke, afleiding van Godfried.
Jaeken, Jaken, Jaecken, Jaeckens, Gaekens, Gakens, Jacken, Jacquens, Jaax, Jaecks, Jaeckx, Jaekx, Jackes, Jacke, Jack, Jaks, Jax, Jaxx, Jac, Joch, Jochen, Iockens, Jooken, Joken, Joecken, Goockens, Jouck, Jouk, Jauck, Jouke, Jouken, Youck, Youcken, Iouck, Jeuken, Jeukens, Jeukenne, Jeucken, Jeuckens, Jeuckenne, Jucken. Vadersnaam uit ofwel Ja(c)ke (knuffelvorm van de voornaam Jan. Vergelijk Engels Jack, Brabants Jakke), ofwel uit Jake (Jacques, de Franse vorm van Jacobus).
Jael. 1. Vondelingnaam. Petrus Jael werd op 3 maart 1856 in Antwerpen gevonden. 2. Zie Jal.
Jafart, Jafaar: Waalse variant van Joffard = Goffart (zie Govaerts). Vergelijk Jaffré = Geoffre.
Jager, de, Jagere, de, Jagers, de, Jagersma, de Jaeger, de Jaegher, de Jeagere, de Jaegheer, de Jeager, de Jaecher, Jaeger, Diacre, Diagre, Jaeghers, Jaeger, Jaegers, Jeagers, Jeger, Jeegher, Jeegher, Jeeger, Jeger, Jegers, 's Jegers, s'Jegers, Jägers, Jäger, Lajaeghere, Lajaegere, Liagre, Lyagre, Liacre, De Jaer, Lejaer, Liaer, Léagre: Beroepsnaam van de jager.
Jagerink; zoon van de jager.
Jaillot. Hypercorrect voor Caillot.
Jakobovici, Jakobovies, Jokabwiczjakobczyk, Jakubowich, Jakubowic, Jakubowicz, Jakubowics, Jakubowitz, Jakubowski: Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Jakob.
Jagt, (van der): Plaatsnaam.
Jagtenberg: Plaatsnaam Jagdberg (Beieren)?
Jahneke, Jahncke, Jahnke: Vadersnaam. Nederduitse verkleinvorm van de voornaam Jan.
Jakont. Leesfout voor Jakout? Of Jacon?
Jakubka. Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Jakob.
Jakus, Jakusch. Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Jakob.
Jal, Jalle, Jael: 1. Oudfrans jal, jau, gai, van Latijn gallum: haan. Bijnaam. Vergelijk Jalet. 2. Eventueel Oudfrans jaal, jael: prostituee.
Jalet, Jallet, Jallon, Jalon, Jallin, Jallo. 1. Naam uit het Oudfranse jal, jau: haan bijnaam. 2. Jal(l)et komt mogelijk uit de plaatsnaam Jallet (Namen). 3. Jallo bestaat ook als vondelingennaam in Leuven.
Jalhay, Jallay: 1. Plaatsnaam Jalhay (Luik). Eventueel verschrijving voor Jalet.
Jalink. Vadersnaam. Friese voornaam Jalle, Jaldert. (Galhard).
Jamaerk: Vadersnaam. Vervorming van Jamard, variant van Jacquemard, afleiding van Jaquème = Jacques, Jacobus, Jacomus.
Jamagne, Jamaigne. Plaatsnaam Jamagne (Namen) en in Marchin (Luik).
Jambart, Jambaer, Jambaere, Cambart: 1. Afleiding van Frans jambe, Picardisch gambe: been. Bijnaam voor iemand met lange of zware benen. Vergelijk Chambard.
Jambe. Vadersnaam. Korte vorm en afleiding van Gambert.
Jambloes, Jambroes, Jambroers, Janbroers, Janbroes, Jambour, Jambor: Nederlandse verschrijving van plaatsnaam Gembloux (Namen), Nederlands Gembloers.
Jambon, Jeanbon: Frans jambon: ham. Beroepsnaam. Vergelijk De Baek(e), Bacon.
Jame, Jaume. Van Jacomus, variant van heiligennaam Jacobus. Vergelijk Engels James.
Jameau, Jaumaux, Jouaud, Jomaux, Jemea: Vadersnaam. Afleidig van de voornaam Jame, Jaume, Jaque: Jakob.
James, Jamesse, Jamees, Jamme, Jammes, Jam, James, Jasmes, Jasme, Jaime. 1. Vadersnaam uit het Romaanse Ja(u)me. Dit uit Jacomus, een variant van Jacobus. 2. Zie ook Jane.
Jameson, Jamieson. Vadersnaam. Zoon van James; Jakob.
Jamilloux. Plaatsnaam Jamiouls= Jamignoul, Henegouwen?
Jamin: Vadersnaam. Variant van Jacquemin, vleivorm van de voornaam Jaquème = Jacques, Jacobus, Jacomus.
Jamolet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jacques, Jacomus.
Jamsin, Jampsin. Vadersnaam. Vleivorm op -ecin van Jame, Jacomus.
Jamoul, Jamoulle, Jamous, Jaumol, Jomol, Jaumouille, Jaumoulle. Vadersnaam, Waalse knuffelvormen van James, Jacques.
Janaert, Janart, Yannart, Yana, Yanart, Jaunard, Yaunaert, Yaunart, Jonard, Jona, Jonart, Jonaerts, Jonas, Jonnard, Jonnaert, Jonart, Jina, Jenar, Jenard, Jena, Jenart, Jennar, Jennart, Jennard, Genard, Geraert, Genna, Gennard, Gennar, Genar, Genart, Génard, Génar, Génart, Geenard, Geniar, Gana, Ganard, Gaunard, Junaert. Vadersnaam afgeleid van de voornaam Jean.
Jancart, Jancquart, Jenquart, Jeanquart, Jencart: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean.
Janclaes, Jancloesjanklaes: Vadersnaam. Jan Klaas (Nikolaas).
Jandewiele. Verhaspeling van Van de Wiele.
Jandin, Jandien, Jeandin: Vadersnaam. Vleivorm van Jean.
Jandrain, Jandrin, Jendrin, Jeandrin, Jeandrain, Jentrain, Cendrin, Jeandriens: 1. Plaatsnaam Jandrain (Waals-Brabant). 2. Zie Gendrin.
Jandrez, Gendret. Afleiding van gendre. Zie Gendrot.
Jane, Jaenen, Yan, Yanne, Jeanne, Jeannes, Jehanne, Jouanne, Janne, Jannes, Ganne, Jaune, Gaune, Jasme, Jasmes, Jame, James, Jam, Jamme, Jaume, Gaume, Jenne, Jennen, Jene, Jenné. Moedersnaam uit Johanna, Jeanne, Jane. Middenfrans Jehane, Frans Jeanne, Latijn Johanna.
Janin, Jannin, Janain, Jannings, Janning, Jennings, Jenyns, Jehannin, Jeannin, Jenin, Jenen, Ghenin, Genin, Genain, Gheneyn, Genijn, Genyn: Vadersnaam. Vleivormen van de voornaam Jan, Jean.
Janisset. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan of Jean.
Janisse: Vadersnaam. Zoals Janse(n) van de voornaam Jan.
Jankovich, Jankovic, Jankovitch, Jankovits, Jankowicz, Jankolovics, Jankowski, Jankowska, Jankowiak: Vadersnaam. Slavische afleiding van Jan.
Janlet, Janlé, Janle, Jonlet: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean.
Janmaat. Reïnterpretatie van Janmart.
Jannonne. Vadersnaam. Italiaanse afleiding van de voornaam Jan.
Janquin, Janequin, Jannequin, Jeannequin, Jannekeyn, Jennequin, Jenquinne, Jenquin, Jonnekin, Jonequin, Jonquin, Joonnekindt, Joonnekind, Joonekin, Joonekindt, Jonnekyndt, Jonkind, Jonckint, Jonneskindt, Jonskin, Zannequin, Zonnequin, Zonnekein, Zonnekeyn, Zunquin, Zonnekindt, Zoonekind, Zoonekindt, Zoonekindt, Zoonekyndt, Zoonekynd, Soonekindt, Soonckindt: Vadersnaam. Middenenderlands Jannekin: Jantje; of moedersnaam. Janekin: kleine Jane, Johanna. Zie ook Jennekens.
Jans, (de) (de) Jan, Janse, Jansen, Jansens, Janszen, Janzee, Jens, Jensen, Yan, Yans, Janz, Janss, Ians, Jaans, Jahns, Jähne, Jon, Dejaen, Dejean, Jannes, Jannis, Jansingh, Jennes, Jennis, Jenniskens, Jenissen, Jenneskens, Jens, Jense, Janszone, Janssoone, Jansoone, Jansonne, Jansseune, Janseune, Yanssen, Yansen, Yanssens, Yanssens, Janses, Janson, Janssen, Janszen, Jansenius, Janssans, Janszen, Janzen, Janshen, Janssem, Jancen, Janssis, Yancis, Yanssis, Janissen, Ianssens, Ianssen, Iansen, Jaunzems, Jeance, Jensen, Jenssens, Jensens, Jenzen, Jones, Johnson..: Vadersnaam. Zoon van Jan, Frans Jean, heiligennaam Johannes.
Jansenne, Jansemme, Jeanssens, Jeansenne, Jeansene, Jeanséné, Jenchenne, Yancenne, Yeansenne, Yansenne: Vadersnaam. Waalse aanpassings van Jansen(s).
Jansen op de Haar, naar een boer Jansen die op een boerderij in de Haar woonde en zijn naam veranderde in Jansen op de Haar.
Janssenswillen. Tweeledig vadernaam, Janssens + Willen= Willem. Vergelijk Johannwille.
Jansingh, Jansink, Jannink, Janning, Johannink: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan.
Janter. Spelling voor Santer?
Jäntsch. Vadersnaam. Vleivorm van Jan.
Jansma, Jensma: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Jan.
Janson, Jansone, Janssone: Vadersnaam. Janszoon. Eventueel spelling voor Frans Jeanson, afleiding op –eçon van de voornaam Jean.
Janssenswillen. Dubbele familienaam uit Janssens (zie Jans) en Willem(s) (zie Willem).
Januarius, Januar, Janvier, Jeanvy, Genevier, Genvier: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Januarius. 2. In Latijnse teksten staat Januarius voor portier, deurwaarder.
Janus, Janusz. Vadersnaam. Oostduitse vorm van Jan, Johannes.
Januth, Janutt, Janhutte: Waalse afleiding van de voornaam Jean. Vergelijk Jehu.
Janzegers, Janseghers, Jansegers, Jeansegers. Vadersnaam uit de dubbele voornaam Jan en Zeger, de zoon van.
Janzing. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan.
Jap, Japsenne, Japson, Jappens, Joppen, Jopen, Jop, Joppe, Joppin, Jaupain, Jaupin, Jaupen. Vadersnaam uit Jap, dit is een afleiding van de voornaam Jaspar of van Jacob.
Japar, Jappait, Jaupart, Joppart, Jopart: Vadersnaam. Variant van Jaspard.
Jaquet: Vadersnaam. Jacquet, verkleinvorm van de voornaam Jacques (zie op dat woord).
Jaradin. Vadersnaam Geradin, vleivorm van Gerard.
Jarbinet. Vadersnaam Gerbinet, afleiding van Gerbaud of Gerbert.
Jardez. Vadersnaam Gera(r)det, afleiding van de voornaam Gérard.
Jardinart, Jardin, Jardinet, Jardon, Jardonnet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Gerard, Gerad.
Jarlot. Afleiding van Jarle; wijnkuip, wijnvat.
Jaros, Jarosik, Jarosch, Jaroschenko, Jarosinski, Jarosinska, Jaroslawicz, Jaroslawska, Jaroszzek, Jarosz, Jaroszewicz, Jaroszewski: Vadersnaam. Slavische voornaam Jaroslav, waarvan de stam 'moedig, sterk' betekent.
Jarvis, Jervis: Engelse vadersnaam van Franse voornaam Gervais, van Latijn Gervasius.
Jarreau, Jarro. 1.Beroepsnaam afgeleid van het Oudfranse jarres, jarrons: bewaarkruik. Handelaar of producent. 2. Familienaam afgeleid van het Franse gebied Jarrons in de buurt van Beaune.
Jayrich, Jarijch. Zoals Oostduitse familienaam Jarick, Jarisch, van Slavische voornaam Jaroslav.
Jas: Variant van Jaas, variant van de voornaam Joos, van Judocus. Of verkort uit Jasper?
Jaspard, Jaspar, Jasparse, Jaspers, Jasper, Jasperse, Gaspar: Vadersnaam. Caspar, naam van een van de Drie Koningen.
Jaspin, Jospin: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jaspard.
Jaspis. Beroepsnaam voor juwelenhandelaar, naar de edelsteen jaspis?
Jasser: Variant van Jasper?
Jasset, Jassin, Jassiaux: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Joce, Josse, Germaanse god-zo of gaut-so-naam.Vergelijk Franse familienaam Jassin. 2. Waalse vleivorm van voornaam Jean.
Jassogne, Jasoigne, Jassoigne, Jassagne, Jasoing: Plaatsnaam Jassogne in Crupet (Namen).
Jauffrit, Jeauffredt: Vadersnaam. Germaanse voornaam Godfried.
Jaumaux, Jaumaud, Jomaux: 1. Zie Jameau. 2. Plaatsnaam Jaumaux in Flawinne en Suarlée (Namen).
Javel, Javelle, Javeau, Javeaux, Jevaux, Javay, Javeline, Gavel, Gavelle, Gaveele. Naam uit het Oudfranse javel(e), het Picardische gaviel, het Franse javelle: bos, bundel (ook koren). Het kan dus een naam uit een plaatsnaam zijn of een beroepsbijnaam van een boer.
Jaworski, Jaworsky, Jaworska, Jaworsek, Jaworowska, Jawerbaum. Pools jawor; esdoorn.
Jayet, Jayé, Jayot: Spelling voor Jaillet, Jaillot?
Jaz. Plaatsnaam Jace, Luxemburg, of Jauche, Waals-Brabant.
Jean, Jeans, Jehan, Jouant, Jouan, Jouhan: Vadersnaam. Romaanse vormen van de voornaam Johannes.
Jeanbaptiste. Vadersnaam. Heiligennaan Johannes Baptista. Johannes de Doper.
Jeance. Vadersnaam. Waalse uitspraak van Jans.
Jeancourt, Jeancour. Plaatsnaam Jeancourt in Walshoutem (Vlaams-Brabant).
Jeandat, Janda: Vadersnaam. Luiks-Waalse variant van Jeandard, van de voornaam Jean.Vergelijk Jandin.
Jeandel, Jeandon. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean.
Jeanfils, Janfils, Genfils. Vadersnaam; zoon van Jan.
Jeangette, Jeanjot, Jeanguette: Vadersnaam. Vleivorm van Jean.
Jeanhille, Jeangilles. Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean-Gilles; Johannes-Egidius.
Jeanhenri. Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean-Henri.
Jeanjean. Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean.
Jeanlin, Jeanlain, Genlain, Janlin, Jeannolin: Plaatsnaam Jenlain (Nord).
Jeanmaire. Vadersnaam Jean + beroepsnaam Maire; meier.
Jeanmichel. Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean-Michel.
Jeanmougin. Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean-Mougin; Dominique.
Jeanmoye. Vadersnaam. Afleiding op –oie van Jaques.
Jeanneau, Jeannaud, Jeanniau, Jeanniaud, Janneau, Janniau, Janniux, Janiaud, Jania, Jagniau, Janyoo, Jagenau, Jagenau, Jagueneaud, Jaguenaud, Jennau, Jennaux, Jenaux, Jenau, Jennaud, Cenel, Jenel, Geneaux, Geneau, Geniaux, Genaux, Gennaux, Geheniaux, Geheniau, Gehéniau, Gehéniaux, Jeuneau, Jeuniau, Jeuniaux, Jeuniau, Jeuniau, Jusniaux, Juniaux, Jeusniaux, Jauneau, Jauniau, Jauniaux, Jauniay, Gauniaux, Jeauneaux, Jeaunnaux, Jaugnaux, Jaugnau, Jaugneau, Jonau, Jognaux, Jonnieaux, Jonniau, Jonniaux, Joniaux, Joniau, Joanneaux, Joaneaux, Joanaux, Jounniaux, Jouniaux, Joinau, Joinneau, Joigneaux, Joignaux: Vadersnaam Jeanel, Jennel, afleiding van de voornaam Jean.
Jeanneret, Janray, Jeanray, Jenneret, Genneret, Generet, Genray, Genreith: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jean.
Jeannet, Jeannée, Jeannee, Jannet, Johanet, Joanné, Joannés, Joannez, Jouhannet, Jouannet, Zanette, Zanet, Zannette, Jenet, Jenné, Jenne, Jeunet, Genette, Genet, Gennez, Genne, Gennée, Chenet, Genné, Gené, Gênée, Geonet, Jaunet, Jonet, Jonné, Joné, Junet, Junné, Juné, Juniet, Ginée, Ginee: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean.
Jeannier, Jani, Janiez, Janny, Jany, Jauny, Génie, Geni, Genie, Ceny: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jean.
Jeannot, Jannot, Janot, Jehanno, Jano, Janou, Jenot, Jennotte, Jenotte, Genot, Genotte, Geno, Genotte, Gehenot, Géhénot, Ginot, Jeunot, Jusnot, Joinnot, Jonot, Genio, Jeannon, Janion, Janon, Jenion, Jeunion, Jenion, Jounion, Junion, Jugnon, Ginion, Jenon, Genon. Vadersnaam, knuffelvorm van de voornaam Jean, Jan, Johannes.
Jeanpierre, Jeampierre, Jeanperrin: Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean-Pierre.
Jeanrichard. Vadersnaam. Dubbele voornaam Jean-Richard.
Jeanselme, Jeanselle: Vadersnaam. Germaanse voornaam Ganshelm: Gancelmus, Jenselmus.
Jeanson, Janson, Jehanson, Jehenson, Jeannessons, Jennesson, Genson: Vadersnaam. Afleiding op -eçon van voornaam Jean.
Jeantot. Vadersnaam van Jeannetot, afleiding van Jeannet.
Jebben: Vadersnaam. Variant van Gebben, afleiding van Germaanse voornaam Gebhard.
Jeckel, Jackel, Jaekel, Jecelle, Jeekel, Jekel, Jekelers, Jekeler, Jecqueler: Vadersnaam. Duitse familienaam Jackel, Jackle, Jekel, Jäckler. Afleiding van de voornaam Jakob.
Jeddens. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Jelder? Vergelijk Nederduits Gedde, van god-naam.
Jedras, Jedraszak, Jedraszyk, Jedros, Jedroszkowiak, Jedrysek, Jedryczek, Jedrzejski, Jedrzejczak, Jedrezejzyk: Vadersnaam. Poolse afleiding van heiligennaam Andreas.
Jeener. Vadersnaam. Duits Janer of Jahner, van de voornaam Johann, Jahn.
Jeelof: Slavische familienaam op -ow, -ov? Of plaatsnaam op –hof?
Jeffroid, Jefkenne: Vadersnaam. Waalse afleiding op -kenne (van Middelnederlands -kin) van Geoffroy.
Jeha, Jeges, Jehae, Jehaes, Jehasse, Jeheas, Joha, Joa, Johae, Jouard, Jouas, Jowat, Jowa, Juhasz, Juhas, Juwa: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Je(h)an.
Jegen: Zwitserse familienaam. Vadersnaam. Van de voornaam Jakob. 1769-1847 Leonard Jegen kwam als huursoldaat naar Nederland en trouwde in 1797 in Bokhoven.
Jehay. Plaatsnaam Jehay (-Bodegnée) (Luik).
Jehin, Gehain, Gehin. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Je(h)an.
Jehot Jehotte, Gehot, Cehot, Géhot, Guého, Gihotte. Vaders-, moedersnaam: knuffelvorm op -otte uit de voornaam Je(h)an (Johannes).
Jehoul, Jehoulet, Jeholet, Jehoel, Giholet, Jihoul, Choul, Gihoul, Ghoule, Gihoux, Gihousse, Gehoulet: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Je(h)an.
Jehu, Gehu. Vadersnaam. Waalse afleiding van de voornaam Je(h)an.
Jeitz. Rijnlands voor Geifi (Vadersnaam Gijs of bijnaam Geit)?
Jekel: Vadersnaam. Duits familienaam Jäckel, verkleinvorm van de voornaam Jakob.
Jekermans, Jeckermans: Afleiding van Van den Jeker. Waternaam Jeker (Limburg).
Jelderda, Jilderda, Gelderda: Vadersnaam. Friese afleiding van de Friese voornaam Jeldert/Jildert, variant van Geldert, de Germaans naam geld-hard ‘betaling-sterk of vergelding door de dappere’: Geldiert.
Jelen, Jelinek, Jelinic, Jelinski: Tsjechische bijnaam van jelen: hertenbok.
Jelking, Gelinga, Gelleken, Ghellynck. Vadersnaam. Afleiding van Friese voornaam Jelle, Jelke/Gelle, Gelke, Gellkene, korte vorm van een Germaanse geld-naam, zoals Gelbert of een gail-naam.
Jellema, Friese vadersnaam Jelle; is mannen van Jelle.
Jelen, Jelies, Jilleba, Jille: Vadersnaam. Afgeleid van een Germaanse geld-naam, zoals bijvoorbeeld Geldolf.
Jelijs. Friese vadersnaam, variant van Gilles. Meer info aldaar.
Jellema, Jelluma, Friese afleiding van de plaatsnaam Jellum (Friesland) of van Jelle, zie Jelking.
Jellinga, naar de Friese persoonsnaam Jelle, aan de Weser Jelliestede of Jellie-stede, woonplaats van Jellinga. Eene sate bij ’t dorp Grootkerk (Hohenkirchen) in Wrangerland (Oldenburg) heet alzo.
Jelsma: Friese afleiding van de plaatsnaam Jelsum (Friesland).
Jensch, Jentsch, Jenzsch: Vadersnaam. Slavische vleivormen van de voornaam Jan.
Jendot. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean.
Jendrysek, Jendryszek, Jendrzejak, Jendrezejczyk, Jendrezejewski: vadersnaam Poolse afleiding van heiligennaam Andreas.
Jeneson, Jenezon. Vadersnaam. Zoon van Jan.
Jengember. Beroepsnaam. Frans Gingembre: gember. Vergelijk Ghynnebeire.
Jenico, Jenicot, Jénico, Jénicot, Genicot, Genico, Gennicot, Genicq, Genique, Cenique: Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Jean.
Jenik, Jeninga, Jenman: Vadersnaam. Afleiding bij de voornaam Jan.
Jennebauve, Jennebauffe, Gembauve, Genbauffe: Tweeledige familienaam. Vergelijk Jeandeboeuf.
Jennekens, Jennekes, Jannekeyn, Jammekens, Jenke, Jennequin, Jenkinson, Jenkins, Jenneskens, Jeunekens: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan: Jannekin, Jennekin.
Jenner: Duites familienaam. Middelhoogduits Jenner ‘januari’, nog altijd Beierse naam van die maand. Maar er is ook de heiligennaam Januarius. Jenner kan ook een afleiding zijn van de voornaam Jan.
Jennerich. Plaatsnaam Jendrich/Jindrich, Wendische vorm voor Heinrich.
Jentgens, Jentgès, Gentgen, Gentges, Gehentges, Jenniches, Jennigens, Jenniges,Jennigès, Gennigens: Vadersnaam. Limburgs-Rijnlands afleiding van de voornaam Jan. Vergelijk Nederduits Genke, Jenike. Zie ook Geentjens, Jennekens.
Jenting, Jentink: Vadersnaam. Afleiding van de vornaam Jan.
Jentjens. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan.
Jeppesen, Jepsen, Jepps: Vadersnaam. Zoon van Jeppe, Friese korte vorm van Jakob.
Jeral, Jéral: Vadersnaam. Germaanse voornaam Gerald, Geroud. Zie Géraud.
Jeras: Vadersnaam. Zeeuwse naam, van Erasmus.
Jeremie, Jeremies, Jeremy, Jéramie, Jéramy, Jeramie, Juramie, Gérémi, Gérémie, Gérémy, Jeremias, Ceremia, Cerami: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jeremia.
Jeremiasse, Jermiasse, Jerhems: 1. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jeremia. 2. De Zeeuwse familienaam Jeremiasse is evenwel een volks etymologische reïnterpretatie van Mieras. Twee zonen van Pieter Mieras noemden zich ca. 1730 Jeremias(se). Ze stammen van 17de eeuw Cornelis Mieraards, Yerseke.
Jerichow. Duitse plaatsnaam Jerichow. Ook familienaam Jerichauer.
Jernander. Zweedse familienaam.
Jérôme, Jérôme, Jérosme, Jeronne, Geromme, Gerom, Gérôme, Jeromin: 1. Vadersnaam. Griekse heiligennaam Hieronymus, ook Jeronimus, Geronimus, Nederlands Jeroen, Frans Jérôme. 2. Kan samengevallen zijn met Géraume/Giraume, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Gerelm; zie Gerems.
Jeronimus, Jeroen, Jeroense: Vadersnaam. Grieks heiligennaam Hiëronymus, Jeronimus.
Jerosch. Vadersnaam. Wendisch voor de voornaam Georgius of Jeronimus.
Jesoirens: Vadersnaam. Joodse voornaam Jeshurun of uit Jesaja of Jesus. Hebreeuws Jeschurun ‘de rechtschapene’.
Jerphanion. Franse familienaam Jerphagnon, Gerphagnon. Plaatsnaam Gerfagnon in St-Maurice-de-Lignon (Hte-Loire).
Jérusalem, Jerusalem. Kan een bijnaam zijn voor een bedevaarder naar Jeruzalem (vergelijk Costenoble) of een kruisvaarder. Maar er zijn verschillende plaatsen met die naam, bijvoorbeeld in Geluwe, Passendale (West-Vlaanderen), Rouvroy, Thuin (Henegouwen), Rijkel (Limburg).
Jeschke, Jeske, Jeszke: Vadersnaam. Slavisch-Boheemse afleiding van de voornaam Jan.
J'Espère. Vadersnaam. Reïnterpretatie van Jesper.
Jess, Jesse, Jessen, Jessing: Vadersnaam. Friese voornaam Jesse. Of Jesse, de vorm in de Vulgaat voor Isaï, de vader van koning David.
Jésupret, Jesupret, Jésuspret: Plaatsnaam.
Jésus. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jezus.
Jetten, Jetses, Jutten. Vadersnaam. Friese voornaam Jette. Of mogelijk een vorm van de g=j, Geete, de rivier te Tienen die in 959 Gatia heette, van gat, kuil.
Jetter. Duits Jäter: wieder.
Jetteur. Beroepsnaam. Luiks-Waals djéteû: kopergieter.
Jetzen. Vadersnaam van Germaanse voornaam Ulrich.
Jeugd, van der; van der Jeugt, (van der) Jeuch, van der Jeugdt, Jeughdt, Jeught, Jeugcht, van der Yeugt, Yeught, : Plaatsnaam Ter Jocht, jokt ‘stuk land dat met één juk ossen op één dag kan worden geploegd’.
Jeukendrop. Plaatsnaam op –dorp. Nederlands ook –trop.
Jeumont. Plaatsnaam, Nord, en in Gouy, Henegouwen.
Jeunehomme, Jeunhomme. Bijnaam voor een jongeman, vrijgezel. Vergelijk Jonkman.
Jeun, van, van Jean: Plaatsnaam in Brabantse taalgrensstreek.
Jeuneau, Jeunieaux, Jeunieau, Jeunau, Jeunaux, Juniaux, Jusniaux, Jeusniaux, Jonau, Joniau, Joniaux, Jonniaux, Jonniau, Jonnieaux, Joinau, Joinneau, Joigneaux, Joignaux, Jounniaux, Jouniaux: 1. Vadersnaam. Variant van Jeanneau. 2. Afleiding van Frans jeune, Oudfrans jone; vergelijk Jouvenel.
Jeunechamps, Jennechamps: Reïnterpretatie van Jeunejean.
Jeunejean. Bijnaam + voornaam. Vergelijk Jongejan, Vieuxjean, Oudejans, Althans.
Jeunen, Juen, Johnen, Johne, Joine, Join, Jounen, Jonen, Joenen, Jeuninckx: Vaders-, moedersnaam. Afleiding van de voornaam Jan(e).
Jeurink, Jeuring: Vadersnaam van de voornaam Joris. Vergelijk Duits Goering, Göring.
Jimenez, Gimenez, Giminez: Vadersnaam. Spaanse voornaam Jimeno.
Jimmink: Vadersnaam. Wellicht afleiding bij Jakob. Vergelijk Engels James, van Jim.
Jirofle, Jiroff, Jiroflé, Jiroflee, Jiroffé: Frans girofle: kruidnagel; giroflée: anjelier, giroffel; Duits Nelke betekent ook zowel kruidnagel als anjer. Anjer is naar zijn geur met de kruidnagel vergeleken.
Jiskoot: Variant van Eijskoot, Yskoud. Vondelingnaam. Silvester Yskoud werd op 31 december 1834 in Antwerpen gevonden.
Jovet, Jouvet, afleiding van Zuidfrans jouve: jong.
Joachim, Joachims, Joachem, Joachain, Jaochum, Joakim, Joackims, Joackim, Joaquim, Joaquin, Jockin, Joacim, Youakim, Joachian, Joachin, Joassinft, Joassaint, Jochem, Jochems, Jocheme, Jochim, Jochoms, Jochum, Jochums, Joch-hum, Joguenne, Jockems, Joegen, Jouchoms, Juchem, Juchems, Juchemes, Jugghen: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Joachim.
Joassin, Joassain. 1. Spelling voor Jossin. 2. Zie Joachim(s).
Job, Jobse, Jobses, Jobsen, Jop, Diop, Jobe, Jobses, Jobse, Jobsès, Jöbses: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Job. De spelling Diop geeft de dialect uitspraak dzjop weer; vergelijk Dioos=Joos.
Jobard, Joba, Jobart, Jabart, Jabas. 1. Bijnaam. Oudfrans jobard: grapjas. 2. Vadersnaam Jobert.
Jobert, Jabert, Jaubert, Jubert, Joubert: Vadersnaam. Romaanse vorm van Gobert.
Jobet, Jobé, Jobbé, Jabé, Jabe: Vadersnaam. Afleiding van Jobert.
Jobin, Jabin, Jaubin, Jubin: Vadersnaam. Vleivorm van Jobert. Vergelijk Gobin.
Jockman: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Joachim, Jochem.
Jobkin, Jobken, Jobkenne, Jobchen: Vadersnaam. Afleiding van Job.
Jocqmeyer, Jocmeyer. Duitse familienaam Jakobsmeier: Jakob, meier op een hoeve. Vergelijk Boerjan.
Jocueau, Jockeau, Jonkeau, Jonckeau: Vadersnaam Jacqueau, afleiding van de voornaam Jacques.
Jode, de, Joden, de Joode, de Yode, de Jeude, de Jude: 1. Bijnaam voor een Jood, eventueel figuurlijk. 2. In Noord-Brabant zou de Jode een vorm van Judas zijn.
Jodin: Vadersnaam. Variant van Godin.
Jodens, Iodens. 1. Variant van Jorda(e)ns. Zie daar. 2. Bijnaam voor een Jood. Mogelijk figuurlijk.
Jodoci, Jodocy, Jodozi, Jodozy, Jedoci: Vadersnaam. Latijnse afleiding van Bretonse voornaam Judocus. Jodo(i)gne: plaatsnaam Jodoigne (Geldenaken, Waals-Brabant).
Jodts, Jots, Joets, Yodts, Yot: Misschien moedersnaam. Afleiding van de voornaam Jote, Juta.
Joël, Joel. 1. Bijbelse voornaam Joël 'Jahweh is God'. 2. Eventueel Friese voornaam Jolie.
Joenerboy, van. Plaatsnaam?
Joensson. Vadersnaam Janszoon. Vergelijk Johnson.
Jogchems, Jochems: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Joachim.
Johannes, Johanessen, Johanesen, Johannesson, Johannesma, Johansen, Johanssen, Johansson, Johanson, Jogansing, Johanninck, Johannsen, Joanes, Johan, Johannisse, Johanninck, Jannink, Jansingh, Janninga, Johanningmeyer, Joannès, Joanes, Joanesse, Yohannes, Jeunesse: Vadersnaam, heiligennaam Johannes.
Johannwille. Tweeledig vadersnaam. Johannes-Willem. Vergelijk Janssenswillen.
John, Johns, Johnson, Johnson, Johnsson: Vadersnaam. Engelse, oostduitse, Slavische en Nederduitse vorm van de voornaam Jan.
Johnston, Johnstone. 1. Vadersnaam. Met t-epenthesisvan Johnson. 2. Plaatsnaam Johnson, Hall.
Joie, Joye, Joije, Jouy, Jouye, Joyci. 1. Moedersnaam uit de voornaam Gaudia of uit de Waalse vorm van Jehane (Joanna). 2. Of naam uit het Oudfranse joie, het Middelnederlandse joye: vreugde, genot, genoegen. Vergelijk Frans Joyeux. Bijnaam.
Joksch, Joksz: Vadersnaam. Jok(i)sch, Jokusch, Silezische afleiding van Jokof=Jakob.
Jole, van: Plaatsnaam.
Jolet, Jolez, Jolé, Jollet, Jolley: 1. Bijnaam. Afleiding van Joli. 2. Vadersnaam van Jeholet, vleivorm van Je(h)an
Joli, Jolie, Jolis, Jolli, Jolly, Joly, Jolij, Jolyt, Jelyt, Jelijt, Lejoly. Bijnaam uit het Franse joli: mooi, knap, lief, aardig.
Jolibois. Plaatsnaam in Waterloo, Waals-Brabant, Horrues en Fontaine-l'Evêque (Henegouwen).
Jolicour. Franse bijnaam; lief, hartelijk, goedaardig.
Joliet, Jolliet, Juillet. Bijnaam. Afleiding van Joli.
Joliment. Plaatsnaam in Bois-d'Haine, Haine, Fayt-lez-Seneffe (Henegouwen), Glabais (Waals-Brabant).
Jolivet, Jolive, Jollivet, Joliffe: Bijnaam. Verkleinvorm van Oudfrans jolif ‘mooi, lief’.
Jolles, Joele, Jolink, Joling: Vadersnaam. Friese voornaam Jolle.
Jolling, Jollings. 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Julianus. 2. Vadersnaam van Friese voornaam Jolie.
Jolmers: Vadersnaam. Friese voornaam Jolmer, van Adelmar.
Jolijt: Bijnam. Frans Joli ‘mooi, knap, lief, aardig’.
Jonas, Younas, Jonasse, Joniasse: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jonas. De naam werd ook verward met Jonathan.
Jonathan. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jonathan.
Joncheray. 1. Plaatsnaam, van Frans jonc: bies. Plaats waar biezen groeien, biest. 2. Spellingvariant van Joncret?
Jonckheer, de, Jonckheere, de, Jonkheer, (de) Jonkheere, Dejonkhaere, (de) Joncheere, (de) Jonchkeere, (de) Jonckeer(e), Jonckheers, Deyonckheere, Deijonckheere, Deijonckherre, Jonckheerer, Yonckheer, Jonckiere, Jonckière, Jonckiers, de Jonckere, de Joncker, Joncker, Joncker, Jonker, Jonckers, Juncker, Juncker, Junker, de Juncker, Jungers, Junger, Jungers, Yungers, lunker, Yunker, Yunkes, 's Jongers, Siongers,sS'Jongers, Sjongers, s'Jonkers, Dioncre, Dionkre, Diongre: Bijnaam van een jonkheer, jonker, jong edelman, jonkman van aanzienlijke stand; jonger: jonge man, jonkman.
Jonckheid, van der, van der Jonckheijd, Jonckheyd: Reïnterpretatie van plaatsnaam Jonckhout in Bilzen en Hoelbeek (Limburg).
Jonckiere, Jonckière, Jonckiers: 1. Plaatsnaam Jonquière. Zie De Jonquières. 2. Spelling voor Jonckheere (iè = scherplange e).
Jonckleer. Waalse verhaspeling van Jonckheer.
Jonet, Jonette, Jonnet, Jonné Joné, Geonet, Younès, Younes. Vadersnaam afgeleid uit Jan/Jean.
Joncour, Joncourt. Plaatsnaam Joncourt, Aisne.
Joncret, Joncheray. Plaatsnaam Joncret. Henegouwen.
Jones. Vadersnaam. Engelse familienaam van voornaam John, Johannes.
Jonet, Jonette, Jonnet, Jonné, Joné, Geonet, Younès, Younes: Vadersnaam van Jehonnet, variant van Jeannet.
Jonkind, Jongkind, Jonckint: Bijnaam. Vergelijk Kint, Duits Jungknecht.
Jong, (de); d’Jong, (de) Jonge, Jongh, de Jonghe, deJong, de Jongh, de Jonck, de Joncke, Jonk, Jonkhart, Jonkheid, Jung, de Iongh, de Ionghe, de Ionge, Deyonghe, Dejoughe, d'Jong, de Jond, Jong, Jonge, Jongen, Jongens, Jonghen, Jongh, Jonck, Jonck, Jonk, t'Jonck, Jonckx, Junck, Junk, Jung, Yonck, Yong, Yung, Yunck, Junge, Junge: Bijnaam de Jonge, om de zoon van de vader (de oude) te onderscheiden.
Jongbeis, Jongbeys, Jongbuys: Reïnterpretatie, misschien van jambloes?
Jongbloed, Jongbloedt, Jongbloet, Jongbloets, Jonghbloet, Jonckbloedt, Yongbloet, longbloed, Jombloode, Jungbluth, Jungblut, Yungbluth, Yungblut, Yungbludt, Yungblut: Deze Nederlandse en Nederduitse (Jungeblo(o)dt) bijnaam werd verhoogduitst tot Jungblut(h): jong verdorven.
Jongboer, Jungbauer: Bijnaam en beroepsnaam: jonge boer.
Jongejan, Jongejans: Bijnaam. Jong en vadersnaam. Jan. Vergelijk Frans Jeunejean.
Jongeling, Jongelinghs, Jungling, Jungling, Junsling: Bijnaam: jongeman. Vergelijk Jonkman.
Jongeneel, Jongeneelen, Jongeneel Jongenelen, Jongelis: Bijnaam + vadersnaam. Jonge Nelen, Nelis, Neel, van Cornelis.
Jongenengel: Bijnaam. Jong en familienaam Engel.
Jongepier, Jungpeter, Aupiers (zoon van de oude Pieter): Bijnaam. Jong + vadersnaam. Pïer, Pierre, Peter.
Jongerius, Jongerden, Jungerius. Latijn, Griekse naam, van Junger; jonger, kwam eerst Jungerius en vervolgens Jongerius. Of uit Duitsland afkomstig als Junger, dat waren schoolmeesters en voorzangers, vandaar de geleerde Latijnse toevoeging –ius.
Jongert. Vadersnaam. Germaanse voornaam junk-hard 'jong-sterk': Junchardus.
Jongeryck. Vadersnaam. Germaanse voornaam jung-rîk.
Jongkees; zoon van Kees, van Cornelis met Jong. Keesom; oom Kees.
Jongkind: Bijnaam. Jong kind. Vergelijk Duits Jungknecht.
Jonglet, Jonglez, Jouglet: Variant van Jonlet.
Jonks, Joenkema, Jongema, Jongma, Jongsma, Jonges, Jonks, Jonx; vadersnaam, Friese voornaam Jonke, Joenke.
Jonste, de, Jüngst: Bijnaam voor de jongste, benjamin.
Jongtien, Jongetjes: Bijnaam. Afleiding van Jong.
Jonis, Jonisz, Jonist, Jonius, Yunus: 1. Vadersnaam Junius, latinisering van Yoen; zie Yon. 2. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jan.
Jongschaap: Bijnaam ter onderscheiding van een jongere die ook Schaap heet.
Jongsma: Bijnaam. Friese afleiding van de Jong.
Jongste, (de): Bijnaam voor de jongste in een gezin of groep. Vergelijk de Jong.
Joniasse: Contaminatie van Jonasse en Joziasse.
Jonkergouw. Plaatsnaam? Er zijn veel Duitse plaatsnamen met Junker-.
Jonkheym, Jonkheijm, Jungheim: Plaatsnaam Jonkem in Mons (Luik)? Of veeleer van Junghein: jonge Hein. Vergelijk Jungheinrich.
Jonkheer, Jongheer, Jonckheere, Jonkers, Jonker, Jonckers: Bijnaam van een jonkheer, jonker, jong edelman, jonkman van aanzienlijke stand; (later) jonge man, jonkman.
Jonkheid: Misschien volks etymologisch voor Jonkheijm. Maar er is ook van der Jonckheid, wellicht uit van Jonchout, Plaatsnaam in Bilzen en Hoelbeek (Belgisch-Limburg).
Jonkhoff. Plaatsnaam, vergelijk Duits Junghof: jong, nieuw hof.
Jonkhout. Plaatsnaam Jonchout in Bilzen en Hoelbeek (Limburg).
Jonkman, Jonkmans, Jonckman, Jonckmans, Jonghmans, Jongmans, Jongman, Jungman, Jungmann: Bijnaam voor een jongeman of jongman, vrijgezel. Vergelijk Jonckheere, Jongeling.
Jonkvrouw. Middelnederlands joncfrouwe: ongehuwde jonge vrouw, jong meisje (van juffrouw), meisje van goede stand, vrouw van stand.
Jonlet. 1. Bijnaam. Afleiding van Waals djône: jeune, jong. 2. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean. Vergelijk Jonnard, Janlet.
Jonquois, Jouquois, Jucquois: Plaatsnaam Joncquoi, onder meer in Vloesberg (Henegouwen): biest, plaats waar biezen groeien.
Jonsen, Jönssen, Jonsson, Jönsson: Vadersnaam. Nederuits en Skandinavisch. Zoon van Jan.
Jonval, Jonveau: Plaatsnaam Jonval (Ardèche).
Jonvel. Plaatsnaam Jonvelle. (Hte-Saône).
Jonville. Plaatsnaam Jonville (Eure-et-Loir, Meuse). De naam werd verward met Sonneville (zie Somville).
Jonxis. Latinisering van Dujonc: van der Biezen.
Joode, de: 1. Bijnaam voor een Jood, eventueel figuurlijk. Zie de Jode.
Joole. Friese voornaam Jolie?
Joos, Joose, Joosen, Joosse, Joossen, Joossens, Joosens, Joosten, Ioosen, Ioossen, Ioos, Joessen, Josents, Jossens, Jussen, Joosse, Josse, Joce, Jous, Jousse, Joussen, Yasse, Jassem, Jassens, Gehasse, Josz, Joszt, Joes, Joesten, Joosten, Joostens, Joostema, Jost, Joste, Josten, Joisten, Joust, Jouste, Jousten, Joustenne, Dioos, D'Joos, D'joos, Just, Juste, Justen, Justens, Justin: Vadersnaam. 1. Voornaam Joos, van Bretonse naam Judoc(us). Soms ook uit Jozef of Josse. De naam Joos werd achteraf tot Joost verzwaard en in de renaissancetijd als Justus vertaald. 2. Sommige Joosten zijn ontstaan als verschrijving uit Van Oosten (onder andere in Oostmalle).
Joosken, Jooskens, Joskin, Joskins, Josquin, Josqui, Joski, Jusgen: Vadersnaam, afleiding van de voornaam Joos.
Jopke, Jopken. Vadersnaam. Afleiding van Slavisch Jobek: Jakob.
Joppe, Jopse: Vadersnaam. Van de voornaam Jasper, Jaspard.
Jorant, Jorand, Jourand: 1. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Enjorand, Engerand, Enguerrand. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Ingram. 2. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Godram.
Jorda, Jourda, Jourdat: Vadersnaam. Korte vorm van Jordanus. Zie Jordaens.
Jordaens, Jordans, Joordens, Jordens, Jaerdens, Jordan, Jordant, Joordens, Jordens, Jaerdens, Jourdain, Jourdin, Jourdan, Jourdanne, Jourdant, Jourde, Jourden, Jourdren, Jurdan, Jurdant. Familienaam uit de voornaam Jordanus. Of een Bijbelse naam, Jordaan, die als Germaans werd opgevat en aanleiding gaf tot hybridische vormen als Jord-oinus, Jord-ildis.
Jorens: Vadersnaam. Vleivorm van Joris.
Joret, Jorez, Joiret, Jouret, Jouretz, Jourez, Jauret, Juré, Jure, Jurez. Vadersnaam afgeleid van Joris, Georges.
Jörger, Jorger: Afleiding van de voornaam Jörg: Georgius.
Jori, Joary, Juri, Jury: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Georgius.
Jorio, Joriot. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Joris, Georges.
Jorion, Jurion, Jourion: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Joris, Georges.
Joris, Jorissen, Jeurissen, Jeursen, Jurrisen: Vadersnaam. Griekse heiligennaam Georgius.
Joriskes. Vadersnaam. Afleiding van Joris. Middelnederlands Joorskin.
Josch, Joschke, Joschko: Vadersnaam. Westslavische vleivorm van een voornaam die met Jo- begint, zoals Joseph, Johann, Jodocus, Joachim.
Jorna, Jurna: Vadersnaam. Friese afleiding van de Friese voornaam Jorrit, van Jorhart, van Everwin of Eburwin, Eberwin in Duitsland en Everwijn in Nederland. Zie Jorwert en de geslachtsnaam Jorwerda van de Friese naam Jorrit en waarvan Jorritsma en Jurritsma. In de middeleeuwen heette Jorwert Everwert of Everwirth. De hedendaagse naam toch van de Engelse stad York, in het Latijn Eboracum, schreven de oude Engelsen Eurewic (Evrewic), de Angelsaksen Eforvic, dat is I(v)or(r)ic of York. De Friese plaatsnaam Jorwert en de Engelse plaatsnaam York moeten dus eigenlijk in goed-Nederlands geschreven worden Everwert en Everwijk. Werkelijk schreven dan ook de oude Nederlanders aldus; Kiliaan b. v. heeft: »Eberwijck of Jork.” En de Friese geslachtsnamen Jorna en Jorritsma zijn letterlijk dezelfde namen als de Zeeuwse geslachtsnaam Everwijnse, Everijnsz en als Everaarts, Eberhardi, Eberhardts, enz.
Jorritsma, Jurritsma: Vadersnaam. Friese afleiding van de Friese voornaam Jorrit, van Everhard of Everfried.
Joseph, Josephs, Josephi, Josephy, Josephson, Joosep, Yoseph: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Jozef, die in de middeleeuwen zelden voorkwam.
Josi, Josis, Josy: Vadersnaam. Waarschijnlijk van de voornaam Joos, Joce.
Josiasse, Josiassen, Joziasse: Eventueel de Bijbelse voornaam Josias, of een re-interpretatie van Joos(sen).
Jospa. Vadersnaam. Waalse vorm van Jaspard. Vgl Jospin.
Jospé, Jospe: Vadersnaam Jospet, afleiding van Jaspard.
Jossaer, Jossaerts, Joddaer, Jossaers, Jossar, Jossar, Jossart, Jossa, Joassart, Jousssaert, Joussart, Jossa. 1. Vadersnaam uit de voornaam Josse, Joos. 2. Soms een schrijfvariant van Gossaert: Vadersnaam uit Goos.
Jossel, Jossels, Josseaux, Jossiaux, Jossiau, Josel, Jozeau: Vadersnaam. Afleiding van Jos(se), Joos.
Josselet, Josselette, Joslet, Jasselette: Vaders-, moedersnaam. Afleiding van de voornaam Josse: Judocus. Vergelijk Jasset.
Josselin, Jocelyn, Joslin, Jousselin, Jusselin, Jezelin: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Josse; Joos.
Josset, Jossey, Jossez, Joset, Josez, José, Jose, Jousset, Jeussette, Jeusette, Dieusette (uit Jeusette), Jusette: Vaders-, moedersnaam. Afleiding van de voornaam Josse: Judocus.
Jossin, Jossein, Joissains: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Joce: Joos. 2. Eventueel Joassin = Joachim.
Josson, Josso, Jossot. Vadersnaam. Romaanse vleivorm van Joce.
Jottay. Waalse afleiding van Délie Jotte. Jotte: kool (groente).
Jottrand. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gud-hrabn 'god-raaf: Gotrandus.
Jouandeau, Jouanneau: vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jean.
Joublain. Vadersnaaam Joublin, afleiding van Joubert.
Joudou. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam gud-wulf 'god-wolf: Godulfus.
Jouen, Jouenne. Misschien Waalse variant van Godenne, met d-syncope.
Jouffreau. Vadersnaam. Afleiding van Jouffroy.
Jouk, Jouck: 1. Vadersnaam van Jouken=Jaeken. 2. Friese voornaam Jouke. Zie Joukes. 3. Middelnederlands joc: grap, scherts?
Joukes, Joukens: Vadersnaam. Friese voornaam Jouke, van Iwe, Ive.
Joukoff, Joukovsky, Joukowsky, Jucovici, Jukowicz, Jukowski: Vadersnaam. Slavische afleiding van Jokuff: Jakob.
Jourdevant. Bijnaam Jour devant: de vorige dag, gister. Vergelijk Jourdois.
Jourdois, Joirdheuil: Jour d'hui: vandaag. Hui, Oudfrans ui, oi, van Latijn hodie: vandaag. Vergelijk Jourdevant.
Journeau, Journeaux, Journaux, Journel: Oudfrans jornal: landmaat, zoals Middelnederlands dachwant: stuk land dat in één dag kan worden geploegd.
Journet, Journez, Journé, Journe, Journee, Dejourné: Oudfrans jornée, Picardisch jornet: landmaat, stuk land dat in één dag geploegd kan worden. Vergelijk Journeau(x).
Jourquin, Jourquoin, Joirkin, Jurquin: Vadersnaam. Afleiding van Joris.
Joustra, Jouwstra, Jousma. Plaatsnaam (?)
Jouve. Bijnaam. Zuidfrans vorm voor jeune; jong.
Jouvel, Juvel. Afleiding van Oudfrans jovene of Oudfrans jovle; jong.
Jouvenel, Jouvenelle, Jouveneau, Jouveneaux, Jouvenia, Jouveniaux, Jovenaux, Joveniaux, Jovenau, Joveneau, Joveneaux, Jovenay, Juvenelle: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Juvenalis. 2. Afleiding van Oudfrans jovene, Frans jeune: jong. Bijnaam.
Jovanov, Javanovic, Jovanovitch. Vadersnaam. Russische afleiding van Ivan; Jan, ook Ivanov, Ivanovitch.
Jovenet, Jouvenet, Jouvenez, Juvenet, Juvenez, Juvene, Juvené: Afleiding van Oudfrans jovene, Frans jeune: jong. Bijnaam voor een jongeman of ter onderscheiding van een oudere naamgenoot.
Jovin, Jouvin, Jouin, Jevin, Jevain, Jovijns, Joven, Juvin, Juvijns, Juvyns, Juveyns, Juveijns, Juvens, Juweyns, Jeveyns, Geveyns, Jevens, Jijvens, Juuyns. Vadersnaam van de Franse naam Jovin, Juvin (Uit Latijnse heiligennaam Juvinus, Jovinus).
Joyeux. Bijnaam voor iemand met een vrolijk karakter. Vergelijk Joie.
Jozefczak, Jozefcziak, Jozefczowicz, Josefczowski. Vadersnaam. Slavische afleiding van heiligennaam Jozef.
Joziasse, Josiassen. Vadersnaam. Wellicht niet de Bijbelse voornaam Josia(s), maar een reïnterpretatie van Joos(sen).
Jubiler. De naam van de oppergod Jupiter uit de Romeinse mythologie. Vergelijk Duitse familienaam Jupiter.
Jublou. Waals Djiblou = plaatsnaam Gembloux (Namen). Vergelijk Jambloes.
Juchtmans, Juchmans, Jughmans, Jugmans, Jughtmans, Jeugmans, Jochman, Jochmans, Iochmans, Jouchmans, Joeghmans, Jockmans. Vadersnaam uit de voornaam Joachim, Jochem. Of Jochmann/Jachmann als Silezische en Boheemse afleiding van Johannes. Vergelijk Jackman.
Juchter, Juchters, Jugters, Jughters: Beroepsnaam. Middelnederlands juchter, gichter: beul.
Judas, Judasz, Judah. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Judas, niet Judas de Machabeeër of de apostel Judas Thaddeus; maar vanwege Judas Iskarioth. Hier werd de voornaam nooit populair. Hij komt toch al één keer voor in West-Vlaanderen.
Jude. 1. Duitse bijnaam Jude; Jood. 2. Zie Jude.
Jude, Judes. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Judo of Bijbelse voornaam Judas. Vergelijk Judon(g).
Judex. Latijnse humanistennaam: rechter.
Judicq. Uit Dudicq, naast Zinnik.
Judon, Judong, Jeudon. Vadersnaam van Germaanse voornaam Judo of afleiding van Judas.
Juffer, Juffermans: Uit Juffrouw, van Middelnederlands joncfrouwe ‘ongehuwde jonge vrouw, jong meisje, meisje van goede stand, vrouw van stand’. Ook familienaam Jonkvrouw, Duits Jungfer.
Juge. Beroepsnaam. Frans juge; rechter, vergelijk De Rechter.
Juglaret. Afleiding van Oudoccidentaals Jouglar, Joglar; jongleur.
Juhr. Vadersnaam, Oostduitse vorm voor Georg.
Juif. Franse volksnaam van de Jood.
Juillet, Julie, Julie, Jullet, Julle: 1. Vadersnaam. Verschrijving voor Juliet (vergelijk Juillard=Juliard), afleiding van heiligennaam Julius of Julianus. Vergelijk Juliot. 2. Verschrijving voor Gillet; vergelijk Julson.
Jules. Latijnse heiligennaam Julius.
Julez, Jullet, Julet. 1. Waals Djulé = Juliers, Romaanse vorm van Julich, Gulik. 2. Vadersnaam. Afleiding van Jules. Zie Juillet.
Juliam, Juliams, Julian, zie Williaume. Juliard, Julliard, Juilliard, Juillard, Julia: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Julianus. 2. Spellingvariant van Gill(i)ard. Vergelijk Julson
Julianus: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Julianus.
Julien, Juliens, Jullien, Joliens: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Julianus, Frans Julien.
Julius: Latijnse heiligennaam Julius.
Julin. Vadersnaam. 1. Vleivorm van de voornaam Julius of Julianus. 2. Variant van Gillin, Gelin. Vergelijk Julson = Gilson.
Jullion, Julliot, Julio: 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Julianus of Julius. 2. Spelling voor Gillion, Gilliot.
Jumaucourt. Plaatsnaam Jumioncourt in Baisy-Thy (Waals-Brabant) of Jumencourt (Aisne)?
Jumel, Jumelle, Jumeleau, Jumeliaux, Jumelet, Jumelek. Oudfrans jumel, Frans jumeau: tweeling. Bijnaam.
Jumentier. Afleiding van jument: lastdier, merrie. Beroepsnaam van de paardenknecht of voerman.
Jumet. Plaatsnaam, Henegouwen.
Jungbeker, Jongbeker: Duits Jungbecker ‘de jongere bakker’.
Junius, Junus, Junes. Latinizering van De Jong.
Jungels, Jungelsohn. Vadersnaam. Duitse voornaam Jüngel, afleiding van Junk, Jungo.
Junger, Jungers, Jünger: Bijnaam voor de jongere, junior, zoals De Jong(e). Zie ook (de) Jonckheer(e).
Jungerhans. Duitse bijnaam + vadersnaam. Jonge Hans, Johannes, zoon van Hans. Vergelijk Jongejan, Jeunejean.
Junghänel, Junghans: Bijnaam + vadersnaam. Hànel, afleiding van Johann, respectievelijk Hans. Vergelijk Jungerhans.
Jungheinrich. Duitse bijnaam + vadersnaam. Jonge Hendrik.
Junglas, Junglass. Bijnaam = vadersnaam. Jonge Klaas, Nikolaas.
Jungnickel. Duitse bijnaam + vadersnaam. Jonge Nikolaas.
Jungslager, Jungschläger: Bijnaam + beroepsnaam. Jonge slager.
Jungwirth. Bijnaam + beroepsnaam. Jonge waard.
Jupil, Jupille. Plaatsnaam, Luik.
Juprelle. Plaatsnaam Luik.
Jupsin, Luiks-Waals joupsin, van égyptien: Egyptenaar, zigeuner.
Juranic: Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Joris, Georgius.
Jurewicz. Jurewyts, Jurewytz, Jorwitz, Jerwitz: Vadersnaam. Poolse afleiding van de voornaam Georgius.
Jurgers: Vadersnaam. Afleiding van Jurgen, van Georgius.
Jurot, Juros. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Jorges, Georges.
Jurquet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Joris, Georges.
Jurrians, Jurriëns: Vadersnaam. afleiding van voornaam Joris, Georgius.
Jurrij: Door voortonige klinkerverschuiving uit Frans Jarry. Plaatsnaam ‘woest land, land met struikgewas’, gehuchtnaam (Cantal, Indre, Maine-et-Loire), Le Jarry (Charente-Maritime, Dordogne).
Juseret, Jusret, Jusseret: Plaatsnaam Juseret (Luxemburg).
Jussiant. Vadersnaam. Wellicht afleiding van de voornaam Josse; vergelijk Jossien, Jossion.
Jussy, Jussij: Verspreide plaatsnaam (onder meer Aisne, Moselle).
Justaert. Variant van Jossaert, met reïnterpretatie van Joos(t) als Justus. Vergelijk Joostens/Justens.
Justers. Variant van Jug(h)ters? Voor de st, vergelijk Van der Gust. Of van Justens?
Justin. Aanpassing van Justen.
Justus. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Justus 'rechtvaardig', die vaak als Latijnse vorm van Joos(t) werd beschouwd.
Juszczak, Juszczakiewicz, Juszczyk: Vadersnaam. Poolse afleiding van de voornaam Jozef.
Juten, Jutten, Juttens, Jutte, Uten, Utens. Moedersnaam. De voornaam Juta wordt gewoonlijk verklaard van Juditha. Hebreeuwse voornaam Judith, van Jehudith 'vrouw uit Judea'. Of dat de Bijbelse naam makkelijker ingang vond, omdat hij geassocieerd werd met inheems Judinta, Judita, Jutta, Germaanse jud-stam. Of Romaanse ontwikkeling van de Germaanse voornaam Ode (zie Oyen).
Juttermans. Moedersnaam. Afleiding van Jute.
Juvent. Waarschijnlijk van Juvenet.
Juvigné, Juvignee, Juvegne: Plaatsnaam Juvigné (Mayenne) of variant van Juvigny.
Juvigny. Plaatsnaam (Aisne, Marne, Meuse....), Juvignies (Oise).
Juwel, Joyeaux, Joyaux, Joya, Joway, Joay, Johai, Jouaux, Jouay: Oudfrans joiel, joel: juweel, geschenk; (ook) minnaar.
Juwet, Juwé, Juwe. Naam uit het Latijnse judaeus: jood.
'
K.
Kaa, van der; van der Kaaij, van der Caaiy, van der Kaay, Kade, van der, Verkade, Kaymans, Caemans, Cayman, Cayeman, Cayman, Caymant. Plaatsnaam. Middelnederlands ca(e), caeye ‘kaai, kade, lage dijk, aanlegplaats’.
Kaai, Kaye, Kayen, Kai, Fries Kaei. Vleivorm van Klaas, Nicolaas.
Kaag. Familienaam uit de plaatsnaam Kaag, Koog: polder. Afleiding er van is Kaagman.
Kaaks: 1. Middelnederlands cake, caec ‘kaak, kin, wang’. Bijnaam. 2. Middelnederlands cake, caek ‘schandpaal’. Bijnaam voor wie aan de kaak gestaan heeft of voor een gerechtsdienaar.
Kaak. 1. Middelnederlands cake, caec: kaak, kin, wang. Bijnaam naar het lichaamsdeel? 2. Middelnederlands cake, caek: kaak, schandpaal. Bijnaam voor iemand die aan de kaak gestaan heeft of beroepsnaam voor een gerechtsdienaar? 3. Nederduits Kaa(c)k: kok. Beroepsnaam.
Kaal, de Kale, de Cale, Cael. I. Bijnaam voor een kaalhoofdige, een kale. Vergelijk de Caluwe. 2. Kale, Kaal en Cael kunnen ook varianten zijn van Karel.
Kaam, van; van Caem: Plaatsnaam Chaam (Noord-Brabant).
Kaan, Caan: Oudfrans cane ‘wijfje van de eend’. Bijnaam.
Kaandorp, van. Plaatsnaam Kaandorp, bij Heiloo.
Kaar: Wellicht spelling voor de Franse familienaam Cart, verkort uit Ricart, Picardisch vorm van de voornaam Richard.
Kaart, de: Spelling voor Decarte, van plaatsnaam Quartes (Henegouwen) of Quarte in Pont-sur-Sambre (Nord).
Kaas, Kas, Caes, Kees. 1.Beroepsbijnaam van de kaasmaker of kaashandelaar.. 2.Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Nicasius.
Kaashoek. Veldnaam, Zeeland.
Kaaskooper. Beroepsnaam van de kaashandelaar.
Kaastra. Volgens overlevering zou deze geslachtsnaam niets anders zijn dan een quasi-verhollandsching van de geslachtsnaam Keestra; even als kaas de Hollandsche vorm is van Kees.
Kabbedijk, Cappendijck, Cappendijk: Wellicht verhaspeling van de plaatsnaam Krabbendijke (Zeeland).
Kaboort: wellicht variant van Chabot. Zie daar.
Kabus: Vernederlandste spelling van Cabus. Frans cabus ‘kabuis(kool)’. Beroepsbijnaam van de kolenteler. Of bijnaam voor iemand met een groot hoofd.
Kachele, Kaechélé: Afleiding van Middenhoogduits kachel(e): aarden pot, vaatwerk. Beroepsnaam van de pottenbakker.
Kaczmar, Kaczmarek, Kaczmarczyk, Kaczmarcyk, Kaczmarzijk, Kaczmarczowski, Kaczmarczski, Kaezemareck, Kaezmareck: Beroepsnaam. Pools kaczmarz: waard, kastelein, van Duitse familienaam Kretschmar, Krechtsmer.
Kadijk. Kadijk: lage dijk, kade. Plaatsnaam in Bergambacht (Zuid-Holland), Teteringen (Noord-Brabant), Hoofdplaat, Poortvliet (Zeeland en Voorst (Gelderland).
Kaefer, Kefer, Kefert. Duitse bijnaam Kafer; kever.
Kaekebeke, Kaeckenbeeck, Kakebeke, Kakebeeke, Kaeckebeke, (van) Caekebeke, Kaekebeke, Caeckebeke, Cackebeke, Caekelbeke, van Ouaekebeke, van Ouackebeke, van Ouakebeke, van Ouaquebeke: 1. Plaatsnaam Kokebeke/Kakebeke in St.-Maria-Lierde (Oost-Vlaanderen), Kakebeeke, Kloetinge, Zeeland: 2. Plaatsnaam Kwakenbeek in St.-Kw.-Lennik (Vlaams-Brabant). 3. Plaatsnaam Kwaakbeek in Westerlo (Antwerpen).
Kaekenberg, van, Kaekenbergh, van, Kaekenberghe, van Cakenbergh, Cakenberghe, Cakenberge, van Caekenberg, Caekengergh, Caekenberghe, van Caekenberghe, Cackenbergh, Cakenberghe, Kakenberg, Cakembergh, Cakelbergh, Caekelberg, Caekelbergh, Caekelbergh, Caekelbergs, Caeckelberghs, Kaekelbergh, Kakelbergh, Kaekelbergh. Familienaam uit de plaatsnaam Kakenberg in St.-Gillis-Dendermonde, Kakelenberg in Schendelbeke of Kakerberg in Nederbrakel (Oost-Vlaanderen).
Kaemmel. Duitse familienaam Kammel. Beroepsnaam van de wolkammer. Duits Kammel: wolkam.
Kaer, van, Kaert, van, van Caer: Plaatsnaam Kaart in Brasschaat (Antwerpen). Eind18de eeuw werd de familienaam Van Kaer gereïnterpreteerd als Fouquart: de afstammelingen heten verder allemaal Fouquaert
Kaers, Caers, Quaars, Keersse, Keerse, Keirsse, Keirse, Keisse, Kersse. Beroepsnaam van de kaarsengieter. Vergelijk Frans Chandelle.
Kaertkemeyer. Nederduits Karkmeier, Duits Kirch(en)meier: beheerder van kerkgoed.
Kaerts, Caerts, Kets: Samentrekkingen van Keyaerts.
Kaesemans, Kasman, Keseman, Caesemans, Cazeman, Chasman: Beroepsnaam van de kaasmaker of kaashandelaar.
Kaesteeker, de; Kaaisteker, Kaaijsteker: Variant van de Vlaamse familienaam Kaestecker, (de) Caesstecker. Beroepsnaam van de kaaskeurder, die in de kaas steekt, prikt om hem te keuren. Vergelijk Duits Käsbohrer ‘kaasboorder’, Käsestecher.
Kaethoven, (van) Caethoven. 1. Naam uit de plaatsnaam Kaathoven (Noord-Brabant). 2. Zie ook Queathoven.
Kaezemaeker, de, de Kaezemaker, de Kaezemacker, (de) Caesemaecker, Caesemaeker, de Caesemacker, de Caesemaker, de Casemacker, de Caesmaeker, Kaesmacher, Keesemaecker, Keesemaeker, Keesmekers: Beroepsnaam van de kaasmaker.
Kaf, Caf: Het woord kaf werd gebruikt voor wat weinig waarde had. Of beroepsnaam voor een kafboer, vergelijk Cafmeyer.
Kagelmann, Cagelmans: Nederduits Kagelmann, variant van Kogelmann. Beroepsnaam voor de maker van kapmantels. Middelnederlands cogel: kap(mantel). Vergelijk Duits Kagelmacher.
Kagenaar: Beroepsnaam voor een kaagschipper, schipper op een caegh, kaag(schuit), kaagman, schip waarmee men op haringvangst ging in 1500-1700.
Kahl, Kahle, Kahlerft, Kahlmann. Duitse bijnaam voor een kale.
Kahlen, Kalen, Kalhen. Plaatsnaam Kahlen (Nedersaksen, Pommeren, Mecklenburg).
Kahlenberg, Kallberg, Kalberg: Verspreide Duitse plaatsnaam: kaleberg.
Kaho: Spelling voor Frans Cahot, van Cadot ‘kleine hond’.
Kahn, Kahne, Kahnes, Kaens: 1. Zie Cohen. 2. Vadersnaam. Duitse variant van Kohn, Konrad. 3. Vadersnaam. Friese voornaam Kaan, van Johannes of moedersnaam Johanna. Hamburgse familienaam Kahnke.
Kaibeck, Keibeck, Keybeck: Plaatsnaam op beek, wellicht keibeek, beek met keien. Maar vergelijk Duits Kaibach.
Kain, Kains, Kaim, Ouain, Ouin, Oueins, Gain, Caïn: 1. Picardisch (le) Kain = le Kien, Lechien. Bijnaam de Hond. Vergelijk Lekain. 2. Zie Dequin.
Kainscop. Waalse vervorming van Kaaskoper.
Kaiserergruber, Reïnterpretatie van Kiesgruber, die bij een Kiesgrube 'kiezelgroeve' woont. Duitse plaatsnaam Kiesgrube.
Kaison, Keeson: Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Nicaise.
Kaiss, Kaisz, Kaisse: Kais, Kayss is een West-Zwabische diftongering van Duits Käse: kaas. Zie ook Caise.
Kakert, Kakkert, Kackert: 1. Zie Cackaert. 2. Of variant van Kaker, met paragogische t.
Kaker, Kaaker, Kaacker: 1. Variant van Nederduits Kaa(c)k, Kock, Duits Koch: kok. Beroepsnaam. Zie Kaak 3. 2. Nederduits Kä(c)ker, Middennoordduits kôker, Duits Köcher: koker, foedraal. Beroepsnaam. Vergelijk De Koker.
Kalbfleisch. Duitse beroepsnaam van de slager.
Kalbusch, Kalbus, Kalbush. Duitse plaatsnaam; kaal bosje.
Kalderckerken, van, Kaldeckerke, van, Kalderkerke, van. Duitse plaatsnaam Kaldenkirchen.
Kaldenbach. Plaatsnaam; koude beek. Zie Kaltenbach.
Kaldenberg. Plaatsnaam; koude berg. Vergelijk Cauberg.
Kaket, Kaquet, Vaquet, Caque. Vadersnaam romaanse afleiding met anticipatie van de k - van de voornaam Jacques, Jakob.
Kaland, Kalland, Caland, Calant: Middelnederlands en Picardisch calant, kalant ‘klant, kerel, snaak’.
Kalb, Calb. Duitse bijnaam Kalb; kalf.
Kaldenberg: Plaatsnaam ‘koude berg’. Vergelijk Kouwenberg. Caldenberch in Hoeselt (Belgisch-Limburg), Duits Kaltenberg (Beieren, Noordrijn-Westfalen).
Kalhorn: Duits familienaam ook Kallhorn, variant van Gellhorn ‘die de hoorn laat klinken’.
Kalf, Kalff, Calf, Calff, de Calf, Kelfkens, Kalb. Bijnaam voor een kalf van een mens, een eenvoudige van geest, naïeveling. Plaatsnaam ’t Kalf in Zaandam, ’t Kalf in Sint-Gillis-Waas. Bijnaam naar de huisnaam.
Kalfsvel: Beroepsnaam voor de viller van kalveren. Vergelijk Duits Kalbfell, Frans Poilvé.
Kalhauge, Kallehauge, Kallage: Wellicht variant van Slavisch Kallauka, Kallauke: Sorbisch kalawka: wilde peer.
Kalhöfer. Duitse naam Kalthofer, van plaatsnaam Kalthof.
Kalis, Calis, Galis: 1. Vadersnaam. Calis is een Waalse vorm van Calliste, de heiligennaam Calixtus. 2. Plaatsnaam Kales, Frans Calais (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Kalisch, Kaliz, Kalisz. Poolse plaatsnaam; moeras.
Kalishoek. Plaatsnaam in Zedelgem (West-Vlaanderen) en Zevenbergen (Noord-Brabant).
Kalisvaart. Familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam: de vaart van ene Kalle (wellicht ergens in Zuid-Holland).
Kaljé: Spelling voor Frans Caillet, verkleinvorm van Oudfrans cail, chail, Frans caillou ‘kei, steen’.
Kaljouw, Caljouw: Aanpassing van de Frans familienaam Cailleau, van Oudfrans caillel, caliel, caliau, Frans caillau ‘kleine kei’. Bijnaam.
Kalk: Beroepsbijnaam van de kalkmaker, kalkbrander, kalker.
Kalker, Kalcker: Beoepsnaam van de kalker, pleisteraar, stukadoor, of van de kalkmaker.
Kalkebren, van. Verhaspeling van Van Kalken.
Kalkhuis. Familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam (waar?): plaats waar je kalk kon kopen, of een witgekalkt huis.
Kalkeren, van: Verhaspeling van van Kalken, Plaatsnaam (Oost-Vlaanderen)? Of Plaatsnaam Kalkar (Noordrijn-Westfalen).
Kalkhoven: Hypercorrecte spelling voor Kalkoven. Beroepsbijnaam voor de kalkbrander, eigenaar van een kalkoven. Kalkoven is ook een plaatsnaam in Dordrecht (Zuid-Holland).
Kalkmaker, de. Beroepsnaam van de kalkmaker- brander.
Kalkman, Kalkmann, Kalechman, Kalichman: Beroepsnaam van de kalkmaker, kalkbrander.
Kalkoven, Kalkhoven, Calcove, Calcôve: Beroepsnaam naar de kalkoven van de kalkbrander.
Kalksteen. Vondelingnaam. Op 13 februari 1822 werd in Antwerpen om 5.15 uur Scholastique Kalksteen gevonden.
Kalle, Calle: Moedersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Catharina, Katelijne.
Kalleman, Calmant, Kalmans, Kalman: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Kalle, Calle = Katelijne.
Kallemein, Kallemeijn, Kallemijn, Kalmijn, Callemeijn: Afleiding van Picardisch calame ‘riet, schrijfveer, pen’. Beroepsbijnaam.
Kallenbach. Duitse plaatsnaam.
Kallenberg: Ook familienaam van Calenberg(e). Plaatsnaam Kaleberg ‘kale, onbegroeide berg’, bijvoorbeeld Kalenberg (Drenthe, Overijssel).
Kallewaard, de Caluwaert: Bijnaam voor een kaalhoofdige, afleiding op –aard van de Caluwe.
Kaller, Caler, Calers: 1. Van Middelnederlands callen: spreken, praten, babbelen. 2. Eventueel variant van Kallert.
Kalman, Kalmans, Kalmann Kallmann: 1. Duitse Joodse familienaam, Callomon. 2. Aflleiding van plaatsnaam. 3. Voornaam Koloman.
Kalmeijer, Kalmar: Duits Kaltmeier, Kahlmeier of Kallmeyer, van plaatsnaam Calne: vuil water?
Kalmthout, van; (van) Calmhout: Plaatsnaam Kalmthout (Provincie Antwerpen).
Kals, Kalse, Cals: Vadersnaam, voornaam Kal, van Karel (vergelijk Caelens)? Of van Calbert, Calleboud?
Kalsbeek, van, Calsbeek, Kalfsbeek: Misschien de plaatsnaam Kalsbach (Noordrijn-Westfalen).
Kalscheur, Kalschuer: Duitse plaatsnaam Kaltscheuer ‘koude schuur’.
Kalstad. Duitse plaatsnaam Kallstandt.
Kaltenbach. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Kalter: Middelhoogduits kalter, Duits Kelter ‘wijnpers’. Beroepsbijnaam van de druivenperser.
Kaltenberg. Duitse plaatsnaam. Plaatsnaam Caldenberch in Hoeselt, Limburg.
Kaltenborn, Kaltenbrunner. Duitse familienaam van frequente plaatsnaam Kaltenbronn, Kaltenbrunn, Kaltenborn: koude bron.
Kalter. Middenhoogduits kalter, Duits Kelter: wijnpers. Beroepsnaam van de druivenperser. Vergelijk Keltermann.
Kalterherberg. Plaatsnaam in Monschau. Duitsland.
Kaltofen: Duitse plaatsnaam Kaltofen (Saksen).
Kamler, Kammler. Duitse beroepsnaam Kämmler: (wol)kammer.
Kam, de, de Cam, Kamm: 1. Beroepsbijnaam van de kammaker of kammer. 2. Decam kan een spelling zijn voor Frans Decamp(s), Descamps.
Kam, van der, van (der) Cam, van der Camme, Camme, van der Cammen, Vercamme, Vercammen, Vercam, Verkammen, Verkem: 1. Plaatsnaam. Middelnederlands camme ‘brouwerij’. 2. Van Kam/Van Cam kan een variant zijn van Van Chaam.
Kamel, Kamele, Kamel dit Camel: Bijnaam naar de huisnaam: kameel.
Kamenter: Misschien verhaspeld uit Duits Kemenater, Kemeneder ‘bewoner van een (Middelhoogduitse) kemenâte, dat is een kamer met stookplaats’. Vergelijk familienaam van Kemenade, de Kemmeter.
Kamer, Kamers. Verkort van Van der Kamer of Kamerling.
Kamer, van (de); van de Kammer, van der Camer, van Caimere, Verkaemer, Verkamer, Vercaemer, Vercamer, Vercamere, Vercammer, Vercambre: 1. Frequente plaatsnaam ter Kamer ’eenkamerwoning’. 2. Van de Kamer is ook de naam voor de kamerdienaar, kamerling, 3. Uit "Ter Kameren" bij Brussel: abdij, bos. 4. Verschrijving van Vercammen. Zie Kam.
Kamerbeek, Cammelbeeck. Plaatsnaam?
Kamerik: Plaatsnaam Kamerik (Utrecht).
Kamerling, Camerlinck, Camerlinx, Camerlinckx, Camerlynck, Camerlijnck, Camerlengo, Caemerlynck, Kemerlinkx, Kemerlinc, Kemeling, Kämmerling. 1. Naar uit het Middelnederlandse camerlinc: kamerdienaar, kamerheer, schatbewaarder. Beroepsnaam. Vergelijk Frans Chambellan, Engels Chamberlain. 2. Zie ook eventueel Kamer Van der.
Kamerman, Kamermans: Afleiding van van de Kamer, ook wel beroepsnaam van de kamerling, kamerdienaar.
Kaminski. Afleiding van Poolse plaatsnaam Kamien.
Kamhout, Kamhoot: 1.Volgens Meertens naam van een schippersfamilie. Een kamhout was een deel van een houten zeilschip, een schegbord. 2. Beroepsbijnaam van een wever, of de maker van weefkammen.
Kammaker, de. Beroepsnaam van de maker van haar-, wol- of weefkammen.
Kamman, Kammans, Cammans, Camman: 1. Beroepsnaam van de kammaker. 2. Afleiding van van der Cammen, Vercammen.
Kammellander, Kammerlander. Van Duitse plaatsnaam Kamerland.
Kammen van. Plaatsnaam (? ) beroepsnaam.
Kammer (de), Cammers, Kammer, Kämmer. Beroepsnaam van de wolkammer.
Kammerer. Duitse beroepsnaam van de kamenier, kamerheer.
Kammeraad: Aangezien het woord kameraad ‘gezel’ niet voor het eind van de 16de eeuw voorkomt, verklaart Brechenmacher de familienaam Kamerad, van Kammrad ‘molenkamrad’van Middelhoogduits kamprat. Bijnaam voor een molenaar.
Kamminga, Kammenga, Cammenga, Kamstra, Kampstra, Kamsma, Camstra, Kamst: Friese familienaam, eerder Cammingha, Cammenga, 13de eeuw Canga, Kanga tot Kamga, wellicht door assimilatie uit Kampinga, afleiding van de voornaam Kamp(e), Kemp(e).
Kamoen, Kammoun, Kamoun, Camoen: De oudst bekende voorvader is Arnoldus Camun, ca. 1630 in het Spaans garnizoen in Sint-Niklaas (Oost-Vlaanderen). Zeldzame Spaanse familienaam Camún, variant van de frequentere familienaam Camon. (Catalonië, Aragon). Mogelijk afkomstig uit de bijnaam Camône, de plaatsnaam Camos (Galicië) of Camon (Ariège) ?
Kampl, Kampfl. Afleiding van Kamp(f), zie Kemp.
Kamp, Kamps, Camps, Camp, Campé: 1. Beroepsnaam voor de kammaker. 2. Zie Kemp. 3. Korte vorm en afleiding van Van (de) Kamp.
Kamp, van de, der, van (den) Camp, Campe, (van de) Camp, van der Kemp, op den Camp, Opdekamp. Familienaam uit de plaatsnaam Kamp: (uit het Latijn Campus): open veld, afgeperkt stuk land. Plaatsnaam Kampen (Zeeland, Noord-Brabant, Noord-Holland, Nedersaksen, Sleeswijk-Holstein).
Kampenhout, van, van Campenhout, Vampenhoud, Campenhoudt, Campenhault, Campenhaut, van Camphenhoudt, Kappenhoudt. Familienaam uit de plaatsnaam Kampenhout (Vlaams-Brabant).
Kamper, Kampers, Campe, Kamp, Campers, van der Kemp, op den Camp, Kemper, Kempers, Kempeers, De Kemper, Kimpers, Kijmpers, Kympers. 1.Uit het Middelnederlandse camper: kampvechter, kampioen. 2.Vadersnaam uit de Germaanse voornaam 'kamp-hari': Kampert.
Kamp, van der, Campen. van der Kemp, op den Camp: Plaatsnaam Kamp, Latijnse campus ‘open veld, afgeperkt stuk land’. Plaatsnaam Kampen, Zeeland, Noord-Brabant, Noord-Holland, Duitsland.
Kamperdijk. Plaatsnaam Kampdijk in Uithoven, Limburg?
Kampert, Kempart, Campaert, Campeert: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam kamp-hard. Duits Kamphert. Vergelijk Kemp, 2. Variant van Kamper; zie Kampers. 3. Afleiding van Van Camp.
Kampfrooth: Verschoven vorm van Middelhoogduits kamprat; zie Kammeraad.
Kamphoff, Kamphof: Plaatsnaam, vermoedelijk in Overijssel of plaatsnaam Campow?
Kamphuis, Kamphuys, Kamphuijs, Kamphuisen, Campheus: familienaam uit de plaatsnaam ‘huis op een kamp of veld’. Plaatsnaam Kamphuis bij Deurningen, Raalte, Overijssel en Veldwijk (Gelderland), Kamphuizen bij Oestgeest (Zuid-Holland). Vgl. Duits Kamphaus.
Kamphorst, Camphorst, Kemphorst, zie Kamp van den, der. Adresnaam.
Kampman, Kampmann, Kamperman, Kampen, van Kemperman, Camperman, Kamper, Kampermann: Afleiding van Plaatsnaam Kamp ‘omheind veld’.
Kamps, Kamp, Camp, Camps, Campe, Camp, Campé: 1. Uit Kams, afleiding van Kam. Beroepsbijnaam van de kammaker. 2. Afleiding van van de Kamp, uit de plaatsnaam Kamp. 3. Zie kempt.
Kampschöer: Plaatsnaam kampschuur ‘veldschuur’.
Kampwart: Beroepsnaam ‘veldwachter’.
Kamsma: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Kamp(e). Vergelijk Kamminga.
Kan, (de); (de) Canne, de, Can, Kann, Kannen: Beroepsbijnaam van de tingieter, potgieter. Vergelijk Duits Kannegiesser, Kannekens. Zie ook Dechamps.
Kan, van de, van de Can, van Kann, van Kan, van Cann, van Can, van Cangh, van Cang, Vanckan, Vanekan: 1. Plaatsnaam De Kan in Vn.; ter Kanne in Ktr.-Marke.2. Plaatsnaam Kanne (Belgisch-Limburg). 3. Eventueel variant van Van (de) Kamp.
Kanaar: Nederlands spelling van de Franse familienaam Canard ‘eend’. Bijnaam naar de waggelende stap.
Kandel: 1. Duits familienaam Kandel van Middelhoogduits kanel, kandel ‘watergeul’. 2. Oudpicardisch candel, van Latijnse candela ‘kaars, toorts’. Ook de spelling Kandèl komt trouwens voor. Beroepsbijnaam van de kaarsengieter.
Kandlbinder. Duitse beroepsnaam van de krammer van vaatwerk, hechter van aardewerk, kannen. Vergelijk De Napbinder. Middenhoogduits Kandel: Kanne.
Kandouche, Kandouz. Marokkaanse vadersnaam uit de voornaam Kandouz (betekenis nog onbekend).
Kane, Caen, Caene, Canne, Cane, Kaan, Caan, Kaens: Wellicht Oudfrans cane: wijfje van de eend.
Kanel, von. Waarschijnlijk een jongere von-naam. Bijnaam Kanel: kaneel. Beroepsnaam van de kruidenier. Vergelijk Caneele.
Kanger: Vervorming van Kanner ‘kannengieter, tingieter’?
Kanguis, Kanguise. Waalse aanpassing van Duits Kanngieser.
Kannegieter, Kannegiesser, Kanngiesser, Cannegieter, Kannengiesser, Kannengieser, Kannegieser, Kangiester, Kangister, Kangheister, Kangeister: Beroepsnaam van de potgieter, tingieter. Vergelijk familienaam Potgieter, Duits Kanngiesser.
Kannekens, Kanninga, Cannenga. Afleiding van vadersnaam Kanne, Kanneke, Cankena, Canning en Cannington in Engeland, plaatsnamen Cantrup (Kandorp) bij Bassum in Hannover, Kanning, dorp bij Ernshofen in Oostenrijk, Caneghem (Kaningheim) in West-Vlaanderen, Canum (Kanna-heim) en Canhusen in Oost-Friesland. Of bijnaam naar de huisnaam of beroepsnaam voor de potgieter.
Kannemans, Kennemans. 1. Beroepsnaam van de pot-, tingieter. 2. Afleiding van plaatsnaam Kanne (Limburg).
Kannenberg. Plaatsnaam. Saksen-Anhalt.
Kanner. Beroepsnaam van de kannengieter, tingieter. Vergelijk Duits Kännler.
Kanning, Kanninga: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Johannes.
Kanora. Willekeurige vondelingennaam. Alle naamdragers stammen af van Ambrosius Kanora die op 08.12.1838 in Antwerpen te vondeling werd gelegd.
Kanse: Frans chance, Picardisch cance, van Latijnse cadentia ‘val van de dobbelsteen, door gelukkige worp bij het dobbelen, geluk, kans’. Bijnaam voor de dobbelaar.
Kant, van de, der, van Cant, van Cante, van de Cant: 1. Plaatsnaam Kant: rand, grens, oever. 2. Eventueel variant - met paragogische t - van Van de Kan.
Kant, (de): Middelnederlands cant ‘kant, zijde, rand’. Werkwoord kanten ‘afzomen van laken’. Beroepsbijnaam voor een kleermaker.
Kanters, Canters, Kenters, Kenter, Cantel: Beroepsnaam van de cantor, zanger, voorzanger in de kerk. Picardisch Lecantre.
Kanzler, Känzler, Kenzeleer, Kenzeler: Duitse beroepsnaam Kanzler, Kenzler: kanselier, hoofd van de kanselarij. Vergelijk Cancelier.
Kapler, Kappler, Kappler, Keppler, Kappeler, Käppner, Keppner, Kepener, Kepner: Duitse beroepsnaam. 1. Kappler, Kappler: kapelaan. 2. Hoedenmaker, maker van kappen. Vergelijk C(h)apelier.
Kap, Kappen, Cap, Kapma, Kaap, Kapp, Kappenmaker. Beroepsnaam voor de kappenmaker.
Kapelle, Kapel, Capelle, Cappele: 1. Beroepsbijnaam voor de kapelaan of kapelmeester, iemand aan wie de zorg voor een kapel is toevertrouwd. 2. Korte vorm voor van der Capelle, de la Capelle. 3. Plaatsnaam Kapelle (Zeeland).
Kapias: Aanpassing van de Picardisch familienaam Capiaux, Cappiau, van Oudpicardisch capel, Frans chapeau ‘hoed’. Beroepsbijnaam voor de hoedenmaker of bijnaam.
Kapper, Kappers, Kappert, Kaper, de, Kapers, Kapper, Kapr, van Middelnederlands Cappaert. Bijnaam voor iemand die een kap draagt, bijvoorbeeld een kloosterling, monnik, broeder, ook uitgetreden kloosterling.
Kapsenberg: Verhaspeling van plaatsnaam Kapenberg (Noordrijn-Westfalen)?
Kapitein, Kaptijn, Kapiteyn, Kapiteijn, Kapitan, Kapitany, Kapitanj, Capitaine, Capieyn, Capityn, Capiteyns, Capitanio, Capitano, Capitani, Capitanio, Capitanini, Capitant, Capitaao, Capteyn, Kaptein, Kapteyn, Lecapitaine: Beroepsnaam van de kapitein: bevelhebber, aanvoerder.
Kapp. Duitse familienaam. Middenhoogduits Kappe: kapoen. Zie Capon.
Kappel. 1. Duitse plaatsnaam Kappel: kapel. 2. Zie (van) Cappel.
Kappenburg. Duitse plaatsnaam Kapenberg.
Kappenstein. Duitse plaatsnaam.
Kappes, Kaps: Duits Kappus, van Middenhoogduits kabess: kabuis (kool). Beroepsnaam.
Kar, van de, der, Verkarre, Vercarre, Vercaeren, Verkaeren, Verkaar. Naam uit een zandig stuk land, onder andere De Karre (Maldegem, Oost-Vlaanderen).
Karbowiak, Karbownik, Karbowski. Poolse beroepsnaam. Karbowy; opzichter.
Karcher. Duitse beroepsnaam van de voerman. Afleiding van Middenhoogduits karrech, van Latijn carruca: kar, wagen.
Kardol, Kardal: Misschien de Zuid-Franse familienaam Cardol(le), Cardoux ‘soort steenkool’.
Kardos: Hongaarse beroepsbijnaam voor de zwaardenmaker. Hongaars kardos ‘zwaard’, een Turks leenwoord.
Kardux: Vervorming van Kardos?
Karels, Karel, Karelse, Karelsen, Carel, Carelse, Carels, Caarls, Caals, Carl, Carle, Carles, Karl, Karlsson, Karlson, Carli. : Vadersnaam, Germaanse voornaam Karel.
Karfloi. Zuidduits, Oostenrijk, voor bloemkool.
Karg. Duitse bijnaam. Middenhoogduits karc: slim, leep; (later) karig, krenterig.
Karger, Kerger, Karriger, Kariger: 1. Verbogen vorm van Karg. 2. Variant van Karcher, Kercher.
Karhof: Plaatsnaam Karhof (Beieren, Hessen).
Karlberger, Karlberg. Plaatsnaam Karlberg, Saksen-Anhalt.
Karler. Duitse beroepsnaam Kerler, Karrer: voerman.
Karlin, Carlens, Caerlens, Caerlen: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Karel.
Karlowski, Karlovic, Karlicsek, Karliesek, Karlisek. Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Karel.
Karlshausen. Duitse plaatsnaam. Rijnland-Palts.
Karmalker; Beroepsnaam voor de bereider van karnemelk.
Karman, Karremans, Karreman, Karman, Karmane, Kerremans, Kermans, Carremans, Carmans, Careman, Caremans, Carmanne, Carmane: Beroepsnaam van de karreman, voerman, vergelijk Carre, Cartier, zie ook Keereman.
Karmé. Spelling voor Picardisch Carmet, afleiding van carme, van Latijn carpinus: haagbeuk.
Karolinski, Karolinsky, Karolczak, Karolczuk, Karolczyk: Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Karel.
Karp, Karpf: Nederduitse en Hoogduitse vorm van Duits Karpfen: karper. Bijnaam voor visser of vishandelaar.
Karpenkopf. Bijnaam voor iemand met een kop als van een karper. Vergelijk Duits Karpfenhaupt.
Karpinski, Karpinsky. Afleiding van Poolse plaatsnaam Karpin(o), Karpno.
Karpoff, Karpowitz, Karpowicz. Russische afleiding van karp; kaper.
Karrenberg. Plaatsnaam Karnberg.
Kars, Quaars: Kars met verkorte klinker uit Kaars. Beroepsbijnaam van de kaarsengieter.
Karsman, Karsmans, Kersemans, Kersmans. 1. Beroepsnaam van de kaarsengieter. 2. Beroepsnaam van de kersenteler of -verkoper. Vergelijk Kriekemans.
Karsens, Karssens, Karssen, Karsen, Karsing. Vadersnaam uit de oude voornaam Karst, een afleiding van Christianus.
Karstaedt. Duitse plaatsnaam Karstedt.
Karthauser, Karthaus, Karthäuser, Karthaeuser, Kartheuser, Kartheiser, Karteuzer, Corteyzer, Cortyzer, Cortyser: Bijnaam van de kartuizer. Vergelijk Carteus, Cathuyser.
Kasander: Moedersnaam van de voornaam Cassandra. In de Griekse mythologie dochter van Priamus en Hecuba.
Kasberg, Kasbergen, Kasberger. Plaatsnaam Kasberg, Beieren, Noordrijn-Westfalen
Kasdorp: Duitse familienaam Castorp, van plaatsnaam Castrop (Noordrijn-Westfalen).
Kasegem, van. Plaatsnaam.
Kaslander. Afleiding van plaatsnaam.
Käsmacher. Duitse beroepsnaam van de kaasmaker.
Kasman, Cassimans, Catseman, Catsman: Afleiding van Middelnederlands casse ‘kist, kast, relikwiekast, geldkist’. Beroepsnaam van de cassenaer‘ bedelmonnik; marskramer’. Catseman is hypercorrect.
Kaspar, Kaspers: Vadersnaam. Caspar, naam van een van de drie koningen.
Kasparmans, Caspermans: vadersnaam. Afleiding van Kasper, naam van een van de Drie Koningen.
Kaspereit. Vadersnaam. Litouwse afleiding van de voornaam Kaspar.
Kasprzak, Kasprzyk, Kasprzijk, Kasprzycki, Kasperczak, Kasperczyk, Kasperski, Kasparowicz, Kasparow, Kasprowiak, Kasprowski: Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Kaspar.
Kasse, Casse. Middelnederlands cas(se) ‘kist of kast, vooral voor relikwieën of geld’. Beroepsbijnaam van de cassenaer ‘bedelmonnik die met relikwieënkistjes rondliep of marskramer’.
Kasselaers. 1. Kasselaar, van plaatsnaam Kassel (Frans-Vlaanderen). Vergelijk Casselman. 2. Variant van Kesselaers, van Kerselaer(s).
Kasseyeman. 1. Beroepsnaam van de 'kasseier', de straatmaker. 2. Afleiding van Van der Calseyden, Van der Kasseien.
Kassirer, Kaszirer: DUits Joodse familienaam Kassierer: kassier.
Kasteele, van de; van de Kassteelle, van de Kassteele, van Kasteel, Kasteelen, van de Casteel, van de Casteele, Casteels: Verspreide plaatsnaam Kasteel.
Kastelein, Kasteleijn, Kastelijn, Casteleijn: Oudfrans chastelain, Picardisch castelain, van kastelein ‘kasteelheer, slotvoogd, plaatsvervanger van de heer; bedrijfsboer, herbergier’.
Kästner. Zoals Kastmeister, Kastmann, beambte belast met het toezicht op de graanschuur, later rentmeester, tienden inner.
Kat, de; Katte, Kat, Cats, Kats, van Katz, Katsma
Bijnaam naar een eigenschap (lenigheid, valsheid) van de kat. Vergelijk (de) Kater.
verklaring:
1. Patroniem op basis van de voornaam Kat / Kette.
2. Duidt als herkomstnaam op de plaats Kats in Zeeland (gemeente Kortgene), of naar het zuidelijker gelegen dorp Kats, waarnaar het vernoemd is en dat in 1532 door de zee is verzwolgen. Of mogelijk in verband met een toponiem Kat(s) elders.
3. Uit documentatie blijkt dat de familienaam Kats ook is overgebleven uit de tweeledige naamsvorm Kat(ten)schijte, een naam die we in omgekeerde vorm nog kennen als Schiettekatte, en die mogelijk in verband kan worden gebracht met een militaire betekenis van het woord kat (of Katze in het Duits): afgedekt belegeringswerktuig eventueel met een stormram of schietwerktuig erin. Derhalve een (beroeps)bijnaam voor degene die een dergelijke kat bediende. In die zin kan Kats ook resteren uit de Duitse equivalent Katz die o.a. een gelijke betekenis wordt toegeschreven.
4. Als joodse naam een acroniem van kohen tsedek: priester van de gerechtigheid.
Kate, ten, ten Cate, ten Kaate, Kaat, ten Katen: Plaatsnaam Kat‘ kade, aarden wal’; Saksische kate ‘kleine boerenwoning, hut, huisje’. Vergelijk Ten Cate, Ten Kate, Barnkothe, Doornkate, Damkot.
Kater, (de) Cater, de Caters, Chater, Kather: 1. Bijnaam naar de dierennaam, de kater. 2. Middelnederlands cater: proviandmeester.
Katerbeck. 1. Plaatsnaam Katerbeek in Herent (Vlaams-Brabant). 2. Zie Katterbach.
Kathagen. Frequente naam van afgelegen steegjes en hoekjes.
Katoen, Cattoen. 1. Oudpicardisch caton, Oudfrans chaton ‘jonge kat, katje’. Bijnaam. Vergelijk Frans Chaton. 2. Moedersnaam. Vleivorm van de vornaam Catharina.
Kats, (van) Cats, Katz,, Kaatz, Kadz, Katc, Kets: 1. Joodse familienaam, van Kahen-zedek 'priester van de gerechtigheid'. 2. Bijnaam. Duits Katze. Vergelijk De Cat. 3. Plaatsnaam Kats (Zeeland).
Katté. Verkort van Ducaté; zie Ducastel(le).
Kattenburg. Plaatsnaam in Beilen, Drenthe, en Leens, Groningen, Amsterdam.
Katterbach, Katerbeck: Plaatsnaam Katterbach (Noordrijn-Westfalen, Beieren).
Katterberg, Katerberg, Plaatsnaam Katernberg, Noordrijn-Westfalen
Kattus. Latinisering van Kat.
Katsman: Afleiding van van Kats.
Kattekamp: Plaatsnaam Katenkamp (Nedersaksen).
Kattenberg: Plaatsnaam in Oirschot (Noord-Brabant).
Kattouw: Nederlands spelling van de Picardisch familienaam Catteau(x), Cattaux, van Catteauw, Catteeuw, Kattouw. Uit Oudpicardisch castel, Oudfrans chastel, van Frans château ‘kasteel’. Vergelijk van de Kasteele.
Katvis: Volks etymologische reinterpretatie.
Katwijk, van: Plaatsnaam (Zuid-Holland).
Katzenellenbogen, Katzenelenbogen, Kacenelebogen, Kacenelenbogen: Plaatsnaam Katzenelnbogen (Rijnland-Palts).
Katzenstein, Katzensteiner. laatsnaam Katzenstein (Beieren).
Katznelson. Volkseytmologisch van Katzenelnbogen.
Kauffeld: Re-interpretatie als feld-naam van de Duits familienaam Kaufel. Beroepsnaam van Middelhoogduits köufe l‘handelaar, makelaar’.
Kaufer, Käufer: Beroepsnaam van de koopman, Kaufmann.
Kaufman, Kauffman, Kauffmann, Caufman, Cauffmann, Cauffman: Duitse beroepsnaam Kaufmann ‘koopman’.
Kaul, Kaulen. Duitse plaatsnaam. Middennoordduits Kule: kuil, groeve, holte. Ook familienaam Terkuhlen, Zurkaulen.
Kauwer, de; Kouwer, (de) Cauwer: Afleiding van Middelnederlands cuwe, cauwe ‘kuip, vat’. Beroepsnaam van de kuiper.
Kavelaars, Cavelart: Beroepsnaam, afleiding van Middelnederlands cavelen ‘loten, het lot werpen, bij loting verdelen of toewijzen; ramen, begroten’. Vhl. De Cavel.
Kay, Kaye, Kaie, Caye, Cay, Kaije, Caije, Lakaye, Lakay, Laquaye, Laquay, Lacquaye, Laquaie, Lequay, Lakeye. 1. Beroepsnaam voor een lakei (oorspronkelijk een voetsoldaat). 2. Bijnaam ook het Waalse caye: lor, vod. Bijvoorbeeld voor iemand die zich slecht gedraagt. 3. Kay(e) en Caye kunnen soms een variant zijn van De Kaey. Zie bij Ca. 4. Mogelijk ook moedersnaam uit de Middeleeuwse voornaam Kaye. 5. Of een verschrijving van Lacaille. Zie daar.
Kayarts, Kayaerts, Kayarts, Caeyers. Brabantse variant van Keyaerts.
Kaya, Kaija, Kaynak, Karakaya, Kahya, Akkaya. De familienaam Kaya is afkomstig uit Turkije. Kaya is een mannelijke naam van Turkse afkomst en betekent klif of rots massa. De vrouwelijke naam Kaya is van Syrische afkomst enbetekent mooi.
Kaymans, Caemans, Caeyman, Cayeman, Caymant, Cayman: Afleiding van Van der Kade, Van der Kaai.
Kazemi. Arabische naam naar Musa al-Kazim (+1183), de zevende imam van de Sjiieten, die als een heilige vereerd wordt. Kazim betekent: hij die zijn angst onder controle heeft.
Kazemier: Vadersnaam. Casimir. Poolse heiligennaam Casimir(us).
Kebers, Keber. Duitse dialect variant van Kefer: Kàfer, Nederlands kever (vergelijk Haber = Hafer, Nederlands haver).
Keck, Kech, Kesche, Kesch: Duitse bijnaam Keck: levendig, moedig, energisch.
Kedzia, Kedziora, Kedzier, Kedzierawki: Poolse bijnaam, van Russisch kudravy: met gekruld haar.
Kee: Vadersnaam. Korte roepnaam voor Cornelis.
Keeble. Engelse familienaam, van Oudengels cybbel: knuppel. Bijnaam voor een lomperd; vergelijk De Clippel.
Keeleman: Afleiding van van der Kelen.
Keelhoff. Plaatsnaam Kehlhof in Bruckberg, Beieren.
Keeling. Variant van Nederduitse familienaam Kelling. Middennoordduits kelling: smart, pijn. Of van Nederduitse plaatsnaam Kel: moeras.
Keels. Aanpassing van Duitse familienaam Koelsch, Kölsch, dat is Keuls, uit Keulen.
Keen, Keene, Keens, Keenes, Keane, Kean, Kéan: Vadersnaam. Korte vorm van Oudengelse voornaam zoals Kenward, Kenway. Oudengels cène, Middenengels kene: wijs, moedig, trots.
Keepers. Wellicht afleiding van Engelse beroepsnaam Keeper: bewaker, (gevangen)bewaarder.
Keer, van, de, Keere, van de, van Kier, van der Keren, van de Kerre, van de Keire, Verquere, Verqueren, Verquerre, Verqueire, Verquiere, Verkeert. Verspreide laatsnaam Keer: bocht, wending.
Keerman, Keereman, Kerremans, Kermans de: 1. Afleiding van Van (de) Keer. 2. Variant van Karreman.
Keer, de, de Keere: Verkort van Van de Keere? Of regressieve spelling voor De Kiere?
Keerberghen, Keerbergen, van, van Kerberghen, Kerberghem, van Keerberg, van Kebergen, Keerberghs, Keerbergs. Familienaam uit de plaatsnaam Keerbergen (Vlaams-Brabant).
Keereweer. 1. Bijnaam voor iemand die altijd weerkeert, terugkeert? Ook herbergnaam in Rekkem (West-Vlaanderen). Vergelijk Duits Wiederkehr. 2. Uit Kerwer, Kerver.
Keerle, de, (de) Keirel, (de) Keirle, de Keyrel, de Kerle, Kerrels, Kerels, Cheyrels, Kierle, Mekerle, Mekeirle, Mekeirle, Mekeirel: Bijnaam. Een kerel was een vrij man die niet tot de ridderstand behoorde, een man van lage geboorte, plattelandsbewoner.
Keersbilck (van), (van) Keersebilck, van Keersbulck, van Keirsbilck, Keirsbilk, Keirsbilcke, Keirsbelck, van Kiersbilck, (van) Keirsbulck, Keirsebilck, Keirsbilck, Keirsbelik, Keirsebilk, van Kersbilck, Kiersebinck, (van) Kersbulck, van Kesbeulque, van Keirsebinck, van Keirsdelck, Kisbilck, Kesbulg, Kisbulck, Verkeersbilck. Naam uit de plaatsnaam Kers-bilk: omheinde plaats waar waterkers groeit.
Keersgieter (de), de Kersgieter, (de) Kerschieter, (de) Keirsgieter, de Keerschieter, Keersgieter Keerchieter, (de) Keirsschieter, Keirschieter, De Keirgieter, de Kerchiester, Kerchieter, Kergieter. Beroepsnaam van de kaarsengieter.
Keersmaecker, de, Kaersmaeker, de, de Keersmacker, Keersmaker, Keersmakers, (de) Keersemaeker, Keersemaker, De Keirsmaeker, Keirsmaker, de Kersmaeker, Kersmacker, Keersemaekers, Keersemekers, Keersmaeckers, Keersmaekers, Keersmackers, Keersmakers, Kersemaekers, Kerssemakers, Kersemaekers, Kersemakers, Kersemaekers, Kersemakers, Kersmackers, Keirsmaeckers, Keirsmackers, Keirsmakers, Keerssemeeckers, Keerssemeeckers, Keesmekers, Keerssemeckers, Keesemaecker, Keesemaeker, Kaarsemaker, Karssemakers, Karsmakers: Beroepsnaam van de kaarsengieter.
Keerssen, van der. Waarschijnlijk Waalse verhaspeling (van der Keere?)
Keerstok, Keerstock. Keerstockt. Keernstok: stok waarmee gekarnd wordt in de staande karn. Vergelijk dialect ïererf=karnemalk. Beroepsnaam. Duitse familienaam Kernstock.
Kees, Keesen: Vadersnaam. 1. Variant van Kaesen, Caesen, vleivorm van de heiligennaam Nicasius. 2.Vleivorm van Kees, van de voornaam Cornelis.
Keesje. Vadersnaam, afleiding van Kees. Zie Kees 2. Keesman: Keersman, met assimilatie rs/s. Beroepsnaam van de kaarsenrnaker, kaarsenman.
Keetbaas: Beroepsnaam Keetbaas ‘baas van een keet, voorlopige hut van dijkwerkers’.
Kef. Duitse variant van Middenhoogduits kaf; kaf. Zie Caf.
Kefel. Middelnederlands kevel; kever, rups. Bijnaam.
Kefer, Kefert, Keefer, Kéfer, Keffer: 1. Kefer spellingvariant van Käfer. Zie Kaefer. 2. Waalse aanpassing van Keiffer.
Kegel, (de) Kegels, De Keghel, Keghels, Keghel, Keighel: Bijnaam voor de kegelaar, kegelspeler.
Kegelaar, Kegelaer, Kegelaers, Kegelaars, Kegeleers, Kegeleirs, Kegelart, Kegelaert, de Kegelaer, Kegeleer, Kegelaire: Bijnaam van de kegelaar, kegelspeler. Duits Keg(e)ler.
Kegemeutter. Verschrijving van Regemeuter. Zie van Regenmortel.
Kehl. Keel: 1. Plaatsnaam Kehl in Baden. 2. Verspreide plaatsnaam Kehl: enge, smalle kloof, smal watertje.
Kegge, Keg: Ook Kiggen. Middelnederlands kegge, kigge ‘ijzeren wig’. Beroepsbijnaam.
Keiem, van. Plaatsnaam Keiem, West-Vlaanderen.
Keiffer. Duitse bijnaam Keifer; kijver, twistzoeker, ruziemaker.
Keijdener, Keijdeners, Keydener, Keydeners. 1. Verschrijving van het Duitse Kätner: keuterboer (beroepsnaam). Dit volgens Debrabandere. 2. Volgens de heer Tom Keijdener, werd de naam voor het eerst gebruikt in 1778 in Borgharen. De oorspronkelijke stamvader heette Nicolaus Geidler, die afkomstig was uit Deidesheim in de Pals. Het zou dan weer een verschrijving kunnen zijn van Geissler wat zoveel betekent als flaggelant, geselbroeder.
Keijman. Variant van Kooyman, (ontronding oi/ei) of Kaymans (palatalisering ai/ei).
Keikes: Bijnaam. Keikens, verkleinvorm van Kei, zie Keij.
Keil, Keyl, Keyls, Keijl, Keylen. 1. Duitse familienaam uit het Middelhoogduitse kîl, het Duitse keil. Bijnaam voor een lomperd, een kortaangebonden iemand. 2. Variant van Kegel (vergelijk Middelnederlands segel, van seil, regen, van rein), maar dit is eigenlijk hetzelfde woord als Duits Keil. Middelnederlands kegel/keil: kegel; keg, wig.
Keim, Keime, Kiehm: 1. Vadersnaam. Voornaam Kîmo ‘spruit, afstammeling’. 2. Bijnaam. Middelhoogduits kîme ‘kiem, scheut, spruit’. Vergelijk Spruit.
Keimes, Keymis, Keijmis, Kimus, Kimmes, Kimesse. Keimis/Kimus zijn latiniseringen van het Rijnlandse keim: weg, straatweg. Een uit Duitsland afkomstige variant van zoiets als Verstraten.
Keinath, Keinert. Vadersnaam. Duitse vormen van Konrad.
Keiserie. Wellicht reinterpretatie van plaatsnaam Caserie in Gaternisse (Zeeland), Passendale (West-Vlaanderen), bij Celles (Henegouwen).
Keisman, Kejzman, Kejsman: Aanpassing van Duits Käsmann, Kesemann: kaasman, kaasmaker, kaashandelaar. Vergelijk Kaesemans.
Keister, de, de Keyster, de Keysder, de Keesters, de Kester, Kuysters, Cuesters, Keusters, Ceusters, Ceuster, de Cuester, de Keuster, de Ceuster, Cersters, Kersters, Kesters, Kester, Cesters, Cester: Beroepsnaam. Oudfrans coistre: koksjongen. Vergelijk Middelnederlands keisterlinc: soort gebak.
Keitelman. Beroepsnaam Ketelman; ketelslager. Duits Kesselmann.
Keizer, (de), Keiser, (de) Keisere, de Keyser, Deckeyser, Dekeyzer, Keijzere, Keijzer, de Keijser, Keijzer, Keijzers, Keisers, Keysers, Keyzer, Keyzers, Keijsers, De Kijser, de Kyser, Kyzer, Kaier, Kaiser, Kayser, Kaijser: 1. Bijnaam, wellicht voor de keizer in een schuttersgild. Vergelijk de Koning. 2. Naar de huisnaam als ‘In den Keiser’. Pieter Jacobsz vestigde zich in Geervliet (Zuid-Holland) en werd in 1636 herbergier van het huis De Keijser. Hij noemde zich voortaan Pieter Jacobsz Keijser.
Kekem, van, Kekum Van: Plaatsnaam Kedichem in Leerdam, (Zuid-Holland), uitspraak kekum.
Keeken, van. Plaatsnaam Keeken bij Kleef.
Kekenbosch. Plaatsnaam Kiekebos in O.-L.-V.-Tielt (Vlaams-Brabant) of Kickebougsveld in St.-Laureins-Berchem (Vlaams-Brabant). Kiekenbos ook in Ichtegem, Lendelede en Snellegem.
Kekens. Variant van Kiekens of Keykens.
Kelber. Plaatsnaam Kelbra, Saksen.
Kelborg, van. Deze familienaam komt slechts éénmaal voor (Luik). Waarschijnlijk verhaspeling van Van Keerberg.
Kelchtermans, Kelgtermans, Kelkermans: Afleiding van plaatsnaam Kelchteren in Houthalen (Limburg). Keldenich: Plaatsnaam (Duitsland).
Kelder, van de, Kelder, Kelders, Kalders, Calders. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Kelder: kelder, herberg, wijnhuis. Of beroepsbijnaam van de keldermeester. 2. Jan Kelder werd op 13.05.1636 gevonden in de Kelderstraat te Antwerpen.
Kelderman, Keldermans: Afleiding van van de Kelder. De stamvader van de architectenfamilie Keldermans, namelijk Jan van Mansdale die men heet Kelderken, ca. 1400 steenhouwer, woonde in ’t Kelderken in Brussel.
Kele. Variant van Kehl 2 of van Van der Kelen?
Kelebek. Plaatsnaam Keelbek, Saksen-Anhalt.
Kelegom, van, (van) Kelekom, (van) Kelecom, van Killegem, van Keilegom. Familienaam uit de plaatsnaam Kelegem in Schepdaal (Vlaams-Brabant).
Kelem. Kelem is een variant van Kelen = Kielen= Kuylen. Zie Koolen.
Keleman, Kelemans, Kelemen. Afleiding van Van der Kelen.
Kelen, van der; van der Keelen, van der Keel, van der Kellen, van der Keilen, van der Kel, van der Ceelen, van der Celen: Plaatsnaam Keel, Kel; ‘buis, pijp, geul; (ook) smalle strook, stuk land tussen twee sloten’. De familie stamt van het hof ter kelen in Gaasbeek (Vlaams-Brabant). Keel onder meer in Pulle en Massenhoven, Antwerpen.
Keles. Variant van Keels, Keyls of Regels?
Kelf, van, van Keleffe, van de(r) Kelft, van Kelst, van Quelef, Quelefs, Queleff. Familienaam uit de plaatsnaam Kelfs in Herent, Wakkerzeel (Vlaams-Brabant) en Wijchmaal (Limburg).
Kelfkens. Afleiding van Kalf. Bijnaam.
Kelle, Kelle. 1. Nederduitse plaatsnaam Kel, Oostnederlands kelle: watergeul, kloof, holle weg, moeras. Vergelijk Van der Kelen. Plaatsnaam Kell in Angerlo (Gelderland). 2. Duits Kelle: scheplepel. Beroepsnaam van de lepelmaker.
Kellen, Kellens, Kellinckx, Killens, Kilkens. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam ‘rik-wald’;machtig-heersend. Ricaldus of Ricoaldus, vergelijk Kallen.
Kellemers, Kelleneers, Kellner, Kelner, Kellener, Kallner, Kenler: Beroepsnaam. Middenenderlands kel(le)nare, Duits Kellner: keldermeester.
Keller, Kellers, Kellerman, Kellermann: Duits Keller ‘kelder’.
Kelleter, Kellenter: Duits Kelter: wijnpers, druivenpers. Beroepsnaam van de wijnperser. Duitse beroepsnaam Réitérer, Keltener.
Kelly, Kelley: Iers O’Kelly, O’Ceallaigh, afstammeling van Ceallach ‘oorlog’; op het eiland Man MacKelly; in Schotland plaatsnaam Kelly: in Engeland plaatsnaam Kelly in Devon, Cornisch cell i‘; bos(je)’.
Kelmes. Plaatsnaam Kelmis, Luik.
Keltermann. Duitse beroepsnaam van de Keltener; wijnperser.
Kmlel, de, Kemele, de, Kernels: Bijnaam naar de eigenschappen van de kameel, dialect kernel, bijvoorbeeld lange benen of grote gestalte. Ook huisnaam, bijvoorbeeld in Ieper.
Kemenade, van, Vankemenade, Van (de) Kimmenade, van Cimmenaede, Kiemeneij, Kiemeney, Kemna. Familienaam uit het Middelnederlandse kemenade, kimmenade: kamer met stookplaats, later ook hofstede. Frans cheminée, van Latijn caminata; hofstede, (boeren)woning. Nederduits Kemna(h), van Kemnade. Huisnaam. Kemenade is onder andere een plaatsnaam in Son (Noord-Brabant).
Kemink, Keemink. Vadersnaam. Waarschijnlijk = Fries Kamminga.
Kemland. Plaatsnaam Kammeland in Michelbeke (Oost-Vlaanderen) en Vollezele (Vlaams-Brabant): land van de kam of brouwerij.
Kemme. Nederduitse naam Kempe? Plaatsnaam Kemme? Beroepsnaam van de wolkammer?
Kemmelbeke, van: Waternaam de Kemmel. (West-Vlaanderen).
Kemmel, van, Kemmele, van, van Keemel: Plaatsnaam Kemmel (West-Vlaanderen).
Kemmers, Kemmer, Kemmeren: Beroepsnaam van de (wol)kammer. Middenhoogduits kemmer, Duits Kammer.
Kemmerich. Duitse plaatsnaam in Lingenbach.
Kenmeter, de. Duitse familienaam van Kemenater, Kemeneder: bewoner van een (Middenhoogduits) kemenâte. Zie Kemenade.
Kemnitz. Verspreide Slavische plaatsnaam, Kemnitz in Ostprignitz of Chemnitz (Saksen) (zie Camnitzer).
Kemp, Kempe, Kempen, Kampf, Kämpfe, Kampf, Kemps, Kems, de Kemp, De Kempe, (de) Kimpe, Kimpen, Kimps, Lekimpe, Camp, Campe, Campé, Camps, Cams, Kamp, Kamps, Kampen, Campen, Campens, Caems, Kump, Kumpen, Kumps, Kums, Cumps, Cums, Compe, Compen, Compens, Compes,
Comps: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Campo ‘kamper, vechter’. Vooral Zeeuwse voornaam Kempe. 2. Middelnederlands kampe, kemp(e), kimpe ‘kamper, (kamp)vechter, kampioen, strijder’. 3. Middelnederlands kemp(e)‘bijzit’. Bijnaam voor het kempekind, onecht kind, bastaard. 4. Kemp, variant van Middelnederlands canep ‘hennep’. Bijnaam voor de hennepteler. Vergelijk Duits Hanf, Hanfstengel, Hanfbauer.
Kempen: Kempen kan de verbogen vorm zijn van Kempe, of een korte vorm van van Kempen.
Kempen, van, der, van der Kimpen, Verkimpe, Verkimpen, Verkimpinck, Verkempinck, Verkempynck: 1. Streeknaam de Kempen in Brabant en Limburg. 2. Plaatsnaam Kempen (Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen).
Kempenaar, Kempenaars, De Kempenaer, Kempenaere, Kempenaert, Kempeart, Kemepeneer, Kempener, Kempeneers, Kempenheer, Kempenaer, Kempenaers, Kempenart, Kempenaerts, Kempeneer, Kempeneers, Kempener, Kempeners, Kempenaire, Kempenière, Kempeniere, Kempner, Kempineers, Kempiners, Kempinaeire, Kempinair, De Kampener, De Campenaere, Campeneere, Campeneire, Campenaire, Campenaerts, Campenart, Campenaere, Campener, Campinaire, Campenaire, Campenière, Kimpinaire, Kimplaire: Naam van de Kempenaar, afkomstig van de Kempen.
Kempers, Kemper, Kempermans: Variant van Kamper(s). Middelnederlands camper, kemper ‘kampvechter, kampioen’. Duits Kempfer.
Kemperink. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Kamper. Vergelijk Kampers 2, Kampert.
Kempinck, Kempynck, Kempijnck, Fries Kempinga. 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Campo. Zie Kemp 1. Fries Kamping. 2. Plaatsnaam Kemping (Gelderland).
Kempken, Kempkens, Kempkes, Kempgens, Kempchen, Kempk: 1. Afleiding van Kemp. 2. Plaatsnaan, afleiding van kamp: veld. Kempgen, Kempchen in Gilsdorf, Duitsland.
Kemplaire. Waalse verhaspeling van Kempinaire.
Kempter, Kimpter: Aflleiding van plaatsnaam Kempten (Beieren).
Kemsbeeck, van. Reïnterpretatie van Van Kemseeck.
Kemseke, van, van Kemseeck, van Kemscke, van Kemsche, Kimzeke, Kemzeke, van: Plaatsnaam Kemzeke (Oost-Vlaanderen).
Kendra, Gendera. Poolse familienaam Kendera.
Kenens, Keenen, Kenen, Keenens, Kenes, Kens, Kenees, Cenens, Kennens, Kennes, Kennis, Kenis, Ouenis, Keynen, Kynen, Kienen, Kiene, Kinnen, Verkennis: Vadersnaam Kenen, vleivorm van de voornaam Christianus.
Kengen, Kenge: Misschien ontronde vorm van Noors-Deens Kongen ‘koning’.
Kenhove, van, Kenhoven, van, Kennof. Familienaam uit de plaatsnaam Keunhove in Hondegem (Frans-Vlaanderen) of Keunhof in Sluis (Zeeland).
Kenkel. Waarschijnlijk ontronde vorm van Duitse familienaam Kunkel. Middenhoogduits kunkel, van Latijn conucula: spindel, klos, spil. Bijnaam voor een lang opgeschoten man. Vergelijk Duits Kenkelin, van Kunkelin. Zie ook Konkel.
Kenler. Klankverandering van Kelner.
Kenne, van, van Kinne: Aanpassing van De Kenne, Duquenne.
Kennedy: Ierse familienaam C(e)inneidigh ‘lelijk hoofd’.
Kenner, Kenners. Hypercorrect voor Kennes.
Kenneth, Kennet, Kennett: Vadersnaam. Engelse voornaam Kenneth, van Gaëlisch Caioneach 'mooi, knap'.
Kense, Kenze: Bij vadersnaam. Kenen, vleivorm van de voornaam Christianus.
Kent. Plaatsnaam. Engels graafschap. Of plaatsnaam Keent (Nederlands-Limburg, Noord-Brabant).
Kentane. Wellicht aanpassing van de Franse familienaam Quintana, Quintaine: pop gebruikt bij het oefenen voor het steekspel.
Kentie: Wellicht aanpassing van de Franse familienaam Quintier. Beroepsnaam van de ambtenaar die de cijns ontvangt, namelijk le quint of het vijfde van de opbrengst.
Kentin: Vadersnaam. Frans Quentin, de Latijnse heiligennaam Quintinus.
Kepiro, Kipero: Misschien (?) door verkeerde uitspraak van Chapiro, Schapiro, Jiddische familienaam: afkomstig uit Spiers, Duits Speyer (Rijnland-Palts)
Keppel, van, Keppels, Kippel, Kappel. Plaatsnaam Keppel, Overijssel.
Keppens, Keepen, Keepens, Keppenne, Kepenne: Vadersnaam. Brabantse vorm van Cuppens, Coppens.
Kepper, de, Keppers. Beroepsnaam van de kapper, houwer.
Kerbusch. Plaatsnaam Kehrbusch in Erkelenz (Duitsand).
Kerckx. Afleiding van Ker(c)k(e), korte vorm van Van (der)Kerk(en).
Kerdraon. Bretonse familienaam Ker + Traon 'dal'.
Kerf, de, Kerf, Kerff, Kerfs. 1. Bijnaam voor iemand met een kerf, een litteken in het aangezicht. 2. Of variant van Carver(s).
Kerchaert, Kerckhaert, Kerckaert, Kerkaert, Kerchaert, Kerckx, de Kerk, de Kerck, de Kerken: Kerkaert is een -aard-afleiding van van der Kerke(n).
Kerf, de: 1. Bijnaam voor iemand met een kerf, een snee, een litteken in het gezicht. 2. Beroepsbijnaam van de kerver. Vergelijk Carvers.
Kerfyser, Kervyser, Kersyser: Zinwoord: die het ijzer kerft. Bijnaam van een ridder, krijger die in het ijzer (harnas, schild) kerft. Vergelijk Taillefer.
Kergen. Verscherpte en ontronde vorm van Gorgen? Of van Gerken?
Kérignard. Bretonse familienaam Kerignard, plaatsnaam in Sarzeau (Morbihan) of Keringar (Finistère).
Kerjouan. Bretonse plaatsnaam: landgoed van Jouan, Jean.
Kerk, de, de Kerck, de Kerken: Korte vorm voor Van der Kerken. Zie Kerckx.
Kerkaert, Kerckaert, Kerckhaert, Kerchaert: Afleiding van Van der Kerken.
Kerken, van der, van Kerck, van Kerck, Van Kerk, Kerk van de, Kerke, Verkerk, Verkerken, Verkercke, Verkerke. Verspreide familienaam, afgeleid van de woonplaats in de buurt van de kerk of een beroepsactiviteit die met de kerk te maken had: Plaatsnaam ter Kerke, Kerk.
Kerkeneers, Kerkeners, Kelkeneers, Kelkeners, Kerckenaere, Kerkenaere. Naam uit het Middelnederlandse kerkenaer: kerkdienaar, koster.
Kerkens, Kerkenne: Kerreken, Brabantse afleiding van kar.
Kerkhof, van de, den der Kerkhove, van de Kerckhove, van de Kerckhoven, van de Kerchove, (van) van der Kerchove, Kerckhof, Kerckhove, van Kerckhoven,, Kerkhoff, Van de(n) Kerkove, Van Kerchhove, Van de Kerhove, Kerckhove, Kerkhoven, Kerkhofe, Kerkchof, Kerkckhofs, Kerkhofs, Kerckhoffs, Kerckhoff, Kirkhoven, Kirkhove, Kircove, Kerchove, Kerckhoven, Kerhove, Kerchoeve, Kerckhoove, Kerckhoeve, Kerhofs, Kerkovre, Kerkove, Kerkoff, Kerkofs, Van Kerkhoven, (van) Kerkchoven van Kerchove, van Kerchoven, van Kerckoven, van Kerckove, van Kerkove, van kerkoven, (van) Kerkckhove, van Kerkckhoven, van Kerchove, van Kerchoven, van Kerckove, van Kerkcoven, van Kerkoven, van Kerkchove, de Kerckove, de Kerkchove, de Kerchove,....1.Familienaam naar de verspreide plaatsnaam: kerkhof, begraafplaats rond een kerk. 2. Familienaam naar de plaatsnaam Kerkhove (Oost-Vlaanderen) of Kerkhoven (Nederland en Limburg). 2. Plaatsnaam Kerkhove (Oost-Vlaanderen), Kerkhoven (Noord-Brabant, Nederland-Limburg, Belgisch Limburg).
Kerkman, Kerkmans, Kerckmans. 1. Uit het Middelnederlandse kercman: geestelijke. 2. Afleiding van Van der Kerken. Zie Kerken.
Kerkdijk, Kerdijk. Adres-, plaatsnaam.
Kerkmeer, Karmeyer, Kergenmeyer, Kiermeyer, Kiermeer, Kiermer, Kiermaire, Kermaire, Kermer: Beroepsnaam van de kerkmeier: meier in een kerkgebied, beheerder van kerkelijk goed. Vergelijk Duits Kirchmeier, Kerchmeier. Voor de vorrn Karmeyer, vergelijk karspel, kerspel = Duits Kirchspiel: parochie. Kierme(e)r wellicht Oudduits Kirmer, van Kirmeier (vergelijk Kirmes, van Kirchmesse: ker(k)mis).
Kerkmeijer: Beroepsnaam van de kerkmeier ‘meier in een kerkgebied, beheerder van kerkelijk goed’. Vergelijk Duits Kirchmeier, Kerchmeier.
Kerkom, van, van Kerkem, van Kerckhem, van Kerckem: 1. Plaatsnaam Kerkom (Vlaams-Brabant). 2. Kerkom (Limburg).
Kerkovius. Latinisering van Kerkhof.
Kerkovre. Waals hypercorrect voor Kerkove.
Kerkstoel. Vondelingennaam.
Kerkvliet: Waternaam bij Polsbroek (Utrecht).
Kerkvoorde, van, den, van Kerkvoort, (van) Kerckvoorde, van Kerkfort, van Kerkvoort: Plaatsnaam Kerkvoorde bij Evergem (Oost-Vlaanderen).
Kerlen, Kerling: Vadersnaam. Afgeleid van de Germaanse voornaam Karel.
Kerm, van, Kerme, van. Plaatsnaam Kermt, Limburg.
Kermarrec. Bretonse familienaam. Plaatsnaam; gehucht, domein van de ruiter.
Kermesse, Kermis, Kermisch, Kermiche: Bijnaam naar de ker(k)mis, voor een kermisvierder of iemand die op kermissen optreedt. Vergelijk Nederduits Selemisse, Vromisse, Hogemisse.
Kern, Kernen, Keerns, Kerns, Kerren, Kerrens, Kerres, Kerris, Kerens, Keren, Keerens, Keeren, Kehrens, Kehren, Keirens, Cerrens, Kernus, Kirens: Middelnederlands kern(e), keern(e)‘pit, kern, zaadkorrel’. 1. Beroepsbijnaam of bijnaam voor een puike kerel. Vergelijk Duits Kern. 2. Vadersnaam Keren, van heiligennaam Quirinus. Vergelijk Carrin, Ker(r)inckx.
Kerner: Duitse beroepsnaam van de voerman = Middelnederlands carrenere.
Kerpel, de, Kerpelt, de Kelper, (van) Carpels, Kalpers. Bijnaam of beroepsnaam naar de visnaam karper. Fervent visser, verkoper, kweker. In het Westvlaams karpel of kerpel, in Brabant kelper.
Kerpel, van. Plaatsnaam. 1343 Carpen.
Kerrebijn: Variant van de familienaam Carabin, Karabin ‘lichte ruiter, gewapend met karabijn’.
Kerrebroeck, van, Kerrebroek, van, (van) Kerrebrouck, van Karrebroeck, Carrebrouck: Plaatsnaam Karrebroek, Kerrebroek: moeras met teenwilgen; in Lokeren, Aalst, Lebbeke (Oost-Vlaanderen).
Kerremanshoek. Plaatsnaam naar de familienaam Kerremans.
Kerrinck, Kerrinckx, Kerinckx. Vadersnaam uit de heiligennaam Quirinus. Vergelijk Carrin.
Kersschaever, van, Kerschaever, van, Kerschaver, van, van Kershaver, Kersehaver, Kerschaven: Plaatsnaam Kersgaver: gaver waar waterkers groeit. Een gaver in drassige grond. Vlaamse familienaam (van) Kers(s)cha€ver.
Kersavond, van, Kersvont. Bijnaam Kerstavond, vergelijk Kersdag. (vondelingennaam).
Kers, Kerssens, Kersse, Kerssen, Kersjes, Kessens: 1. Beroepsbijnaam van de kersenteler of –handelaar. Vergelijk Duits Kirsch. 2. Spelling voor Keers ‘kaars’ of van Kers-Kerres.
Kersbergen, van, Kersberg, Kersberger, Kerszberg, Kersberch, Karsbergen, Carsbergen. 1. Plaatsnaam, ridderhofstad bij Zeist, nu Kersbergen. 2. Duitse familienaam Kerschberg(er) van plaatsnaam Kerschberg (Beieren).
Kersbulck: Vlaamse familienaam (van) Keers€bilck, van Keersbulck, met nog veel andere spellingvarianten. Plaatsnaam Kersbilk ‘bilk, blok, omheind stuk waar waterkers groeit’.
Kerschkamp. Duitse plaatsnaam Kirskamp in Velbert.
Kerschot, Kersschot: Plaatsnaam Ke€rschot in Hoogstraten en Rijkevorsel (Antwerpen).
Kersdag. Naam van de kerkelijke feestdag: Kerstdag. Vergelijk Duits Weihnacht, Engels Christmas.
Kersebeeck, van, Kersbeeck, Kerssebeeck, (van) Kersbeeck, Kersbeek, Kèsebeeck, Kesbeke, van Kesbeeck, Kissembeek: 1. Plaatsnaam Kersbeek (Vlaams-Brabant): beek waar waterkers groeit. 2. Een enkele keer reïnterpretatie van Kors.
Kerseboom, Kesseboom, Kersseboom, Karsseboom: 1. Naar de woonplaats bij een kersenboom of bijnaam voor kersenteler. Vergelijk Kerselaer(s), Kirschenbaum.
Kerselaer, Kerselaers, Kerslaers, Kerseleers, Kersselaers, Keselaer, Keyseler, Kersclaers, Kesselaers. Bijnaam voor de kersenteler/-verkoper of uit de verspreide plaatsnaam Kerselaer: kersenboom. Zie ook Kesselaers.
Kersteman, Kesteman, Questeman, Kasteman, Casteman, Castaman: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Kerstiaan, Latijnse heiligennaam Christianus. Vergelijk Duits Christmann; Kesteloot = Casteloot (van kerst = karst). 2. Eventueel bijnaam. Christen.
Kerstens, Kersten, Kerstjens: Vadersnaam. Kersten is de Nederlands vorm voor de heiligennaam Christinus, verkleinvorm van Christianus of Christus. Kerstjens is de verkleinvorm.
Kerstgens, Kerstges, Kerschgens, Keschtges, Keischgens, Kersjes, Kerstjes, Kerskens, Karskens: 1. Vadersnaam. Afleiding van Kerst, Christ, van heiligennaam Christianus. Vergelijk Duits Christle, Christel, Krischke. 2. Afleiding van kerse: kers. Bijnaam voor kersenteler of-koopman. Vergelijk Duits Kirschenbeifier, Kirschenesser. Familienaam Kirschke (Silezië).
Kerte, de. Dekerte is waarschijnlijk een Waals/Oost-Vlaamse aanpassing van Descarte(s).
Kerten, Kertens. Waarschijnlijk variant van Kürten, Cortens.
Kerzman, Kerzmann. Duitse beroepsnaam van de kaarsengieter.
Keser, Kézer, Kezer: Beroepsnaam. Nederduits Keser = Kieser: keurder, proever.
Kesnig. Plaatsnaam, Duitsland, Limburg.
Kesselaers, Kesselaar: 1. Inwoner of afkomstig van Kessel. 2. Door assimilatie rs/ss uit Kerselaar, bijnaam voor een kersenteler of verspreide plaatsnaam Kerselaar ‘kersenboom’.
Kessner, Kessener, Kesneer, Kesner: Variant van Duitse familienaam Kastner, Kestner. Middenhoogduits kastenaere, kestener: beheerder van de graanschuur (Kornkasten), inner van de graantienden, belastingen, rentmeester.
Kes: Door assimilatie rs/s uit Kers? Variant van Kees? Of van Kos, Kors (Corstiaan, van Christiaan)?
Kest. Door assimilatie rs/s van Kerst.
Keskin. Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Nicasius.
Kestelier, de. Middenvlaams kenselier, Middelnederlands canselier, Picardisch cancelier: hoofd van de kanselarij, uitvaardiger van oorkonden, grootzegel-bewaarder, kanselier.
Kesteloot, Kestelot, Kersloot, Casteloot, Castelot, Cerstelotte: Vadersnaam. Kersteloot, afleiding op –lot van de voornaam Kerstiaan, Christianus.
Kestenbaum, Kesztenbaum, Kösten: Duitse plaatsnaam Kestenbaum: kastanjeboom.
Kesteren, van. Plaatsnaam Kesteren (Gelderland) of Kester (Vlaams-Brabant).
Kestermans, Kestetnont, Kestertnont, Kestremond, Kestremont: Afleiding van Van Kester(en).
Kesternich, Kesternick. Duitse plaatsnaam Kesternich.
Kesters. 1. Plaatsnaam Kester (Vlaams-Brabant). 2. Zie De Keister.
Kestier. 1. Zie Questier. 2. Variant van Kastier, van Casier.
Kesting. Door assimilatie rs/ss van Kersting; zie Christyn.
Kestre. Plaatsnaam Kester (Vlaams-Brabant) of variant van De Keister?
Kervink, (van) Kervinck, Korving, Kurvink: Plaatsnaam Carvin (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Kesbeke: Door assimilatie rs > s uit plaatsnaam Kersbeek (Vlaams-Brabant) ‘beek waar waterkers groeit’.
Kessel, Kexel: Duitse beroepsbijnaam Kessel van de ketelsmid. Vergelijk Ketel.
Kessel, van; van Kesselen, Kessels: Plaatsnaam Kessel (Provincie Antwerpen Noord-Brabant, Nederland Limburg, Vlaams-Brabant, Noordrijn-Westfalen). Of Kessel-lo (Vlaams-Brabant).
Kest: Door assimilatie rs > s uit Kerst.
Kesteloot, Kesteloo, Kestelot, Kersloot, Castelot, Casteloot, Cerstelotte: Vadersnaam. Kesteloot, van Kersteloot, verkleinvorm op –lot van de voornaam Kerstiaan, Christianus. (zoon van).
Kert: Variant van Kürt of Kort?
Ketel, van den. Huisnaam De Ketel, naar het uithangbord van de ketelsmid of de brouwer (brouwketel).
Ketel, Ketele: Beroepsbijnaam van de ketelsmid. Of bijnaam naar de huisnaam.
Ketel, van, Ketel, Ketele (de), Quetel, Ketels, Kettel, Kettels, Kettelle, Ketelle, Ketelsen: Huisnaam de Ketel, naar het uithangbord van de ketelsmid of brouwer (brouwketel). De Ketel was ook de naam van een polder bij Moerdijk (Noord-Brabant).
Ketelare, de, (de) Ketelaere, De Ketelacre, de Keteleer, de Keteler, Ketelaar, Ketelaars, Ketelaer, de Ketelaere, Ketelaers, Ketelaerts, Ketelars, Keteleers, Keteleer, Ketelers, Ketelair, Keetlair, Ketelaire, Kettelair, Kettler, Kesseler, Kessler, Keszler, Kesler. Beroepsnaam van de ketelaar, ketellapper, ketelsmid. Duits Kessler.
Ketelbant. Beroepsnaam van de ketelbinder, kuiper, die hoepels maakt om ketels en vaten. Vergelijk Duits Fassbinder.
Ketelbutter, de, Ketelbuters, Ketelbueters: Middelnederlands ketelboeter, ketelbueter: ketellapper. Beroepsnaam.
Ketellaper. Beroepsnaam van de ketellaper.
Ketelslagers, Ketelslegers, Kettelslegers, Keterslegers: Beroepsnaam van de ketelsmid.
Keter, de, Keters. Onduidelijk.
Kethulle, de la, Catulle: Plaatsnaam Keithulle in Huise (Oost-Vlaanderen).
Kets, (van); Ketz: Plaatsnaam Kets (Noord-Holland).
Ketser, Katsers, Katzer: 1. Beoepsnaam. Middelnederlands ketser: onderverkoper, koopman. 2. Bijnaam voor een kaatser, balspeler.
Ketsman, Keytsman: 1. Afleiding van Van Kets. 2. Beroepsnaam van de ketser; zie Ketser.
Kettenmann. Kettmann. Beroepsnaam van de smid die kettingen maakt.
Kettenhoven. Plaatsnaam Kattenhofen, Moselle.
Kettenis, Kettenisz, Ketteniss, de Kettenis, Kathenis, Cathenis. Plaatsnaam Kettenis, Eupen.
Kettenmeyer. Ontronde reïnterpretatie van Oudhoogduits Kottemeier: eigenaar van een kotte: graanschuur. Familienaam Kettemer.
Ketter, Ketzer: Bijnaam. Middenenderlands catter, Duits Ketzer: ketter, iemand die afwijkende meningen verdedigt, ongelovige, slecht mens.
Ketterer. Moedersnaam, van Katharina?
Ketteridge. Engelse vadersnaam. Germaanse voornaam ketil-rîk, Angelsaksisch Cytelric.
Ketterizsch. Ontrond van plaatsnaam Kôtteritzsch.
Ketterij, van de: 1787 Cornelis Jacobse van de Ketterij, Arnemuiden, was zoutmeter en dus werkzaam in de keterie, namelijk in de zoutketen.
Ketting: Aanpassing van Frans Quétin, van de voornaam Quentin.
Keufgens. Afleiding van Middelnederlands, Middennoordduits kuve: kuip, vat. Beroepsnaam van de kuiper.
Keukelaer, Keukelaere, de, Keukelare, Keukeleere, Keukelaire, Keukeleire, Keukelaar, Keukeleire, Keukelier, de Keuckelaere, Keuckeleire, de Ceukeleer, Ceukelaere, Ceukelaire, Ceukeleire, Ceukelier, De Ceuckelare, Ceuckeleire, Ceuckelier, Cucelaire, Kokelaere, Cocllelaer, Colelaer, Colelaere, Coquelaere, de Koekelare, Koekeloere, Koeckelaers, Gokelaere, Kokenler. Familienaam uit het Middelnederlandse cokelare: tovenaar, goochelaar. Duits Gaukler.
Keukenbroeck, van: Plaatsnaam, misschien Kogenbroich (Noordrijn-Westfalen).
Keukelinck, Keukelin, Keukeling. 1. Zie Coquelin. 2. Ook variant of afleiding van Keukelaere.
Keuken, van der, van Kueken, van Kuiken: Beroepsnaam voor de kok, iemand verbonden aan de keukendienst, aan een gaarkeuken. Vergelijk (de) Kok.
Keulebroek, van: Door wisseling van n/l van van Keunebroeck. Plaatsnaam Koningbroek in Maarke-Kerkem (Oost-Vlaanderen).
Keuleers, Keulers, Keuller, Ceulaers, Keulartz, Ceuleers, Ceulers, Cuelers, de Ceulaer, de Keulhart, de Ceulaerde, de Ceular, Culer. Vadersnaam. Variant met gepalataliseerde vocaal (o/eu) van Colaerts. Zie Collaert(s).
Keulemans, Ceulemans, Ceulemants, Cuelemans, Cuelemants, Culemans: 1. Afleiding van de stadsnaam Keulen: Keulenaar. Vadersnaam. 2. Variant van Colemans, afleiding van Nikolaas. Zie Colman
Keulen, (van); Ceulen, van Colen, van Kolen, van Kol, van Koll: Plaatsnaam Keulen, Duits Köln (Noordrijn-Westfalen).
Keulenaar (de), Keulenaer, Keulenaere, de, (de) Keuleneer, de Keuleneir, Keuleneire, Keuleneers, Keulener, de Kueleneer, Keulenner, Ceulenaere, Ceulenaers, Cuelener, (de) Ceulenaer, Cueleneer, (van) Culemaere, Cuelenaire, de Ceulener, Ceuleneere, Cueleneire, Cuelenaere, Cullenaire, Culnaire, Deculenaire: Keulenaar, afkomstig van Keulen.
Keur: 1607 Herman den Cuer = 1609 Herman Melchiors Cour = Harmen de Dachcour, Zutphen. Het voorzetsel de is dubbelop, want Dachicourt = d’Achicourt, Plaatsnaam in Pas-de-Calais.
Keurentjes: Vadersnaam. Verkleinvorm bij voornaam Cornelius.
Keurlinckx, Ceurlinx: Keurlingen waren door het lot aangewezen soldaten. Maar wellicht gaat het om een variant van Curinckx (met diss. r/rl en invloed van het -ling-suffix).
Keuterick, Keuterickx, Ceuterick, Cueterickx, Ceutrick, Ceutrickx, Kotterinck, Kotterik. Afleiding van het Middelnederlandse coter, keuter: bewoner van een kleine boerderij, keuterboer.
Keutgens, Koetje, Kuetgens, Keutiens, Köttgen. Vadersnaam. Verkleinvorm van de vornaam Kurt, Konrad.
Keuvelaar: Middelnederlands covelaer ‘geestelijke broeder, monnik’, die een covel, cuevel ’kap, mantelkap’ draagt’.
Keuwer, de. Afleiding van Middelnederlands cuwe, keuwe: kuip, vat. Beroepsnaam van de kuiper.
Kevelaer, Kevelaerts, Kevelaers, Kevelaars, Keevelears: Afleiding van Middelnederlands kevel: tandeloos. Bijnaam.
Kevelar, van. Plaatsnaam Kevelaer. Duitsland.
Kevenaar: Misschien door wisseling l/n uit Kevelaer, afleiding van Middelnederlands kevel ‘tandeloos’.
Kever, de, Kevers, Kever, Kaivers: Bijnaam naar enige gelijkenis of verband met een kever.
Keij, Key, Keij, Keyen, Keijen, de Keye, de Key: Bijnaam naar een of andere gelijkenis met een kei (bijvoorbeeld kale schedel)? Of vroeg Nederlands keye ‘dwaas’. Of West-Vlaamse kei ‘gierigaard, koppigaard’.
Keyaert, Keyaerts, Keyaertz, Keijaerts, Keijrts, Keijers, Keyerts, Keyers, Kayaerts, Kayart, Kayarts, Caeyers zijn Brabantse vormen van bovenstaande. 1. Bijnaam voor een dwaas, een gek. 2. Verkorte vorm van Van de Keyaert: plaatsnaam die duidt op de aanwezigheid van veel keien. Vergelijk Callewier. 3. Vorm van Keyngnaert. Plaatsnaam in Oudenburg, uitgesproken Keiaard.
Keyberg, Keybergh, (van) Keyenberg), (van) Keyenbergh, (van) Keijenberg, Keijenbergh: 1. Verspreide plaatsnaam Keiberg. Maar deze Brabantse familienaam gaat waarschijnlijk op een Brabantse plaatsnaam terug, bijvoorbeeld 1328 supra Keybergh, Lv. 2. Keienberg soms dialect van 1340 Coudenberghe, Kumtich.
Keybus, van den, Vandekeybus, van de, (den) Keijbus. Familienaam uit de plaatsnaam Keebus(ch) in onder andere Dikkebus (West-Vlaanderen) en mogelijk ook in de Noorderkempen.
Keyderner, Keydeners, Keijdern, Keijdeners. Wellicht aanpassing van Duits Kàtner: keuterboer.
Keykens, Keykens, Keijken, Keijkens, Keikens: Afleiding van Key. Bijnaam.
Keymacker. Beroepsnaam van de kaaimaker; stratenmaker. Vergelijk Caeymaex.
Keymolen (van), (van) Keymeulen, (van) Keijmolen, Keijmeulen, van Keijmeulen, van Kemeulen, Keymol, Keimeul, Ceymolen, Ceymeulen, Keymolden. Familienaam uit de plaatsnaam Keimolen in Kaster (West-Vlaanderen) en Kruishoutem (Oost-Vlaanderen). Of wat het meest logisch lijkt op basis van de verspreiding van de naam Keymolen en varianten: naar de wijk Keimolen in Moorsel bij Aalst (Oost-Vlaanderen). In datzelfde dorp was ook een steengroeve voor zandsteenwinning. Dit maakt deze locatie nog waarschijnlijker.
Keijl: 1. Duits familienaam Keil, Middelhoogduits kil, Duits Keil‘ wig, keil’. Bijnaam voor een lomperd. 2. Variant van Kegel (vergelijk Middelnederlands segel, van zeil). Middelnederlands kegel, keil ‘kegel; keg, wig’.
Keijmel: Spellingvariant van de familienaam (de) Kemel. Bijnaam naar de gelijkenis met een kameel (lange benen?). Ook huisnaam, bijvoorbeeld in Ieper. De Zeeuwse Keijmels stammen van Salzburgse immigranten. De Zeeuwse naam is een aanpassing van Duits Kaimel, Kämel, Kaiml, Kambl ‘kameel.
Keyn, de, de Keyne, Dekeijn, Dekeine, Dekein, Kein: 1. Vlaamse aanpassing van De Kain. Zie Dequin. 2. Misschien aanpassing (met vertaling van lidwoord) van Picardisch Lekain : Lechien, de Hond. Zie (de) Kien. 3. Eventueel Vlaamse. aanpassing van Duquaine. Zie Duchêne.
Keijn: Uit Dekeijn, Dekein, aanpassing van De Kain, Dequin. Plaatsnaam Kain (Henegouwen).
Keijster, de: Ook de Keister. Beroepsnaam. Oudfrans Coistre ‘koksjongen’.
Keyzerswaard, van, van Keyserwer: Plaatsnaam Kaiserwerth (Duitsland).
Kezel, de; de Kesel, Kesele; Bijnaam. Middelnederlands Kezel ‘kiezelsteen, kei’. Een behendige werper? Vergelijk Keij. Vergelijk de Duits familienaam Kesel = Kiesel.
Khan, Nanhekhan, Hassankhan, Ramlakhan, Khanna, Mahawat Khan, Qan. De familienaam Khan is ondermeer afkomstig uit Pakistan, Afghanistan, India, Brits Guyana en Suriname. Betekent heerser in Mongools en Turks, vrouwelijke vorm is Khatoun.
Khaouiry. Arabische naam met 'mogelijk' betekenis: weldadig, gul of priester/imam.
Kibbe, Kiebbe: 1. Vadersnaam. Bakernaam. 2. Variant van Kiepe?
Kicheleer. Beroepsnaan. Duits Kiechler, Zwabische ontronde vorm van Küchler: koekenbakker.
Kichelmächer. Duits dialect ontronde vorm van Küchelmacher: koekenbakker. Beroepsnaam. Vergelijk Kicheleer.
Kichels, Kiggels, Kikels. Verdwenen familienaam die wellicht teruggaat op het Duitse küchel (: koek). Beroepsbijnaam van de koekenbakker.
Kick, Kickx, Kicq, Kiek, Kik, Kiec, Kix: Afleiding van werkwoord kikken: een kik geven. Bijnaam voor een zwijgzaam iemand?
Kiebach. Ontronde vorm van Duitse plaatsnaam Kühbach (Beieren).
Kieboom, van den, Kieboom, Kiebooms: Plaatsnaam Kieboom, van Kienboom ‘dennenboom, sparrenboom’.
Kieffer, Kiefer, Kifer: 1. Nederduitse en Oudduitse bijnaam. Afleiding van Middenhoogduits kîfen: kijven, twisten. Vergelijk Keifer. 2. Duitse ontronde vorm van Kufer: kuiper. Of van Kiefer; dennenboom?
Kiehl, Kihl: Ontronde vorm van Duits Kühl: koel, rustig, onverschillig, onverstoorbaar. Bijnaam.
Kieft, van der: Plaatsnaam Kieft(e)in Raalte, Overijssel en Deventer Overijssel.
Kiekebosch: Volksetymologische vervorming van de Vlaamse familienaam Kiekepoos, die zelf al een aanpassing is van Frans Quiquempois, Quiquenpois, Quinquenbois. Plaatsnaam Quicampois, een molen in Bazuel bij Kales (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen): Oudfrans cui qu’en post ‘tot spijt van wie ’t benijdt’.
Kiekeman, Kiekemans. Beroepsnaam van de poelier, pluimveehandelaar. Vergelijk Kiekens.
Kieken, Kiekens, Kiecken, Kieckens, Kicken, Kickens, Kuiken, Kuyken, Kuykens, Kuyckens, Kuijken, Kuijckens, Cuijkens, Cuyken, Cuykens, Cuyckens, Scuijkens, Keukens. Zuidnederlands kieken, Nederlands kuiken. Beroepsnaam van de poelier, de pluimveehandelaar.
Kieken, van. Familienaam in Frans-Vlaanderen. Plaatsnaam?
Kiekheben. Nederduits Kiekheben: kiek hâven. Nederduits heven, hâven, Engels heaven: hemel. Bijnaam voor iemand die naar de hemel kijkt. Vergelijk Duits Sternldker, Himmelseher.
Kiel: Middelnederlands kidel, kedel ‘kiel, wijd en kort overkleed’. Bijnaam naar het kledingstuk.
Kiel, van. 1. Plaatsnaam Kiel (Antwerpen). 2. Plaatsnaam Kiel (Duitsland). Kielbaey: Engelse familienaam.
Kiela: Misschien aanpassing van Frans Quillard, Quillat ‘kegelaar, kegelspeler’.
Kielder: Misschien uit Duits Kieler, afkomstig van Kiel (Sleeswijk-Holstein).
Kieldonck, van, van Kildonck, Kilsdonck: Plaatsnaam Keldonk (Noord-Brabant).
Kielen: Wellicht vadersnaam, van Kilianus.
Kielich. Ontronde vorm van Duits Kulich, van Oostduits-Slavisch Kulicke, afleiding van Pools kula: bol of kulik, kulig: meeuw.
Kielman: 1. Killeman, afleiding van kil ‘koud’. 2. Afleiding van Plaatsnaam Kiel (Coevorden, Provincie Antwerpen, Sleeswijk-Holstein).
Kielstra: Friese afleiding van Kielen of van Kiel.
Kien, de. Aanpassing van Picardisch Lekien: de Hond.
Kienhuis, Kienhorst, Kien, Kienhuize. Adres-, plaatsnaam.
Kienzel, Kincel, Kinczel, Kinzl, Kienzle, Kienzlé, Kintzele, Kintzelé: Vadersnaam. Duits dialect (Zwaben) ontronde vorm van Künzel, Kunzel, afleiding van Kunz, Konrad.
Kiep, Kiepe, Kip, Kipp, Kippes, Kips: 1. Middenenderlands kiepe: korf, mand, rugkorf. Beroepsnaam van de mandenvlechter. Vergelijk De Kieper. 2. Middelnederlands kip, kijp, Middennoordduits kip: pak of bundel huiden of vlas. Beroepsnaam.
Kieper, de, de Kieber, (de) Kiper, Kippers, Kippes: Afleiding van Middelnederlands kiepe: korf, mand. Beroepsnaam van de mandenvlechter. Vergelijk Corvers, Nederduits Kieper, Kiepenheuer.
Kieret: Nederlands spelling van de Frans familienaam Quiret, verkleinvorm van de heiligennaam Quirinus.
Kiers, Keers, Keersch, Krijnen, Krynen. Vadersnaam bij de voornaam Kier/Keer, verbogen met een -s (van Kierszoon). De oorsprong van deze voornaam is onduidelijk. De naam is mogelijk in verband te brengen met Quirinus, al zou men dan eerder de naamvorm Krien of Krijn verwachten. Kan afgeleid zijn van kaars of van kers, de laatste twee met Quirinus.
Kierszenczweig. Joods-Duitse familienaam Kirschenzweig: kersentwijg.
Kies, Kis, Kiss, Kisz, Kiz. Naam uit de verspreide Duitse plaatsnaam Kies: kiezelgrond.
Kiesecoms, Kiesekoms: Plaatsnaam Kiezegem (Vlaams-Brabant).
Kiesel, Kissel, Kiessel, Kieszl, Kieselstein, Kisselstein, Kiselstein: Bijnaam. Middenhoogduits kisel: kiezelsteen, hagelsteen. Vergelijk De Kezel.
Kiesenberg: Plaatsnaam (Beieren).
Kiesewetter, Kizeweter: Bijnaam voor iemand die het weer observeert, weerprofeet. Duits kiesen: keuren.
Kiesler, Kisler, Kissler: Afleiding van plaatsnaam Kies, Kiesel: kiezel.
Kiessling, Kisling: Duits Kiesling, Middenhoogduits kiselinc: kiezelsteen. Vergelijk Kiesel, De Kezel.
Kieviet, (de) Kievit, Kievitt, Kievith, Kievits, Kiewiet, de, Kiewit, Kiewitz, Kiewitt, Kiviet, Kivits, Kivit, Kieft: Bijnaam naar de vogelnaam, de kieviet. Vergelijk Duits Ki(e)bitz. De vogel speelde een grote rol in het volksgeloof.
Kiggen, Kegge: Middelnederlands kigge, kegge: ijzeren wig. Beroepsnaam.
Kijvere, de, de Kyver, de Kyvere: Aanpassing (met vertalingvan lidwoord) van Picardisch Laquièvre, Frans Lachèvre: de geit. De reïnterpretatie 'kijver' is te begrijpen via Picardische uitspraak kivre.
Kik: Afleiding van het werkwoord kikken ‘een kik geven’.
Kikkert, Kickert, Kikker, Kikkers: 1. Familienaam afkomstig van de plaatsnaam Kikkert, die voorkomt bij Delft (Zuid-Holland), bij Enkhuizen (Noord-Holland) of een andere plaatsnaam elders (Kikkert zou een rustig gelegen plaats in één van voorgaande gemeentes kunnen zijn). 2. Mogelijk is de familienaam afgeleid van de voornaam Kik, een koosvorm van Keke (Cornelis). In dit geval een vadersnaam. 3. Mogelijk verwijst de naam ook naar de kikker (het dier), dat in de vorm van een huisnaam, hetzij een uithangbord, hetzij een bijnaam overgegaan is op een familienaam.
Kil: Bijnaam, kil ‘koud’. Vadersnaam, bakernaam? Of korte vorm van heiligennaam Kilianus.
Kilbaert, Kilbert. Misschien variant van Gilbert, metg/k- verscherping.
Kilesse, Kileste, Kelles: Waalse familienaam. Misschien Waalse aanpassing van Duits Kilius = Kilian.
Kilianus, Kilian, Kilians, Killian: 1. De lexicograaf Cornelis van Kiel (Duffel ± 1530, Antwerpen, 1607) latiniseerde zijn naam tot Cornélius Kilianus Dufflaeus. 2. Vadersnaam. Heiligennaam Kilianus, van Keltische oorsprong.
Kiliç, Kilic, Kiliçaslan, Kiliçkaya, Kiliçoglu, Erciliç, Karaciliç. De familienaam Kiliç of Kilic is afkomstig uit Turkije, betekent zwaard.
Killem, van. Plaatsnaam Killem, Frans-Vlaanderen.
Killemaes, Kilemoes, Killemoes, Kielemoes, Kielmoes: Uit Killemans, Kielemans. 1. Bijnaam. Afleiding van kil: koud. 2. Afleiding van plaatsnaam Kiel (Antwerpen, Duitsland). 3. Drager van een kiel. Vergelijk Kiel.
Killingbroeck. Engelse plaatsnaam Killingbrook?
Kilsdonk, van. Plaats- adresnaam, Dinther, Oosterhout.
Kimenai: Door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord (ai < ade) uit Kimmenade, van van Kemenade, ook Kemna. Middelnederlands kemenade, kimmenade ‘kamer met stookplaats; hofstede, boerenwoning’, uit Latijnse caminata, waaruit ook Frans Cheminée ‘schoorsteen’. Nederduits Kemna(h) van Kemnade. Plaatsnaam in Son (Noord-Brabant).
Kimmel, Kimel, Kiemmel: Ontronde vorm van Duits Kümmel ‘karwij, komijn (kruid)’. Bijnaam.
Kimmer. Duitse beroepsnaam van de kuiper.
Kimmlingen. Plaatsnaam. Rijnland-Palts.
Kin, Kinne: 1. Bijnaam voor iemand met opvallende, uitstekende of scherpe kin. Engels Chin(n).
Kinaple, Kinable, Kinabel. 1. Familienaam in Limburg en Luik. Nederduits kienappel, Duits Kienapfel: pijnappel. Ook Scandinavische familienaam Kienapel, Kinapel, 2. De naam kan hypercorrect zijn voor Kinappe, aangezien -ape als -able werd opgevat.
Kinappe, Kinappen, Kinapen, Kinapenne, Kinaupenne: 1.Verwaalsing van Knapen. 2. Eventueel door Waalse pl/p-reductie, van Kinaple.
Kinard, Kinart, Kinaert, Kinarz, Kinat, Kina, Kinas, Kinnard, Kinnar, Kinnart, Kinnaer, Kinnaert, Kinnear, Kinnaes, Kinna, Quinard, Quinart, Quinna, Quenard. Vadersnaam uit voornamen als Jacquin/Jackin, Florquin/Florkin, Rasquin/Raskin, Josquin/Joskin,.. waarbij het voorste naamgedeelte wegviel. De verkleinvorm kin/quin bleef bewaard en groeide uit tot een zelfstandige familienaam.
Kind, (de); (de) Kindt, Kindts, Kints, Kint: Ook Kint, naast logischer ’t Kint, Tkint. Middelnederlands kint‘ kind, jongeling; jong ridder, knecht, dienaar’.
Kindekens, Kindgen, Kintgen, Kentjens: Bijnaam. Afleiding van Kind. Middelnederlands kindekin was ook een maat, een vaatje, ton.
Kinderdijk: Plaatsnaam in Alblasserdam en Nieuwlekkerland (Zuid-Holland).
Kinderen, (van) der Kinderen, Kinder, de Kindere, (de) Kinders, Kinder, Derkinderen, (van) der Kindere, Kinderen, van de Kinderen, Verkindere, Verkinderen, Verkindre, Verkindet, Verkindert, Verkyndere, Verkynderen, Verkyndt, Verkainder, Verkaindere,: Eigenlijk Derkinderen, afleiding meervoud ‘van de kinderen’;(van… de vadersnaam zelf is weggevallen) vergelijk Frans Desenfants, Lesenfants, Auxenfans.
Kindermans, Kindermann. Afleiding van de vorige familienaam.
Kinet, Kinnet, Quinet, Quinez. Verkorte vorm/knuffelvorm van Jacquinet, Frankinet, Rasquinet.
Kinique, Kiniques. Waals kinike: balletje, teelbal. Bijnaam. Vergelijk Cloet.
Kinkartz, Kickartz, Kinker, Kinck: Afleiding van Middelnederlands quinken: zich snel bewegen, op en neer gaan, flikkeren, schitteren. Vergelijk Quinke.
Kinkin, Kikin: Vadersnaam. Dubbel suffix -kin. Dus vleivorm van een vleivorm op -kin, zoals Florkin, Raskin enz. Vergelijk Kinet.
Kinon, Quinon, Quiingnon, Quignon, Kignon: Vadersnaam. Afleiding op -kin (-quin), bijvoorbeeld Florkin, Renkin, Wilkin; of korte vorm van bijvoorbeeld Jacquinon, Hackinon. Voor Quignon, vergelijk Quinet = Quignet.
Kinot, Kinots, Kino, Kinoo, Quino. 1.Vadersnaam, knuffelvorm van een -kin,-quin-uitgang, zoals bijvoorbeeld in Florquin, Josquin. 2. In de Westhoek wordt Kino(o) met een scherpe-lange O uitgesproken, zodat het daar ook een afleiding kan zijn van Quesnoy: plaatsnaam uit het Picardisch kaisnoit: eikenbos.
Kingma, Kingmans: Vadersnaam. Afleiding van de Friese voornaam Kinge, vleivorm uit de kindertaal voor Rinse, Rinske, van Rein-naam.
Kinket: Vernederlandsing van de Frans familienaam Quinquet. Verkleinvorm van Oudfrans quinque ‘kolfspel’. Bijnaam voor een speler. Oudfrans quinquette is ook de naam van een vis. De quinquet ‘olielamp, petroleumlamp’ (1789), werd uitgevonden door de fysicus Argand omstreeks 1782, maar vervaardigd en geperfectioneerd door de apotheker Quinquet, die er zijn naam aan gaf.
Kinsbergen. Plaatsnaam. 1391 Kinsberghe bij Dalfsen (Overijssel).
Kinsch. Wellicht spelling voor Kins-Kints.
Kinschot, van den, Kinschots: Plaatsnaam Kinschot in Tnh. en Hoogstraten (Antwerpen).
Kinsman. Middelnederlands kinne; verwant. Vergelijk Engels kinsman.
Kinsy, Plaatsnaam Quincy (onder meer Meuse, Seine-et-Marne, Aisne)?
Kint, Kints, Kins, Kyns, Tkinddt, Tkindt, Tkindt, Tkint, t'Kindt, t’Kint, ‘Tkindt, 't Kint, Kinds, Kintz, Kindt, Kindts, D'Kindt, (de) Kyndt, Dekindt, de Kijndt, Kyndts. Dit zijn allemaal varianten van dezelfde Middelnederlandse naam kint. Dit kan onder andere afgeleid zijn van: kind, aankomende jongen of meisje, jong ridder, jongeman van aanzienlijke geboorte, dienaar, adellijke bastaard.
Kintz. 1. Zie Kints. 2. Vadersnaam. Duits Kinz, ontrond van Kunz, Kûnz van Konrad.
Kip, Kips: Middelnederlands kip, kijp, Mnd. Kip ‘pak of bundel huiden of vlas’. Beroepsbijnaam.
Kipgen. Rijnlands afleiding van Kip(p) (zie Kiepe) of van Middennoordduits kipp: punt, tip (bijvoorbeeld van muts, vandaar vaak veldnaam).
Kippenberger. Limburgse of Nederrijnse plaatsnaam?
Kippersluis (van), Kippersluys. Familienaam naar de plaatsnaam Kippersluis: een sluis met een kantel(kipper)mechanisme. De plaats moet gelegen zijn (of is) in de buurt van Utrecht.
Kiraly. Hongaarse afleiding van Pools Krol: koning, van Karol; Karel de Grote.
Kirbach, Kirpag. Duitse plaatsnaam van Kirchbach, onder meer in Beieren.
Kirberg, Kirberger. Duitse plaatsnaam.
Kirbis, Kirbisch. Ontrond van Duits Kurbis: pompoen. Beroepsnaam.
Kirch. Duitse plaatsnaam Kirche: kerk. Of hypercorrect voor Kirsch?
Kirchberger. Verspreide Duitse plaatsnaam Kirchberg.
Kirchen, Kirchens. Verspreide Duitse plaatsnaam Kirchen, van Kirchheim.
Kirchhof, Kirchhoff, Kirchhofer, Kirchhöfer: Duits Kirchhof: kerkhof. Plaatsnaam.
Kirchman, Kirchmann. Pendant van Kerkman.
Kirchner. Duitse beroepsnaam van Middenhoogduits kirchenaere: koster. Vergelijk Kerkeneers.
Kirkels, Kierkels: Duitse plaatsnaam Kirkel.
Kirkland, Kirtland, Kertland: Plaatsnaam Kirkland.
Kirkpatrick. Kerk genoemd naar Sint Patrick.
Kirpestein, Kerpestein: Vermoedelijk met ingelaste pe uit Kirstein.
Kirstein: Spelling voor Duits Kirschstein. 1. Reïnterpretatie van Kirsten, Kersten. 2. Bijnaam Kirschenstein ‘kersenpit’. Vergelijk ook Kryksztein.
Kirschstein, Kirsstein, Kirchenstein: 1. Vadersnaam. Reïnterpretatie van Kirsten, Kersten. 2. Bijnaam Kirschenstein: kersenpit. Vergelijk Kryksztein.
Kirschen, Kirsch, Kirsz, Kiers, Kiersz: Duitse bijnaam Kirsche: kers. Vergelijk Kers. Maar verwarring met Kirch(en) is in het Rijnland niet uitgesloten.
Kirschfink, Kirschvinck, Kirschvink, Kirschwink, Kirsfinck: 1. Bijnaam naar de kersvink: groenling, vlasvink. 2. Of in N.-W.-Duitsland Kirchvink: kerkvink, bijnaam voor iemand die een kerkelijke prebende heeft.
Kirschke. Reïnterpretatie en klankverandering van Krischke, afleiding van Krischan, Christian. Vergelijk Kerstgens, Kerskens.
Kirschner, Kirsner. 1. Rijnlandse uitspraak van Kirchner. 2. Ontrond van Kürschner: bontwerker, pelswerker.
Kirsten, Kirstein, Kirscht, Kirschten: Vadersnaam. Voornaam Christianus.
Kirth, Kirt, Kirten: Vadersnaam. Ontrond van Kurt, Kürten: Konrad.
Kirvel, Kirfel: Wellicht Middenhoogduits, Nederlands kervel. Bijnaam.
Kiser: Hypercorrecte spelling voor Keiser.
Kisner, Kistner. Duitse beroepsnaam van de kisten-, kastenmaker.
Kisling, Kiessling. Duitse familienaam uit het Middelhoogduitse kiselinc: kiezelsteen. Bijnaam of beroepsbijnaam.
Kissen. Waarschijnlijk variant van Kessen.
Kist, Kiste. Beroepsnaam van de kistenmaker.
Kistenmaker, Kistemaker, Kistemaeckers, Steenkist: Beroepsnaam van de kistenmaker, timmerman, meubelmaker.
Kisteman, Kistemann, Kisterman: Duitse beroepsnaam van de kistenmaker.
Kistenborgh. Waarschijnlijk een Nederlandse plaatsnaam.
Kistenkas. Beroepsnaam voor de kistenmaker.
Kisters. 1. Beroepsnaam van de kistenmaker. Vergelijk Kistenmaker. 2. Variant van Kesters.
Kiters: Verhaspeling van Gieters? Verkeerde lezing van de familienaam Cieters.
Kits. Vadersnaam. Afleiding van een bakernaam. Vergelijk Kitzen.
Kitslaar. Wellicht aanpassing van Duits Kitzler, Kitschler, afleiding van Kitschold, Kitzo = Christian.
Kittel. Duitse bijnaam Kittel: kiel, overkleed? Vergelijk Kiel.
Kitzen: Vadersnaam. Duitse voornaam.
Klaerchen, Klârgen: Moedersnaam. Afleiding van heiligennaam Clara.
Klaasen, Klaasse, Klasen, Klaassen, Klaassens, Klaaszens, Klaessen, Klasema, Klazes, Klasinga, Klasing Clausing, Nicolai, Claassen, Claassens, Claes, Claessens, Claessen, Classen: Vadersnaam. Van de korte vorm Klaas van de heiligennaam Nik(o)laas.
Klaaijsen, Klaaijssen, Klaaijzen, Klaeijsen, Claeijs, Claeijsens, Clais, Claij, Claijes: Vadersnaam. van Klaais, korte vorm van de voornam Niklaais, de heiligennaam Nikolaas, die in het West-Vlaamse ook wel Sint-Niklaai genoemd wordt.
Klagsbald. Vervorming van Duitse plaatsnaam Glaswald?
Klainbaum. Duits Kleinbaum; kleine boom.
Klajnhendler. Bijnaam en vadersnaam. Duits Kleinhendl: klein Jantje. Vergelijk Kleinjans, Duits Kleinhendlin, Kleinhenne, Kleinhensel.
Klammer, Klammers. Vadersnaam. Nederduitse voornaam Clamer.
Klanderud. Plaatsnaam in Eldskog Vinger (Noorwegen).
Klap, Klappe: 1. Bijnaam voor een prater, babbelaar. Middelnederlands en Vlaamse klap ‘gepraat’, Zeeuws klapper ‘klikspaan’. 2. Bijnaam voor iemand die met een klap of klepper rondloopt? Melaatsen moesten hun komst aankondigen met een ratel.
Klapdoor, Klapthor: Nederduits Klapdor ‘klapdeur in een afsluiting’.
Klapdorp, van, (van) Clapdorp, van Clapdurp. Familienaam uit de plaatsnaam Klapdorp, de oude naam van Sint-Pauwels (Oost-Vlaanderen).
Klaperzon. Duits Klapperzahn. Bijnaam voor iemand die klappertandt.
Klapholz. Hoogduitse vorm van Nederduits Klapholt, Middelnederlands claphout: stuk gekloofd eikenhout, eikenhouten plank. Beroepsnaam, wellicht van de duigenklover.
Klapper, Klappert, Klafert, Klaffert, Kleffert, Klefer: Middelnederlands, Nederduits klapper, Hoogduits Klaffert: babbelaar, kletser, kwaadspreker. Vergelijk Clappaert.
Klaps, Klapp. 1. Bijnaam voor een prater, een babbelaar. 2.Bijnaam voor iemand die met een klep, een klapper rondloopt. Melaatsen moesten hun aankomst bijvoorbeeld met een ratel aankondigen.
Klapwijk: Plaatsnaam (Zuid-Holland). De Klapwijkse Vaart loopt ten oosten van Pijnakker (Zuid-Holland).
Klaren, Cleeren: Moedersnaam. Verbogen vorm van de meisjesnaam Clare, Clere, van heiligennaam Clara.
Klarenbeek, Clarebeeck: Plaatsnaam Klarenbeek in Apeldoorn (Gelderland), ook in Middelburg (Zeeland), Voorst (Gelderland) en Doornspijk (Gelderland).
Klares. Vadersnaam. Rijnlandse vorm van Latijnse heiligennaam Hilarius,
Klarfeld. Duitse plaatsnaam.
Klashorst, van de: Variant van de familienaam Glashorst. Plaatsnaam.
Klatte, Klatt, Klatter: Nederduitse bijnaam voor iemand met borstelig haar, een klattenkopp, iemand die er verwaarloosd uitziet.
Klausener, Klausner. 1. Duitse bijnaam voor een kluizenaar. 2. Naar de woonplaats aan een Klause: kluis. Plaatsnaam Clausen (Zuid-Tirol).
Klausing. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Klaus.
Klaver: Bijnaam naar de klaver. Naar de woonplaats bij een klaverveld of voor de klaverboer (Duits Kleebauer). Of naar het bijgeloof aan het gelukbrengende klaverblad. (Duits Kleeblatt). Vergelijk Duits Klee.
Klaveren, van: Naar een van de vele plaatsnamen met klaver, bijvoorbeeld Clavere in Wimille (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen). Of naar de klaverwei van een veehouder.
Kleef (van), (van) Cleef, van Cleven, van Cleve, Cleven, van Clève, van Cleff, van Clef, Kleve, Vercleven. Familienaam uit de plaatsnaam Kleef/Kleve aan de Neder-Rijn (Noordrijn-Westfalen).
Klawitter. Litouws-Oost-Pruisische familienaam. Afleiding van plaatsnaam klava: esdoorn of van vadersnaam Klawa, van Nikolaus?
Klawuhn, Klawunn, Klawonn, Klawon; Vadersnaam. Litouwse afleiding van de voornaam Nikolaus.
Kleber, Kléber, Klébert, Kliber: 1. Variant van Duits Klaiber: metselaar. Beroepsnaam. 2. Verhoogduitste vorm van Klever (Vergelijk beben/beven) van plaatsnaam Kleve: Kleef (Nederrijn).
Kleck, Klecker, Kleker, Klak: Plaatsnaam Kleck, Middenhoogduits Mac: spleet, kloof.
Klee. 1. Duits Klee: klaver. Vergelijk Klaver. 2. Vadersnaam Klee, van Klewe/Clewi, van heiligennaam Nikolaus.
Kleeblatt. Bijnaam naar het bijgeloof aan het klaverblad.
Kleefeld. Verspreide Duitse plaatsnaam Kleefeld: klaverveld; vaak verward met Kleifeld: kleiveld.
Kleemann: 1. Afleiding van Duits Klee ‘klaver’, zoals familienaam Claevermans. 2. Afleiding van Duits Vadersnaam. Klee, van Klewe, Clewi, van heiligennaam Nikolaus. 3. Variant van Clément. Vergelijk Clemans, zie Clemens.
Kleerkoper, Kleerekoper. Beroepsnaam van de opkoper van oude kleren.
Kleermaecker, de, Kleermaeker, de, Kleermaker, de, de Cleermaeker, de Cleermaecker: Beroepsnaam van de kleermaker.
Klei, van der; van der Kleij: Plaatsnaam Klei in Ulrum (Groningen, Zuid-Holland).
Kleiboer, Kleijer, Kleyer, Klijer: Beroepsnaam van de boer op leemgrond, vergelijk Nederduitse Kleibauer.
Kleibrink. Nederduitse plaatsnaam open ruimte, plein met klei.
Kleikers, Kleijers. Vervorming van Kleikens.
Klein, van der, Kleins, Kleine, Kleyn, Klijn, van der Kleijne, (de) Cleijn, Kleijn, de Klein, de Kleine, de Kleijn, de Kleyn, (de) Clein, de Cleyn, Clayn, Kleen, Cleen, De Cleene, De Cleen, Clens, (de) Klyn: Bijnaam naar de kleine gestalte. Vergelijk Frans Petit. Zie ook Klyn. Kleynhens, Cleynhens; zoon van Hens, Hans, Johannes.
Klein, van der; van der Kleijn: De familienaam Klein met secundaire vander-aanloop? Of reinterpretatie van van der Klei?
Kleindop, Kleindopp. Familienaam uit de plaatsnaam Kleindorp, Nederlands-Limburg en Gelderland.
Kleinbannink: Bijnaam. Klein en Vadersnaam. Bannink (zie op dat woord).
Kleinbard. Bijnaam Klein + voornaam Bart. Vergelijk Duitse Kleinbrecht.
Kleinberg, Kleineberg, Klejnberg, Clemberck, Clénebert: Plaatsnaam Kleine Berg. Kleinberg (Beieren).
Kleinblatt. Wellicht reïnterpretatie van Kleeblatt.
Kleinbongartz. Plaatsnaam Kleine Boomgaard.
Kleienbreugel, van Kleynenbruegel, van Cleynnenbreugel, van Cleyenbreugel, van Cleynenbrugel, van Cleijnenbreugel: Plaatsnaam Kleine-Brogel (Limburg).
Kleinendorst: Bijnaam voor iemand die weinig dorst heeft. Vergelijk de familienaam Grootendorst.
Kleinepier: Bijnaam. Klein en Vadersnaam. Pier, Frans Pierre ‘Pieter’. Vergelijk Jongepier.
Kleiner, Klaine, Klainer, Klaines, Klenner, Klener, Cleners, Klenes, Cleenders, Klinder, Kliner: Bijnaam voor de kleinere. Kleiner kan ook Duitse verbogen vorm zijn van klein. Vergelijk Klein.
Kleinfeld, Klajnfeld, Klainfeld: Duitse plaatsnaam Kleinfeld (Beieren).
Klein Hisselink: Bijnaam. Klein en Vadersnaam. Hisselink, afleiding van Hissel, van Hitzel, verkleinvorm van de Germaanse voornaam Hizzo, verkleinvorm van een hild-naam.
Kleinhout. Plaatsnaam Klein Hout: klein bos? Of reïnterpretatie van Kleinod?
Kleinjan, Kleinjans, Kleijnjans, Kleynjans, Clenjans, Cleynhens, Cleijnhens, Cleijnhens, Clynhens, Clynans: Bijnaam. Klein en voornaam Jan. Bijnaam voor een kleine Jan of voor de zoon van een Jan, kruising van bijnaam en vadersnaam.
Kleij, van der, Kley, van der, Kleij, van, Kley van, Klei, Kleijer, Kleyer, Verkleij, Verkley. Adres-, plaatsnaam als bij Leens, de grondsoort.
Kleinman, Kleinerman, Kleinermans, Kleinermann, Kleinermanns, Klemans, Klemann, Cleymans, Clynmans, Clijmans, Clyman, Clymans. Kleinman, bijnaam voor een kleine man.
Kleinod. Duitse bijnaam Kleinod: kleinood, juweel.
Kleinpeter. Bijnaam Kleine Peter.
Kleinpoort. Familienaam in Frans-Vlaanderen. Ongetwijfeld een verhaspeling. Van Clinckspoor?
Kleynnaert, Kleynaert, Kleinert, Clenaert, Kleijn, Kleyn, Klijn, Kleijnen, Kleynen. 1. Bijnaam voor een klein iemand. 2. Bijnaam en vadersnaam voor kleine Aart.
Kleinschmidt, Kleinschmit, Kleinschmiede: Duits. Beroepsnaam van de kleinsmid, slotenmaker.
Kleinsimon. Bijnaam Kleine Simon.
Kleinsorge, Kleinsorg. Bijnaam voor iemand met weinig zorgen, een onbezorgd man. Vergelijk Sorgeloos, Ohnsorg.
Kleinstück, waarschijnlijk synoniem met Kleinod.
Kleinveld, Klynveld: Plaatsnaam Klein Veld. Vergelijk Kleinfeld.
Kleipas. Duitse familie en plaatsnaam Kleinpass; kleine doorgang.
Klein Wassink: Bijnaam. Klein en vadersnaam. Wassink (zie op dat woord). Ook plaatsnaam Kleinwassink, Grootwassink (Gelderland, Overijssel).
Kleisma: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornam Kleis, van Klaais, van heiligennaam Nicolaas.
Kleist: Duitse familienaam, van plaatsnaam Kleist in Pommeren (nu Polen).
Klels. Luxemburgse naam. Wellicht klankverandering van Klesl, afleiding van Nikolaus.
Klemans, Kleemans: 1. Afleiding van Duits Kleemann. 2. Uit Kleenman ‘kleine man’. 3. Vadersnaam. Clemans = Clemens.
Klemkerk: Plaatsnaam Klemskerke (West-Vlaanderen).
Klemm, Klemme, Klemming: Vadersnaam. Korte vorm en afleiding van de voornaam Clemens.
Klepfisch. Duits Kleefïsch, van Clevisch, afleiding van plaatsnaam Kleef, Kleve.
Kleppe: Middelnederlands Cleppe ‘klep, klepper, ratel’. Beroepsbijnaam voor een omroeper of klokluider.
Klepper, Klippert, Klipper, Cleppert: 1. Bijnaam voor iemand die kleppert, klappert; of beroepsnaam van de klepper, die de klok klept, klokluider. 2. Middelnederlands clepper, clipper: muntnaam. 3. Variant van Klapper(t), blijkens Middelnederlands clapper = clepper.
Klepzig. Duitse plaatsnaam.
Klerer. Duitse beroepsnaam van de bleker, ook vervaardiger van stijfsel (voor de was).
Klerk, (de); (de) Klerck, Klercq, Klerks, Klerkx, de Clerck, de Clerk, (de) Clercq, de Clerq, Le Clerqx, le Clerq, Clerqx, Clerx: Uit Latijnse clericus ‘geestelijke die de lagere wijdingen heeft ontvangen’. Aangezien in de middeleeuwen de geestelijkheid de nagenoeg enige geletterde stand was, die kon lezen en schrijven, kreeg klerk de betekenis ‘geleerde, dichter, schoolmeester, student, geletterde, geheimschrijver, griffier, schepenklerk, secretaris’.
Klerken, van. Plaatsnaam Klerken, West-Vlaanderen.
Klesper, Klespert. Duitse plaatsnaam Klespe, Noordrijn-Westfalen.
Klesser. Duitse beroepsnaam Kleszer, Klösser, Glöszner, van Gläsz(n)er 'glasblazer, glazenier'.
Klettenberg. Plaatsnaam Klettenberg, Keulen.
Kleunen, van, van Kluijne. Nog ongeïdentificeerde plaatsnaam. De naam zou begin 19de eeuw in ’s-Heerenhoek (Zeeland) aangenomen zijn.
Kleutghen, Kleutgen, Klütgen, Klütgens, Klüttgens: Bijnaam. Afleiding van kloot. Zie Cloet. Vergelijk Nederduits Klutke.
Kleven, van; van Kleef, Cleven: Plaatsnaam Kleef/Kleve aan de Nederrijn (Noordrijn-Westfalen).
Klever, Kleuver: 1. Middennoordduits klever: klaver. 2. Afleiding van plaatsnaam Kleve: Kleef, Noordrijn-Westfalen.
Kleveringe, Klevering, Clevering, Cleveringa, samengetrokken van Klefhardinga Cleringa en Klering, vadersnaam van oude Germaanse voornaam Klefhart, Cleffehart, van Cleffo, Clafo en de naam Hart. Het was reeds bij de Langobarden in gebruik. Immers Claffo, zo heette de zesde, en Cleph (wat de- zelfde naam is in een andere spelling), de elfde koning van dat oud-Germaans volk. Oudhoogduitse woord klaphôn, in het oud-Noorse woord klappa, waar het begrip van slaan, stoten in ligt opgesloten en waar ook het woord anaklaf, dat aanval betekent, van afgeleid is. Die oude woorden hebben dus een krijgshaftige betekenis. Maar ook het hedendaagse woord kleven, ofschoon nu slechts in een zeer gewyzigde betekenis in gebruik, zal er wel oorspronkelijk mee samen hangen. Van den mansnaam Klefhart, Klevert zijn niet enkel de twee bovengenoemde bijzondere Friese vadersnaam ontleend, maar ook de vadersnamen in algemene vorm Klevering en Clevering, benevens het nog meer samengetrokken Cleringa en Klering, alle vier nog hedendaagse geslachtsnamen. Opmerkelijk is het dat al deze zes zo na verwante geslachtsnamen in Groningerland inheems zijn. Zeer waarschijnlijk stammen al deze nu verschillende geslachten van één en hetzelfde oorspronkelijke geslacht Klefhardinga af en dus ook van één en dezelfde stamvader Klefhart, die dan de eerste grondvester was van de sate Cleveringa-heert te Uithuizen in Hunsingo. Het schijnt dat een tak van dit oud-Friese geslacht, of misschien een enkele man er van, deelgenomen heeft aan de gemeenschappelijke uittocht van Angelen, Saksen en Friezen naar Groot-Brittannië. We vinden althans ditzelfde vadersnaam, in de vorm Clavering, nog heden ten dage als de naam van een Engels geslacht. Van Cleffo is de hedendaagse geslachtsnaam Kleefsma ook afkomstig en van den verkleinvorm Kleefke de geslachtsnaam Kleefkens. Deze zelfde vadersnaam gaf ook oorsprong aan de plaatsnaam Kleffens (dat is waarschijnlijk een samentrekking van Kleffingen), zoals een gehucht heet bij ’t dorpje Raart in West-Dongeradeel bij Dokkum. En weer door middel van die plaatsnaam aan de naam van het in Oostergo gezeten geslacht Van Kleffens, waarvan de voorouders, omstreeks het midden der vorige eeuw, als landeigenaars op de sate Kleffens woonden en toen die geslachtsnaam aannamen. Nog zijn als plaatsnamen, aan de vadersnaam Klefhart ontleend, bekend: Cleverns, een dorp in Jeverland (Oldenburger Friesland); Klieverink, een havesate bij Oldenzaal in Twente, en Kleverskerke, een dorp op ’t eiland Walcheren.
Klewais. De familienaam is geconcentreerd in Tienen, naam van een immigrant uit Burgenland in 1870. Waarschijnlijk van Klewes, van Nicolaus. Vadersnaam.
Kleijkamp: Plaatsnaam Kleikamp ‘kleiveld’.
Kleynaert, Kleynnaert, Kleinert, Clenaert: 1. Bijnaam. Afleiding van Hein. 2. Bijnaam + vadersnaam. Kleine Aart: kleine Arnoud. Vergelijk Grootaert.
Kleijnenberg: Plaatsnaam Kleine Berg, bijvoorbeeld Kleinberg (Beieren).
Kleijnis: Wellicht spelling voor Kleins, afleiding van Klein.
Kleijweg: Plaatsnaam Kleiweg ‘pad op leemgrond’. Of Kleinweg?
Klich, Kliche. Slavische korte vorm van de voornaam Clement.
Kleire, de. Wellicht uit De Cleire.
Klift, van der, van der Clift, Klif: Plaatsnaam. Middelnederlands Clif ‘(rots) helling, steilte, klip’. De Klif was een zandbank voor Duinkerke.
Kligsberg. Waarschijnlijk variant van Kling(s)berg; zie Klingenberg.
Klijnstra, Klijnsma, Kleinsma. 1. Friese afleiding van klein, voor een klein iemand. Klijn, klien of klyn, in het oosten ook bekend als kluun of kluin, is de benaming van zekere soorten veen, zowel laagveen als hoogveen, waarvan turf van goede kwaliteit wordt gemaakt. De naam zou kunnen zijn aangenomen door een klijntrekker of baggeraar. Beroepsnaam.
Klima, Klimas, Klimis, Klimesch, Klimes, Kliems: Vadersnaam. Zuid-Oostduits dialect vorm van de voornaam Clemens.
Klimke, Klimek, Klimmek: Vadersnaam. Slavische vleivormen van de voornaam Clement.
Klimmenboom: Bijnaam voor iemand die in de bomen klimt. Vergelijk Duits Baumsteiger.
Kling, Klinge, Clinge: Plaatsnaam (De) Klinge ‘binnenduin’ (Zeeland, Oost-Vlaanderen).
Klinck, Klincke, Klincken, Klink, Klinke, Clinck, Clincke, Clinckx, Clynck, Clyncke, Clijncke, Clijnk. Beroepsbijnaam voor de maker, de smid van een (Middelnederlandse) clincke: ijzeren staaf, bout, (deur)klink. Ook Engelse familienaam Clink.
Klinckaert, Klinkers, Klinkert, Klingaers, Klinger, Klingers, Klingert, Clinckaert, Clinckart, Clenckaerts, Clinquart, Clinckers, Clainquart: 1. Bijnaam naar de clinkaert, de oude Bourgondische muntnaam, de goudmunt. 2. Afleiding van werkwoord clinken: weerklinken, doen klinken, een naam zijn voor een klokluider. Of een bijnaam voor een smid of voor iemand die het geld laat rinkelen, vergelijk Clinckemaille. 3. Clinken betekende ook: omroepen, luid verkondigen, bekendmaken. Beroepsnaam voor een omroeper of belleman, Middelnederlands clincker. Zie ook Klingele. 4. Middelnederlands clinkaert: klinker, straatsteen. Beroepsnaam voor een stratenmaker. 5. Beroepsnaam voor iemand die nagels klinkt. Vergelijk Klinkc(e).
Kling, Klinge, Klingen: Plaatsnaam Klinge (Zeeland, Overijssel), Klingen (Groningen, Beieren en meer in Duitsland). Verspreide plaatsnaam: dal, ravijn in bos.
Klingbeil, Klingbiel, Klinkenbijl: Beroepsnaam van de bijlsmid, naar de klank bij het smeden. Vergelijk Klinkhammer.
Klingberg, Klingenberg, Klingenberger, Klinenberger: Verspreide Duitse plaatsnaam Klingenberg (als in Beieren).
Klingele, Klingels: Beroepsnaam voor de omroeper, de belleman, die klingelt. Vergelijk Klingeleers, Klinckaert 3.
Klingeleers, Klingler. Bijnaam voor iemand die klingelt, luid klinkt. Of beroepsnaam van de omroeper, de bellenman.
Klingelhoets: Bijnaam voor een nar of grappenmaker die eenhoed met (klinkende) belletjes draagt. Vergelijk Klingelvoets en Duits Klingelhut.
Klingelvoets, Klingenfuss: Duits ook Klingelfuss. Bijnaam voor iemand die zijn voetstappen laat weerklinken; of naar de mode om aan de gebogen schoenneus belletjes te dragen.
Klink, Klinken, van: Plaatsnaam Klink in Wessem (Nederlands-Limburg).
Klinkenberg: Plaatsnaam Klinkenberg (Gelderland, Zuid-Holland), Sleeswijk-Holstein).
Klingenbach. Duitse plaatsnaam in Ruppenrod.
Klingenbeck. Plaatsnaam klinkende, schallende beek; vergelijk Klingenberg(er), zie Klingberg.
Klingestijn. Duitse plaatsnaam Klingenstein.
Klinkenberg, Klinkenberg, Klenkenberg, Kleinkenberg: Plaatsnaam Klinkenberg (Zuid-Holland, Gelderland, Duitsland).
Klinkerland. Veldnaam, Zeeland.
Klinkhamer, Klinkhamers, Klinkhammer, Klinkhommer, Klinckhaemers, Klinckhamers. Beroepsnaam voor de smid. Zinwoord: die de hamer laat weerklinken. Vergelijk Duits Klinghammer, Klingebeil.
Klinkspoor: Beroepsnaam van de smid die ruitersporen maakt. Clinckerspours, Beoostenblide;
Klint. Hamburgse familienaam Klindt. Verspreide Duitse plaatsnaam Klint: steile oever.
Kliphuis: Plaatsnaam op -huis? Ook Klippus.
Klip, van der, Klippe, van de. Plaatsnaam. Middelnederlands clip(pe)‘klip, rots, grot, hol’. Plaatsnaam Klip in Bierum (Groningen). Ook Klippe in Balegem (Oost-Vlaanderen), Dadizele, Sint-Pieters-op-de-Dijk, Westende (West-Vlaanderen).
Klippel: Ook (de) Clippel, Clippele. 1. Bijnaam voor een knuppelaar. Vergelijk Klippelaar. 2. Bijnaam naar de gedrongen gestalte. 3. Middelnederlands clepel, clippel ‘klepel van ene klok’. Beroepsnaam van de klokluider, klepper.
Klippelaar, de; Klippelaer, de Klippeleyer, de Clippelaar, Clippelaar, Clippeleiere, Clippeleir, Clippeleyr, de Cleppeleir, de Cleppelaar: Bijnaam voor een knuppelaar, iemand die een knuppel hanteert of maakt. Ook wel klepper, klokluider.
Klockaerts, Clokaerts, Clockaerts, Cloeckaert, Cloekaerts: Afleiding van Middelnederlands clocken, synoniem met docker: klokluider. Beroepsnaam. Vergelijk Cluckers.
Klocke, Klock, Kloc, Kloks, Klok, de Clock, de Klock: 1. Beroepsnaam van de klokgieter of klokluider. 2. Spellingvariant van Kloek.
Klockhaus, Klokhuis. Bijnaam voor de klokgieter.
Klockner, Klöcker, Klöckner, Kluckers, Klucker, Kluckers: Duitse beroepsnaam. Variant van Glöckner: klokkenluider.
Kloe, de: Zoals Decloe, Decloo, vernederlandste vorm van Declou(x), Desclous, Ducloux, Desclos. Franse plaatsnaam Clos ‘omheining, omheind terrein’. Zie ook du Cloo.
Kloek, Kloeck, Kloick, Klock, Kloc, Klok, Kloks, Cloeck, Kloekke, Kluck, Kloeg: Nederlands spelling van Duitse bijnaam Klug, van Middelhoogduits kluoc ’fijn, teder’, van ‘slim’. Middelnederlands cloec, clooc, doc: slim, gevat, behendig, dapper, kloek. Bijnaam.
Kloen. Indien spelling voor Duits Klön: vooral Hamburgse familienaam Klöhn. Bijnaam van klönen: kloppen. Vergelijk Klönhammer.
Kloevekorn: Nederduitse familienaam Klövekorn, Klöfkorn ‘die koren klooft’. Beroepsnaam van een graanpletter.
Klok, Klokke: Beroepsbijnaam van de klokgieter of klokluider. 1636 Pieter Gerritsz Clock (woonde in) ‘De Gulden Clock’, Hoorn, Noord-Holland.
Klokgieters. Beroepsnaam van de klokkengieter.
Klomp, Klompe, Clomp, Clompen, Klumpen: 1. Bijnaam naar de geblokte, gedrongen gestalte, naar het lompe voorkomen. Vergelijk Blok. 2. Beroepsbijnaam van de klompenmaker.
Klompenburg, van: Met epenthetische nasaal (m) uit van Kloppenburg (zie op dat woord).
Klompers, Clompers, Klumper, Clumper: Beroepsnaam van de klompenmaker, Middelnederlands clomper.
Klompkes. Afleiding van Klomp.
Klônhammer, Klonhammer: Beroepsnaam van een smid, die met de hamer klopt. Nederduits klönen: slaan.
Kloof, van der. Plaatsnaam Kloof?
Kloos, Klos, Klosse, Klösges, Klohs: Vadersnaam. Variant van Klaas, van Nikolaas.
Klooster, (ten, der); van (den) Klooster, van de(r) Klooster, van ’t Klooster, van (der, den) Clooster, Vanclooster, ten Klooster, van ’t Klooster, Closter, Kloster: Naar de betrekkingen met of de woonplaats bij een klooster.
Kloosterdam: Plaatsnaam ‘dam bij een klooster’? Of veeleer vervorming van Kloosterman.
Kloosterman, Kloosterboer: Afleiding van van (den) Clooster. Of knecht van een klooster of pachter van kloostergoed.
Kloostermeyer. Duitse familienaam Klostermeyer: beheerder van de inkomsten van een klooster.
Kloosterziel: Vooral Overijsselse familienaam. Plaatsnaam Kloosterzijl, een sluis bij het Zwartewaterklooster (Rouveen, Ooverijssel). Oostelijk Middelnederlands sijl ‘waterloop; afwateringssluis, schutsluis’. Ook plaatsnaam Kloosterzelstrang, water ten zuiden van Klooster in Zwartsluis en Staphorst, Overijssel.
Kloot, Kloote, Kloet, (de) Cloet, Cloedt, (de) Clout: Ook de familienaam Cloet/Kloet met Middelnederlands oe-spelling moet als kloot worden uitgesproken. Middelnederlands cloet, cloot ‘klomp, kluit, (speel)bal’. Vaak een scheldwoord voor een lummel, sukkel, sul.
Kloot, van der; van de Kleut: Plaatsnaam. Middelnederlands Cloot ‘kluit, klomp, hoop (aarde, klei, turf)’. Kloot in Hoeselt (Belgisch-Limburg), de Kleut in Barneveld (Gelderland).
Klootwijk: Plaatsnaam Klootwijk in Woudrichem (Noord-Brabant).
Klop, Klopp: Bijnaam voor iemand die klopt, slaat. Mogelijk beroepsnaam. Vergelijk Kloppert.
Klopfenstein. Beroepsnaam van iemand die met de hamer op steen klopt, steenhouwer. Ook Kloppstein.
Klopfer, Klopfert, Klopper, Kloppert: Duitse beroepsnaam, ook Klopfer, Klôpper. Vergelijk De Clopper.
Klopman, Klopmann, Kloppmann. Beroepsbijnaam voor iemand die beroepshalve met een hamer werkt.
Klopmeijer: Beroepsnaam.
Klöppel, Klöpfel: Beroepsnaam. Nederduits Klöppel, Duits Klöpfel: houten hamer, klopper, klepel.
Kloppenburg: Plaatsnaam Cloppenburg (Nedersaksen). Ook 1475 Cloppenborch bij Dulder, Overijssel, 1453 Kloppenborch bij Oldenzaal, Overijssel.
Kloppert, Klupper, de Clopper. Bijnaam of beroepsnaam van een klopper. Dat kan een klokkenluider zijn, vergelijk Klepper.
Kloprogge: Beroepsnaam: die de rogge klopt, dorst.
Kloss, Klosz. 1. Duitse pendant van Klo(o)t; zie (de) Cloet. 2. Vadersnaam. Variant van Klos : Klaas.
Klossok: Vadersnaam. Slavische Klossek, afleiding van Klaus, Nicolaus, Niklaas.
Klotz, Klutz, Glotz: Duitse bijnaam Klotz ‘klomp’. Bijnaam voor een lomperd.
Kluytten. Waalse uitspraak van Cluyten.
Klouwers: Afleiding van Middelnederlands Clauwen ‘klimmen’.
Kluber, Klubert. Duitse beroepsnaam van de houtklover.
Kluft, van der, van der Klugt, Kloft. 1. Duitse plaatsnaam Kluft; kloof, spleet, ravijn. Ook Zaanse plaatsnaam Kloft: gespleten stuk land.
Kluge, Klug, Kluger, Klugmann, Klugman: Duitse bijnaam Klug, van Middenhoogduits kluoc: (oorspronkelijk) fijn, teder, (later) slim.
Klugkist. Bijnaam Klug + voornaam Kist = Kerst, Christiaan.
Kluit, Kluits: 1. Zie de Cloet, Middelnederlands clute, cluut ‘kluit, klont, bal, kogel’, ablautende vorm van kloot. 2. Kluits is ook de naam van een familie in De Panne die Klùtsch heette, maar haar naam liet wijzigen.
Klütsch. Van Sorbisch kluc, Tsjechisch klfc: sleutel.
Kluitman, Kluitmans, Kluytmans, Kluijt, Kluyt, Gludemans. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hlue/hluth. 2. Zie zeker ook bij Clotman.
Kluiver, (de) Klivers, Kluvers, Kluvers, Kluivert, Klüver, Kluwer, Knuvers, Knüver, Knuiman, Knuivers: Beroepsnaam van de kluiver, oorspronkelijk de gerechtsbode, de beul die de gevangene de (duim)schroeven aanzet, in de klauw (Middelnederlands cluve, Middennoordduits kluve, kluwe) spant, in het blok zet.
Klumper, Klompers. Beroepsnaam van de klompenmaker, Middelnederlands clomper.
Klunder, de, de Clunder: Bijnaam. Afleiding van Middelnederlands clonen, cleunen ‘kloppen,vechten’; Middennoordduits Klundern ‘stommelen, lawaai maken’.
Kluin, Kloen, Kluinhaar, Klijnstra, Klunder. Klijn, klien of klyn, in het oosten ook bekend als kluun of kluin, is de benaming van zekere soorten veen, zowel laagveen als hoogveen, waarvan turf van goede kwaliteit wordt gemaakt. De naam zou kunnen zijn aangenomen door een kluintrekker of baggeraar; vergelijk de familienaam Kluinsteker.
Klundert, van de: Plaatsnaam Klundert (Noord-Brabant): Ook plaatsnaam De Klundert in Edam (Noord-Holland).
Klunker. Duitse bijnaam van Middenhoogduits glunkern: bengelen, slingeren.
Kluppenberg: Variant van Kloppenberg = Kloppenburg (zie boven) (Berg-en burg-namen worden vaak verward).
Klupsch, Klups. Variant van Oostduits-Slavisch Klopsch: boertje of van Tsjechisch chlup: haar.
Klüser, Klüsener, Kluser: Kluizenaar. Vergelijk Klausner.
Klusmeier. Synoniem met Duits Klusemann, afleiding van plaatsnaam Klus: kluis.
Klut, Klutsch, Klütsch: Sorbisch kluc, Oudsorbisch kluc, Tsjechisch kli'c: sleutel.
Kluijfhout: Bijnaam, zinwoord ‘die hout klooft’. Vergelijk Nederlands kloofhout, Duits Klobenholz.
Kluvers, Klûver, Kluwer, zie (de) Kluiver, Kluysen, van der; van der Kluizen, van der Kluyzen, van (der) Cluyzen, van Cluysen, van der Cloosen, van der Clause(n): Middelnederlands cluse: kluis, kluizenaarswoning, klein huis. Verspreide plaatsnaam.
Kluyskens, Kluijskens, Kluskens. 1. Afleiding vander Kluysen. 2. Limburgse vadersnaam uit Claus, Clauskens.
Klyn, Klijn, Klein, Kleyn, Kleijn. 1. Vadersnaam uit Kolijn, Colijn: knuffelvorm van de heiligennaam Nicolaes. 2. Zie ook Klein.
Klijberg: Plaatsnaam Kleiberg in Wulpen (Zeeland), in Brunssum (Nederlands-Limburg), Oedelem (West-Vlaanderen) en Bissezele (Frans-Vlaanderen).
Klijn, Klyn, Klein, Kleyn, Kleijn, Klijnsoon: Vadersnaam. Klijn, van Kolijn, vleivorm van de heiligennaam Nicolaas. Klijnsoon is dus niet ‘kleinzoon’, maar de zoon van K(o)lijn.
Klynhoff. Plaatsnaam Kleinhof.
Knaack. Nederduitse vorm voor Kno(c)ke, Duits Knochen. Beroepsnaam voor de beenhouwer: slager.
Knaap, Knaape, Knape: Een knape was een knaap of schildknaap, maar ook een handwerksknecht, in de leer bij een meester.
Knaap, van der: Zoon van een Knaap.
Knabel, Knaebel. Duits Knäbel, afleiding van Knabe. Zie Knapen.
Knaepkens, Cnaepkens, Cnapkens, Kneepkens. Familienaam uit Knaap: knaap, schildknaap, handwerk leerling.
Knaff, Knaf. Wellicht verschoven vorm van Knapp(e); zie Knapen.
Knapen, Knaap, Knaapen, Knaab, Knaep, Knaepen, Cnapen, Knab, Knabe, Knabben, Knappe, Knap, Knapp, de Knaap, de Knaep, (de) Cnaep, Knaeps, Knaps, Cnaeps. Beroeps(bij)naam voor een schildknaap of voor een handwerk knecht in leer bij een meester.
Knappenberg, Knappenbergh, Knaepenberg, Knaepenbergh: Duitse plaatsnaam Knappenberg in Tating.
Knauer. Silezische familienaam. Middenhoogduits knûre: knoop, knoest. Bijnaam voor een lomp, knoestig man.
Knauf, Knauff, Knoeff, Knof: Duitse familienaam. Middenhoogduits knouf: knoop. Vergelijk Knoop, Knopf.
Knaus, Knaust, Knausz, Knoest: Duitse bijnaam Knaus, van knûs; knoest, knoop, knuist, stronk’. Bijnaam voor iemand met gedrongen gestalte, of voor een knoestige kerel.
Knebel. Duits Knebel; knevel.
Knegt, (de), Knecht, De Knegt, Knegtel, Knechtel, Knights, Knight. Een knecht was een jongeman (vergelijk West-Vlaamse knecht ‘jongen’), een ondergeschikte, handwerksgezel, knecht of schildknaap (Engels knight). Vergelijk Leenknecht.
Kneip, Kneipe, Kneipp: Middenhoogduits knîp: (schoenmakers)mes. Beroepsnaam. Vergelijk De Knijf.
Kneissler, Kneisel, Kneizl: Duits Kneissel, Kneussel, Knäussel, afleiding van Knaus. Bijnaam naar de kleine gestalte. Vergelijk Strobbe, Stubbe, Knuysen.
Knelissen. Vadersnaam van Cornelissen.
Kneller, Knel, Knell: Duitse bijnaam voor een lawaaimaker
Kneppel. Variant van Middenenderlands cleppel, clippel: knuppel. Bijnaam. Zie De Clippel 1. en 2, Knuppel.
Knetsch: Sorbisch knez, knjez ‘heer, leenheer; geestelijke, pastoor’.
Knevels, Kneuvels, Cneuvels, de Kneuvel, de Kneuvele, de Cneuvel, Kneffel. 1. Beroepsnaam van de knevelaar: de beul. 2. Bijnaam voor een knoestige, sterke kerel.
Knez, Knezevic, Knes, Knezovic: Tsjechisch Knize: prins.
Knibbe, Knibber, de, Kribbe, de Kribber: Zoals de Knibber, afleiding van Middelnederlands cnibben, waarvan knibbelen frequent is. Bijnaam voor een kibbelaar, kijver. Let op de wisseling n/r. De naam zou evenwel teruggaan tot een in de 12de eeuw uit Engeland naar Vlaanderen gevluchte Knib.
Knieper, Knipper, Knippert, Knepper: Nederduitse beroepsnaam van een knijper of knipper, die met de kniptang werkt, zoals een riemmaker, schoenmaker. Vergelijk Knip(p).
Knieriem, Knierim, Cnyrim: Beroepsbijnaam van de schoenmaker.
Knijf, de, de Knyf, (de) Knijff, Kinif, Quinif, de Kneef, de Cnijf, de Cnyf, de Cneef. Naam uit het Middelnederlandse cnijf: lang, puntig, mes, dolk. Engels Knife. Bijnaam voor een lang, mager iemand. Of iemand met een scherp gezicht. 2. Of beroepsbijnaam van de messenmaker.
Knijpijzer. Wellicht naam uit cnijt+isan. Wellicht beroepsnaam voor een smid die messen, scharen en/of brandhaken maakte.
Kniknie. 1. Bijnaam voor iemand met een (knik) knieprobleem of iemand die beroepshalve veel moet buigen. 2. Naam die duidt op een verwantschap (lid-horend bij) met (denk aan evenknie) ?
Knippen, Knipper, Knip, Knipp, Knips, Kniebs, Knipping. Beroepsbijnaam voor iemand die knipt, met een knipschaar of kniptang werkt. Vergelijk Knipscheer.
Knippenberg, van, Knippenbergh, Knippenburg: Voormalige plaatsnaam Knippenberg ten noorden van Essen (Noordrijn-Westfalen).
Knipscheer: Middelnederlands cnipschare, cnipscheer ‘(knip)schaar’. Beroepsbijnaam. Maar de naam komt ook voor als reïnterpretatie van de Duits familienaam Knippschild.
Knobbaert, Cnobbaert: Afleiding van knobbe: knoest, dikte, uitwas. Bijnaam voor een knoestige, iemand met een bult. Vergelijk Knobbe.
Knobbe, Knobe, Knoben, Knubbe, Knubben, Knobel, Knöbl. Bijnaam uit het Middelnederlandse knobbe, knubbe: knoest, knoop, knobbel. Bijnaam voor een knoestig, kortgebouwd iemand.
Knobelsdorf, van. Verspreide Duitse plaatsnaam Knobelsdorf(f ) (ook in Silezië).
Knock, de, Knoche: Middelnederlands cnoke: knook, kneukel, been, knoest, knobbel. Bijnaam naar iemandsknokig voorkomen of naar een uitwas of bult. Vergelijk Knobbe.
Knockaert, Knockert, Knockaers, Knookaert, Knocquaert, Cnockkaert, Cnockaert, Cnocquarts. 1. Naam uit het Middelnederlandse cnoke: knook. Bijnaam. 2. Of een afleiding van Van de Cnocke. Dit uit de nogal verspreide plaatsnaam Knok(ke): kruispunt, heuveltop, bocht. Zoals in Knokke (West-Vlaanderen).
Knoden, Knodt, Knood, Knoodt, Knot, Knott, Knötgen. Familienaam uit het Middelhoogduitse knote: knoop, knoest. Bijnaam voor een knoestig, gedrongen mens.
Knoester: Afleiding van knoest. Zie Knausz.
Knokenhouwer. Beroepsnaam. Middenenderlands cnokenhouwer: beenhouwer, vleeshouwer, slager.
Knol, Knoll, Knols, Knolle: Middelhoogduits knolle ‘knol, aardklomp’. Bijnaam voor een plompe, logge dikkerd, boer.
Knollenberg, Knollenburg. Duitse plaatsnaam Knollenberg.
Knook: Middelnederlands Cnoke ‘knook’. Bijnaam naar iemands knokige uitzicht, uitwas of bult.
Knoop, (de) Knoops, Knops, Knop, Knops, Knopjes, De Cnoop, Cnoops, (de) Knop, Knopp, Knopes, Cnop, Cnops, Knopf, Knof: 1. Middelnederlands cnoop; cnop(pe)‘ knoop, knobbel, knoest’. Bijnaam. Vergelijk Knuijt, Knoester, Knook. 2. Beroepsbijnaam voor de knoper of knopenmaker.
Knooren, Knoors, Knorr, Knor, Knorsch, Knors, Knarren: Middenederlands cnorre: knoest, kwast, uitwas, bult, knobbel. Bijnaam voor een knoestig mens, met bult of knobbel. Vergelijk Knobbe, Knoop, De Knuyt.
Knöpfler. Duitse beroepsnaam van de knopenmaker.
Knopfmacher. Duitse beroepsnaam van de knopenmaker.
Knöpke. Afleiding van Knop.
Knopman, Knufman: Beroepsnaam van de knoper of knopenmaker. Vergelijk Knoop 2.
Knopper, de, Knoppersen: 1. Beroepsnaam van de knopenmaker. Vergelijk Knopfmacher, Frans Boutonnier. 2. Beroepsnaam van de knoper of wever van grove weefsels, of van de afnopper, de man die het weefsel ontdoet van nopjes of knoopjes.
Knopsgerits. Dubbele familienaam, Knops + vadersnaam Gerrits.
Knotterus: Wellicht latinisering van Knot, de Knoot.
Knudsen, Knutson, Knutsson: Vadersnaam. Zoon van Knud, Deense voornaam van Latijnse Canutus.
Knuit, (de) Knuijt, Kneut, Knoot: Middelnederlands cnote ‘knoest, klomp, knuppel’; Middelhoogduits knode, knote, Duits Knoten ‘knoop, knoest’. Bijnaam voor iemand met gedrongen gestalte; ook lomperd.
Knulst: Familienaam uit het Middelnederlandse cnuust: knoest, knots. Bijnaam, wellicht naar lichamelijke eigenschap. Vergelijk Knausz.
Knüppel, Knuppel: Nederduitse bijnaam: knuppel. Vergelijk Kneppel, De Clippel. Bijnaam voor een lomperd.
Knüttel, Knittel, Knitelius: Middenhoogduits knùttel: korte dikke knuppel, vergelijk Knuppel. Bijnaam voor een lomperd, lompe vlegel, boerenkinkel.
Knuysen, Knuyzen: 1. Bijnaam naar het knoestige uitzicht, iemand met knoest of bult. Vergelijk Knobbe. 2. Bijnaam voor iemand met gedrongen gestalte: 'een knuist groot'. Vergelijk Knaus(t), de Knuyt.
Knuyt, (de), Knuijt, de Knuydt, de Cnuydt, de Kenuydt, de Kneudt, (de) Cneudt, (de) Cneut, de Cnud, (de) Knudde, de Knud, de Knudt, (de) Cnudde, Cneude, Knuth, Knuts, Knust, Cnuts, Kneuts, Knuets. 1. Naam uit het Middelnederlandse cnot(t)e: knoest, knuppel. Bijnaam voor een gedrongen iemand. 2. Mogelijk ook uit cnuut: kraai. Bijnaam naar bijvoorbeeld haarkleur.
Knijff, (van), de Knijf, de Cnyf, de Kneef. Middelnederlands Cnijf ‘lang puntig mes, dolk’, Engels Knife. Bijnaam voor een lang mager mens, met een scherp gezicht. Of beroepsbijnaam voor de messenmaker. Het voorzetsel van is secundair.
Kobus: Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Jacobus.
Kolgraf, Kohlgraf. Reïnterpretatie van Nederduits Kohlrave: koolraaf.
Korevaar, Koorevaar. Nederduits Kordvahr: Kord der vater : Koenraad de vader.
Köberl, Koeberl: Afleiding van Middenhoogduits kober: draagkorf. Beroepsnaam.
Kobia. Moedersnaam. Korte vorm van Jakobia.
Koblenzer. Afkomstig van Koblenz.
Kobus, Kobessen, Kobs: Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Jacobus.
Koç, Koçak, Akkoç, Alkoç, Aslankoc, Aslancoç. Turkse naam die geassocieerd wordt met een schild.
Koch: Duitse beroepsnaam, pendant van (de) Kok. Zo ook Kok, Kock, de, Kocken.
Kockerols. Familienaam uit de plaatsnaam Cocroux in Biez (Waals-Brabant) of Cockroux in Oupeye (Luik).
Kockhoven: Plaatsnaam Kokhove. Er is een Cocove in Recques (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen):
Kockuijt, Cockhuijt, Cockguijt, Cocquit, Coquit, Kockuyt, Kochuyt, Koekuyt, Koeckhuyt, Koeckuyt, Couckuijt, Couckuit, Couckhuyt, Couckuyt, Couchuyt, Coucquyt, Koukuyt, Kouckhuyt, Cocquit, Coquyt, Cocquydt, Cocquyt, Cocquijt, Cockuyt, Cockhuyt, Cochuyt, Coequyt, Cockheyt, Cocheyt, Cocqueydt, Cocqu, Cocu, Cochu, Coqu: Variant Kockuyt, Koekuyt, Cockuyt, Couckuyt. Middelnederlands cockuut, cockuyt, cochuut, Oudfrans cocu ‘koekoek’. Aangezien deze vogel in een vreemd nest eieren legt, werd de vogelnaam een bijnaam, scheldnaam voor een luiaard. Deze opvatting zou dan zijn verschoven tot ‘die vreemde eieren uitbroedt’, vandaar ‘bedrogen echtgenoot’, le Cocu. Of koekoek en cockuut zijn twee verschillende woorden (Vergelijk Frans coucou en cocu, Engels cuckoo en cuckold), die achteraf voor één woord werden gehouden. Oudfrans cucut betekende: hoorndrager, gehoornd.
Kodde, Codée, Codde en met accent Coddé. 1. Vadersnaam. Korte Germaanse voornaam Cuddo. 2. Middelnederlands Codde ‘knots, knuppel, kodde’. Bijnaam naar het fysieke voorkomen of voor de koddenaar, de met een knots gewapende krijger. Beroepsbijnaam voor de koddenmaker ‘knotsmaker’ of de knotsdrager, de gerechtelijke ambtenaar.
Koeckhoven, van Koekhoven, van, van Cochoven, Koekhoven, Koekhofs, Koeckhofs: Plaatsnaam Koekhoven in Merksplas en Rijkevorsel (Antwerpen).
Koedam. Plaatsnaam Kuhdamm in Bahrenfleth (Duitsland).
Koedijk. Plaatsnaam bij Alkmaar. Noord-Holland, Terneuzen, Zeeland, Armboutscappel, Duinkerke, Frans-Vlaanderen, Audruicq, Pas,-le-Calais.
Koegmans. Samenstelling met Middelnederlands cooch, coich: buitendijks land? Waarschijnlijk veeleer reïnterpretatie van Coemans.
Koejemans. Koeymans, Koeiman. Volksetymologische re-interpretatie van Koemans, doordat Koeman als ‘koeman’ gelezen werd, in plaats van ‘koman’.
Koek, de; Coeck, Couque, Couqué, Kokke, Koke, Kooken, Koek, Koeke, Koeken, Kocken, Kokke, Kokken, Kook, Koeck, Koecke, Kocke, Koke, Koeks, Koeckx, Koekx, Coeck, Coecke, Coeke, Coeckx, Coekx, Couck, Coucke, Couque, Coucq, Caucke, Cooke, Cooken, Koock, Kuck, Kuk, Kück, Kuke. 1. Beroepsbijnaam van de koekenbakker. 2. Mogelijk ook uit Kok, naar het beroep.
Koekebakker: Beroepsnaam van de koekenbakker.
Koekelberg, Koekelbergh (van), Koekelbergs, Koeckelberg, Koeckelberghs, Coekelberg, Coekelbergh, Coekelberghs, Coekelgerghs, Coeckelberg, Coeckelbergh, Coeckelberghs, Couckelberq, Coukelbergs, Koeckelelenberg, Koecklengerbergh, Koecklenberg, Koecklengherh, Koeklenberg, Coeckelenberg, Coeckelenbergh, Kokelberg, Cockelbergh, Cockelbergh, Cokelberghs, Cokelberg, Kokkelenberg, Kokelenberg, Kocklenberg, Koklenberg, Kockelberg, Kockelbergh, Cokkelberg, Cokkerlbergh, van Quoklenbergh, van Conkelberghe, van Conkelberge. Naam uit de gelijknamige plaatsnaam Koekelberg in Brussel, Berchem, Haacht, Kester, Herfelingen (Vlaams-Brabant), Herzele, Melsele, Munkzwalm (Oost-Vlaanderen) en Kokelberg in Ronse (Oost-Vlaanderen).
Koekelkoren, Koekelcoren, Koekkelkoren, Kokkelkooren, Kokkelkoren, Kokkelkorn, Kockelkoren, Kockelkorn, Kuckelkorn: Duitse familienaam Kuckel-korn, Kockelkorn. Duits Kockelskôrner, Nederlands kokkelkorrels, -zaden, Middenlatijn coculae orientales of indici, dat is oosterse of Indische korrels. Kockel, van Cocculus, afleiding van coccus: kern, zaad, graantje. Het zijn de zaden van de Anamirta cocculus, die op Malabar en de Indonesische eilanden groeit. Deze korrels worden gebruikt in de homeopathie en om vissen en vogels te bedwelmen.
Koekenbeek, van. Plaatsnaam Koekenbeek in Sint-Renelde (Waals-Brabant).
Koekendorp: 1540 Arie Jansz Couckendorp woonde op de boerderij Couckendorp in Zuidland (Zuid-Holland), vermoedelijk zo genoemd omdat er veekoeken werden gemaakt.
Koekoek, Koekoeks, Koekkoek, Koukoek, Koeckoeck, Koekoex, Koekoeckx, Koeckoeckx. Bijnaam voor een luiaard of een bedrogen echtgenoot. Vergelijk Kockuijt.
Koekman: Beroepsnaam van de koekenbakker.
Koelewijn: Varianten zijn: Kollewijn, Collewijn, Koldewijn, Koldewey. 1. Middelnederlands wey ‘wei, hui van de melk’. De naam is dus een re-interpretatie als ‘koele wijn’ in plaats van ‘koele wei’. Vergelijk Zoetemelk, Zoetewei. 2. Plaatsnaam Koelewei in Hontenisse (Zeeland).
Koelink, Kölling: Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Nikolaus; vergelijk Colins, Koolen.
Koelman, Koelmans. Zie Colman(s). Maar een Nederlandse familie Koeleman stamt van Anthonius Kuhlman, °± 1715 in Goldenstadt. Afleiding van plaatsnaam Kuhle: kuil, groeve.
Koelhuis: Re-interpretatie van Koolhuis ‘huis bij een koolhof of moestuin’. Vergelijk plaatsnaam Koolhof, bijvoorbeeld 1496 den Coelhoff in Voorst (Gelderland); Duitse plaatsnaam Kohlhaus (Beieren, Hessen).
Koelman, Koeleman: 1. Zie Colman. 2. 1735 Johann Heinz Kuhlemann (kwam uit Ehrenburg (Nedersaksen) naar Edam en heette hier) Jan Hendriksz Koeleman (vader van) Kuhleman is een afleiding van Duits Kuhle ‘kuil, groeve’.
Koen, Koene, Koenen, Koens, Koone, Koonen, Kuenen, Coen, Coene, Coenen, Coens, Koenn, Kon, Konne, Könn, Koens, Kons, Coen, Coensen, Coone, Con, Cone, Coohn, Coune, Counen, Couenen, Coun, Couns, Kohn, Kohnen, Koohn, Kohne, Köhn, Köhne, Köhnen, Koonen, Konen, Coonen, Cohn, Cohnen, Conen, Conens, Keune, Keun, Keunen, Kun, Kunnen, Kune, Kuen, Kuenen, Cunin, Cuenen, Cunen, Ceunens, Ceunen, Ceunis, Cuens, Koeune, Kuin, Cuinen, Cuynen, Cuyns, Kühne, Kühn, Kuhne, Kuhn, Kuehn, Kuhnen, Kuenhen, Kuhnhenn, Kuhni: 1. Vadersnaam. De Germaans eenstammige naam Cono, Kono;‘koen, dapper’. 2. Zie ook de Koene, Coen(e). Koen (Kuno) kan echter ook als naamstam op zichzelf gedacht worden. Kuene (en Kuenen, dat ook voorkomt, naast Kühnen, Kühne en Kühn op Hoogduitse wijze gespeld) is de Brabantse uitspraak en spelwijze van dezelfde naam.
Koener, Koeners, Koenders, Konder, Coenders, Kohner, Kuunders: Vadersnaam. Germaanse voornaam kôn-hari 'koen-leger': Gonherus.
Koenders, Koendertse, Kuunders: Vadersnaam. Met ingevoegde d (vergelijk donder, van donre) uit Koeners. Germaanse voornaam kôn-hari‘ koen –leger’.
Koene, (de), (de) Coene: Bijnaam voor wie koen, dapper, moedig is. Wellicht oorspronkelijk vadersnaam. Koen, maar achteraf als bijnaam opgevat, met lidwoord.
Koenig, Koenigs, König, Königs, Konig, Konigs, Kongs, Konik, Konic, Koniq, Konyk, Conicq: Duitse bijnaam König: koning. De vorm Konik is Zuid-Duits.
Koenigsfeld. Duitse plaatsnaam Königsfeld (verspreid).
Koenraad, Koenraads, Koenraadt, Koenraets, Coenraad, Coenraard, Coenraed, Coenraet, Coenraets, Coenraard, Coenraerds, Coenderaet, Coendraet, Coenderaert, Condaert, Conderaerts, Konrath, Konrad, Konradt, Conraads, Conrad, Conrads, Conradt, Conratd, Conrath, Conraths, Conratte, Conradi, Conradie, Conrady, Conrard, Conrardy, Conrod, Conroth, Conrotte, Coonraat, Conradi, Conradie, Canrady, Conrard, Canrardy, Conerardy, Connerade, Connerotte, Counerotte, Condrotte, Cornerotte, Corneroutte, Connrot, Contrardy, Couraet, Couraets, Coura, Courrar, Courrard, Courard. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Koenraad; kôn-rêd 'koen-raad': Conradus.
Koentges, Kontges: Vadersnaam Koentje, afleiding van Germaanse voornaam Koen.
Koerhuis, Koertshuis, Koer. Plaatsnaam, als Koert-huis te Deventer, van koeren, koerter; torenwachter.
Koert, Coort, Koerdt, Koertge: Vadersnaam van Germaanse voornaam Koenraad.
Koers, Koerts, Kurtz, Coerts, Koertssma, Koordes, Kordes, Cordes, Kortenga, Korting, Corty, Corting, Korten, Corten, Koens, Koenen, Coenen, Koene, Kundersma, Kuindersma, Kuinders, in Brabant Kuenen, Kuene, Kune: Variant van Kors. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Koenraad; kôn-rêd 'koen-raad': Conradus.
Koert: Vadersnaam. Germaanse voornaam Koenraad, Konrad.
Koert, van: Wellicht de naam Koert met secundair voorzetsel van.
Koerver, Koeruer, Korver, Korver, Koerfer: Beroepsnaam. Nederduits Körver: mandenvlechter. Vergelijk Körber, Corvers.
Koesemans: Variant van Kosemans, Cosemans. Afleiding van Middelnederlands cosen ‘spreken, praten, liefkozen, vleien’. Bijnaam.
Koether. Duits Köter, Köther: keuterboer.
Koetsdijk: Plaatsnaam. Koets(e): 1. Vadersnaam. Zoals Duits Kotz(e), vleivorm van de voornaam Konrad. 2. 1782 Johannes Matthias Koets, Groningen (is de zoon van een Duitser) Johannes Kutsch. Wellicht van Pools kucza ‘loofhut, tent’, Slowakisch kuca ‘hut’.
Koetsenruijter: Uit Duits Kutschenreiter, Kotschenreiter, Kotschenreuter, afleiding van plaatsnaam Katschenreuth (Beieren).
Koetsier: 1. Beroepsnaam van de stratenmaker, Zuid Nederlands kasseier, van Middelnederlands cautsiër, cauchier, van Picardisch cauchie, cauchée ‘straatweg’. 2. Aangezien het woord koetsier in het Nederlands pas in 1627 opduikt, kunnen alleen jonge familienamen op dit beroep teruggevoerd worden.
Koetsveld, van, van Koersveld: Plaatsnaam Koesveld in St.-Gillis-Waas (Oost-Vlaanderen); eventueel Coesfeld (Duitsland).
Koettlitz. Plaatsnaam Köttlitz (Beieren).
Koeveringe, Koeveringen, van: Plaatsnaam Koevering in Sint-Oedenrode en Steenbergen (Noord-Brabant). Koeveringe is ook de dialectische vorm van Coevorden (Drenthe).
Koevoet, Koevoets, Coevoet, Coevoets, Koeijvoets, Koeyvoets, Koefoed, Covoet: 1. Bijnaam naar het lichaamsgebrek, de horrelvoet, klompvoet, paardenvoet. Of huisnaam. In Keulen ‘de Pede bovis; naar de huisnaam ‘ad Pedem Bovis’, Vergelijk Duits Kuhfuss, Pferdefuss, Rindsfuss, Frans Piedboeuf.
Koeymans, Koeijmans, Koeiman: Reïnterpretatie van Coemans.
Koeijer, (de); Koeijers, de Coeijer: Middelnederlands beroepsnaam co(o)yer ‘eendenhouder, die de eenden in de kooi opsluit’.
Koffeman, Kofman, Koff, de, Kofferman. Beroepsnaam. Variant van Duits Kaufmann.
Kofler. Duits Koffler, Kofler, oude vorm van Kaufler: uitdrager, opkoper, kleinhandelaar.
Kögel. Duitse hypercorrecte vorm voor Kegel; zie Kogelenberg, van: plaatsnaam, misschien Kugelberg in Ludwigsburg.
Kogel, Kogels, Cogels: Middelnederlands cogele: kap, mantelkap. Bijnaam, vergelijk Cappe.
Kögelsberger. Duitse hypercorrecte vorm voor Kegelsberger, van plaatsnaam.
Kogelenberg, (van): Misschien de plaatsnaam Kugelberg in Ludwigsburg (Baden-Württemberg).
Kogeler: 1. Afleiding van Middennoordduits kogel, Middelhoogduits gugel ‘kap, hoofddeksel’. Beroepsnaam voor de hoedenmaker. 2. Spellingfout voor Kögeler. Kögeler: Door klinkerronding uit Kegeler ‘kegelaar’ (zie boven).
Kohl, Kohle, Kohlen, Köhl, Köhlen: 1. Bijnaam van de kolenteler, koolbouwer. Vergelijk Waals-Vlaams koolkapper, Keuls Kappesboor: kleine boer aan de rand van de stad die zijn groenten in de stad verkoopt (Keuls kappes: (kabuis)kool). 2. Vadersaam. Korte vorm van de voornaam Nikolaus; zie Kool(e), Koolen.
Kohlberger, Kohlenberger, Kolberg: Verspreide Duitse plaatsnaam Kohlenberg.
Köhler, Kohler, Koller, Köller: Duitse beroepsnaam van de kolenbrander.
Kohlman, Kohlmann, Kaulman, Kaulmann: Afleiding van Kohl.
Kohlmeyer. 1. Afleiding van Kohl. Vergelijk Kohlmann. 2. Variant van Kollmeyer.
Kohlschein, Kohlscheen. Verhaspeling (door verscherping) van Gol(d)stein.
Kohnemann. Vadersnaam. Afleiding van Kohn.
Kohnenmergen. Misschien verhaspeling van Duits Kohlmorgen, Kaldemorgen (Essen): koude, koele morgen. Bijnaam.
Kohschulte: Duits Kuhschulte ‘beheerder van een boerderij met koeien’; vergelijk Duits Köhmeier.
Kok, (de); (de) Kock, (de) Cok, (de) Cock, de Cocq, le Cocq, le Coq, Koks, Kokke, Cox, de Koch, (de) Cok, (de) Cocq, de Cook, Decooq, Koock, Kook, de Koek, (de) Couck, (de) Cok, Coc, Coq, Koq, Koks, Cox, (de) Coux, Cocks, Cocx, (de) Cockx, Kokx, Kox, Kocks, Kokx, Ko, Kocx, Koch, Kochs, Choxkx, Koksma: 1. Beroepsnaam van de kok. 2. Beroepsnaam Middelnederlands coc, scarpcoc ‘beul, scherprechter’. 3. Le Cocq kan een vertaling zijn van de Cock, maar de Cock is ook soms vertaald uit Lecocq ‘de haan’. Het wapenschild van de families De Cock vertoont vaak een haan.
Kokelaar, Keukelaar: Middelnederlands cokelare ‘tovenaar, goochelaar’. Duits Gaukler.
Koker, de; de Cooker, de Coker, (de) Kooker, De Kocker, de Koecker, de Cocker, de Cockere, de Kokere,dDe Kokert, Decockère, Keucker, Keuker, de, Kocker, de, Kockere, Keuker: 1. Beroepsbijnaam naar de koker, het foedraal, bijvoorbeeld pijlkoker, naaldenkoker, brievenkoker. Het kan een bijnaam zijn voor de bode, die de brieven in zijn koker draagt: 2. Eventueel afleiding van werkwoord coken‘koken’. Synoniem met (de) Kok. 3. Mogelijk zijn er ook mensen uit Coker in Somerset (Engeland) het kanaal overgestoken en hebben zo de naam naar Vlaanderen gebracht.
Koker, van den. Deze familienaam komt in Luxemburg voor. Verhaspeling van De Koker.
Kokje: Wellicht uit te spreken kokjee en te begrijpen als Nederlands spelling van de Normandische familienaam Coquier ‘poelier’, afleiding van coq ‘haan’.
Kokkelink: Verkleinvorm van Kok. Ook plaatsnaam; 1475 Kokeling in Nutter, Overijssel.
Koldenhof: Oost-Nederlands Plaatsnaam Koldenhof ‘koud hof’. Koldenhave in Brummen (Gelderland). Er is ook de Duitse plaatsnaam Koldenhof (Mecklenburg-Vorpommern). Vergelijk Kolthof, Kouwenhoven.
Kolb, Kolbe, Kolp: Duitse bijnaam, pendant van Kolff, Colfs.
Kolbach, Kohlbacher: Plaatsnaam Kolbach im Breisgau.
Kolbus, Kolbusch, Kolbusz: Plaatsnaam Kohlbusch in Stolberg, Duitsland.
Kolchmidt, Koschmider, Korsmit, Corrsmit, Corsmit: Kolschmidt, van Nederduits Koldeschmid: koudsmid, dat is een ketelsmid, kopersmid (die zonder vuursmeedt), Duits Kaltschmied. De verhaspeling tot Korsmit door de bekende //r-wisseling.
Koldewey, Koldewijn, Koldewwyn, Kaldewaij, Kollewijn, Collewijn, Colluyng, Koelewijn: 1. Middelnederlands wey: wei, hui van de melk. Koele wei. Vergelijk Coemelck, Soetemelk, Soetewey. De vormen met-wijn kunnen jongere volksetymologische reïnterpretaties zijn. 2. De oostelijke vormen (kolde-) kunnen op een plaatsnaam Koude Wei teruggaan. of Koldewey van plaatsnaam Kaltenweide. Er is een plaatsnaam Coudeweede in Duinkerke (Frans-Vlaanderen). Bovendien zijn er talrijke plaatsnamen Koldewey/Koldewee (als in Overijssel, Gelderland). 3. Er is ook nog een plaatsnaam Colwède, een bos tussen Pihen en Rodelinghem (Pas-de-Calais).
Koldijk. Plaatsnaam Koldijk in Grouw (Friesland).
Kole, Kol, van, Kool, Koolen, Kolen, Koole, Kolman, Koll, Kollen, van, Akol, Kul, Kül, Kuyl, Cuijle, Kools, Coolsen, Cools, Colle, Collé, Kolner: 1. Vadersnaam. Korte vormen van de voornaam Nikolaas, Nikolaus. 2. Naast de van oudsher in Nederland aanwezige familienaam Kol is er door immigratie een Turkse naam Kol bijgekomen.
Kolenberg. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Kolenberg in Zelem (Limburg). 2. Variant van Kohlenberg: een verspreide Duitse plaatsnaam. 3. Variant van Koelenberg: plaatsnaam in Broekom, Val-Meer en Kerniel (Limburg), Koulenberg in Klimmen (Nederlands-Limburg) en Koelberg in Geluwe (West-Vlaanderen).
Kolenbrander, Colenbrander. Beroepsnaam van de kolenbrander, de houtskoolbrander.
Kolfer: Beroepsnaam van de kolvenmaker of kolfdrager.
Kolff: Middelnederlands colve ‘kolf, knuppel, knots’. Beroepsbijnaam voor de kolfdrager of voor de kolvenmaker. Of overdrachtelijke bijnaam voor een dikke kerel, lomperd. °1550 Wouter Colff, woonde in Nijmegen in ‘De Drie Colven’ en is stamvader van een geslacht Kolff.
Kolfschoten. Familienaam, vooral in de Gelderse vallei.
Kolgen, Kölgen: Vadersnaam. Afleiding van Koll.
Kolibos. Griekse familienaam.
Kolk, van Kolk, van de, der Kolk, Kolkman: Plaatsnaam Kolk ‘kolk, diepte, kuil’.
Kolkman. Afleiding van Van der Kolk.
Koll, Kolle. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Kolo. 2. Bijnaam. Nederduits kole: hoofd, kop. 3. Variant van Kohl(e).
Kollaart, Kolar, Koolhaard, Koolaard: Vadersnaam. Nederlands spelling van Frans Collard, afleiding van voornam Nicolas.
Kollem, van, van Collem: 1. Plaatsnaam Kolem (Antwerpen). 2. Variant van Van Kollum.
Kollenberg, Kollenburg, van: Aangezien berg en burg vaak verward worden, misschien de plaatsnaam Kallenberg (Baden-Württemberg, Noordrijn-Westfalen): Of variant van Kolenberg of Kohlenberg.
Köllmann, Kollman, Kollmann, Kolman: 1. Vadersnaam. Voornaam Coloman. 2. Variant van Kohlmann.
Kollros. Duitse bloemnaam Kohlrose: onder meer klaproos, kollebloem.
Kollum, van. 1. Pllaatsnaam Kollum. 2. Variant van Van Kollem.
Kolmeijer, Kollmeyer, Kolmer, Collemeijer, Collemijer, Corlemeijer en de verdwenen vorm De Comer, De Colmere: Nederduitse familienaam Kollmayer, wellicht uit Kohlmeier ‘meier op een koolhof, hoeve waar kool geteeld wordt’ of uit 1430 Koldemeyer (Denemarken) ‘meier op een koudenhof’. Of een naam van Duitse origine uit Koldemeyer/Kohlmeyer: toezichter bij het kolenbranden.
Kölner, Kolner, Kollner, Koellner, Kölln, Köllner: Keulenaar.
Kolp: Andere spelling voor Duits Kolb ‘kolf’. Zie Kolff.
Kolsteeg, Kolsteegje, Kolsté, Te Kolsté: Kolsteeg is een reïnterpretatie ('steeg') van plaatsnaam Kolstee, van Kolstede. Vergelijk Duitse familienaam Kohlstetter, van plaatsnaam Kohlstetten.
Kolthof: Oost-Nederlands Plaatsnaam Kolthof ‘koud hof’: 1297 Coldehof in Denekamp, Overijssel, 1385 Coldehof in Delden, Overijssel, 1475 Coldehof in Wierden Overijssel, 1401, Kolthof in Enschede Overijssel.
Kolvenbach. Duitse plaatsnaam.
Kolijn, Collijn, Colijn: Vadersnaam.; Vleivorm van de heiligennaam Nikolaas.
Kome,van, Komen van: plaatsnaam Komen, Henegouwen.
Komejan: Bijnaam Koman Jan ‘koopman Jan’?
Komkommer. Nederlandse/Joodse familienaam. Bijnaam of beroepsnaam voor de eter of teler van komkommers.
Kammander. Beroepsnaam van de commandeur, hoofd van eencommanderij (Duits Kommende), ridderorde. Duits Komtur, Nederduits Kommdùr, Van Latijn commendator.
Kommer, Kommers, van den Kommer: Door dialectische uitspraak van van den Kamer. 1. Middelnederlands commer ‘kommer, zorg, behoefte’. 2. Met lidwoord veeleer beroepsnaam van de ‘kommaker, schotelmaker’. Afkomstig van Kommerscheidt (Noordrijn-Westfalen).
Kompels: Zoals Duits Kümpel, verkleinvorm van Kunibald, Kunibert?
Kompier. Met epenthetische nasaal uit Copier.
Kondré, Kondre, Condereys, Condreys, Condrys: Vadersnaam Gondrez, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Gondraad (zie Gondraet).
Könecke. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Konrad.
Konhäuser, Konheiser: Kornhäuser, afleiding van Kornhaus: korenhuis, graanhalle, korenschuur.
Konieczy, Konieczij, Konieczna, Konietzny, Konietna: Oudpools konieczny: op het eind wonend.
Koning, (de); (de) Kooning, de Konink, Konings, de Coninck, Köning, König, de Keuning, de Keuninck, de Koninckx, de Koninck, Konink,dDe Konning, Konninck, de Kooning, Kooninck, de Coninck, de Coning, de Coningh, Conincq, Conynck,Con-ijnck, de Cooninck, De Conninck, de Connink, Conningh, Conninckx, Decninck, Deconincke, Deconinque, (de) Keuninck, de Keunynck, Keunijnck, de Ceuninck, Ceunynck, Ceunijnck, Ceuninckx, de Cueninck, Ceununck, de Ceuminck, de Keninck, Kenninck, Keuningh, Keunings, Ceuninckx, Ceuninkx, Ceunique, Konings, Koninckx, Koninckx, Koninck, Konix, Konicx, Koning, Koningx, Könings, Coninck, Conin, Conynck, Coninckx, Conincx, Coninsx, Coninx, Coning, Conings, Coning, Coningx, Cooninx, Koonings, Conninckx, Conninx, Coninck, Conckx, Conix, Konix: Bijnaam ‘koning’, bijvoorbeeld voor het hoofd van een gild of de koning in een boogschuttersgild.
Konijn, Konyn, Keun, Keunen, Conijn, Conin; Middelnederlands conijn, cuennijn, Waals-Vlaams keun: konijn. Beroepsnaam voor een konijnenfokker of bijnaam voor prognatie of de manier van kauwen.
Konijnenburg, van, Knijnenburg, Knijnenberg: Plaatsnaam Konijnenberg in Biervliet, Oostburg (Zeeland) en in Apeldoorn (Gelderland).
Konijnendijk: Plaatsnaam, wellicht in Geervliet (Zuid-Holland).
Königsdorff, Köningsdorf: Plaatsnaam Königsdorf (Beieren).
Koningstein, Konigstein, Königstein, Kenigstein, Kenigsztejn, Koningstein: Plaatsnaam Königstein (Beieren, Hessen, Saksen, Sleeswijk-Holstein).
Koningsveld, van: Plaatsnaam Koningsveld bij Pijnakker (Zuid-Holland).
Koningswinter. Nederlandse vorm voor Duitse plaatsnaam Kônigswinter.
Konkel, Kunkel, Kunkels. Laatmniddennederlands konckel, kunkel, Duits Kunkel: spinrokken. Beroepsnaam.
Kono. 1. Japanse naamvariant van Kawano (betekent "veld bij de rivier" - naam uit West-Japan, het eiland Shikoku en het eiland Ryukyu) of van Takano (betekent "hoog gelegen veld", naam uit Oost-Japan). Kawano en Takano worden in Japan dikwijls uitgesproken als Kono. Indiaanse naam: eekhoorn die een pijnboompit doorbijt. Ook als voornaam. 3. Nigeriaanse naam: mijn beurt.
Konsdorf, Konsdorff. Duitse plaatsnaam Consdorf.
Könst, Konst, Kunst: Vadersnaam. 1. Door omkering van volgorde van klanken ts/st uit Duits Könz, Konz, Kunz, vleivorm van de voornaam Konrad. Kunst kan trouwens ook volksetymologisch worden verklaard uit Cuns = Koens. 2. Verkort uit Constant.
Konter, Kunder: Bijnaam. Middelnederlands conder ‘ondier, wangedrocht’. Vergelijk Duits Kunter, Kunder, van Middelhoogduits kunder, kuntier‘ ondier’.
Koninckxloo, van, Koninxloo, van, van Koningsloo, van Coningsloo, van Coninckxloo, Conincksloey: Plaatsnaam Koningslo in Vilvoorde (Vlaams-Brabant).
Konteyne. Misschien aanpassing van Cantraine, Cantrijn, van Contryn. Ook beïnvloed door Fonteyne.
Koob, Koop, Koops, Coops, Koppe, Koppen, Kopinga, Copinga, Koopsma: Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Jacobus.
Kooger: Afkomstig van De Koog op Texel (Noord-Holland).
Kooy, Kooy, Kooij. Vaders-, moedersnaam of beroepsnaam, zie Kooyman.
Kooi, (van der) Kooij, van der Kuij: Voor de eendenfokker of kooienmaker, of die woont bij een plaatsnaam De Kooi Gorinchem, Zuid-Holland. De Kooy, Den Helder, Noord-Holland.
Kooiman, Kooijman, Kooijmans, Cooijman: 1. Afleiding van Middelnederlands Kooye ‘(schaaps)kooi, eendenkooi’. Beroepsnaam van de kooier, die loslopend vee in de kooi opsluit. Of eendenfokker of kooienmaker. 2.Variant van Coman = Koopman.
Kooistra: Friese afleiding van Kooi; zie Kooiman.
Kooken: 1. Verbogen vorm van Koeke ‘koek’, zie de Koek. 2. Uit van der Koken/Keuken, bijnaam voor een kok.
Kool, de: Bijnaam voor een kolenbrander of kolenteler? Of Vdersnaam. Kool met volks etymologisch secundair lidwoord?
Koole, Kool, Coole, Cool, Cole, Coel, Coël, Col, Colle, Coll, Ceule, Kuijl, Kuijle, Kuylle, Kuyl, Kools, Cools, Cols, Coelst, Coels, Couls, Ceuls, Kuyls, Cuijl, Cuyl, Cuyls, Cuylle, Cuyle, Kuyle, Kulle. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Nikolaas.
Koolen, Kolen, Coolen, Coolens, Koelen, Coellen, Coelen, Coel, Colen, Colens, Keulen, Ceulen, Kuylen, Kuijlen, Cuylen, Collen, Collens. Vadersnaam uit Kolen/Colin, een knuffelvorm van de heiligennaam Nikolaus/Nicolaus.
Koolbergen, van, van Colenberghe, van Collenberghe, van Collenberg: 1. Plaatsnaam Koelenberg in Geluwe (West-Vlaanderen). 2. Kolenberg in Zelem (Limburg). 3. Plaatsnaam Colembert (Pas-de-Calais).
Koolbrant, Koolbrandt, Coolbrand, Coolbrandt, Colebrants, Colebrant, Colbrandt, Colbrandt. 1. Beroepsnaam van een kolenbrander of houtskoolmaker. Ook Duits Kohlbrandt. 2. Mogelijk ook afgeleid van Germaanse voornaam: Colbrand.
Koolegem: Plaatsnaam Kolegem in Mariakerke (Oost-Vlaanderen).
Koolhaas, Kohlhaas: Middennoordduits Kôlhase ‘sprinkhaan’. Bijnaam voor een levendig, beweeglijk mens.
Koolmees, Koolmoes. Duitse familienaam Kohlmeise, van Middennoordduits koilmoese: koolgroente, koolmoes.
Koolstra, Coolsma: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Nikolaas.
Koolwijk: Plaatsnaam Koolwijk in Herpen (Noord-Brabant) en Stolwijk (Zuid-Holland).
Koop, Koops, Koopen, Koopstra, Kop: Bijnaam voor een koper of koopman. Vergelijk Nederduits Dürekoop, Duits Teuerkauf.
Koopal. Bijnaam voor iemand die alles koopt. Vergelijk Duits Kaufauf.
Koophamel. Beroepsnaam van de handelaar in hamels. Vergelijk Paardekooper.
Koopman, Koopmans, Koopmansch, Koopmann, Coopman, Coopmans, Koppeman, de Copman, de Coopman, Kopman, Copmans, Copman, Kooman, Koomen, de, Komen, Koomand, de Cooman, de Coman, (de) Cuman, de Cueman, Coman, Comans, Cooman, Coomans, Comanne, Commane, Commans, Coeman, Coemans Koemans, Koeman, Kouman, Koman, Couman, Coumanne, Coumans, Coumant, Kouhmane: Beroepsnaam van de koopman. De vormen zonder p door assimilatie pm > m. In Koemans staat de Middelnederlandse oe-spelling voor lange o. Zie ook Kooyman.
Koopstra: Friese afleiding van Koop, van de voornaam Jacob.
Koorde, van der: Vermoedelijk, zoals de Vlaamse familienaam Decoorde, een vertaling van de Henegouwse familienaam Decorde(s), de Cordes, van plaatsnaam Cordes (Henegouwen).
Kooring. Weergave van de dialect Franse uitspraak van Corin; vergelijk Vlaams Firmin(g). Zie Carrin.
Koorn, Koornstra, Koorstra, Korenstra: 1. Vadersnaam, van Latijnse heiligennaam Cornelius. Bijnaam voor de hoorndrager. 3. Middelnederlands corn(e), coren‘ koren, graan’. Beroepsbijnaam van de graankoopman.
Koornhuyse, van den, van den Koarnhuyse, van den Koornuise: Plaatsnaam Korenhuis: korenhalle, waar het graan verkocht werd. Ook wel beroepsnaam.
Koornneef, Koorneef, Koreneef, Pierneef, Marneef. Uit 'neef van een persoon met de familienaam Koorn' of wellicht uit 'neef van Cornelis', welke voornaam bij de eerste generaties in de 17de eeuw voorkomt. Zou Koornneef en spellingvarianten de tegenhanger kunnen zijn van Korevaar? Andere samenstellingen van een voornaam met -neef: Pierneef en de niet meer voorkomende achternaam Arendneven. Wat te denken van de Russische naam Korneev (spreek uit Kornejev)?
Koot, De Coodr, De Coot, Decoodt, Decoot, Coots, Coet, Coët, Coets, Koets: Middelnederlands coet ‘koet’. Bijnaam naar de vogelnaam. Mogelijk afgeleid van een vogelvanger of iemand die de vogelgeluiden goed kon nabootsen.
Koot, van; van Kooten, van Koote, van Koten: Plaatsnaam. Middelnederlands Cote ‘hut, huisje, schuur’. Plaatsnaam Koten in Aardenburg, Zeeland: 1351 buten Ardenburch ten Coten. ±1300 Pieters land van Coten, Ozemondskerke (verdwenen dorp bij Oostburg in Zeeuws-Vlaanderen). Cothen, Utrecht.
Kooter, de, Koter, Kötter, Koote. Beroepsnaam, vergelijk Keuterboer; koter; kind.
Kootstra: Friese afleiding van van Koot. Eventueel van Koten.
Kooyman, Kooijman, Kooijmans, Kooiman, Kooiker, Cooyman, Cooymans, Cooijmans, Cooijman, Koymans, Coyman, Coymans, Coemans, Coeyman, Coeijmans, Coeimans, en de Friese vorm Kooistra, Kooi, Kooy, Kooij. 1. Vadersnaam of moedersnaam uit één of andere knuffelvorm op -koie, als Alecoya, Odecoia. 2. Familienaam afgeleid van het Middelnederlandse kooye: schaapskooi, eendenkooi. Beroepsnaam van de kooier, kooiker: wie loslopend vee opsluit, eenden vangt in een eendenkooi, kooien maakt. 3. Variant van Coman: koopman.
Kop, Koppe: 1. Het woord Middelnederlands cop(pe) had verschillende betekenissen ‘vaatwerk, schaal, schotel, drinkschaal, beker; schedel, kruin, top, kop; laatkop’. Vaak ook huisnaam. 2. Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Jacob.
Kop, van de: Plaatsnaam Kop in Heerewaarden (Gelderland).
Kopacs, Kopacsi, Kopacz, Kopacki, Koppatz, Kopatz, Koppatsch, Poolse bijnaam van kopac: hakken, graven
Kopec, Kopecky, Kopetzh, Kopetzki, Kopetzsky, Kopetsky. Pools kopec: rook, roet. Bijnaam.
Kopeinig. Familiemaan in Luxemburg. Waarschijnlijk van plaatsnaam Kôppernig aan de Neisse.
Kopel. 1. Duits Koppel, Köppel, afleiding van Jakob. 2. Middelnederlands coppel: maat voor droge waren (vijgen, rozijnen), wijn. 3. Middelnederlands coppel, Nederduits. koppel: algemene weide.
Koper, Kooper, Kopper: Nederlands koper, Nederduits kopper: koper. Beropepsnaam van de kopersmid. Vergelijk Duits. Kupfer.
Koperberg, Koperenberg, Kooperberg: Plaatsnaam Koperberg bij Oldenzaal (Overijssel), Koperenbergpolder bij Willemsdorp (Zuid-Holland).
Koperdraad. Beroepsnaam van de draadtrekker, maker van koperdraad.
Köpke, Kopke: 1. Vadersnaam. Nederduitse afleiding van de voornaam Jakob. 2. Afleiding van Kop.
Köpp, Köppe, Köppen, Koppe, Kopp, Koepp, Koep, Koepges: Vadersnaam. Duitse korte vorm van de voornaam Jakob. Zie ook Cop.
Kopmels: Vadersnaam. Kop, van Jakob en Vadersnaam. Mels, van Melis. Vergelijk Koppejan.
Koppelen, van. Duitse plaatsnaam Koppeln.
Koppel, van de, der, Koppels, Koppelman, Koppelmans, Koppele te, ten, Koppelle, Koppelmann, Ossenkoppele, Köppel, Goppel. 1. Beroepsnaam. Afleiding van coppel: koppel, band, juk. 2. Afleiding van plaatsnaam Koppel: algemene weide. Ook Duits Koppelmann. 3. Bijnaam voor een koppelaar.
Koppelaar: Bijnaam voor een koppelaar. Maar het kan natuurlijk een afleiding zijn van het werkwoord Middelnederlands coppelen ‘verbinden, vastmaken, koppelen; samenvoegen’. Of, zoals Duits Kuppler, afleiding van plaatsnaam Koppel ‘algemene weide’.
Koppen, van: Noorse plaatsnaam Koppen in Hordaland?
Koppenhagen, van, Cobbenhagen, Coppenhague, Copenhague: Plaatsnaam Kopenhagen (Denemarken).
Koppenaal, Koppenhol, Koppenol. Vadersnaam uit de dubbele voornaam Koppe (van Jacob) en Nol (uit bijvoorbeeld Arnold). Zie ook Coppenolle.
Koppendrayer: Beroepsnaam van de draaier van houten koppen.
Koppenhol, Koppenol, Coppenolle: Vlaamse varianten zijn van Coppernolle, van Compenolle, (van) Compernolle. Verspreide plaatsnaam Koppenol ‘inzinking met bolvormige heuvelrug’.
Koppers, Koppert, Koppes, Coppers, Kappers. Vadersnaam, knuffelvorm van de heiligennaam Jacob, of van midden Noord-Duits kopper, van Latijn cuprum; koper, een koperslager of bereider?
Korb. Duitse beroepsnaam van de korvenmaker. Vergelijk Corff.
Körber, Korber, Koerber, Korper, Corper, Kerber, Körfer, Koerfer, Korfer: Duitse beroepsnaam Körber: mandenvlechter. Vergelijk Koerver, Corvers. Kerber is ontrond (o/e).
Korbmacher, Korfmacher: Duitse beroepsnaam van de korvenmaker, mandenvlechter.
Korbijn, Corbijn: Franse familienaam Corbin, afleiding van Oudfrans corb ‘raaf’. Bijnaam.
Kordelaar, van. Limburgse familienaam. Plaatsnaam Korteraar (Zuid-Holland)?
Kordes, Kordus, Kordys: Vadersnaam. Duitse vorm van de voornaam Konrad.
Kordt, Korth: 1. Spellingvariant van Kort; zie (de) Korte. 2. Vadersnaam. Variant van Kurt = Konrad.
Koreman, Kooreman: 1. Middelnederlands cornman ‘korenkoper, graankoopman’. Beroepsnaam. Oost-Vlaanderen, Baarland, Zeeland. 2. Beroepsnaam van de keurmeester, keurder.
Korenberg, Kornberg: Plaatsnaam in Diegem (Vlaams-Brabant).
Korenblit. Duits/Joodse familienaam, ontrond van Kornbliite: korenbloesem, korenbloem. Vergelijk Korenblum.
Koreneef, Koorenneef: Vermoedelijk volks etymologisch voor de Duits familienaam Korneffel, van Middelhoogduits Karnöffel ‘naam van een kaartspel’.
Korenhof. Plaatsnaam in Herentals en Geel, Antwerpen, Duitsland.
Korevaar: Nederduits Kordvahr ‘Kord der Vater, Koenraad de vader’.
Korf, Korff: Beroepsbijnaam van de korvenmaker, mandenvlechter. Zie de Korver.
Korhuyt: Hypercorrecte spelling voor Korruit, de in België voorkomende familienaam Corruyt, van Colruyt. Romaans plaatsnaam Corroit, van coruletum ‘hazelarenbosje’.
Koridon: Corydon is een herdersnaam bij Publius Vergilius Maro (°-70). De naam komt ook voor bij Vondel.
Korlvinke. Soort vink die kornel, kornoelje eet? Vergelijk Duitse familienaam Kurlbaum, Middelnederlands corneboom, Cornus. Vergelijk Kirschfink.
Körndörffer: Duitse familienaam Korndörfer, afkomstig van Korndorf (Nedersaksen).
Kormannshaus. Huis van de Kor(n)mann: korenman.
Kormeier. Duitse beroepsnaam Kornmeier: beambte belast met het toezicht op de korenschuur, het korenhuis.
Kornberg. 1. Plaatsnaam in Duitsland, bijvoorbeeld Beieren. 2. Zie Korenberg.
Kornblum, Korenblum, Corbloem: Duits/Joodse familienaam: korenbloem.
Korne, de: Spelling van de West-Vlaamse familienaam Decoorne, van Frans Decorne. Bijnaam voor de hoorndrager? Of uit Decorme, van Franse Plaatsnaam Corme(s)?
Körner, Korner: Duitse beroepsnaam van de korenhandelaar.
Kornfeld. Duits/Joodse familienaam; korenveld.
Korngold. Duits/Joodse familienaam.
Korngut. Duits/Joodse familienaam.
Kornreich. Bijnaam voor iemand die rijk werd door de graanhandel? Vergelijk Kornt(h)euer.
Korntheuer, Kornteuer. Bijnaam voor een graanwoekeraar; letterlijk: duur koren.
Kornwolf. Duitse bijnaam voor een graanwoekeraar.
Korpak. Waalse uitspraak van plaatsnaam Korbach. Duitsland.
Korpel: Frans Corpel, zoals Oudfrans corbel, van Frans corbeau, verkleinvorm van Oudfrans corp, corb ‘raaf’.
Korperich, Koerperich: Plaatsnaam Korperich (Rijnland-Palts) of Körprich (Duitsland).
Korpershoek, Kurpershoek: Plaatsnaam Korpershoek bij Schipluiden (Zuid-Holland). Vergelijk Familienaam Kerpershoek.
Korporaal, Corporaal: Frans caporal, van Italiaans caporale ‘korporaal, brigadier’.
Korput, van de, van den, der Corput: Plaatsnaam. Middelnederlands correput: put, poel waarin krengen en dierlijkafval gegooid werden. Middelnederlands corre: kreng. Synoniem met Oost-Vlaams Pensenpoel
Kors, Cors, Korres, Koersen, Koers, Coors, Cours: Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Christianus (vergelijk Corstjens) of eventueel Cornelis.
Korshuize, Korsehuijse, Korsuize: Vermoedelijk geen plaatsnaam, maar een volksetymologische vervorming. Misschien Duits Kurzhose?
Korsman, Kors, Kortsen, Koers, Korssen, Kos, Koors: Vadersnaam. Afleiding van Kors(t), van Corstiaan, van Kerstiaan ‘Christianus’.
Korstanje, Korstanije, Corstanje, Karstanje: Met epenthetische r uit kastanje, van Picardisch casta(i)gne, van Latijnse castanea. Naar de woonplaats bij een kastanjeboom.
Korsten, Kosten, Kostense, Kossen, Kosse, Kosten, Korssen: Vadersnaam, van Kersten, vleivorm van heiligennaam Christinus, Christianus.
Korstjens, Corstjens, Corstiëns, Corsiens, Kurstjens, Cortsjens, Carstgens, Castien: Vadersnaam. Variant van Kerstiaan(s), Christiaens. Zie ook Corstiaens, Christyn. Castien uit te spreken: kastjen.
Kortbeek, Cortebeek: Plaatsnaam Kortbeek in Aalten (Gelderland). Of Korbeek (Vlaams-Brabant):
Kort, van, Van Kut. Naam uit de plaatsnaam "Het Kort" in Wommelgem (Antwerpen).
Korte (de), (de) Kort, Korten, de Corte, de Cort, Corte, de Cordt, de Cord, Korth, Kordt, De Curte: Bijnaam ‘de korte’, naar de kleine gestalte.
Kortekaas: Bijnaam. Vergelijk Duits Hartkäse, Schönekäs, Halbkes.
Kortenbout. Waarschijnlijk vervorming van Kortenhout. Bijnaam Korte Boud ‘Boudewijn’?
Kortenhorst. Plaatsnaam Kort + Horst; struikgewas, begroeide hoogte.
Kortenhof: Plaatsnaam Kortenhoef (Noord-Holland).
Korteknie: Bijnaam. Vergelijk Kortbeen.
Korteland: Plaatsnaam Kortland bij Alblasserdam (Zuid-Holland).
Kortelink: Bijnaam, afleiding van (de) Kort.
Korten, Kort, Courtens: Vadersnaam. Van de voornaam Koenraad, Konrad.
Korter, de: Vervorming van de Korte.
Korteweg: Frequente plaatsnaam Korte Weg, bijvoorbeeld in Oostburg en Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen):
Korthals, Corthals, Cothals, Corthols. Bijnaam voor iemand met een korte hals. Duits Kurzhals.
Korthof: Plaatsnaam Kortenhoef (Noord-Holland), plaatselijk ook Korthoef.
Korthout, Korthoudt, Corthout, Corthouts, Corthoudt, Corthaut, Corthauts, Kortenhout: Plaatsnaam Korthout ‘kort bos’. Vergelijk Langhout.
Korthuis, Korthuys, Kortus: Plaatsnaam Korthuis in Diest (Vlaams-Brabant).
Korting: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Kort, Kurt, van Koenraad.
Kortjanse; de zoon van Kort-Jan, van Koenraad-Johannes.
Kortland. Plaatsnaam Kort land.
Kortlang: Vermoedelijk volks etymologisch uit Kortland; zie Korteland.
Kortleve, Kortleven, Corteleven, Cortleven: Bijnaam voor iemand die zich vaak over het korte leven beklaagt? Vergelijk Duits Kurzleben.
Kortman, Kortmann, Cortman, Corteman, Courtrnans, Curteman: Bijnaam naar de kleine gestalte. Vergelijk De Corte.
Kortschot: Plaatsnaam.
Kortvriend, Cortvriendt, Cortvriend: Bijnaam voor iemand met een slecht karakter, met wie je slechts korte tijd bevriend kunt zijn.
Kortwijk. 1. Soms variant uit de plaatsnaam Kortrijk (West-Vlaanderen). Ook de familienaam Kortrijk komt in Nederland verspreid voor. 2. Ook afgeleid uit de plaatsnaam (in Drenthe) Cortewijcke (wijk: smal verveningskanaaltje) in Hoogeveen.
Kortzorg. Bijnaam voor iemand met weinig zorgen. Vergelijk Sorgeloos, Ohnsorg.
Korven, van. Wellicht plaatsnaam Korvel, Noord-Brabant.
Korver, Korvers, (de); Corver, Coerver, Coervers, Corvers, Corfers, Curver, Curvers, Curfs, de Kurver, Kurvers: Beroepsnaam van de korven-of mandenmaker; of mandendrager, sjouwer. Curvers kan mogelijk terggaan op Carvers, zie daar.
Korvorst, Ceurvorst: 1. Middelnederlands coorvorst, cuervorst: keurvorst; (ook naam van) gouden munt. Vergelijk Duitse familienaam Kurfurst. 2. Bijnaam. Korte Vorster? 3. Reïnterpretatie van Korvers/Kurvers is niet uit te sluiten.
Kos, Kost, Cos: Vadersnaam. Kosse is een Zeeuwse voornaam, waarschijnlijk van Constantinus. Of door assimilatie van Kors, Kerst, Corstiaan: Kerstiaan.
Kosch, Kosche, Kosc: Bijnaam van Pools-Tsjechisch Kos: korf.
Kosinski, Kosynski, Kosijnkski, Kosijnssky: Van Poolse plaatsnaam.
Kosman, Kusman, Kossmann, Cosmann, Cosman, Cohsmann, Costnans, Cossmann, Kostman: 1. Vadersnaam. Zuid-Duits Kosmann, van heiligennaam Cosmas. 2. Variant Van Kos, Ko(o)semans, Coesman, Cosemans. Afleiding van Middelnederlands cosen ‘spreken, praten, liefkozen, vleien’.
Koster, (de), Kosters, Kösters, de Coster, Kusters, de Kostere, Kosters, Köster, Koester, Costers, de Coster, de Costere, de Costerd, de Costre, de Coester, de Cuester, de Keuster, de Ceuster, Keusters, Kuster, Küster, Küsters, Ceuster, Custer, Custers, Cuesters, Ceursters, Kuysters, Cursters, Costerman, Costermans, Kosterman, Kostermans, Kostermann, Kuestermann, Kustermann, Kuestermans, Kustermans, Ceustermans, Custermans, Kuystermans, Kuijstermans, Ceurstemont: Beroepsnaam van de koster.
Kostering, Kosterink, Kosterinks. Plaatsnaam in Weerselo, Wilsum (Overijssel).
Kot: Middelnederlands cote, Oudfrans co(t)e, Engels coat ‘mantel’. Franse familienaam Cotte, Lacotte. Beroepsbijnaam of bijnaam.
Kotemans, Cotemans, Kotmans, Cotman, Cotmans, Cootman, Cootmans, Coetmans. Afleiding van Koot. Bewoner van een kot, een hut, een huisje.
Köther. Duits Kother, Koter (Westfaals), zoals Nederduits Kät(h)er: keuterboer, bewoner van een stulpje, keuterij.
Kotkamp: Plaatsnaam. Uit Kortkamp?
Kotoun: Spelling voor Coton. 1. Vadersnaam. Korte vorm van Jacoton of Nicoton. 2. Frans coton, Middelnederlands cot(t)oen ‘katoen’. Beroepsbijnaam voor de wever of verkoper van katoen.
Kottenhoff. Plaatsnaam. Misschien Kotterhof in Kürten; Kotthoff in Meschede (Duitsland).
Kotting. Misschien variant met -ing-suffix van Cottijn.
Kottman, Kottmann. Bewoner van een kot, stulpje. Duitse pendant van Kotemans.
Kottong. Indien inheems: aanpassing van Coton?
Kotvis: Volks etymologische aanpassing van de Poolse familienaam Kotwitz, Kotowicz, afleiding van Slavische kotu ‘kat’.
Kötz, Kotz, Koetz, Kotzmann: Vadersnaam. Duise vleivorm van Konrad.
Kotzer: Beroepsnaam van de vervaardiger van (Middenhoogduits) kotze: grove wollen stof. Familienaam Kotze.
Koudstaal, Koutstaal. Beroepsnaam van de koudsmid, de ketel- of kopersmid, die zonder vuur smeedt. Vergelijk Koudyzer. Nederduits Koldenagel.
Koudyzer, Koudijzer, Koudijs, Koudeijs, Koudeys, Kaltschmidt, Kouijzer, Koudzer, Kouwijzer, Coudijzer, Coudyzer, Coudijser, Coudyser, Caudijzer, Caudyser, Couwyzer, Couyzer, Couwijzer, Couwyser, Couhysder: Beroepsbijnaam van de koudsmid, de kopersmid, ketelsmid. Duits Kalteisen.
Kauhmane. 1. Zie Koopman(s). 2. Marokkaanse familienaam.
Koulberg. Plaatsnaam. Koulenberg in Klimmen (Nederlands-Limburg). Koelberg in Geluwe (West-Vlaanderen) of Duitse plaatsnaam Kohlberg.
Koulischer. Verbogen vorm van Duits Kaulich = Keilich, Oostmiddelduitse bijnaam: kleine man van gedrongen gestalte.
Kouprianoff. Vadersnaam. Slavische afleiding van heiligennaam Cyprianus.
Kousmaker, Kouseemaker, de Kousemaeker, Koussemaker, de Cousemacker, de Coussemaker, de Cousemaker, de Cousemaeker, de Causemaker, de Causeaecker, de Causmaecker: Beroepsnaam van de kousenmaker. De kous was de leren of zijden beenbekleding. Zie Caus.
Kouter, de: Wellicht verkort uit van de Kouter. Of aanpassing van Frans Lecoutre ‘de koster’.
Kouteren, van, van Cauteren, Vercouteren, Vercautere, Vercauteren: Frequente plaatsnaam Kouter ‘bebouwd land, akker’, van Latijnse cultura.
Kouters. Plaatsnaam Kouter, zie de Cauter.
Kouwen, Kouwe, Kouwes, Caauwe, Cauven: Middelnederlands cauwe ‘kraai (vogel)’. Bijaam of huisnaam.
Kouwenberg, (van); Couwenbergs, Cauwenberghs: Plaatsnaam Kouwenberg (Tilburg, Noord-Brabant). Verspreide plaatsnaam Koudenberg, onder meer in Brussel.
Kouwenhoven, Couwenhoven, Koldenhof, Van Koldenhoven, Kollenhof. Oude familienaam van de Nederlands-Duitse grens (?) waarvan de betekenis niet geheel duidelijk is: 1. Uit de plaatsnaam Koudenhove(n)/Kaldenhof (verlaten hoeve of hoeve met zware, natte grond (?)): diverse bij de Duits-Nederlandse grens en Coudenhove in Delft (Zuid-Holland). 2. Beroepsbijnaam voor een bakker: koude bakker (naar de koude oven).
Kouwenoord: Plaatsnaam Koude Oord bij Oeffelt (Noord-Brabant).
Köver, Kover: Bijnaam van de keuterboer, die een Nederduitse kove, een stulpje, bewoont.
Kowac, Kowatz, Kowatsch, Kovacs, Kovac, Kovats, Kovacic, Kovacevic: Kroatische en Hongaarse afleiding van Kowal: smid
Kowal, Kowalik, Kowalska, Kowalski, Kowalsky, Kowlzik, Kowalczyk, Kowalczykowski, Kowarski, Kowalewski, Kovalewsky, Koval: Beroepsnaam Pools, Sorbisch, Wendisch kowal: smid.
Koyermans, Kuyermans, Keyerman: Beroepsnaam van de kooier, die het loslopende vee in de (gemeente) kooi opsluit, schut, kooit.
Kozak, Kozakevich, Kozakiewicz, Kozakiewitz: Volksnaam: Kozak.
Kozelj, Koziej, Kozielski, Koziel: Bijnaam. Oudpools koziel: geitenbok.
Kozijns, Kozyns, Cozyns, Cosijns, Cosens, Koosens, Cosyn, Cosyns, Cosijn, Cosijns, Cosin, Cosins, Cosijnse, Cossyns, Cossijns, Coseyns, Coezijn, Cousin, Cousins, le Cousin, Cousinne, Cossin, Cousain, Cousein, Couzyn, Cousun, Cousijns, Coussin, Coussens, Cousens, Coessens, Coesens, Coossens, Cossens, Koesen, Kosen. Familienaam afgeleid van het Franse cousin, het Zuid-Nederlandse kozijn en het West-Vlaamse kozen: neef.
Kozlowski, Kozloff, Koslowski, Koslovski, Kosolosky, Koziol: Van Poolse plaatsnaam Kozlow.
Kraai, (de) Kraay, de Kraey, Kraeye, Kraaij, (de) Craey(e), de Craie, de Crae, de Cra, (de) Craye, Craueije, Craije, Vercraeye: 1. Bijnaam naar een eigenschap van de kraai, bijvoorbeeld een prater, zwartharig. Of bijnaam naar het stemgeluid. 2. Huisnaam. Of plaatsnaam.
Kraaijenbrink, Kraaienbrink, Kraayenbrink, Kragenbring: Plaatsnaam. Vergelijk Nederduits Krei(en)nbrink.
Kraaijenvanger. Bijnaam Kraaienvanger. Vergelijk Nederduits Kraagvanger.
Kraaikamp, van, Kraaykamp, Kreijkamp: Plaatsnaam. Vgl. Kraayeveld. Nederduitse familienaam Kreienkamp(f ), Krakamp. Kreyenkamp in Zwischenahn (Duitsland).
Kraak, Kraack, Krack, de Craecke, de Craeke: 1. Middelnederlands crake, craek ‘schip, kraak’. 2. Van het werkwoord craken ‘krakend geluid maken, babbelen’. Vergelijk de Kraker. Middennoordduits Krack; ‘kraai’, synoniem met de Kraker.
Kraakman. Afleiding van Kraken. Synoniem met De Kraker.
Kraal, Kral, Krale, Kraall. Beroepsnaam, voor een kralen,-, koralenmaker.
Kraan, Krane, de Craene, (de) Crane, Cranen: Bijnaam naar de kenmerken van de kraanvogel: lange benen, lange hals, slankheid.
Kraan, van der. Plaatsnaam De Kraan, Noord-Brabant, of Kraan, Nederlands-Limburg.
Kräânzl, Kraentzel: Duitse afleiding van Kranz. Zie Krans.
Kraass. Duitse familienaam Krass(e), van Middenhoogduits krasse: grondeling. Bijnaam.
Kraats, van der; van de Craats: Plaatsnaam De Kraats in Ede (Gelderland).
Kraay, van, van Kraaij. Plaatsnaam.
Kraaijenbrink: Plaatsnaam Kraijenbrink in Varsseveld (Gelderland). Vergelijk Nederduits Krei(e)nbrink.
Kraaijenoord: Plaatsnaam ,597 Creyenoert in Barneveld (Gelderland).
Kraaijeveld: Plaatsnaam Kraayenveld bij Delden (Gelderland): Ook Kraaienveld in Zandvoort (Noord-Holland).
Kraayenhagen. Plaatsnaam Kreyenhagen in Schnega (Duitsland).
Kraaijenoord. Plaatsnaam. 1597 Creyenoert, hofstede in Barneveld, Gelderland.
Kraaijmes: Door assimilatie rs van s uit plaatsnaam Kraaimeers, onder meer in Emelgem, Merkem, Zedelgem (West-Vlaanderen), Maldegem (Oost-Vlaanderen).
Krabbe, Krabbé, Krabben, van der, Crabbe: 1. Bijnaam naar het schaaldier, de krab. Wellicht naar de eigenaardige manier van lopen. 2. Plaatsnaam, Zuid-Holland.
Krabben, van der, van der Crabben, van der Krap, van der Crab: Plaatsnaam De Krabbe, bijvoorbeeld in St.-Jan-in-Eremo (Oost-Vlaanderen); ook De Crab(be), streek ten westen van Dordrecht.
Krachmans, Krachtmans, Kraghmann, Kragmans, Craecmans, Cracman: Middenederlands crake: voetboog. Beroepsnaam van de krakenmaker.
Kracht, Kragt, Kragten, Kraft, Krafft: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Kraft ‘kracht, weermacht’: Kraft; 2. Bijnaam naar de lichaamskracht.
Kracht, van der, van de, der Kragt: Variant voor Van der Gracht. Vergelijk Nederduits Von der Kracht = von der Gracht.
Krakeel: Plaatsnaam Krakeel in Hoogeveen (Drenthe) en Nijeveen en Meppel (Drenthe).
Krah, Krahe, de Krahe, Krähe: Duitse familienaam Krahe: kraai. Vergelijk Craeye.
Krähenbühl. Nederduitse plaatsnaam: kraaienheuvel. Vergelijk Duits Krayenberg, Kraibuhler.
Kräher. Duitse bijnaam voor een schreeuwer.
Krahy. Waalse beroepsnaam die beantwoordt aan Frans graissier: vethandelaar.
Krajweski. Pools: die aan het eind van een dorp woont.
Krakau, Krakow, Krakowsky, Kroakowski, Krakowczyk: 1. Plaatsnaam Krakau (Galicië), Pools Krakow. Ook verspreide plaatsnaam Cracau, Krakau, Krackow (Pommeren).-2. Ook andere naam voor Kalkar (Duitsland).
Kraker, de de Cracker, de Craeker, de Craekere, de Craecker, de Craeckere. Naam uit het werkwoord kraken: kraken, krakend geluid maken, lawaai maken,ledebraken, martelen. Bijnaam voor een lawaaimaker of beroepsnaam van een beul?
Kralingen, van. Plaatsnaam, bij Rotterdam.
Kram: Middelnederlands cram(me), crame ‘kram, haak’. Beroepsbijnaam voor iemand die krammen maakt of slaat.
Kramer, (de), Krämer, Kramers, Kraamer, Krahmer, de Craemer, (de) Cramer, Cramers, Kremer, Kremers, Kraemer, de Kremer, Kremers Kreemers, Kremeer, de Craemere, Craemers, Crammer, Krammer, de Creemer, de Cremer, de Cremers, Creemers, de Creymer: Beroepsnaam van de kramer, kleinhandelaar, winkelier.
Kramerkrings. Luikse familienaam, verhaspeling van Kamerlings.
Kramerhoffer. Afleiding van Duitse plaatsnaam Kramerhof.
Kramp, Krampe, Krampen, Kremp, Krempp, Krempf, Cramp, Crampe: Middelnederlands crampe ‘kramp’. Bijnaam voor iemand die aan krampen leed of voor een misgroeid mens. Duits Krampf.
Krampiltz. Uit Krampitz, Krampetz, van Pools krepy. Bijnaam voor iemand met gedrongen gestalte,
Kranck, Kranckx. 1. Nederlands krank: ziek, zwak, armoedig, pover, ellendig. 2. Nederduits Krank(e), van Nederduits Kraneke, Duits Kranich: kraanvogel.
Kranenborg, Kranenburg: Plaatsnaam Kranenburg (Gelderland, Gelderland). Huisnaam in Brugge.
Kranendonk, Van Craenendonck: Plaatsnaam Cranendonck ten zuiden van Sterksel (Noord-Brabant), Kranendonk (Vlaams-Brabant) en in Mönchen-Gladbach (Noordrijn-Westfalen).
Kranewitter. Afleiding van Beiers-Oostenrijkse plaatsnaam Kranewitt, Oudhoogduits kranawitu: jeneverstruik, letterlijk: kraanvogelboom.
Kranich. Duitse bijnaam Kranich: kraanvogel. Vergelijk (de) Crâne.
Krans, Crans,Craens, de Crans, Kranskens, Cranskens, Crasquin, Cransquint, Crasquin, Krantz, Kranz, Kranc, Cranz, Kranzen, Krens. Plaatsnaan (?) Krans: Bijnaam naar een hoofdkrans, haarkrans. Of naar het uithangbord.
Kransvelt, Kransveld, Kransfeld, Cransveld, Cransfeld: Plaatsnaam Kransveld in Mol (Antwerpen) (Duitsland).
Kranzler, Kräânzler, Krânzler, Krenzler: Beroepsnaam van de kransenmaker, kransenbinder.
Kras: Spelling voor de bijnaam Cras. Oudfrans cras ‘vet, dik’.
Krasilnikov, Krassilchikoff: Afleiding van Russisch krasilnik: lakenverver
Krasnik, Krasnici, Krasnicki, Krasnikoff, Krassnikof: Russische bijnaam Krasnik: mooi, knap.
Krat, Cratte: Variant van Kraat, (de) Craet, Crate. Middelnederlands Craet ‘het kraaien van de haan’. Vergelijk Kraaij.
Kratz, Kratzer. Bijnaam voor iemand die krabt.
Krau. Bijnaam voor iemand die krauwt, krabt, die jeuk heeft, schurftige. Vergelijk Crowin, Krouwer.
Kraus, Kraussen, Krausen, Krausz, Krauz, Krauze Kruse: Duits familienaam met iemand met kroeshaar. Kruse is Nederduits Vergelijk Kroes.
Krauskopf. Duitse bijnaam voor iemand met kroeshaar, een kroeskop. Vergelijk Kraus.
Kraut, Krauth, Kràutli, Craut: Bijnaam of beroepsnaam. Vergelijk Kruid. Kräutli is een Zwitserse afleiding.
Krautstengel. Bijnaam naar de gestalte. Zuidduits Kraut: kool. Vergelijk Duitse familienaam Kohlstock.
Krauwel, Krouwel, Crauwels, Crouwels. Middelnederlands crauwel ‘drietand, kromme gaffel, vleeshaak’. Beroepsbijnaam of huisnaam.
Krawiecki, Krawczyk: Beroepsnaam. Pools krawiec: kleermaker; krawczyk: (leerling) kleermaker.
Krawinckel, Krawinkel, Krawenkel, Craewinkels, Kraewinkels, Kranwinkel, Kraamwinkel, Krewinkel, van Craywinckel, van Craywinkel,van Craijwinkel: Plaatsnaam Kraaiwinkel: kraaienhoek. Krawinkel in Geleen, Neerbeek, Neunkirchen (Duitsland); Krehwinkel in Velbert, Kramwinkel in Bochum (Duitsland); Kreiwinkel in Molenstede bij Diest; Cruijwinkel in Vorst (Antwerpen).
Krayem. Plaatsnaam Kraainem, Vlaams-Brabant?
Krazenberg: Varianten van de plaatsnaam zijn Kraassenberg, Kra(a)ssenburg, Kratsenberg, allemaal in de Achterhoek.
Krebbers. Variant van krabber? Middelnederlands crabben: 1. krabben; 2. krakelen.
Krebs, Krebes, Kreps, Kripps, Krips, Kriebs, Krieps: Duitse bijnaam Krebs: kreeft; vergelijk Kreeft.
Kreef, Kreeft, Kreft, De Creeft, Creyf, Creve, Crève, Crêve. Uit het Middelnederlandse creeft, creift: kreeft. Bijnaaam voor de kreeftenvanger, of naar de rode gezichtskleur, of naar de wijze van lopen. Of huisnaam, zoals in van der Kreeft. Vergelijk Ecrevisse, Crabbe, Krebs. Nederduits Kreft, Krevet.
Kreeft, van der. Huisnaam. Vergelijk Krebs.
Krefeld, Kreveld, Kreevels: Plaatsnaam Krefeld (Duitsland).
Kreglinger, Kreglinge. Slavische plaatsnaam Kregelin, Pommeren.
Kreijl, van. Plaatsnaam Kreiel (Limburg), Kreil (Noord-Holland), Kreyl (Noord-Brabant), Kreyel (Nedelrands-Limburg).
Kreikamp: Door sluiting van de a tot e voor i uit de plaatsnaam Kraaikamp ‘kraaienveld’. Kraayenkamp in Barneveld (Gelderland). Nederduitse familienaam Kreienkamp(f), Krakamp.
Kreike. Nederduitse variant van Kreke, Kreeck: kriek.
Kreilman. Afleiding van Krail, Duits dialect ontronde vorm van Kreuel, Middenhoogduits krôuwel: krauwel, haak met omgebogen tanden. Vergelijk Crauwel(s).
Kreis, Kreiss, Kreisz, Kraize, Kriese, Kries, Kreisman, Krajzman, Krajsman: Duitse familienaam Kreis(z), Kraisz: grensscheiding.
Kreisch, Kreischer, Kriescher, Krischer. Duitse bijnaam van een krijser, schreeuwer.
Kreisel, Kreyssel, Kreyhsel, Kreiszels, Kriesels: Afleiding van Middenhoogduits kreiz: geschreeuw, geroep, lawaai. Vergelijk Kreischer. Bijnaam.
Kreit, Kreydt: Bijnaam. Middennoordduits krête, kreit: twist, strijd, ruzie, vete. Dan stond men in het krijt, rondte omgeven door krijt.
Kreitz. Plaatsnaam bij Neufi (Duitsland).
Kreke, van de, der, van de Kreeke: Waternaam Kreek in IJsselmonde (Zuid-Holland), Standdaarbuiten (Noord-Brabant), ’s-Gravenzande (Zuid-Holland), Oud Heinenoord (Zuid-Holland), Nieuw Beijerland (Zuid-Holland).
Kreker, Krekels, Krickel, Krickels, Kriekels, Kreckel, Krichel: Middenenderlands crekel, criekel: krekel. Bijnaam naar het stemgeluid als van een krekel, of voor een knorrig mens. Vergelijk Criquillon, Krekeler.
Krekelberg, Krekelbergh, Krekelberghe: Plaatsnaam Krekelberg in Ronse, Oost-Vlaanderen, Hoeven, Boom, Antwerpen, St. Kornelis-Horebeke, St. Maria-Oudenhove, Velzeke, Oost-Vlaanderen, in Cadier en Keer, Banholt. Ook familienaam in Nederlands-Limburg naar een plaatsnaam in Echt, Schinnen, Schinveld.
Krekeler. Bijnaam voor een knorrig, gemelijk mens. Afleiding van Middelnederlands crekelen: murmelen, knorren, gemelijk zijn.
Krello: Spelling voor Crelot, Crélot, Grelo. Verkleinvorm van Oudfrans graile, grele, van Latijnse gracilis ‘mager, spichtig’. Bijnaam.
Krentz, Krenz, Kreintz, Kreinze, Krainz, Kranjc, Krens, Krenc: Oostduitse-Slavische plaatsnaam Kreinitz, Krentsch, van Middenhoogduits greniz(e): grens.
Krengel, Kringels: Middenhoogduits kringel, krëngel: krakeling. Beroepsnaam.
Krepel: Bijnaam. Middelnederlands Crepel ‘verminkt, gebrekkig; kreupel’. Vergelijk Duits Krüppel.
Kress, Kresse. Duits Kresse; grondeling. Bijnaam of huisnaam. Of van Kres; waterkers, plant.
Kretels, Krettels. Vadersnaam. Ontrond van Krötel, dafleiding van Germaanse hrôd-naam.
Krets, Kretz, Crets, Cretskens, Krits. Bijnaam (omwille van jeuk of huiduitslag) of huisnaam (het dier) uit het Middelnederlandse kretsen: krabben, Duits kratzen. Vergelijk Waals-Vlaams krits: huiduitslag, schurft. Vergelijk Kretzer(s), Kratz(er).
Kretschmann: Verduitste vorm van Kretschmer, van Middelhoogduits kretschmar, van Slavisch, Tsjechisch krcmár ‘waard, kastelein’.
Kretschmer, Kretschmar, Kretzschmar, Krcmar, Krichmar: Beroepsnaam. Middenhoogduits kretschmar, van Slavisch, Tsjechisch krcmar: waard, kastelein.
Kretzer, Kretzers, Cretser, Gretzer, Gretser: Afleiding van Middelnederlands cretsen: krabben. Bijnaam.
Kreukniet, Kreuk, de, Kreukels, Krook: Bijnaam: zinwoord ‘die niet kreukt’.
Kreule, Kreulen: Vergelijk Duits familienaam Kreul, Kreuel, van Middelhoogduits kröuwel, krewel, kreul, Middennoordduits en Middelnederlands crauwel ‘drietand, kromme gaffel, vleeshaak’. Beroepsbijnaam of huisnaam.
Kreuzer, Kreutzer, Kreutser, Creutzer: 1. Afleiding van plaatsnaam Kreu(t)z. 2. Middenhoogduits kriuzer: kruisvaarder. 3. Muntnaam.
Kreuer. Variant van Keuls Kreuder, Nederduits Krüder: kruidenier, kruidenhandelaar.
Kreupeling. Bijnaam voor een kreupele.
Kreusch. Waarschijnlijk Duitse regressievorm van Kreisch.
Kreuteler. Variant van Duits Kreuterer, Kräuterer: kruidenier, kruidenhandelaar.
Kreutz, Kreuze: Duitse plaatsnaam Kreuz: Kruis. Kreu(t)zberg: verspreide Duitse plaatsnaam.
Kreutzkatnp. Duitse plaatsnaam Kreuzkamp
Krevelen, van: Plaatsnaam Krefeld (Noordrijn-Westfalen)?
Kreye, Kreyen. 1. Afleiding van kraaien: schreeuwen. Vergelijk de Crayer. 2. Variant van Kraai, Craeye (door palatasering ai/et).
Kreyelmans, Creygelmans, Creyelmans, Creylman, Krelman, Crijleman, Krijgelmans, Krygelmans, Cregelman, Kregersman. 1. Naam uit de plaatsnaam Kreiel (Limburg) of Kraaiel in Wommelgem (Antwerpen). 2. Variant van Kreilman: dit uit het Duitse krail (krauwel, haak met omgebogen randen). Beroepsbijnaam. Zie verder bij Crauwels.
Kreyenberg. Plaatsnaam Kraaienberg (Gelderland) en in Berendrecht (Antwerpen) en Berlare (Oost-Vlaanderen).
Krichelberg. Plaatsnaam in Kerkrade, Nederlands-Limburg. Vergelijk Krekelberg 2.
Krick, de, (de) Crick, Kricke, Krické, Krick, Krickx, Krix, Krikke, Krikken, Kruk, Kriek. 1. Familienaam uit het Waals-Vlaamse cricke, uit cruck: kruk, stelt. Bijnaam voor iemand die op krukken loopt. 2. Kan ook een spellingvariant zijn van Kriek: bijnaam voor een kersenteler.
Kriekaard, Krieckaart, Kriekckaert, Kriekeert, Krieckaert, Crikart, Crickard: Afleiding van kriek. Beroepsnaam van een kersenteler of -koopman. Vergelijk Kriekemans.
Kriegel, Kriegels, Krigel: 1. Middelnederlands crigel: hardnekkig, koppig, lichtgeraakt, korzelig, kregelig. Bijnaam. 2. Eventueel variant van Krekel(s).
Krieger, (de), Kryger Kriger, (de) Krijger, de Kreijger, Kriger, Krier, Kreij: 1. Duitse bijnaam, Middelhoogduits krieger ‘kamper, vechter, krijger’. Ook Middelnederlands criger ‘doorzettend mens, strijder, krijgsman’. 2. Duitse Krieger kan een ontronde vorm zijn van Krüger.
Kriegsman, Krijgsman: Beroepsnaam van de krijgsman. Vergelijk Krieger, Krijger.
Kriek, Krieken, Crieckx, de Kreek: 1. Middelnederlands krieke, Nederduits kreke, kreek ‘kriek; kers, pruim’. Beroepsbijnaam voor de kersenteler of -handelaar, fruithandelaar. 2. Een enkele eer naar de woonplaats.
Kriekeboom, Crikboom, Crickboom, Cricboom, Cricquebaume, Criquebaume, Krichbaum: Plaatsnaam Kriekeboom: kersenboom. Zie ook Kerseboom.
Kriekemans, Krieckemans, Crieckemans, Criekemans, Krikemans, Crickemans, Crikemans. Beroepsnaam van de kersen/kriekenteler of handelaar.
Krieken van: Vermoedelijk volks etymologisch voor van Grieken. Plaatsnaam Grieken bij Rijnsburg (Zuid-Holland) of Grieken in Vlaams-Brabant.
Kriekenberg. Plaatsnaam in Duisburg en Heverlee (Vlaams-Brabant).
Kriekinge, van, Kriekingen, van, van Krikingen, van Criekingen, van Criekinge, van Cricckinge, van Crickinge, van Krieckenge: Plaatsnaam.
Krielen: Vadersnaam. Samengetrokken uit Kerniel, Corniel, van Cornelius.
Kriesels: Duits Kreisel, verkleinvorm van Middelhoogduits kreiz ‘geschreeuw, geroep, lawaai’. Bijnaam.
Krift, van der: Misschien uit van der Kraft, van van der Graft/Gracht.
Krijger, (de), De Kreyger, de Kreijger, Kryger, Criegers, Krijgsman, Krygsman. Beroeps of beroepsbijnaam voor de krijgsman uit het Middelnederlandse criger: doorzetter, strijder, krijgsman, soldaat.
Krijgh, Krieg: Middelnederlands crijgh, crijch, Middennoordduits kriec, Duits Krieg: strijd, twist, tweedracht, halsstarrigheid. Bijnaam.
Krijgsman, Krygsman: Bijnaam van de krijgsman, strijder; vergelijk De Krijger.
Krijntjes. Vadersnaam. Afleiding van Krijn, heiligennaam Quirinus.
Krikken. Spelling voor Krieken.
Krimpen van. Plaatsnaam Krimpen aan den IJssel.
Krings, Kringhs, Krink: 1. Plaatsnaam Kring, De Kring in Kortrijk. Ringvormige weg of sloot. Duitse familienaam Kring: dorpsplein. 2. Kring(h)s kan zoals Krins op Carrin teruggaan.
Kringels. Middelnederlands cringel: krul. Vergelijk Krul. Bijnaam. 2. Zie Krengel.
Krinkelen, van. Plaatsnaam Krinkel; bocht, kronkel.
Krinkels, Krenkel: Middenenderlands crinkel: vouw, plooi. Of een variant van Kringels/Krengel?
Kripeler, Krippeler. Variant van Duits Krippner. Beroepsnaam van de maker van kribben, voederbakken.
Krippendorff. Duitse plaatsnaam Krippendorf.
Krisinger. Variant van Duits Kreisinger, Krusinger, van plaatsnaam Creufien, vroeger Krussingen (Beieren).
Kristelijn, Kristalijn, Christ, Krist: Vadersnaam. Verkleinvorm op –lijn van de voornaam Christiaan. Wellicht uit Duits Christlein.
Kristus. Vadersnaam. Christelijke voornaam naar Jezus Christus.
Kröber. Plaastnaam Kröbern of plaatsnaam Kroben (Posen).
Krocké, Krokké: Spelling voor Frans familienaam Croquet. 1. Picardisch croquet, Frans crochet ‘haak’. 2. Verspreide plaatsnaam in Noord-Frankrijk.
Kroegman: Afleiding van kroeg ‘kruik’. Beroepsnaam van de pottenbakker of de handelaar in vaatwerk.
Kroes, Kroese, Kroesen, Kroeze, Kroezen, Kroeske, Croes, Croese, Croës, Crous, Crousse, Crouse, Croze, de Crose, Kroos, de Kroes, (de) Creus, Kreus, Creuse, Creuz, Creuze. 1. Beroepsnaam naar het Middelnederlandse croes: kruik, kroes. Waard of handelaar in vaatwerk. 2. Bijnaam naar croes: krullend. Iemand met krulhaar. Vergelijk Kraus.
Kroeseklaas: Bijnaam van een Klaas met kroeshaar.
Koesemeijer, Kroesemeier. Meier die kroezen maakte of verkocht. Vergelijk Nederlands Kruikemeier, Duits Krugmeier.
Kroezen, Creuse, Creusen, Kruijzen, Kruissen. Familienaam uit croes: krullend, met kroeshaar. Een bijnaam dus.
Kroft, van der, Kruft, Croft, Krogt, van der, Vercroft. "Een aardige parallel met donk levert krocht (kroft) op, Angelsaksisch, Engels croft 'small enclosed field, pasture'. In Noord-Holland betekent het 'tussenveld, nog niet uitgegraven stuk land te midden van veenderijen', maar ook 'hoge zandgrond, akker in de duinen'. Le Franck van Berkhey noemt onder de 'veele groote valleijen en moerassen' in Kennemerland 'De vlakke Kroften'. Behalve in Noord-Holland (vooral de Zaanstreek, Tessel, Terschelling, Wieringen), waar het woord inheems is, komt het hier en daar in veldnamen voor in Utrecht, Zuid-Holland, Noord-Brabant.
Krohmer, Kromer, Kroemmer: Krömer, Westfaalse geronde variant van Kremer, Kramer.
Krohn, Krohne. Middennoordduits krân, krôn: kraanvogel. Bijnaam. Vergelijk De Crâne.
Krom, (de), (de) Kromme, (de) Crom, Crommen, Crome, Cromé, Cromps, Crompt, Crump, Crum, Crombe, Crombé, Crombet, Crombez, Lecron, Lecrond, Lecront, Lecrompe, Lacrampe, Lecrompé, Lecrompe, Lecrombs, Lecrom, Lecroms: Bijnaam voor een kromme. Vergelijk Crommelinckx. Middelnederlands crom, ook cromb en cromp, van Frans Crombet en Lecrompe.
Krombach, Krumpak: Verspreide Duitse plaatsnaam Krumbachals in Beieren.
Krombeke, Crombeke, Crombecq, Crombecque, Decrombecque, Decrombèque: Plaatsnaam Krombeke (West-Vlaanderen).
Krombeen, Crombeen, Krambeen: Bijnaam voor iemand met kromme benen. Vergelijk Duits Krummbein.
Kromboom, Cromboom. Familienaam uit de plaatsnaam Kromme Boom (waar een kromme boom groeide), onder andere in Poperinge.
Kromhout, Cromhout, Cromphoudt, Cromphout, Cromphaut, Cromphouldt, Crompaute, van Cromphout, Cromphaut, Crompot, Crouphaut, Krumholz: Beroepsbijnaam van de wagenmaker, velgenhouwer, scheepsbouwer, wielmaker, kuiper, naar het ervoor gebruikte kromhout. Vergelijk Duits Krummholz, Krumphold(t). Het Kromhout was er, namelijk een scheepsbouwwerf. Soms huisnaam, wellicht van een wagenmaker. 2. Plaatsnaam inSteenhuize (Oost-Vlaanderen).
Krommedam: Plaatsnaam Crommendam bij Enter Overijssel.
Krommenhoek: Plaatsnaam Kromme Hoek in Baarle-Nassau (Noord-Brabant), Kruisland (Noord-Brabant), Made (Noord-Brabant), Scherpenzeel (Gelderland). Krommenhoeke in Biggekerke (Zeeland).
Kromschee: Plaatsnaam Krumscheid (Rijnland-Palts).
Kronacker. 1. Plaatsnaam Kronacker (Beieren). 2. Bewuste wijziging van Kronacher, van plaatsnaam Kronach (Beieren).
Kronemeijer: Meier op een goed ‘De Kroon’?
Kronenberg, Kronenberger: 1. Plaatsnaam Kronenberg (Nederlands-Limburg, Noordrijn-Westfalen), ook op De Peel. 2. Variant Van Kronenburg.
Kronengold. Waarschijnlijk Duits/Joodse familienaam.
Kröner, Kroner: Nederduitse bijnaam van de kletser, twister.
Kroonenburg, van, (van) Kronenburg, van Kroonenborg, van Cronenborch, Croonenborch, Croneburg, Croonenburg, Kronenberg, Kroenenberger, Kroonenberg, Croonenborg, Croonenborghs, Croonenberghs, Crooneberghs, Cronenbergh: Plaatsnaam Kronenburg, Noordrijn-Westfalen.
Kroonberg, Kronenberger, Kronenberg, Cronenberg, Kroonenberg, Croonenberghs, Crooneberghs, Crunemberg, Crunenberg: 1. Plaatsnaam Kronenberg (Nederlands-Limburg, Noordrijn-Westfalen). 2. Variant van Van Kroonenburg.
Kroon, (de), Kroone, Kroonen, Kronen, (de) Croon, Croone, de Cronne, Croonen, Croone, Croonne, Croon, Croons, Croene, Croenen, van der Crone: Naam uit de gelijknamige veldnaam of de heel verspreide huisnaam (In de Kroon). Duits ‘Zur Krone’.
Krooshof: Bijnaam Kroeshoofd?
Krooswijk. Plaatsnaam in Zevenbergen, Noord-Brabant
Kroothoep: Spelling voor Zuid-Duits Kruthaup, Duits Kohlkopf‘(krop van de ) kool’. Zuid-Duits krût ‘Kraut’, dat is ‘kool’, vergelijk Sauerkraut ‘zuurkool’. Bijnaam.
Kropman. Bijnaam voor iemand met een kropgezwel of opvallende adamsappel. Vergelijk De Crop, Duits Kropfman.
Krott, Crott. Middenhoogduits krot, krot(t)e, Duits Kröte: pad, kikvors. Oud scheldwoord.
Krouwer, Crauwers: Bijnaam voor iemand die krabt, klauwt, Vergelijk Krau.
Krucke, Kruk, Crucke, (de) Crucq, Krux. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse crucke, cricke voor iemand die op krukken loopt. 2. Kan ook een variant zijn van Cruycke: beroepsbijnaam voor pottenbakker of waard. In Henegouwen is Crucq trouwens een Picardisch vorm (Craque) voor Frans Cruche.
Krücker. Bijnaam voor iemand die op krukken loopt; vergelijk Kruck.
Kruf, Kruft,: Plaatsnaam Kruft (Rijnland-Palts).
Krug, Krugt, Krügel : Duits Krug ‘kruik’. Beroepsbijnaam voor de pottenbakker. Krüger, Kreugel: Kreugel is een variant (r/l) van Kreuger, Kröger, Krueger, Krüger, Kruger, Krueger, Kreuger, Kroeger, Kroger, Croger, Krugers, Kruiger, Hakenkruger: Beroepsnaam van de handelaar in vaatwerk (Duits Krug ‘kruik, kroeg), de pottenbakker of kastelein (Middennoordduits Krûch ‘kroeg’).
Kruid, Kruit, Kruys, Kruyt, Kruydt, Kruijt, Kruth, Krut, Cruydt, Cruyts, Cruyt, Cruits: Beroepssnaam van de kruidenhandelaar, kruidenier. Vergelijk De Cruyenare.
Kruidenier, Kruyniers: Beroepsnaam van de kruidenier, kruidenhandelaar, drogist.
Kruidl. Aanpassing van Duits Kräutl, afleiding van Kraut: kruid, kool. Bijnaam of beroepsnaam. Vergelijk Kruid.
Kruif, de, (de) Kruijf, de Kruyf, de Kruyff, Cruijff: Middelnederlands Cruuf ‘krullend, kroes’. Bijnaam voor iemand met kroezen haar, krulhaar.
Kruijer, Kruyer, Turfkruijer, Turfkruyer, Tafelkruijer, Tafelkruyer, Hourkruijer, Houtkruyer, Kreuijer. Cruyer, Kruijer ‘kruier, die met de kruiwagen kruit, vrachten vervoert’. Beroepsnaam.
Kruijne, Kruijntjens, Kruyntjens: Variant en afleiding van Krohn(e): kraanvogel. Vergelijk Kruyen. Vergelijk Nederduits Kro(h)nke.
Kruik, (de) Kruijk: Beroepsbijnaam voor de maker van kruiken, de pottenbakker of een waard. Vergelijk Krug, Krüger.
Kruiningen, van; van Cruijningen: Plaatsnaam Kruiningen (Zeeland).
Kruip. Bijnaam voor een kruiper, sluiper. Zie Cruyper.
Kruiper. Zie Cruyper. Beroepsnaam rietdekker. Geuzennaam, voor niet onderdanig willen zijn.
Kruis, Kruize, Kruse, Kruijs, van der, Kruys, van de, der. 1. Persoon wonend bij een plek die bekend staat als (Het) Kruis, wellicht in verband met een kruis ter plaatse of met een afbeelding van een kruis op een uithangbord; bijvoorbeeld een huisnaam als het Dubbele Kruis, het Gulden Kruis, het Andrieskruis of het Jeruzalemskruis (zie hieronder). 2. Beroepsbijnaam voor de vervaardiger van kruisen (die wellicht een pand bewoonde alwaar een kruis uithing en daarom Het Kruis werd genoemd, zodat naamsverklaring 1 en 2 samenvallen).
Kruisbrink, Kruisselbrink: Verspreide plaatsnaam (Gelderland, Overijssel): dorpsplein met een kruis. Ook Kruisbrinkse Laak, zijtak van de Wolfstraatse Laak (Gelderland).
Kruisdijk, van, van Kruysdijk: Plaatsnaam Kruisdijk in Groede (Zeeland), Herwen (Gelderland), Oostburg (Zeeland), Sluis (Zeeland), Oudenburg, Nieuwpoot, Vlamertinge, Zandvoorde, West-Vlaanderen.
Kruisen, van der, van (der) Kruijssen, Kruijssen, Kruijsse, Kruijs, Kruijsen, Kruijze, Kruis, Kruisse, Kruissen, Kruse, Vercruijsse, Vercruijssen, Verkruijsse, Verkruijssen: Verspreide plaatsnaam Kruis, ter/ten Cruce/Kruise, Cruijsse ‘kruis (vaak het strafwerktuig, de galg, de schandpaal).
Kruisifikx, Kruysifiks: Plaatsnaam Crucifix ‘plaats waar een kruisbeeld staat’.
Kruisinga, Kruizinga: Friese afleiding van Kruis, Kruising, Kruissink, Kroesinga, Krusinga, Kroezinga. Cruisema, huis Cruisema bij Hoogkerk.
Kruiskamp. Plaatsnaam in Den Bosch (Noord-Brabant). Veld aan een kruispunt. Vergelijk Kreutzkamp.
Kruislander. Plaatsnaam Kruisland, Noord-Brabant.
Kruis Voorberghe, Kruijs Voorberge, Kruijsvoorberge: Dubbele toenaam.
Kruiswijk: Misschien van Kruisdijk.
Kruit, van der, van der Kruijt: Plaatsnaam? Vergelijk De Cruijt in Koolskamp (West-Vlaanderen). Of beroepsnaam van de kruidenhandelaar; vergelijk Kruid.
Kruit, Kruijt, Kruid. Beroepsbijnaam van de kruidenhandelaar, kruidenier.
Kruithof: Plaatsnaam. Middelnederlands cruuthof ‘moestuin, (planten)tuin’. Bijvoorbeeld in Nukerke, Oost-Vlaanderen.
Kruitwagen, Krutwage: Middenederlands crudewagen: duwwagen, schuifkar, (later) kruiwagen. Beroepsnaam van de voerman.
Kruthöffer, Kruhöffer. Höffer betekent eigenaar van een hoeve. Een Kruthöffer is dus de eigenaar van een kruidentuin. Een soort beroepsnaam dus. Vergelijk met het Nederlandse Kruidhof.
Krul, Kruls, Crul, Cruls, Crulle, Krols, Krol, Krüll, Krülls, Crols, Crol, Croels, Crals, Cruyl: Bijaam voor iemand met krullend haar. Duits Kroll.
Krummeich: Duitse plaatsnaam Krummeich ‘kromme eik’. Vergelijk de Vlaamse familienaam Cromeecke, Cromhee(c)ke.
Krumm, Krumme, Krummes, Krumers, Krumpen: Duitse bijnaam voor een kromme, bochel.
Krummenacker. Plaatsnaam Kromme Akker.
Krumpman. Duitse bijnaam van een kromme, gebochelde.
Krunkelsven, van, (van) Krunckelsven, van Crunkelsven, van Kriekelsvenne, van Kreunkelven, van Krunkelveldt, van Krunkeveld, van Krinkelveldt: Plaatsnaam Kriekelsveld in Zonhoven (Antwerpen), Krickensveld in Nieuwerkerken (Oost-Vlaanderen).
Krupa, Kruppa: Pools krupa: gepelde gerst, gort. Vergelijk Schelhaver. Of Slavisch: grof, lomp, onbehouwen. Bijnaam.
Krupp. Duitse bijnaam voor een kruiper, sluiper. Vergelijk Kruip. Deze familienaam komt al in de 16de eeuw in Essen (Roer) voor.
Kruseman. Bijnaam voor een man met kroeshaar. Vergelijk Kruse, Kraus(e).
Krütgen, Krutgen, Kruttgen: Afleiding van Krut = Duits Kraut. Vergelijk Kruid.
Kruthoffer. Houder van een Kruthof: moestuin. Vergelijk Kruithof.
Krutmann. Afleiding van Krut, Duits Kraut: kruid. Beroepsnaam van de kruidenier.
Krutwig. Vadersnaam. Germaanse voornaam hrôd-wîg 'roem-strijd': Hrodwig.
Krutzen: Variant van Duits Kreuzen, van Kreuz ‘kruis’.
Kruyder, Kroeders: Beroepsnaam van de kruidenbereider, kruidenhandelaar, kruidenier. Duits Kräuter. Kroeders is oostelijk.
Kruyen, Kruijen: Deze familienaam komt vooral in Luik voor, afkomstig uit Limburg. Gerond uit Krijen, van Krijn, van heiligennaam Quirinus; zie Carrin.
Kruyfhooft, Kruijfhooft: Bijnaam voor iemand met kroeshaar, krulhaar. Vergelijk Kruif.
Kruijter, de; Kreiter: Duits Kreiter, ontrond uit Kreuter, Kräuter ‘kruidenhandelaar, kruidenier’.
Krygier. Poolse familienaam, van Krüger.
Kryksztein. Duitse pendant van Middelnederlands criekensteen: kersenpit, kriekensteen. Bijnaam.
Krijntjes: Vadersnaam. Verkleinvorm van Krijn.
Krysztofiak, Krystofiak. Vadersnaam. Poolse afleiding van Griekse heiligennaam Christophorus.
Krystek, Krijstek, Krstic: Vadersnaam. Poolse afleiding van heiligennaam Christianus.
Krijtenberg: Plaatsnaam Krijtenberg in Bakel (Noord-Brabant), Vechel (Noord-Brabant) en Wijhe, Overijssel.
Krzesinski, Kresinski. Wellicht Slavische vadersnaam uit de voornaam Kristaen (=Kresin).
Kuba, Kube, Kubiack, Kubiak, Kubik, Kubicki, Kubeczka, Kubitza, Kubitz, Kubisz, Kubis, Kubaszijnski: Vadersnaam. Slavische afleiding van heiligennaam Jakob.
Kübbeler, Kubbeler: Duitse beroepsnaam Kübler: kuiper.
Kübel, Kibel: Duits Kubel: kuip. Beroepsnaam van de kuiper.
Kubben, Kube: Middelnederlands cubbe: mand, ben; ook aalfuik. Beroepsnaam voor een mandenvlechter of visser.
Kubber, (de); de Cubber, de Kobber, Cobbers: Bijnaam. Oost-Vlaamse en Brabants kubber ‘doffer, mannetjesduif’.
Kuborne, Kuborn. Plaatsnaam Kuhborn bij Diekirch (Duitsland).
Kucharczyk, Kuchareck, Kucharski. Poolse beroepsnaam; kok.
Küchler, Kuchler. Duitse beroepsnaam van de koekenbakker.
Kucinski, Kuczynski: Poolse beroepsnaam: keukenmeester?
Kues. Plaatsnaam Cues, nu Bernkastel-Cues (Duitsland).
Kuetgen, Koetgens. Kûchenberg: Duitse plaatsnaam.
Kuetgens, Keutgen, Keutgens, Keutiens, Koetgens, Koetgen, Köttgen, Kottke: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Kurt, Konrad.
Küfer, Kuffer, Kuffner, Kufner. Duitse beroepsnaam van de kuiper.
Kufferaht. Duitse plaatsnaam.
Kugler, Kugener: Bijnaam van de balspeler, kegelaar.
Kuhl, Kuhlmann, Kühlmann, Kühl, Kuehl, Kuhlen: 1. Duitse bijnaam Kühl ‘koel, rustig, onverschillig’ 2. Plaatsnaam Kuhle: kuil, groeve.
Kühneweg: Duitse plaatsnaam, wellicht van Kuhweg (Nedersaksen).
Kuhlewind, Kuhlevind: Duitse bijnaam Kühl(e)wind: koele wind
Kühmayer. Beroepsnaam van de boer die koeien houdt; vergelijk Nederduits Kohmann.
Kühnemann, Kuhnemant: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Kuhn: Koen.
Kuhnemund, Kuhnemund: Vadersnaam. Germaanse voornaam Kunimund.
Kuhnert, Kunert, Kühnert: Vadersnaam. Duitse vorm van Germaanse voornaam kön-hard. Zie Coenaert(s).
Kuhweide. Duitse plaatsnaam Kuhweide; koeweide.
Kuif. Bijnaam voor iemand met een kuif.
Kuick, Kuijcks: Middelnederlands kuuc ‘goochelaar’.
Kuik, van, van Kuyck, van Kuyk, van Kuijck, van Kuijk, van Cuck, van Cuyk, van Cuijck van Cuijk, van der Koijk, Verkijk, van Kooijk, van Queuk. Familienaam uit de plaatsnaam Kuik, Cuijk (Noord-Brabant).
Kuil, van der, van Kuijl, van der Kuyl: Plaatsnaam Kuil(e)‘kuil, groeve, hol’ in Schijndel (Noord-Brabant), Texel (Noord-Holland), Udenhout (Noord-Brabant), Zaandam (Noord-Holland).
Kuilenburg, van: Plaatsnaam Kuilenburg, Culemborg (Gelderland).
Kuiler: Afleiding van plaatsnaam Kuil.
Kuip, van der: Wellicht naar de huisnaam van een kuiper.
Kuiper, de, de Kuyper, de Kuypere, de Kuijper, de Cuyper, de Cuypere, de Cuijpere, de Cuijper, de Cuiper, de Cueper, Decuypère, Dequiper, de Cupere, de Cuupere, Kuipersma, Kuipers, Kuypers, Kuyper, Kuijpers, Kuijper, (de) Cuyper, Cuypers, Cuijpers, Cuipers, Cuiper, Cuppers, Cupers, Cüpper, Keupers, Ceuppers, Cuepers, Keubers, Kuper, Kupers, Küper, Küpers, Kupper, Kuppers, Küppers, Küpper, Cuperus, Kuperus, Kuiperi, Couperus: Beroepsnaam van de kuiper, kuipenmaker.
Kuit, Kuiten, Kuyt, Kuijtte, Kuijten, Kuijt, Kuyte, Kuyten, Cuyt, Cuijt, Cuitte, Keuten: Beroepsbijnaam van de kuitenbrouwer, dun bier zonder hop.
Kuitenbrouwer, Kuytenbrouwer: Beroepsnaam van de kuitbrouwer, brouwer van dun bier zonder hop.
Kuiters, Kuiter. Beroepsnaam van de kuitbrouwer; zie Kuitenbrouwer.
Kuitert: Ook Kuiter, Kuiters. Beroepsnaam van de kuitbrouwer.
Kuivenhoven: Plaatsnaam (Zuid-Holland)?) Dialect voor Kouwenhoven?
Kuklik: Afleiding van Tsjechisch kukla ‘kap, hoofddeksel, hoed’. Bijnaam of beroepsbijnaam.
Kulbertus. Vadersnaam. Latinisering van Germaanse voornaam Colobert.
Kulderij. Wellicht vervorming uit kuil: leemkuil, zandkuil,.. Naar plaats van afkomst, woonplaats.
Kulenkamp. Duitse plaatsnaam Kuhlenkamp.
Kulincx, Kuling: Vadersnaam. 1. Kulling van oude voornaam Kollo. 2. Afl.eiding van heiligennaam Nikolaas. Zie Culin 2.
Kullman, Kullmann, Kulmann: Vadersnaam. Duitse vleivorm van Konrad.
Kulzer. Afleiding van plaatsnaam Kûlz (Rijnland-Palts) of Kulz (Beieren).
Kumberger. Plaatsnaam Kumberg, Beieren.
Kummel, Kümel, Kümmel, Kummich: Duits Kûmmel: karwij, komijn. Bijnaam naar de kruidnaam, wellicht voor de kruidenier.
Kunder, de: 1. De Kunder is een riviertje in Stellingwerf en een dorpje in Overijssel. 2. Zie Konter.
Kummer, Kummert. Duitse bijnaam Kummer; kommer, zorg.
Kumpf. Middenhoogduits kumpf: kleine maat. Bijnaam voor een kleine grove kerel.
Kunisch, Kunsch. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Konrad.
Kunstner, Kunster. Middenhoogduits kunster, kûnstener: die kunde, kennis bezit, kunstenaar.
Kunst, de. Reïnterpretatie van Cuens, gepalataliseerde afleiding -vorm van Koen.
Kuntzel: Vadersnaam. Duits Kunz(e)l, verkleinvorm van Kunz, vleivorm van de voornaam Konrad.
Kuntziger, Kuntzinger, Kuntziger, Kuenstlinger, Kunstlinger, Kintzinger, Kintziger, Kinzinger, Kentziger, Kinsinger: 1. Vadersnaam Kunzi(n)ger: iemand uit het geslacht van Kunz: Koen. Kinzinger is een ontronde vorm; vergelijk Kinz = Kunz. 2. Plaatsnaam Kuttnzig (Duitsland). De familienaam is trouwens erg frequent in Luxemburg.
Kunzle, Kunzli, Kunzel, Kuntzmann, Kunzmann: Vadersnaam, afleiding van Kunz.
Kuperman, Kupferman, Kuppermann: Duitse beroepsnaam: kopersmid.
Kuperblum. Duits, Joodse familienaam; koperen bloem.
Kuperszmidt. Beroepsnaam van de kopersmid, koperslager.
Kupersztein, Kupersztejn. Duits, Joodse familienaam; kopersteen.
Kupersztyck. Nederduits Joodse vorm voor Duits Kupferstich; ets, gravure.
Kuperus: Beroepsnaam. Zoals Couperus latinisering van Kuper, de Kuiper.
Kuperwaser. Duits, Joodse familienaam.
Kupferberg, Kuperberg, Kupperberg: Verspreide Duitse plaatsnaam.
Kupfermunz. Duitse bijnaam (Joods?): koperen munt. Vergelijk Duits Kupfergeld, Kupferhelbling.
Kupfferschlaeger, Kofferschläger, Kofferschlager: Beroepsnaam van de koperslager, kopersmid.
Kurowski, Kurkowski. Poolse plaatsnaam, van kurcze: kip.
Kurec, Kurkiewicz: Poolse bijnaam kurek: haan.
Kuringen, van, Verkuringen: Plaatsnaam Kuringen (Limburg).
Kurfmakers: Beroepsnaam van de korvenmaker, mandenvechter. Vergelijk Duits Korbmacher.
Kuringen Van, Verkuringen. Familienaam uit de plaatsnaam Kuringen (Limburg).
Kurlandsky, Kurlenda: Slavische afleiding van Kurland.
Kurrels. Dialect voor Karels?
Kurrer. Afleiding van Middenhoogduits kurren: onduidelijk spreken, mompelen.
Kurt, Kurth. Vadersnaam. Duitse korte vorm van de voornaam Konrad. Kurtzen: Verbogen vorm van Kurz? Of klankverandering van Kursten?
Kurtem. Waarschijnlijk spelling voor Kurten, Kürten, Kurt(h)en, Korten, Corten(s), Courtens, Coerten: Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Kurt: Koenraad. Vergelijk Coertjens.
Kürten, Kurthen, Kurten, Korten, Corten, Cortens, Courtens, Coerten. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Kurt.
Kurtz, Kurz, Curtz: Duitse bijnaam Kurz ‘kort’. Vergelijk (de) Kort.
Kurtzweg. Duitse plaatsnaam. Vergelijk Korteweg.
Kurz, Kurtzemann, Kurts, Kurc, Kurdz, Curtz: Bijnaam. Duits kurz: kort. Vergelijk De Corte, De Kort.
Kuse, Keus, Kuys, Kuijs. Uit het Middelnederlandse cuse, cuese: knots. Bijnaam voor de cusendragher: knots- of roededrager als teken van waardigheid. Vergelijk oude familienaam die Cusere.
Kusee, Kuzee, Cusee: Plaatsnaam Cutsee ‘water van Kudo’ in Wemeldinge (Zeeland).
Kusseler. Waarschijnlijk de Nederduitse familienaam Küseler, bijnaam voor een leegloper, nietsdoener. Vergelijk Ledeganck.
Kusemeier: Meier die als teken van zijn waardigheid een cuse ‘roede, knots’ draagt; zie Kuus.
Kussen, van der. Verhaspeling van Van der Kruissen?
Kusseneers, Kussner, Kussener, Kusners, Cusseneers, Cusner, Cusnir, Kuszner, Kuzner: Beroepsnaam. Middelnederlands curseneer: pelswerker, bontwerker, van Middelnederlands corsene, cursene: pels. Duits Kürschner, Kürssner, van Oekraïens Kushnir.
Kustermans: Ook Kostermans, Kosterman, Costermans, Costerman, Custerans, Custerman. Afleiding van koster/kuster.
Kut, van. Wellicht variant van ofwel Van Kort (zie Kort Van), ofwel Van Koot (zie daar).
Kuterna. Vondelingnaam?
Kuth, Kutt, Kütt: Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse voornaam, bijvoorbeeld Koenraad, Kurt.
Kutsch, Kutscher, Kutschera, Kutsche, Kutscherat. Tsjechisch kucera: haarlok.
Küttner, Kutner, Kuttner, Kittner: Middenhoogduits kuttener: drager van een pij, monnik.
Kustusz: Spelling voor Kustos, Latijnse Custosi ‘wachter; koster’.
Kutz, Kütz: Vadersnaam. Duits vleivorm van Konrad.
Kuup: Beroepsbijnaam van de kuiper, kuipenmaker.
Kuus, Kuijs, Keus, Keuss, Keuskamp: 1. Ook Vlaamse Kuse. Middelnederlands cuse, cuese ‘knots, kolf’. Bijnaam voor de cusendragher ‘knotsdrager, iemand die als teken van zijn waardigheid een roede of knots draagt’ (vergelijk Kusemeier). Familienaam die Cusere. 2. De toenaam van 1740 Johannes Wilhelmus Harminhuys werd verbasterd tot Kuys.
Kuyer, de, (de) Kuijer: Beroepsnaam van de kooier, de eendenhouder of de man die loslopend vee kooit, opsluit. Vergelijk Koyermans, Kuyermans.
Kuvel. Wellicht uit het Frans afkomstige naam, verhaspelde vorm van Cuvelier (de). Zie daar.
Kuyk, Keuk, Kuyck, Kuik, Kuijck, Kuyks, Kuyckx, Kuykx, Cuk, Cuick, Cuyckx, Cuykx, Cuyck, Cuycks, Cuyx, Cux, Ceulx, Ceux, Kux. Familienaam uit het Middelnederlandse kuuc: goochelaar.
Kuylen, van der, van der Cuylen, van der Keulen, van der Koelen, Verkuil, Verkuijl, Verkuijlen, Verkuylen, Verkoelen, Verkoulen, Vercoelen, Vercoulen. Familienaam uit de plaatsnaam Kuil. Kuil in Belsele (Oost-Vlaanderen), Kuilen in Genk (Limburg).
Kuijer, de: Beroepsnaam van de kooier ‘eendenhouder, man die loslopend vee kooit, in de kooi opsluit’.
Kuijk, (van); van Kuyck, van (der) Kuik, van Cuijck: Plaatsnaam Kuik (Noord-Brabant).
Kuijken, Kuiken, Cuijkens: Daarnaast Vlaamse Kieken(s). Beroepsbijnaam van de poelier, pluimveehandelaar.
Kuyp, van der. Plaatsnaam Kuip in Lier (Antwerpen), De Kupe in Geluwe, Volkerinkhove (West-Vlaanderen), Pollinkhove (Frans-Vlaanderen)
Kuysscher, de, Kuyscher, de. 1. Afleiding van Middelnederlands cuusschen: schoonmaken, opruimen. 2. Of veeleer reïnterpretatie van Kuyser? Of van De Kuyssche?
Kuyser, Keusser, Keuser: Middelnederlands cusere, cusendrager: knotsdrager, iemand die een staf draagt als teken van zijn waardigheid. Vergelijk Kuse.
Kuyssche, de, de Cuis: Bijnaam. Middelnederlands cuusch: zuiver, zindelijk, schoon, rein, kuis, eerbaar. Vergelijk 839-848 Gerbertum qui cognominabatur Castus, (Grieks voor rein, zuiver) Werden.
Kwaaitaal. Bijnaam voor een kwaadspreker? Of veeleer volksetymologisch van Català: Catalaan.
Kwaak, de, Kwak, Kwakman, Quaak, Quaek, Quaeck, Quach, Quax, Quak: Bijnaam voor iemand met een kwakende stem.
Kwaak, van der: Plaatsnaam, polder in Nieuw-Helvoet (Zuid-Holland).
Kwaden, van der, van der Quaden: Plaatsnaam Kwade: kwaad, slecht terrein.
Kwadrat. Duitse plaatsnaam Quadrath.
Kwakernaat, Kwakernaak. Plaatsnaam Kwakernaak in Meerkerk en Arkel (Giessenlanden, Zuid-Holland). Quakernaec is ook de naam van een kade in Rotterdam.
Kwakkel, Quackels. Bijnaam naar de vogelnaam kwakkel, kwartel. Nu nog spotnaam.
Kwakkelaar, Quakkelaar, Quakelaar: Afleiding van vroeg Nederlands quackelen ‘schudden, trillen’, ook ‘beuzelen, kletsen’. Wellicht veeleer frequent van quacken ‘kwaken, kwekken’. Vergelijk Kwaak.
Kwakkelstein: Plaatsnaam. 1591 Pieter Claesse van Quackestein, Nootdorp (Zuid-Holland).
Kwakkenbos: Plaatsnaam. 17de eeuw Jan Claasz Quackenbos, Oud Ade (Zuid-Holland).
Kwant, Kwanten, Quandt, Quant, Quanten, Quantens, Quante,: Middelnederlands Quant ‘gezel, kameraad, guit, snaak’. Bijnaam.
Kwanters: Met hypercorrecte r van Quantes, afleiding van Quant.
Kwast, (van der): Plaatsnaam Kwast ‘tak met blaren, pluim, kwast, knoest’. De Oost-Duitse plaatsnaam Quast betekent ‘bos’
Kwekelberg, van Kwikkelberghe, (van) Quekelberghe, Quekelberge, van Queckelberche: Plaatsnaam Kwikkelberg in Binkom (Vlaams-Brabant). Maar de oudste vindplaatsen van de familienaam verwijzen naar Oudenaarde (Oost-Vlaanderen).
Kwekkeboom: Zeeuwse plaatsnaam ‘lijsterbes, rode kornoelje’. Vergelijk Twents kwekweboom, Fries kwitsebeam, Engels quickbeam, Duits Quickenbaum.
Kweldam: Plaatsnaam. 1635 Queldam in de Wieringerwaard (Noord-Holland).
Kwembeke. Misschien aanpassing van Duitse plaatsnaam Nieder-of Oberquembach.
Kwik, Kwick, Kwiek, (de) Quicke, Quick, (de) Quik, Quix, de Quyck, Quicken, Quicque, Quique, Qvick, Queck, Quecq, Quek, Quekke, de Quidt, Dequidt, Ouix. Bijnaam uit het Middelnederlandse quic, quec: levendig, vlug, kwik. Vergelijk Engelse familienaam Quick, Quicke, Duits Quck, Quick.
Kwikenborne, (van) Ouickenborre, van Quickemborne, van Quickeborne, van Quickelborne, Quickelborné: Plaatsnaam Kwikborre: levendige bron. Quecborn in Diest, Kwikkeborre in Dendermonde en Lede (Oost-Vlaanderen).
Kwikkelberghe, van, Kwikkelberge, van, van Kwikelberge, Kyquemberg: Plaatsnaam Kwikkelberg in Binkom (Vlaams-Brabant).
Kwist, Quist: familienaam uit Tholen afkomstig, ontleend aan de Walcherse veldnaam ’t Quistken, een stuk grond waarover een kwestie bestond, waarover getwist werd.
Kyquemberg. 1. Plaatsnaam Kiekenberg (Friesland). 2. Zie Van Kwikkelberghe.
Kytspotter, de, de Kydtspotter: Familienaam in Frans-Vlaanderen. De oudste vorm Quitspotter wellicht door klankverandering uit Quistpotter, misschien vervormd uit Quisteboud, Cent.
Kwisthout: Bijnaam voor een timmerman die kwistig omspringt met het hout, die het hout verkwist. Vergelijk Frans Gâtebois.
'
L.
Laager-Scherer. Dubbele Duitse familienaam uit: Laager/Lager: uit de plaatsnaam lage(r) (lager gelegen of gewoon "plaats") en Scherer: beroepsnaam van de baardscheerder, lakenscheerder, droogscheerder…..
Laagland: Plaatsnaam in Idaarderadeel (Friesland) en Doniawerstal (Friesland).
Laak, van (de(r), van Laecke, van Laeke, van Laecken, van Laeken, van Lake, van Laken, van der Laaken, van Laerken, van Larken, Lake, van de Laeken, Verlaecke, Verlaeken, Verlaeken, Verlaek, Verlaak, Verlaeck, Verlaeckt, Verlack, Verlackt, Verlaet, Verlat, Lakeman, Lakemans, Laekemans, Laekemans, Laackmann, Laeckmann, Lackman, Lackmann, Lacman, Lacqueman, Lacquemans, Lacquemanne, Lacquemant, Lacquement
Familienaam uit de plaatsnaam Lake/Laeck: Plaatsnaam ten/ter Lake ‘poel, plas, waterloop in moerassig terrein’. Laak (Drenthe, Gelderland Nederlands-Limburg, Overijssel), in Ruinen (Drenthe), Den Haag (Zuid-Holland), enz., ter Lake in Dinslaken (Noordrijn-Westfalen), in Assebroek, Knesselare, Prémesques (Nord), Quelmes (Pas-de-Calais).
Laan, (van der, vander), Terlaan, van (der) Laenen, Verlaan, Verlanen, van Lanen: Plaatsnaam Laan ‘laan, weg met bomen, akkerweg’. De Laan in Limmen (Noord-Holland), Pijnakker (Zuid-Holland), Ter Laan (Groningen), De Laan (Noord-Brabant).
Laar, van (de); van Laare, van (de) Laer, (van) Laere, van Lare, van de Lair, von der Lahr, van Lafejre, van Laere, van Lare, Laarman, Laarmans, Laarmann, Laermans, Laremans, Laeremans, Laeremens, Laermemans, Leerman, Leirman, Verlare: Verspreide plaatsnaam Laar ‘open plek in een bos, bosweide, bosachtig moerassig terrein’. Plaatsnaam Laar (Gelderland Noord-Brabant, Nederlands-Limburg, Overijssel, Utrecht, Vlaams-Brabant).
Laarhoven, van, van Laerhoven: Plaatsnaam Laerhoef (laar-hove) in Hoogstraten (Provincie Antwerpen).
Laarhuis: Plaatsnaam in Woolde (Hengelo, Overijssel) 1538-1563 Herman Laerhuis, Delden-Deventer (hij bezit het Laarhuis in Woolde).
Laarman, Laarmans, Laarmann, Laermans, Laremans, Laeremans, -mens, Laermemans, Leerman, Leirman: Afleiding van van (de) Laar.
Laarschot, van de, van de Laerschot: Plaatsnaam in Liempde (Noord-Brabant).
Laat, de; de Laet: Middelnederlands laet ‘laat, horige, vrijgelaten eigenhorige’.
Laat, van der, van (der) Laet. Plaatsnaam De Laat in Geel, Antwerpen, en Zoniënbos (Vlaams-Brabant) Waarschijnlijk van Van der Laakt.
Labalue, Laballue, Leballue, Lebalue, Lebalus: Bijnaam. Luiks-Waals Abalow’e kever.
Laban, Labanc: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Laban.
Labarbe. Bijnaam voor een gebaard man.
Labarque. Oudfrans, Frans barque: boot(je). Beroepsnaam voor een zeevaarder of visser? Maar misschien variant van de familienaam Labarge, Bargue: hooimijt.
Labarerrie, Labarrère: Plaatsnaam Barrière: slagboom. Vergelijk Delabarre.
Labarthe, La Barthe, zie Labat, Labath. Labasse: Plaatsnaam. Waals basse: kleine poel, plas.
Labath, Labate, L’Abbate, Labarthe, La Barthet: L’Abat(e), Zuid-Franse vorm voor l’Abbé. Zie l’Abée.
Labay, Labaye, Labaij, Labaeye, Labaie, Delabaye, Delabaije, de Labais, Delabbé, Delabbe, de Labeij, de Labey, Labeye, Labey, Labée: L'abbaye: naar de woonplaats in of bij een abdij.
Labbé, L'Abbé, Labbe, Labé, Labee, L'Abee, Labedz, Labed, Labeye, Labey, Abé: Oudfrans abbé: abt. Vergelijk Dabt.
Labbeke: Als beke-naam Labeke gereinterpreteerde Franse naam Lebecq, Lebèque. Bijnaam. Frans bec ‘bek’.
Labeeuw: Vlaamse aanpassing van Picardisch Labiau, van Frans Labeau, Lebeau. Bijnaam. Frans beau ‘mooi’.
Labehaut. Plaatsnaam in Ghoy, Henegouwen.
Labenne. Frans benne; rieten mand. Beroepsnaam.
Labens, Laebens, Labijn, Labyn, Labeen, Lebyn: Vadersnaam. Vleivorm van de Bijbelse naam Laban; vergelijk 1655 sente Labekens boom, Tielt.
Labe, Labesse, Laibaisses: Frans Labbesse, abes(se), Labaisse ‘abdis’.
Labeur: Frans labeur ‘werk, landbouwarbeid’. Beroepsbijnaam.
Labhaie, Labhaye, Laphaye: Plaatsnaam, 1350 Labehaie in Xhendremael (Luik).
Labout, Labots: 1. Uit Lapout, het zinwoord laphout‘ die hout lapt, met hout werkt’. 2. Vadersnaam. Met voortonig versterkte klinker uit Germaanse voornaam Lieboud.
Labi, Labie, Laby, Labye, Labby, Labbie, Delabie, Delaby, Delabye, Delabij, Delabby. Familienaam uit het Oudfranse abie/abeie: abdij. Naar woon- of werkplaats.
Labiche, Labis, Labisse, Labiese, Labies, Labieze, Lebiest: Frans biche: hinde. Bijnaam naar de zachtheid.
Labil, Labille. Oudfrans bille: boomstronk. Bijnaam naar de gedrongen gestalte. Vergelijk Strobbe, Stubbe.
Labiouse. Plaatsnaam La Biousse in La Versanne (Loire).
Labit, Labitte, Labyt, Labyte, Labijt: Oudfrans bite: grof gekanthouwde steen. Beroepsnaam van de steenhouwer.
Labiwez, Labiwoit, Labyois, Laboit, Labioit, Labioi, Labiois, Labio, Labiod, Labilloy: Plaatsnaam Labywé in Baulers (Waals-Brabant). De vormen op -oi zijn Waalse hypercorrecties.
Lablanche, Lablans: Bijnaam. Vrouwelijke vorm van Leblanc: de Witte.
Labonne. 1. Vrouwelijke vorm van Lebon. 2. Waalse variant van Laborne.
Labonté, Labonte. Variant van Bonté met volksetymologisch lidwoord.
Laborge. Variant van Labarge (zie Labarque)? Of Labourse?
Laborie, Labourie, Laboury, Labory, Laboyrie, Lambori, Lambory, Lambry: 1. Variant van Labo(u)rier, synoniem met Laboureur. 2. Franse plaatsnaam Borie: landhuis, boerderij.
Laborne, Labonne: Plaatsnaam La Borne in Thuin (Henegouwen) en Nijvel (Waals-Brabant): grenspaal.
Laboucher, Labouchere, Labouchère, Labuchere, Labucher, Labuchère, Labusière: Plaatsnaam La Bouchère (Nord, Orne) en in Chimay (Henegouwen) of Labuissière (Henegouwen) van buxarias: plaats waar buksboom groeit, Buxus. Vergelijk familienaam Labusquière, Bussière.
Laboue, Laboux. Plaatsnaam Boue; moeras, slijk.
Laboul, Laboulle, Leboulle: Bijnaam Boule: bol, naar de rondheid, of voor een speler. Vergelijk Bolle.
Labour, Labours. 1. Oudfrans labor, Frans labeur: arbeid, labeur, landbouw. Bijnaam van een arbeider of landbouwer. 2. Labours kan een spelling zijn voor Labourse.
Labourdette. Plaatsnaam. Afleiding van Oudfrans borde: landhuis. Vergelijk Delaborde.
Labouret, Labouré, Laboureix: Afleiding van Oudfrans labor: arbeid, labeur, landbouw. Bijnaam van een landbouwer.
Laboureur, Lelaboureur: Beroepsnaam van een werkman, meestal een landbouwer.
Labourse. Beroepsnaam van de beurzenmaker.
Labrie: Samengetrokken uit Laborie, Labourie, van Labourier ‘landbouwer’.
Labout. Beroepsnaam van timmerman. Zinwoord laphout 'die hout lapt, met hout werkt'.
Labrique. Plaatsnaam La Brique in Vloesberg (Henegouwen) en Sorée (Namen).
Labrouck, Labro dit Labrouck, Labrot, Labreau: Plaatsnaam Labroek in Ninove (Oost-Vlaanderen), Labrouck in Foret (Luik). Brô is Waalse variant van broûk, broek: moeras.
Labrousse, Labroche, Labrouche, Labrosse, Labroue, De Labrouhe: Plaatsnaam Bro(u)sse: struikgewas.
La Broyé, Labroy: Plaatsnaam Labroye (Pas-de-Calais), Labroie in Rozenaken (Henegouwen) van arboreta: boomgaard.
Labruijère, Labrujère: Franse plaatsnaam Bruyère ‘heide’. Pendant van van der Heide, waarvan de naam soms als vertaling voorkomt.
Labry, Labrie, Labrie, La Brijn, Labree, de Brie, Labrijn. Naam uit Saône-et-Loire en Lotharingen. Naam uit de plaatsnaam l'abri: beschermde plaats. Of uit la brie: moerassig gebied of heuvel (afhankelijk van de Franse regio). Vele varianten in Nederland. Misschien soms vadersnaam uit de Latijnse naam Laberius.
Labrijn: Uit Labrin, samengetrokken uit Frans Labourin ‘landbouwer’? Of uit Lebrin, Picardisch uitspraak van Frans Lebrun ‘de Bruin?’ Volgens Meertens zou Labrijn van de Normandische eilanden afkomstig zijn en oorspronkelijk Le Brit ‘de Breton’ geheten hebben.
Labuche. 1. Frans bûche: houtblok. Beroepsnaam van de houthakker, Frans bûcheron. 2. Plaatsnaam La Bûche in Harchies (Henegouwen). 3. Variant van Labouche (vergelijk Labouchere=Labuchere).
Labus. 1. Door assimilatie van laetbus: laatbus, bus gebruikt bij het aderlaten. Beroepsnaam van de aderlater, arts. 2. Aanpassing van Labuche.
Labijt: Frans Labi(te). Oudfrans bite ‘grof gekanthouwde steen’. Beroepsbijnaam van de steenhouwer.
Lacaf, Lacaff, Lakaff: Waarschijnlijk variant van Lacave (met verscherping v/fj.
Laçage, Lacafejyse, Lacaeijse, Lacaes, Lacaze: Plaatsnaam La Cage in Neufvilles (Henegouwen): holte, diepte. De Vlaamse aanpassing met -aai-klank is te verklaren uit Picardisch caige.
Lacaille, Lecail, Lecaille, Lakaille. Bijnaam uit het Franse caille: kwartel. Bijnaam naar een bepaald ? gedrag.
Lacanne. Oudfrans cane: kan, kruik, vochtmaat. Beroepsnaam. Vergelijk (de)Kan.
Lacant, Lacante: Waalse vorm voor Picardisch Lecantre. Beroepsnaam van de cantor, zanger, voorzanger in de kerk.
Lachaert. Familienaam afgeleid uit het werkwoord lachen. Bijnaam voor een lacher, een vriendelijk iemand.
Lacart, Lackar, Lacquart, Lacqua: Afleiding van Van de Laak, van den Lake.
Lacassaigne, Lacassagne, Laccasaigne: Zuidfrans cassaigne, Frans cassagne, Romaans cassanea: plaats waar eiken groeien. Laçasse: 1. Plaatsnaam Zuidwest-Frans casse: eik. 2. Oudfrans casse: kookpan. Beroepsnaam.
Lacaze. 1. Variant van Laçage. 2. Plaatsnaam Lacaze (Lot, Tarn).
Lach. Vadersnaam. Tsjechische vleivorm van Slavisch Ladislav.
Lachaert. Afleiding van werkwoord lachen. Bijnaam voor een lacher.
Lachaise, Lachaize. Plaatsnaam Lachaise (onder meer Charente).
Lachard, Lascar, Laskar, Lasker (deze laatste hoort misschien niet in het rijtje) naam uit het Oudfranse lasche: los, ontspannen, zacht, maar laf. Bijnaam. Zie ook bij Lasker.
Lachaud, Lachaux: Verschrijvingen voor plaatsnaam La Chau(d), Chaux in Massif Central en Z.-W.-Frankrijk. Calm, chaume: stro, riet. Waarschijnlijk ook een plaatsnaam in Luik.
Lachenal, Lassinal: Frans chenal: irrigatiekanaal.
Lâcher, Lacher. Bijnaam voor iemand die graag en veel lacht.
Lacheron, Lacharon, Lacharron, Lasseront, Lasseron: Oudfrans laceron: veter, snoer, strik, strop, lus, band, lint. Beroepsnaam.
Lachman, Lachmann. 1. Bijnaam voor een lacher? 2. De Duitse familienaam van Middenhoogduits lâche: grensteken, grenspaal. Of van Middenhoogduits lâche: plas, poel en dus Hoogduitse pendant van Nederduits Laackmann; zie Lakeman(s).
Lachner. Duitse afleiding van de plaatsnaam Lachen, onder andere in Beieren.
Lachterman. Variant van Lachman? Of van Middelnederlands lachter: schande, krenking, smaad. Bijnaam voor de lachteraer: kwaadspreker.
Lackner, Lakner, Duitse afleiding van plaatsnaam Lacken (Beieren). Of Waalse uitspraak van Lachner.
Lacomble, Lacomblet, Lacomblé, Lacomblez: Plaatsnaam Comble, Oudfrans combele: klein, smal dalletje. Vergelijk Combel. Lacomble kan ook wel een Waalse hypercorrecte vorm zijn voor Lacombe.
Lacoppe. Waals cope: koppel, zwenghout, inhoudsmaat; ook uithangbord.
Lacour, Lacourte, la Corte, Lacourt, Lacor: 1, Korte vorm van Delacourt ‘van den Hove’. 2. Vanwege de fréquente verwarring van la/le kan de familienaam ook een variant zijn van Lecour(t). De uitgang -te kan dan worden verklaard door congruentie met het vrouwelieke La-. Eventueel invloed van Nederlands De Corte.
Lacouronne. Bijnaam naar het frequente uithangbord.
Lacreman. Waarschijnlijk door verkeerde lezing van Laeremans.
Lacres, Lacrês: Plaatsnaam Lacres (Pas-de-Calais)?
Lacressonnière. Plaatsnaam Cressonnière (Nord, Pas-de-Calais): plaats waar waterkers, tuinkers groeit.
Lacroix, Lacroi, Lacrois, Laccroix, Lacroux: 1. Zie Delacroix. 2. L'acrois. Oudfrans acros: wreed, verschrikkelijk. Bijnaam.
Lacus. Duitse plaatsnaam Lackhausen: 1200 Lachusen?
Ladavid. Moedersnaam. Vrouw of dochter van David.
Laddyn. Vadersnaam. Korte vorm van Coladin, van Colardin. Vergelijk Ladon.
Lademacher. Duitse beroepsnaam van de timmerman die Middennoordduits laden, dats is kisten, kasten, schrijnen maakt.
Ladenberg: Wellicht de plaatsnaam Ladenburg (Baden-Württemberg).
Laden, Ladent, Ladan, Ladant, Ladang, Ladangh, Ladam, Ledent, Ledens, Ledant, Ledain. 1. Bijnaam uit het Franse dent: tand (opvallende tanden of tandarts?). 2. Zie ook Ledain.
Ladeuze. Plaatsnaam Ladeuze, Henegouwen.
Ladon, Ladot, Lados. Vadersnaam. Korte vorm van Coladon, Caladot, van Colardon, Calardot, afleiding van Colard. Vergelijk Geradon, van Gérardon.
Ladrague. Bijnaam. Oudfrans drague; ekster. Vergelijk Lagace.
Ladrie, Ladry, Ladril, Ladrille: 1. Zie Deladrière. 2. Eventueel van Oudfranse plaatsnaam Ladrie: leprozenhuis.
Ladsous, Ladesou, Ladrisou, Deladessous, De Ladessous, De Ladersous, Laderjoes. Familienaam uit de plaatsnaam Là-dessous: daar beneden. Dit in Blaregnies en in Gozée (Henegouwen).
Ladurée, Laduree, Laduron, L'aduré. Oudfrans aduré: gehard, krachtig, moedig.
Laekemaeker. Beroepsnaam van de lakenwever.
Laemmle, Lammelin: Verschrijving van Duits Lâmmle, afleiding van Lamm. 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lambert. Vergelijk Lammekens. 2. Bijnaam naar het lam of huisnaam.
Laender, de, de Lander, Landers, Laeners, Laner. Naam uit het Middelnederlandse laenre: slechtvalk of lannervalk (ook wel steenvalk genoemd). Bijnaam naar de vogel of beroepsbijnaam van de valkenier.
Laenen, Laenens, Lanens, Lanen, Lane, Lanes, Laanen, Laane, Laan. Moedersnaam Lane, verkorte vorm van de Latijnse heiligennaam Juliana.
Laerbeke, van, van Larebeke, van Laerebeke, van Laerbeecke: Plaatsnaam Laarbeke in St.-Martens-Lierde (Oost-Vlaanderen), Jette, Elsene. Laarbeek bij Vlezenbeek (Vlaams-Brabant). Leerbeek (Vlaams-Brabant).
Laere, de, Delaere, de Larre. Waarschijnlijk vervlaamste vorm van Delard, Pas-de-Calais. Zie bij Dulaar.
Laeren, van. Plaatsnaam Laarne, Oost-Vlaanderen.
Laeres, van, van Laeris: Misschien plaatsnaam Laires (Pas-de-Calais).
Laes, Laas, Las. Verkorte vorm van de Bijbelse voornaam Elia(s) of korte vorm van Colaes=Nicolaas.
Laet, de, de Laat, de Laedt, Laets, Laatsch, Slaets, Slaats, Slaedts, Sladts, Slaes,Sluydts, Sluyts, Sluijts. Familienaam uit het Middelnederlandse laet: horige, laat, vrijgelaten eigenhorige.
Laethem, van, van Latem. Plaatsnaam Latem in Bierbeek (Vlaams-Brabant), St.-Maria-Latem of St.-Martens-Latem (Oost-Vlaanderen). Eventueel Plaatsnaam Lathum (Gelderland).
Laey, de, de Laei, de Laeij, de Laeye, de Laye, de Lay, de Laije, de Laij, Lay, Laye. Frans lai, lay: leek, burger, séculier; onkundige in een vak. Vergelijk De Leeck.
Laface. Reïnterpretatie van Lafosse.
Lafartin, Lafertin: Waaarschijnlijk door verscherping familienaam Lavardin, Laverdin, naar plaatsnaam Lavardin/Laverdin (Loir-et-Cher, Sarthe). Veeleer dan La Fertin, vrouw van Fartin, vleivorm van Germaanse fard-naam.
Lafaut. 1. Korte vorm van De la Fau; zie Delfau(d) 2. Zie Lefau(l)x.
Lafère, Lavère, Lafarre: La Fère, Lafere, Lefer(e). Frans Bijnaam Lefer voor een levenskrachtige of hardvochtige figuur.
Lafeuillade. Plaatsnaam La Feuillade (Dordogne, Charente), Frans feuillée: gebladerte, loof.
Lafeuille. Waarschijnlijk reïnterpretatie van Lafaille.
Laffolay. Bijnaam L'affolé: radeloos, wanhopig; of Oudfrans l'afolé: gewond, verminkt.
Lafille, Laffile: Verwantschapsnaam La Fille: de dochter. Vergelijk Lefils.
Lafineur, Laffineur, Laffineux, Laffineuse: Beroepsnaam van de affineur. Wellicht in ruimere betekenis van Oudfrans afiner: zuiveren, verfijnen.
Lafit, Lafitte, Laffite, Laffitte. Plaatsnaam Lafitte (Tarn-et-Gar., Lot-et-Gar., Hte-Gar.).
Laflere, Laflère, Leflere: Waals-Vlaamse familienaam. Waarschijnlijk variant van de eveneens Waals-Vlaamse familienaam Lafere, met l-perseveratie.
Lafleur, de Fleur, Delfleur, de Floor, Duffluer, Dufloer: Frans fleur: bloem. Bijnaam, wellicht naar een huisnaam.
Lafon, Lafont, Lafond, La Fong, Laffon, Laffont. Familienaam uit de Oudfranse plaatsnaam font: bron.
Lafollete. Afleiding, vrouwelijk van fou; gek. Bijnaam. Vergelijk Follet.
Lafon, Lafont, Lafond, La Fong, Laffont, Laffon: Plaatsnaam. Oudfrans font: bron.
Lafooij: Aanpassing van Lavoye, van Delvoie ‘van den Wege’.
Laforce, la Fors: Uit Delaforce, van Delforce. Plaatsnaam La Force ‘versterkt kasteel’.
Lafortune. Bijnaam. Frans fortune; fortuin, geluk.
Lafrance. Herkomstnaam La France; Frankrijk.
Lafruit, Lafrut, Lafru, Lafrux: Waalse plaatsnaam afru, van Latijn adfrictum: gerooid land, rode. Lafrut of Lafry in Ferrières (Luik).
Lafuste, Laffut, Laffutte, Lafut: Wellicht van Lefust. Oudfrans fust, Frans fût: vat. Beroepsnaam van de kuiper. Vergelijk (de) Fuster.
Laga, Lagae, Lagha, Lagauw. Volgens onderzoeker Peene komt het uit Del Aga. Gilis Van der Vaet, overleden ca. 1547 te Heule had voorgaande schrijfwijze. Deze evolueerde in 1579 in Heule tot Jan Van le Haet. Die naam werd dan weer het slachtoffer van de West-Vlaamse g/h verschuiving: Jan van le Gaet. Via een aantal tussenvormen was het in 1604 al Jan Lega. Het veelvuldig voorkomen van naamvarianten in het Scandinavisch gebied zou kunnen wijzen op een oorsprong in (zuid) Scandinavië. Het zou dan een soort vadersnaam zijn: beschermer van (Gods) wet Zie ook Lava.
Lagaaij, Lagaij: Ook Lagay, van Legaey, van Frans Legai. Bijnaam. Oudfrans gay, gai ‘vrolijk, levendig, lustig, opgewekt’.
Lagace, Lagac, la Gasse: Lagace, Lagasse = l’Agace. Oudfrans agace ‘ekster’. Bijnaam voor een prater. Vergelijk Vlaamse familienaam Axters.
Lagacysse. Verkeerde lezing van Lagaeysse.
Lagaert, Lagard, Lagaet. 1. Komt mogelijk uit het werkwoord lagen: ruilen, verruilen. Bijnaam. 2. In veel gevallen zal de naam echter afkomstig zijn uit het voornamelijk Oost-Vlaamse Laga(e). Zie bij Laga(e).
Lagage, Lagagie, Lagaese, Lagase, Lagaize, Lagaisse, Lagaise, Lagerisse, Lageirse, Lagaeysse, Lagaysse, Lagayesse, Lageiste: 1. Oudfrans gage: pand. Beroepsnaam van de pander, de gerechtsbode of beambte die een panding verricht. Vergelijk Louage, Pandelaers. 2. Uit Delaga(i)ge. Plaatsnaam Gage in Neufvilles (Henegouwen), Ga(i)ges (Henegouwen) en in Gondregnies (Henegouwen3. Lagaisse en Laga(e)ysse kunnen eventueel op Lagache teruggaan; zie Lagasse. Maar een verwarring is net zo goed mogelijk.
Lagalis, Lagaly: Oudfrans agali: beleefd. Bijnaam.
Lagamme, Moedersnaam. Lajeanne van de voornaam Jeanne: Johanna. Vergelijk Gamme, Jamme.
Lagappe, L’agab. Oudfrans agab: grap, scherts, plagerij, spotternij; of Oudfrans la gabe: zelfde betekenis. Bijnaam.
Lagarde: Verkort uit Frans Delagarde. Plaatsnaam La Garde ‘wachtpost, uitkijkpost’.
Lagasse, Lagache, Lagace, Laguasse, Lagaesse, La Gaesse, Lagauche, La Gauche, Lagatie, Lagassy, Legacie, Lagacé, Lagas, Lagast, Lagaste dit Lagasse, Legas, Legasse, Legast, Legaste, Laguesse, Lagesse, Lages, Agache, Agasse, Aguesse. Naam uit het Oudfranse agace, het Picardische agache, het Luiks-Waalse aguèsse: ekster. Bijnaam voor een prater.
Lagaune. Picardische variant van Lejaune, Lejeune: de jonge (niet: de gele).
Lagauw. 1. Zie Legau(lt). 2. Zie Laga(e). 3. Waals-Vlaamse verwarrring met Lahaut.
Lagemaat, van de; Legemaate, Legemate, Leegemate: Plaatsnaam Lage/Lege Maat ‘laag liggend maailand, weiland’. Vergelijk Lage Meten in Bergen-op-Zoom (Noord-Brabant).
Lageman, Lagerman: 1. Bijnaam van de belager; vergelijk Lagers. 2. Variant van Lachman?
Lagendijk, Lagendyk: Plaatsnaam Lagedijk in Katwoude (Noord-Holland), Schagen (Noord-Holland), Wervershoof (Noord-Holland) en Lage Dijk in Haarlemmerliede (Noord-Holland).
Lagenhoek: Plaatsnaam in Geertruidenberg (Noord-Brabant).
Lageot, Lajot, Lajeot: Afleiding van Lage, van plaatsnaam l'Age: haag.
Lagerwaard, Lagerwaart, Hoogerwaard, Waard, van der. Plaatsnaam Waard als Hoeksche Waard.
Lagers, Laager: Middelnederlands lager: belager.
Lagerwey, Lagerweij: Plaatsnaam Lage Wei(de) in Cadzand (Zeeland), Lage Weide in Utrecht, Lage Weeën bij Oldemarkt, Overijssel.
Laget: Deze familienaam komt vooral in Oost-Vlaanderen voor, maar blijkt toch Waals te zijn: Wellicht uit Frans Laguet, van l’aguet ‘wachtpost’.
Lageuse. Spelling voor Laguesse?
Lagneau, Lagneuax, Lagnau, Lagnaux, Lagna, Lagniau, Lagniaux, Lagnieaux, Longneaux, Longniaux, Laigneaux, Laigneoux, Laignelle, Laignele, Lenjou, Lainel, Leaignel, Leignel, Lengyel, Lenyel, Lingnau, Ligneel, Lignel, le Néel, Lynneel, Lyneel, Lijnneel, Lognay, Lognais. Naam uit het Oudfranse a(i)gnel. Frans agneau: lam, schaap. Bijnaam voor iemand met een zacht karakter of huisnaam.
La Grappe. Oudfrans grape; haak, klauw. Bijnaam.
Lagrave. 1. Zie (de) Graaf. 2. Pllaatsnaam (Tarn, Isère): grind.
Lagraviere, La Gravière: Plaatsnaam. Oudfrans gravière: plaats met grind.
Lagrillière, Lagrilliere. Plaatsnaam Grillère: plaats met krekels.
Laguerre. Frans guerre: oorlog, strijd. Bijnaam voor een strijdlustig, combattief mens? Vergelijk Krieg, Bataille.
Lahaine, Laheyne, La Heijne: Wel niet de waternaam La Haine, Nederlands de Hene (Henegouwen), maar variant van Franse familienaam Lahaigne. Oudfrans baigne: grimas, grijns. Bijnaam.
Lahak, Lahac, Lahacque, Lahaque: Oudfrans hache, Oudpicardisch en Waals hake: haakbus; ook hak, bijl. Beroepsnaam.
Lahanier. Beroepsnaam. Oudfrans ahanier; landbouwer.
Lahey: Uit Lahaie, korte vorm naast Delahaie. Plaatsnaam La Haie ‘haag, bosje’. La Haie is ook de Frans naam voor Den Haag (Zuid-Holland). Meestal Frans pendant van van der Hage(n).
Laheijne: Uit Lahaine, van Franse familienaam Lahaigne. Oudfrans haigne ‘grimas, grijns’. Bijnaam.
Lahr: Plaatsnaam (Beieren, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen).
Lahier, Lahy, Lahye, Lahire, Lahir, Laï, Lai: Een variant van Laillier (zie Lailler) is vanwege de oude h-vormen vrij twijfelachtig.Of een afleiding van Waals lahe, Frans laisse 'lijn, band'.
Lahnstein. Plaatsnaam Ober- en Niederlahnstein, Duitsland.
Lahon. Afleiding van Oudfrans lasche, van Latijn lascus, laxus, Frans lâche: los, ongespannen, zacht, laf.
Lahor. Verschrijving voor Lahors, van Delahors, de là-hors: van Ginderbuiten.
Lahorte, Laherte, Laheurte: Plaatsnaam. Oudfrans horde: paalwerk, palissade?
Lahoussée. Plaatsnaam Houssaie: plaats waar hulst groeit.
Lahr. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Lahure. 1. Bijnaam Hure voor iemand met borstelig haar. Vergelijk Huret, Hurel. 2. Plaatsnaam La Hure in Vloesberg (Henegouwen).
Laigle. Frans aigle; arend. Bijnaam of huisnaam.
Lailler, Lalli, Lallier, Laly: Beroepsnaam L'ailler: verkoper of teler van look (Frans ail).
Laime. Vervorming van Laine.
Lainier, Leyniers, Laignez, Leignée, Laygnez, Leny, Lenie, Leni, Liny, Lini: Beroepsnaam. Frans lainier: wolbewerker. Vergelijk Lanier.
Lair, Laire, Lhair, L'Hair, Leir, Leire, Leirens, Leyre, Leer, Leerens, Lere, Lerens. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Hilarius.
Lairesse, Léresse, Le Reste: Plaatsnaam in Ougrée (Luik).
Lairin, Lairain, Lairein. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Hilaire. Vergelijk Laire en familienaam Hilairin.
Laisnez, Laisné, Laine, Lainet, Lainez, Laine, Lenez, Lenné: Bijnaam: de oude(re), de oudste. Vergelijk De Oude.
Laitat, Laitar. Afleiding van lait: melk. Vergelijk létat: melkvarken.
Laitem, Laithem, Delaitemps, Letems, Lethem, Letent, Leutem, Lietem, Liétem. 1. Naam uit het Franse laid temp: slecht weer. Bijnaam voor iemand met een slecht humeur. Vergelijk (de) Fortemps, Duits Roweder 2. Zie ook Latem Van. Deze mogelijkheid is voor een aantal varianten (Lait(h)em, Leutem, Lethem) niet uit te sluiten.
Laixheau, Laixhau, Laixhay, Laixhaye: Plaatsnaam in Herstal en Jupille (Luik).
Lake, van, Laken, van, van laecken, van Laeken, van Lacken, van Laerken, van Larken, van Larcken. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Laken (Brussel). 2. Uit Van den Laken, zie ook van de Laak.
Lakeman, Lakemans, Laekeman, Laekemans, Laackmann, Laeckmann, Lackmann, Lackman, Lacman, Lacquemansm Lacqueman, Lacquemanne, Lacquemant, Lacquemment: Afleiding van Van (der) Laak. Ook Nederduits. Vergelijk Lacart.
Lakerveld: Plaatsnaam ten zuiden van Laak in Ohé en Laak (Nederlands Limburg), Lexmond (Zuid-Holland) en de Vijfherenlanden (Zuid-Holland).
Lakiere, Laquière, Lacquière, Dekière, (de) Kiere, Dequire: Plaatsnaam. oudfrans quiere: kant, hoek.
Lakké: Frans familienaam Lacquet, verkleinvorm van lac ‘meer’.
Lako, Laco: Naam van een hofstede Le Quoy in West-Zeeuws-Vlaanderen.
Lal, Lale. Van werkwoord lallen. Bijnaam voor een laller, die onduidelijk praat.
Lalkens: Vadersnaam. Lallekens, regressievorm voor Lollekens, verkleinvorm van de Friese voornaam Lolle. Zie Lolkema.
Lalouette, Lallouette, L'alouette: leeuwerik. Bijnaam.
Laloyer, Lalloyer, Laluyé, Laluyer: L'aloet, afleiding van Oudfrans aloe: leeuwerik. Vergelijk Laloyaux.
Lala. Luiks-Waalse verschrijving voor Lalau of Lallard.
Lalanne. Plaatsnaam. (Gers, Htes-Pyr.).
Lalbrecht. Verhaspeling van Lambrecht.
Laliere, Lalierre. Vrouwelijke vorm van Lailler?
Laline, Lalinne, Lalienne. Moedersnaam L’Alienne van de voornaam Aline, Adeline.
Lalisse. Waternaam La Lys; de Leie?
Lalleman, Lallemand, L’Allemand, Lalleman, Lallemant, Lallemang, Lallemens, Lallement, Laleman, Lalemand, Lalement, Lalmand, Lalman, Lalmant= l’Allemand ‘de Duitser’. Alleman is oorspronkelijk de volksnaam van de Alamannen. Aangezien deze Duitsers (Elzas) de naaste buren waren van de Fransen, werd Allemand is de Franse naam voor de Duitser.
Laloire, Laleure, Lalor: L'aloire, Waals alôre, Frans alouette: leeuwerik. Bijnaam. Vergelijk Lallouette, Leeuwerck.
Laloubee, Laboubee: Wellicht met accentverschuiving van de familienaam Lalobe.
Laloyaux, Lalouel: Oudfrans aloel: leeuwerik. Bijnaam.
Lamain: 1. Plaatsnaam Lamain (Henegouwen). 2. Bijnaam. Frans main;‘hand’.
Laloyaux. Familienaam afgeleid van het Oudfranse 'oloel' = leeuwerik. Wellicht een bijnaam komende van muzikale eigenschappen.
Lamacq. Ongetwijfeld van Lamarque.
Lamaille, Lamaye: Bijnaam. Waals maye: muntstuk.
La Marié. Bijnaam. Frans marié: pas getrouwd.
Laman, Lamant, Lamand, Lamend, Laemant: 1. Franse bijnaam. L’amant ‘de minnaar’. 2. Soms van Leman, vertaling van de Man.
Lamaurice, Lamauris, Lamaurisse: Moedersnaam bij de voornaam Maurice? Of reïnterpretatie van Lamouris.
Lamb. Engelse vadersnaam. Korte vorm van Lambert.
Lambelin, Lamblin, Lamblain, Lemblin, Lambelein, Lamelyn, Lamlin, Lamelyn, Lamelijn, Lemmelyn, Lemmelijn, Lemmerling, Lemmerlijn. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Lambrecht.
Lambach. Duitse plaatsnaam, Beieren.
Lambaux, Lambeau, Lambeaux, Lombeau, Lambay: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam land-balth 'land-stoutmoedig': Lan(t)boldus. 2. Afleiding op -el van de voornaam Lambert (Lambel/ Lambeau).
Lambe de Harewude. 1. Plaatsnaam in Sheffield. 2. Engelse bijnaam Lamb: Lam.
Lambeens. 1. Zie Langbeen. 2. Zie Lambin. Vergelijk Engelbeen = Ingelbin.
Lambenne. Moedersnaam bij de voornaam Lambert?
Lambercy, Lambersy: Plaatsnaam Lambrechies in Gaurain (Henegouwen) of Lamberchies in La Bouverie (Henegouwen).
Lamberg. Variant van Lamberg, door klankverandering, van Lambrecht.
Lambermon, Lambermont, Lambemont, Lambremont: Plaatsnaam Lambermont (Luik).
Lambert, Lambertz: Vadersnaam. Romaans vorm van de Germaanse voornaam Lambrecht.
Lambertijn, Lambertyn, Lammertijn, Lammertyn, Lammertin, Lammertini, Lammerteyn, Lamertin, Lamerteyn, Lamertyn, Lamerten, Lammertink. Vadersnaam, vleivorm van Lambert, Lammert, Lambrecht.
Lambertus, Lambert, Lamberty, Lamberta. Vadersnaam. Italiaanse, respectievelijk Latijnse vormen van de Germaanse voornaam Lambrecht.
Lambier, Lambiet, Lambié, Lambie, Lamby, Lambij. 1. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Lambrecht. Picardisch Lambiert, Waals lambiè. Zie Lambrecht. 2. De familienaam Langbeen uit Zuid-Oost-Vlaanderen werd in de 19de eeuw verschreven tot Lambier.
Lambillion. Lambillon, Lambion, Lambilliotte, Lambiliotte, Lambilliot, Lambiliote Lambiliote, Lambilotte, Lambilot, Lambiotte, Lamblotte, Lamblot: Vadersnaam. Vleivorm op -illon, -illot(e), -lot van de voornaam Lambrecht.
Lambin, Lambein, Lambeens, Lombin: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Lambert, Lambrecht.
Lambinet, Lambinon: Vadersnaam. Vleivormen met de stapelsuffïxen –in-et en -in-on van de voornaam Lambrecht. Vergelijk Lambin.
Lamblet, Lambelé, Lambolet, Lambley, Lambley, Lambele, Lamble: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lambert.
Lamboo, Lambo, Lambot, Lambotte, Lembo, Lampo, Lampo: Vadersnaam. Frans verkleinvorm Lambot van de Germaanse voornaam Lambert (landa-berth).
Lambois, Lambooy, De Lamboy, Lombois, Lonbois, Lambooij: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Lambrecht.
Lamborelle, Lemborelle, Lambrau, Lamprau, Lamboray: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lambert. Vergelijk Lambret. 2. Of veeleer van Oudfrans lapriel, Frans lapereau, Middenenderlands lampreel: konijntje. De m is de zo fréquente epenthetische nasaal (vergelijk pampier). De b is te verklaren door associatie met de voornaam Lambert.
Lambori, Lambory. Variant met epenthetische nasaal van Laborie.
Lambrecht, Lambrechts, Lambrechtse, Lambrechtsen, Lambrechs, Lamberechts, Lamberegts, Lambregt, Lambreght, Lambregts, Lambrecht, Lambregchts, Lambregtse, Lambreghts, Lambreghs, Lambreghse, Lambrexhe, Lambreckx, Lambrecks, Lambreck, Lambrecq, Lambretchts, Lambrecth, Lambrecths, Lambrichts, Lambricht, Lambrichs, Lambrich, Lambrigtse, Lambrigt, Lambrights, Lambright, Lambericts, Lambricks, Lambriks, Lambricks, Lambrick, Lambrix, Lambrik, Lamprecht, Lemberechts, Lembrechts, Lembreght, Lembreghts, Lembregt, Lembrik, Lombrechts, Lambert, Lamberts, Lambertz, Lambertz, Lambers, Lambeir, Lamber, Lamberg, Lambart, Lambaere, Lambaerts, Lambaert, Delambert, Lampers, Lember, Lembert, Lempere, Lemper, Lamperth, Lampert, Lampaert, Lampert, Lampertz, Lempart, Lempert, Lambaets, Lambeets, Lamerichs, Lamerigts, Lammerich, Lammerts, Lammert, Lamert, Lammerz, Lemmaert, Lammer, Lammers, Lamers, Laemers, Lemmer, Lemmers, Lemmerz.: Vadersnaam. Germaanse voornaam land-berht ‘land-schitterend’: Landebert, Lambertus, Lambrect, Lambret. De vormen met Lem- zijn Brabants-Limburgs; die met -m(m)- zijn ontstaan door assimilatie, mb/mm.
Lambremont: Plaatsnaam Lambermont (Provincie Luik).
Lambret, Lambrette, Lambré, Lambrey, Lambre, Lembrez, Lombrez, Lombri, Lombrette, Lampret, Lampre, Lompret: Afleiding van Germaanse voornaam Lambert. Vadersnaamr. De vormen op -ette kunnen moedersnaam zijn, maar ook de verwaalste uitspraak van Lambrecht weergeven.
Lambreth. Spellingvariant Lambrecht of Lambret.
Lambrey. 1. Zie Lambret(te). 2. Eventueel van plaatsnaam Lambrey (Hte-Saône).
Lamé, Lame, Lamee, Lammé, Lamme, Lametz, Lammey, Lamey: Oudfrans l'amé: de beminde, geliefde. Bijnaam. Vergelijk Laimé.
Lameijer. 1 Grafïe voor Lameir; zie Lemaire.- 1. Er is een Duitse familienaam La(h)meyer: Lohmeyer, dat is meier in een bos.
Lameijn, Lameijns: 1. Vadersnaam. Spelling voor Lamyn(s), van Lammin(s); zie Lammens. 2. Eventueel Lameijn, Lamein, van Lamain.
Lamelle, De la Mole: van der Molen. Vergelijk Delmeule.
Lamette. Oudpicardisch mette: grens (van terrein)
Lametz. 1. Plaatsnaam, Ardèche, 2. Zie Lamé.
Lamesch. Waarschijnlijk door assimilatie van Lamensch.
Lami, Lamis, Lamisse, Lamie, Lamy: Bijnaam L'ami: de vriend. Oudwaals amice.
Lamiable. Bijnaam. Oudfrans amiable, Frans aimable: vriendelijk, beminnelijk.
Laminé. Variant van Laminne met secundair accent.
Lamiot. Bijnaam afleiding van Frans ami: vriend. Zie ook Amiot, Amiet 2.
Lamirand, Ladmirant, Lamerandt, Lamerand, Lammerant, Lamerant: Oudfrans amirant: émir, admiraal. Vergelijk Lamoral.
Lamiroy. Regressievorm van Lamire, die niet l'admiré: de bewonderde betekent, maar Middenfrans l'amiré: admiraal, bevelhebber.
Lamme, Laame, Lamm, Lam, Lamps, Lams, Lans, Lampe, Lamp, Lemme, Lemm, Lems: Vadersnaam. Korte vormen van de voornaam Lambrecht.
Lammekens, Lamkin, Lemke, Lemkens, Lemken, Lamquin, Lampke, Lembcke, Lämmchen: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lambrecht.
Lammen, Lammens, Lamens, Lamensch, Laamens, Lamyns, Lamijns, Lameyn, Lameyns, Lemmen, Lemmens, Lemmes, Lamping, Lampin, Lampens, Lampen, Lempens, Lempen: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Lambrecht.
Lammer, Lammers, Lamer, Lamers, Laemers, Lemmers, Lemmer, de Lamper, Lampers, Lempere, Lemper, Lempêre: 1. Afleiding van Middelnederlands lam(p): lam. Beroepsnaam van de schaapherder, die lammeren hoedt. Vergelijk De Geeter.
Lammeretz, Lameretz, Lamerets: Vadersnaam. Spelling voor Duits Lammertz, Lambertz, Lampertz.
Lämmerhirt, Lammerhiert: Duitse beroepsnaam van de schaapherder.
Lammerinks, Lammersma, Lammertsma. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lambrecht.
Lammerman. Beroepsnaam van de schaapherder. Vergelijk Lammers, Duits Lämmermann.
Lamittens. Verdwenen familienaam: mogelijk vadersnaam, knuffelvorm van Lamyns, dat is weer een knuffelvorm van Lambrecht.
Lamiroy. Verschrijving van Lamiré, dit uit het Middelfranse l'amiré: admiraal, bevelhebber.
Lammens, Lammen, Lamens, Lamensch, Laamens, Lamyns, Lamijns, Lameyn, Lameyns, Lemmen, Lemme, lemmens, Lampin, Lamping, Lampen, Lampens, Lempe, Lempens: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Lambrecht.
Lammerée: Vadersnaam. Door assimilatie mb/mm uit Lambré, Lambret, verkleinvorm van de voornaam Lambert.
Lammeren, van: Plaatsnaam Lamperen (Noord-Brabant).
Lammerink: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lambrecht. Ook verspreide plaatsnaam in Overijssel. †1341 Lambertus Lambertynck, leenman van het goed Lambertinck in Markelo Overijssel.
Lammerts, Lammertsma, Lammers, Lammer,Lam, Lamme, ’t Lam, Lem, Witlam, Cheuk-A-Lam, Lammerse, Lemmers, Lamer, Lamers, Laemers, Lemmer, Lemmers, De Lamper, Lampert, Lamper, Lampers, Lemper, Lepere, Lempère: 1. Vadersnaam. Uit Lamberts, Lambrecht)s), respectievelijk met assimilatie mb/mm en verscherping b/p. 2. Afleiding van Middelnederlands lam(p) ‘lam’. Beroepsnaam van de schaapherder, die lammeren hoedt. 3. Toename van de familienaam, of de familienamen, Lam is mede te danken aan immigratie uit Hongkong, China en Vietnam; Lam is ook een Aziatische naam.
Lamont, Lammont, Lamon, Lamond, Lamonte, Laemont, Van Lamoen, Lamoen, Lamoens. Familienaam uit de plaatsnaam L'amont: stroomopwaarts, hoger gelegen land. Er is onder andere een Lamont in Kwaremont (Oost-Vlaanderen).
Lamoot, Lamot. 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Lambrecht. 2. Zie Delamote.
Lamote: Verkort uit Delamote. Plaatsnaam Mot(t)e, van mota ‘hoogte, heuveltje’, gewoonlijk met kasteel erop en door gracht omgeven.
Lamor, Lamort, La mort: de dood. Bijnaam voor iemand die er als de dood (Vaams Pietje de Dood, Nederlands Magere Hein) uitziet. Of variant van Lemort.
Lamoral, Lamiral, L'Amiral, Amirault, Lamiraux: Middenfrans amira(i)l, amiré, van Arabisch emir, émir: bevelhebber, admiraal.
Lamouche, Lemouche, Lamoque, Lamocq, Lamock, Mouche, Mouque, Moucq, Mouck, Moxhe, Mox: Bijnaam. Oudfrans mosche, Latijn musca, Picardisch mo(u)que, Frans mouche, Waals mo(x)he: vlieg. Vergelijk Vliege. Vergelijk ook Mouchet/Mo(u)quet.
Lamouline, Lamoline, Lamolinne: Plaatsnaam La Mouline: de molen in Izel en St-Pierre-Chevigny (Luxemburg). Waarschijnlijk ook elders.
Lamour, Lamouret, Lamourette, Lamoret, Amoré: Frans amour: liefde. Bijnaam voor een verliefde, minnaar. Vergelijk Lamoureux.
Lamoureux, Amoureus: Bijnaam voor een hartstochtelijke minnaar, een Don Juan.
Lamoury. Lamourij, Lamouris, Lamory, Lamury: L'Amoury. Vadersnaam Amoury, zie Amaury.
Lamovte. Verkeerde lezing van Lamonte, of van Lamoute, van Lamote?
Lampaert: Vadersnaam. Variant van Lambert, Lampert.
Lampe: Vadersnaam. Uit Lambe, korte vorm van de voornaam Lambrecht.
Lamperen, van, van Lammeren. Plaatsnaam Lamperen, Noord-Brabant.
Lampier: Frans Lampire. Plaatsnaam Lempire (Aisne, Meuse).
Lampoie, Lambol: Vadersnaam. Waalse vleivorm van Germaanse voornaam Lambert.
Lamproi, Lamproie, Lamproy, Lamproye, Lamproe, Lamploy, Lemploi, Lempoy: Vadersnaam. Afleiding op -ôye van voornaam Lambert. Vergelijk Lambois.
Lamprou. 1. Variant van Lamprau. Naam uit het Oudfranse lampriel, het Franse lapereau, het Middelnederlandse lampreel: konijntje. Bijnaam of beroepsbijnaam (kweker). 2. Vadersnaam uit een Franstalige variant (bijvoorbeeld Lampreu) van Lambert. 3. Naam uit het Oudfranse emperere, het Franse empereur (l'empereur): keizer. Bijnaam (bijvoorbeeld uit een schuttersgilde).
Lamquet, Lenquet, Lenquette: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Lambrecht.
Lamrinck, met Lamring en Lammerding, is oorspronkelijk Lammerdink, Lambrechting, Landbrechting, van Landbercht, Lambrecht, Lambert, Lammert, een bekende mannen voornaam.
Lams, Lamse, Lamsens, Lems, Lemse, Lemsen, Lemzen, Lemson, Lemsom, Lensom, Lansens, Lanssen, Lanssens: Vadersnaam. 1. De vleivorm op –sin van de Germaanse voornaam Lambrecht. 2. De varianten met Lem kunnen ook korte vormen zijn van Adelem of Willem.
Lamson, Lampson, Lamsoul, Lamsoulle: Vadersnaam. Vleivormenop -eçon, -eçoul van de voornaam Lambrecht.
Lamstaes. Familienaam in Frans-Vlaanderen. Onduidelijk.
Lamswaard, van: Plaatsnaam Lamswaarde in Hontenisse (Zeeuws-Vlaanderen).
Lamury. 1. Beroepsnaam. Waals l'amury: l'armurier, Middenfrans armeurier: wapenmaker. Vergelijk Larmoyer. 2. Of veeleer variant van Lamoury.
Lamusse, Lameuse: Waals voor L'aumusse. Middenfrans aumusse, van Middenlatijn almutia: kapmantel van kanunnik, van muts.
Lan. Romaanse spelling voor Lang? Of plaatsnaam Laon?
Lannoye, Lanoye, Lanoy, Lanoij, Lanije, Lanois, Lanoyt, Lanoi, Lanoit, Lannootje, Lanootje, Lanotte, Lano, Lannoo, Lanoo, Lannoeye, Lannoey, Lanoey, Lanoeye, Launay, Launois, Launoy, Lonnay, Lonay, Lhonai, Lhonnay, Lonnoy: 1. Plaatsnaam Lannoy (Nord, Oise): Latijn alnetum, Frans aunaie: elzenbos. Zie ook Delaunay. De verschrijvingen Lannoo(t) en Lanotte zijn Vlaamse aanpassingen, aangezien Picardisch oi ongeveer samenviel met onze scherplange o (vergelijk foire: foor). 2. In Verrebroek komt Lannoey voor als reïnterpretatie van Lernould.
Lancaster, Lankester; de Lancastre: Engelse plaatsnaam.
Lance. Lans, Lanse. 1. Beroepsnaam voor de maker of drager van lansen. Vergelijk Lancet. 2. Van Lanzo, Lantso, afleiding van Germaanse land-naam. 3. L'ance. Middenfrans anse: handvat?
Lancel, Lancelle, Lanselle, Lanciaux, Lancia, Lansiaux, Lansay: Vadernaam, voornaam Ancel met proditisch lidwoord. (!').
Lancelevé. Bijnaam voor iemand die de lans opneemt, naar de lans grijpt? Vergelijk Duits Zuckmesser, Zuckschwert.
Lancelin. Vadersnaam. Voornaam Ancelin met proditisch lidwoord. Of afleiding van Lancelot.
Lancelot, Lanselot, Lansloot, Lanslots, Landslots: Vadersnaam. Lanseloot, Lancelot, naam uit de ridderromans.
Lancereau. Oudfrans lancerel, afleiding van lance: lans. Bijnaam voor een slanke.
Lanchals. Bijnaam voor iemand met een lange hals.
Lancier, Lanciers, Lanssiers, de Lansier. Beroepsnaam uit het Middelfranse lancier: lansier (soldaat die met een lans vocht), maker van lansen.
Lanckaert, Lankart, Lancart, Lanquart: Picardisch hypercorrect voor Lanchart. Vergelijk Middenpicardisch Lankier = Lancier. Afleiding van lance: lans.
Lancke. Hypercorrect voor Loncke, wegens de o-achtige klank van korte a, vooral voor velare nasaal.
Lancker, van, Lanckere van, van Lanker, van Lanckeren, van Lancre. Familienaam komende uit de samentrekking van de plaatsnaam Langacker (onder andere in Oudenaarde).
Lancker, de, Lankers, Lanckers. Variant van De Lonker. Vergelijk Lancke. 2, De Lancker van Delancre.
Lanckmuer. Vondelingnaam: (gevonden aan de) lange muur? Schotse familienaam Langmoor?
Lancpaep. Bijnaam voor een lange, grote paap, priester.
Lanckriet (van), Langkriet, Lankriet, Lancriet. Deze familienaam die na 1620 in Vlaanderen verschijnt wordt dan geschreven als Lancry, Lancly, Lancryet en Lancriet. Zie hieronder bij Lancry. Zie ook Langerijt Van de.
Lancksweirdt, Lancksweirt, Lanczweirt, Lancsweerd, Lancsweerdt, Lancksweert, Lancsweert, Lanksweerdt, Lanckxweerdt, Langsweirdt, Langsweirt, Lanszweert, Lansweerdt, Lansweert, Landsweerdt, Landsweert, Landssweers: Middelnederlands lanc zweert: lang zwaard. Bijnaam voor de zwaardenmaker of zwaard vechter. Vergelijk Longuepée.
Lanckvrind. Bijnaam voor iemand met vriendschappelijk karakter, met wie je lang bevriend kunt zijn. Vergelijk Cortvriend.
Lankweerd. Verhaspeling van Lancksweert.
Lançon, Lancon, Lanson: 1. Vadersnaam Lançon (Ardèche). 2. Spellingvariant van Lamson. 3. Vadersnaam Romaanse verbogen vorm van Germaanse voornaam Lanzo (zie Lance 2.).
Lancry, Lancri. Vadersnaam: Romaanse vorm (Pas-de-Calais) van de Germaanse voornaam lang+rik; lang-heerser.
Land, van der,’t: 1759-1815 Lippe Lucas nam in 1811 de naam van der Land aan.
Land, Lande: Vadersnaam. Korte Germaanse voornaam Lando.
Landa: Tsjechische familienaam, van Mikulanda, variant van Mikuláš ‘Nikolaas’.
Landegem, Landeghem, van; Landegent: Plaatsnaam Landegem (Oost-Vlaanderen).
Landau, Landauer, Landeau, Landouw: Plaatsnaam Landau in de Faits.
Landdreter, Landtreter: Duitse familienaam Landreiter: bereden bode, bode te paard, landruiter. Vergelijk Minnebo.
Landeck. Duitse plaatsnaam.
Landeloos, Landerloo, Landerloos: Bijnaam voor iemand zonder landbezit.
Lande, Landen, van de, der. 1. Naam die verwijst naar ‘land’ (plaatsnaam). 2. Of uit de plaatsnaam Landen (Vlaams-Brabant).
Landenberg, Landeberg, Lanberg. Duitse plaatsnaam in Winterthur.
Landenne. Plaatsnaam. Luxemburg.
Landers, Lander. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam land-hard 'land-sterk': Landardus, 2. Zie De Laender.
Lander, van. Waarschijnlijk van Van Landen.
Landerwijn, Landerwyn. Vadersnaam. Landewijn, met epenthe-tische r. Germaanse voornaam land-win 'land-vriend': Landuinus.
Landewijck, van, Landewijk, van, van Landwyck, van Landewyck: Plaatsnaam Landwijk in Donk (Limburg).
Landgoed. Plaatsnaam? Waarschijnlijk een reïnterpretatie.
Landgraf, Landsgraeve: Familienaam van een landgraaf.
Landi, Landier, Landy, Lanthier, Lantier, Lantiez, Lanty, Lenti, Lentier. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam land-hari 'land-leger': Landarius.
Landman, Landmann, Landtman, Lantman, Lanesman, Landsman, Lansmans, lansman, Lansmanne: Middenenderlands lant(s)man: landman, buitenman, landbewoner; ingezetene, landsman.
Landmeter, (de), Landtmeeters, Landtmeters, Landmeters, Delantmeter, Landmeeters, Landmesser: Beroepsnaam van de landmeter.
Landmeyer. Beroepsnaam van de meier, boer te lande. Of reïnterpretatie van Langenmeyer.
Lando. Spelling voor Frans uitspraak van Landau.
Landolphe, Landolfi, Landolsi. Vadersnaam. Germanse voornaam land-wulf 'land-wolf : Landulfus.
Landouzy. Wellicht verhaspeling van Landercy/Landurcy.
Landoy. Uiterst zeldzame naam met een onduidelijke betekenis, mogelijk: 1. Naam uit de Oudengelse plaatsnaam Landon: lange heuvel. Of uit Land: bosrandbewoner, iemand die op het land woont. Gezien het bijna geïsoleerd voorkomen op één plaats aan de Belgische kust betreffen het hier mogelijk afstammelingen van een Engelse inwijkeling. Dan is de naam wellicht een variant van Lando (mogelijke betekenissen hierboven). 2. Familienaam afgeleid van de Franse plaatsnaam Lannoy (Nord, Oise). Komt van het Latijnse alnetum en het Franse aunaie: elzenbos. 3. Of uit de Germaanse naam Andoward(and+wardan).
Landré: Vadersnaam. Frans L’André ‘Andreas’.
Landre, Landres. Plaatsnaam Landres (Ardèche, Meurthe-et-Mos.) of Romaanse vorm van Landen (Vlaams-Brabant).
Landrecy, Landercy, Landurcy: Plaatsnam Landrecies (Nord) of eventueel Landrecy in My (Luxemburg).
Landrie, Landrieux, Landerieu, Landurieux, Landreau, Landrieau, Landriau, Landureau, Landrin, Landurain, Landrain, Landresse: Vadersnaam L'Andrieu, L'Andreau, L'Andrin. Zie André. Landr(a)in kan ook vleivorm zijn van Landry.
Landroux. Vadersnaam L'Androu. Franse vorm van de voornaam André.
Landru. Moedersnaam. Germaanse voornaam land-thrûth 'land-macht1: Landetruda.
Landry, Landri, Landrie, Landerie: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam land-rîk 'land-machtig': Landrik, Landricus.
Landschoote, van, Landschoot, van, van Landtschoote, van Lantschoot, van Landtschoote, van Lanschot, Landschoot, Landschot, Lantschot, Lanscotte: Plaatsnaam Landschoot volketymologisch uit plaatsnaam Langschoot ‘lange afgeperkte ruimte, lange beboste hoek hogere grond die in moeras uitspringt’. Plaatsnaam in Eksaarde (Oost-Vlaanderen) en Berlaar (Provincie Antwerpen.
Landser, Lanser. Duitse familienaam Lanzer, van plaatsnaam Lanz.
Landsberg, Landesberg, Landsbergier, Langsberg, Lansberg, Lansbergh, Lansbergen. Familienaam afgeleid van de in Duitsland veel voorkomende plaatsnaam Landsberg. Landsbergier, van Landsberger.
Landsheer, (de), Landsheere, de, (de) Landshere, (de) Landtsheer, Landtsheere, (de) Lantsheer, Lantsheere, Lantheere, Lansheer: Middelnederlands lanthere ‘vorst, heer, landheer, landeigenaar’.
Landstra. Friese vadersnaam uit de Germaanse voornaam Land(o).
Landsuser. Middelnederlands land(s)huzere: bewoner van het landhuis (van een kasteleel).
Landsvreugt, Landsvreugd. Waarschijnlijk een reïnterpretatie, misschien van Lantsoght / Landsucht.
Landuit (van), (van) Landuydt, Landuyt, (van) Landuijt, Landeut. Naam uit de plaatsnaam Landuit in Denderleeuw, Lede, Melsele, Mere en Zegelsem (Oost-Vlaanderen), Kasteelbrakel (Waals-Brabant).
Landvogt. Beroepsnaam naar het middeleeuwse ambt van landvoogd: stadhouder.
Landwehr, Landwier: Middenhoogduits lantwer: landverdediger, grenswachter.
Landzaat. Middelnederlands lantsate: ingezetene van het land, cijnsboer, pachter.
Lane, Laanen: Moedersnaam Lane is de korte vorm van de meisjesnaam Juliane, Latijnse heiligennaam Juliana.
Langbein: Duitse bijnaam voor iemand met lange benen.
Lanfroy, Lanfroot: Vadersnaam Lanfroit, Romaanse vorm van Germaanse voornaam land-frith 'land-vrede': Landefred, Lantfridus.
Lanfry. Vadersnaam. Romanse vorm van Germaanse voornaam Lamfricus.
Langaskens. Vadersnaam + bijnaam. Verschrijving van Langhanskens: lange Hans.
Langbeen, Langbehn, Langben, Langbein, Lanckbeen, Lankbeen, Lambeens. Bijnaam voor iemand met lange benen.
(de) Lang, Lange, (de) Langen, Delanghe, de Langh, Langhe, (de) Leng, Langman, Lelangue, Delangue, Langh, Lanck, Langens, Slanghen, Slangen: Bijnaam voor iemand van grote gestalte.
Langerhans, Langhans. Bijnaam + vadersnaam. Lange Hans.
Langanke. Lang Hanneke. Vergelijk Langehenkel.
Langebeek, Langebeke, Langebeeke: Plaatsnaam Lange Beek, onder meer veldnaam in Walcheren.
Langaskens. Waarschijnlijk van Langhanskens : lange Hansje. Vergelijk Langhans, Langehenkel.
Langbank. Bijnaam of beroepsnaam. De betekenis van bank is hier niet duidelijk: zitbank, rechtbank, toonbank? Er is een plaatsnaam Langbank in Schotland.
Langbeen, Langbehn, Langbin, Langbein, Lanckbeen, Lancbeen, Lambeens: Bijnaam naar de lange benen.
Langbord. Verhaspeling van Langborst. Bijnaam voor iemand met groot bovenlijf. Vergelijk Nederduits Hoborst.
Langbroek, Langbroeck. Plaatsnaam Langbroek: lang moeras.
Langewerf, Langerwerf. Plaatsnaam Langewerf bij Pereboom (Dussen, Noord-Brabant).
Lange, van. Plaatsnaam Lange, Gelderland.
Langebeeke. Plaatsnaam Lange Beek. Onder meer veldnaam in Walcheren.
Langehenkel. Bijnaam Lange + voornaam Henkel, afleiding van Johannes.
Langejan: Bijnaam Lang+ voornaam Jan.
Langelaan van, Langerlaan. Plaatsnaam in vele plaatsen.
Langeler, Langelaar: Plaatsnaam Langelaar in Nunen (Noord-Brabant).
Langelet, Langelez, Langeles, Langele, Longelé, Longelez, Longeles, Longele, Longeles, Lengellé, Lengelle, Linguelet, Lingelet: 1. Afleiding van Oudfrans angel, Frans ange: engel. Bijnaam of huisnaam. 2. De n mouillé (gn) werd in het Picardisch vaak met ng weergegeven, bijvoorbeeld ligne/linge, agnelin/angelin zodat wellicht ook Lagnelet gelezen kan worden. Agnelet, afleiding van Oudfrans aignel: lam (zie Lagneaux).
Langelund: Plaatsnaam Lang(e)land, Longland?
Langemaire: Spelling voor Langmeier, Langenmayer ‘grote meier’. Er is ook een plaatsnaam Langmair in Beieren.
Langen, de, van, Lange, Slangen, Langens. Bijnaam naar de lange gestalte.
Langenacker, van, van Langenaker, van Langenakker, Langenaeker, Langenaeken, Langenaken, van Languemackers, van Languemakers, van Lanquenakers, Langenaeken, Langenaekens, Langenaken, Langenakens, Langenacken, Langenackers, Langenakers, Langenaeker, Languenakers, Languenaeken, Langenhaek, Lanckacker, Lanckaker: Familienaam uit de plaatsnaam Lang(en)akker (letterlijk een lange akker) in Geluwe (West-Vlaanderen), Helderen en Wellen (Limburg).
Langenauer. Frequente Duitse plaatsnaam Langenau.
Langenbach: Frequente Duitse plaatsnaam Langenbach (Beieren, Baden-Württemberg, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts)Vergelijk Langebeek.
Langenberg, (van den) (van den) Langenbergh, Langeberger, Slangenberg. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Langenberg in Lichtaart en Wortel (Antwerpen). 2. Familienaam uit de verspreide Duitse plaatsnaam Langeberg. (Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Rijnland-Palts, Sleeswijk-Holstein.).
Langendam: Plaatsnaam Langendam in Hulst (Zeeland): Zie ook Slangenburg.
Langenbick, van. 1. Verspreide plaatsnaam Lange Bilk, Bulk. Vergelijk van den Bulke/Bilke. 2. Plaatsnaam Langenbick in Wipperfurth (Noordrijn-Westfalen)
Langenbruch. Noordrijn-Westfalen. Vergelijk Langbroek.
Langendoen, Langedoen: Geapocopeerde (weglating van een klank op het eind van een naam) vorm van de plaatsnaam Langendonk. Lange(n)donk in Haacht (Vlaams-Brabant), Kampenhout, Kasterlee, Herentals, Olen (Provincie Antwerpen, Knesselare, Schellebelle, Wetteren (Oost-Vlaanderen), Lummen, Paal (Belgisch-Limburg). Plaatsnaam Langdonk (Noord-Brabant).
Lagendijk, van, Langedijk, Langendijck van, Langendyck : Plaatsnaam Langendijk (Noord-Brabant, Roosendaal en Nispen, Rucphen, Noord-Holland), Langedijk (Zuid-Holland), Eveneens een verspreide plaatsnaam in West-Vlaanderen, Pas-de-Calais.
Langendonk, van, Vanlangendonck, van Langhendonc, Langendonck, Langendonckt, Langhendonck, Langendock, Langendonck, Langedock, van Lagendock. Familienaam afgeleid uit de plaatsnaam Langedonk, Langendonk (lange zandrug) in Haacht (Brabant), Kampenhout (Brabant), Kasterlee (Antwerpen), Herent (Brabant). Ook in Nederland is er een Langdonc in Rozendaal-Langdonk.
Langendorf. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Langendries, Langhendries, Langhedries, Langhendris, Langhenaries, Landries. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Langdries in Ulbeek (Nederlands-Limburg), Landries in Aaigem (Oost-Vlaanderen). De plaatsnaam komt wellicht uit lange (uitgestrekte) + dries. 2. Mogelijk is het soms een vadersnaam uit Lange Dries, van Andreas. Vergelijk Langewauters, Duits Jungandreas, Langheinrich, Langjorg, Langmartin.
Langenhaeck. Reïnterpretatie van Van Langenacker.
Langenhof: Plaatsnaam Langenhof (Nedersaksen). Vergelijk van Langenhove.
Langenhorst: Plaatsnaam (Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Sleeswijk-Holstein) en in Ottersum (Nederlands Limburg) en Wassenaar (Zuid-Holland).
Langenhove, van, Langenhoven, van, Lanhove, Lanove, van Languenhove, van Langenhof, Langenhoff. Familienaam uit de plaatsnaam Langenhove (lange hoeve), onder andere in Opwijk (Vlaams-Brabant) en Langenhof (Nedersaksen).
Langenhuijsen. Plaatsnaam. Vergelijk Langenhausen (Nedersaksen).
Langenkamp. Verspreide Duitse plaatsnaam; lang veld.
Langemayer, Langenmayr, Langenmeier, Langmeier, Langemeier: Duitse bijnaam; grote meier.
Langenscheid. Plaatsnaam Langenscheid (Rijnland-Palts). Verspreide Nederduitse plaatsnaam Langenschede: lange scheiding, grens.
Langensieper. Westfaalse plaatsnaam : lange moerassige plaats. Vergelijk Langensiefen, Noordrijn-Westfalen.
Langenstrass. Duitse plaatsnaam; lange straat.
Langenus, Lanckneus, Langnese. Bijnaam naar een lange neus. Middelnederlands nese; neus. Duits Langnase.
Langer, Langers, Lenger, Lengers, Lenges: Bijnaam voor een lange.
Langeraad, van: Plaatsnaam Langenrade (Overijssel, Sleeswijk-Holstein).
Langeraap. Friese familienaam; lange raap.
Langeraar, Langeraert: Bijnaam lang + vadersnaam. Gerard. Zie van Langerak.
Langeraert, van, Langeraerd, Langeraar: 1. Plaatsnaam Langeraar in Ter Aar (Zuid-Holland). 2. Zie Langerak.
Langeraet, Langenraedt: 1. Plaatsnaam Langenrade (Overijssel). 2. Zie Langera.
Langerak, van Langeraert, Langeraert, Langeraet, Langeraar, Langenaerde, Langenraedt, Langeraet: Plaatsnaam Langerak ‘lang recht gedeelte van een vaarwater’ (Drenthe, Gelderland, Zuid-Holland).
Langereis, Langerijs, Langereijs, Langereys. Plaatsnaam en kanaal Langereis bij Opmeer.
Langeroiert: Bijnaam Lang + voornaam Roeier, Royer, de Germaanse voornaam hrôth-hari ‘roem-leger’.
Langerijt, van de, van de Langeryt, (van) Lanckriet. Familienaam uit de plaatsnaam Lange Riet/Rijt: lange waterloop, langwerpig nat land (onder andere Lange Rijt in Brecht (Antwerpen). Vergelijk Langenried (Beieren).
Langerock, Lanckrock, Landrock: Bijnaam voor iemand met lange rok; vergelijk Blontrock, Duits Langenmantel.
Langeslag: Plaatsnaam Langeslag in Heino, Overijssel.
Langeveld, (van) Langeveld, van Lankveld, Lankvelt, Langeveld, Langevelte: Plaatsnaam Lange Veld in Noordwijk en Noordwijkerhout (Zuid-Holland) en Wierden Overijssel. Ook frequent Langeveld, St.-M.-Bodegem, Merchtem, Wilsele, Opwijk (Vlaams-Brabant), Ressegem, Zèle (Oost-Vlaanderen).
Langevin, L’Angevin; bewoner van Anjou.
Langewauters, Langewouters. Vadersnaam, zoon van Lange Wouter.
Langewisch: Duits amilienaam Langewiesche, plaatsnaam samengesteld met Middennoordduits wisch(e), Duits Wiese ‘weide’.
Langezaal, Langesaal. Duitse plaatsnaam Langensall.
Langford. Plaatsnaam Langford, Norfolk.
Langfuss, Langfus. Duitse bijnaam Langfuss; lange voeten.
Langhor, Langhoor, Lanckohr, Langohr, Langhorne: Bijnaam naar de lange oren.
Langhout: Plaatsnaam Langhout ‘lang bos’. Vergelijk Korthout.
Langlais, Langlet, Langleit, Langlez, Langley, Lenglais, Lenget, Lenglez, Longiez, Longlé, Langlois, Langloys, Lenglois, Linglez, Linglet, Delanglez: Franse herkomstnaam L'Anglais: de Engelsman.
Langlands. Langlant: Engelse familienaam, ook Longland. Plaatsnaam: lang stuk land.
Langlart, Lenglaert, Lenglaert, Linglart, Langelaar, Langelaère, Lenselaer: L'Anglard. Vadersnaam. Germaanse voornaam angil-hard 'Angel-sterk': Angelhardus.
Längle: afleiding van Lang.
Langmak. Nederduits Langmaack, lange Markward.
Langman, Langmans, Langhmans, Longmans, Lancmans, Lancman, Lankman, Langermann, Langerman: Bijnaam voor een lange man, man met grote gestalte. Vergelijk De Lange.
Langmulller. Bijnaam + beroepsnaam. Lange Mulder.
Langouce. Bijnaam. Oudfrans angouche, angoisse: angst.
Langrand, Lengrand, Lingrand: Vadersnaam. Voornaam Engrand met lidwoord. Zie Enguerrand.
Langsam. Langzam. Bijnaam voor een langzame, trage.
Langsdorf. Plaatsnaam.
Langstraat: Heel frequente plaatsnaam Langstraat in Bergen (Nederlands Limburg), Ooltgensplaat (Zuid-Holland), Meijel (Nederlands Limburg, Deurne (Noord-Brabant), streek tussen Geertruidenberg en Den Bosch (Noord-Brabant). Langestraat in Menaldumadeel (Friesland).
Langue. Romaanse aanpassing van Lang. Vergelijk Delangue.
Langui, Languy, Langie, Langhi, Langhuie. Bijnaam uit het Middelfrans languis: kwijnend, ziekelijk.
Languillier. Beroepsaam van de palingvisser of handelaar.
Langwith, Langwieder: Plaatsnaam Langwied (Beieren), Langwieden (Rijnland-Palts).
Langwagen: Beroepsbijnaam van een wagenmaker?
Langwerden: Plaatsnaam Langwerd in Baarderadeel (Friesland).
Laniau, Lanniaux, Lanniau: 1. Zie Lanneau. 2. Verschrijving voor Lagneau.
Lanier, de, Lani, Laniez, Lannier, Lanni, Lannie, Lenie, Leni, Leny, Liny, Lini, Delaneer, (de) Lanneer, De Lanner, Lanners. 1. Beroepsnaam van het Oudfranse lanier = wolbewerker. 2. De vormen zonder lidwoord, beroepsnaam afgeleid van l'ânier = de ezeldrijver. 3. Het Oudfranse lanier, lenier = soort valk. Mogelijk een bijnaam of zelfs afgeleid van de beroepsnaam valkenier. 4. Het Oudfranse lanier en lenier betekent ook lui, traag, schuchter, laf: in dit geval een bijnaam. Zie ook Deligny.
Lanin, Laning, Lanning. Vadersnaam. Afleiding van Julianus. Vergelijk Laenen.
Lanius, Lanis. Latinisering van vleeshouwer.
Lankamp: Plaatsnaam Lankamp in Denekamp, Overijssel; lang veld. Of spelling voor plaatsnaam Langkamp. Lange Kampen in Hardenberg Overijssel en Duiven (Gelderland), Langekampveen in Gasselte (Drenthe).
Lankes, Lankens, Langhkens: Modersnaam Laenkens, afleiding van de voornaam Lane, Juliane. Zie Laenen(s).
Lankester, Langkester: Spelling voor de Engels plaatsnaam Lancaster.
Lankhorst: Plaatsnaam in Staphorst, Overijssel en Olst, Overijssel.
Lankveld, van. Plaatsnaam.
Lanneau, Laneau, Lannaud, Lannaus, Lannaux, Lanaux, Lonniaux, Lanniaux, Lanniau, Laniau, Lanneeuw, Lanneuw, Leneeuw, Laneuw: 1. Oudfrans anel: ketting, ring. Frans l'anneau: de ring. Beroepsnaam of huisnaam. Vergelijk Ring, De Rinck. Zie ook Lonay. 2. L'auneau, afleiding van aune: els. Plaatsnaam. 3. Heel wat vormen kunnen ook teruggaan op Lagneaux.
Lannoo, Lano, Lanoo. Vanwege de tweetoppige o veeleer een verschrijving van Lanoi dan van Lanneau. Zie Lannoye.
Lannoy, Lannoy, Lannoye, Lanoy, Lanoye, Lanoij, Lanoije, Lanois, Lanoyt, Lanoi, Lanoit, Lannoot, Lannoote, Lanoot, Lanoote, Lanotte, Lano, Lannoo, Lanoo, de Lannoie, Lannoeye, Lannoey, Lanoey, Lanoeye, Launay, Lanois, Lanoy, Lonnay, Lonay, Lhonai, Lhonnay, Lonnoy: Plaatsnaam Lannoy (Nord, Oise): 1211 del Ausnoi. Latijnse alnetum, van Frans aunaie, aunoie ‘elzenbos’.
Lanoizelé, Lanoizelet, Lanoizele: Plaatsnaam Lanoiselée: plaats waar notenbomen groeien.
Lanquetot. Plaatsnaam, Seine-Mar.
Lans, van der, Lensink, Lansing, Lansink: Plaatsnaam. Lanse(n): Vadersnaam. 1. Zoon van Lam, van Lambrecht. 2. Van de voornaam Lancelot.
Lansens, Lanssens, Lanssen, Lansen. 1. Spellingvariant van Lamsens. 2. Vleivorm van Lancelot.
Lansenbergh, Lanzenberg: Lantzenberg in Welkenraedt (Luik) en Duitse plaatsnaam Lanzenberg (Beieren, Oostenrijk).
Lanser: Uit Landser. Duits familienaam Lanzer, van plaatsnaam Lanz.
Lansquenet. Beroepsnaam van Duits Landsknecht.
Lansu, Lansue, Variant van Lassue met epenthetisch n.
Lansu, Lansue, Lançut: Met epenthetische n uit Lassue uit Laseu, Picardisch voor Laseur, Leseur(re) ‘naaier, schoenmaker’.
Lantair, Lanteir. Waalse aanpassing van Landheer.
Lantenois, Lantenoy, Lantonnois, Lentenois: Bijnaam. Oudfrans antenois: een jaar oud, van dom, dwaas.
Lantarens. Middelnederlands lanterne: lantaarn. Bijnaam (eventueel huisnaam) of beroepsnaam. Vergelijk Lanternier.
Lantermann. Uit Duits Latermann; (ader) laten.
Lanternier. Beroepsnaam van de lantaarndrager of –aansteker.
Lantez. Vadersnaam. Romaanse afleiding van Germaanse land-naam. Vergelijk Lantin 1, Lantier.
Lantin, Lantain, Lanthin: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse land-naam (vergelijk Lantheaume). 2. Plaatsnaam Lantin (Luik).
Lanting, Lantinga: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam “Lande’; Land.
Lantoine, Lantoin, Lanthoine. Vadersnaam L’Anthoine; Antonius.
Lantheaume. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam land-helm; land-helm. Lantelmus.
Lantremange. Plaatsnaam, Luik.
Lantsoght, Lansoght, Landsoght, Lantshoght, Landtsucht: Middenenderlands lancsocht: ingewandspijnen, koliek, buikkrampen. Bijnaam.
Lanuit. 1. Bijnaam. Frans nuit: nacht. Vergelijk Middernacht. 2. Variant van Lanoit.
Lanvenhote, van. Verhaspeling, Frans-Vlaanderen, van Van Langenhove?
Lanvin, Lenvain: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam land-win 'land-vriend': Landuinus.
Lanzendorf, Lanzendörfer: Verspreide plaatsnaam (Beieren).
Lanzke. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Lanzo, zie Lance.
Laoust, Laout: 1. Oudfrans aost, Middenfrans aoust, Frans août: oogst, het oogsten. Beroepsnaam van de oogster. 2. Eventueel spelling voor Lhoest.
Laout. Eventueel Waalse spelling voor Laoutre.
La Paglia, Lapaglia: Italiaanse beroepsnaam: stro. Vergelijk Lapaille. strobinder. Vergelijk Stroobant, Lepailler. 2. Plaatsnaam La Paille (Hte-Marne, Puy-de-Dôme).
Lap, Lapp, Laps, Labs, Lappe, Lappen: Beroepsbijnaam voor een kleerlapper of schoenlapper. Of bijnam voor een in lappen, lompen gekleed man. Vergelijk Frans Lambeau.
Lapaix. Wellicht bijnaam voor een vreedzaam mens.
Lapidaire: Oudfrans lapidaire ‘steenhouwer’. Beroepsnaam.
Laperche, Laperches, Lapers, Laperse, Le Percq, Lapercque, Lapercq, Leperck: Frans perche: pers, staak, mast, roede. Bijnaam of beroepsnaam; zie Perche 2.
Laperteaux, Lapertaux. Bijnaam. Afleiding van Oudfrans apert; open, handig, slim, levendig.
Lapetite. Bijnaam voor een kleine vrouw.
Lapidaire. Oudfrans lapidaire; steenhouwer. Beroepsnaam.
Lapie, Lapy: La Pie: ekster. Bijnaam, vergelijk Lagache, Axters.
Lapien: Nederlands spelling voor Lapinne, van Delépine, dat is de l’épine, Frans pendant van van (den) Doorne.
Laplagne, Laplane. Plaatsnaam La Plagne, van Latijn planea: vlak terrein, plein.
Laplume. Beroepsnaam van de pluimenhandelaar of pluimer. Vergelijk Pluim.
Lapman, Lappeman. Beroepsnaam. Synoniem met De Lapper.
Lapomme, Lepomme, Lapon: Reïnterpretatie van Frans Lapaume. Oudfrans paume: palm(tak), pelgrimstocht. Bijnaam voor een pelgrim. Vergelijk Palmen.
Laporta, Porta. Italiaanse familienaam, equivalent van Laporte.
Laport, Laporte: Frans Laporte, van Delaporte, Delporte. Plaatsnaam. Frans Porte ‘poort, deur’. Pendant van van der Poorten.
Lapostol, Lapostolle, Lapôtre, Lapotre, Lapot, Lapouter: Oudfrans Apostel.
Lapouille, Lapoulle, Fouille: Oudfrans poille, Waals pouye, Frans poule: kip. Bijnaam, beroepsnaam of huisnaam.
Lapouyade, Lapougeade, Lapuyade: Occidentaalse plaatsnaam: helling. Ook Poujade. Lapouyade (Gironde).
Lapper, de, de Lepper, de Leppere, Leppers: Beroepsnaam van de kleer-of schoenlapper, die kleren of schoenen oplapt, opknapt. Eventueel ketellapper.
Lapraille, Laprèle, Leprail: Plaatsnaam praille, prêle, van Latijn pratella: kleine weide.
Lapré, Lapre. Variant van Lapraye, plaatsnaam, weide.
Laprudence. Moedersnaam. Heiligennaam Prudentia?
Lapsin, Lapsins. Vadersnaam van Lampsin, Lamsin. Zie Lamsens.
Larbalette, Labalette: L'arbalète: de kruisboog. Beroepsnaam van de kruisboogschutter. Vergelijk Larbale(s)trier.
Larbanais, Larbanoix, Larbanois. Volksnaam Arbanoix, Frans Albanais; Albanees.
Larbouillat. Bijnaam. Luiks-Waals harbouya; treuzelaar.
Larbrisseau. Frans arbrisseau; boompje. Plaatsnaam.
Larbuisson. Plaatsnaam in Charneux, Limburg.
Larcher, Larché, Larcier, Larcy, Larsy, Archer, Archie: Franse beroepsnaam archer: boogschutter, of boogmaker.
Larchevêque. Bijnaam. Frans archevêque: aartsbisschop.
Larciel. Variant van Larsil?
Larcier. 1. Zie Larcher. 2. Plaatsnaam Larcier in Kasteelbrakel (Waals-Brabant).
Larcin, Larcint, Larsin: L'arsin. Oudfrans arsin: brandhoop kolen.
Lard. Frans lard: spek. Bijnaam voor een spekslager of speketer.
Larda, Lardat. Waals Lardard, afleiding van Lard.
Lardé, Lardet. 1. Oudfrans lardé: stuk vlees. Vergelijk Lard. 2. Vadersnaam. Korte vorm van Alardet, afleiding van Alard. Vergelijk Lardin.
Lardel, Lardau, Lardaux, Larda, Lardat. 1. Oudfrans lardel: stuk spek, stuk vlees. Vergelijk Lard, Lardé. 2. Afleiding van de voornaam Alard.
Lardeur. Beroepsnaam van de lardeerder of spekslager.
Lardin, Lardon, Lardot, Lardo, Lardoz. 1. Afleiding van lard: spek, varkensvlees. Vergelijk Lard(é). Lardon. 2. Korte vorm van Alardin, Colardin, -on,-ot.
Laren, Laerens. Vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Hilarius. Zo ook Laret?
Lareppe. Plaatsnaam in Ohey (Namen); rouchi reppe: kreupelhout.
Larger, Largher. Wellicht spelling voor Larget.
Largefeuille. Waarschijnlijk reïnterpretatie van L'Aigrefeuille, van Latijn acrifolium: hulst. Vergelijk Arfeuille en Larfouillut.
Largent. Frans argent; zilver, geld. Bijnaam voor de zilversmid.
Largepret. Plaatsnaam Large Pré: brede wei; vergelijk Breemeersch? Maar wellicht volksetymologisch voor Largepied: brede voet. Vergelijk Duits Breitfuss.
Larget, Largetaeu, Largeais. Afleiding van Large.
Largillier, Largilier, Largillière, Larzillière: 1.Beroepsnaam argilier: kleiwerker, lemer, leemwerker. 2. Plaatsnaam Argilière: kleiput, kleigroeve. L'Argillier (Puy-de-Dôme), L'Argillière (Oise), Arziilières (Marne).
Laridaen: familienaam Laridan, van Loridan, van Frans Lorédan, van Italiaans Loredano, Loretano ‘afkomstig van Loreto in Italië’.
Larisch. Vadersnaam Larsch. Duitse korte vorm van Laurentius.
Larmande. Moedersnaam. Vrouwelijk bij Remond, Germaanse voornaam Reimond.
Larminiaux, Larmignat, Lerminiaux, Lerminiau, Lerminieau, Lermineau, Lermigneau, Lermigneaux, Lerminiaux, Lerminaux, L'Herminiaux, L'Hermignaux, Lhermigneaux: L'Erminaus. Frans erminaus: tovenaar. Bijnaam.
Larminier, Lherminier, Lerminier, Larmonier, L'Herminez, Lherminez, Lerminez, L'hermenez. Naam uit het Franse hermine: hermelijn. Het Oudfranse herminet: hermelijnen mantel. Beroepsnaam van de bontwerker, de pelsenmaker.
Laarmoyer, Larmoyeux, Lermoyeux. Oudfrans armoier, armoieur; wapenmaker.
Larmuseau, Larmusia, Larmusiaux, Larmusieau, Larmusseau, Lermusiau, Lermusiaux, Lermusiau, Lermuseau, Darmusiau, Darmusieau: Afleiding van Frans larmuse: kleine grijze hagedis. Bijnaam voor een klein behendig mens.
Larnau, Larno, Lerno: Vadersnaam L'Arnaud, Germaanse voornaam Arnoud. Of variant van Lernould.
Laroc, Larock, Laroche, Larocque, zie Laroche. Delaroche, Delaroque, Delrock, Delroc, Delrocque, Delrocq, de Larroque, Larock, Laroc, Larocque, Larroque: Verspreide plaatsnaam La Roche: rots (onder meer Luxemburg). Roc, Roque is Picardisch, Laroque in Chercq (Henegouwen).
Larochaymond. Paatsnaam La Roche Aymond: rots genoemd naar Eimond of Heimo (vergelijk le Rocher Bayard in Dinant en de Vier Heemskinderen). Plaatsnaam in Mainsat (Limousin)?
Laroes, Laros, Laernoes, Laernaes: 1. Frans Larousse, bijnaam voor een roodharige vrouw, een rosse. 2. De familie Laros uit Delft en Noordwijk stamt van 1630 Pierre Petyt = Petit de la Roche, Breda. De naam is hier een aanpassing van Frans Laroche. Laernoes met n-invoeging.
Laroij, Larooij: 1.Variant van Lerooij, van Leroi ‘de koning’. Zie Leroy. 2.Verkort uit de la Roy, de la Ruye; Plaatsnaam Ruy(e)‘beek’.
Larmuseau, Larmulau, Larmulaux, Larmuleau, Larmusseau, Lermusieau, Lermusiau, Lermusieaux, Lemuseau, Darmusiea, Darmusiau. Naam uit het Franse larmuse: kleine grijze hagedis. Bijnaam voor een klein behendig mens.
Larondelle, La Rondelle: Oudfrans arondel, afleiding van Oudfrans aronde: zwaluw. Bijnaam.
Larose, la Rose, Larroze, Laroose, Larooze, Larosse: 1. Bijnaam naar de bloemnaam, de roos, vaak huisnaam. 2. Variant van Larousse, met name Larosse.
Larouillère. Waarschijnlijk spellingvariant van Laroyère; zie Delaroyère.
Laroumagne. Zuid-Franse plaatsnaam (la) Roumagne, van villa Remania. Roumagne (Tarn-et-Garonne), La Romagne (Ard., Maine-et-Loire). Ook familienaam Laroumanie, Laromanie.
Larousse, Larosse: Bijnaam voor een roodharige vrouw, een rosse.
Laroussel, Larouselle: Bijnaam: roodharige vrouw. Vergelijk Ro(u)ssel.
Laroussi, La Rôtie: Plaatsnaam La Roussie (Dordogne).
Larraigné, Larangé, Larrangé, Larrange, Larange: Spellingvariant van de Franse familienaam Laragne, Laraigne, variant van Ara(i)gne. Oudfrans ara(i)gne: spin. Bijnaam.
Larroumetz. Plaatsnaam Larroumet (Z.-W.-Frankrijk): braamstruik.
Larsson, Larson. 1. Zie Larson. 2. Variant van Larsen.
Larsen, Larssen. Vadersnaam. Scandinavische vorm voor voornaam Lars.
Larsimont. Lasimont, Larcimont: Plaatsnaam Arsimont (Namen).
Larson, Larcon, Larsson, Lerson, Larsonneur, Larsonnier: Oudfrans arçon: boogje. Beroepsnaam van de bogenmaker. Ook Larçonneur.
Larsy, Larcy. 1. Zie Larcher. 2. Plaatsnaam. Luiks-Waals arzi: kleiput.
Lartigue, Lartige, Larticle: Plaatsnaam Lartigue (Gironde). L'artigue: braakland; zie Artigues. Larticle is Waals hypercorrect.
Lartillier, Lartiller, Latelier, Lartelier: Beroepsnaam. Oudfrans artillier: maker van schiettuigen, van geschut, (ook) schutter. l'Artilleur (arbalétrier: kruisboogschutter).
Larzarin. Vadersnaam. Lazarin (met r-epenthesis), vleivorm van de voornaam Lazarus.
Lasance, Lassance, Lassence: Verspreide plaatsnaam in Luxemburg. Accense: gepacht of gegeven goed.
Lascar, Laskar. Variant van Frans Lachard. Afleiding van Oudfrans lasche: los, ongespannen, zacht, laf. Bijnaam.
Laschet, Laschette, Lachet, Lachette, Laeschet. Familienaam uit de plaatsnaam Laschet, dat is Latescheid: laathof, in Eupen en in Homburg (Luik).
Lascot. Anagram van Colas.
Lasker, Lask, Laski, Laska, Lasky (Poolse variant). Joodse naam uit de Poolse plaatsnaam Lask(o) (in Sieradz). Hij komt ondertussen in heel wat landen voor. Zie ook bij Lachard.
Lasne. Bijnaam. Oudfrans asne, Frans âne, van Latijn asinus: ezel. Vergelijk Lasnet.
Lasnet. Bijnaam. Afleiding van Oudfrans asne; ezel.
Lassau, Lassaux, Lassaut, Lasseu, Lasseux, Lassauw, Lassouw: 1. Zie Delasaux. 2. Uit Lassel; zie Lasseel.
Lassche: Heel frequente Overijsselse familienaam met name in Enschede en Vollenhove. Bijnaam. Middelnederlands lasch ’slap, los, zwak’. Vergelijk Duits Lasch.
Lasseel, Lassau, Lassuax, Lassaut, Lasseau, Lasseaux, Lassay. Familienaam uit de plaatsnaam Assel (Hasselt) of Lassay in Luik. Vadersnaam Assel met lidwoord, L’Assel. Vergelijk Lasselin.
Lasselin. Vadersnaam. L'Asselin. Zie Asselin, Lasseel. Of van Lancelin.
Lassen, Lassens, Lahssen, Lahcene, Lahcen, Lhassen: Vadersnaam. Door assimilatie rs/ss van Lahrsen, Larssen.
Lasser, Laszer. Duitse beroepsnaam van de (ader) later.
Lasseret, Lasserez. Afleiding van Oudfrans laceur: maker van linten. Zie Lacheron.
Lasserre, Lasser, Lasseer: Plaatsnaam Lasserre (Ariège, Aude, Hte-Gar., Lot-et-Gar. Basses-Pyr., Ardèche, Aveyron).
Lasset, Lassez, Lassé, Lacet, Lacey, Lachet, Lazet: 1. Oudfrans lasset: ongelukkig. Bijnaam. 2. Middenfrans lacet: strik, strop, lus. Beroepsnaam.
Lassiaz. Naam uit Savooie. Plaatsnaam Siaz, van Latijn seca: bergkam.
L’Asiette. Reïnterpretatie van La(s)chette.
Lassine. Waarschijnlijk verkort van De la Sinne, als reïnterpretatie van Delsinne, de Lessines.
Lassmann, Lassman, Lassman. Vadersnaam. Duitse vleivorm van Slavische voornaam Ladislav.
Lassoudris, Lassoudry, Lasudry, Lassudry: Occidentaalse familienaam Lassudr(er)ie, afleiding van sudre, Occidentaals cas sujet van Frans sueur: schoenmaker.
Lassue, Lasué, Lassuyt, Lasuyt, Lassuyt: Het ligt bijna voor de hand om deze familienaam als variant te beschouwen van Lassus (zie Delassus). Maar de familienaam komt in de 18de eeuw in het Tieltse voor, duidelijk als variant van Laseur, via Picardisch Laseu. Mogelijk daarom dat Lassue en Las(s)uy(t) spellingen zijn voor Laseu. Het omgekeerde is niet uit te sluiten: 18de eeuws Laseur in Ruiselede kan een reïnterpretatie zijn van Las(e)u.
Last: Beroepsbijnaam van de lastdrager of bijnaam voor een lastig mens.
Lastdrager. Beroepsnaam van de lastdrager.
Lasters. Vervorming van Lasschaerts, afleiding van Middenenderlands lasch: slap, zwak. Vergelijk Lascar.
Lat, de. Beroepsnaam van de lathouwer.
Latache, Lataque, Lattaque, Latak: Oudfrans tache, Picardisch taque: vlek. Bijnaam voor iemand met een vlek.
Latair, Lateir, Laterre: Waalse uitspraak van Later.
Latapie. Z.-W.-Franse plaatsnaam Latapie: lemen muur.
Lataster: Latastère, Plaatsnaam in Tilh (Landes)? Of wellicht veeleer plaatsnaam Lutaster in Thimister (Provincie Luik). Ster ‘rode, gerooid land’.
Latair, Lataire, Lateir, Laterre. Waalse variant van Later De.
Latdorp: Plaatsnaam Lattrop in Denekamp, Overijssel of Latrop (Noordrijn-Westfalen), met matathesis.
Latem, van, van Lathem, van Laeten, van Laten, van Laethem, van Laetem, Laethem, van Latum, van Laethum, van Laethen, (van) Lautem, (van) Lauten, Laton, van, Latton, van Laton, Verlathem, Verlaten, Verlaten. Familienaam uit de plaatsnaam Latem (Bierbeek -Vlaams-Brabant), St.-Maria-Latem en St.-Martens-Latem (Oost-Vlaanderen) of uit Lathum (Gelderland).
Later, de; de Laater, de Laeter, de Laetere, de Latere: 1. Beroepsnaam van de bloed-of aderlater, chirurgijn. Zie ook Delattre. 2. Soms ook Frans de l’Atre ‘van den Kerkhove’.
Lateste. Bijnaam. Oudfrans teste, Frans tête: hoofd. Vergelijk Hooft.
Latet. Van Oudfrans lat(e), van Nederlands lat. Beroepsnaam. Vergelijk Lateur.
Lathouwer, de, de Latthauwer, (de) Lathauwer, Lathouwers, de Laethauwer, Lathouders: Beroepsnaam van de lathouwer, lattenklover, Uttenklover. Zie ook Delattre.
Lathrop. Plaatsnaam Latrop (Noordrijn-Westfalen), Lattrop (Overijssel).
Latignies, Latigny, Lattignies, Latinies, Latinie, Latinis, Latini, Lateny: Er is een plaatsnaam Latigny in Saint-Père (Nièvre): Maar aangezien deze familienaam hetzelfde spreidingsgebied heeft als Lattinne, is het er waarschijnlijk een regressievorm van; zie Delatinne.
Latombe, Latomme, Deletombe, Deltombe, Deltomme, Letombe: Plaatsnaam Tombe: tumulus, (graf )heuvel.
Latomme: Door assimilatie mb/mm van Latombe. Plaatsnaam Tombe ‘tumulus, (graf)heuvel’.
Latouche, Letouche, des Touches, Destouches. Familienaam afgeleid van de Oudfranse 'tosche/tousche': bosje. Zo is er onder andere de plaats Estouches in het gebied Seine-Oise.
Latré, Latre, Latrez, Latrée, Lattré, Lattre, Lattrez. Naam uit Letteret, uit het Franse latte: lat. Uit het Luiker Waalse lat(e)rê: plafondlatje. Beroepsbijnaam van de lathouwer of bijnaam voor een lang, mager persoon.
Latrèche, Latrech, Latreche, Latrach: Plaatsnaam La Trace (Seine-et-Marne, Saône-et-Loire), van Latijn trichia: gevlochten haag.
Latruwe. Vervlaamsing van de Franse naam La Truie. Kijk bij Letroye.
Latte (de), Latten. 1. Naam uit het Middelnederlandse latte: lat, daklat, panlat. Beroepsbijnaam van de lathouwer of bijnaam voor een lang, mager persoon. 2. Delatte kan een Waalse variant zijn van Delattre of De Later (zie Later).
Latter, de. 1. Afleiding van Middenenderlands latten: (een dak) van latten voorzien. Vergelijk Latteur. 2. Vernederlandste spelling voor Delattre.
Latteur, Latteux, Lateur,Lelatteur, Lelateur, Delatteur, Delateur. Beroepsnaam uit het Oudfranse latter: met latten beslaan, latten klieven. Waalse variant van (de) Lathouwer.
Latz. Duits Latz; klep (van broek) gulp. Bijnaam.
Lau, la, de, Laue, Lauer. Bij de al langer in Nederland aanwezige familienaam Lau, die mogelijk van Duitse oorsprong is, heeft zich de Chinese naam Lau gevoegd. 1. Zie De Lauw(e). 2. Middennoordduits louwe, lowe, Duits Lôwe: leeuw. Bijnaam. 3. Vadersnaam van de voornaam Laurentius.
Laub. Verspreide Duitse plaatsnaam; loofwoud.
Laubain, Laubin. Oudfrans albain, Middenfrans aubain, van Germaans ali-ban: tot een andere stam behorend, vreemdeling.
Laubach, Laubacher. Verspreide Duitse plaatsnaam Laubach. Lau-bach: lobeek, bosbeek.
Laubenthal, Lobental. Plaatsnaam Laubenthal, Beieren.
Laublin. Zuidduitse familienaam, sinds de 16de eeuw in Zwitserland. De gezusters Loveling zijn trouwens van Zwitserse afkomst. Afleiding van Duits Laube: luifel, uitbouw (Middenenderlands love).
Laubner, Laubener, afleiding van Duitse plaatsnaam Lauben.
Laude. Naam uit de Germaanse voornaam Ludo, Lode (naam uit het Germaanse Liud).
Laudens, Laudes, Laudus. Schrijfvariant van Lodens. Zie bij Lodens. Of uit de voornaam Lode.
Laudert. Plaatsnaam Luderode in de Hunsruck (Duitsland).
Laudet, Laudin, Ladin, Lodez. Vadersnaam. Afleiding van Laude.
Laudisoit, Lodigeois: Audigeois, wellicht vleivorm van Germaanse voornaam Audigier, Aldger.
Laudus, Laudy, Laudij. 1. Latinisering van Laude. Zie daar. 2. Verschrijving van Laude(n)s. Zie daar.
Lauenstein. Plaatsnaam (Beieren, Saksen, Nedersaksen), van Löwenstein.
Lauer. Duitse bijnaam. Middenhoogduits lûre: sluw, listig mens.
Lauff, Lauf, Laufer, Lauffer, Laeufer, Laeuffer, Laoufer, Laufert, Lauffs, Laufs: Bijnaam, beroepsnaam van de loper, bode.
Laufenberg. Duitse plaatsnaam.
Laukens, Laukes, Lauwkens: vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Laurentius.
Lauks, Laugs, Laux: Vadersnaam. Duitse gediftongeerde vorm van de voornaam Lukas. Ook Lau(c)ke(s), Lauxmann.
Lauman, Laumans, Laumen. Vadersnaam uit de heiligennaam Laurentius.
Laumont, Laumond. Plaatsnaam in Eben-Emael (Luik) en Wavreille (Namen).
Launer. Duitse familienaam Lohner; dagloner.
Lauptman. Waalse verhaspeling van Laubmann.
Laure. 1. Moedersnaam van Laura, vooral populair geworden door Petrarca 's sonnetten voor Laura. 2. Spelling van Lauré; zie Laurel.
Laurence, Laurensse, Delorance, Deleurence: Moedersnaam Laurentia.
Laurenceau, Laurencin. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Laurens.
Laurentius, Laurens, Laurense, Laurensse, Laurents, Laurensis, Laurencis, Lourens, Lourense, Lourus, Lawcence, Laurent, Laurand, Laurent, Laurend, Leaurent, Laurenti, Laurenttii, Laurenty, Laurensy, Laureins, Laureyn, Laureyns, Laureijn, Laureijns, Laureeys, Laurenynssen, Laurenssens, Laureyssen, Laureyssens, Laureysen, Laureysens, Laureijssen, Laureijsen, Laureijssen Laureijssens, Laurijsen, Laurijsens, Lavrijssen, Lauryssen, Vrijsen, Laurijssen, Laurijssens, Lauryssen, Lauryssens, Laurysen, Lauryssens, Laurys, Laurysse, Lauwrijs, Lauwrys, Lauwreys, Lauwreyssen, Lauwreyssens, Louwerens, Lauwereins, Louwereyns, Louwereijns, Louwerens, Louwerijns, Louweryns, Louweres, Louwe, Lauwerensens, Lauwerenssens, Lauwerensen, Lauwereys, Lauwereyssen, Lauwereijs, Lauwerijs, Lauwerijsen, Lauwerijssen, Lauwerijssens, Lauwerys, Lauweryst, Lauwerysen, Lauweryssen, Lauweryssens, Lauvrys, Lauvrijs, Lavreys, Lavreysen, Lavreeijsen, Lavrys, Lavrysen, Lavrijs, Lavrijs, Lavrijssen, Lorent, Loran(, Lorand, Lorreng, Lorang, Lorent, Lorend, Lorens, Lorentsen, Lorentz, Lorentzen, Lorentzzen, Lorenzon, Lorenzo, Lorenzi, Lorensi, Lorinz, Lorinc, Lorincz, Lorenc, Lörincz, Loreis, Leurent, Leurant, Leuris: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Laurentius; ‘uit Laurentum, stad in Latië’. De vorm Lauwerijns kan worden verklaard uit de vleivorm Lauwerin, maar kan ook een Brabantse spelling zijn voor Lauwereins, Laurens.
Lauret, Louret, Louweret, Lauré, Loret, Loré, Lorré, Lorrez, Lorez, Lores, Laures, Laurez, de Lauré: Vadersnaam. Franse verkleinvorm op –et van de voornaam Laurent, Laurentius.
Laurette, Lorette, Lourette: Moedersnaam. Vrouwelijke afleiding van de voornaam Lauren.
Laurier, Lauriers, Laurie, Lauwerie, Lauwerier, Lauwerière, Lauwarier, Lauwrier, Loriers, Lorie, Lorié, Lori, Lori, Leurier. Uit het Franse laurier: laurier. Vergelijk Duits Lorbeer. Beroepsbijnaam voor de kruidenhandelaar of bijnaam naar de huisnaam.
Lauriks, Lauweriks, Lauwerikx, Lawriks: Vadersnaaam. Waarschijnlijk van de voornaam Laurentius, Vergelijk Oost-Duits-Silezisch Lauri(s)ch, Duits Lar(i)sch.
Laurin, Laurinc, Leurin, Lurinckx, Lurinx, Lorin, Loryn, Lorein, Loreing, Loreyn, Laeveren. Vadersnaam, knuffelvorm van de heiligennaam Laurentius.
Laurin, Laurinc, Leurin, Lurincx, Lurinx, Lorin, Lorrijn, Lorryn, Lorein, Loreing, Loreyn, Laeveren: Vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Laurentius.
Lauritzen, Loorits: Deens-Sleeswijks vadersnaam. Zoon van Laurentius.
Laus, Lause, Lauws, Slaus. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van de voornaam Nicolaus. 2. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Laurentius. Zie Lauwer.
Lausberg. Plaatsnaam Lausberg (Duitsland). Of variant van Lousberg.
Lausch, Lauscher. Duitse bijnaam voor een luisteraar, spion. lausers: Duitse fmailienaam Laus(s)er: wildstroper.
Lausee: Spelling van de Franse familienaam Lauzet. Plaatsnaam (Alpes-de-Hte-Provence) ?
Laut, Laute, Lauthe, Lauth. Duitse bijnaam voor de luitspeler.
Lautenbach, Loutenbach: Verspreide Duitse plaatsnaam Lautenbach.
Lauter, Lauters, Lauterman, Lautermann, Lautermans, Louterman, Luttermann, Lotterman, Loterman: Lauter/Lutter: verspreide Duitse waternaam.
Lauterbach. Erg verspreide plaatsnaam; heldere beek.
Laterboren. Plaatsnaam Lauterborn; zuivere, heldere bron.
Lauvau, Lauvaux, Lauveaux, Delauvaux: 1. Centraal Waals lauvau: daar beneden. 2. Zie Laval.
Lauvergnat, Lauverjat: Plaatsnaam Lavergnat, afeleiding van de boomnaam verne: els. Lavernat (Sarthe).
Lauwe, de, (de) Louw, de Lou ,Lauw, Lau, Laue, Lau: Bijnaam naar het lauwe, onverschillige karakter.
Lauw, van, Lauwe, van, van Louwe. Plaatsnaam Lauwe, West-Vlaanderen.
Lauwers, Louwers, Louwerse, Louwers, Louwes, Louws, Louwe, Louwé, Lowes, Lauer: 1. Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Laurentius. 2. Beroepsnaam de Lauwer ‘leerlooier’. 3. Beroepsnaam van de advocaat ‘causidicus’. Vergelijk Engels lawyer.
Lauwaert, Lauwaerts, Lauwaers, Lauwaet, Louward, Louwaert, Louwart, Loward, Lowart, Lowaertz, Lorwartz, Louard, Louart, Louat, Luwaert, Lovaert, Lavaert, Lavaerts, Laevaerts. 1. Bijnaam uit het Middelnederlandse laeu: lauw, vadsig, onverschillig, lui. Ook Luiks-Waals loyâ: lui. 2. Vadersnaam uit de heiligennaam Laurentius.
Lauwen, Lauwens, Laeven, Laevens, Laven, Lavens, Lauvens, Louwinck, Louwink, Lovink. Vadersnaam uit de heiligennaam Laurentius.
Lauwer, Lauwers, Lauersen, Laursen, Louwers, Louwerse, Lauer, Lauers, Laevers, Lavers, Laus, Leuwer, Leuwers, Leurs, Leus. 1. Vadersnaam: verkorte vorm van Laurentius. 2. Zie ook (de) Lauwer.
Lauwer, de, de Laever. 1. Beroepsnaam van de leerbereider, de looier. Middelnederlands: lauwer. 2. Zie ook Lauwers.
Lauwick, Lauwyck, Lauwijck, Lauwych, Louwyck, Lowyck, Lowijck, Lawik. 1. Zie Lodewick(x). 2. Familienaam uit de plaatsnaam Lawik/Lowik. Lawik in Woumen (West-Vlaanderen) en Lowik in Markelo (Overijssel).
Lave, Lavens, Laevens. Vleivorm van een Germaanse voornaam, zoals Lavoldus.
Laviënne, de: Variant van de familienaam Delavenne, Deliveine. 1. De l’avoine, van plaatsnaam Oudfrans aveine, avesne, avenne, van Latijnse avena ‘haver, haverveld’. Het kan ook een beroepsnaam zijn van een haverkoopman. 2. Avenne(s), Avesne(s) is een frequente veldnaam in Noord-Frankrijk. Romaans avesna ‘weiland’, vergelijk Oudengels Æfesn.
Lava, Leva. 1. Variant van Laga. 1632 Charles Laga (Heule) is de vader van Petronella Laga, maar de volgende kinderen heten Lava en Leva. (Zie Laga). 2. Zie Laval.
Lavache, Livache: Bijnaam. Frans vache: koe.
Lavachery, Vacherie, Fâcherie, Vacquerie: Plaatsnaam Vacherie: koestal. Lavacherie (Luxemburg), Vacquerie (Pas-de-Calais).
Laval, Lawal, Lavalle, Vale, Lava, Lavaud, Lavau, Lavaut, Lavea, Laveaux, Laviaux, Lavaux, Lavay, Delaval, Delavalle, Delava, Delavaud, Delavault, Lelavaux, Lelavau, Lalavaud, Lelavault, Lavalette. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Laval, Lavau(x): lager, stroomafwaarts gelegen plaats. Zie Val, Leveau.
Lavancé, Lavanché, Lavancier, Lavancy, Lavency: Plaatsnaam Lavancy in Montriond (Hte-Savoie), Lavancher in Chamonix.
Lavand’homme, Lavendhom, Lavendhomme, Lavend’homme, Lavend'home, Lavendomme: Hoofdzakelijk Henegouwse familienaam. Waarschijnlijk aanpassing met lidwoord van familienaam Van Domme.
Lavandier, Lavandy, Lavendy, Lavender: Beoepsnaam. Oudfrans lavandier, Middenendelrands lavendier: (was)bleker, wasser.
Laven, Lavens, Laevens, Laeven, Lauvens, Lauven, Leavens. 1. Knuffelvorm van de Germaanse voornaam Lavoldus (uit de oude Germaanse mannennaam Laaf, Lave + old. Vergelijk Waals-Vlaams Lavekensakker 2. Zie Lauwen(s).
Laventure, Laventurier, Lavanturier: Bijnaam vooreen aventurier, rondtrekkend koopman, reiziger, trekker. Vergelijk Aventure.
Laverdisse. Misschien d'Averdisse met substitutie van d'door /'. Plaatsnaam Averdisse (Namen).
Laveren. Vadersnaam. Brabantse vorm voor Lauwerin, vleivorm van Laurentius. Vergelijk Lavers.
Laverge, Le Verge, Laverze, Leverze. Plaatsnaam of huisnaam uit het Franse verge: roede (oude landmaat). Of beroepsnaam van de landmeter.
Laversin, Laverseyn. Plaatsnaam Laversine(s) (Aisne, Oise). Plaatsnaam Laversenne: landmaat, stuk land.
Lavet, Laveyt. Vadersnaam? Afleiding van een Germaanse voornaam? Vergelijk Laven.
Laviane, Lavainne. Plaatsnaam La Viane in Ronquières (Henegouwen).
Lavieillle, Lavielle. 1. Bijnaam. Variant of vrouwelijke vorm van Le Vie(i)l: de oude. 2. Bijnaam voor de vedelaar. Vergelijk De Vedelaere. Oidfrans viele: vedel.
Laville. 1. Korte vorm van Delaville; zie Delville. 2. Varian van Lavie(i)lle.
Laviolette, Laviollette. Frans violette: vaak naam van soldaat of knecht, ook uithangbord.
Lavin: Ook Lavain, van Levain. Bijnaam. Oudfrans vain ‘zwak, uitgeput, leeg’.
Lavis, Lavisse. Plaatsnaam. Waals lavi: bevloeid, geïrrigeerd terrein.
Lavit. Plaatsnaam, van Latijn vitis: wijngaard (Tarn-et-Garonne).
Lavocat. Beroepsnaam L'avocat: advocaat.
Lavoine, Lavaine, Laveine, Laveyne, Lavenne, Lavennes, Lavennen. 1. Frans avoine, Oudfrans aveine; haver. Beroepnaam van de haverteler of –kooopman. 2. Plaatsnaam, zie Delaynne.
Lavoir, (van, de) de Lavoir: Plaatsnaam Lavoir (Provincie Luik). Of (le) Lavoir ‘wasplaats’ in Zutkerque (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen), Verlaine (Provincie Luik), Floreffe.
Lavoisier, Lavogez: Dialect variant (en hypercorrecte g-spelling) van l'avaissier: notenboom.
Lavooij: Spelling van Lavoye, van Levoye, van Del(e)voy(e) ‘van de Wege’. Frans voie, van Latijnse via ‘weg’.
Lavoine, Lavaine, Laveine, Laveyne, Lavenne, Lavennes, Lavennen. 1. Naam uit het Franse avoine (: haver) voor de teler of de koopman. 2. Mogelijk uit de plaatsnaam Delevenne.
Lavolé, Lavollle, Lavolllée: Frans avolé: verwaande, vreemdeling.
Lavril, Lavrit, Lavry, Lavery: L'avril. Familienaam naar de naam van de maand april. Zie April.
Lavrillé, Lavrille. Variant van Lavril, met secundair accent.
Law, Laws. Plaatsnaam. Oudengels hlaw; heuvel.
Lawarée, Lawarrée, Lawaree, Lawarie, Lawalrée, Lawalrree, Lawairée, Lavarée, Lavarie: Bijnaam. Waals èwaré: verbaasd, verstomd.
Lay, Lays, Laijs, Laijs: Korte vorm van Nikolaais, Nicolaas. VgL Laes.
Laycock. Plaatsnaam Laycock, Yorkshire.
Layton. Plaatsnaam Layton (Lancastershire, Yorkshire), Leyton (Essex).
Lazonder: Plaatsnaam Lasonder bij Enschede, Overijssel.
Lazaron, Lazaroms, Lazeroms. Vadersnaam. Oudfrans lazaron; melaats.
Lazeu. De vorm Lazeu ontstond uit de Spaanse familienaam (de) Lazon.
Lebacq, Lebacqz, Le Bacq, Leback, Lebac. 1. Verfranste vorm van De Baek(e). Zie bij Baek(e). 2. Of verfransing van De Back. Zie Bak. 3. Of Waalse verschrijving van De Backer. Zie bij Backer(e) (de).
Leander: Vadersnaam. Griekse voornaam Leander.
Leautaud: Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam leud-wald ‘lieden-heerser’: Leutaldus, Leotaldus.
Le Boulch. Bretonse familienaam Le Boulc'h, Le Boulh. Bretons boulc'h: gewond, met hazenlip.
Le Bussy. Luiks-Waals voor Le Boucher of Le Bûcher: slager, beul of houthakker.
Le Calvé, Le Calvez: 1. Zie Calvet. 2. Bretons Calvez: timmerman.
Le Castrée. Van Middelnederlands quaet streke. Bijnaam voor een kwade strijker, een koren- of lakenmeter die bij het strijken fraude pleegt. Wellicht bijnaam voor iemand die een vervalste kan of maat gebruikt. Castricque kan eventueel hierop teruggaan.
Le Chatelier. Plaatsnaam Le Châtelier (nder meer Marne).
Le Clair, Leclair, Leclaire, Leclairq, Leclère, Leclerre, Lecler, Lecleire, Lecleir, Lecleer: 1. Frans bijvoegijk naamwoord clair: helder. Vergelijk De Cleer. 2. Zie Leclère.
Le Clech, Leclecq: Bretonse familienaam Le Clec'h, Le Clech. Beroepsnaam van de klokkenluider.
Lebbe: Vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse voornaam Liebrecht ofLieboud.
Le Clément. Vadersnaam Clément met lidwoord.
Le Corre. Variant van Lecoeur?
Le Cos. Bretons Cozh; oud.
Le Docte, Ledocte, Ledocq, Ledoc, Ledock, Ledoque, Ledacte, Ledac: Franse bijnaam docte: geleerd.
Le Du. 1. Zie Leducq. 2. Bretons Du: zwart.
Le Gain. 1. Zie Lechien. 2. Ook Bretonse familienaam Le Cain: mooi, moedig.
Le Gal, Le Gall. Bretonse familienaam Gall: vreemdeling, Fransman.
Le Goff, Legoff: Bretonse beroepsnaam Goff: smid.
Le Grode. Waalse aanpassing van De Grote.
Le Guen. Bretonse familienaam Gwenn: blank, wit, rein.
Le Hanaff, Hénaf, Hénaff): Bretonse familienaam Le Héna(n)ff: de oudste.
Le Hir. Bretonse familienaam Hir; lang leven.
Le Hodey. Bijnaam. Oudfrans Waals hodé: vermoeid.
Lehon: Oudfrans bon, Frans homme: man. Vergelijk De Man.
Le Jean, Lejan, Lejean: Reïnterpretatie van Lejon(g)/Lejosne.
Le Landais. Afkomstig van de Landes (Z.-W. Frankrijk).
Le Lorrain, Lelorain, Lelaurain, Lorraine, Lorrain, Loraine, Lorain, Lauraine, Loreing, Lorein, Loreyn, Lorreyn, Loreynen, Loreyne: Volksnaam: Lotharinger, Frans Lorrain.
Lelsz, Friese voornaam Lelle, Lello, zie het dorp Lellens in Fivelgo en lellingen in Luxemburg en Lelm (Lella-heim), een dorp by Königslutter in Brunswijk.
Le Maguer, Le Magueresse. Bretonse familienaam mag: voeden, opvoeden.
Le Mainsons. Afkomstig van Le Mans, Sarthe.
Le Marée. Bretonse familienaam Mardi; paard.
Le Marinel. Afleiding van Oudfrans marin; zeeman, matroos. Beroepsnaam.
Le Moal. Bretonse familienaam Moal; kaal.
Le Néel. Verschrijving voor Leignel, Laigne ?
Le Nezet. Bretonse familienaam; krom, scheef.
Le Paon, Lepan, Lepaon: Bijnaam. Frans paon: pauw. Vergelijk De Pauw.
Le Pare. Bretonse familienaam Park; omheind veld, perk.
Le Paul. Lepaulle, Le Poole, Lepeau, Lapeau, Lapauw, Lapouw: Vadersnaam Paul met lidwoord le. Pau is een Franse dialect vorm van Paul.
Le Paulmier, Paumier: Bijnaam naar de palm van pelgrims of kruisvaarders. Vergelijk De Palmenaere.
Le Poigneur. Bijnaam van de vuistvechter. Vergelijk Poignard.
Le Pyge. Oudfrans pige: bil. Bijnaam naar het lichaamsdeel.
Le Rigoleur. Waarschijnlijk een schertsend bedoelde reïnterpretatie (grappenmaker) van Rigole, Rigolet.
Le Serrurier. Bretonse familienaam. Afkomstig van Le Berry. Vergelijk Berruyer.
Lewenkron, Leuwenkron, Levenkron: Waarschijnlijk huisnaam Leeuwenkroon: gekroonde leeuw. Of plaatsnaam Löwenkrone (Duitsland).
Léal, Léale, Leale, Leal. Oudfrans le(i)al, Frans loyal: legaal, wettelijk, van goede hoedanigheid.
Léandre, Leandrin, Leandri. Vadersnaam. Griekse voornaam Leander.
Léanne, Leanne: Moedersnaam. Korte vorm van Valériane of Juliane.
Lebbinck: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Liebrecht of Lieboud. Zie Lebbe.
Laecourt, van, Leaucour, Léaucour, Léaucourt: Plaatsnaam Leaucourt in Hérinnes (Henegouwen).
Léautier, Liottier: Vadersnaam. Rommanse vorm van Germaanse voornaam leud-hari 'lieden-leger': Liut(h)arius, Leotarius.
Lebacq, Lebeacqz, Leback, Lebac. 1. Bijnaam. Vertaling van De Baek(e). 2. Vertaling van De Back. Zie Bak. 3. Waalse aanpassing van De Backer.
Lebain. Oudfrans bai(e)n: gespleten (erwt, boon). Bijnaam?
Lebar, Le Bars: 1. Bretonse familienaam: bard, zanger, minnestreel. 2. Zie Baars.
Lebas. Bijnaam. Frans bas: laag, klein, zwak. Vergelijk Lehaut.
Lebay. Waalse variant van Lebeau.
Lebbe, Leb, Lebe. Vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse voornaam Liebrecht of Lieboud.
Lebé, Lebée, Lébé, Lebe, Lébe, Lèbe: 1. Variant van Lebecq. Bé = Bec. 2. Zie Lebbe. 3. Zie Lebay.
Lebecq, Lebec, Lebecque, Lebèque, Lebesque, Lebeque, Le Beck, Lebecke, Lebeck, Lebeke, Lebek, (van) Labeke, Labbeke, Labik: 1. Bijnaam. Frans bec: bek. Vergelijk Bek. 2. Waalse aanpassing van De Becker.
Lebedelle. Oudfrans bedel, Frans bedeau: pedel, bode. Zie Bidaud.
Lebedew, Lebedewa, Lebedeff, Lebedof. Russisch Joodse familienaam, van lebed; zwaan.
Lebegue, Lebègue, Lebegge, Bègue, Lebaigue: Bijnaam voor een stotteraar of broddelaar.
Lebel, Bel, Lebelt, Lebelle, Labelle, Lebeaux, Lebeau, Lebau, Beaud, Beau, Beaux, Lebé, Labeau, Labaut, Labiaux, Labiau, Labeeuw, Labeeu, de Bel, de Beil, (de) Beyl: Bijnaam. Oudfrans bel, Frans beau: mooi. Vergelijk Moeyaert, de Fraeye.
Leber. Duitse afleiding van plaatsnaam Le of Lew. Middenhoogduits le; heuvel. Vergelijk Law.
Leber, Lebert, Lebeer, Le Berre, Le Ber: 1. Oudfrans ber van Germaans baro: belangrijk, aanzienlijk, moedig; zelfstandig naamwoord baron. 2. Verfransing van De Béer. 3. Verfransing van De Bert. 4. Eventueel reïnterpretatie van Libert, waarin li als lidwoord werd opgevat. 5. Bretons Berr: kort.
Lebbing, Lebbink, Leppink. Vadersnaam uit de voornaam Leppe/Lebbe, een Noord Nederlandse, Friese vorm van een Lieb-naam. - ink is Saksisch, -ing is Germaans: lieden van.
Lebecq, Lebec, Lebecque, Lebèque, Lebesque, Lebeque, le Beck, Lebecke, Lebeck, Lebeke, Lebek, (van) Labeke, Labbeke, Labik. 1. Bijnaam uit het Franse bec: bek. 2. Verschrijving van De Becker: zie Backer. 3. Uit de plaatsnaam Lebbeke.
Leber, Lebert, Lebeer, le Ber, le Berre. 1. Naam uit het Oudfranse ber (dit uit het Germaanse baro). 2. Verfransing van De Beer. 3. Verfransing van De Bert: uit baert, bert, zeevis, beroepsbijnaam. 4. Verschrijving van Libert (Romaanse vorm van de Germaanse vorm Liebrecht- (liede-brecht). 5. Naam uit het Bretonse berr: kort, klein.
Lebeseur, Besure, Bizeur: Bijnaam Le Baiseur: kusser, zoener.
Lebichot. Bijnaam. Frans dialect bichot; geitje.
Lebière, Lebire, Lebiere: Oudfrans bière: draagbaar. Beroepsnaam.
Lebigre. Normandisch bigre, van Germaanse bikari; imker.
Lebis. Bijnaam. Oudfrans bis; donkergrijs. Vergelijk Biseau.
Leblouck. Vertaling van De Block.
Lebon: Bijnaam. Frans bon ‘goed’.
Leboeuf, Lebuf, Duboeuf, (de) Boeuf, Lebeuffe, Lebeuf, Debeuf, de Beuf, de Buf. 1. Bijnaam of huisnaam uit het Oudfranse buef: os. 2. De varianten met de of du komen mogelijk ook uit een plaatsnaam: Boeuf in Dottenijs (Henegouwen), Lesboeufs (Somme).
Lebois, Leboy, Le Boey: Plaatsnaam Bois: bos.
Lebon, Debon, Bon, Libon, Libong. Bijnaam uit het Franse bon: goed. De Goede.
Leborgne, Leborne, Borgne, Laborne: Bijnaam voor een schele.
Lebordais, Lebourdais. Bewoner van een borde: landhuisje, hoevetje. Vergelijk Bordier.
Lebouc, Leboucq, Boucque, Boucq, Leboc, Lebosq, Lebucq: Bijnaam naar de diernaam, de bok. Vergelijk De Bock.
Lebout, Leboutte, Lebutte, Lebot, Lebotte: 1. Oudfrans bot(e): pad. Bijnaam. 2. Zie (de) Boute.
Lèbre, Lebre: Bijnaam. Occidentaals voor Frans lièvre: haas.
Le Brech, Lebrec: Bretonse familienaam. Bijnaam; gevlekt, gespikkeld, of: arm (lichaamsdeel).
Lebret: Bret, Breton, volksnaam van de Breton.
Lebrun, Lebrum, Lebron, Labrune, Le Bruyn: Bijnaam naar de bruine kleur van haar, huid of kleren. Vergelijk De Bruyne.
Lecaillé, Lecaillié, Lecailliez, Lecallez, Lecallie, Lecallier. 1 Zie Caillier. 2. Beroepsnaam Lescaillier; zie Escallier: leidekker. Of L'escaillet, afleiding van Oudfrans escaille: schalie, lei. Beroepsnaam. Vergelijk Lécaillon.
Lécaillon, Lecaillon: L'escaillon. Oudfrans escaillon: trede, trap. Of Oudpicardisch escaillon, van Oudnederlands skalja, Zuidnederlands schalie: lei. Beroepsnaam. Ook Oudpicardisch escaillon: notendop; vergelijk Notschaele.
Lecart, Lecarte, Lecaer, Lecarré, Lekar: Lequart(e). Oudfrans quart(e): inhoudsmaat (1/4). Vergelijk Vierendeels.
Lecerf, Lecerff, Lecher, Lecherf, Leser, Leserf, Cerf, Decherf, Decerf, Deserf, Dechert, Decher, Deschères, Decercq, Ducerf, Dussert: Frans cerf: hert. Bijnaam of huisnaam. Vergelijk De Hert.
Lecervoisier. Beroepsnaam. Oudfrans cervoisier: brouwer.
Leceuvre, Leceuve, Lecoeuvre, Lecuivre: 1. Oudfrans cuevre: pijlkoker. Beroepsnaam. 2. Zie Lecuivre.
Lecuex. Indien met uitspraak lekeu, zie Lekeu(x). Met uitspraak lesseu, zie Leseur(re).
Lechner: Duitse familienaam. Middelhoogduits Lêhenære ‘bewoner van een leenhof, leengoed’.
Leclerc, Leclercq: Frans clerc, van Latijnse clericus ‘geestelijke, klerk’. Zie (de) Klerk.
Leclou: Oudfrans cloe, Picardisch clau, van Latijnse clavus, Frans clou ‘spijker, nagel’. Beroepsbijnaam.
Lecluse, l’Ecluse, le Kluse, Lecluize, Lecluijse, Lecluijze: Plaatsnaam L’Ecluse ‘sluis’. Lécluse (Nord), L’Ecluse, Nederlands Sluizen (Waals-Brabant). L’Ecluse is ook de Franse vertaling van de gemeente Sluis in Zeeuws-Vlaanderen. Vergelijk van der Sluis.
Leceuvre, Leuceuve, Lecoeuvre, Lecuivre. 1. Familienaam uit het Oudfranse cuevre: pijnkoker. Beroepsnaam van de maker of de gebruiker. 2. Uit het Franse cuivre: koper. Beroepsnaam van de kopersmid.
Lechanteur, Chanteur, Chanteux: Frans chanteur: (kerk)zanger. Beroepsnaam. Vergelijk Lechantre.
Léchât, Lâchât, Lasat, Lecat, Lecae, Leca, Lecas, Lekas, Ducat: Frans chat, Picardisch cat: kat. Bijnaam. Vergelijk De Cat.
Lechêne, Lechein, Lekenne, Lekene, Lekène, Lequesne, Lequenne, Lequene: Plaatsnaam Le Chêne, Picardisch kêne: eik. Vergelijk Duchêne, Duquenne.
Lechien, Lechein, Lekien, Lesquien, Lequien, Lekain, Le Cain, Lequain, Lequen, Lequint, Lequin, Lequim: Bijnaam. Frans Le Chien, Picardisch Le Kien: de Hond.
Lechner, Lehner: Middenhoogduits lêhenaere, van Lehen: leen. Bezitter van een leengoed. Vergelijk De Leenheer.
Lechopier. Beroepsnaam. Oudfrans eschopier; winkelier.
Leck, Lecq: Bijnaam voor een smulpaap. Vergelijk Duits Lecker.
Leclef, Leclée, Leclet, De Cleve, Declèves, Declef, Clef, Clée, Clé, Cle, Clee. 1. Familienaam uit het Franse clef, clé: sleutel. Beroepsnaam voor de slotenmaker. Vergelijk Duits Schlussel. 2. Zie ook Clé.
Leclère, Leclerk, Leclerck, Leclercque, Leclercq, Leclercque, Leclercqz, Leckerlcqs, Leclers, Leclère, Lecler, Leclerre, Lecleire, Lecleir, Leclaire, Leclair, Le Clair, Leclaircq, Leclairq, Lecleer, Declère, Decler, Declair, de Cleer, de Kleer, de Cleire, de Cleir, de Cleyre, de Cleyr: Frans clerc, van Latijn clericus: geestelijke, klerk. Zie De Clerck. Bovenstaande naamvormen kunnen ook varianten zijn van Le Clair. Zie ook De Cleer.
Leclipteur, Leclipteux, Clipteux, Sclipteux: Beroepsnaam. Middenfrans clipteur: maker van duigen, kuiper.
Leclou, Lecloux, Leclau: Oudfrans cloe, Picardisch clau, van Latijn clavus, Frans clou: spijker, nagel. Beroepsnaam. Vergelijk De Nagel.
Lecluselle. Plaatsnaam L'Ecluselle, afleiding van écluse: sluis.
Lecoq, Lecoq, Lecok, Lecoque, Lecock, Lacocque, Lacoque, Ducocq, Ducoq, Duquoc, (de) Cocq, Coq, Koq: 1. Frans Coc: haan. Vergelijk De Haan. Bijnaam. 2. Vertaling en aanpassing van De Coc(k).
Lecoeur, de Ceur: 1. Le Coeur: het Hart. Bijnaam of huisnaam. 2. Picardisch hypercorrect voor Lekeu.
Lecointe, Lacointe, Lecontere, Lecointre, Cointe, Cointé, Cointre, Cointré, Coindre. 1. Naam uit het Oudfranse cointe: wijs, ervaren, aardig. Bijnaam. 2. Soms variant van Lecomte. Zie bij Comte.
Lecole, Lecolle. Beroepsnaam van de scholaster, schoolmeester. Vergelijk Lecol(l)ier.
Lecolier, Lecollier. Frans écolier: scholier, leerling. Vergelijk Scholiers.
Lecomartin, Le Comartin, Lecomarteyn. Verdwenen familienaam uit de buurt van Mons die mogelijk teruggaat op Lecot (uit het latijn cocus: kok) en Marteyn (een oude variant van de voornaam Martinus). Zoiets als Martijn de kok. Beroepsbijnaam, kruising van beroeps- en vadersnaam.
Leconnetable. Beroepsnaam. Oudfrans conestable, van Latijn cornes stabuli: stalmeester, grootofficier. Engels Constable.
Lecossois. Frans L'écossais; de Schot.
Lecot. 1. Spellingvariant van het Waalse Lecoustre (zie Lekeu(x) of van Lescot (zie bij Lescot). 2. Volksvertaling van De Coot. Zie bij Koot.
Lecoste. Waarschijnlijk variant van Lecoustre (met Waalse reductie van -tre), of variant van Lacoste.
Lecot. 1. Spellingvariant van Lecos (zie Lekeu(x) of van Lescot. 2. Vertaling van De Coot. Zie Koot.
Lecouffe, Lacouf, Lacoffe: 1. Waalse variant (met r-reductie) van Le Coffre. Beroepsnaam van de schrijnwerker, meubelmaker, die koffers maakt. 2. Waalse variant (met l- reductie) van Franse familienaam Lecoufle, van Oudfrans escofle: wouw (roofvogel). Bijnaam.
Lecourt, Lecour, Court, Lacourte, Lacourt: Bijnaam naar de kleine gestalte. Vergelijk de Corte.
Lecoutre, Lecouttre, Lecouttere, Lecoutere, Lecouter, le Coûter, Lacoutere, Lecoustre, Lecoester, Lecouester, Lecoste, Lecosse, de Coutere, de Couter, de Couttere, Lequestre, Lequeutre: Oudfrans coustre, costre, van vulgair Latijn custor(em) van custodem: bewaarder, koster. Beroepsnaam.
Lecrique. Waalse vertaling van De Kricke of De Krieck.
Lecris, Lecrit, Lecry: Beroepsnaam van de (om)roeper.
Lécrivin, Lécrivain, Lecrivin, Lecrivain: Beroepsnaam van de schrijver, griffier, geheimschrijver, klerk.
Lectius. Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Alexius.
Lecuivre, Leceuve, Leceuvre, Lecoeuvre: 1. Frans cuivre: koper. Beroepsnaam van de kopersmid. 2. Zie, Leceuvre.
Lecutier, Lecutiez. Beroepsnaam. Middenfrans escutier, van Latijn scutarius: (wapen)schilder, maker van schilden.
Lecuy, Lecuit: Waarschijnlijk een variant van de familienaam Lecoy. Bijnaam. Oudfrans coi(te), van Latijn quietus: rustig, kalm.
Lecuyer, le Cuyer, Lecuyer, Lecouyer, Lecoyer: 1. Beroepsnaam. Oudfrans escuier, ecoier, Frans écuyer: schildknaap. 2. Variant van Lescouhier; zie Escoyer.
Leda, van. Plaatsnaam? Variant voor Lede? Of verhaspeling?
Ledain, Ledin, Ladeyn, Dain, Ledaine, Ledeine, Ledène, Ledeene, Ledene. 1. Bijnaam uit Frans daim: damhert (jager, kledingstuk ? 2. Zie ook Laden.
Ledaine, Ledeine, Ledène, Ledeene, Ledene: Variant van Ledain en aanpassing. Vergelijk (de) Deyn(e) 2.
Lede, van, van Lee: Plaatsnaam Lede (2x in Oost-Vlaanderen), Lendelede of Hooglede (West-Vlaanderen).
Lede, Ledez, Leddet, Ledet: Oudfrans dé: dobbelsteen. Beroepsnaam voor de maker of bijnaam voor de dobbelaar. Vergelijk Teirlinck.
Ledeboer. Oost-Nederlandse familienaam uit Lengerich (Westfalen), Ledebur in Tecklenburg (Duitsland). Plaatsnaam: buurtschap van Lede? Of Ledeburg (Duitsland). Vergelijk Engelse plaatsnaam Ledbury, 1241 Ledebur.
Ledecq, Ledeck, Ledèque: Waalse aanpassing van De Decker.
Ledeghem, van, Ledegem, van. 1. Plaatsnaam Ledegem (West-Vlaanderen). 2. Ledeg(h)em kan een reïnterpretatie zijn van Ledeg(h)en.
Ledeganck, Lediggang, Bijnaam voor een leegloper, een burger zonder betrekking of ambacht. Waals-Vlaams leegganger.
Ledegen, Ledeghen, Ledeighen, de Leeg: Bijnaam voor een leegloper, die 'leeg' is, werkloos.
Leder, Leers: Beroepsnaam van de leersnijder of leerbewerker.
Leder, Lederer. Duitse beroepsnaam van de leerlooier.
Lederhandler. Duitse beroepsnaam van de leerhandelaar.
Lederman, Ledermann, Leerman. Duitse beroepsnaam van de leerbewerker of leerhandelaar.
Ledewyn, Ledewijn. Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-win 'lieden-vriend': Ledoinus, Ledevinus.
Ledit, Ledy: Frans le dit: de genaamde, bijgenaamd. Bijnaam. Vergelijk Dictus 2.
Ledosseray, Ledoseray. Waals doz'rê: koorknaap, sopraan.
Ledouble, Ledouppe, Double, Doubbel, Doubel: Frans double: dubbel; vergelijk Dobbels, Den Dubbelden.
Ledoux, Ladou, Ladoe. Bijnaam gegeven aan iemand met een zachtaardig, zoet karakter. Van het Franse doux; zacht, zoet.
Ledoyen, Doyen: Frans doyen: deken. Vergelijk De Deken.
Ledroit, Le Dret: Bijnaam. Frans droit: recht, in fysieke of morele zin.
Ledrun, Ledrus, Ledrut, Ledroux, Ledrou: Oudfrans dru: vriend, geliefde, minnaar, minnares. Bijnaam. Vergelijk Druits.
Leducq, Leduc, Leduck, le Duck, le Duc, Ducq, le Duc, le Du, Deduc: Frans duc: hertog. Bijnaam.
Ledune: Wellicht vertaling van de Dunne, zie Dun.
Ledure, Ledur, Dur. Bijnaam. Frans dur: hard, hardvochtig, ongenadig.
Lee, Ley. Engelse plaatsnaam Lee; bos, laar.
Lee, (de), (de) Lee, Delée, Delee, de Lé, Dele: Middelnederlands bijvoeglijk naamwoord leet, (verbogen) leede (vergelijk met lede ogen): onaangenaam, hatelijk, gehaat, verwenst. Bijnaam.
Lee, van der, van der Leede, Vanderlée, van Dirlé, Verlee, Verlée, Verlé, Verlez, Virlee, Virlée, Virlet, Virlez, Verleden, Verledens. 1. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Lede: gegraven waterloop of kanaal. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Lede: helling, bijvoorbeeld in Oedelem.
Lee, Leeh, Lie, Lee Kon Hing. De Chinese achternaam Lee is in Nederland ondermeer afkomstig uit Hongkong, China, Suriname, de Nederlandse Antillen, Singapore, Taiwan en Malakka, betekent pruim.
Leebeeck, de, Leebeecke, de, de Leebeek, de Leebeke. Naam uit de veelvuldig voorkomende plaatsnaam: Leebeek, Lebeke (onder andere in Ouwegem, Denderhoutem, Outer).
Leeck, de, Deleeck, de Leek, Sleecks, Sleeckx. Bijnaam voor een leek, een niet-geestelijke, een ongeletterde.
Leefdael, van. Plaatsnaam Leefdaal, Vlaams-Brabant.
Leeflang: Bijnaam, vergelijk Duits Leblang.
Leegenhoek. Plaatsnaam Lege, dat is Lage Hoek, in Heist en Kachtem.
Leegte. Plaatsnaam Leegte; laagte.
Leegganger: Bijnaam voor een leegloper, een burger zonder betrekking of ambacht. West-Vlaamse Leegganger ‘leegloper, luiaard’. Vergelijk de Lege.
Leegte, (van der): Plaatsnaam Leegte ‘laagte’, onder meer in Niewolda (Groningen).
Leegwater: Jan Adriaensz. (1575-1650) was drooglegger van de Beemster en werd naar zijn beroep Leeghwater genoemd.
Leek, van der, Lek, van der, Lekke, Lekx.: Waternaam de Leek in Beilen (Drenth), Monnickendam (Noord-Holland), Westerbork (Drethe), ook polderwater dat door Medemblik (Noord-Holland) stroomt. Deze laatste plaatsnaam heette trouwens ca. 1312 Medemleke, dat is medeme laca ‘middelste waterloop’.
Leekwyk, van, Leekwyck, Leekwijck, Leekwijk, van Leecwyck, van Leckwyck, Leckwyck. Plaatsnaam aan de Lek, Zuid-Holland?
Leeman, de, Leemans (de), Leenman, Leman, Lemans, Leijman, Leyman, Leeuwman, Leeuman, Lieman, Liemans, Liémans, Liémance, Liman, Limanne, Limane. Beroepsbijnaam uit leenman: iemand die van de Heer gronden in leen kreeg.
Leemeijer: Duits Lehmeier, Lehmaier ‘meier die leenman is, die een leen heeft’.
Leemen. Wellicht Waalse aanpassing van Leeman.
Leemhorst: Plaatsnaam in Tegelen (Nederlands Limburg) en Aalten (Gelderland).
Leemplakkers. Beroepsnaam Lemer, die de muren van vakwerkhuizen met leem bestrijkt.
Leempoel, Leempoels, Leenpoel: Plaatsnaam Leempoel ‘poel in leemgrond’, bijvoorbeeld in Berkel (Noord-Brabant). Vergelijk Leemput.
Leemput (van den), van Leemputte, van Leemputten, van Leemput: Frequente plaatsnaam leemput ‘leemkuil’.
Leemrijse, Leemreis, Leemreise. Plaatsnaam in Vorden, Gelderland.
Leender, de, (de) Leener, Deliéner, Deliener: Afleiding van Middelnederlands lenen: te leen geven of houden. Vergelijk De Leenheer.
Leendert, van. Familienaam in Wallonie. Vadersnaam Leendert met secundair voorzetsel, van Leonhard? Of plaatsnaam Liendert (Utrecht)? Ouweleen; zoon van de oude Leendert, Leentvaar; vader van Leendert.
Leenen, Leene, Lenen, Leen, Leën, Leenes, Leens, Lehnen, Lhenen, Leinen, Leine, Leinne, Lienen, Lienne: Moedersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Magdalena, Middelvlaams Madeleene, Maaeleene, Leene.
Leene, van. 1. Plaatsnaam Leen in Herne (Vlaams-Brabant). 2. Zie Van de Leene.
Leene, van, de van der Leenen, van der Leenden, van der Leen, van der Lienen, Verleene: Verspreide plaatsnaam het Leen, ten Leene: leen(goed), feodum. Achteraf opgevat als Ter Leene: leuning.
Leenesonne, Leenezonne. Moedersnaam. Zoon van Leene, Magdalena; zie Leenen. Of aanpassing van Lieneson?
Leenheer, de, (de) Leeneer, de Leenheir, de Leenher, de Leenaire, de Leener, Leenheere, Leenherre, Leneer: Leenheer. Vergelijk Leenman.
Leenhouts: Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-naud ‘volk-nood’.
Leenhouder, Leenhouwers: Middelnederlands leenhouder: leenman. Vergelijk Leeman(s).
Leenhouts. Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-naud Volk-nood': Li(e)tnodus.
Leenhuis, Leenhuys. Plaatsnaam. Friesland? Beroepsnaam voor ingebrachten panden?
Leenhove, van. Naam uit de plaatsnaam Leenhof: leenhof, gerechtshof in leenzaken, hofstede.
Leenknecht, Leenknegt, Leenkneght, Leenknegd: Middelnederlands leencnecht ‘leenman, tolbeambte’.
Leenman, Leeman, Lienman: Naam van de leenman, de bewoner van een leenhof, leengoed, die leenverplichtingen verschuldigd is aan de leenheer.
Leensel, van de, Plaatsnaam Leensel, Noord-Brabant.
Leent, van, van Lent. Plaatsnaam Lent, Gelderland.
Leentjes, Leentjens. Moedersnaam. Afleiding van de voornam Magdalena.
Leeraer, Leeraerts. Waarschijnlijk niet van Middelnederlands leeraer: leraar, onderwijzer. Veeleer reïnterpretatie van Lenaert(s), met r/n-wisseling.
Leerdam, (van): Plaatsnaam (Zuid-Holland).
Leereux, Lecru: Bijnaam. Oudfrans cru, crues: ruw, wreed. Vergelijk De Wree.
Leerg. Waarschijnlijk aanpassing van Lerch.
Leermakers. Beroepsnaam van de laddermaker. Middelnederlands leider, le(e)der, Zuidnederlands leer: ladder. Vergelijk Duits Leitermacher.
Leers, Leirs, Leder, Lederer. 1. Beroepsnaam afgeleid van leers/laars: schoenmaker. Of de bijnaam voor een laarzendrager (en niet arm dus). 2. Leder en Leers kunnen ook de beroepsnaam zijn van een leersnijder/-bewerker. Leder(er) is ook de Duitse beroepsnaam voor leerlooier. 3. Vadersnaam. Zie Leer, Lere.
Leersum, van; van Leerzum, van Leerzem: Plaatsnaam Leersum (Utrecht).
Leerbyls, Lederbyl, Leerbels, Lerebels. Familienaam uit het Nederduitse leer (leer/schede) en het Middelnederlandse/Oudsaksische bijl/bil/byl (bijl/zwaard). Wellicht beroepsnaam.
Leersnijder, (de), (de) Leersnyder, de Leerfnyder, de Lesneyder, (de) Lissnijder, (de) Lissnyder. Beroepsnaam van de leer-, de riemensnijder.
Leertouwer, Leermaker, Leerlooijer, Leermans: Beroepsnaam van de leertouwer.
Lees, de, Leesen, Leesens. Vadersnaam. Variant van Leys.
Leesberg. Nederlandse familienaam, ook Le(e)seberg, Lesberg, Leseburg, die uit het Hannoverse zou stammen.
Leeson. Engelse moedernaam. Zoon van Lees, Leece. Oudfrans Lece, Latijn Laetitia.
Leest, (de). 1. Beroepsnaam voor een leestenmaker. Of beroepsnaam van de schoenmaker of kleermaker, die de leest gebruikt. 2. Plaatsnaam Leest; zie volgende familienaam.
Leest, van de, der: 1. Plaatsnaam De Leest in Veghel (Noord-Brabant), Leest (Provincie Antwerpen). 2. Beroepsbijnaam van een schoenmaker, naar de door hem gebruikte schoenmakersleest. 3. Vondelingnaam van 1656-57 Lambrecht van der Leest in Kontich (Provincie Antwerpen).
Leestemaker. Beoepsnaam: maker van schoenmakers- of kleermakersleesten.
Leestmans. Beroepsnaam van de leestenmaker.
Leeters. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam leudi-hari; lieden-leger, Leuterius, Letrius. Vergelijk Letens.
Leeuwmans, Leeumans. Afleiding van De/Van Leeuw? Of veeleer reïnterpretatie van Leeman(s).
Leuvenink, De naam zelf is overigens een Achterhoekse verbastering van Loevenich (of Lovenich met umlaut) afkomstig uit Nordrijn Westfalen omgeving Keulen. Naamvarianten Leuvenigh, Leuverink of Leuvelink hebben geen verwantschap met Leuvenink
Leeuw, (de), Leeuwe, (de) Leu, Leuw, Leeuws: Bijnaam naar de eigenschappen van de leeuw (kracht, trots, onstuimigheid) of naar de huisnaam.
Leeuw, van, van Leeuw, van Leeuwen,: Plaatsnaam Leeuw en Leeuwen ‘(graf)heuvel’ in Nuth (Nederlands Limburg), St. Pietersleeuw en Zoutleeuw (Vlaams-Brabant) of Denderleeuw (Oost-Vlaanderen).
Leeuw, van der, Verleuw, Verleuwe. Plaatsnaam Leeuw: (graf )heuvel, in Grobbendonk (Antwerpen), Nieuwmunster, Vlissegem (West-Vlaanderen).
Leeuwarden, Leeuwaarden, van: Plaatsnaam Leeuwarden, Fries Ljouwert (Friesland).
Leeuwe, Leeuwen, Leeuwens, Leeuw, Leeuws, Leeuwin, Leewen, Leewens, Leeuwis: 1. Vadersnaam. Eenstammige Germaanse voornaam leuba ‘lief’? Vergelijk Friese voornaam Leeuwe. 2. Zie (de) Leeuw, van Leeuwe(n).
Leeuwe, Leeuwen, van, (de) Leeuwen, van Leewe: Plaatsnaam Leeuwen in Bezel (Nederlands Limburg), Maasniel (Nederlands Limburg), Wamel (Gelderland).
Leeuwenburg, Leeuwenburgh, (van) Leeuwenberg, Leeuwenborgh, Levenbergh, Lewenberg: Plaatsnaam Leeuwenburg in Voormezele, West-Vlaanderen, Lewenborg (Groningen), Leeuwenbergh in Leidschendam (Zuid-Holland).
Leeuwenkamp, van, Leeuwenkamp. Familienaam uit de plaatsnaam Leeuwenkamp (Germaanse voornaam leuba- en kamp). Mogelijk lag Leeuwenkamp ergens op de grens van Noord- en Zuid-Holland.
Leeuwerck. Bijnaam naar de leeuwerik. Vergelijk Lerch.
Lefaux, Lefaulx, Lafaut, Faulx, Faux, Faut, Lefaulx, Lafaux, Lafaut. Bijnaam afkomstig uit het Franse Fau, vals: een vals iemand dus.
Leever, de, De Leeuwer: leeuwenoppasser?
Lefai, Lefait, Lefaist, Lefaix: Plaatsnaam Lefay (onder meer Saône-et-Loire): beukenbos. Vergelijk Dufay, Dufait.
Lefaible. Hypercorrecte reïnterpretatie 'de zwakke' van Lefèbre (Waalse uitspraak lèfêp).
Lefeber, Lefebre, Laffeber, Lafeber: Beroepsnaam. Uit Frans Lefèbvre, hypercorrecte spelling voor Lefèvre‘ de smid’.
Lefebure: Deze naamvorm ontstond door verkeerde lezing van de hypercorrecte spelling Lefebvre in plaats van Lefèvre ‘de smid’, omdat in oud schrift de het letterteken u zowel voor u als voor v gold.
Lefer, Lefere, Lefert, La Faire, La Fère, Lafere, Lafaire. Familienaam uit het Franse lefer. Bijnaam voor een levenskrachtig of hardvochtig iemand.
Leferme. Bijnaam ferme; krachtig, flink?
Lefèvre, Lefever, de Fever: Beroepsnaam. Frans le fèvre ‘de smid’. Vergelijk Frans orfèvre ‘goudsmid’.
Leffinghe, van. Plaatsnaam Leffinge, West-Vlaanderen.
Lefilon. 1. Afleiding van Oudfrans fil: zoon, jongen. Vergelijk Filion. 2. Variant van Lefelon.
Lefils, Fils, Lefi. Frans fils; zoon.
Lefin, Fain, Fin. Bijnaam: fijn(zinnig), fijngevoelig, volmaakt.
Lefland, Leflan, Leflem: Oudfrans flaon, Frans flan: eierpudding. Bijnaam.
Lefler, Leffler, Leffleur, Leffelaere, Leffelaer, Loeffler: Middenhoogduits leffeler, Duits Lôffler: lepelmaker. Beroepsnaam. Vergelijk De Lepeleer.
Leflon, Flon, Flont: 1. Bijnaam. Waals flon: taart, via. Vergelijk Leflan. 2. Samentrekkingvan Lefelon, Fel(l)on, (le) Foulon of Lefilon. Foulon wordt in het Waals-Vlaams als flong uitgesproken.
Lefort, Lafort, Laforte, Lafourte, Lafourt, Lafour, Laffoort, Lefour, (de) Fort, (de) Foort, de Foordt, de Foirdt, de Fordt, de Foor, de Foere, de Foer, Defoer, Defoër. Het Franse Lefort betekent een sterk iemand. Bijnaam voor een sterke, krachtige man.
Lefranc, Lefrancq, Lefrant, Defranck, Defranck, Defrancq, Defranq, de Frangh, Frangh, Defranc, de Franc. Bijnaam uit het Oudfranse franc, het Germaanse frank;. vrank, vrij, vrijmoedig, stoutmoedig.
Lefrançois, Français, Leufrançois: 1. Volksnaam. Oudfrans François, Frans français: Fransman. 2. Vadersnaam van de voornaam François.
Lefroid. Bijnaam. Oudfrans froit: koud, droevig; (of ) geweldig. Isfur, Bretonse familienaam Fur: wijs.
Legaet, Lega, Legat, Légat, Légaz: Beroepsnaam voor een legaat, afgezant, bode. Vergelijk De Bo(de).
Legai, Le Cai, le Caye, Le Cait, Le Caitte, Gaie, Gai, Gaij, Légale, Légalais, Légalait, Légalaix, Legaie, Legais, Legait, Legaix, le Gaye, le Gay, Lagaye, Lagay, Legaey, Leghait, Leghai, le Guay, Leguaie, Legué, (de) Gaye, Gay, (de) Ghaye, de Geye, de Gey, de Ghey, de Gheij, Lagaye, Lagay, Lagaey, Delagaije, Delagaye, Delagay, Lagey, Lageij, la Gije, la Gye, Delagey. Naam uit het Oudfranse gay, gai, dit uit het Middelnederlandse gay: vrolijk, levendig, opgewekt. Bijnaam.
Legau, Legault, Légaux, Laigaux, Lagauw: Bijnaam. Oudfrans gai, gau, van Latijn gallus: haan.
Legrave. Wellicht klankverandering van Legrave, vertaling van De Grave.
Legbedje, Leghbeche: Arabische naam.
Legeais, Legeay, Lejaye, Leget, Lege, Legé: Bijnaam. Oudfrans jal, jau, Picardisch jai: haan. Vergelijk Lecoq.
Legaite. Variant van Legait of Legeay?
Legemaate. Plaatsnaam Lege Maat: laag maailand, hooiland, lage wei. Legemaat in Stuivekenskerke (West-Vlaanderen).
Lege, de; de Leege: Door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord uit de Ledige. Bijnaam. Middelnederlands ledich ‘werkloos, ambteloos, vrij’. Vergelijk Leegganger.
Legein: Frans Legain. Oudfrans gain ‘weiland, landbouwgrond, akkerland, oogst’. Bijnaam van de landbouwer.
Legendal: Plaatsnaam ‘laag dal’.
Leger, de, Léger, de, de Legher, Legers: Middelnederlands legger, ligger ‘commissaris van de graaf met de bevoegdheid van dijkmeester, klerk die de rekening met legpenningen natelt, ontvanger, rekenaar; handelsagent, zaakwaarnemer.
Légère, Légerre, Legerre, Legere: Vrouwelijk bij Léger.
Legg, Legge. 1. Engelse bijnaam leg: been. 2. Vadersnaam. Bakervorm van de Germaanse voornaam Liedger.
Legerstee: Vermoedelijk volksetymologisch uit lege stede ‘laag gelegen plaats’.
Legierse, Lisierse, Lizierse: Vadersnaam. Legier, van Frans Liger, de Germaanse voornaam leud-ger ‘lieden-speer’: Liudgerus, Ligerus.
Legipont, Légipont: Plaatsnaam in Saive (Luik).
Legius, Légius: Latijnse naam van de Luikenaar.
Leglay, Leglaye, Legley, Legleye: Gedenasaleerde vorm van Langlais, Langley, Lenglet.
Legois, Legoui, Legouis, Legoit, Lagois, Cois: Oudfrans goi: mes als kuipersgereedschap. Beroepsnaam.
Legon, Legond, Legand, Legan. 1. Beroepsbijnaam uit het Oudfranse gond: hengsel (voor de maker ervan). 2. De Brugse familie Legon stamt af van de Spaanse familie Leon (dit uit de Spaanse plaatsnaam Leon). Het zijn afstammelingen van een Spaanse militair die hier eind 17de eeuw terecht kwam.
Legos, Le Cost, Legot, Légo, Lagos, Lago, Legout, Legoux, Dugot, Dugo, Dogot: Bijnaam. Oudfrans gos: hond, waakhond; ook scheldwoord.
Legouge, Lagouge, Couge, Lagouche, Lagousse, Langouche, Cooge, Goeghe, Gough: Oudfrans gouge: dienaar, knecht, bode. Zie ook De Goeyse.
Legourd. Oudfrans gort: zwaar, dik, log, lomp. Bijnaam.
Legraie, Legraye: Waals grêye, Frans grêle: smal, tenger. Bijnaam.
Legrain, Lagrain, Lagrin, Lagring, Dugrain, Grin, Greyn, Greijn, Grein, Greins: Bijnaam. Oudfrans graim, grain, van Oudnederlands gram ‘bedrukt, droevig, bedroefd, kwaad’.
Legran, Legrand, Legrang, Lagrand, (de) Grand, Grande, Degraen, Grant, Grang, Schrans, Schrant, Schrantz. Bijnaam naar de grote gestalte, uit het Franse grand: groot.
Legras, Gras, Graas: Frans gras: vet, dik. Bijnaam.
Legrelle, Le Grelle, Degrelle: Bijnaam. Oudfrans graile, Frans grêle: smal, slank, spichtig.
Legris, Gri, Gris, Legrix, Legry: Bijnaam naar de grijze haarkleur. Vergelijk De Grijze.
Legros, Degros, Legrou, Legraoux, Legroe, Lagrou, Groux, Degroux, Degrou, Degrox, de Grox, de Groe, Degroe, de Groo, Gros, Cros. Bijnaam uit het Franse gros: groot, flink, zwaar, dik.
Legroscollard, Legros Collard: Bijnaam Gros + vadersnaam Collard. Vergelijk Groteclaes, Groscol. Ook Franse familienaam Groscolas.
Legru, Legrue, Legrux: 1. Met verwisseling van lidwoord van Lagrue. Oudfrans grue: kraanvogel. Vergelijk De Craene. Bijnaam. 2. Eventueel gepalataliseerd van Legroux.
Leguebe, Leguèbe, Legueube: Misschien Picardische gepalataliseerde vorm van Oudfrans gobe: ijdel, hoogmoedig.
Leguelle. 1. Zie Degueldre. 2. Bretonse familienaam Le Guell: rood, ros.
Leguerrier, Guerrier. Beroepsnaam van de krijgsman, de soldaat. Vergelijk De Krijger.
Léguillier, Leguillier, Légulier, Legulier, Lewillie, Lewyllie, Wyllie, Willi, Willy: Beroepsnaam L'aiguiller, Oudpicardisch l'aiwiller: naaldenmaker.
Leguillon, Lewillion, Lewillion, Lewillon. Oudfrans aguillon, Picardisch awillon, Luiks-Waals awion: prikkel, stekel, doorn, angel. Bijnaam.
Lehaire. Bijnaam. Oudfrans haire: arm, ellendig.
Lehamaoui, El-Hamaoui, Hamaoui. Naam uit de plaatsnaam (Bordj) Hamaoui (kustplaats in Algerije).
Lehembre, Lehambre: Onduidelijk.
Leherte: Halve vertaling van de(n) Hert. Bijnaam of huisnaam.
Lehue, Leheut, Leheux, Leheuwe, Lehue, Lehu: Oudfrans hos, hues: laars. Bijnaam of beroepsnaam.
Lehezée. Plaatsnaam (la) Hezée in Soiron (Luik).
Lehman. Lehmann. Duitse equivalent van Leeman.
Lehning, Lehniger, Lehninger: Plaatsnaam Lehning (Beieren), Lehningen (Duitsland).
Lehrer. Duitse beroepsnaam; leraar, leermeester.
Lehwald. Plaatsnaam, Oost-Pruisen.
Lehyme, Lehime, Lekimmen Lekime, Lekim, Lequime, Leshime, Lexhime: Oudwaals xhime, Latijn simia: aap. Bijnaam.
Leib, Leip: Vadersnaam. Germaanse voornaam Liubo.
Leibbrand, Leipprand, Leibrandt: Vadersnaam. Duitse vorm van Germaanse voornaam leudi-brand 'lieden-zwaard': Lietbrandus, Liutbrandus.
Leibkind. Duits Liebkind: lief kind. Vergelijk Liefkint.
Leibnitz. Plaatsnaam Leubnitz (Saksen). De filosoof Wilhelm Leibniz (1646-1716) stamt uit Leipzig.
Leibold. Vadersnaam. Germaanse voornaam leudi-balth 'lieden-moedig'.
Leicher. Middenhoogduits leicher: speelman, muzikant.
Leich, Leicht; Bijnaam. Middenhoogduits lîht, Middennoordduits lîcht: behendig, beweeglijk, onstandvastig, lichtzinnig.
Leichter, Leuchter: Duitse beroepsnaam. middenhoogduits lîhten: castreren.
Leidensdorf, Leidensdorff. Plaatsnaam Leidersdorf (Oberpfalz/Beieren).
Leider, Leidert, Leiderman, Leidermann. Vadersnaam, oude voornaam. Vergelijk Leydens.
Leiendekker, Leiendecker, Leyendeckers, Leijdekker, Leijdekkers; Beroepsnaam van de leidekker.
Leifer. Ontrond van Läufer: loper. Zie Lauffer.
Leifgen, Leif, Leifke: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Liutfrid.
Leijenhorst, van, Leyenhorst: Plaatsnaam Lewenhorst in Holland.
Leijnen, Leyne, Leynen: 1. Moedersnaam van de voornaam Geleine (Gisilena) of Madeleine (Magdalena). 2. Verschrijving voor Lijnen.
Leimbach, Leimack, Leimbacq, Leimbeck. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Leineweber. Duitse beroepsnaam van de linnenwever.
Leinfelder. Duitse plaatsnaam Leinfelden.
Leininger. Afleiding van Duitse plaatsnaam Leiningen.
Leinse, Leijnse: Vadersnaam. 1. Zoon van Lein, korte vorm van Gelein, van Frans Ghi(s)lain, Latijnse Gislenus, latinisering van Germaanse gisil-naam. 2. Zie Lens.
Leinwand. Beroepsnaam van de lijnwaad-, linnenwever. Vergelijk familienaam Leinwandschneider, Leinwander.
Leisman, Leijdsman, Leysmans: Vadersnaam. Afleiding van Leys.
Leist, Leisten. Duitse equivalent van Leest. Beroepsnaam.
Leistra: Friese afleiding van plaatsnaam, waternaam Lei in Alphen (Noord-Brabant), Bladel (Noord-Brabant), Graft (Noord-Holland) en Lienden (Gelderland).
Leitenberger. Plaatsnaam Leitenberg (Beieren) of Leutenberg (Beieren).
Leithaeuser. Plaatsnaam Leitenhausen, Beieren.
Leithaeuser, Leithuyser. Familienaam uit de plaatsnaam Leitenhausen (Beieren).
Leitner. Afleiding van Beierse plaatsnaam Leite: (berg)helling.
Leitz. Vadersnaam. Ontrond van Leutz, afleiding van leudi-naam.
Leivers. Vadersnaam. Germaanse voornaam liub-hari 'lief-leger': Liubheri. Vergelijk Leffering = Lieferink.
Leiyckx. Vadersnaam. Ontronde vorm van Luyke.
Lejacques. Reïnterpretatie van Lezaack.
Lejar, Lejard, Lejear, Lejeard, Leja, Legeard, Legear, Lejaerd, Lejaer, Lejaire: Bijnaam. Frans jars: gent, gander. Vergelijk De Cent.
Lejaxhe. Waals èdjahe: soort leisteen. Beroepsnaam.
Lejeune, Lejeusne, Legeune, Liseune, Lezeune, Lejosne, Lasoone: Bijnaam. Frans jeune: jong. Vergelijk De Jong(e).
Lejoint. Bijnaam. Oudfrans joint: bevallig, vlug, slank.
Lejonc, Lejoncq, Lejong, Lejon, Lejond, Lejoncque. Bijnaam, verfransing van de Vlaamse naam De Jonge.
Lejour, Lesjours: Bijnaam Le Jour: de Dag. Vergelijk De Dach.
Lejuge. Beroepsnaam Le Juge: de Rechter. Vergelijk De Richter.
Leke, van. Plaatsnaam Leke (West-Vlaanderen).
Leken, Lekens, Leeken, Leekens: 1. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse leud-naam, zoals Ledbert, Ledboud. Zie Liekens. 2. In Limburg ontrond van Leukens, afleiding van Lodewijk.
Lekeu, Lekeux, Laqeux, Laquex, Laqueue, Laqueu, Laqueut, Laqueut, Lekue, Leceux, Lecot. Beroepsnaam uit het Oudfranse cou(s), coeu, queu, van Latijn cocus: kok.
Lekeuche, Lecoeuche, Lekoeuche, Lekoeuge: Picardisch cauche, keuche, Frans chausse: schoeisel, kous. Vergelijk Causse.
Lekkerkerk, Lekkerker: Plaatsnaam Lekkerkerk (Zuid-Holland).
Lekman: Afleiding van van der Lek.
Lelait. Bijnaam. Oudfrans laid: lelijk.
Lelarge, Delarge, Large: Bijnaam. Frans large: breed. Vergelijk De Bree.
Leliaert, Leliard, Lelieart: 1. Een Leliaard was een aanhanger van de Franse koning in het middeleeuwse graafschap Vlaanderen, tegenhanger van de Klauwaard. 2. Middelnederlands leliaert ‘zilveren munt’.
Lelie, van der: Huisnaam. 1449 Albert in die Lelie, Zwolle.
Lelie, de, Leli, Lely, Lelij, de Lelys: 1. Moedersnaam van de voornaam Lelia. Het lidwoord is dan secundair.
Leliendael, (van): Naam van een vrouwenklooster in 1231 in Hombeek gesticht.
Lelieur, Lelieu, Lelieux, Lellieu: Beroepsnaam. Frans lieur: binder. Vergelijk Binder.
Lelièvre, Lièvre, Lelieuvre, Lelivre, De Lièvre, Deliever, de Liever. 1. Bijnaam uit het Franse lièvre: haas. Naar de eigenschappen van de persoon: snelheid, schichtigheid. 2. Familienaam naar de huis(café)naam.
Leliveld, van, Lelieveld, van, Lelyveld: Plaatsnaam Lelieveld, Lilienfeld. Vergelijk Lilienfeld in Oostenrijk.
Lelij: 1. Moedersnaam, van voornaam Lelia. 2. Huisnaam, vergelijk van der Lelie.
Lelij, van der, Lely van der. Adres-, plaatsnaam, vergelijk Lelystad.
Leloire, Leloir, Loir, Loire: Frans loir: zevenslaper, relmuis. Bijnaam van een luiaard.
Lelon, Lelong, Loong, Long, Lelan, Lilongh, Longhe, Longe, Longue. Bijnaam voor een lang iemand.
Le Lorrain, Lelorain, Lelaurain, Lorraine, Lorrain, Loraine, Lorain, Lauraine, Loreing, Lorein, Loreyn, Lorreyn, Lorreyne, Lorreyn. Volksnaam voor een Lotharinger.
Lelouchier, Louchier, Louchie, Lochiez, Lochie, Louchy, Lochy: Oudfrans louchier: lepelmaker. Beroepsnaam. Vergelijk De Lepeleere.
Leloup, Loup, Leloux, Leleu, Leleup, Leleux, Deleu, Deleux, Deleuve. Familienaam uit het Oudfranse leu, lou, Frans loup: wolf. Bijnaam zoals bij het Nederlandse De Wolf.
Lelubre, Lelupe: Bijnaam. Middenfrans lubre: wulps, wispelturig.
Leluron. Frans luron; vrolijke kerel.
Lemable. L’Aimable; de beminnelijke?
Lemache. 1. Beroepsnaam. Oudfrans mâche (onderwerpsvorm) naast machon (voorwerpsvorm), Frans maçon: metselaar, steenhouwer. 2. Zie Limage.
Lemaigre, Maigre, Demaigre, le Meigre: Bijnaam voor een magere. Vergelijk Magerman.
Lemaine, Lemagne. Bijnaam. Oudfrans maine, magne: groot.
Lemair, Lemaire, Lemeire, Lemeir, Lemeer, Lemerre, Lemer, Lemere, Lamaire, Lamair, Lamère, Lameere, Lameir, Lameire, La Meir, Lameijer, Lamer, Limère, Limere, Demeer, Demeere, Demerre, Demaire, Demeire, Meire, Meer, Meere, Merre: Beroepsnaam. Frans maire, van Latijnse maior ‘meier, burgemeester’.
Lemaitre, Lemaître, Lemaitre, Lemaistre, Lemaitte, Lemeiter, Lemistre, Lemattre, Lematre, Lemestre, Lemettre, Lemette, Lemet, (de) Maître, Demaitre, Maiter, Demaitere, Demaiter, Demetter, Demette, Demettre, Demetre, de Maistre, Demestres, Demestre, Demeiter, Maystre, Meystre, Mestre, Mestres: Oudfrans maistre, Frans maître, van Latijnse magister ‘meester’, als academische graad of meester in een vak. Vergelijk de Meester.
Lemal, Lemaux, Lema, Lemalle, Lemiau, Lemiaux. Bijnaam uit het Franse mal: kwaad.
Léman, Lemaen, Lemant, Le Men, Liman Limanne, Limane: 1. Zie Leeman(s). 2. Vertaling van De Man.
Lemanissier, Manechez, Mannechez: Beroepsnaam: ontginner van een mergelgroeve.
Lemaresquier. Normandisch, Picardische afleiding van maresc, Germaans marisk: meers, beemd. Beroepsnaam van groenteboer.
Lemasson, Masson, Machon, Maçon, Massun: Beroepsnaam. Frans maçon: metselaar.
Lemaur, Lemaure. 1. Bijnaam; De Moor. 2. Zie Lemort.
Lemay, Lemaye, Lemai: 1. Zie De Mey. 2. Plaatsnaam Le May-sur-Evre (Maine-et-Loire).
Lembeke, van, Lembeck, Lembecq: 1. Plaatsnaam Lembeke (Oost-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam in Boezinge (West-Vlaanderen). 3. Plaatsnaam in Oostkerke (West-Vlaanderen). 4. Plaatsnaam in Tielt, Ooigem, St.-B.-Vijve, Wielsbeke, S. Lembeek (Vlaams-Brabant).
Lemberg, van, Lembergier: Plaatsnaam Lemberg, Silezisch voor Löwenberg.
Lembergen van, van Lemberghe, Lemberghe, Lemberghe, Leimbergen, Leinbergen, van Limberghen, van Limbergen, van Linberghe, van Lombergen, van Lomberghen. Familienaam uit de plaatsnaam Lemberge (Oost-Vlaanderen).
Lem, van der, Lemmen, Lam, Lemstra, Lemm. 1. Lemmen is een schaap, verkleinwoord lam, beroepsnaam. 2 Grondsoort, lemmen, lemen, leem.
Lembrée, Lembrez, Limbrée: Plaatsnaam Lembrée in My (Luxemburg).
Lembrez: 1. Zie Lembrée. 2. Zie Lambret(te).
Lemersre, Lemesre. Hypercorrect voor Lemerre.
Lemeiter, zie Lemaître. Le Men: 1. Zie Léman. 2. Bretonse familienaam Le Menn, Le Men: jong van een dier.
Lemer: 1. Beroepsnaam van de lemer, leemwerker, die muren van huizen met leem bestrijkt. 2. Zie Lemaire.
Lémeret. Bijnaam. Oudfrans l'esmeré: bevallig, voornaam. Vergelijk Lémeray.
Lemmen, Lemmens, Lemmes, Lemens, Lemense. 1. Vadersnaam. Brabantse vorm van Lammens: knuffelvorm van de Germaanse voornaam Lambrecht (: land-berth). 2. Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Adelhem.
Lemmens, Lems, Lemson, Lemkes, Lams. Zie Lem. Lemmens is afgeleid van de voornaam Lambert of Lambrecht (in het Germaans land-berht, in het Latijn Lambertus). Lamberts zoon werd Lambertszn.
Lemerle, Lemille Lemielle, Lemesle: Frans merle: merel. Bijnaam naar de vogelnaam. Vergelijk De Meirel, Merlan(d).
Lemestré, Lemestre, Lemestrez, Lemester, Mestré, Mestrez, Mestray, Mestreit, Mistré: Waals mestré, van Ménestrel.
Lemhouer. Variant van Leenhouder? Of Arabische familienaam?
Lemié, Lemiez, Lemyé, Lemye, Lemy: Miet, afleiding van Oudfrans mie, van Latijn medicus: arts, geneesheer.
Lmiengre, Lemiegre. Bijnaam. Oudfrans mingre: zwak, spichtig, mager. Franse familienaam Lemaingre.
Lemieuve. Oudfrans mièvre: levendig, guitig, schalks.
Lemieux. Bijnaam Le Mieux? Waarschijnlijk veeleer reïnterpretatie van Lemié of samentrekking van Lemailleux.
Lemin. Variant van Lamain of Le Men?
Lemire, Lemir, Lemirre, Lemière, Lemierre, Lemiere, Mire, Mir, Lamiere, Lamire: 1. Oudfrans mire: arts, geneesheer. 2. Uit Lormier.
Lemmen, Lemmens, Lemmes, Lemense, Lemens: Vadersnaam. 1. Brabantse vorm Lammen(s). 2. Vleivorm van Germaanse voornaam Adelem (Adelhelm).
Lemmer, van den. Plaatsnaam Lemmer, Friesland.
Lemoine, Lemone, Lemonne, Lemounes, Lemoisne, le Moigne, le Moine, Lemogne, Lemoign, Lemoyne, Moinne, Moine: Oudfrans monne, moine: monnik. Vergelijk De Munck.
Lémont, Lemon. 1. Plaatsnaam Le Mont: de berg. 2. Variant van Limon(t). 3. Variant van Lamont.
Lemor, Lemort, Dumord, Dumort, Lemeur, Lemur, Lemaure, Lemaur: Bijnaam voor een lijkbleke, die er als de dood uitziet.
Lempereur, Lempreur, Lampereur, Lampreu, Empereur, Lempérière, Lempiere, Lempire, Lamperjee: Oudfrans emperere, empereor, Frans empereur: keizer. Bijnaam. Vergelijk De Keizer. Lamperjee is een Nederlandse spelling voor Lemperier.
Lempel. Vadersnaam Lâmpel. Afleiding van de voornaam Lamprecht, Lambrecht.
Lemton: Vervorming van Lemson?
Lempéré, Lempérez, Lempéré, Lempéret; Mogelijke Waalse reïnterpretatie (met accentverschuiving) van Lemper(e).
Lempernesse. Plaatsnaam Lampernisse (West-Vlaanderen), maar ook verspreide plaatsnaam in Waals en Frans Vlaanderen.
Lems. Vadersnaam. 1. Brabantse vorm van Lams. 2. Lem, van Adelem. Zie Lemmens 2. 3. Korte vorm van Willem.
Lemyze. Aanpassing van Franse familienaam, waarschijnlijk van Le Mige. Oudfrans mige, van Latijn medicus: arts. Vergelijk Lemié.
Lena. Vadersnaam. Waalse vorm van Lénart.
Lenain, Nain, DeNeyn, de Nyn, Denyn, de Nijn, Denijn. Naam uit het Middelnederlandse naen: dwerg, kabouter. Bijnaam voor een klein iemand.
Lenardon. Vadersnaam. Vleivorm van Leonard.
Lenclus, Lenclu, Lenclud, Lanclus, Lanclu, Lanclud. Bijnaam uit het Franse enclus: teruggetrokken.
Lenczner. Afleiding van plaatsnaam Lenzen, onder andere in Beieren.
Lendecker, de, Lendeker, de, de Lendtdecker, de Lentdecker, de Lentdekker, de Lintdecker, (de) Lentacker, Lintacker. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse lêmdecker, leemdekker, lemer (ook leemplacker genoemd).
Lendel. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Landolf of andere land-naam.
Lenderink, Klein Lenderink. Plaatsnaam, hoeve.
Leneffe, Lenaif, Naif, Naive: Verwaalste vorm van Duits Neffe/Näf. Näf en Naif komen allebei in Cent voor.
Lenel, Lenelle, Lénel, Lénelle, Leneau, Leneeuw: Variant van Lai(g)nel?
Leneuf. Bijnaam voor een nieuw aangekomen inwoner, nieuweling. Vergelijk Nouvel.
Lenfant, Lanfant, L'Enfant: Frans l'enfant: hetkind. Bijnaam. Vergelijk Tkint.
Lenfranc. Vadersnaam. Germaanse voornaam Landfrancus.
Lengeler, Lengler. Afleiding van veldnaam Längele: lang smal stuk land.
Lengauer. Plaatsnaam Lengau, Beieren.
Lenglin, Langlin, Lenglain, Lenglen, Linglin: Vleivorm van L'Anglais: de Engelsman ?
Lenjou. Vlaamse spelling voor Laignoux.
Leniere, Lenière; voorzetselloze vorm naast Delignière. Plaatsnaam Lignière in Roy (Provincie Luxemburg).
Lenneberg. Plaatsnaam in Budenheim, Duitsland.
Lennep, van, von. Plaatsnaam, Nordrein-Westfalen.
Lenoir, Lenoor, Noir: Bijnaam naar de zwarte kleur (haar, huid). Vergelijk De Zwarte.
Lenos: 1745-1816 Herman Bernd Lienesch, Tütingen (Nedersaksen) vestigde zich in 1773 in Rotsterhaule (Friesland) en is de stamvader van de Nederlandse tak Lienesch. Zijn voorvader, Bernard von Denne uit Osnabrück, was in 1598 beleend met de Lienesch Erbe in Tütingen. Harmen Lienesch (1775-1853), staat ook geregistreerd als Lenes, Lenos en is voorouder van Leenes, Lenes, Lenis.
Lens, Lense, Lensen, Lenssen, Lessens, Lenze, Lenz, Lentz, Lensch, Leynse, Leyns, Leinse, Lijnse, Leijnse, Lins, Linssens, Linsse, Linsens, Linssen, Linsen, Linse, Lincens, Lincen, Lentzen, Lenzen, Linsingh, Linsing, Lensink, Linsing, Linsingh: Vadersnaam. Lens, samengetrokken uit de voornaam Laure(i)ns.
Lenseclaes, Lensclaes. Dubbele vadersnaam uit Lens+Claes.
Lens, van, de Lens, Delens: 1. Plaatsnaam Lens Henegouwen, Pas-de-Calais. 2. Plaatsnaam Lens, Luik, Frankrijk.
Lenselink: 1. Vadersnaam. Lenselin, verkleinvorm van Landzo, afleiding van Germaanse land-naam. Vergelijk Lentzel. 2. Plaatsnaam Lenselink bij Hengelo (Gelderland).
Lenshoek: Veldnaam (Zeeland).
Lenskens, Linskens, Lenzkes, Lenzke: Vadersnaam. Afleiding van Lens/Laurens.
Lentjesn, Lentjes. Vadersnaam. 1. Afleiding van Lambrecht, niet Lemmekin (zie Lammekens). 2. Zie Lindekens.
L'Entrée, Delentrée: Waarschijnlijk reïnterpretatie van Landré.
Lentrebecq, Lantrebecq, Lantrebec, Lanterbecq, Lantreibecq: Plaatsnaam, Henegouwen?
Lenstra, Leenstra, Leensma: Vadersnaam. Friese afleiding van Lens.
Lent, van: Plaatsnaam Lent (Gelderland).
Lentjes, Leentjes, Lent, Lentz. Moedersnaam, zie volgende en Lenting, vadersnaam.
Lente: Moedersnaam Lente, van Iolente.
Lenting: Vadersnaam. Zoals Lantink afleiding van Germaanse land-naam. Ook plaatsnaam in Gorssel (Gelderland), Vorden (Gelderland).
Lenzer: Afkomstig van Lenz (Beieren, Saksen).
Leo, Léo, Léon, Leong, Leyon, Layon, Leoen, Leone, Leoni, Leonis, Lion, Lioni, Leons, Lyon, Lyons, Lioen, Lyoen. 1. Vadersnaam uit de Latijnse naam Leo. 2. Bijnaam naar het karakter: leeuw. 3. Huisnaam naar: "in de Leeuw".
Léodet. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse leudi-naam. Vergelijk Leotard.
Léonard, Léonardy, Léonardo, Léonardi, Leonard, Leonardi, Leonardy, Leonardo, Leonhard, Leonhardt, Lienhard, Lionnard, Lienardy, Leonaers, Leonaer, Leonnaer, Leenaards, Leenaarts, Leenaert, Leenaerts, Leenaers, Leenard, Leenards, Leenarts, Leenars, Lenart, Lenaars, Lenaaats, Lenaar, Lenaars, Lenars, Lenaert, Lenaerts, Lenaertz, Lenard, Lenardt, Lenart, Lenartz, Leners, Lenders, Lenertz, Lehnert, Lehner, Lenerts, Lenerz, Lenartz, Lehenerz, Lenhardt, Lenhard, Leynaert, Leynaerts, Leynarts, Leener, Lener, Leiner, Leiners, Leinert, Leinarts, Leinardi, Leender, Leenders, Leender, Leenderts, Leenders, Leendertse, Leinders, Lenders, Lendertz, Lennerts, Lenners, Lennertz, Lennaerts, Lennarts, Lennartz, Lennaerts, Lennartson, Lannaert, Linhart, Linhard, Linnert, Linnertz, Linnetz, Liner, Liners, Linert, Linder, Linders, Lindert, Lindaart, Lienhard, Liennard, Lienard, Lienarts, Lienart, Liénard, Liénart, Liénaert, Liesnard, Lenoerts, Lenorst, Loenhard, Lunhardi, Lima, Leenesonne (zoon van) …; Vadersnaam. Hybridische voornaam, Latijnse leo ‘leeuw’ en Germaans hard ‘sterk’.
Leonet, Léonet, Lionet, Lionnet, Lionnez, Lyonnet: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Léon, Lion.
Lepeleer, de, Lepeleere, de, de Lepeleire, de Lepelaere, Lepelaire, Lepelaers. Beroepsnaam van de lepelmaker, de lepelgieter.
Lepère, Lepére, Lepere, Leperre, Leper, Lepers, Lepert, Lepair, Lepaire, Lepaire, Lepeer, Lapère, Laperre, Lapere, Lapers, Laper, La Perre, Lappère, Lapperre, Lapeer, Lapeere, Lapeirre, Lapeire, Lapeyre, La Peyr, Lapeere, Lapaire. 1. Van het Franse Le Père, de vader. Verwantschapsnaam om bijvoorbeeld het verschil in afkomst met een gelijk genoemde zoon aan te duiden. 2. Uit Lepair. Het Middelfrans pair, betekent: pair, hoge vazal, paladijn, edelman.
Lepez, Lepee. Familienaam uit het Oudfranse peiz: borst. Bijnaam naar het lichaamsdeel.
Lépinois, Lepinoy, Lepinois, Lepinoo, Lippenois, Lippinois, Lippenoo. Franstalige tegenhanger van Van Dooren. Uit épinaie: plaats waar doornstruiken groeien.
Leplat, Plat, Leplae, Lepla, Leplas, Duplat, Douplat, Desplat, Desplas, de Pla, de Plae. Bijnaam naar de platte buik voor een mager iemand.
Lepoeter, la Poutré: Spelling voor Frans Lepoutre. Oudfrans poutre ‘merrie’. Ook familienaam Lapoeter.
Lepolard. Lees Fépaulard, van Oudfrans l'espaulart: breedgeschouderd. Bijnaam.
Leponce, Leponge: Waarschijnlijk reïnterpretatie (lïs Le Ponce, voornaam Ponce: heiligennaam Pondus) van Lepouce of Lepouse. Hier spelen uiteraard hypercorrectie (vergelijk Pouchelle = Ponchelle) en n-epenthesis mee.
Leporcher. Beroepsnaam van de varkenshoeder.
Leporcq, Leporc, Leporck, Lepork, Leporcq, Leport, Lepor, Lepore, Lepourc, Lepour, Lepourcq, Porcq, Porc, Deporcq, de Pourck, Pourcq, Depourcq, Depourq, Depourque, de Poerck, de Peurck: Frans porc: varken. Bijnaam, beroepsnaam of huisnaam. Vergelijk Verken(s).
Lepouce. 1. Frans pouce: duim. Bijnaam. Vergelijk Duym. 2. Of spelling van Lepouse.
Lepouse. Bijnaam l'épouse: echtgenote.
Lepoutre, Lepouttre, Lepouttere, Lepoutere, Lepouter, Lepoutère, Lepoetere, Lepoutte, Lepoudre, Lepoudère, Lapouter, Lipouter, de Poutre, Depôtre, Poutre, Poutte: Oudfrans poutre: merrie. Vergelijk Poutrain.
Leppen, Leppens: Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Lieboud (lied-boud) of Liebrecht (lied-brecht); vergelijk Lebbe.Of een variant van Lippens. Zie daar. 2. Eventueel variant van Lippens.
Léprevier. Bijnaam. Frans épervier: sperwer.
Lepropres, Lepropre, Proper; Bijnaam. Frans propre: net, rein, zindelijk, schoon.
Lequi, Lequis, Lequy, Licki: Wellicht van Oudfrans l'esquis, voltooid deelwoord van Latijn exquaerere, Oudfrans esquerre. Bijnaam: gezocht, in trek. De huidige betekenis van exquis dateert pas van de 18de eeuw.
Lequieu. Variant van Lequeu of verkeerde lezing van Lequien.
Leraar, Leeraart, Leeraert: Vermoedelijk niet Middelnederlands leeraer ‘leraar, onderwijzer’, maar veeleer van Leenaart, met n/r-wisseling.
Larat, Lera, Leras, Lerate, Durat, Dura, Douras, Doura: Bijnaam naar het knaagdier, de rat. Vergelijk Muis.
Lerberghe, Lerberge, (van), van Lerenberghe, van Lerberge, Lerberger, (van) Leerberghe, Larenbergh, Larenbergh, van Leerbergen, van Lerbeirghe, van Leersberghe, van Leirsberghe, Leirberghe, (van) Lersberghe, Lersberge, van Lesbergh, Leberghe, Lesbergen. Familienaam uit de plaatsnaam Laarberg in Kortrijk en Marke.
Lerbier, Larbi, Larbie, Larbière, Larbiere: Franse familienaam Lherbier: kruidenier, kruidenhandelaar.
Lercangé, Lercange, Lercancée: Picardische familienaam Larcanger. Germ.aanse voornaam Erkenger: Ercangarius.
Lerch, Lerche, Lerchs. Duitse bijnaam Lerche; leeuwerik.
Lere, Leer, Leers: Spelling voor Lair(e), Leir. Vadersnaam. Korte vorm van Hilaire, Latijnse heiligennaam Hilarius. Ook Duits Lehr, van Hilarius.
Lergner: Zuid-Duitse familienaam Lerchner, Larcher ‘die bij de lorken woont’.
Leribeaux, Leribaux. Oudfrans ribaud: vagebond, landloper, schurk, vrouwenloper. Bijnaam.
Leriche, Lerich, Lericq, Lericque, Lerique, Lerycke, le Rijcke, le Rijke, Lerick, Larik, Riche, Rich, Rice, Rische, Risch, Risse, Riss, Rits: Frans riche, Picardisch rique, van Oudnederlands rîk: rijk, vermogend, machtig. Vergelijk De Rijk(e).
Lerinckx, Lerinck, Lerink. Middenenderlands lerinc; leerling. Bijnaam.
Lerius, van. Reïnterpretatie van heiligennaam Valerius.
Lerisson. Lees L'hérisson: egel. Vergelijk Egels, Dégels. Franse familienaam Hérisson.
Lermitte, Lermyte, Lermytte, Lermijtte, l’Hermitte, l'Hermite, Lhermitte, Lhermite, Larmit, Delhermite, Hermitte: Bijnaam van de (h)eremiet, kluizenaar.
Lerner. Duits Lerner; scholier, leerling.
Lernons. Waarschijnlijk variant van Lerno of Lernois, met -on-suffix. Of verkeerde lezing van Lernous?
Lernout, Lernould, Lernouldt, Lernout, Lernou, Lernous, Lernoux, Lernourd, Lhernould, Larnould, Larnou, Larnout, Larnoe, Larno: Vadersnaam. Frans lidwwoord l’ (le)+ voornaam Ernoul, Ernous, Arnouls, Romaans vorm van de Germaanse voornaam Arnolf. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Lierneux (Luik).
Leroux: Bijnaam naar de rode, rosse haarkleur.
Leroy, Lerooij; Larooij, Laroij, Leroi, Leroie, Le Roi, Leroye, Leroerye, Leooy, Leorij, Laroy, Laroye, Le Ray, Lerey, Larey, Lerho, Lerhô, Leroo, Lerot, Lerro, Lereu, Laroo, Laros. Bijnaam afgeleid van het Franse roi, Waals râ, het Oudfranse rei: Franse bijnaam le Roi ‘de Koning’. Vergelijk de Koning (hoofd van een gilde of boogschuttersgilde.
Leroisse, Roisse. Oudfrans roiste, Luiks-Waals rwèsse: stijf, stram, stug. Bijnaam.
Lerond. Frans equivalent van De Ronde.
Lerou, Leroux, Liroux, la Rou, Roux, Rous: Bijnaam naar de rode haarkleur. Vergelijk Lerouge.
Lerouge, Rouge, Rouges: Bijnaam naar de rode kleur (haar, kleren). Vergelijk Lerou(x), De Ro.
Leroyer, Royer, Rouyer, Deroyer: Beroepsnaam. Frans royer: wielmaker, wagenmaker. Vergelijk Ramakers.
Lersberghe: Variant van de Vlaamse familienaam van Leersberghe, (van) Lerberg(h)e. Plaatsnaam Laarberg in Kortrijk en Marke (West-Vlaanderen).
Lersch, Lerschen, Leerschen, Lersmacher. Duitse beroepsbijnaam en beroepsnaam voor de laarzenmaker.
Lersman. Beroepsnaam van de laarzenmaker.
Lerijs: Reductie van de Achterhoekse familienaam Leemreis(e), Leerijze. Plaatsnaam in Vorden (Gelderland).
Lerude. Bijnaam. Frans rude; ruw.
Leruite, Leruitte, Leruith, Leruithe, Lerut, Laruth, Leruthe, Leruth, Lerutte, Lerute: Waalse aanpassing van De Ruyter.
Leruse, Lerusse. Volksnaam. Frans russe: Rus.
Lerustre, Leruste. Bijnaam. Oudfrans ruste, Middenfrans rustre, van Latijn rusticus: boer, boerse kerel, lomperd.
Lerut. Variant met epenthetische r voor Levant; zie Lèvent.
Lery. Plaatsnaam Léry (Marne, Côte-d'Or, Eure).
Lesaffre, Lesafre, Lesaffre, Lesaffer, Lesafer, Saffre, Saffer, Saffers, de Saffel, de Saever, de Saver, De Seffer. 1. Het Oudfranse 'safre' betekent gulzigaard, slokop. 2. In Moeskroen werd Sabbe geïnterpreteerd als Saffre. Dus zie ook Sabbe.
Lesage, Lesaege, Lessage, de Sage, Oesage: Bijnaam. Frans sage: wijs, verstandig. Vergelijk De Vroe(de).
Lesandre, Lesandré: Lidwoord. + vadersnaam Sandre: Alexander. Of van Lissandre, Alissandre?
Lescanne. Waarschijnlijk spellingvariant van Lecane.
Lescapet. Bijnaam l'escapé, Frans. l'échappé: gered, ontsnapt?
Lescart, Lescarts. 1. Plaatsnaam. Oudfrans escart, Frans écart: afgezonderde plaats, straathoek. In Florent (Marne). Lescar (Basses-Pyr.). 2. Spelling voor Lecart.
Lescieux, Lesieux, Lesileur, Lecieux, Lecieu, Leyssieux, Scieur, Sieur, Scieux, Sieux, Scyeur, Syeur, Sieuws, Sieuw: 1. Beroepsnaam. Frans scieur: zager; ook maaier. 2. Deze vormen kunnen ook verschrijvingen zijn van het homonieme Lesieur, Sieur, Sieux. Zie Lesieur. 3. Bijnaam. Oudfrans cieu, ciu, van Latijn caecus: blind. In dit geval zijn de vormen op -eur Picardisch en hypercorrect.
Lescot, Lesceu, Lesceux, Lecot, Lecho, L'Echo. Afkomstbenaming voor een Schot.
Lescoat. Spelling voor Lescaut?
Lescornez, Lecornez: 1. L'escorné, voltooid deelwoord van Oudfrans escorner: onthoornen, beroven. 2. Lescornez kan hypercorrect zijn voor Lecornez; zie Cornet.
Lescot, Lesceu, Lesceux, Lecot, Lecho, l'Echo: L'escot: de Schot, volksnaam.
Lescrinier, Lescrenier, Lescrainier, Escrinier, Crenier, Lecrignier, Lecrinier, Lecriniez, Lecrenier, Lecreniere, Lecrenière: Beroepsnaam. Oudfrans escrinier: schrijnwerker, meubelmaker.
Lescroart, Lecroart, Ecrohart, Lescrauwaert, Lescrauwaet, Lescrouwaet, le Scrauwaet, Lescrooat, Ascrawat: Beroepsnaam van Oudfrans escroer: inschrijven op het Oudfrans escroe: perkament, register; dat gaat terug op Oudnederlands skrôda, Middelnederlands schrode: strook perkament. Beroepsnaam voor een klerk. In de Dauphiné was Le(s)croart een ambtelijke klerk. Frans écrouer: inschrijven op het (gevangenis-) register; dus ook: gevangenisklerk.
Lescouhier. Naam uit het Franse Couillet (Noord Franse (Sommegebied) vorm voor heuveltje). Tegenhanger van het Nederlandse Van den Heuvel.
Lescurieux, Descurieux, Lecureuil, Lecureur: Middenfrans escurieu, Frans écureuil: eekhoorn. Bijnaam naar de handigheid, beweeglijkheid.
Lescut, Lecu, Lecut, Lecul: Oudfrans: l'escut, Frans l'écu: schild. Beroepsnaam.
Lesdanon. Familienaam die wellicht afgeleid is van Daniel. Zie daar.
Lésée, Lesecq, Lesecqu, Lesèque, Leseck: Bijnaam. Frans sec: droog. Vergelijk De Droog.
Leseigne, Lesseigne: 1. Waarschijnlijk variant van Lesenne. 2. Eventueel = Lesigne. 3. Zie ook Lenseigne.
Lesenne, Lesenne, Licenne, Lesène, Lessène, Lessene, Lessenem, Lessennes, Lessenne, Lescenne, Lesseine, Leseine, Lesaine, Lesseigne, Leseigne: Volksnaam. Oudfrans saisne: Sakser.
Lesens, Lessens. 1. Vadersnaam. Middennedelrandse voornaam Lessin. Zie Leskens. 2. Lees: Le Sens. Oudfrans sens: verstand, zin, wijsheid. Bijnaam.
Léser, Lezer: Beroepsnaam van de voorlezer, of wijnlezer.
Leseul. Bijnaam. Frans seul; alleen, eenzaam.
Leseultre. Waalse aanpassing van De Sutter.
Leseur, Leseure, Leseure, Lezeure, Lesur, Lesure, Lesseurs, Lesseur, Lesseux, Lesceu, Lesceuz, Leceux, Leseux, Laseur, Laseure, Lazeure, Lazeur, Laceur, Laseux, Lasure, Lazoore. Beroepsnaam uit het Oudfranse seurre, sure, van Latijn sutor: naaier, schoenmaker.
Lesgardeur. Beroepsnaam. Oudfrans esgardeur, Oudpiardisch eswardeur, Middelnederlands waerderre: opzichter, keurmeester.
Lesier: Vernederlandste spelling van Frans Lesire. Frans Sire is de onderwerpsvorm uit Latijnse senior, van Frans seigneur ‘heer’. Vergelijk de Heer(e).
Lesieur, Lesieux, Leyssieux, Sieux, Sieu, Sieuws, Sieuw, Sieur, Syeur, Desyeux: 1. Oudfrans, Oudpicardisch sieur, sieux, van Latijn senior(em): seigneur. Vergelijk De Heere. Zie Lescieux.
Leseigne, Lecigne, Suigne, Signe: Bijnaam of huisnaam. Oudfrans ci(s)ne, Frans cygne: zwaan.
Lesir, Lesire, Lessir, Lessire, Lecire, Leyzier, Lezier, Lazier, Sirre, Sire: Frans sire, onderwerpsvorm van Latijn senior. Vergelijk Lesieur, De Heere.
Leskens. Vadersnaam uit een Germaanse Lezzo-naam. Deze is dan weer afgeleid van het Germaanse leudi.
Lesley, Leslie. Plaatsnaam Lesley.
Lesman, Lesemann, Lesmeister, Lessmeister: Beroepsnaam. Middenenderlands lesemeester, lesmeister: geestelijke die kloosterlingen in godgeleerdheid en wijsbegeerte onderwijst, leraar, lesgever.
Lesne, Lesnes, Lesné: 1. Moedersnaam. Korte vorm van Alêne of Hélène. 2. Lees Lesné? Zie Laisnez.
Lesneuck. Aanpassing van De Snoek?
Lesoyer, Soyeur, Soyeurt, Soyeux: Beroepsnaam van zager, van Oudfrans soier: zagen.
Lesoil, Lecoil, Lesoille, Lesoile, Lessoille, Leswal: Oudfrans soile, Frans seigle: rogge. Beroepsnaam.
Lesoin, Lesoing, Lessoin, Lessone, Soins, Soin: Oudfrans soigne, soing: zorg, kommer. Bijnaam. Vergelijk Sorg.
Lesoinne, Soinne: Bijnaam of huisnaam. Waals swéne, Frans cigogne, van Latijn ciconia: ooievaar.
Lesoir. 1. Oudwaals soir: schoonvader. Vergelijk Beaupère. 2. Frans sor, Waals soir: bruingeel. vergelijk Lesort 2.
Lesort. 1. Oudfrans sord, sort, Frans sourd: doof. Bijnaam. Vergelijk Dendooven. 2. Bijnaa, oudfrans sor: bruingeel, blond, kastanjebruin.
Lesot, Leso: Bijnaam voor een zot, gek. Vergelijk De Sot.
Lesouple. Bijnaam. Oudfrans sople: nederig, onderworpen, onderdanig, terneergeslagen.
Lespaganard, Lespagne: Spanjaard, uit Spanje.
Lespagnoul, Lespagnol, Lêpagnol, Spanos, Spano, Spanneut, Spannuet, Spannet, Spanu: Volksnaam van de Spanjaard. Oudfrans espagnol, espagneul, espagnot.
L'espé, l'Espé, Lespes, Lepee, Lepée, l'Epée, Lepez: 1. Oudfrans espeis, espes, Frans épais: dik, breed. Bijnaam. Zie ook Lespoix. 2. Oudfrans l'espée, Frans l'épée: het zwaard. Huisnaam. Vergelijk Delepee.
Lesperoy. Onduidelijk. Verhaspeling van Lespinoy? Of L'espéré: de verhoopte? Vergelijk Lespérat.
Lespineux. Plaatsnaam. Waals Spineû: plaats waar doornstruiken groeien. Vergelijk Despinoy.
Lespir, Lespire, Lespier: Oudfrans espir, Frans esprit: geest. Vergelijk Espri(e)t, De Geest.
Lesplingart Lesplingard. Oudfrans espringale, espringarde, Frans espingard: belegeringstuig, katapult. Zie Springael.
Lespoix, l'Espoir, Despois, Lepoix, Lepoir: Oudfrans espois, espes, Frans épais: breed, dik. Vergelijk De Bree, L'espé. Bijnaam.
Lesquoy, Lesquois: Spelling van de Franse familienaam Lequoy, Lecoy, dat is le coi, van Latijn quietus: kalm, rustig. Bijnaam.
Lessart, Lessard. Plaatsnaam L'essart: rode; zie Desart.
Lessen, van. Plaatsnaam Lessen, Frans Lessines, Henegouwen.
Lesser, de. Afleiding van Middelnederlands lesschen, lessen: blussen, uitdoven. Beroepsnaam van de blusser, brandweerman. Vergelijk Duits Lescher, Lôscher, Lesch(en)brand.
Lessine, Lessines, Lesine, Lesines. 1. Zie De Lessines. 2. Verschrijving voor Le Sine. Oudfrans ci(s)ne, Frans cygne; zwaan. Zie Lesigne. 3. Eventueel variant van Lesenne.
Lessine, de: De Lessines. Plaatsnaam Lessines, Nederlands Lessen (Henegouwen).
Lessius. Humanistennaam van de theoloog Léonard Leys (Brecht 1554 - Leuven 1623).
Lessmöllmann: Beroepsnaam Möllmanni, dat is Meuleman ‘molenaar’. Het eerste lid is onduidelijk. Wellicht een dubbele familienaam.
Lestable, Lestabel, Lestavel, Lastavel: Bijnaam. Frans stable: stabiel, vast. Vergelijk (de) Stabel.
Lestaeghe, Lestage, Lesthaeghe, Lesthaege, Listhaeghe, Lesschaeve, Lesschave: Plaatsnaan, van l'estage: estrade, podium, steiger. Frans étage. Maar aangezien in oud schrift de c en de t erg gelijkend waren en aanleiding gaven tot verkeerde lezing, kan De l'Estage ook wel een verkeerde lezing zijn van De l'escage, verfransing van Van der Schage (zie Verschaeve).
Lestarquis, Lestarquit, Lestarquy, Lesterquy: Bijnaam. Oudfrans estargi, Picardisch éterqui: stram, stijf.
Lestez, Lestée: 1. Zie Delestrée. 2. Oudfrans estreit: smal. Bijnaam.
Lestiboudois. Normandische familienaam les Tiboudois, afgeleid van de voornaam Tiboud, Dibboud.
Lestoquoy. Plaatsnaam L'Estoquoy in Fournes (Nord), Fruges (Pas-de-Calais), van stoketum, Nederlands Stokt, van stok: boomstronk. Vergelijk Destoquay.
Lestraede, Lestrade, Lestraete, Lestrate, Lestrat, Strade: Plaatsnaam. Middenfrans estrade: straat. Vergelijk Delestrée.
Lesueur, Sueur: Beroepsnaam. Oudfrans sueur, van Latijn sutor: Middelnederlands zutter, schoenmaker. Vergelijk De Sutter, Leseur(re).
Lesuise, Lesuisse, Lessuise, Lessuisse, Suisse: Volksnaam Frans Suisse: Zwitser.
Letainturier, Leteinturier: Franse beroepsnaam van de (laken)verver. Vergelijk Taintegnier.
Letanche, Letange: Plaatsnaam Létanche (Savoie).
Letangre, Tangre, Tanger: Bijnaam. Oudpicardisch tangre: verlangend, ongeduldig.
Létard, Letar, Letard, Leta, Lataer: 1. Zie Léotard. 2. L'estard: treuzelaar, die te laat komt. Bijnaam.
Létargez, Letargez: Bijnaam voor iemand die altijd te laat komt. Létargez, van l'estargé, voltooid deelwoord van Oudfrans estargier: zich verlaten.
Letawe. Plaatsnaam. Luiks-Waals tawe; tufkrijtsteen.
Lété, Lete, Lethé, Letté: Frans été: zomer. Bijnaam. Vergelijk De Zomer.
Letecheur, Leteheux. Beroepsnaam, Waals tècheû, Luiks-Waals tèheû: wever.
Letendre, Letenre, Tandre, Le Tanter: Bijnaam. Oudfrans tenre, Frans tendre: teder, zacht.
Letens, Leten, Letten, Lettens, Leeten: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse leudi-naam, zoals Lietaard: Lettardus.
Letesson. Bijnaam. Luiks-Waals tesson: das? Of veeleer reïnterpretatie van Letisson (zie Letihon): Dietser.
Leteuil, Leteul. Plaatsnaam Letheuil, Letheux: thil, tilleul: linde.
Létévé, Létuvé: Variant van Letevé, Letévet, Lestevet, Leuteuvé in Pas-de-Calais. Vadersnaam. Franse lidwoord. le+ Estevet, afleiding van de voornaam E(s)tienne; zie Estevez,. Estienne. Vergelijk Franse familienaam Thevet.
Lethen. Spelling van Leten of Lethem.
Lethueur, Le Tueur: de doder? Of. veeleer reïnterpretatie, bijvoorbeeld van Letilleu (zie Lethielleux).
Letihon, Letixhon, Letiexhe, Tixhon, Tihon,Texhon,Tyhon, Tichon, Tychon: Volksnaam Waals tthe, tihon, Picardisch tichon, Frans thiois: Diets, Duits.
Létique, Bijnaam. Frans étique: mager, slecht uitziend.
Letist, Letiste, Lethist, Lethis, Tiste, Tist, Lothist, Lothis, Tis. Beroepsnamen, Waalse vormen van het Oudfranse tistre: wever.
Letocard, Letocart, Létoquart: L'Estocard, van Oudfrans estoc, van Oudnederlands stok: boomstronk, stok, zwaard. Bijnaam. Vergelijk Stockart.
Létoffé, Letoffé. Bijnaam l'étoffé: goed voorzien, gestoffeerd.
Leton, Letont, Le Teun; Oudfrans ton; donder. Bijnaam.
Letor, Letors, Letort, Letord: 1. Oudfrans tor: stier. Bijnaam. Vergelijk Stier. 2. Bijnaam. Oudfrans tort: misvormd, mismaakt.
Letot, Leto: 1. Plaatsnaam Le Tôt (Normandie). 2. Létot, van l'estolt, Germaans stolt (Duits stolz, Nederlands stout): stoutmoedig, durvend.
Letronne. Waals tronne, Frans tremble; esp, ratelpopulier.
Letroye, Letrouit, la Truie. Naam uit het Waalse trôye: zeug, katapult. Vermoedelijk beroepsbijnaam voor de bedienaar van een katapult.
Letsch. Duits Lätsch, bijnaam voor iemand met neerhangende lip.
Letschert. Duits Latscher, van latschen: slenteren, traag en lomp lopen.
Lettani, Lettanie, Lettany, Lattenanu, Lietanie, Litannie, Littanie, Littani, Litani, Lutanie, Delitenie. Wellicht een familienaam afgeleid van Lettonia: Letland (naar plaats van afkomst).
Letten, van der, Verlet. Naam uit de plaatsnaam Lette bij Detmold en bij Munster (Noordrijn-Westfalen) en Lete in Snellegem.
Letter, de, de Lettre, Letters: 1. Bijnaam naar de kleine gestalte. Middelnederlands luttel, little, lettel ‘klein’. Letter door r/l-wisseling, vergelijk West-Vlaamse letter ‘luttel, weinig’. 2. Deletter, van Delettre, van Delestre. Plaatsnaam. Oudfrans estre, van Latijnse extera ‘plaats, tuin, woonplaats, erf’. Zie ook Delestre.
Letz. 1. Bijnaam. Middenhoogduits letz: links, verkeerd. 2. Afleiding op -so van Germaanse leud-naam: Le(u)zo.
Letzer, Letzter: Duits familienaam afleiding van een plaatsnaam, Middelhoogduits letze ‘verhinderen, beroven, verwonden’.
Leuber: Vadersnaam. Germaanse voornaam leub/liub-hari ‘lief-leger’: Liubheri.
Leuchtenberg: Plaatsnaam (Beieren).
Leue, Leu. Bijnaam. Middenhoogduits leu; leeuw.
Leufgen, Leufkens, Loefgen, Lofgen, Löfgen: Vadersnaam. Rijnlands L(e)uffgen, Nederduits Lofken, afleiding van Luff, Loff, bakervormen van Germaanse voornaam zoals Ludolf of Luffrid, Lùtfrid. Zie ook Loef 2.
Leugenhagen, van, Leugenhage, van, van Leugenhage, van Leugenhaege, van Leugenhaeghe, van Leughenhagen, van Leuvenhaege, van Leuvenhage: Plaatsnaam Leugen-haag: valse, onechte haag. Plaatsnaam in Aarts en Wilrijk (Antwerpen).
Leujes: Vadersnaam. Uit de voornaam Luwe, van Ludwin.
Leunen, van: Plaatsnaam Leunen in Venray (Limburg).
Leupe, Leupen: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Lodebert of Liebert, Lieboud. Vergelijk Leupert.
Leuper, Leupert: Vadersnaam. Duits Leupart. Germaanse voornaam leud-berht (Liebrecht/Liebert) of leub-hard: Leobardus, Leopardus.
Leur, van de, der, Verleure, Leurink, Leuring, Leerink, Leuijerink, Leiyrink, Luirink: Plaatsnaam (Etten-)Leur (Noord-Brabant).
Leurart, Leuraert, Leuraers. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Leurent.
Leurent: Vadersnaam. Picardisch variant van de voornaam Laurent.
Leurgans, Leuregans: Bijnaam van de ganzenhoeder, die met een lokgans de ganzen naar de kooi lokt. Vergelijk Middelnederlands lorevogel ‘lokvogel’ en Nederlands lokduif, lokeend.
Leurere, de. Reïnterpretatie van De Leur?
Leurmans, Lormans, Loermans: Vadernsmaa. Afleiding van Germaanse voornaam Loderik/Lorik of van heiligennaam Laurentius.
Leurs, Leus. 1. Vadersnaam uit Luider, Luidera, een vorm van de Germaanse voornaam Lutheri, hluth-hari: beroemd-leger. Hlotarius, Lothar, Chlotar, Lotharius. Duits Luther. 2. Zie ook Lauwers.
Leue, Leu. Bijnaam of huisnaam uit het Middelhoogduitse leu: leeuw.
Leurmans, Loermans, Lormans. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Loderik/Lorik (leude-rik) of uit de heiligennaam Laurentius.
Leushuis: Plaatsnaam. 1756 van ’t Leushuijs, Almelo; 1792 Luijshuijs, Tubbergen.
Leusink, Leussink: Frequente plaats- boerderijnaam Leussink, Lusink in Twente en de Achterhoek, Leusinc bij Usselo, Twente. Mogelijk vadersnaam van de Germaanse voornaam Ludzo, Luzo, vleivorm van Ludo, van lud; volk, krijgsvolk, zie Ludger, Ludolf en Ludwin.
Leusche, Leusch. Vadersnaam. Duitse vleivorm van Germaanse leudi-naam, bijvoorbeeld Leuther.
Leussen, van: Wellicht uit van Leusden, plaatsnaam (Utrecht).
Leusden, van. Plaatsnaam Leusden. (Utrecht)
Leuse, Leusen. Gepalataliseerde variant van Loose(n).
Leussler, Leisner. Duits Leuchsner, van Middelhoogduits liuhse: deel van de as. Beroepsnaam van wagenmaker.
Leutenez. Spelling voor Le Thenet, afleiding van de voornaam Etienne. Vergelijk familienaam Thenet en Létévé.
Leuther. Vadernaam. Germaanse voornaam leudi-hari 'lieden-leger'.
Leutenis: Variant van de Belgische (met name Oost-Vlaanderen) familienaam Leutenez, van le Thenet, verkleinvorm van de voornaam Etienne.
Leutscher: Duitse bijnaam Leutscherer ‘Leuteschinder, die de lui (lieden) plaagt, pest, een pestkop’.
Leuvelink: Plaatsnaam Leuvelink in Twente en de Achterhoek. Leuvelt bij Hasselo, Overijssel.
Leuven, van, van Looven, van Loven: Plaatsnaam Leuven(Vlaams-Brabant).
Leuvenaar, de, Leuvenaer, Lovenaer, Leuwener. Leuvenaar, inwoner van Leuven (Vlaams-Brabant).
Levain, Levin, Vain, Vaine, Lavain, Lavin: Bijnaam. Oudfrans vain: zwak, uitgeput, leeg.
Levaq, Levaque: Picardisch vaque, Latijn vacca, Frans vache: koe. Bijnaam. Vergelijk Kalf, Stier.
Leveau, Leveaux, Levau, Levaux, Levay, Level, Levo, Levooz, Levoz, Levoz, Levo, Vaux, Veaux, Veau: 1. Bijnaam naar het kalf, Frans veau. Vergelijk Calf.
Léveillard, Léveillé, L'Eveillé, Levillez, Leveille, Levayer: Bijnaam. Frans éveillé: wakker, levendig, monter.
Leux, de: Deleux is een Frans hypercorrecte spelling voor Deleu, vertaald uit Leleu(x), Picardisch voor Leloup ‘de Wolf’.
Leven, van ‘t: Misschien door ontronding (eu van e) en volksetymologie uit van Leuven?
Levenstond. Aanpassing van Nederduitse familienaam Levestund, Duits Liebenstund; vergelijk Nederduits Levedag, Duits Liebe(n)tag, Lieb(e)zeit: ogenblik, tijd, dag voor de liefde. Bijnaam.
Lèvent, Lavent, Levant, Levan, le Van, Lervant: Bijnaam voor iemand die vlug is als de wind.
Leveque, Levesque, Levecque, Levecq, l'Evècque, Levecke, Leveke, Levêke, Lavesque, Vêque, Vèque, Véque: Bijnaam. Oudfrans (e)vesque, Frans évêque, van Latijn episcopus: bisschop.
Lever, Levert, Leverd, Levers, Deverth, Devert, Dever, Devers, Deverd, Deverre, Deveer. 1. Bijnaam uit het Franse vert: groen, fris. 2. Of uit het Franse ver: worm.
Leveugle. Frans aanpassing van De Veugle.
Levez, Levé: Bijnaam. Oudfrans vies, vez: oud.
Levi, Lévi, Lévie, Levie, Levy, Levij, Lévy,Levyssohn, Lewi, Lewy: Vadersnaam. Joodse voornaam. Naam van de derde zoon van Jakob en Lea, stamvader van de Levieten. In de Friese taal werd Levi Levisma en Leefsma, Leefmans.
Levien: Spelling van de Engels familienaam Levin, zie Levinson.
Levieil, Levieux: Oudfrans vie(i)l, Frans vieux: oud. Bijnaam. Vergelijk Levez.
Levionnois, Loevionnois: Afleiding (Normandie) van de voornaam Vion.
Levin, Levinson, Levison, Levisson, Levysohn, Leefsohn, Levine, Lewine, Lewin, Lewien, Lewinson, Lewenso: Vadersnaam. Germaanse voornaam leub-win ‘lief-vriend’, zie Lievens(e).
Levis, Levise, Livis: Waalse aanpassing van De Visch of De Visscher.
Levistre, Leviste. Waals hypercorrect voor Levisse (vergelijk Waals minisse, van ministre).
Levita, Lévite: Italiaans levita, Frans lévite: Leviet.
Levitre. Hypercorrect voor Levisse of Lévite?
Levrai, Levraey, Levray, Levrau, Levreault, Levreau, Levraut, Lavreau, Lavrauw, Lavrouw, Levrouw, Lievrauw, Livrauw, Lievrouw, Livrouw, Lievrouw, Livrauw, Lyvrouw, Lievevrouw, Lievevrauw. Uit het Franse levraut: haasje. Een bijnaam dus naar één of andere eigenschap (snel bijvoorbeeld). De Lievrouwskapel in Olsene werd ca. 1873 door Jules Levrau gebouwd.
Levray, Levrai, Levraey, Livraey, Vray: Frans vrai: eerlijk, rechtschapen. Bijnaam.
Lévrier, Levrie, Levrier, Levril, le Lepvrier: Frans lévrier: windhond, hazewind. Bijnaam voor een vluggerd.
Lew. Plaatsnaam. Oudengels hliew: lo, heuvel.
Lewahert. Verhaspeling van Lewaite)?
Lewaite, Lewette: Oudpicardisch waite, Oudfrans gaite: wacht(er), waker. Beroepsnaam.
Lewalle. Verfranst van De Wale.
Lewandowski, Lewandowsky, Lewandowska, Lewendoski:1. Poolse afleiding van plaatsnaam Lewandowka. 2. Bijnaam bij Pools Lewanda; lavendel.
Lewille, Lewylle. Bijnaam uit het Franse aiguille, het Picardische aiwille: naald. Beroepsbijnaam van de naaldenmaker of van iemand die beroepshalve met naalden werkte. Of variant van Lewillie.
Lewis, Lewison. Vadersnaam. Engelse, Franse voornaam Louis.
Lekkowicz, Lewkowitz, Lewkowitsch, Lewkovitz. Poolse afleiding van de voornaam Lew; leeuw, Leo.
Lex. Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennam Alexius.
Lexcellent. Bijnaam. Frans excellent; uitsekend, uitmuntend.
Lexhardé, Lexharde, Lexhardez, Lexaerde, Xhardez, Xhardé, Hardez, Chardez: Bijnaam. Luiks-Waals hardé: met afgebroken tanden, met een gat tussen de tanden. Middelnederlands. sc(h)aerde: opening.
Ley, de, Leye de, de Leij, de Lei, Delej. Bijnaam uit het Middelnederlandse lei: lui.
Leybold. Duitse Germaanse voornaam Leibold=Lieboud.
Leydecker, Leidekker, Leijendeckers, Leyendeckers, Leyendecker, Leyendekkers, Laeijendecker: Beroepsnaam van de leidekker.
Leijdens, Leijding, Leijten, Leyten, Leijtens, Leytens, Leijte, Leyte, Lijten, Leiten, Leyden, Leydens, Leyde, Leydinck, Leiding, Leidinger: Vadersnaam. Germaanse voornaam, van Laitho: Leiting, Laydingus.
Leyden, van, van Leijn: van Leijden, Leijden van: Plaatsnaam Leiden (Zuid-Holland), uitspraak leie.
Leije, van de; van der Leyé, Verleije, Leye, Leyen, van der, van der Leyden, van der Luyden, Verley, Verleyen, Verleij, Verleijn, Verlijen, Verlye, Verlyen: Plaatsnaam ter Leie, aan de rivier de Leie (West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen). Maar ook verspreide waternaam, ook in Nederland. Zie van der Leye.
Leyder, Leijder, de Leyer, de Leijer, Leyers, Leijers. Bijnaam uit het Middelnederlandse leider: geleider, gids.
Leye, van Leyen, van, van der Leyden, Verley, Verleye, Verleyen, Verlijen, Verleije, Verlijen, Verlyen, Verlye: Plaatsnaam Ter Leie aan de Leie (West-Vlaanderen), maar ook verspreide waternaam. Van der Leyden is hypercorrect, vergelijk Nederlands kastij(d)en. Plaatsnaam Ter Leiden in Avelgem.
Leyemberg, Leyenberg, Leyenberger. Familienaam uit de plaatsnaam Leienberg (Zeeland en Zuid-Holland) of Leyenberch (Zuid-Holland).
Leyen, Leyens. 1. Vorm van Loyen. Zie Loy(e). 2. Of van Leydens. 3. Verschrijving van Leyns. Zie Lens. 4. Verschrijving van Leyers: Zie Leyder.
Leyen, Leyens. Vadersnaam. 1 Gepalataliseerd, van Loyen(s). 2. Door d-syncope, van Leydens. 3. Verschrijving voor Leyns.
Leijen, van, Leyen, van, Leijs, Leys, Leeijen. Duidt wellicht evenals Van Leijden op herkomst uit Leiden of op bewoning van een huis met de plaatsnaam Leiden, bijvoorbeeld Het Wapen van Leiden/Leijen (vergelijk Van Leijen). Daarnaast kan sprake zijn van een vadersnaam bij de voornaam Lei, ontronde vorm van Loi uit Elooi.
Leyenaar, Leijenaar. Afkomstig van Leiden, Zuid-Holland.
Leygraaf, Leygraf, Leijgraaff: Plaatsnaam Leigraaf (Noord-Brabant, Gelderland).
Leyn, Lein, Leijnse, Leyense, Leyns, Leys: Vadersnaamr. Korte vorm van Gelein, van Frans Ghi(s)lain, Latijn Gislenus, latinisering van Germaanse gisil-naam.
Leyne, Leynen, Leijnen. 1. Moedersnaam uit de voornaam Geleine of Madeleine. 2. Verschrijving van Lynen.
Leynseele, van, van Leijnseele, van Leynseels, Leyseele, Leysele, Leyzeele, Valynseele, Linseele. Familienaam uit de plaatsnaam Linzele (het Franse Linselles - Nord) of Leisele (West-Vlaanderen).
Leijn, de: Vernederlandsing van Frans Delain. Waternaam l’Ain, zijrivier van de Rhône. Of plaatsnaam Lain (Yonne).
Leys, Leijs, Leyss, Leis, Leiss, Lys. 1. Vadersnaam afgeleid van de voornaam Laurei(n)s. 2. Vadersnaam, afleiding Lei van St.-Elooi. 3. Vadersnaam, afleiding van Leyn (Gislenius). 4. Moedersnaam uit Lijs: Elijsabeth. 5. Vadersnaam afgeleid uit Nicolaus. Dit via Calleys.
Leysen, Leysens, Leijsens, Leijsen, Leise, Leisen, Leyse, Leijzen, Leyzen, Leyssen, Leyssens, Leijssens, Leijssen, Leisse, Leissen, Verleysen, Verlysen, Verleyzen, Verlijsen, Verlies. Moedersnaam. Zoals Lijsen, Lissens. Ver Leysen: vrouw Lijse, Alice, Aleidis. Moedersnaam Elisabeth.
Leyskens, Leijskens: 1. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Alice of Elisabeth. Zie Lissens, Liskens en Leysen. 2. Vadersnaam. Afleiding van Laurei(n)s; zie Leys1 en Lenskens.
Leysten. Waarschijnlijk Luikse verzwaarde vorm van Limburgse familienaam Leyssen.
Leyten, Leytens, Leijten, Leite, Leit, Leyte, Lijtens, Lytens, Leyts: Moedersnaam. Leite, vanAleit(e), Germaanse voornaam Adelheid.
Leijsenaar: Zoals de Duits familienaam Leissener, van de plaatsnaam Leissen, Leiszen.
Lezaack, Lejacques: Waalse aanpassing van De Saeger.
Lezaire. Vadersnaam van de voornaam Lazaire (Lazarus)? Of door suffixsubstitutie van Lezeure?
Lezer: Beroepsnaam van de voorlezer of wijnlezer.
Lezin. Plaatsnaam Lezin in Queux, Pas-de-Calais.
Lezwijn. Beroepsnaam. Aanpassing van Lechevin.
Lhair, L'Hair, L'Haire: 1. Oudfrans haire: ellendig, arm, ongelukkig. Bijnaam.
L’Herbette. Mmoeddersnaam. Frans lidwoord en voornaam Herbette, vrouwelijke afleiding van Herbert. Vergelijk Herbet.
Lherondelle. Bijnaam. Frans hirondelle; zwaluw.
Lhiver, l’Hiver. Bijnaam. Frans hiver; winter. Vergelijk De Winter.
Lhoest, L'hoest, l'Hoest, Lhoëst, Lhouest, Lhoez, Loës, Loes, Loest, Loust, Lousth, Lhost, Loist, Lhoost, Loost, l’Hooste, l'Hoost, Lhoas, l'Hoyst, l”Hoste, l'Host, Loste, Lhoste, Lhost, Lhostte, Lhôte, Lhoth, Lhotte, Lhote, Lothe, Loth, Lotte, Lote, Lhoute, Loutte, Loute, Louthe, Hôte, Hote, Lohest, l'Hoiest, l'Hoyès,lL’Hoyest,lL'Hoyes, Louyest, Louyet, Louïet, Louillet, Louesse, Louisse, Louïes, Louies, Lowis, Lowist, Louïst, Louist. Naam uit het Franse hôte:, van Latijn hospes, Waals Iewesse; gast(heer), waard. Beroepsnaam.
Lhoir, l'Hoir, l'Hoir, l'Hoire, Lhoirs, Loire, Loir, Lhor, l'Hort: Oudfrans hoir: erfgenaam. Vergelijk Dhoore.
Lhoireai is een afleiding van hoir; erfgenaam.
Lhommel, Lhomel, Lommel,lL'Hommelet, Lhommelet: Plaatsnaam. Oudpicardisch hommel: kleine iep, olm. Hommel(et) door assimilatie van Ormel(et). Franse familienaam Lhommeau.
Lhonneux, hLoneux, l'Honeux, l'Honneux, Deloneux, Delonneux, de Lhoneux, Lonneux, Lonneu, Loneux: Waals l'ôneû, Frans aunaie: plaats waar elzen groeien, elzenbos. Verspreide plaatsnaam Lon(n)eux (Luik).
L'Hôpital, L'Hospital, Lhopiteau, Hospital: Bijnaam voor iemand die bij een hospitaal woont of ereen beroepsverband mee heeft. Vergelijk Spitaels, Lobbestael.
Lhuissier, Lhussier, Luisier, Luissier: Beroepsnaam. Frans huissier: deurwaarder.
Lhuillier, Lhuilier, l'Hullier, l'Huillier, Loilier, Hully, Huly, Leulier, Lullier, Lully: Beroepsnaam. Frans huilier: olieslager, oliehandelaar.
Liben, Libens. 1. Zie Lieben(s). 2. Moedersnaam uit Libe: verkorting van Elisabeth.
Liber, Libert, Libeert, Libeer, Liebert, Lieber, Liebbertz, Lybeer, Lybeert, Libier, Libiez, Liberton. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam leud-bertht.
Liberton, Labberton: Vadersnaam. Afleiding op –on van de voornaam Libert, de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Liebrecht. Labberton met voortonig versterkte klinker (a).
Libling, Liebling. Duits Liebling: lieveling. Maar de familienaam kan gereïnterpreteerd zijn, van vadersnaam Lieblin, Lieblein, afleiding van Germaanse lieb-naam. Lieblein = Liebhart.
Liard, Liart, Lia, Liaer, Lias, Leaerts, Learts, Lear, Leas, Lea: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam leud-hard 'lieden-sterk'; vergelijk Lietaer(t).
Liben, Libens. 1. Zie Lieben(s). 2. Moedersnaam Liebe, van Elisabeth.
Liber, Libert, Libeer, Libeert, Libert, Lieber, Liebertz, Lybeert, Lybeer, Libier. Libiet, Liberton: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Liebrecht.
Liberge, Liberg. 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam leud-berg 'lieden-bescherming': Leutberga, Litberga. 2. Plaatsnaam. Zie Van Liebergen.
Liberloo, Lieberloo: Plaatsnaam Leveroy (Nederlands-Limburg), waar de familie De Liverlo vandaan komt, die zich in Luik vestigde. Zie Van Lieverlo.
Libermé. Plaatsnaam Libermé in Kettenis (Luik).
Libersart, Libessart: Plaatsnaam Libersard in Tourinnes-St-Lambert (Waals-Brabant).
Libertiaux, Liberton. Vadersnaam. Vleivorm van Libert.
Libois, Liboit. 1. Zie Libot(on). 2. Plaatsnaam Libois in Evelette (Namen).
Libon, Libong. 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Libert. Zie Libot(on). 2. Zie Lebon.
Liborelle, Libourel: Vadersnaam. Afleiding van Libert.
Liborius. Vadersnaam. Heiligennaam Liborius, bisschop van Le Mans (4de eeuw), Nederduits Bôrries, Slavisch Boris.
Libot, Libotton, Liboton, Libouton, Liboutton, Delibouton, Libotte, Libost, Liboutin, Libout, Libois, Liboit, Liboy, Libion, Libon, Libong, Libon, Libioulle, Libioul, Libihoul: Vadersnaam. Romaans vleivormen van Germaanse voornaam Liebrecht/Libert of Lieboud.
Libre. Waarschijnlijk niet van Frans libre: vrij, maar een reïnterpretatie van Liber(t).
Libront, Librot, Lieberon. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Libert.
Lichtaert, Lichtert: 1. Plaatsnaam Lichtaart (Antwerpen), lokale uitspraak Lichtert. 2. Zie Lechtherte.
Lichte (de), Lich, Licht, de Ligt, (de) Locht, Lochten, de Loght, de Logt, de Loecht, Lucht, Luchte. Bijnaam voor een licht, tenger iemand.
Lichteblau. Waarschijnlijk reïnterpretatie van de Duitse familienaam Lichtenau, verspreide plaatsnaam.
Lichtenberg, Lichtenberger, Ligtenberg, Lichterberg: Plaatsnaam Lichtenberg (Nederlands Limburg, ook frequent in Overijssel en Gelderland, Duitsland); Ligtenberg in Hellendoorn, Overijssel.
Lichtendahl: Duits Lichtental(er), Lichtendahl, van plaatsnaam Lichtental.
Lichtenknecker. Duits Lichtenecker, Lichtenegger, van plaatsnaam Lichteneck, Lichtenegg in Stiermarken.
Lichtenstein. Lichtensztain, Lichtenstajn, Lichtensztjen, Ligtenstein. Verspreide Duitse plaatsnaam Liechtenstein.
Lichter, de. Afleiding van werkwoord lichten: licht geven, met kaarsen verlichten; helpen, bijstaan. Beroepsnaam voor iemand die voor het licht zorgt.
Lichterman, Lichtermann, Lichtman, Lichtmann. Afleiding van Licht of Lichter.
Lichtervelde, van. Plaatsnaam, West-Vlaanderen.
Lichtfus, Lichtfous, Lichtfouse: Duitse bijnaam Leichtfuss. Vergelijk Ligtvoet.
Lichtherte, Lichtert, Ligthart, Lichtertens, Lichterte: Lichthart, Bijnaam voor een lichthartige, lichtzinnige, opgewekte, zorgeloze.
Lichtwark. Duitse beroepsnaam van de lichtwerker, kaarsengieter.
Licker. Duitse bijnaam voor een likker, lekkerbek, smulpaap.
Lico, Licot. Variant van licol, licou? Beroepsnaam van de zadelmaker.
Lie, Li. Chinese bijnaam die pruim betekent.
Lidolf. Moedersnaam. Germaanse voornaam leud-wulf ' lieden-wolf: Leodulfus, Liedulphus.
Lidou, Lidouh, Lydou: 1. Romaanse vorm van Lidolf. 2. Variant van Ledoux (vergelijk Liblanc).
Liebaert, Liebaers, Liebar, Liebart, Libaert, Libar, Libart. Libaers, Libat, Libairt, Lybaert, Lijbaert, Leybaert, Leijbaert. 1. Vadersnaam, variant van Liber(t) (zie daar) of uit het de Germaanse voornaam leub-hard. 2. Of bijnaam uit het Middelnederlandse liebaert: luipaard, leeuw (voor een Vlaming, patriot).
Liebecq, Liébecq: l. Plaatsnaam Libeek (Nederlands-Limburg). 2. Plaatsnaam Lubbeek (Vlaams-Brabant). Zie Van Lubbeek.
Lieben, Liebens, Lyben, Liben, Libens, Libin, Libijn, Libijns, Libyn, Libyns, Liebin, Liebing, Liébin, Liépin, Lebbeninck, Lebbink, Lebens, Leben: Vadersnaam. Van de voornaam Liebrecht of Lieboud.
Liebenguth. Alemannische familienaam Leibundgut: lijf en goed. Naam voor een provenier die levenslang levensonderhoud geniet.
Liebenstein, von. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Liebergen, van, van Libergen: Plaatsnaam Liedberg bij Dusseldorf.
Liebergeseli. Duitse bijnaam van een lieve, goede gezel.
Lieberman, Liebermann, Liebermensz, Liberman, Libermensz, Liebmann, Liebman, Libeman, Leibman: Duitse bijnaam voor een lieve man.
Liebers: Vadersnaam, van Lieberts. Libert is de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Liebrecht.
Liebesens, Libersens, Liebersens: Vadersnaam. Liebertzoon of Liebenzoon: zoon van Liebrecht/Lieboud.
Lieberwerth: Duits Lieberwirth, bijnaam voor een vriendelijke waard.
Liebhaberg. Duitse bijnaam Liebhaber: vriend, minnaar. Vergelijk dialect liefhebber: vrouwenloper.
Liebig, Liebing: Silezische familienaam van Tsjechische voornaam Libnik, van Slavisch Ijub 'lief' + k-suffix. Liebing kan natuurlijk een afleiding zijn van de Germaanse voornaam Lieb-hard of een andere lieb-naam
Liebkind, Lipkind, Lipskind, Liebeskind, Libeskind: Bijnaam. Vergelijk Liefkint.
Lieblich. Duitse bijnaam Lieblich; liefelijk.
Lieboud, Liephout, Lyphout, Liebau, Liebauut, Liebaux, Libaux, Liebeaux, Libeau, Libau, Libaut, Liebold. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam leidi-bald: lieden-moedig.
Liebrand. Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-brand lieden-zwaard': Lietbrandus.
Liebrecht, Liebrechts, Liebreghts, Liebregt, Liebreigh, Liebreight, Bregt, Liebreks, Lybrecht, Librech, Libregs, Libregts, Libbrecht, Librecht, Libberecht, Lebbrecht, Lebrecht, Leberecht, Leybrecht, Luybregts, Luijbregts, Liebersma, Lybering, Libbers, Lubberts, Lubbers, Lubberden: Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-berht ‘lieden-schitterend’: Lietbertus, Letbertus.
Liebshardt. Vadersnaam. Duits Liebhard, Germaanse voornaam.
Lieburg, van: Uit van Liemburg = van Limburg.
Liedekerke, van, de Liedekerke, Liedekerken, Likerque: Plaatsnaam Liedekerke (Vlaams-Brabant).
Liedel, Lieder, Liedtke, Lietge, Litke, Litjens, Leidjen, Leidgens. Vadersnaam afgeleid van een Germaanse leudi-naam: luiden/stam zoals Liebrecht. Of ontronde vorm van Ludel, afleiding van Ludolf of Ludwig.
Liedtke, Lietge, Litke, Litjens, Leitjen, Leidgens: vadersnaam. Afleiding van leudi-naam; vergelijk Liets.
Liefboer: Samenstelling van lief en boer.
Liefferink, Liefrink, Lieffering, Liefferinck, Lieffring, Lieffrin, Liffring, Leffering, Lefring, Liefferinckx, Lieferinckx, Leverink, Levering, Leverings, Leeferink, Leferink, Lefers, Lefering: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam leud-frith ‘lieden-vrede’: Leudefridus, Lifrid. Of van Lieverd, Liebhard.
Liefferinghen, van, van Liefferinge, Lieferinghen, van Lieferingen, van, van Lifferinge, van Lifferinghe: Plaatsnaam Lieferinge (Oost-Vlaanderen).
Lief, de, de Liefde: Bijnaam lief: geliefd, bemind. Vergelijk Duits Lieb.
Liefferts. Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-frith; zie Liefferinckx.
Liefgen. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lieven of Lieffert.
Liefhebber: Zoals Duits Liebhaber ‘vriend, minnaar’.
Liefkind, Liefkint. Bijnaam voor een lieveling, bevoorrecht kind, iemand die bij nalatenschap bevoordeeld wordt.
Liefting, Lieftink, Lieffering, Lufting. 1. Adresnaam, vooral van boerderijen. 2. Vadersnaam, van Germaanse voornaam als Lievoud, Lieverd. Vergelijk Leeftinc.
Liefland, van. Van Lijfland in Estland en Letland.
Liefman, Liefmans. Vadersnaam. Germaanse voornaam leub-man 'lief-man' Liebman, Liupman. Wellicht zoals Liebermann achteraf als 'lieve man' opgevat.
Liefooghe, Liefooghe, Liefhooge, Liefhoge. Bijnaam voor iemand met lief kijkende ogen, die liefelijk oogt.
Liefting. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam zoals Lievoud, Lieverd (Liebhard). Vergelijk Leeftinc.
Liefsoons, Lievesoons, Liefsoens, Lievezoons, Lievesoons, Lievesoens: 1. Vaders-, moedersnaam. Zoon van Lieve, Liwijn, Liefwin, Germaanse voornaam Leubo/Leuba. Vergelijk Lievens.
Liégois, Liégeois. Naam voor de Luikenaar.
Liegeart. Moedersnaam. Germaanse voornaam leud-gard 'volk-hof: Liega(i)rt = Leutgardis.
Liegle: 1. Duits Liegl, afleiding van liegen, lügen ‘leugenaar’. 2. Ontrond uit Lügle, van de voornaam Lugelinus.
Liekendael, Lieckendael: Plaatsnaam Lisquendal in Acquin (Pas-de-Calais). Of Duitse plaatsnaam Ligenthal?
Liekens, Lieckens, Lickens, Likens, Likin: Vadersnaam, uit Liedekin= volk(mensen) kind, zoiets als kind van het volk, verkleinvorm van Germaans leud/lied-naam, zoals Liebrecht, Liederik, Liedolf, Liedelm.
Lielens. Moedersnaam. Afleiding op -ila van Germaanse leudi-naam: Liudila, Liutila.
Liem, Lim, Liens. De Chinese familienaam Liem is in Nederland voornamelijk afkomstig uit Nederlands-Indië of Indonesië en betekent bos.
Liem, Liems, Limme, Lime, Lim: Vadersnaam. Korte vorm van Germaanse voornaam Lieman of Liemaar?
Lieman, Liemans, Lymans: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-man 'lieden-man': Liutman, Liedman. Eventueel leub-man 'lief-man': Liebman, Liuman. Vergelijk Liefmans. 2. Zie ook Leeman(s). De ie in Liemans kan de scherplange e (iê) in Leemans weergeven.
Liémance, Liêmans: Waalse spelling en uitspraak van Liemans = Leemans.
Liemard, Leemaerts, Leemars: Wellicht is de -ard/-aert-uitgang hier secundair voor oorspronkelijke Liema(e)r. Zie Liémer. Vervorming van Lienard, Leenaerts is evenwel niet uit te sluiten.
Liémer, Liemer. Vadersnaam. Germaanse voornaam. Zie Limer 1.
Liempt, van, Liempd, van Limpt. Plaatsnaam Liempde. (Noord-Brabant).
Lien, Liem. Frans lien; band. Beroepsnaam voor een binder.
Lien, van, van Lienen. Plaatsnaam Lienden (Buren, Gelderland).
Liens, Lien, Lijen, Lyen: vadersnaam van Lieden(s), Middelnederlands Liedins, vleivorm van Germaanse leudi-naam, zoals Liedwin, Liedhard. Vergelijk Liekens, Lietaert.
Liénaux, Lienaux: Vadersnaam. Waalse variant van Lienard.
Lieneson, Lienasson: Vadersnaam. Waalse afleiding op -eçon van de voornaam Léonard, Lienard.
Lienne. 1. Plaatsnaam in Ciney, Namen. 2. Zie Leenen.
Liepach. Oostmiddelduitse bijnaam Liepack, Lieback, van Pools lepak: schrandere kop.
Lier, van, (van) Liere, van Lieren, Lijre: Plaatsnaam Lier (Provincie Antwerpen).
Lierde, van, van Lirde, Van Liefde, Van Lielde: Plaatsnaam Sint-Martens-Lierde of Sint-Maria-Lierde (Oost-Vlaanderen).
Lierdeman. 1. Afleiding van Van Lierde. 2. Eventueel = Lier(e)man.
Lierman, Liermans, Liereman: 1. Bijnaam voor de muzikant, de lierspeler. 2. Afleiding van plaatsnaam Lier: Lierenaar. 3. Eventueel van Lierdeman.
Lierneux. Delierneux. Plaatsnaam Lierneux, Luik.
Lierop, van: Plaatsnaam Lierop (Noord-Brabant).
Lies, Liesen: Moedersnaam uit Alice of Elisabeth; zie Leijs 4, Leijsen.
Liesegang. Dialect variant van Duits Leisegang. Bijnaam: die zacht, langzaam, voorzichtig stapt.
Liesenberg, Liesenborg, Liesenborgh, Liesenborgs, Liesenborghs, Liezeborgh, Liezeborghs, Lisenborg, Lissenberg, Lissenburg. 1.Moedersnaam naar de Germaanse voornaam Liezeburch. 2.Mogelijk afgeleid van een plaatsnaam met Liese: lis, riet (onder andere Liesenberg, Lieseberg, Liesberg in Duitsland en Denemarken).
Lieshout, van: Plaatsnaam Lieshout (Noord-Brabant).
Liess, Liesse, Liessens: 1. Zie Lissens. 2. Liessens later ook van Liefsoons.
Liestert. Plaatsnaam Liettres, Pas-de-Calais?
Liesting, Listing: Wellicht met st van ft uit Liefting, afleiding van bijvoorbeeld Lievaart. Vadersnaam.
Liet: Vadersnaam. Korte vorm van een Germaans lied-naam.
Lietaer, Lietaert, Lietard, Liétard, Lietar, Lietart, Liétar, Liétart, Litaer, Litar, Lita, Lietor, Liotard, Liotta: Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-hard 'lieden-sterk'.
Lieten. Vadersnaam uit Lietin, Knuffelvorm van een Germaanse leudi-naam zoals Liederik.
Liétout, Léautaud, Leautaud, Lieutaud: Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-wald 'lieden-heerser': Leutaldus, Leotaldus.
Liets, Lietz, Liedts, Lieds, Lits: Vadersnaam. Korte vorm in de afleiding van Germaanse lied-naam; vergelijk Lieten.
Liette. Plaatsnaam Liettres, Pas-de-Calais.
Lietzmann, Lietz. Vadersnaam. Afleiding op –so van Germaanse leud-naam.
Lieu, Lieuw. 1. Kan teruggaan op Picardisch Lieu, Frans lieur: binder. Beroepsnaam. 2. Of korte vorm van Deliew= Delieu.
Lieutenant, Ludinant, Luidinant: Oudfrans lieutenant: plaatsvervanger. Beroepsnaam van een ambtenaar, bestuurder. De militaire betekenis pas 16de-eeuws.
Lievaart, Liva, Livar, Lifart, Liefaard: Vadersnaam. Germaanse voornaam leub-hard ‘lief-sterk’: Leobardus, Leuvardus.
Lieve: Vadersnaam/moedersnaam van de voornaam Lieve, van Leubo, Leuba.
Lievegoed: Zoals Duits Liebengut, van Leib und Gut ‘lijf en goed’.
Lieveld, Levelt, Levelts: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam leub-hildlief-strijd': Leobhilt. 2. Plaatsnaam Lieveld (Noord-Brabant).
Lievemont, de, Deliévemont: Plaatsnaam Lièvremont (Doubs)? Of variant van Livremont (met Waalse vr/v-reductie).
Lievendael, van. Familienaam uit de plaatsnaam Lievendaal (Noord-Brabant).
Lieven, Lievens, Lievense, Liven, Livens, Lievin, Livain, Livin, Livain, Lievyn, Lievyns, Livijns, Livyns, Livijns, Lieveyns, Liveyns, Leiven, Leven, Levens, Lieuwen, Leuvens: Vadersnaam. Germaanse voornaam Liefwin, Liwijn, Oudengels Leofwine, Saksisch Liafwin‘ lieve vriend’ : Liobuuinus.
Lievenoogen, van. Waarschijnlijk aanpassing van Duitse plaatsnaam Liebenau (als in Beieren). Vergelijk Liebaug, waarin aug = aue, ouwe: beemd is. Of Liebenhofen(Duitsland)?
Lieverlo, van, Lieverloo, van. Naam uit de plaatsnaam Leveroij (Nederlands-Limburg).
Lievers, Liffers, Lieverst: Vadersnaam. Met paragogische t uit Lievers. Germaanse voornaam leub-hari‘ lief-leger’: Liubheri.
Liévin, Liévain, Livin, Lievin, Lievain: 1. Plaatsnaam Liévin (Pas-de-Calais). 2. Zie Lievens.
Lievisse: Veranderde spelling van Waals Levisse, een Waalse aanpassing van De Vis(ch) of De Visser.
Lievois. Zie Delvoie. Lievoud: Vadersnaam. Germaanse voornaam leub-wald 'lief-heerser': Livoldus.
Liévrard. Waarschijnlijk variant van Lévrard. Vadersnaam Evrard met Frans lidwoord Lièvre, zie Lelièvre.
Liezinga, Lyzenga, Lysen, Friese Germaanse vadersnaam Lisse, Lise. Zie Liesbüttel, dorp bij Itzehoe in Holstein; Liessem (Lise-heim), dorp bij Bonn aan den Rijn; Liesing, welbekend dorp bij Wenen in Oostenrijk, enz.
Liffrange, Lifrange. Plaatsnaam Liefrange/Lieffringen. Duitsland.
Liger, Ligier, Ligy, Léger, Lege, Leger, Legé, Legier, Legiers, Légier, Legiest. Vadersnaam, Franse vorm van de Germaanse voornaam leud-ger; liedne-speer, Liudgerus.
Ligna. Waalse vorm voor Lienard?
Lignian. Plaatsnaam Lignan, Gironde?
Lignie, Lignier, Liny, Ligny, Lini: Beroepsnaam. Oudfrans linier: vlasbewerker, linnenwever.
Lignon. 1. Plaatsnaam Lignon (Marne)? 2. Vadersnaam. Korte vorm van Collignon
Lignoul, Lignoulle. Waals lignoûle, van Latijn lineola: breidel. Beroepsnaam.
Ligon. Variant van Legon? Ligot, -o(s): Middenfrans ligot: kousenband. Bijnaam.
Ligny, de, de Lignie: Verspreide plaatsnaam Ligny (onder meer Namen, Nord, Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Ligt, de: Andere spelling voor de Lichte. Bijnaam voor iemand die licht weegt, een tenger mens.
Ligtelijn: Volk etymologische vervorming? Samengestelde naam?
Ligtendag: Bijnaam ‘heldere dag’. Vergelijk Duits Schöntag.
Ligteringen: 1. Achterhoekse familienaam Lichterink, Ligteringe. Plaatsnaam in Aalten (Gelderland): 2. Afleiding van de voornaam Lichtward. 3. Vervorming van Liefferinck (via Liefterinck met ft/gt-wisseling)? Vergelijk Nederlandse familienamen Leverding, Lieftink.
Ligtermoet. Bijnaam voor een zorgeloze, onbezorgde. Vergelijk Duits Leichtermut.
Ligthamer, Ligthamers. Bijnaam of beroepsnaam uit licht (van gewicht) en hamer: mogelijk een smid met een sterke arm.
Ligthart: Bijnaam voor een lichthartige, lichtzinnige, opgewekte, zorgeloze. Vergelijk Nederduits Lichthard, Duits Lichtherz.
Ligtvoet, Lictevoet, Lictevoute, Lictevout, Linktevoet: Bijnaam voor een lichtvoetige.
Lijcke, Lyck, Lycke, Lickes, Licke, Leick: Vadersnaam. Germaanse voornaam Lideco, afleiding van leud-naam. Vergelijk Liekens, Lickens.
Lijnden, van. Plaatsnaam Lijnden, Noord-Holland.
Lijnen, Lynen, Leijnen, Leyne, Leyne, Lienen: Moedersnaam. Korte vorm van Katelijne, Pauwelijne of een andere voornaam.
Liket, Liquet, Lequette, Lequet, Lequez, Lacquet: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse leudi-naam. Zie Liekens, Lekens.
Lil, van. 1. Plaatsnaam Lille, St.-Huibrechts-Lille (Limburg) of St.-Pieters-Lille (Antwerpen). Ook gehucht in Berg bij Kh. (Vlaam-Brabant). 2. Zie ook Van Lul(le).
Lilar, Lilla, Lillard: Plaatsnaam Li(e)laar in Gavere (Oost-Vlaanderen), St.-Maria-Oudenhove (Oost-Vlaanderen).
Lileire. Plaatsnaam Lillers, Pas-de-Calais?
Lilet, Lilot, Lillot, Lillo, Lillon, Lylon: Plaatsnaam. Afleiding van Frans île: eiland: lîlet, l'îlot, l'îlon? Vergelijk plaatsnaam Lil(l)ette (Pas-de-Calais).
Lilien. Duitse familienaam Lilie; leleie. Huisnaam of meisjesnaam.
Lilienfeld. Duitse plaatsnaam; Lelieveld.
Lilienthal. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Liling. Vadersnaam.a fleiding van Germaanse voornaam Leudilo, afleiding van leudi-naam. Vergelijk Liedel.
Lille, de: Lille is de Franse naam van de stad Rijsel in West-Vlaanderen (Nord).
Lilouche, Lelouche, Bijnaam voor een schele. Vergelijk Louchard.
Liman: Variant van Leman, verfransing van de Man.
Limbeek, van, Limbach, Lembeek. Plaatsnaam Lembeek (Vlaams-Brabant).
Lime, Limme. 1. Zie Delim(m)e. 2. Zie Liem(s). 3. Variant van Lamme. Vergelijk Limpens = Lampens.
Limage, Limauge, Limoges, Lemage, Mage, Lemache, Lemagie, Lamaugie, Lamagie, Lamongie, Lameize, Lameyse, Lameyze, Lamoise: Frequente plaatsnaam L'Image, die verwijst naar een heiligenbeeld. Limauges in Céroux-Mousty (Waals-Brabant). Of beroepsnaam voor een beeldhouwer. Li werd gereïnterpreteerd als lidwoord le/la. Picardisch Limaige werd in Vlaanderen Lameyse (vergelijk Lapeyse, van Lapaige). De Lameyse werd later met De Lameyde verward. Sommige vormen kunnen hypercorrect zijn voor Limoges.
Limbach. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Limbosch. Een uit achternaam afkomstig uit Belgie (Luik) zie Limbos, Limbosch
Limbioul. Vadersnaam. Waalse afleiding van de voornaam Lambert.
Limbos, Limbosch. Familienaam uit de plaatsnaam Limbos in Meise (Vlaams-Brabant).
Limburg, van, Limbourg, Limborg, Limborgh, Limboerg, Limborg, Limborgs, Limbort, Lemborg, Lembourg, Lembours, Lambour, Lambouf, Lambou, Lamboux, Liemburg. Plaats-, streeknaam Limburg ook in Luik, in Frans Limbourg.
Limmen, van, van Lemmens: Plaatsnaam Limmen (Noord-Holland).
Limnander. Vergrieksing van (wellicht) Moerman.
Limoges, Limauge: Oudfrans limoge: fazant. Bijnaam of beroepsnaam. Zie ook Limage.
Limol. 1. Vertaling van De Mol. 2. Dialect uitspraak van plaatsnaam Limai (Waals-Brabant). Zie Delimal.
Limonard: Variant van Lemonard, lidwoord leen. Vadersnaam. Monard, afleiding van de voornaam Simon? Of vervorming van Lionard?
Limousin, Limouzin. Afkomst van de Limousin, de streek van Limoges.
Limpach. Plaatsnam bij Bern en Konstansz.
Limpe, Limpens. 1.Vadersnaam, knuffelvorm van de Germaanse voornaam Lindberth, Limbertus. 2. Variant van Lammens.
Limperg: Verspreide Duitse plaatsnaam Limberg, van Lindberg.
Limer, Limere, Limère, Limeer, Limmer: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam leud-mêr 'lieden-beroemd': Leutmarus, Letmerius. Zie ook Liémer. 2. Eventueel variant van Lemaire.
Limerkens. Afleiding van Limeer.
Limet. Plaatsnaam in Vierset-Barse, Luik.
Lin. Vadersnaam. Korte vorm van een voornaam met afleiding –lin. Of Paulin, Colin. Vergelijk Linet.
Lin, van der, van der Lijn, van der Lyn, van der Lynck, van der Lieck, van der Lick, Lin; 1. Beroepsnaam naar het linnen. 2. Waalse aanpassings van Van der Linden. Vanderlieck, Vanderlick= van Van der Linck.
Linard, Linart, Linaer, Lina, Lyna. Vadersnaam, Waalse vorm van de voornaam Leonard.
Linares. Spaanse plaatsnaam linar; vlasakker.
Linchet, Lincet, Linshhet: Plaatsnaam Linchet (Luik).
Linchamps, Linchant, Lenchant, Delinchamp: Plaatsnaam Linchamps in Resteigne (Luxemburg) en Tellin (Namen).
Linckenheld. Verhaspeling van Duitse bijnaam Linkerhand?
Liclauw, Linclau. Waals-Vlaamse familienaam van Delenclos.
Lincz. Spelling voor Linckx of Linz.
Lindau, Lindauer. Plaatsnaam Lindau, Beieren.
Linde, van de, der, van der Linden, van der Linde, van der Lindt, Verlinden, Verlinde, ter Linden, onder de Linden, van der Lynden, van Terlinden, Verlynde, Verlijnde, Verlende: Frequente plaatsnaam ter Linde(n).
Lindeboom, Lindenbaum: Plaatsnaam of huisnaam Lindeboom.
Lindenlauf, Lindelauf, van den Lindenloof, van den Lindeloof. Plaatsnaam Lindeloof, Nederduits Lindenlauf, Lindeloff, Linloff. Duits Lindenlaub. Middenhoogduits lindenloub was een beeld van onbeduidenheid, futiliteit. Bijnaam? Mogelijk is Lindlar (Linde-lauha : lindenbos op een heuvel) bij Keulen de bron. Wellicht zijn er wel meerdere bronnen.
Lindebringhs, Lindebrings, Linnebrits: Plaatsnaam Lindebringen in het Hageland (Limburg). Zie ook Linnenbrink.
Lindekens, Lindekers, Lindenkens, Linnekens, Linckens, Linkens, Lintjens, Lentjens, Lentjes: 1. Vaders-, moedersnaam. Afleiding van Germaanse lind-naam; zie Linden. 2. Afleiding van Van der Linden.
Lindeman, Lindemans: Afleiding van van der Linde(n).
Linden, Linten, Lind, Linde, Lynde: Vadersnaam/moedersnaam. Germaanse voornaam met –lind ‘linde, schild’: Lindevretus, Godelindis, Gerlinda, Herlint.
Linden, van, van Lijnden: Plaatsnaam Linden (Noord-Brabant, Vlaams-Brabant).
Lindenberg, Lindenbergh, Lindenburg, Lindberg, Lindbergh, Linnenberg: Verspreide -vooral Duitse plaatsnaam Lindenberg. In Malle (Provincie Antwerpen):
Lindeman, Lindemans, Lindemann, Linmans, Lindmans, Linderman, Linnemann, Linneman: Afleiding van Van der Linde(n), Verlinde(n).
Lindenmeyer, Lindemaier, Lindmayer, Linimeier: Meier of boer op een Lindehof.
Linderhof. Plaatsnaam in Nederlands-Limburg. Duitse plaatsnaam als in Beieren.
Linders, Linder: 1. Afleiding van plaatsnaam Linde(n). 2. Variant van Lenders. 3. Vadersnaam. Germaanse voornaam lind-hari ‘linde-leger’: Lindhari.
Lindhout, Lindhoud, Lindhoudt, Linthout, Lindthout: Plaatsnaam Lindhout in Schaarbeek (Brussel), Brussegem (Vlaams-Brabant), St.-Martens-Lierde (Oost-Vlaanderen).
Lindner, Lintner: Variant van Linder, van plaatsnaam Linden.
Lindonk, van: Plaatsnaam Lijndonk in Nieuw-Ginneken (Noord-Brabant).
Linelau. Verkeerde lezing van Linclau.
Lindt, de Lint: 1. Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse lind-naam; zie Linders 3. 2. Beroepsbijnaam van de lintenwever of -verkoper.
Linet, Linette, Linnet, Linné. Vadersnaam, verkorte vorm van bijvoorbeel Colinet.
Lineveldt. Plaatsnaam Lindeveld. Vergelijk Duits Lindefeld, Lindefelder.
Ling. De Duitse familienaam Ling is vaak een variant van Link.
Lingbeek: Duits. Plaatsnaam Lingenbecke in Herscheid (Noordrijn-Westfalen).
Lingeman. Variant van Lindeman.
Lingen, Lingens. 1. Nederduitse plaatsnaam Linge: smalle strook land of water. 2. Variant van Linden(s)? Vergelijk Lingeman.
Lingen, van: Plaatsnaam Lingen in Buren (Gelderland). Ook in Duitsland.
Lingen, van der: Variant van van der Linden, met de bekende wisseling nd/ng tussen twee klinkers, typisch voor het Zeeuwse kustdialect.
Lingier, Lingiez, Lingy, Lingij: Bekende West-Vlaamse familienaam Lingier, West Vlaamse vorm van Ligier, zie daar. Vadersnaam. Franse vorm van de Germaanse voornaam leud-ger ‘lieden-speer’: Liudgerus, Ligerus.
Linguelet. 1. Zie Langelet. 2. Verschrijving voor Linglet= Langlais.
Linhoff. Plaatsnaam Lindenhof.
Linibach, Linnenbank: Plaatsnaam Lingenbach (Noordrijn-Westfalen).
Link, Linke, Linker, Linck, Lincke, Linckx: Bijnaam voor een links- of onhandige.
Linkweiller, Linkweiler, Linckweiler. Duitse plaatsnaam Lindweiler.
Linnenbrink. Door assimilatie van plaatsnaam Lindenbrink (vergelijk Lindebringhs)? Of Nederduitse familie-, plaatsnaam Lingenbrink.
Linnenkohl. Duits Linnenkugel: linnen kapmantel. Bijnaam.
Linnewiel. Plaatsnaam Lunéville (Meurthe-et-Moselle).
Linon, Lenon, Lenom, Lennon: Vadersnaam. Verkorting van bijvoorbeeld Colinon.
Linot, Linotte, Lino, Lenotte, Oelinotte, Oelimotte: Vaders-, moedersnaam. 1. Korte vorm van bijvoorbeeld Colinot; vergelijk Linet, Linon. 2. Afleiding van de voornaam Léonard.
Linschoten, Linschote (van): Plaatsnaam Linschoten (Utrecht).
Linsler. Duitse beroepsnaam van de linzenteler. Duits Linsenmann.
Linsmeau, Linsmeaux, Linsmaux: Plaatsnaam Linsmeau, Nederlands Linsmeel (Waals-Brabant).
Linster. Duitse plaatsnaam Altlinster en Junglinster.
Lint, (de) Lints, Lindt, Lins: 1. Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse lind-naam. Zie Linden. 2. Beroepsnaam van de lintenwever of -verkoper.
Lint, van (der), van Lindt. Familienaam uit de plaatsnaam Lint (Antwerpen).
Lintel. Duitse familienaam uit de Elzas, naar plaatsnaam Lintal in de Elzas.
Lintelo. Plaatsnaam in Aalten, Gelderland. Vergelijk Lindelo, Overijssel.
Linter, Linters, Lenters. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam lind-hari 'linde-leger': Lindhari. 2. Plaatsnaam Linter. Zie Van Linter.
Linter (van). Familienaam uit de plaatsnaam Linter (Oplinter of Neerlinter) (Vlaams-Brabant). Lintermans is er een afleiding van.
Linthorst. Plaatsnaam, als bij Stokkum, Drenthe, en andere.
Linthout, van, Linthoudt (van), (van) Linthaut, van Lithaut, Linthoud, Linthaud, Lindthout. Familienaam uit de plaatsnaam Linthout (lindenhout) in Schaarbeek, Brussegem (Vlaams-Brabant), St.-Martens-Lierde (Oost-Vlaanderen).
Lintmeijer, Lindenmeyer. Meier of boer op een lindenhof.
Lintvelt: Plaatsnaam Lintvelde in Eibergen (Gelderland).
Linval. Vadersnaam. Voornaam uit de ridderliteratuur.
Liny, Lini: 1. Luemburgse Waalse vorm van Linier, van Lignier of Lainier/Lanier. 2. Zie Deligny.
Linz, Linze, Lintzen, Linzen, Leintz: Vadersnaam. Afleiding op –so van Germaanse lind-naam. Linzo.
Linz, Linzer. Plaatsnaam Linz, Oostenrijk, Rijnland-Palts.
Lio, Liot. Vadersnaam. Afleiding van een leudi-naam. Vergelijk Liottier=Leautier.
Lioen, Lion, Lyons: 1. Vadersnaam. Léon is de Frans vorm van de Latijnse heiligennaam Leo.
Liouville. Plaatsnaam, Meuse.
Lipchits: Een van de vele varianten: Lipszyc, Lipsitz, Lipschutz, Lipschitz, Libschitz, Liebschutz, Lifchitz, Lifshitz, Livschitz, Liwszyc, Liwschitz, Liwsitz. 1. Plaatsnaam Liebschütz (Thüringen), Leobschütz (Oppersilezië), Liebeschitz (Bohemen) van Slavische lipa ‘linde’. 2. Variant van de Oudsorbische naam van Leipzig (Saksen): 1329 Lypzic, van Lipsk(o), Lipc ‘plaats waar linden groeien’.
Lipjes, Liplijn: Vadersnaam. Verkleinvorm van de voornaam Lip, van Filips.
Lipinski, Lipinsky, Lipinska, Lipinszki. Afleiding van Poolse plaatsnaam Lipa; linde.
Lipert, Lippert, Leppert, Lipperts, Lippertz, Lipphardt: Vadersnaam. Germaanse voornaam leub-hard 'lief-sterk': Liubardus. Vergelijk Liebaert.
Lipkens. Vadersnaam. Middelnederlands Lipkin, afleiding van de voornaam Filips. Zie Lippens.
Lip, Lipp, Lippe, Lips, Lipskind, Leps, Lepsch, Lepsche: Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Philipp, Filips.
Lipman, Lipmanne, Lippmann: 1. Vadersnaam. Afleiding van Philips. Zie Lippens. 2. In Bremen is Lipman=von der Lippe. 3. Variant van Liebmann.
Lipp, Lippe.
Lipowski: Zoals Lipski, Slavische afleiding Van Lipsk ‘Leipzig’.
Lippe, van der. Westfaalse rivier de Lippe.
Lippens, Lijppens, Luppe, Lupens, Luppuns, Luppus, Lyppens, Lijppens, Serlippens: Vadersnaam. Vleivorm van de Griekse heiligennaam Philippus, Philips. Ser betekent hier gewoon ‘heer’. Soms is het gewoon een knuffelvorm van de Germaanse voornaam Liebrecht (lied-brecht).
Lippevelde, van, Lippeveld, Lippeveldt, Lippeveldts, Lippevelt, Lippevels, Lippevelts, Lippevelst: Plaatsnaam Lippevelde in Elverzele en Hamme (Oost-Vlaanderen).
Lippo. Vadersaam. Korte vorm van Filippo, Griekse heiligennaam Philippus.
Lippold. Vadersnaam. Duitse variant van Leopold.
Lippus. Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Philippus.
Lips, Leps, Lepsche, Lepsch: Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Filips. Vergelijk Lippens.
Lipsin, Lipsen, Lupsin, Lupsen, Lupcin: Vadersnaam. Waalse vleivorm op -ecin van de voornaam Libert. St-Lupicin wordt vereerd in Lustin, zodat de familienaam vooral in Namen voorkomt.
Lipsius. 1. Humanistennaam van onder meer Justus Lipsius (1547-1606), latinisering van Lips. 2. De Duitse familienaam Lipsius is een latinisering van Von Leipzig.
Lipski, Lipsky, Libsky: Afleiding van Lipsk, de Sorbische naam van Leipzig.
Lipstadt, Lipszstadt: Plaatsnaam Lippstadt (Nordrein-Westfalen).
Lipszyc, Lipzyc, Lipczyc, Lipszic, Lipsitz, Lipschùtz, Lipschütz, Lipschitz, Lipschits, Libschitz, Liebschutz, Lifschitz, Lifshitz, Livschitz, Liwszyc, Liwschitz, Lifsics, Liwsitz: 1. Plaatsnaam Liebschutz, Leobschütz (Oppersilezië), Liebeschitz (Bohemen) van Slavisch lipa: linde. 2. Variant van de Oudsorbische naam van Leipzig (Saksen): Lypzic, van Lipsk(o), Lipc: plaats waar linden groeien.
Liroux. 1. Zie Lerou(x). 2. Plaatsnaam Liroux in Dinant en Sâuvenière (Namen).
Lis, Lys. Lys: 1. Frans lis: lelie (of lis). Bijnaam naar het uithangbord, wapenschild. 2. Eventueel De le Lis = van der Leie. 3. Moedersnaam. Korte vorm van Alice of Elisabeth; zie Lissens.
Lis, van; van Lys, van Lijs: Plaatsnaam Lixhe (Luik), Nederlands Lieze:
Lisar, Lisart, Lisarde, Lisaerde, Liesaerde, Lixaerde: Vadersnaam. Hybridische voornaam: Elisardus.
Lisbourg. Plaatsnaam Lisbourg, Pas-de-Calais.
Lisdonk, van, de. Plaatsnaam Lijsdonk in Sinaai, Oost-Vlaanderen.
Lise. 1. Plaatsnaam Lise of Lize in Marchin en Seraing (Luik). 2. Moedersnaam. Korte vorm van Alice of Elisabeth. Vergelijk Lissens.
Lishout, van, (van) Lieshout: Plaatsnaam Lieshout (Noord-Brabant).
Lisken, Liskens, Liesken, Leyskens, Leijskens: Moedersnaam. 1. Afleiding van Alise, Alice. Zie Lissens. 2. Afleiding van de voornaam Elisabeth.
Lisman. 1. Moedersnaam. Afleiding van Lisse, zie Lissens. 2. Variant van Lismont?
Lismont, Lismonte, Lismond, Lismonde, Liesmons, Lysmont. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Lismont, Limont (Luik), Limont (Nord). 2. Of moeders-, vadersnaam uit het Germaanse liud+mund; volk-bescherming.
Lison, Lisons, Lisoen, Lixhon, Lixon, Luxon, Lizoen, Lizon, Lyson, Luzon, Lisson, Lissons, Lasoen, Lason, Lazoen. Moedersnaam uit Alison, een knuffelvorm van Alicia.
Lisot. Moedersnaam. Korte vorm van Alisot, vleivorm van Alice. Vergelijk Lison.
Lissenburg: 1. Moedersnaam. Germaanse voornaam Liezenburch. 2. Door assimilatie uit Litsenburg, Litsenborch voor Letzeburg, lokale naamvorm van Luxemburg.
Lisseveld: Plaatsnaam Liesveld in Brakel (Gelderland). Of Liesenfeld (Rijnland-Palts)
Lissens, Lisse, Lissen, Liesens, Liesen, Liesse, Liessens, Liese, Lies, Liess, Lys, Lijs, Lijsen, Lizen, Lize, Lysen, Lysens, Lisens, Lisen, Lijssens, Lyssens. 1. Moedersnaam uit de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Adelheid, van Adelis, van Alis(a). 2. Moedersnaam uit Elisabeth. Zie ook Leysen(s), aangezien ij'/ei vaak verward werd.
Lissfelt. Plaatsnaam Lisveld.
Lissoir, Lisoir, Lizoir: Plaatsnaam Lissoir (Namen).
Lissum, van, van Leysen, van Leyssem: Plaatsnaam Lincent, Nederlands Lijsem (Luik).
List: Bijnaam voor een listig mens.
List, van der: Plaatsnaam ter List ‘plaats waar lis groeit’, onder meer in Schoten.
Lith, van, van Lidth, Lit, van Litjens, Liet, Littoij, Littink, Litz, Littooy, litthooij, Litthooy, Litthoij, Littoy, Litthoij: Plaatsnaam Lith (Noord-Brabant).
Litauer, Litouwers: Afkomstig van Litouwen. Er is ook een plaatsnaam Littau bij Luzern (Zwitserland).
Litière, Letiere: Oudfrans litière, afleiding van lit: draagstoel. Plaatsnaam?
Litsemborgh, van, van Litsenborg, van Litsenborgh, Litsenborch, Litsenburgh, Litsenburg, van Litzenburg, Litzenburger: Letzeburg is de lokale vorm van de naam van de stad Luxemburg.
Litsermeyer, Lissermeyer: Litzelmeyer, Lütselmeyer: kleine meier. Vergelijk Duits Litzelmann.
Litt, Lith: Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse lied-naam. Vergelijk Lietens, Liets, Lits.
Little. Engelse bijnaam Little; klein.
Littmann. Vadersnaam. Ontrond van Luttmann, afleiding van Germaanse voornaam met Lud-, zoals Ludolf of Ludwig.
Littré, Littre: Oudfrans letré, van Latijn literatus: geletterd. Bijnaam voor een klerk.
Littooij, Littoy, Littoi, Littoyen: Plaatsnaam Lithoijen, in Lith (Noord-Brabant), rond 1300 Littoyen.
Litwin, Littwiens, Litvine, Litvin, Litvinenko, Litvinoff, Littwinenko, Littwinow, Littwinowa, Littwinski: Pools Littwin, de volksnaam van de Litouwer.
Liveau, Liveaux, Liviau: 1. Vadersnaam. Korte vorm van Oliveaux, afleiding van de voornaam Olivier. Vergelijk Livet. 2. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam leub-wald 'lief-heerser'.
Livet. Vadersnaam. Korte vorm van Olivet, afleiding van de voornaam Olivier.
Livremont, Livemont, Livemont: Plaatsnaam Livrumontin Malmedy (Luik). Zie ook Lievemont.
Liu, Lao, Lau, Low, Lauv, Lieh, Lieu, Liew, Loo, Lew, Liou of Yu. Bijnaam voor de regerende Han dynastie.
Litzau: Plaatsnaam Litzau (Beieren).
Lizière. Plaatsnaam. Frans lisière: bosrand.
Lizin, Lisin, Lising, Lisein, Lizein: Plaatsnaam Lizin, Lizen in Ouffet (Luik).
Lizy, Lysy: 1. Zie Déloges. 2. Plaatsnaam Lizy (Aisne, Seine-et-Marne).
Ljungberg, Ljûngberg: Zweedse, kunstmatige familienaam: heideheuvel, heideberg.
Lo. Weergave van Waalse uitspraak van Lau? Of gewoon plaatsnaam Lo; zie Van Loo.
Lobbe, Lobbens, Lobbes, Lobe, Lob, Lobin, Lobijn, Lobyn, Loubin, Lubbe, Lubben: Vadersnaam. Bakervormen en vleivormen van de Germaanse voornaam Lodebert, van Chlodebert: hluth-berht'beroemd-schitterend'.
Lobbedey. Lobbedei is een Waals-Vlaams scheldwoord: sul, lomperd, maar ook de naam van een personage in een rederijkersklucht. Waarschijnlijk gaat het om een oorspronkelijke voornaam, wellicht een afleiding van de Germaanse voornaam Lubbert, Lobbrecht (vergelijk Everdey). Er is ook een familienaam Lobédé, Lopidé, die in 1820 in Pas-de-Calais voorkwam. Lobbedey kan de normale Vlaamse aanpassing zijn van Lobédé, tenzij Lobédé zelf een Franse verschrijving zou zijn van Lobbedey. Maar de familienaam zou wel eens een jongere aanpassing kunnen zijn van Lobeie = Labeye. Lubberden in Aalsmeer komt van de voornaam Lubbert, Ludbert, Ludbrecht.
Lobbestael, Lobbestal. Verhaspeling van de naam Lospetael, L'Hospital (zoals wesp/weps). Beroepsnaam voor iemand die werkte in of te maken had met een verzorgingsplaats/hospitaal.
Lobbezoo: Aanpassing van Lobjois, van Laubegeois. Frans albigeois ‘Albigens, iemand uit Albi’.
Lobbinger. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lobbrecht.
Lobbrecht, van Lobbregt, Lobert, Loubert, Loubers, Loubier, Laubert, Lobber: Vadersnaam. Germaanse voornaam Lodebrecht: hluth-berht 'beroemd-schitterend': Chlodobert, Lotbertus.
Lobé: Spelling voor Frans Lobet, verkleinvorm van de voornaam Lobert.
Lobel, de, Lobelle, Laubel, Loubelle, Loubele, Delobelle, Delobele, Delabelle, Delobbel, Dellobel, Delobal, Delobeau, Lobeau, Labeau, Labaut, Labiaux, Labiau, Labeeuw, Labeeu: Plaatsnaam L’Aubel, van Latijnse albellus ‘witte populier, abeel’. Vergelijk van den Abeele. Plaatsnaam L’Aubel in Atrecht, Dowaai, Rijsel en Wattrelos.
Lobbe, Lobbens, Lobbes, Lob, Lobe, Lobin, Lobijn, Lobyn, Loubin, Lubbe, Lubben. Vadersnaam, knuffelvorm uit de Germaanse voornaam Lodebert: hlutt-berth.
Lobet, Lobez, Lobé, Lobbé, Lobe, Loubete, Loube: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lobert.
Lobreght, Lobrecht. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hluth-berth.
Lobjois, Lobjoie, Lobjoit, Objois: Frans albigeois: Albigens, uit Albi.
Löbl, Loebl, Löbel: 1. Variant van Leupold, Leopold. 2. Afleiding van Lob, Lôwe: leeuw.
Lobleau. Afleiding van Lobel.
Lobry, Lobrie, Loubry, Loubris, Loubri: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam lob-rîk; zie Loverix.
Lobsien. Plaatsnaam Lübzin in Mecklenburg en Pommeren, Lopsienen in Oost-Pruisen.
Lobsiger. Afleiding van de plaatsnaam Lobsigen bij Bern, Zwitserland.
Locatelli. Plaatsnaam Locatello.
Loch: 1. Duitse plaatsnaam Loch ‘gat, hol, diepte’. 2. Variant van Locht, door t- weglating van een klank op het eind van een naam.
Loche. 1. Oudfrans losche, Frans louche: scheel. Bijnaam. Zie Louche. 2. Oudfrans loche, Frans louche: grote lepel. Vergelijk Louchier.
Lochegnies, Lochegnie, Lochegnies, Lochegny, Locqueny, Locquegnies: Plaatsnaam Lochegnies in Gaurain-Ramecroix (Henegouwen).
Lochem, van, Lockem: Plaatsnaam Lochem (Gelderland).
Lochschmidt. Waarschijnlijk Duitse reïnterpretatie van Engelse Locksmith: slotenmaker.
Locht, van de, der, van der Logt, de Locht, van der Lucht, (de) Lugt, de Locht, de Logt, de Loght, van der Lochten, van Logten: Plaatsnaam Locht(en) ‘tuin’, Waals-Vlaams lochting. (Noord-Brabant, Antwerpen, Limburg, Nederlands Limburg).
Lochtenbergh, Lochtenberg, Logtenberg, Loghtenbergh, Loegtenburg, Logtenburg: Plaatsnaam Lochtenberg in Merksplas en St.-Job-in't-Goor (Antwerpen), Lochtenburg (Noord-Brabant), Luchtenberg in Wermelskirchen en Wassenberg (Duitsland).
Lochmans, Lochtmans, Logmans, Luchtmans, Luftman: Afleiding van van der Locht.
Lock, Lok, Locke, Locks, Lokken,Locq, Luk, Witlox: 1. Wellicht bijnaam naar de haarlokken, krullen. 2. In de meeste gevallen variant van Loock(x).
Lockefer, Lockefeer, Lockefeir, Loekefeier, Locufier, Loccufier, Locefier, Lecufier, Loquiffier, Loquifer, Lottefier, Lodefier, Lodifier, Lotfé, Lottfi, Lotfi, Loutfi: Picardisch Loque fier, Oudfrans loche fer ‘die de lans zwaait’. Zinwoord met Oudfrans lochier ‘zwaaien’. Vergelijk Engels Shakespeare, Shakelance, Nederduits Schüddespeer.
Lockhart. Engelse beroepsnaam van de veeschutter, die het vee opsluit, 'who locks thé herd'.
Lockkamper, Lochkampers: Afleiding van plaatsnaam Lokkamp: ingesloten, besloten veld.
Lockman, Locman, Locmane, Locmant, Locment: Waalse aanpassing van Lochtman.
Locoge, Locoche: Look oog: die zijn ogen 'lookt, luikt', sluit, dichtdoet, die doet alsof hij niets ziet. Vergelijk Nederlands oogluikend.
Locon, Lochon, Losson, Loson: Blijkens de oudste Henegouwse bewijsplaatsen voor deze hoofdzakelijk Henegouwse familienaam is de aanvang, het, Franse lidwoord, dus: l'oçon, l'odion. Wellicht afleiding van Oudfrans o(s)che: snee, kerf, keep, houw. Bijnaam. Vergelijk De Kerf.
Locqueneux. Plaatsnaam Locquignol, Nord.
Locus. Bijnaam. Oudfrans locu: ruig, harig
Lodder, de, Loddere, de, Lodders, Delodder, Deloddere, Deloddère, Lodder, Lodders: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-hari ‘beroemd-leger’. 2. Bijnaam. Middelnederlands lodder ‘losbol, wellusteling, gemene kerel, deugniet, vagebond’, Nederlands loeder.
Lode, Lude, Ludes. Vadersnaam. Korte vorm van Germaanse voornaam Lodewijk, Ludwig.
Lodeman, Looman, Loomans, Loeman, Loemans, Lomans, Loman, Looymans, Loymans, Loyman, Leumans. Vadersnaam uit Lodewijk.
Lodens, Loens, Loyen, Loyens, Loijens, Loeyen. Vadersnaam, van Middelnederlands lodin, knuffelvormen van de Germaanse naam Lodewijck.
Lodewic, Lodewick, Lodewickx, Lodewijck, Lodewijckx, Lodewyck, Lodewyckx, Lodewyck, Lodewycks, Lodewykx, Lodewijk, Lodewijks, Loodewijk, Lodewijkx, Lodewyc, Lodewikus, Lodeweyck, Lodeweyckx, Lodeweijck, Lodeweijckx, Loddewyck, Loddewyckx, Loddewyx, Loddewykx, Loddewijck, Loddewijckx, Loddewijkx, Loddewijx, Lowyck, Lowijck, Lowikx, Loywyck, Louwyck, Louwijck, Lauwyck, Lauwijck, Lauwick, Lauwych, Leeuwis, Leewis, Leeuwes, Leeuwe, Lodovici, Lodovisi, Ludovic, Lodovic, Lodovicy, Lodovico, Lodovisi, Lodowig, Ludewig, Ludewigs, Ludwich, Ludwig, Ludwigs, Ludvig, Ludivig: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-wîg ‘beroemd-strijd’: Chlodowich, Hlodowicus, Ludovicus, Lodewicus.
Lodiers: Bijnaam. Oudfrans lodier ’bedelaar, deugniet, schelm’.
Lôdige, Lodige. Middelnederlands lodig; volwaardig.
Lodomez, Lodomé: Plaatsnaam Lodomez in Stavelot (Luxemburg).
Lodrigo, Lodriguez. Vadersnaam. Spaanse vorm van de Germaanse voornaam Loderik, zie Lory.
Loeb: Duits Löb, dialectisch voor Löwe ‘leeuw’.
Loeckemans, Lockeman, Leukemans. Naam uit Van Look. Zie bij Look.
Loecker, de, de Louker. 1. Naam uit het Middelnederlandse loeken: kijken, turen, schouwen, gluren. Bijnaam voor een loerder, gluurder. 2. Eventueel spelling van Loeker, van Middelnederlandse werkwoord loken: sluiten, bergen, verstoppen. Zie Lokere, De Luycker, Slockers.
Loedeman. Naamvariant uit het Duitse Ludemann: dit is een vadersnaam uit de voornaam Ludwig(=Lodewijk) of uit Ludolf.
Loef, Loeffen, Louf, Loufs, Loefs, Lof, (de) Loof. 1. De betekenis van Middelnederlandse loefe/louve; botterik, lomperik, loebas, lomperd, lelijke man of vrouw, lummel gaat wellicht terug op Picardisch lof, louf, Oudfrans lou: wolf. 2. Zoals Duitse familienaam Luff, Loff is het wellicht oorspronkelijk een vadersnaam. Bakervorm van een Germaanse voornaam Lotfrid, Lutfrid of Ludolf. Vergelijk Loffens.
Loekemeijer: Volks etymologische vervorming van Loekefeier.
Loems. Variant van Loens?
Loen: Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Apollonius.
Loenen, van, Loen, van: Plaatsnaam Loenen (Gelderland, Utrecht).
Loendersloot. Plaatsnaam Loenersloot in Loenen (Utrecht).
Loeners, Loenertz, Loenders, Londers, Lunders: Vadersnaam = Leenders. Zie Léonard. Ook Duits Löhnert = Lehnert, Lehnhart, Leonhard.
Loenhout, van; van Loenhoud: Plaatsnaam Loenhout (Provincie Antwerpen).
Loerke, Lohrke: Vadersnaam. Nederduitse afleiding van Laurentius.
Loesberg, Loesebergh, Loesebergh, Loesenborgh: Plaatsnaam Lousberg in Voeren (Belgisch-Limburg), Homburg, Membach (Provincie Luik), Haren (Vlaams-Brabant), in Aken (Noordrijn-Westfalen).
L’Oeuille, Loeuil, Loeuille, Loeul, Loeile: Bijnaam. Frans l'oeil: oog. Vergelijk Ooge, Oeuillet.
Loessaert: Nederlands spelling van Frans Louchard, van Oudfrans loschart, afleiding van lois, losch, van Latijnse luscus, Frans louche ‘scheel’. Hieruit ook Losschaert, Luyssaert.
Loeve, Loeven. 1. Zie Loven(s). 2. Spelling van Loewe(n).
Loeven, Louvin, Lovin, Bijvoeglijk naamwoord, van Frans loup ‘verschrikkelijk, dreigend’.
Loewe, Loewen, Löw, Löwe, Loeven, Loeve, Löwen, Lowen, Lowe, Low: Bijnaam. Duits Löwe: leeuw. Vergelijk De Leeuw.
Loewitz, Loebisch: Verspreide Slavische plaatsnaam Lowicz in Pommeren.
Loffaut, Loffet: Bijnaam. Waals lofa, lofèt; schrokker, gulzigaard.
Loffelman. Duitse beroepsnaam Löffelman: lepelmaker.
Loffelt, van, van Loffeld, van Loffeldt, Loffeld, van Lofvelde, van Lofveld: Plaatsnaam Lafelt in Vlijtingen en Hoeselt (Limburg).
Loffens, Loeffen, Loeffens, Looffen, Luffin, Lufin, Louffin: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Roelof of Olof. Of bij bakernaam Luffo (zie Luff, Loef).
Löffler, Loffler: Duitse beroepsnaam Loffler: lepelmaker. Vergelijk De Lepeleer(e).
Löfgren, Lofgren, Lovgren: Zweedse familienaam: loof-tak.
Lofthouse, Lofthus. Plaatsnaam, Yorkshire.
Loge, Loog, Looghe. 1. Zie Logghe. 2. Of naam uit het Oudfranse loge, het Middelnederlandse love: prieel, schuurtje met begroeiing, lover, tent.
Logelain, Logelin, Logeot. Vadersnaam. Afleiding van Logier 1.
Logemann, Laugeman, Logman, Logmans: Afleiding van Middennoordduits loge: bosje, struikgewas. Of van Middelnederlands loge, looch, loech: woonplaats, woning, plein.
Loget, Logez, Logé, Loger. 1. Afleiding van Oudfrans loge: tent, hut, luifel, huisje, kamer. 2. Spelling voor Logier.
Logghe, Lugghe, Loggen, Logen, Logue, Loge, Loog, Looghe. Bijnaam voor iemand die log en traag is.
Logger, Loggers: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-ger ‘beroemd-speer’: Hlodeger.
Loghem, van, Lochem, van: Plaatsnaam Lochem (Gelderland).
Logie, Logier, Logié, Logé, Loger, Loget, Logez, Logies, Logiest, Logist, Logiste. 1.Vadersnaam, de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam hluth-ger'; beroemd-speer: Hlodeger, Lodegarius. 2.Beroepsnaam naar het Oudfranse logier, logé: verhuurder van logies. Of als bijnaam voor een huurder.
Logjes. Variant van Logies (door spellinguitspraak)?
Logmoens: Vermoedelijk vervorming van Logmans.
Logna, Lognard. Bijnaam. Afleiding van Oudfrans lonc, lo(i)ng: lang. Vergelijk De Lange.
Lognon, Lonjon: Bijnaam. Frans oignon: ui.
Lognoul, Lognoule, Lognoulle. Plaatsnaam Lognoul in Ferrières (Luik).
Logtenberg, Lugtenberg, Lochtenberg, Logt, van de, der. Plaatsnaam Logtenberg op verschillende plaatsen.
Lohan: Variant van de Schotse en Noord-Ierse familienaam Logan. Gaëlisch lagan, verkleinvorm van lag ‘hol’.
Lohaus, Lohuis, Löhausen: Plaatsnaam Lohaus (Nedersaksen, Beieren).
Lohier, Lowier: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hluth-hari 'beroemd-leger': Hlotarius. Vergelijk Loyer.
Lohman, Lohmann, Lahmann: Afleiding van Duitse plaatsnaam Loh, Lah: lo, bosje. Vergelijk Logemann.
Lohner. Beroepsnaam van de dagloner.
Lohuizen, van, ten, Lohuis, Loohuis, Lohuis. Zie Lohaus, Loohuis, plaatsnaam?
Loicq, Loix: 1. Vadersnaam. Samentrekking van Lodewijk(s). 2. Spelling voor Loock(x).
Loin, Loing. Bijnaam. Oudfrans loing = long, lonc: lang. Vergelijk Lelong.
Lointier, Lontie, Lonthie: Beroepsnaam. Oudfrans ointier: vethandelaar.
Loise, Loisse, Vandeloise. 1. Vadersnaam/moedersnaam uit Louis/Louise. 2. Naam uit de plaatsnaam Leuze (Namen, Henegouwen).
Loiseau, Loiseaux, Loisel, Loiselle, Loiselet, Loisseau, Loizeau, Oiseau, Oiseaux, Doiseau: Bijnaam. Oudfrans oisel, Frans oiseau: vogel. Bijnaam voor de vogelvanger. Vergelijk Vogelaar, Loiseleur.
Loiseleur, Loiseleux, Loizelier: Franse bijnaam Oiseleur: vogelvanger, ook die vogels africht voor de jacht. Vergelijk De Vogelaere.
Loison, Loyson, Loijson, Loisson, Deloison, Doison. Familienaam uit het Oudfranse oison: gansje. Bijnaam naar gedrag of knuffelnaam. Of beroepsnaam van de kweker van..
Loiter, de: Variant van Delloiter. Plaatsnaam Louâtre (Aisne).
Loker, van. Plaatsnaam Loker, West-Vlaanderen.
Lokere, Lokker: Afleiding van Middelnederlands loken ‘sluiten, bergen, afsluiten, omheinen’.
Lokeren, van, van Loqueren, van Lockeren: Plaatsnaam Lokeren (Oost-Vlaanderen).
Lokerman, Lokermans, Lookermans: Afleiding van Van Lokeren of De Loecker.
Loket, Loquet, Locquet, Lockey. Naam uit het Franse loquet: slot, klink en uit het Nederlandse loket: loket, vak, verborgen hoekje. Franse afleiding van Middenenderlands loke; aflsuiting. Beroepsbijnaam van de slotenmaker.
Lokere. 1. Familienaam uit het Middelnederlandse loken: sluiten, opbergen, afsluiten, omheinen. Familienaam wellicht afgeleid van één of andere beroepsactiviteit. 2. Er is ook een kansje dat het de vereenvoudigde vorm uit 'Van Lokeren', naar de plaatsnaam.
Lokhorst: Plaatsnaam Lockhorst in Leusden (Utrecht).
Lokkee: Aanpassing van Frans loquet ‘slot, klink’, Nederlands loket ‘vak, verborgen hoekje’. Frans verkleinvorm van Middelnederlands loke ‘afsluiting’. Beroepsbijnaam van een slotenmaker.
Lokven, van: Plaatsnaam, vergelijk Lokvenen in Vessem (Noord-Brabant).
Lolkema: Vadersnaam. Afleiding van de Friese voornaam Lolle, die teruggaat op Lodewijk.
Lollier, Loly, Lôly: Beroepsnaam. Oudfrans olier, Frans huilier: olieslager. Vergelijk Lhuilier.
Loman, Lomans. 1. Naam afgeleid van Loo, zie daar. 2. Vadersnaam uit Lodewijk: uit het Germaanse hluth-wig.
Lombaard, de, Lombaert (de), (de) Lombaerde, (de) Lombaerd, Lombaerdt, De Lombard, Lombaerts, Lombaers, Lombaes, Lombarder, Lomberder, Lommaert, Lomma, Lombardo, Lombardi, Lombar, Lombard, Lombart, Lombarts, Lombat, Lomba, Lumba: Een Lombard/Lombaert was een inwoner van Lombardije. Aangezien de Lombarden gespecialiseerd waren in de geldhandel, kreeg Lombard de betekenis ‘bankier, wisselaar, geldschieter, woekeraar’. Het woord lommerd ‘bank van lening, pandjeshuis’ is eruit ontstaan.
Lombeek, van, Lombeeck, van, Lumbeek, Lumbeeck. Familienaam uit de plaatsnaam Lombeek (Vlaams-Brabant).
Lombois. Zie Lambois. Taibosch, waarschijnlijk van Lombois.
Lombril, Lombry, Lombary, Lombarij: Bijnaam. Oudfrans lombril: Eren; of lonbril, Frans nombril: navel?
Lomeijer: Duits familienaam Lohmeier ‘Meier am Loh’, dat is ‘meier bij het bosje’.
Lommel (van), van Lomm, van Lommen, van Lommeren: Plaatsnaam Lommel (Belgisch-Limburg).
Lommelaars, Lommelaers. Afkomstig van Lommel, Limburg.
Lommer, Lommers, Lommerse, Lommerts: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-mêr ‘beroemd–beroemd’: Hlutmarus, Lotmarus.
Lomré, Lomry: Plaatsnaam Lomré, Waals ook lom'rî, in Mont-le-Ban (Luxemburg).
Lonton, Longton, London, Longdon: Plaatsnaam Longton (Lancashire, Staffordshire). Longdon (Staffordshire, Worcestershire).
Lonay, Lonnay, Lhonai, Lhonnay: 1. Waals onê, Frans anneau: ring. Vergelijk De Rinck. Bijnaam. 2. Zie Lan(n)oy(e).
Loncar, Loncart, Lonchard. Variant van Longard.
Loncel, Loncelle, Lonhay, Lonchay, Lelonchay: Bijnaam. Oudfrans lemoissel, Oudpicardisch Loinseau, Waals lonhê: garenkluwen, -klos. Beroepsnaam.
Loncin, de Loncin: 1. Plaatsnaam Loncin (Luik). 2. Romaanse vorm van plaatsnaam Lontzen (Luik).
Loncke, Loucke, Lonque, Lancke: Bijnaam vooriemand die lonkt. Vergelijk De Lonker.
Loncle. Verwantschapsnaam L'oncle: de oom. Vergelijk Doom.
Loncke, Lonke, Loucke, Lonque, Lancke, de Lonker, de Lancker, Lanckers: Bijnaam voor iemand die lonkt, scheel kijkt.
Loncol. Bijnaam Long Col, long cou: lange hals. Vergelijk Lanchals.
Loncour. Reïnterpretatie van Longcou; zie Loncol.
Londen, van: Afkomstig van de Engelse hoofdstad Londen.
Londerseele, van, Londersele, van, van Londerzele, van Londerzeele: Plaatsnaam Londerzeel (Vlaams-Brabant).
Londès, Londes: Variant van Frans Londais, afleiding van plaatsnaam La Londe (Seine-Mar.).
Londner. Herkomstnaam: Londenaar. London: 1. Engelse naam van Londen. Engeland. 2. Zie Longton.
Loneux: Verspreide Waalse plaatsnaam Lon(n)eux (Provincie Luik). Waalse l’ôneû, Frans aunaie ‘plaats waar elzen groeien, elzenbos’.
Lonez, Loné, Lonné, Lonnee: 1. L'onet: afleiding van Oudfrans on, om, Frans homme: man. Vergelijk Mannekens 2. 2. Eventueel jongere spelling voor Lonay.
Long, Longe, Longhe: Variant van (de) Lange.
Longa, Longard. 1. Middenfrans longard: slenteraar. 2. Eventueel variant van Lognard.
Longatte, Longat, Longate, Longautte, Longaute: Plaatsnaam Longatte in Ecoust-St-Mein (Pas-de-Calais).
Longaver, Longavert. Oostduitse familienaam Longaver = Longauer, Langauer, van plaatsnaam Langau (Oostenrijk).
Langasvesnes, Longasvesne, Longavenne: Plaatsnaam Longavesnes (Somme).
Longchamp, Longchamps, Lonchamp, Lonchamps, Longschamps, Longuecand: Verspreide plaatsnaam Longchamp(s): lang veld. De vorm -cand is Picardisch.
Longdos, Longdot, Longdoz, Londos, Londot, Londoz: Plaatsnaam Longdoz in Luik. 1151 Longum Dorsum: lange (heuvel)rug.
Longequeue. Bijnaam: lange staart, wellicht erotisch bedoeld.
Longerich. Duitse plaatsnaam Longerich.
Longerstaey, Longerstay. (Van) Langerstade of-stede.
Longfils, Longfis, Lonfils: Bijnaam Long: lang + fils: zoon, jongen.
Longie, Longue: Oudfrans ongle, Waals ongue: klauw. Vergelijk Clauw.
Longiez, Longie: 1. L'onglet, afliding van ongle: klauw, Vergelijk Longie. 2. Variant van Langiez; zie Langlais.
Longin, Longhin, de Longie, de Longhi, Deloenzien, Delonzien. Bijnaam uit het Picardische longin: traag, sloom, lui.
Longo. Italiaanse bijnaam Longo; lang. Vergelijk De Lange.
Longpré, Long Pretz, Longpretz, Lompret, Lomprez, Delompré: Plaatsnaam Long Pré. Vergelijk Langemeersch. Lompret (Henegouwen), Lomprez (Luxemburg).
Longtain, Longtin, Longtin, Longtings: 1. Oudfrans lontin, lointain: ver, verwijderd. Bijnaam. 2. Paatsnaam Longtain in La Louvière (Henegouwen of Lantin (Luxemburg).
Longuehaleine. Bijnaam voor iemand met lange adem.
Longuepée, Longuepée, Longuespée, Longuepe, Longuepee, Longuepez, Longepee, Langepee: Frans Longuez épée: lang zwaard. Bijnaam voor wapensmid of zwaardvechter. Vergelijk Lanszweert.
Longuet, Longuez, Longhe, Longe, Longhez, Longé: Bijnaam. Afleiding van long: lang.
Longueville (de), Dallongeville, Delongeville, Longheville, Longeville, Lonneville. Familienaam uit de gelijknamige verspreide plaatsnaam in Waals-Brabant, Nord, Pas-de-Calais.
Longuich, Lunquich. Plaatsnaam bij Trier.
Longval, Longueval, Longheval, Longeval, Longcheval, Loncheval. Familienaam uit de plaatsnaam Long Val: lang dal. Dit onder andere in Longueval (Somme, Aisne) en als plaatsnaam in Ghoy (Henegouwen).
Lonhienne. Plaatsnaam in Forêt-les-Chaudfontaine (Luik).
Lonker, de, de Lancker, Lanckers: Bijnaam voor iemand die lonkt, loert, gluurt, scheel kijkt.
Lonsdorfer. Duitse plaatsnaam Lohnsdorf.
Lonte, Lont, van der, Londt. Beroepsnaam voor iemand die een lont maakt, Duits Lunte.
Lonys, Lonijs, Loni, Lonie, Loonis, loones, Loonus, Loons, Leunus, Leunis, Leunissen, Leunessen, Lunis. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Apollonius. 2. Vadersnaam uit de heiligennaam Leonius.
Loo, van, van Loe, Lo, van Looy, van Looij, van Loey, van Loeij, van Loye, van Loy, van Loij: Plaatsnaam Lo (West-Vlaanderen), Korbeek-Lo, Kessel-Lo (Vlaams-Brabant), Venlo (Nederlands-Limburg). Zie ook van der Loo.
Loo (van der), van de Loo, van Loe, van Looy, van Looij, van Loey, van Loye, van Loy, van Loij, van der Loo, van de Loo, van 't Loo, van Deloo, van de(der) Looy, van der Looij, Verloo, Verlooy, Verloy, Verloey, Verloes: Verspreide plaatsnaam ter Lo(o) ‘open plaats in een bos, bos, bosje op hoge zandrug’.
Loobeek. Plaatsnaam in Venray, Nederlands-Limburg.
Looberghe, van. Plaatsnaam Loberge, Frans-Vlaanderen.
Loobuyck, Loobuyk, Loobuijck, Loobuych. Bijnaam voor iemand met een loodzware buik.
Loock, Loockx, (van) Look, Looch, Loocx, Loeckx, Lox, Louckx, Loukx, Loicq, Loix. Bijnaam naar knoflook voor de kweker, eter of verkoper.
Loodsteen. Plaatsnaam. Ook familienaam Lootsteen, Lodesteijn, Lodestijn, Looijensteijn, Looijestijn, Looijestein.
Loof, de. Ongetwijfeld variant van Loef.
Look, van, van Looch, van Loock, van Loocke, van Loke, van Looken, van Looke, van Locke, van Leuken, van de (der) Loock, van der Look, van Loco, Verloock: Plaatsnaam Look ‘omheining, omheinde ruimte’.
Loof, de Looff, de Loof, de Loff: Picardisch lof, louf, Oudfrans lou ‘wolf’. Daaruit Vlaamse Loef ‘loebas, lomperd, lelijke man of vrouw, lummel’.
Looghe: Variant van Logghe, bijnaam voor iemand die log en traag is.
Lookeren, van: Plaatsnaam Lokeren (Oost-Vlaanderen).
Lookman: Bijnaam voor de looketer of lookteler.
Looman, Loomans, Lookman, Loeman, Loemans, Loman, Lomans, Leumans, Loyman, Loymans, Looymans, Looijmans: Afleiding van van (der) Loo. Zie ook Lodeman.
Loonbeck, Loonbeek. Plaatsnaam Loonbeek (Vlaams-Brabant). Of spelling voor Lombeek (Vlaams-Brabant).
Loon, van (den), Loonstra: Plaatsnaam, het graafschap Loon, of Borgloon (Belgisch-Limburg).
Looneman. Afleiding van plaatsnaam Loon.
Loonen, Loonens, Leune, Leunis, Leunens, Leunen, Lons, Loonss, Loones, Laune, Launens, Loens, Luns, Lunssens, Lonys, Lonijs, Loni, Lonie, Loonis, Loonus, Leunus, Leunis, Leunissen, Leunessen, Lunis, Loontjes, Loontjes, Loontiens, Leuntjens, Leuntjes, Leinckens, Lunkes, Lunken, Loones, Loonus: Vadersnaam. Spelling voor Loonis of van Loonens.
Loonsteen, Loonsteijn. Duitse plaatsnaam Lahnstein? Of door d-syncope van Lodenstein, zie Loodsteen?
Loontjens, Loontjes, Loontiens, Leuntjens, Leuntjes, Leunckens, Lunkes, Lunken, Lunskens: Vadersnaam. afleiding van Lonys, van Apollonius.
Loop (van der), Verloop, Voorloop. Familienaam uit de plaatsnaam loop: onder andere in Herentals en Vorselaar (Antwerpen). De familienaam Verloop is wellicht te analyseren als 'van der Loop', waarbij Loop verwijst naar een bepaalde waterloop. Aangezien ook de variant Voorloop voorkomt is het evenwel verleidelijk om, indien Voorloop de oorspronkelijk naamvorm betreft, een verklaring te formuleren die op het woord voorloop(er) gebaseerd is. Zeker omdat de eerste generaties timmerlieden waren, zou men ondermeer aan een beroepsbijnaam kunnen denken op basis van de benaming voorloper voor een bepaald type schaaf. Of aan voorloop(er) in de betekenis voorman of voorganger.
Looper, de, Bijnaam voor een hardloper of beroepsnaam van de loper, bode.
Loopuit, Loopuyt: Zinwoord voor Middelnederlands uteloper: die een gewapende uitval doet, ontvluchter.
Looper, (de) Loopers, Loeper: Bijnaam van een hardloper of beroepsnaam van de loper, de bode. Maar Loper kwam in Zeeland ook voor als voornaam..
Loopstra: Friese afleiding van de mansnaam Lope, zoals Lobe, Lobbe, bakervorm bij de Germaanse voornaam Lodebert.
Loor, de, Loore, de, de Lore, Looren, de Loorde, de Leur: Middelnederlands lore, luere: lor, vod. Beroepsnaam voor de voddenkoopman, oudekleerkoper. Ook bijnaam voor een schelm, loer, Waals-Vlaams leure.
Loorius. Ongetwijfeld een aanpassing van een oorspronkelijke Franse familienaam (Lorjoux, Lorilleux?).
Loos. 1. Zie (de) Loos(e). 2. Soms een verschrijving van Lhost(e); zie Lhoest. 3. Verschrijving voor Lois. 1.
Loos, de, Loose, de, (de) Looz, Looze, Loze, Looses, Leuse; Bijnaam voor iemand die loos is: vals, arglistig, sluw.
Loos, van der: Plaatsnaam Loos ‘afwatering’.
Loosbroek, van. 1. Plaatsnaam Loosbroek (3x in Noord-Brabant). 2. Plaatsnaam Oostbroek in St.-Omaars (Pas-de-Calais, Utrecht) met lidwoord k.
Loosen, Loossens, Loozen, Loisen, Leusen: Afleiding of afleiding van (de) Loze. Zie (de) Loos(e).
Loosveldt, Loosvelt, Loosveld, van Loosveldt, van Loofsvelt, Loosvel, Loosveelde, Loosvelde, Loosfelt, Loosfeldt, Loosfeld, Losfels, Losfeldt, Losfelt, Losfveldt. Familienaam uit de plaatsnaam Loosvelt, Loosveld (uit lauha + velde) (onder andere in Rumbeke).
Loot, van. Plaatsnaam Lot, in Vlaams-Brabant of in Ramskapelle, West-Vlaanderen?
Looten, Lootens, Lotens, Loete: 1.Moedersnaam. Meisjesnaam Lote, korte vorm van voornaam met achtervoegsel -lote, zoals Emmelote, Heilote, Jaquelote, Carlote. 2. Vadersnaam. Lotin, vleivorm van Germaans hluth-naam.
Lootgieter. Beroepsnaam; loodgieter.
Loots,Lootz, Looten, Loten, Lotinga, Lootsma, Loth, Loodts, Lood, Lot, Lott: 1. Vadersnaam. Korte vorm van een voornaam met achtervoegsel -lot, zoals Berteloot, Boudeloot, Hugelot, Ke(r)steloot, Lanseloot, Robeloot, Willoot, Jakeloot. 2. Beroepsbijnaam van een loodgieter of looddekker.
Lootvoet, Lotvoet: Bijnaam voor iemand met loden, loodzware voeten.
Loovere, de, Loover, de. Ongetwijfeld een reïnterpretatie, wellicht van Deloffre.
Loove, van der, Looven, van der, van der Loeff, van Loef, Verloof, Verloove, Verlooven: Plaatsnaam ter Love, bijvoorbeeld in Slijpe (West-Vlaanderen), Aalter (Oost-Vlaaanderene). Middenenderlands love: luifel, uitbouwsel, schuur, keet, galerij, tuin, villa.
Looveren, van; van Leuverden: Plaatsnaam Loveren in Baarle-Nassau (Noord-Brabant), Vught (Noord-Brabant), Westerhoven (Noord-Brabant).
Looij, Looijen, Looyen, Looij, Looy, Looijmans, Looymans, Looijse, Looijsen, Loois, Looisse, Looise, Looi, Looisen, Loeijs: Vadersnaam. 1. Uit Louis, Franse vorm van de voornaam Lodewijk. 2. Looi, korte vorm van Elooi, heiligennaam Eligius.
Looy, van, Looij, van, van Loij, van Loey van Loeij, van Loy, van Loye: 1. Variant van van Loo. Of uit Venlo (Nederlands Limburg. 2. Plaatsnaam Lauw (Belgisch-Limburg): 1146 Lude.
Looijenga: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Looij.
Looyschelder, Looijschelder, Looijscheider. Variant van het Duitse Leuschelder: familienaam uit de plaatsnaam Leuscheid (Noordrijn-Westfalen).
Looze, de; (de) Loos, Loose: Bijnaam voor iemand die loos is ‘vals, arglistig, sluw’.
Loozen, van: Plaatsnaam Loozen in Gramsbergen, Overijssel.
Lopes, Lopez, López. Familienaam die de Spaanse of Portugese wolf vertegenwoordigt, van Latijn Lupus, naar de oude naam die gepopulariseerd werd door Sint Wolf, of een bijnaam naar het dier van een felle man.
Lopik, van; van Loopik: Plaatsnaam Lopik (Utrecht).
Loppe, Loppens, Loppé, Loupe, Louppen, Louppe, Leupen, Leupe: Vadernaam. Loppin is een vleivorm van Loppe, bakervorm van Lodebert, met assimilatie en verscherping bb/pp. Zie Lobbens.
Loppem, van, de Lophem: Plaatsnaam Loppem (West-Vlaanderen) of Lophem (Oost-Vlanderen).
Loppersum. Plaatsnaam, Groningen.
Lor, Loor. Vadersnaam, korte vorm van Lorent, Laurent.
Lorange, Lorenge: Aangezien de sinaasappel (Frans orange) bij ons pas in de 16de eeuw bekend raakte, zal de familienaam wel een jongere reïnterpretatie zijn van Lorance: Laurence. Moedersnaam.
Laraux, Lorea, Loreaux, Loriau, Loriaux, Lorriaux, Laureau, Leurelle, Leuriaux, Lorea, Loréa, Loria, Loral: 1. Vadersnaam. Afleiding op -el (-eau) van heiligennaam Laurentius. 2. Oudfrans lorel: teugel, breidel. Beroepsnaam. Vergelijk Breydel.
Lorabch, Lorbecher. Duitse plaatsnaam Lorbach.
Lorberg, Lorbeg. Reïnterpretatie van Lorbach of Lorber?
Lorber, Loberblatt. Duits Lorbeer(blatt): laurier(blad). Beroepsnaam van de kruidenhandelaar.
Lorcé, Lorce, Lorsé, Lorse: Plaatsnaam (Luxemburg).
Lorch. Duitse plaatsnaam; Larix.
Lorcy. Plaatsnaam in Arville, Luxemburg.
Lord: Engelse bijnaam Lord ‘meester, heer’.
Lordong. Aanpassing van Lourdon?
Lorefice. Beroepsnaam, Italiaanse orefice; goudsmid, juwelier.
Lorenzo, Lorenzon, Lorenzoni, Lorenzonetto, Lorenzutti, Lorenzi, Lorenzini, Lorenzin, Lorenzino, Lorenzetti, Lorenzet, Lorenzetto: Vadersnaam. Italiaanse vormen en afleidingen van de voornaam Laurentius.
Loreynen, van, Lorreinen. Nederlandse aanpassing van Lorraine, het oude hertogdom Lotharingen.
Lorfèvre, Lorfèbvre, Lorphèvre: Beroepsnaam van de goudsmid.
Lorget, Lorgé: Oudfrans orget, afleiding van orge: gerst. Wellicht synoniem met Frans orgelet: gerstekorrel, strontje. Bijnaam.
Loreux, Lorilleux. Oudfrans oreilleur, van orellier; luisteren.
Loridan, Loridant, Loredan, Loretan, Loridon, Leuridant, Leuridan, Leurident, Leuridon, Laridant, Laridan, Laridaen, Larridon, Laridon, Larandon: Frans Loredan, van Italians Loredano, Loretano: afkomstig van Loreto (Italie).
Lorier, Loriers, Lorié, Lori, Lorrie, Lourier: 1. Bijnaam. ‘L’Orier. Oudfrans orier ‘goudborduurder’. 2. Spellingvariant van Laurier ‘laurier’. Vergelijk Duits Lorbeer. Beroepsbijnaam van de kruidenhandelaar of naar de huisnaam. Zie ook Larier(s)
Lorio, Loriot, Laurio: Frans loriot, van l'oriol, van Latijn aureolus: wielewaal. Bijnaam. Vergelijk Auriol
Loripier, Lorriper: Tweeledig vadersnaam. Lory + Pier(re).
Lorjou, Lorjoux, Lorgeoux: Variant van Loriot.
Lormeau, Lorneau: Plaatsnaam Ormeau, afleiding van orme: jonge iep. Vergelijk Delorme, Delormel.
Lormier, Lormiez, Lorimier, Lorrimier, Lorumier, Lorniez: 1. Oudfrans lor(e)mier, Middenenderlands lormier: kleinsmid, vervaardiger van harnas, breidels, sporen. 2. Eventueel L'ormier: plaats waar iepen groeien. Plaatsnaam in Wervik (West-Vlaanderen).
Lormoy, Lornoy: Plaatsnaam. Oudfrans ormoi: plaats waar olmen, iepen groeien.
Loroy. 1. Plaatsnaam Le Lorroir in Solre-Saint-Géry (Henegouwen). 2. Variant van Leroy.
Lorphelin. Bijnaam. Frans orphelin; wees.
Lorquet, Lorguet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Laurent.
Lorquin, Leurkin, Leurquain, Leurqin, Luerquin, Lurquin, Lurkin. Vadersnaam, op -kin afleiding vorm van de heiligennaam Laurentius, Lurent=Leurent.
Lorrendopt, Lorrentop, Leurentop. Familienaam uit de plaatsnaam Ludendorf (Nederrijn-Westfalen).
Lorrens. Vadersnaam. Vleivorm van de Germaanse voornaam Loderik.
Lorscheider. Afleiding van de Duitse plaatsnaam Lorscheid.
Lorsom. Spelling voor Lorson of plaatsnaam?
Lorson. 1. Vadersnaam. Waalse vleivorm op -eçon van de voornaam Laurent. 2. L'orson, afleiding van Oudfrans ors, Frans ours: beer. Bijnaam.
Lorthiau, Lortiaux, Lorteeuw, Lourtioux: Plaatsnaam. Oudwaals ortiaul: tuin; afleiding van Latijn hortus.
Lortiois, Lortioy, Lortio, Lorthiois, Lorthioy, Lorthior, Lorthiors, Lortilloir, Lorthios, Lorthio, Lorthois, Lorthoy, Lotthior, Lodrioor, Lathioor, Lathior: Plaatsnaam L'orthiot: plaats waar netels (Frans ortie) groeien. Plaatsnaam Orthiois bij Hucqueliers (Pas-de-Calais).
L’Ortye, L'Ortije, L'Orthyie,Lourthie, Lourtie: Plaatsnaam. Frans ortie: netel. Vergelijk Lortiois.
Lory, Leury, Laurie, Lori, Loris, Lories, Lorie, Lorri, Leuris, Loiris. Vadersnaam, de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Loderik: hluth-rik.
Los (de), (de) Losse: Middelnederlands en West-Vlaamse losch ‘loens, scheel, eenogig’. Zie ook Deloos.
Losange, Lozange: 1. Oudfrans losange: lof, gevlei, bedrog. Bijnaam. 2. Plaatsnaam Losange in Villers-la-Bonne-Eau (Luxemburg) of Hompré (Luxemburg).
Losbaert. Bijnaam voor iemand met een valse (loze) baard.
Losci. Familienaam die wellicht afkomstig is van de plaatsnaam Loski Potok in Slovenië.
Loscau, Loscaux. Variant van Franse familienaam Lascaux? Plaatsnaam (Corrèze, Hte-Vienne). Of variant van Lescaut?
Losdyck, Losdijck. Plaatsnaam Loosdijk; valse dijk, Schagen.
Losenoord, van. Familienaam in Gelderland, van plaatsnaam bij Ermelo, Gelderland.
Losier, Losie, Lausier, Lozie, Osier, Osy: 1. Frans L’Osier ‘teenwilg, teen’. Beroepsbijnaam van de mandenvlechter.
Losken. Vadersnaam. Nederduitse afleiding van de voornaam Ludwig.
Loslever, Loosleber. Bijnaam : die erop los leeft, die onbekommerd leeft. Vergelijk Lebsanft, Lebschön.
Losman. Afleiding van Los.
Losseau, Lossau, Lohay, Loxhay, Lowhay, Lexhay, Loixhai, Losselet: Bijnaam. Oudfrans ossel, afleiding van os: been; Waals ohé. Vergelijk Franse familienaam Losset.
Losschaert. Middenenderlands losscaert: scheeloog, eenoog. Bijnaam.
Lossery. Verkorting van Allossery.
Lossez, Lossée, Losset: l'osset, afleiding van Frans os: been.
Lossie: 1. Moedersnaam. Variant van Luchie, Lussie, de Latijnse heiligennaam Lucia.
Lostie: Vermoedelijk uit Lossie, met t-invoeging.
Lostrie. Verkorte vorm van Allostery. Zie bij Alloserie.
Lotar, Luta, Lutaert, Luthart, Lutgart, Lutgaart, Lutgard, Lutgaard, Luedtgers, Lutgert. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam hluth-hard: 'beroemd-sterk'.
Lotaire, Lothaire, Lother, Lothier, Lauthier: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-hari 'beroemd-leger': Hlotarius, Lotharius, Lotherus.
Lot, Lots, Lodt, Lodts, Loedts, Loedt, Loidts, Loits, Lutsch, Luts, Lotze, Lotz, Lutze, Lutz, Loutz, Loutsch, Ludze: Vadersnaam. Korte vorm van de Germaanse voornaam Lodewijk. Lutz is meestal Duits.
Lote, Loete. Moedersnaam, zie Lotens en Lotte.
Lotemans, Lottemans. Vadersnaam. Afleiding van Lanceloot of van Lote. Zie Lotens.
Lotens, Looten, Lootens, Loetens, Lotten. 1. Moedersnaam uit de meisjesnaam Lote. Dit is de verkorte vorm van Emmelote, Jaquelote. Lote is in dit geval een betekenisloze verkleinvorm. 2. Vadersnaam uit Lotin, dit is een knuffelvorm van eenGermaanse hluth-naam.
Loter, de. Beroepsnaam van de loter, de man die loot, die de staanplaatsen op de markt en in de hal verloot. Vergelijk De Cavelaer.
Lotfeld. Henegouwse verhaspeling van Losfeld.
Lotgering, Lotgerink: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Lotger: hluth-ger ‘beroemd-speer’: Hlodoger.
Lotigier, Lotigie, Lotigiers, Lottegier, Lustygier: L'ostegier, van Oudfrans ostage: gastvrijheid, logies; waarborg, pand. Beroepsnaam van de waard of de pander.
Lotin, Lottin: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse hluth-naam, bijvoorbeeld Lodewijk
Lotiquet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lotin.
Lotry, Loterie, Lotteriet: Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Loderik; zie Lory.
Lotte, Lote. 1. Moedersnaam, korte vorm van een Lotte/Lote naam: Jacquelotte. 2. Spellingvariant van Lhôte. Ze Lhoest.
Loucas, Lukas, Lukasse, Luka, Lucca, Lukacs, Lukac, Lukaszewski, Lukasz, Lukkesen: Vadersnaam. Apostelnaam Lucas.
Loubry: Vadersnaam. Ook Lobry, Romaanse vorm van Germaanse voornaam lob-rîk.
Louis, Louist, Louies, Louys, Louy, Louijs, Louij, Louix, Lois, Lowijs, Lowys, Lowy, Lowie, Louwie, Louwies, Loewy, Louwye, Louwije, Lowis, Lowist, Lohisse. Vadersnaam, Franse vormen (en de Vlaamse interpretaties ervan) van de Germaanse voornaam Lodewijk.
Louisse, Lowiesse: 1. Vadersnaam. Variant Van Louis of van Looisse. 2. Variant van Waals Louesse, namelijk Lwèsse ‘gast(heer), waard’.
Lous: Door assimilatie rs/s uit Frans L’Ours ‘de beer’. Bijnaam voor een nors, onvriendelijk man. Of huisnaam. Op het zegel van Watier Lous in 1308 (Kortrijk) staat LOVRS met drie beren.
Louter: Bijnaam. Frans Loutre ‘otter’.
Louvigny, Louvegnies, Louvegny, Lovigny, Loviny. Naam uit de plaatsnaam Louvignies (Henegouwen, Nord), Louvigny (Calvados, Moselle, Basses-Pyr.).
Louvrier, Louvry, Louvri, Looverie, Looverier, Lovvrier, Loverie, Loverier, Loveri. Beroepsnaam uit het Franse ouvrier: werkman, arbeider.
Loveniers. Schrijfvariant van Lovigny, Louvrier of Leuvenaar. Zie bij alle drie. Onzeker.
Louw, (de); Louwe: Ook de Lauwe. Bijnaam naar het lauwe, onverschillige karakter.
Louwaard: Ook Lauwaert. 1. Bijnaam voor een luiaard. Afleiding van Middelnederlands laeu ‘lauw, vadsig, onverschillig’. 2. Vadersnaam. Afleiding van de heiligennaam Laurentius.
Louwagie, Lauwagie: Spellingvarianten van de familienaam Louage, Louagie, van le wage, Picardische pendant van Frans Lagage. Picardisch wage, Frans gage, van Germaans waddi ‘pand, onderpand, wedde’. Beroepsbijnaam van de pander, de weddebode, de beambte die pandingen verricht, de gerechtelijke beslaglegger’.
Louws: Vadersnaam. Korte vorm van de heiligennaam Nikolaus of uit Lauwers.
Loxinger, Luchsinger. Van plaatsnaam Luchsingen, Glarus.
Love, de. Spelling voor Delhove.
Loveke, van: Waarschijnlijk een verschrijving voor van Loocke.
Loven, Lovens, Loeve, Loeven: Lo(u)vin, adjactief van Frans loup: verschrikkelijk, dreigend.
Lövenich, Lovenich, Lövenisch: Plaatsnaam Lövenich in Keulen, Erkelenz of Zülpich, Duitsland.
Loveniers. Waarschijnlijk aanpassing van Louvigny.
Loverius, Leverius: Latinisering, waarschijnlijk van Lauwers.
Loverix, Lovrix, Louvricx, Louvriex, Louvrex, Louwerix: 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam lob-rîk 'lof-rijk'. Middelnederlands loverijc: roemrijk, glorierijk. 2. In Luik is Loverix ontstaan van Lauwerins: Lawrins, Lauweris, Lauwerix, Leuwerix, Louwerix, Louv(e)rix, Louvrex, Loverix.
Lovet: Variant van Louvet, verkleinvorm van Frans loup ‘wolf’.
Low, Lowes, Lowe: Eengelse familienaam. 1. Oudfrans. lou: wolf. 2. Engels low: kort. Bijnaam. 3. Low(e) kan ook een geadapteerde spelling zijn (zonder umlaut) van Lôw(e).
Löwenberg, Loewenberg, Lovenberg, Louvenberg, Leuenberger, Leunenberg: Verspreide Duitse plaatsnaam Lôwenberg, Leuenberg. Vergelijk Leeuwenberg.
Löwensteyn, Löwenstein, Loewenstein, Loebenstein, Leeuwenstein, Leeuwestein, Leeuwenstijn, Leeuwenstyn, van Leuvensteijn, Lövenstein: Verspreide Duitse plaatsnaam Löwenstein (Baden-Württemberg, Sleeswijk-Holstein).
Löwenwirth, Lowenweent, Lovenweent: Bijnaam van de 'Wirt zum Lôwen', de waard in het gasthof 'In de Leeuw'.
Loxhar. Luiks-Waalse vorm voor Louchard.
Loy, Loye, Loie, Loi, Loyen, Loyens, Loeyen, Looyen, Looyens, Looijen, Looijens, Loijn, Loijens, Lojen, Loys, Loeys, Luy, Luyens. 1. Vadersnaam uit Louis. De Franse vorm van Lodewijk. 2. Vadersnaam uit Elooi (van de heiligennaam Eligius).
Loyaerts. Middenenderlands loyaert; luiaard.
Loyal, Loyau: Bijnaam. Frans loyal: loyaal, eerlijk.
Loyer, Loyet, Loier: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam hluth-har 'beroemd-leger': Chlodocharius. Vergelijk Lohier.
Loyer, de, de Loyers, Looijer, Loier, Luyers: Beroepsnaam van de (leer)looier. Vergelijk Dhuyvetter.
Loykens, Looijkens: Vadersnaam. Afleiding van Looi. Zie Loy(e).
Lozanne, de: De Zwitserse plaatsnaam Lausanne.
Lozet, Lozé: Bijnaam. Afleiding van Oudfrans los: ellendig. Of van Waals lusse: lui?
Lozin. Afleiding van Oudfrans los; ellendig. Zie Lozet.
Lub, Lubig, Lubbinge, Lubking, Lubsen: Vadersnaam. Bakervorm (en afleidingen) van Germaanse voornaam Lubbert, Lubbe.
Lubbeek, van, van Loubbeeck, Liebecq: Plaatsnaam Lubbeek (Vlaams-Brabant).
Lubsen, Lube: Vadersnaam. 1 Korte vorm en afleiding van Lubber. 2. Zie Lobbe(ns).
Lubbekens, Lupkens. Verdwenen variant van: 1. Lubber, zie daar. 2. Lippens, zie daar. 3. Lubbens, zie daar.
Lubber, Lubbers, Lubberts, Lübbert, Lubbersen, Lubberding, Lubbering: Vadersnaam. Germaanse voornaam Lubbert: leud-berht ‘lieden-schitterend’: Leu(t)bertu, dat is Liebrecht; of Lodebert, zie Lobbens.
Lübeck, Lubeck: Duitse plaatsnaam Lübeck.
Lübke, Lubke, Lubcke, Lubcke: Vadersnaam Lubbeke, Nederduitse afleiding van de voornaam Lubbe, Lûbbert.
Lublin, Lubliner. Plaatsnaam Lublin in Polen.
Lubrez. Wellicht spelling voor Lebret; de Breton. Lucullus.
Lucardie. Spelling voor Lecordie(r); zie Cordier. Vergelijk Lufiacre (voor le/lu)? Of Italiaanse familienaam Lucardi?
Lucas, Lukassen, Lukasse, Lukaes, Luca, Lucat, Lucats, Lucasse, Lucassen, Loucas, Lukas, Luka, Lucca, Lukac, Lucacs, Lukasz, Lukaszewski, Lukessen, Luiks, Luickx, Luycks, Luiks, Luiken, Luycken, Luike, Loeks, Lukenga, Luikenga, Luikinga, Lüken: Vadersnaam. De naam van de evangelist Lucas.
Luchen (van), van Luchene, Vanluchene, van Luchène, van Lucchene, van Luggene, van Luechene, (van) Luchem. Familienaam uit de plaatsnaam Luchen in Mierlo (Noord-Brabant) of Luchem (Noordrijn-Westfalen).
Luchie, Luchies, Lussie, Lussis, Lucy, Louchy, Lochie, Lossie, Lochy, Locy, Lossy, Lachie, Lachi. Moedersnaam uit de Latijnse heiligennaam Lucia, van Latijn lux; licht.
Luchier, Luchie, Lhussier, Lhussiez, Lussier, Lussie, Lussiez, Luciez, Lucyer, Lucieer: Beroepsnaam. Oudfrans huchier: timmerman, meubelmaker.
Lucidarne, Lucidarme: Uit louche-darne: slikt vismoten? Vergelijk Loucefeve, Loucepoiez 'louche fèves, pois' Of l'huchier d'armes: die de wapens afroept bij een toernooi?
Lucien, Lucian, Luciano, 1: Vadersnaam. Italiaanse en Franse vormen van Latijnse heiligennaam Lucianus.
Luchtmeijer, Luchtmeyer: Door volksetymologie en omkering van volgorde van klanken uit Lutkemeijer? Een meier met de voornaam Lutke, van Ludeke; zie Lutjens. Of volks etymologisch uit Duits Lu(e)gmeier ‘boer, meier van een Lueg of verborgen plaats, holte, hol’.
Lucht, Lugt, de Hooglugt, Lugtig. Zie voorgaande, ook plaatsnaam.
Lucieer: 1. Variant van Luchier, van L’Huchier. Beroepsnaam. Oudfrans huchier ‘timmerman, meubelmaker’. 2. Eventueel Frans Lhuissier ‘de Deurwaarder’.
Lucion. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lucien.
Lucius. 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Lucius. 2. Humanisten-naam. Latinisering van Lutz = Ludwig. Lucius was bijvoorbeeld de humanistennaam van Ludwig Lutz (1577-1619).
Luck, Lucke, Lück, Lücke: vadersnaam. Duitse vorm van de Germaanse voornaam Ludeke. Soms van Lucas.
Lucker, Lücker. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam leud-ger: lieden-speer. Leudgarius.
Lückerath, Luckerath: Plaatsnaam Luckerath, Noordrijn-Westfalen.
Ludden: Vadersnaam. Afleiding van Germaans hluth-naam, zoals Ludwig.
Luckermans, Lukermans. Variant van Lokermans.
Luckers, Lukers: 1. Afleiding van Duits Lucker. 2. Afleiding van De Luy(c)ker.
Luckmans, Luckman. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Luce of van Lucke.
Luckner. Afleiding van Duitse plaatsnaam Lucke; opening, smalle doorgang.
Lucullus. Vadersnaam. Latijnse voornaam Lucullus.
Luddens, Ludding. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Ludwig.
Ludema: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaanse hluth-naam; vergelijk Ludden.
Luderich: Vadersnaam. Duits rîk-naam Luttrich, Lutterig, pendant van Loderik, met als eerste lid Germaans Leud of hluth.
Ludikhuize, Ludikhuyze, Ludikhuizen, Ludikhuijze, Ludekuse: Plaatsnaam Lüdinghausen (Noordrijn-Westfalen).
Ludioff, Ludiow, Lütolf: Vadersnaam. Germaanse voornaam Ludolf. Zie Lulof.
Ludmann. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam met Lud- zoals Ludolf, Ludwig.
Ludwig, Lode, Lodewijk: Vadersnaam. Duitse vorm van de Germaanse voornaam Lodewijk. Zie Lüdecke. Vergelijk Duits Lüdeckens, dat (met d-syncope) in het Nederlands aan Luikens beantwoordt.
Luermans: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Loderik/Lorik of van heiligennaam Laurentius.
Luetkemann. Vadersnaam. Afleiding van Lüttke; zie Lutgen(s).
Luff. Vadersnaam. Germaanse bakernaam Luffo bij een voornaam zoals Ludolf. Zie ook Luffin.
Luffelen, van, van Leuffel, van Leuffelen: Plaatsnaam, door dissimilatie van Van Nuffel(en) (vergelijk Van Lerius, van Valerius).
Lufiacre. Verschrijving voor Lefîacre (vergelijk Lucardie). Vadersnaam. Heiligennaam fiacrius. Franse familienaam Fiacre.
Lugen, Lugens, Lugentz, Luges. Moedersnaam. Vrouwelijke vorm van de Germaanse voornaam Lutgard. Vergelijk Duits Lugelin.
Lugil, Lugli: 1. Vadersnaam. Afleiding van Ludwig. 2. Moedersnaam. Afleiding van Lutgard. Vergelijk Lugen.
Lugtenburg: Plaatsnaam Luchtenburg in Rolde (Drenthe), Eelde (Drenthe) en Lienden (Gelderland).
Lugtmeijer, Lugmeier, Luegmeier: boer, meier van een Lueg: verborgen plaats, holte, hol. Plaatsnaam in Tirol.
Luhr, Lühr, Lührman, Lurmann: Duitse plaatsnaam Lur, Lür: hoogte, hoog veld of bos.
Luib. Vadersnaam. Korte vorm van een Germanse voornaam.
Luidenga: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaanse voornaam Ludo, Lude.
Luidens, Luyens: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse lied-naam.
Luijs, Luys, Luysch, Loysch, Loys, Luyce, Luyssen: 1. Vadersnaam van Loïs, Frans Louis. Vergelijk Luysmans. 2. In Limburg is Luys een veldnaam: hooiland.
Luik, Luijk, Luiken, Luikens, Luijken, Luyken, Leuiken: 1. Vadersnaam. 1. De voornaam Luc, heiligennaam Lucas. Zie Luijks(e). 2.Variant van van Luik. 3. Vadersnaam met achtervoegsel -ken (= -tje) bij de voornaam Lui, van Ludo.
Luik, van; van Luijck, van Luijk: Plaatsnaam Luik, Frans Liège (Provincie Luik).
Luiken, Luikens, Luyken, Lueken: Vadersnaam Ludekin/Ludiken, afleiding van een Germaanse leud- of hluth-naam (Ludolf).
Luikenaar, Luijkenaar: Afkomstig van Luik (Provincie Luik).
Luikfasseel, Luickfasseel, Luyckfasseel, Luycfassel, Luyckfassel, Luyckfassel, Luyckfazeel, Luyckrasseel, Luyckfessel, Luyckvanzeel, Luykfasseel: Zinwoord: Middenenderlands luken: toedoen, dichtknijpen, sluiten. Middenenderlands fasceel: bos, takkenbos. Beroepsnaam: die de houtbundels dichtbindt.
Luilcke, van de. Verhaspeling van Van den Bulcke.
Luijn, van. Limburgs hypercorrect voor Van Loen.
Luinge, Ludinge, Fries Ludinga, Lunia, Gronings Luinga, in Holland Luding, Ludink, van Ludinge, van de vadersnaam Lude, Lode, Hlude, Hlode, Chlodo.
Luinstra: Friese afleiding van plaatsnaam ter Luine, Ter Lune in Kollum (Friesland).
Luipen, van: Vermoedelijk niet een herkomstnaam, maar de vadersnaam. Luipen, Luijpen met secundair voorzetsel. Luyben, Luijpen, van. Germaanse voornaam Liebrecht/Luibrecht of Lieboud.
Luisterburg, Luijsterburg: Plaatsnaam Luisterburg bij Nispen (Noord-Brabant) en in Beerse (Provincie Antwerpen).
Luiting, Luyting: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse leud-naam; vergelijk Luyten(s).
Luitwieler: Duitse familienaam Lütwiler, Leutw(e)iler, van plaatsnaam Leutwil (Aargau, Zwitserland).
Lukaart, Luikaart: Duitse moedersnaam Laukhart, van Lukart, van Liutgard.
Luksberg. Plaatsnaam. Variant van Luksenberg of van Loksbergen, Limburg?
Luksenberg. Waarschijnlijk variant van Luksenburg, plaatsnaam Luxemburg. Burg- en bergnamen werden vaak verward.
Lukus: Vermoedelijk vervorming van de voornaam Lucas.
Lul, van, Lulle, van, de Lulle, van Lil: Variant van Van Lil of van Delille?
Lulle, de. 1. Lees Delulle: del Huile, vertaling van Van Huile. 2. Zie Van Lul(le).
Lulof, Lulofs: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-wulf ‘beroemd-wolf’, Cholodulfus, Duits Ludolf.
Lülsdorf. Duitse plaatsnaam in Niederkassel.
Lulsens. Warschijnlijk regressievorm van Lussens.
Lumanne. Spelling voor Lemanne : Léman.
Lumay, Lumaye, Loumaye, Lumey: Plaatsnaam Lumay (Waals-Brabant), Nederlands Lummen.
Lumeau, Lumia: Wellicht variant van Franse familienaam Lhomeau, zoals Lhommel afleiding van orme: olm, iep. Lumen(s), zie Lummens.
Lummen, Lummens, Lümes, Lumens, Lumen, Lumes, Lommens, Lommen, Lomme. 1. Germaanse voornaam met Leude + mar zoals Leudemar, Leudemond of Hlodmar. 2. Of uit de plaatsnaam Lummen (Limburg, eventueel Waals-Brabant).
Lummerzheim. Plaatsnaam Lommersum bij Keulen.
Lundström. Scandinavische plaatsnaam; rivier in een bos.
Luneau, Luneaut. Plaatsnaam Luneau. (Allier, Hérault)
Lünebach, Lunebach. Duitse plaatsnaam.
Lunenberg: Plaatsnaam Lunenberg in Langbroek (Utrecht).
Lunenburg. Duitse plaatsnaam Lûneburg.
Lunskens. 1. Vadersnaam: verkorte vorm of knuffelvorm van de Heiligennaam Appolonius. 2. Vadersnaam afgeleid van de heiligennaam Leonius.
Lunteren, van. Plaatsnaam Lunteren (Gelderland).
Lupker: Duits Lübecker, afkomstig van Lübeck (Sleeswijk-Holstein).
Lupo, Loupo, Loupot: Vadersnaam. Wellicht van Liebrecht; vergelijk de Fries-Groningse vormen Lubbe, Luppe, Luppo. Of van Lipo, Philippot. Vergelijk Luppens = Lippens.
Luppen, van der. Variant van Van der Lippe, met ronding van de i voor p (vergelijk Luppens)? Of variant van Nederlandse familienaam Van der Lubben ?
Luquet, Luckett: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Luc, heiligennaam Lucas.
Luquiser. Vertaling van Lockefeer. Frans fer; ijzer.
Luremonde, Lurmonte, Luremonte: Waalse dissimilatie van Ruremonde, plaatsnaam Roermond (Nederlands-Limburg).
Lurge, Lurje. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Laurentius. Vergelijk Lurkin.
Luron, Lurot. Bijnaam. Frans luron; vrolijke kerel.
Lus, Lusse, Lussens: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-so: Luzo. Vergelijk Lots, Luts.
Lusignan. Plaatsnaam, Vienne, Char.-Mar.
Lussanet, de: Andere spelling van de Franse familienaam Delucenay. Plaatsnaam Lucenay (Côte-d’Or, Nièvre, Rhône, Saône-et-Loire).
Lust (de): Bijnaam voor een lustig man of voor iemand die zich aan de lusten (eten, drinken) overgaf. Vergelijk Lustig.
Lusson, Lussot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Lucien. Lusson kan door assimilatie van Lurson worden verklaard.
Lust, de. Bijnaam voor een lustig man of voor iemand die zich aan de lusten (eten, drinken..) overgaf. Vergelijk Lustig, Duits Lust, Lust(ig)mann
Lustbader. Beroepsnaam van een badmeester, exploitant van een 'badstoof of badhuis. Wijst 'lust' op de reputatie van de badhuizen?
Lustenhouwer, Lustenouwer. Duitse familienaam Lustnauer, van plaatsnaam Lust(e)nau (Vorarlberg).
Lustgarten. Duitse plaatsnaam; lusthof.
Lustig: Bijnaam naar het lustige, vrolijke karakter.
Lustman, Lustmann. Zoals Duits Lustigmann bijnaam voor een lustig, vrolijk man.
Lutaert: Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-hard ‘beroemd-sterk’.
Lutaster. Plaatsnaam in Thimister, Luik.
Luteijn, Lutijn: Frans lutin ‘dwerg, kabouter’.
Luteraan. Joodse familie. David Levie.
Lutgens, Lutgen, Lutgens, Lutge, Litje, Lutje, Lutjens, Lutjes, Ludgen, Lùttgen, Lùttgens, Luttgens, Luttiens, Ludecke, Ludik, Luttke, Lutke, Liittke, Ludtke, Luctkens, Lucktens, Luchtens: Vadersnaam Lute, Lude, Lode, Hlude, Hlode, in Friesland nog als Luut, Luit, Luutzen en Luitsen. Afleiding van een Germaanse leud-naam, zoals Lie(d)boud, Lie(d)brecht of van een hluth-naam, zoals Ludolf, Lodewijk/Ludwig, Lodebrecht, Luther.
Luther, Luthers, Luters, Luter, Lutter, Lutters, Lütter, Luder, Lüders, Lüder, Loeters. Vadersnaam. Germaanse voornaam hluth-hari ‘beroemd-leger’: Hlotarius.
Lutherau, Leuthreau: Vadersnaam. Afleiding van Luthier, Romaanse vorm van Luther.
Luthringer, Lutringer, Luttringer: Lothringer: Lotharinger, uit Lotharingen.
Lutin, Luttin, Luteyn, Luteijn: 1. Frans lutin; dwerg, kabouter. Vergelijk Cobbaut. 2. Vadersnaam. Zie Luttens.
Lutjeharms. Vadersnaam. Dubbele voornaam. Zie Lutgens en Harms.
Lutjens, Lugten: Vadersnaam. Verkleinvorm van Germaans leud-naam, zoals Lie(d)boud, Lie(d)brecht, of van een hluth-naam, zoals Ludolf, Ludwig, Lodebrecht, Luther; Lugten, van Lutgen.
Lutman. Vaders-, moedersnaam. Afleiding van een Germaanse hluth-naam.
Luttikhuizen (van), (van) Ludikhuizen, (van) Luttikhuis, (van) Luttjehuizen. Familienaam uit een plaatsnaam ergens in Noord-Holland-Friesland uit lutttik (klein)-huis.
Luton, Louton, Lutton: Oudfrans luiton: dwerg, kabouter. Vergelijk Lutin.
Lutsen. Waarschijnlijk spelling voor Luitgen, met erg palatale uitspraak van g, zoals in het Rijnland.
Lutte. Vadersnaam. Germaanse bakernaam Lutto, zie Luttens.
Luttenberg. Plaatsnaam Leutenberg, Beieren.
Luttens, Lutens, Luten: Vadersnaam van Luttin, vleivorm van Lutto, bakervorm van een Germaanse hluth-naam, zoals Hludbert/Lodebert.
Luttwiller, Luitwieler: Duitse familienaam Lùtwiler, Leutweiler, Leutwiler, van plaatsnaam Leutwil (Zwitserland).
Lutzemburg. Stad of Hertogdom Luxemburg (Luxemburg).
Luuberg. Plaatsnaam Luberg, Beieren.
Luuring: Vadersnaam. Variant van Leurin, Lorin, van Laurin, vleivorm van de heiligennaam Laurentius.
Luurts, luurs, Luursema, Luutrsema, Luirs, Lührs, Luyrin; vadersnamen Luithart, Ludehart en van Luiter, Luther, Lothar of Liudheri, waarvan Luurt en Luur.
Luwema, Luiwema: Friese familienaam Luwema, afleiding van de voornaam Luwe.
Luxen, Luxem. Plaatsnaam Luxem, Rijnland-Palts. Eventueel Loksem, Vlaams-Brabant.
Luxenburg, (van): Afkomstig van stad of hertogdom Luxemburg.
Luijben, Luijpen: Vadersnaam. Van Germaanse voornaam Liebrecht/Luibrecht of Lieboud.
Luycker, de, Luyker, de, Lukers, Leukers: Afleiding van Middelnederlands luken: (af )sluiten, dekken. Beroepsnaam van de dekker, leidekker, of van de stucadoor die de muren dichtpleistert:
Luyben, Luijben, Luijpen: Vadersnaam van Germaanse voornaam Liebrecht/Luibrecht of Lieboud. Vergelijk Luib.
Luyck, de, Deluk, Deluc: Variant van De Luycker?
Luyck, van, van Luijk, van Luck: Plaatsnaam Luik, Frans Liège.
Luijendijk: Plaatsnaam Luiendijk, nu Binnenluiendijk in Hoorn (Noord-Holland).
Luijens: Vadersnaam. Van Luidens, vleivorm van een Germaans lied, van leud-naam.
Luijken, van: Plaatsnaam ‘afgesloten, beloken plaats’? Of reinterpretatie van van Luik.
Luijks, Luijkse, Luijcks, Luijckx, Luycx, Luykx, Luijex, Luyck, Luycks, Luykx, Luycx, Luyx, Luyx, Luijks, Luijckx, Luijcx, Luijcx, Luickx, Leuyckx, Luuk, Luc, Lucq, Luk, Luks, Luque, Luckx, Luck, Lux, Luxque, Leugs (Fries), Leuk, Leuck, Leuckx, Leux, Leuxe, Lueck, Luynckx, Leiyckx. 1. Vadersnaam uit de heiligennaam Lucas. Zie ook daar. 2. De vormen met ui/eui kunnen varianten zijn van Loix. Zie bij Loock(x).
Luymoyen, Luymoeyen, Laymoei, Laymoeien: Moedernaam. Germaanse voornaam leud-môd 'lieden-(ge)moed': Liutmod.
Luijmes, Luimes: Boerderijnaam Klein Luimes.
Luypaert, Luypaerd, Luypaert, Luypaerts, Luipaert, Luijpaert. 1. Uit het Middelnederlandse lupart: luipaard, leeuw. Waarschijnlijk een huisnaam, of mogelijk ook een bijnaam. 2. Een enkele keer een familienaam uit een plaatsnaam.
Luys, Luysch, Luijs. 1. Vadersnaam uit Loïs (uit het Franse Louis). 2. In Limburg is Luys een veldnaam: hooiland.
Luijpen, van: Plaatsnaam? Vermoedelijk vadersnaam. Luijpen met secundair voorzetsel.
Luysmans. Lueysmans, Luijsmans: vadersnaam. Afleiding van Loïs, Frans Louis. Vergelijk Luys.
Luyster, van de, Luijster, van de: Plaatsnaam Luister, kreek in de Oude Polder (Zeeland).
Luysterborg, Luysternorgh, Luysterborgs, Luysterborghs, Luysterburg, Luijsterborg, Laustrebourg: Plaatsnaam Luisterburg bij Nispen (Noord-Brabant) en in Beerse (Antwerpen).
Luysterman, Luystermans, Lystermans, Loostermans, Losterman, Lostermans. Afleiding van Middelnederlands luusteren: luisteren. Vergelijk Duits Lauscher, Lauster(er), Nederduits Lustermann.
Luyt, van, van Luijt, van Luijten, van Luyten, van Lud, van Ludt. Plaatsnaam Leut, Limburg, of in Ubbergen, Gelderland.
Luyen, Luytens, Luijten, Luijtens, Luyte, Luyetenem Lutte, Luyttens, Luite, Luten, Lutens, Luthen, Lute, Verluyten: Moedersnaam Luite, van de voornaam Lu(i)tgard. Verluyten; vrouw Luite.
Luytgaerens, van de Luijtgaarden, van de Luitgaarden: Moedersnaam. Germaanse voornaam leud-gard ‘lieden-omheining’.De aanloop van der is te verklaren als hypercorrectie voor ver ‘vrouw’, geherinterpreteerd als van der.
Luyts, Luijts, Luitsz, Luits, Luites: Vadersnaam. Brabantse ontwikkeling uit Loots of Lots.
Luymoeyen, Luymoyn, Laymoei, Laymoeien. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam leud-mod.
Luysterman, Luystermans, Lystermans, Loostermans, Losterman, Lostermans. Bijnaam uit het Middelnederlandse luusteren: luisteren (voor bijvoorbeeld iemand die goed kon luisteren/horen) en fluisteren (bijvoorbeeld iemand die stil praatte). Mogelijk ook uit luuster: glans (beroepsbijnaam voor een poetser).
Luyten, Luytens, Luijtens, Luijten, Luytenne, Luyte, Luytte, Luyttens, Luiten, Luit, Luten, Lutens, Luthen, Verluyten. Moedersnaam (via Luite) naar de voornaam Lu(i)tgard.
Luzar, Luzot, Luzeaux, Lusiaux, Lusiau, Loza, Losa: Bijnaam. Picardisch lozard: luiaard; Boons lusot: leegloper; eventueel Waals lôsard: vicier.
Lij, de: Spelling voor Delie, van Dilie. Moedersnaam. Korte vorm van heiligennaam Odilia.
Lijbaart, Lijbaert: Spelling voor Liebaert. 1. Vadersnaam. Variant van Libe(e)rt, van Germaans leud-berht ‘lieden-schitterend’, of Germaans leub-hard ‘lief-sterk’, resp. Lietbertus Of Liubardus, Leopardus. 2. Overdrachtelijk naar Middelnederlands liebaert ‘luipaard, leeuw’ voor een Vlaming, Vlaamse patriot.
Lycklama, Friese vadersnaam Lykle; van Nicolaas, ma; man.Zie 'Likelsgea of St. Liklesgea aan het dorp St. Nicolaasga (ga of gea is dorp in het Friesch) in Doniawarstal.
Lycoops, Lycop, Lycops, Lijcops, Lykops, Licop, Licops, Licoppe, Licope, Lecop. Naam uit het Middelnederlandse lijfcoop, licoop: wijnkoop, handgeld, godspenning of fooi bij het sluiten van een koop. Beroepsbijnaam voor de veilingmeester.
Lyftochts, Lijftocht, Lijftochts, Lijftochs, Lyftoghts, Lyftoghs, Lijftoghts, Lijftochts. Verdwenen naam uit het Middelnederlandse lijftocht: levensonderhoud, vruchtgebruik, lijfrente, weduwegift. Bijnaam voor iemand die daar op enige manier mee te maken heeft.
Lijk, Lijcke, Lyck, Lycke.Vadersnaam. Germaanse voornaam Lideco, verkleinvorm van leud-naam. Vergelijk Liekens.
Lijke, van der; van der Lijcke: Plaatsnaam Lijk in Heesch (Noord-Brabant)?
Lijn, van der: Zoals van der Lin een Waalse aanpassing van van der Linden.
Lynch. Variant van Engelse familienaam Linch. Plaatsnaam. Oudengels hlinc: heuvel.
Lynckeman. Afleiding van Van der Linck.
Lynen, Lijnen, Leijnen, Leyne, Leynen, Lienen. Moedersnaam, verkorte vorm van Katheline, Pauweline of een andere voornaam.
Lijnbach: Duitse plaatsnaam Leimbach (Baden-Württemberg, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts, Saksen, Thüringen) of Leinbach (Beieren, Baden-Württemberg).
Lijs, de le: Spelling voor Frans Delelis. La Lys is de Franse naam van de rivier de Leie.
Lijsen, Leijsen: Moedersnaam. Spelling voor Lijsen. 1. Voornaam Lijse = Alice, Aleidis. 2. Lijse, Lise = voornaam Elisabeth.
Lyser, de, (de) Liser, Leiser, Leizer, (de) Letser, Leijzer, Leijser, Leijzers. Naam uit de plaatsnaam Lyss bij Bern (Zwitserland).
Lijtle: Wellicht van Engels Little ‘klein’.
Lijtsman: 1608 Hans Lietsman, Zutphen. Duits Lietzmann, afleiding van Lietz, afleiding op –so van een Germaans leud-naam.
Lijzer, de; de Leijser, de Lijser: Afleiding van plaatsnaam Lyss bij beroepsnaam.
'
M.
Maagd, de; de Maagt: Volksetymologisch uit Middelnederlands maech, mage ‘maag, bloedverwant’.
Maagdenberg, van den, van den Maegdenbergh, van den Maagdenburg: Plaatsnaam Maagdenberg in Oostburg (Zeeland) en in Venloo (Nederlands Limburg. Eventueel de Duitse plaatsnaam Magdeburg, Nederlands Maagdenburg.
Maagen: Vadersnaam. Verbogen vorm van de Germaanse voornaam Mago.
Maaikens, Maaykens, Maayen, Maeyen, Maayens: Moedersnaam. Afleiding van Middenenderlands Maeye, Maai: Maria. Vergelijk Maeyens.
Maalderije: Volksetymologische aanpassing van de familienaam Malderez, Maldré, van Frans male denrée ‘slechte, minderwaardige waar’. Bijnaam voor de verkoper ervan.
Maaldrink, beroepsnaam, van maalder, maler, mulder of molenaar.
Maan, de, de Maen: 1. Variant van De Man, met Oost-Vlaams gerekte a. 2. De Maan was ook een verspreide huisnaam. In Bs. werd in 1717 een vondeling De Maen genoemd, omdat hij voor het huis 'De Maen' gevonden was.
Maandag: Bijnaam voor de naam van de weekdag, de maandag. Vergelijk Vrijdag, Duits Montag.
Maanen, Maene: 1. Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Mano, variant van Manno ‘man’, vergelijk Manekin = Mannekin. 2. Huisnaam. 1600 Cornelisz Meesz bijgenaempt ’t Manneken in de Maen, Zouteveen.
Maanenschijn: Bijnaam ‘maneschijn’ voor iemand die vooral ’s nachts actief was? Vergelijk Duits Sunnenschein.
Maanhout, Maenhoudt, Maenhout, Maenhaut, Manhoudt: Vadersnaam. Germaanse voornaam man-wald ‘man-heerser’: Manolt, Manvaldus.
Maarelen, van; van Marle: Plaatsnaam de Marel‘ mergel, mergelgroeve’. Plaatsnaam Maarle in Poppel (Provincie Antwerpen), Noordwijk (Zuid-Holland). Marle, Overijssel.
Maarleveld, (van): Plaatsnaam ‘mergelveld’.
Maarschalck, Maarschalk de, de Maersschalck, Marschalk, (de) Maesschalc, Maeschalck, Maeschalk, de Maarsschalck, de Maarschalck, (de) Maerschalcke, Maerskalck, Maerskalcke), (de) Maesschaelck, Maeschaelck, Maeschalk, Demaerschalet, Masschalck, Maesschalkc, Maesschal, Maessckal, Maescalck, Maesschalck, Maelschaelck, Maelschalk, Mayschalk: Beroepsnaam van de maarschalk. Middelnederlands maerscalc ‘paardenknecht, stalknecht, hoefsmid, paardenarts, stalmeester’, meestal ‘hoefsmid’. Ook gewoon smid.
Maarschalkerweerd, van. Plaatsnaam bij Houten, Utrecht.
Maarse, Maarsen, Marée : Vadersnaam. Afleiding van een mêr-naam. Of moedersnaam: korte vorm van Marcilia of Martiana.
Maarsman, Marsman, Meersman, Mersman, Meirsman, (de) Meersseman: 1. Afleiding van plaatsnaam Mars, Meers, Middelnederlands ma(e)rsch, me(e)rsch ‘beemd, laag nat eiland’, Vlaamse meers. 2. Beroepsnaam. Middelnederlands merseman, meerseman, maers(e)man ‘rondtrekkend koopman, marskramer’.
Maartens, Maarten, Maartense, Maerten, Maertens, Maertins, Martens, Martense, Martenssen, Martin, Martina, Martins, Martyn, Martijn, Marteyn, Mareijn, Marting, Maringsen, Martinsse, Meertens, Mertens, Mertin, Meerten, Mertes, Mertus, Mert, Meert, Meerts, Merts, Meerte, Meirt, Meirte, Meets, Martinus, Martinussen, Martinis, Martinissen, Marthunussen, Demartain, Demartin. Vadersnaam afgeleid van de Latijnse voornaam en heiligennam Martinus. Martein is een variant van de Franse voornaam Martin. Martinia kan Italiaans en ook Latijns zijn.
Maas, Maass, Maes, Mas, Mees, Moos, Moes, Mos, Moës, Mues, Muës, Moeys, Moies, Moiës, Mous, Maassen, Maassene, Maasen, Masen, Maessen, Maessens, Maesen, Maesens, Maahsen, Mahsen, Mausen, Meessen, Mesen, Mesens, Meses, Meezen, Mezen, Meehsen, Moesens, Moesen, Moessens, Moesse, Moosens, Moosen, Mohsen, Mosen, Muesen, Muësen. Vadersnaam, afgeleid van de apostelnaam Thomas (wat in het Aramees tweeling betekent).
Maas, van der; van der Mas, Vermaas, Vermazen: Naam van de rivier, de Maas, maar ook van talrijke waterloopjes.
Maasdam, (van): Plaatsnaam Maasdam (Zuid-Holland).
Maaskant, (van): Plaatsnaam Maaskant in Vessem (Noord-Brabant).
Maasland: Plaatsnaam Maasland (Zuid-Holland).
Maasmans: Vadersnaam. Afleiding op –man van de voornaam Maes = Thomas.
Maassen, Maassenne, Maasen, Masen, Maessens, Maessen, Maesen, Maahsen, Mahsen, Maussen, Meessen, Meesen, Mesen, Meessens Meesens, Mesens, Meses, Meezen, Mezen, Meehsen, Moesens, Moesen, Moessens, Moesse, Mossens, Moosen, Mohsen, Mosen, Muesen, Muësen: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Maes = Thomas; of van Maaszone. Moesen is Zuid-Limburgs.
Maastricht, van; van Mastrigt, Maastrigt, van: Plaatsnaam Maastricht (Nederlands Limburg).
Maat, (de): Middelnederlands maet ‘maat, makker, gezel’. Bijnaam. Vergelijk Janmaat, Kesmaat, Janknecht.
Maathuis, Maatman, Madhuizen. Plaatsnaam.
Maatjes, Maats, Maetens, Matena, vadersnaam Mate.
Maaijen, Maeijens: Moedersnaam, Voornaam Maaie = Maria.
Maaijer, de; de Maeijer, (de) Maijer: 1. Beroepsnaam van de maaier. 2. Eventueel een Brabantse variant van de Meijer. Maijer kan zelfs een spelling zijn van Duits Maier, Meier.
Mabe, Mabbe, Maebe, Mabesoone, Mabezoens, Smabers. Moedersnaam afgeleid van de voornaam Mabe = Mabelie = (A)Mabelia.
Mabille, Mabil, Mabile, Mabelis, Mabelus, Mabele, Mabel, Mabilde, Maubille: Moedersnaam. Mabelie van Frans Mabille, van Latijnse Mabilia, Amabilia.
Mabesoone: Moedersnaam. Zoon van Mabe=Mabelie (zie Mabelis).
Mabillon, Mabilotte, Mabiloot: Moedersnaam. Vleivorm van Mabille.
Mabilot: Moedersnaam. Vleivorm op –ot van de voornaam Mabille (zie Mabelis).
Mabit, Maby, Mabyt, Mabeyt: Moedersnaam. Waalse afleiding van Mabille.
Macaré: 1. Franse familienaam, ook Macarez, Macrez, Zuid-Franse variant van Macarel, Maquerel, van Maquereau ‘makreel’. Bijnaam naar de visnaam. 2. Vadersnaam. Verkleinvorm van Macaire, de Franse vorm van de Griekse heiligennaam Makarios.
Mac Donald. Vadersnaam. Zoon van Donald, Gaëlisch Domhnall, Oudiers Domnall 'wereld-machtig'.
Macadam. Vadersnaam. Zoon van Adam.
Macaigne. Variant van Macaine. Oudfrans macain; wijs, slim. Bijnaam.
Macar, Macart, Macarz, Machart, Mackart, Macka, Macquart, Macquaert, Maccart, Maquart, Maqua, de Macar, Makart, Makar, Maka, Macca, Maca: Vadersnaam. Germaanse voornaam mag-hard 'maag, verwant-sterk': Machardus, Machart. Of Germaanse voornaam mark-hard (zie Merckaert).
Macau, Macaud, Macaux, Maccaut, Macaut, Maquaut, Makau: Vadersnaam. Germaanse voornaam mag-wald 'maag, verwant-heerser'. Vergelijk Duits Macholt. Of Germaans mark-wald, vergelijk Macar(t).
Macédoine. Herkomstnaam, van Macedonië.
Macharis, Marcharis, Macaire, Maquaire, Maquair, Makaire, Marquaire, Maquer, Maquere, Masscharis. Vadersnaam uit de Griekse heiligennaam Makarios. De Latijnse vorm is Macharius, van Macharis.
Machart, Matsaert: 1. Zie Macar(t). 2. Beroepsnaam van de metselaar; afleiding van Middelnederlands mâche, matse, Picardisch mâche, van Middenlatijn macio.
Machelart. Verschrijving van Makelaar. Zie bij Makela(e)re De.
Machelen, van. Plaatsnaam Machelen, Oost-Vlaanderen.
Macherot, Macheroux, Machiroux, Machurot, Machureau, Machra, Machuraux: Bijnaam. Oudfrans mascheros: vuil, vies, smerig. Vergelijk Mascré.
Machetourte, Mâchefer = Masquefer. 2. De mansnaam Mascardus komt al in het Polyptique d'Irminon voor.
Machin. Waarschijnlijk hypercorrect voor Massin.
Machkour. Arabische familienaam.
Machtelinck, Machtelinkx, Machtelynck, Machtelings, Machtelinckt, Machtelinks, Machtelinkx, Magtelinck, Matelinck, Matelinckx, Mactellinck, Mactelinck, Mastelinck, Masteling, Maechtelinkx, Machelinckx, Machline, Magelinck, Magelincx, Mechelinck, Mechelynck. Afleiding van een Germaanse macht-naam. Zoals Machtildis of Machtolf. V. D. Schaar noemt als vormen voor Mathilde: Machelina, Machtelina, Machtelijn, Magcheltje, Maggeltje, Mechelina, Mecheltsje, Mechtelina, Megcheltien. De afwisseling van vormen met cht/ch en ach/ech pleit voor afleiding van een macht-naam.
Machtens, Masten. Moedersnaam of vadersnaam: knuffelvorm van de Germaanse voornaam Machtild of Machtolf.
Machu, Machut, Machue, Machus, Masut, Masu, Massu, Mossu, Metsue, Metsu, Missue, Missu, Missuwe, Messuwe: Oudfrans mac(h)ue, massue, messue, Middelnederlands matsu(w)e: knots, kolf, knuppel.
Mack, Mac, Macke, Mace, Mak, Makkes, Macken, Mackens, Maack, Maeck, Macq, Mauque, Maque, Maucq. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Macco, een knuffelvorm van een Germaanse mag(in) of mark-naam. 2. Vader/moedersnaam, vrouwelijke vorm uit dezelfde naam: Macca, Makka.
Mackel, Mackels, Makels, Maukels: Vadersnaam. Afleiding van Mack. Vergelijk Duits Mackle, Mackle.
Mackenzie, Mackersy: Schotse familienaam: zoon van Coinneach.
Macker, Mackers. Bijnaam. Middelnederlands macker; makker, deelgenoot, compagnon.
Maclaine: Schotse familienaam McLane, Mclean ‘zoon van de dienaar van Sint-Jan’.
Mackis, Mackus: Stamt van een Schotse soldaat die ca. 1600 in Nederlands Limburg gebleven is. Waarschijnlijk een vervormde Mac-naam.
Mac Leod: Schotse familienaam ‘zoon van Leod’. Leod gaat terug op Oudnoors Ljótr ‘lelijk’.
Maclet, Mauclet, Maclot: Vadersnaam. 1. Vleivorm van de voornaam Macharius. 2. Vleivorm van heiligennaam Remadius.
Mackintosh, Makintosh. Schotse familienaam Mac an toisich: zoon van de hoofdman.
Macoigne, Macogne. Plaatsnaam Macogny, Aisne?
Macocq. Engelse familienaam Maycock, Meacock, afleiding van May, Mayhew, van Matthew.
Macor, Macorps, Macors, Macoir, Macours, Macourt, Maucourt, Maucort, Macoers, Marconi, Marconit, Marcour, Marcourt, Malcorps, Malcorp, Macoy, Macoye, Macquoi, Maquoi, Macguoy, Macquoij, Manquou, Manquoy, Manquoij, Maugqoi, Maucquoy, Mauquoy, Macquet, Maquet, Mackee: Vadersnaam. De oudste voorbeelden wijzen duidelijk op een voornaam. Maar welke? Macharius wordt normaal Macaire en lijkt dus uitgesloten. Wellicht een Germaanse voornaam, bijvoorbeeld Markolf (vergelijk Marcou) of Markward (Ma(r)coir?). De vorm Malcorp(s) kan een reïnterpretatie zijn. De Luikse familie Ma(l)cors, Maucors is trouwens verwant met Macoir. Of afleiding van Oudfrans maque, mâche: hamer, strijdknots, kolf. Ook de staf van de deurwaarder. Beroepsnaam. Vergelijk un serjans à mace.
Macot, Machot, Macho, Macco: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Macharius of van Mack.
Macours, Macourt, Macoers, Maucourt, Maucort, Marcourt, Marcour: 1. Plaatsnaam Macourt (Nord). 2. Zie Macor.
Macpherson. Gaëlisch Mac an Phearsain: zoon van de parochiepriester, de pape (Middenenderlands persoon, Engels Parson, vergelijk Persoon(e).
Macquenhem, Macquenhen. Plaatsnaam Mackenheim, Elzas.
Macquoi, Maquoi, Maquoy, Macguoy, Macquoij, Manquoi, Manquoy, Manquoij, Mauquoi, Maucquoy, Mauquoy. De oudste voorbeelden wijzen duidelijk op een vadersnaam. Mogelijk uit Macharius (dat evolueerde tot Macaire)? Maar wellicht uit de Germaanse voornaam Marcolf (mark + olf = Marcou) of Markward (=Ma(r)coir).
Macron. Franse familienaam Macqueron, Maqueron, van Oudfrans masqueron, variant - met ander suffîx - van Oudfrans mascheros: vuil, zwart. Vergelijk Mascré en Middelnederlands Masscheroen, naam van de duivel, dus 'de zwarte'.
Madam, Madame. Bijnaam Madame: Mevrouw. Vergelijk Monsieur.
Madden, Maddens, Meddens, Mattens, Mettens, Matens, Maetens, Methens, Metens: Vadersnaam. Vleivorm van Germaans mathal-naam, zoals Madelbert.
Madder. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam math-hari: Madaharius. 2. Eventueel variant van (de) Mader.
Madera, Madeira. Plaatsnaam, eiland ten westen van Marokko.
Madjera: Variant van Made(i)ra, eiland ten westen van Marokko.
Made, van de(der), van der Maden, van der Matten, Vermaat: Verspreide plaatsnaam Made, Maet(e) ‘maailand, hooiland, weiland’, vergelijk Engels meadow, Duits familienaam Matt(e).
Madelein, Madeleine, Madeleyn, Madelijns, Maddelein, Maddelin, Maddeleyn, Madalyns, Madalijns, Majolyn, Maseleyne, Maselyne, Mazelijne, Mazelyne, Maeseleyne, Maeselyne, Maeselijne, Majelijne, Majelyne, Marjelijne, Mardulyn, Mardeelyn. Moedersnaam van Madelaine, de Franse vorm van heiligennaam Magdalena.
Madelet. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Madelaine? Of vadersnaam. Afleiding (-elet) van Germaanse math-naam; vergelijk Madder, Madou.
Madenspacher, Maderbacher; Duitse familienaam Mädenbacher, van plaatsnaam Medenbach.
Mader, de, de Madré, Madder, Maeder, Mader: Middenenderlandse ongesyncopeerde vorm mader: maaier. Ook Duits Mader/Mâder: maaier. Vergelijk De Maeyer. Beroepsnaam.
Madet, Madey, Maddée, Madion, Madiot: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse math-naam. Vergelijk Madelet.
Madoc, Maack, Maeck: Oudwels Matôc, Wels Madog: aanzienlijk, flink. Ook Moaddocks, Maddock, Mattocks, Mattock.
Madon. Vadersnaam. Variant van Madou of afleiding er van.
Maduro. De van oorsprong Iberische familienaam Maduro is in Nederland vooral afkomstig uit de Nederlandse Antillen en Aruba, betekent rijp, rijpen en mano; vroeg in de morgen, dus vroeg wakker.
Madou, Madoux, Madoets, Madoe, Madoue, Maudoux. Vadersnaam, Franse vorm van de Germaanse voornaam mathal-wulf; vergaderplaats-wolf.
Madoulet. Vadersnaam. Afleiding van Madou.
Madrid, Madry. Plaatsnaam Madrid, Spanje.
Maegd, de, Maegdt, de, Demaegd, de Maagd, de Maeghdt, de Maeght, de Maegt, de Maght, Maag, Maege, Maeghe, Maegh, Mage, Maeght, Maegh, Maghe, Maghue, Smagghe, Smagge, Smacghe,Smaegge, Smaege, Smaegghe, Smaeghe, Smagghue, Smague. 1. Familienaam uit het Middelnederlandse maech, mage: bloedverwant. 2. Ook een vondelingennaam is mogelijk: Peerken De Macht is gevonden op 14.03.1636 bij het Machdenhuys te Antwerpen.
Maegdewinkel. Verhaspeling van Muysewin(c)kel?
Maeck, Maeck: 1. Zie Mack. 2. Door d-syncope, van Madoc.
Maelcamp. Plaatsnaam Maelcampe, Malcamp, Mollekant in Anzegem
Maele, (van de) van de(der) Maelen, van de(der) Malle, van Maele, van Mael, (van) Male, (van) Mâle, van Malle, Vammale, Vermaele, Vermael, Vermaelen, Vermaele, Vermalen, Vermal. De plaatsnaam Male (Mâle) betekent inzinking of depressie in het landschap. Deze plaatsnaam komt op zeer veel plaatsen voor.
Maelsaeke, van, Maelsaecke, Maelsacke, Maelzaeke, Maelsacke, Maelsaele, van Malsake, Malsaeke, Malsack, Molzaette, Molzaete; Plaatsnaam Maalzake in Etikhove (Oost-Vlaanderen) en Kaster (West-Vlaanderen).
Maelstaf, Malstaf: Beroepsnaam van de mulder of molenbouwer, naar een onderdeel van de molen.
Maene, Maenen, Maenens, Maanen, Maane, Manen, Manens. Vadersnaam naar de Germaanse voornaam Mano, een variant van Manno: man.
Maenhoudt, Maenhout, Maenhaut, Manhaut, Maenaut, Manhoudt, Manhout, Meenhout, Maernhout, Marnhout, Maernhoudt, Maernoudt. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam man-wald; man-heerser.
Maere, Maeren, Maerens, Maar, Maers: Moedersnaam. Vorm van de voornaam Maria.
Maere, (de), Maer, de, de Mare, de Marre, Lemarre, Maar, Maere: Bijnaam. Middelnederlands mare ‘beroemd, vermaard, voornaam’.
Maesen, van der, van der Maes, van der Maessen, van der Maas, van der Massen, van der Masen, Vermasen, Vermaesen, Vermaes, Vermaasen, Vermaas, Vermasse, Vermassen. 1. Familienaam uit de naam van de rivier of uit één van de vele waterloopjes die dezelfde naam droegen. 2. Het kan ook een moedersnaam zijn uit de Germaanse naam Masse.
Maerel, de, de Meirel: Middenenderlands meerle, maerle: merci. Bijnaam naar de vogelnaam, wellicht voor een zanger.
Maerschalck, de, Maerschalk, de, de Maersschalck, Maarschalk, de Maarsschalk, de Maarschalck, (de) Maerschakke, Maerskalcke, Maerskalck, (de) Maesschaelck, Maeschalck, Maeschahelck, Maesschalk, Demaerschalet, Masschalck, Maesschalkc, Maesschal, Maessckal, Maescalck, Maelschalck, Malschalck, Maelschaelck, Maelschalk, Mayschak: Beroepsnaam Maarschalk. Middelnederlands maerscalc: paardenknecht, stalknecht, hoefsmid, paardenarts; stalmeester. Meestal: hoefsmid.
Maesbroeck. Plaatsnaam, bijvoorbeeld in 1711 in Zedelgem. Maar waarschijnlijk gaat de naam terug op plaatsnaam Meersbroek, bijvoorbeeld in Tielt.
Maeseman, Maesman, Maesman, Maasmans, Mazeman, Maseman, Meesman, Moesman, Mosmans, Mousemanne, Mousseman, Musman: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maas =Thomas. Moies is Limburgs.
Maesen, van der, van der Maes, van der Maessen, van der Maas, van der Massen, van der Masen, Vermasen, Vermaesen, Vermaes, Vermaasen, Vermaas, Vermassen, Vermasse: 1. Naam van de rivier, de Maas; ook naam van talrijke waterloopjes. 2. Moedersnaam Vermasse: vrouw Masse. Aflleiding op -sa van Germaanse math-naam: Masa. De vander-vorm is dan hypercorrect.
Maeshout: Vermoedelijk verhaspeld uit Maenhout.
Maeskens, Maske, Maskens: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maes: Thoma(e)s.
Maestricht, van, van Mastricht. Plaatsnaam Maastricht, Nederlands-Limburg.
Maet, de, (de) Maat: Middenenderlands maet: maat, makker, gezel. Bijnaam.
Maeten, van der, van der Maat, van der Maath, van der Made, van der Maden, van der Matt, Vermaete, Verma, Vermaat. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam made; maet: weide, hooiland. Vergelijk Engels meadow, Duits Matt, Matte.
Maeter, Mater, plaatsnaam Mater, Oost-Vlaanderen.
Maeterlinck. Afkomstig van Mater, Oost-Vlaanderen.
Maeyaert, Mayaert, Mayart, Maeyhaert. 1. Moedersnaam uit de voornaam Maeye. Zie Maria. 2. Variant van Maillard. Zie bij Mallard.
Maeyens, Maeijens, Maeyns, Mayens, Mayen: Moedersnaam. Afleiding van Maeye, van Maria.
(de) Maeyer, de, Maeijer, de Maaijer, de Maayer, de Mayer, Majer, Mayers, Mayer, de Meyer, (de) Moyer,dDe Muyer, Muyere. 1. Beroepsnaam voor een maaier in de landbouw. 2. Secundair is De Maeyer ook wel eens door reïnterpretatie van De Mare ontstaan.
Maeyman, Mademan: 1. Beroepsnaam van de maaier. Vergelijk De Maeyer. 2. Afleiding van Van der Made.
Maezeele, Maezele, Maezelle, Maseele, Masele, Maeseele, Maesele, Maeselle, Maisel, Maizel, Mayseel, Mazel, Mazeau, Mazay. 1. Naam uit het Middelnederlandse masel (vleeshuis, slachthuis) of het Oudfranse maissel, maisel (slagerij, slager). Beroepsnaam van de slager. 2. Moedersnaam uit de Germaanse voornaam Madala.
Mafit. Biijnaam. Waals ma fi, dat is Maufils, kwade zoon. Vergelijk Monfils.
Magalhaës, Magallanes: De grote Portugese ontdekkingsreiziger heette eigenlijk Fernâo de Magalhaës (1480-1521). Het voorzetsel de wijst op een plaatsnaam.
Magazynier. Reïnterpretatie, misschien van De Maeseneer.
Magdaleens, Magadalena, Magdelyns, Magdaleyns, Magdeleijns, Magdelijns, Magdelaine, Magdeleens, Magdeleyns, Magdelyns, Magdeleijns, Magdelijns, Magdaleens, Megdaleens, Maddalena: Moedersnaam. Bijbelse voornaam Magdalena. In werkelijkheid werden Magdaleens en Madelein wel door elkaar gebruikt.
Mage. 1. Franse uitspraak: zie Limage. 2. Met Nederlandse uitspraak: zie De Maegd(t).
Magendans: Bijnaam. Volk etymologisch uit makedans ‘die een dans uitvoert’. Ook Nederduits Mackedanz.
Mager, Maeger, Magr, Mageren, Meegers: Bijnaam voor een mager mens.
Maggen. Vadersnaam, knuffelvorm uit de Germaanse voornaam Mag(g)o (zie bij Magin).
Magera, Magerat. Moedersnaam van Marg(u)erat, van de voornaam Marguerite.
Magerman, Magermans, Magermann, Magermanns, Magherman, Maegherman, Maegerman, Magremanne: Bijnaam voor een mager man.
Magerott, Magerotte. Plaatsnaam Magerotte in Tillet (Luxemburg).
Magery, Maugeri; Plaatsnaam Magery in Tillet, Luxemburg.
Maget, Magette, Magé, Magee, Magez, Maghet, Maguet, Maguez, Majet: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marguerite.
Maggelet. Moedersnaam Magelet, afleiding van de voornaam Marguerite parel.
Maggen. Vadersnaam. Verbogen vorm van de Germaanse bakernaam Mag(g)o.
Maggi, Magy, Maguy: Moedersnaam. Waalse vleivormen van Marguerite.
Maggio, Maggiolino: Bijnaam. Italiaans maggio: mei(maand). Vergelijk De Mey.
Maggiordomo. Italiaans, Latijn majordomus; hofmeester.
Maghin, Maghain, Magain, Magein, Maghuin, Maguin, Magin, Magien. 1. Knuffelvorm van de voornaam Marguerite (Margareta). 2. Of knuffelvorm van Marie (Maria).
Maginel, Maginelle, Maginet; Moedersnaam. Afleiding van Magin.
Magirus, Magerus, Magerus, Mageres: Humanistennaam, latinisering van Kok, de Cock.
Magis, Magits, Maugis, Mauguis, Mauguit, Mauguy. Vadersnaam, Waalse vorm van de Germaanse voornaam Madelgijs. Deze naam van de tovenaar Malegijs werd in het Waals soortnaam met betekenis deugniet, nietsnut.
Magloire. Bretonse heiligennaam Maglorius. Vadersnaam.
Magnaud. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam magin-wald; kracht-macht, Magnaldus, Meinaldus.
Magné, Magne, Mangnée: 1. Plaatsnaam Magnée (Luik). Zie De Magnée. 2. Zie Magnet.
Magnel. Moedersnaam. Afleiding van Magne/Marie. Zie Magnet.
Magnery, Mannerie: Plaatsnaam in Clermont-lez-Huy (Luik).
Magni, Magny: 1. Afleiding van Magnus. Eventueel van Italiaanse. Magni. 2. Luiks-Waals voor Magnier. 3. Zie Demagny.
Magnin: Variant van de Franse familienaam Magnien ‘rondtrekkend ketellapper’.
Magnet, Magnez, Magney, Magné, Magne, Magnes, Magnette, Magniet, Magniette, Magnier, Magles, Magnies, Maigney, Mangnet, Mangnée, Maniette, Maniez, Manniette, Manette, Manet, Manè, Mané: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Magne = Maria.
Magnien, Magnan, Magnant, Maignent, Mahiant, Mahian, Meignant, Meignan, Meignen, Le Maignent, Lemaignen: Beroepsnaam. Frans raagnien: rondtrekkend ketellapper.
Magnier, Magnies, Magniez, Mangnier, Mannier, Manier, Manie, Maniez: 1 Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam magin-hari 'kracht-leger': Maginharius, Magnarius.
Magnon, Manon. Moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Magne: Marie.
Magnus, Magnusson, Magnes Mangnus, Mannus, Mannes: Vadersnaam. Latijnse vooraam Magnus (groot).
Magoche, Magoge, Magosse, Margosches: Moedersnaam. Waalse vleivorm van Marguerite, heiligennaam Margareta.
Magon, Magonet, Magonette, Majon: Moedersnaam. Vleivorm van Marguerite.
Magos, Magot, Magotte, Magotaeu, Magoteuax, Magotiaux, Magottieau, Magotieau, Magotteaux, Majot: Moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Marguerite.
Magree: Spelling voor Magret = Maigret, verkleinvorm van Frans maigre ‘mager, tenger’. Bijnaam.
Magschap. Verhaspeling, waarschijnlijk van Walschap.
Magtige, de. Bijnaam; machtig.
Magyar. Volksnaam van de Magyaar of Hongaar.
Mahabier, Mahabir, Mahabali. De familienaam Mahabier is afkomstig uit Suriname.
Mahassin. Moedersnaam. Vleivorm op –ecin van Mahaut.
Mahau, Mahaut, Mahaux, Mario, Mahiaux, Mahiat, Mahia, Mauhaud, Mahaudens, Mahauden, Mahoudens, Mahouden, Mehoudens, Mehauden, Mehoudens, Maudens, Maud, Moudden, Moudens, Moude, Mehaut, Méhaux: Moedersnaam. Romaanse vormen van Germaanse voornaam Machtild: macht-hild'macht-strijd': Mahthildis, Mahelt. Mahau = Mahthild.
Maheu, Maheux, Maheur, Mahu, Mahut, Mahute, Mahée, Mahé, Mahet, Méhu, Meheus, Mehuis, Mehuys, Meyhui, Meyhuys, Meyus, Meyes, Meyhiu, Meyhi, Meijhui, Meijhiu. 1. Vadersnaam uit de Franse vorm van de apostelnaam Mattheus. 2. Of moedersnaam van Maheut (Franse vorm van Machtild-Matilda).
Mahiels, Mahil: Vadersnaam. Oude Picardische hypercorrecte vorm voor Mahieu = Mathieu.
Mahiet, Mahiez. Vadersnaam. Afleiding van Mahieu.
Mahieu, le, Mahieux, Mahieus, Mahieur, Maiheu, Mahyeu, Mahieuw, Maieur, Maieu, Maieux, Mayeux, Mayeu, Mayeur, Mahie, Mahi, Mahy, Mahij, May, Maij, Mai, De Mahieu, Méhu, Mehuis, Mehuys: Mahieu is de Franse vorm van de apostelnaam Mattheus of van Matthias. Vadersnaam. Volgens H. Nelis was in de 13de eeuw Saint-Mahieu nog synoniem met Saint-Matthieu (Mattheus) en Mathieu met Mathias. Vanaf de 14de eeuw werden de namen Mahieu en Mat(t)hieu verward. Maar vanwege het lidwoord is le, de, Mahieu, Mahieur, veeleer op te vatten als de Picardisch uitspraak eur=eu van le Mayeur ‘de meier’.
Mahillon. Moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Mathild/Mahaut.
Mahin. Moedersnaam. Vleivorm van Mahaut.
Mahlberg. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Mahler, Mähler: Duitse beroepsnaam Maler; (glas)schilder.
Mahlmann, Mahlman. Duitse beroepsnaam van de mulder, vergelijk Meuleman, of van de schilder (Mahler).
Maho, Mahot. Moedersnaam, afleiding of verschrijving van de voornaam Mahaut.
Mahon, Mahoney, Mahonie: Ierse familienaam Mahon, O’Mahone, O'Mahon, van O Mochain, afstammeling van Mochan, afleiding van moch: vroeg.
Mahou, Mahoux. 1. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam maht-wulf'macht-wolf: Mahtulfus, Mahdolf. 2. Moedersnaam. Variant van Mahaut. Mahout = Mahou(s) = Mahaut = Mahthild. 3. Plaatsnaam Mahoux in Mesnil-St-Blaise (Namen).
Mahoval, Mahovald, Mahowald. Plaatsnaam op Howald; hoog woud.
Mahr. Plaatsnaam Mahr, Maar: meer, waterplas, moeras. Vergelijk Duits Andermahr.
Mahu: 1. Vadersnaam. Variant van Maheu(x) = Matthaeus. 2. Moedersnaam Variant van Maheut = Mahaut ‘Machtild’.
Mai, May, Maij: 1. Bijnaam naar de maand mei. Vergelijk De Mey. 2. Zie Mahieu(x).
Maiburg, Meijburg, Meijborg: Plaatsnaam (Nedersaksen). Zie ook Meyenborg.
Maichle, Maichlé, Meichl: Elzassische variant van Duits Maichel, bijnaam voor een bakker. Middenhoogduits mouchelm: broodje, weg(ge).
Maiersdorf, Majersdorf. Plaatsnaam. Beieren.
Maiglet. Verfransing van Duitse familienaam Maegl, afleiding van Magg, Germaanse voornaam Markwart.
Maigret, Maigray, Maigraij, Maigat, Maigrié, Maigron, Magret, Magrez, Megret: Bijnaam. Afleiding van maigre: mager, tenger.
Mailen: Plaatsnaam Maillen (Namen).
Mailly, Maily, Maillie, Maillis, Demailly, de Maillij: 1. Plaatsnaam Mailly (Somme, Marne, Aube). 2. Soms is Mailly een spellingvariant van Mahy.
Maillard, Maillart, Maillat, Maillar, Maillaert, Mailliard, Maiart, Maillard, Maylaers, Maljaars, Maljerse, Maljers, Maillard, Mailla, Maillar, Maeljaert, Maelliaert, Mayart, Mayar, Mayat, Mayaux, Mayaoud:1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Magilhard. 2. Beroepsnaam. Afleiding van Oudfrans mail: hamer. Vergelijk Hamers, Maillet.
Maille. Oudfrans maille: munt (halve denier, penning).
Maillen, Maillain, Maillien, Maillin, Malien, Mallien, Mauyen, Mayen, Mauïen, Mauën, Mauen: Plaatsnaam Maillen (Namen), Waals mauyin.
Maillet, Maillé, Maille, Maillez, Mailliet, Mailliez, Maillié, Mailler, Maillet, Maillé, Mayet, Mayez: 1. Oudfrans maillet: (houten) hamer. Beroespnaam voor de smid of de krijger die er met de strijdhamer op losslaat. 2. Huisnaam, bijvoorbeeld in Atrecht.
Mailleur, Mailleu, Mailleux, Maillieu, Maillieux, Maillieux, Mallieu, Maliens, Lemailleux: 1. Middenfrans mailleur; maker van maliënkolders. 2. Spellingvariant van Mayeur, Mayeux, Lemayeur, Lemahieu. 3. Spellingvariant van Mahieu. Variant op -eur is dan hypercorrect. 4. Soms eventueel plaatsnaam Mailleux = La Mallieu in Hermalle-sous-Huy (Luik). Zie Mallue.
Maillo, Maillot, Mayo, Mayot, Maillot: Oudfrans maillot: hamer. Beroepsnaam.
Maimin, Maimon. Frans Mesmin, van Latijnse heiligennaam Maximinus (us).
Main: Frans Main ‘hand’. Bijnaam of huisnaam.
Maincent. Moedersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam magin-sinth 'kracht-weg'.
Mainferme. Naam van hoeven en lenen in niet-adellijk bezit (Aisne, Loiret, Orne).
Mainfroid, Mainfroy, Meyfroidt, Meyfroid, Meyfroit, Meyfroyd, Meyfroyt, Meyfroots, Meyfroot, Meyfroodt, Meyfrood, Meyfroet, Meijfroidt, Meijfroit, Meijfroodt. Vadersnaam, Franse vorm (en de vervlaamsing ervan) van de Germaanse voornaam magin-frith; kracht-vrede. Maginfridus, Mainfredus, Megenfridus.
Mainguy, Maingie: Bretonse familie die onder het Keizerrijk naar Henegouwen gekomen is. Bretonse familienaam M(a)inguy, Menguy 'sterke hond, krachtige strijder'.
Maennemare. Plaatsnaam (in Normandie?).
Mainville. Plaatsnaam, Seine-et-Oise.
Mainz, Maintz, Mayntz, Maijntz, Meyntz: Plaatsnaam Mainz.
Mainzer, Meynzer. Afkomstig van Mainz.
Maipauw. Weergave van een met Zuid-Duitse verscherping (b/p) uitgesproken Duitse familienaam Maibaum. Vergelijk Meiboom.
Maire, Meir, Meire, Meirens, Meiren, Merens, Merens. Moedersnaam uit het Franse Maire, de volksnaam voor Maria.
Mairesse, Meresse, Méresse, Meeresse, Mayeresse, Mayeres: 1. Beroepsnaam. Vrouwelijke vorm van maire: meier. 2. Plaatsnaam Mairesse-en-Bennes in Warfusée (Luik).
Mairiaux, Marieaux, Mairiat, Mairia, Merriaux, Merreau, Mériaux, Meraud, Meraeux, Mereau, Meireaux, Maeriaux, Mérat: Beroepsnaam. Afleiding van Frans maire: meier.
Mairy, Mairie: Plaatsnaam Mairy in Méan (Namen).
Mais, Maïs, Maiss, Maijs, Mays: 1. Duitse familienaam Maiss, Mais, van Middenhoogduits meiss: gevelde bout. Plaatsnaam. 2. Zie Mais(s)e.
Maisse, Maise, Maissen, Maiss, Mais: 1. Vadersnaam. Korte vorm van Thomas. 2. Zie Mais.
Maisocq, Maisoq. Beroepsnaam. Frans maître-coq, maître-queux: meester-kok. Waals maisse.
Maishman. Misschien verhaspeling van Engelse Marshman, Mashman: naar de woonplaats aan een meers, beemd; vergelijk Meerschman, Nederlands Marsman. Maar er is ook een familienaam Maizman, die veeleer in Duits Joodse richting schijnt te wijzen.
Maisondieu. Plaatsnaam Maison-Dieu (Nièvre, Yonne). Of huismeester of bewoner van een godshuis.
Maisonneuve. Plaatsnaam in Floreffe (Namen), Beho (Luxemburg): nieuw huis. Vergelijk Van Nieuwenhuize.
Maistriau, Maistriaux, Mestriau, Maitrias, Metraes, Métreaud: Afleiding van Oudfrans maistre, Frans maître: meester. Vergelijk Lemaître.
Maitrejean. Meester Jan.
Maitrot, Metrot: Afleiding van Maître.
Majdoub (al). Arabische naam uit mahjub: verborgen, bedekt.
Majerczyk, Majerovic, Majerowicz, Majorovic: Beroepsnaam. Slavische afleiding van Duits Maier/Meier.
Majoie, Majois: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marguerite.
Majorin, Majoras. Afleiding van de beroepsnaam Maior; meier.
Mak: Vadersnaam/moedersnaam Macco, Makko/Macca, Makka, bakervormen van Germaans mag-naam of mark-naam, zoals Markward.
Makelaere, Makelare, de, Maclart, Machelart. Beroepsnaam van de makelaar, koppelaar.
Makelberge (van), Makelberghe, (van) Maeckelberghe, Maeckelberg, Mackelberghe, Makelberg, Maeckelberghe, van Mackelberg, (van) Mackelbergh, Mackelberghe, van Mackelenbergh, Mackelenberghe, Mackelberge, Mackelberg, Mackelbert, Maechelberghe. Familienaam uit de plaatsnaam Makenberge in het dorp Nomain (Nord).
Maker, de, de Maaker, de Maecker, de Maeker, Maekers: Beroepsnaam. Die iets maakt, vervaardigt, repareert.
Makereel, Maeckereel, Maquerel: 1. Bijnaam naar de visnaam makreel. 2. Eventueel vadersnaam. Afleiding van de voornaam Makarios, Frans Macaire.
Makin, Makins, Makkink, Mackin, Macquyn, Macquiné, Maquinay, Maquinoy, Maquin, Makinay, Maquenne: Vadersnaam Makke. Vleivorm en afleiding van de Germaanse voornaam Macco, bakervorm bij mag-naam. Zie Mack.
Makkinga, Makkink: Vadersnaam. Friese afleiding van de voornaam Makke, zie Mak. Makkink is de Saksische variant.
Makow, Makowski, Mackowiak, Mackovie: Poolse familienaam van plaatsnaam Makow, van Pools mak: klaproos.
Maksem, Maksym, Maksymow, Maksimow, Maksomovic: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Maximus.
Mal, de, (de) Malle: 1. Middenenderlands mal; dartel, mal, dwaas. Bijnaam. 2. Zie Demal.
Malaboeuf. Gedemouilleerd van Mailleboeuf. Zinwoord met Oudfrans maillier: slaan (met hamer) en boeuf: koe, rund. Beroepsnaam van de slachter van runderen. Vergelijk Duits Kuhschlâger.
Malacord, Malacor, Malacort: Plaatsnaam Malacord in Ferrières (Luik).
Maladry, Maledrie, Malledrie, Malderie, Maldrie: Plaatnaam, van maladrerie, maladerie: leprozenhuis.
Malaine, Malainne. Moedersnaam. Waalse Malaine; Madeleine, heiligennaam Magdalena.
Malaise, Malais, Malaisse, Maltaise, Malhaise, Malhaize, Malhache, Malhage, Malaxhe, Malax, Malasche, Malas, Malache, Malach, Mallach, Mallahe, Malay: 1. Frans malaise: onpasselijkheid, onbehaaglijk gevoel. 2. Zie De Malaise.
Malaive, Maleve, Malef: Plaatsnaam Malèves (Waals-Brabant).
Malanion. Bijnaam + vadersnaam. Mal Hannion: kwade Jan. Vergelijk Maljean, Quaetannens.
Malannée, Malané: Bijnaam Mâle année: kwaadjaar. Vergelijk Quaetiaer.
Malaquin. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse mathal-naam, zoals Madelbert.
Malardeau, Malardon. 1. Bijnaam. Afleiding van Frans malade, Luiks-Waals malàrdeûs: ziekelijk; of Middenfrans maladrel: melaats. 2. Afleiding van Malard; zie Mallaerts.
Malarme, Malarm, Malherm, Malerm. Bijnaam Mal arme: slecht wapen; mal armé: slecht bewapend.
Malatrait. Franse bijnaam Mal Atrait: slecht gezelschap.
Malbaut. Vadersnaam. Germaanse voornaam mathal-balth 'vergaderplaats-moedig': Madelbaldus.
Malbec, Malbecq. Plaatsnaam Malbecq in Quenast, Nederlands Kenast, (Waals-Brabant) of Neufvilles (Henegouwen). Eventueel Maalbeek (Vlaams-Brabant).
Malbert, Malobert, Maubert, Malbrecq, Moberts, Mobers, Mober, Moberg, Mobertz: Vadersnaam. Germaanse voornaam mathal-berht 'vergaderplaats-schitterend': Madalbert, Malbertus.
Malbranche, Maelbranche, Malbranque, Mallebrancke, Mallebranche, Maelbrancke, Malbrancke. Naam uit het Picardische malbranke: kwade tak, kwaad bos. Of uit akant, een geneeskrachtige plant. In het eerste geval uit een plaatsnaam, in het tweede mogelijk een beroepsbijnaam.
Malbrant, Malbrand. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Madal-brand.
Malbrouck, Malbroeck, Mabrouck, Mabrouk, Mabrut, Mabru: Plaatsnaam, 1274 Willelmus dictus Mallebrouke, Val-Dieu. De plaatsnaam Maalbroek in Anzegem, Machelen en Bavegem komen wellicht niet in aanmerking voor deze Luikse familienaam.
Malbrun, Malbrain, Malbrenne: Bijnaam + vadersnaam Mal Brun: kwade Bruno. Vergelijk Maubrun, Malbrunot. Brun, uitspraak brin in Henegouwen. Maar reïnterpretatie van Malbrand is niet onmogelijk.
Malburny. Bijnaam + vadersnaam. Mal Burny/Brunier.
Malcause: Zinwoord mal + werkwoord causer, van Latijn causari: beschuldigen, praten. Bijnaam voor een kwaadspreker. Vergelijk Nederduits. 1355 Redequât, Hameln.
Malchair, Malchaire, Malechair, Mauchard: Mâle chair: slecht vlees. Bijnaam voor iemand met lelijke huid.
Malchus, Malcus,Malkus: Bijbelse voornaam Malchus. Petrus hakte Malchus een oor af. Vandaar Waals malais: eenorig.
Malcolm. Schotse familienaam van Gaëlisch Mael Colum: toegewijd aan Sint-Columba.
Malcontent: Franse bijnaam ‘ontevreden’.
Malcorp, Malcorps: Bijnaam, letterlijk ‘mismaakt lichaam’. Maar misschien reïnterpretatie van Macor.
Malcotte, Malecot. Bijnaam Mâle cotte: slecht kledingstuk?
Malcourant, Maucourant, Moucourant: Bijnaam voor een slechte bode, loper.
Maldague. Bijnaam mâle dague: slechte dolk.
Maldeghem, van, Maldegem, (van), van Maldechem, van Malleghen, van Mallegen, van Mallegen: Plaatsnaam Maldegem (Oost-Vlaanderen).
Malderghem, van, Maldergem, van, van Maelderghem, van Maeldergem, van Moldergem: Plaatsnaam Maldergem in St.-Denijs-Boekel (OVost-Vlaanderen. Verwarring met Van Maldeghem is altijd mogelijk.
Malder, de, Maldere, de, Smalders, de Maldere, de Maldre, de Maldré: 1. Beroepsnaam van de maalder, molenaar. 2. De Mald(e)ré kan variant zijn van Malderez.
Malder, van, Van Maldere, van Malderen, van Maelder, van Molder: Plaatsnaam Malderen (Vlaams-Brabant).
Malderez, Maldré, Maldre, Maire, Mairay, Mairait, Molderez: Frans mâle denrée: slechte, minderwaardige waar. Bijnaam voor de verkoper ervan.
Maldermans. 1. Afleiding van Van Malder. 2. Beroepsnaam van de maalder, afleiding van De Malder. Vergelijk Muyldermans.
Maldoy, Mauduit: Bijnaam. Oudfrans mal duit, van Latijn mâle doctus: slecht opgevoed. Franse en Engelse familienaam Mauduit.
Male, van; van Maale, van Maele: Plaatsnaam Male bij Brugge (West-Vlaanderen). Zie van de(r) Male.
Male, van de(r), van der Malen, van der Maale, van der Maal, van Maalle, van Male: Plaatsnaam Male ‘zak, depressie’.
Malec, Malicky: Pools en Tsjechisch malec ‘jongeman’, afleiding van Tsjechisch maly ‘klein’, Oost-Slavisch malo ‘klein’.
Malée, Mallee: Spelling voor Frans Malet. 1. Verkleinvorm van Oudfrans male, Frans malle ‘tas, koffer’ van Middelnederlands male. Beroepsbijnaam van de malendrager, bode of koffermaker. 2. Vadersnaam. Franse verkleinvorm van Germaans mathal-naam, bijvoorbeeld Ma(de)lbert.
Malefaçon, Malefason, Malefasow: Malfaison, van Oudfrans male foison, fuison. Oudfrans foison, van Latijnse fusio ‘geldstorting, later rijkdom, overvloed, bestaansmiddelen’. Bijnaam voor wie in slechte papieren zit. Later geherinterpreteerd als male façon ‘slecht fatsoen, kwaad gedrag’.
Malempré, Malempre, Malemprez. Plaatsnaam Malempré (Luxemburg) en in La Reid (Luik).
Maler: Ook Mahler. Duitse beroepsnaam van de schilder, glasschilder.
Malesieux. Afleiding van Mallésié.
Malesis, Malesys. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Malzy (Aisne). 2. Variant van Mallésié. Zie daar.
Malet, Maley, Mallet, Malette, Maleté, Mallez, Malez, Maulet: 1. Afleiding van Oudfrans mâle, Frans malle: tas, koffer, van Middenenderlands mâle. Beroepsnaam van de malendrager, bode of koffermaker. 2. Vadersnaam uit een Germaanse mathal-naam, bijvoorbeeld Madelbert.
Malfait, Malfayt, -Malfyt, Maelfait, Maelfeyt, Maelfaet, Mailfait, Malefijt, Mallefait, Mallefet, Mallefeydt, Mallefeyt, Mollefait. Bijnaam uit het zinwoord "die kwaad doet": boosdoener.
Maleyn. Aanpassing van de Franse uitspraak van Malin.
Malfiet, Malfliet, Mafliet. Variant van de familienaam Mafit: dat is Mau/lfils, kwade zoon.
Malfaire, Malfère, Malfer, Malfert: Mogelijk niet van mal faire: kwade daad, maar reïnterpretatie van Malfrère.
Malfaison, Malfeson, Malefason: Oudfrans mâle foison, fuison. Oudfrans foison, van Latijn fusio: geldstorting, van rijkdom, overvloed, bestaansmiddelen. Bijnaam voor wie in slechte papieren zit. Later gereïnterpreteerd als mâle façon: slecht fatsoen, kwaad gedrag. Hieruit ook familienaam Malfison, Malfuson, Malfuzon.
Malfait, Malfayt, Malfeyt, Malfet, Maelfait, Maelfeyt, Maelfaet, Mailfait, Malefijt, Mallefait, Mallefet, Mallefeydt, Mallefeyt, Mollefait: Zinwoord: die kwaad doet, boosdoener, misdadiger.
Malfilâtre, Malfilatre, Malfilade. Bijnaam. Oudfrans mal filastre: kwade schoonzoon. Vergelijk Mafit.
Malfoy, Monfoi: Malfroy met r-syncope.
Malfrère. Bijnaam Mal frère: slechte broer of broeder. Zie ook Monfrère.
Malfroid, Malfroidt, Malfroit, Malfroy, Malfroij, Malfrooit, Malfroot, Malfrooid, Mallefroy, Mayffroy, Maufroy, Moffroid, Monfroy: Vadersnaam. Malfroid, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Madalfridus, Madalfred, Malfredus.
Malgar, Maugars: 1. Plaatsnaam Mal/mau gard: slechte gaard. 2. Mau/mal gars: slechte knecht, jongen.
Malgaud. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam mathal-gud/gaut; vergadering-god/Goot': Madalgaudus, Maalgodus, Madalgodus.
Malgo: Uit Malego, reductie van familienaam Malingreau, afleiding van Frans malingre ‘zwak, ziekelijk’.
Malherbe, Malherbes, Malerp, Malherp: Plaatsnaam Mâle herbe: kwaad kruid (Waals-Vlaams), onkruid. Malesherbes.
Malhomme, Malone, Malonne, Mallems: Bijnaam Mal homme: kwade, slechte mens, man. Oudfrans (h)ome = omne.
Malice, Malis, Malisse, Malise Malys, Malysse, Malijsse, Mallisse, Molisse. Bijnaam uit het Franse malice: boosheid, list(igheid). Wellicht verwijzend naar een karaktertrek.
Malichmann. Duits-Joodse afleiding van Malik?
Malien. 1. Beroepsnaam van de mulder, afleiding van Middenhoogduits main: malen. 2. Variant van Ma(h)ler: schilder.
Mallery: Vadersnaam. Germaanse voornaam mathal-rîk; zie Maudri.
Maliepaard, Malipaard, Malipaart, Mallipaard, Malepaard: Nederlandse aanpassing van Oudfrans malapert ‘onhandig, lomp’? Blijkens 1623 d’heer Lowijs de Malepert is de plaatsnaam Malpart (Somme) meer aangewezen.
Malige. Waarschijnlijk hypercorrect voor Malice.
Malik, Malick: 1. Vadersnaam. Afleiding van Slavische voornaam Malomir. 2. Ook plaatsnaam, van Oudslavisch malo: klein, vergelijk Malecki, Maletz(ki), Malitz.
Malin, Mallen, Mallens: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse mathal-naam, zoals Madelbert.
Malingret, Malingrez, Malingreau, Malingreaux, Malingraux, Maligria, Malgriaux, de Maleingreau, Maleingrau, Malengret, Malengre, Malengrez, Malengré, Malengraux, Malengreau, Malengreaux, Malongrée, Malongré, Malomgré, Malumgré. Bijnaam uit het Franse malingre: zwak, ziek, ziekelijk.
Malinowski, Malinsky, Malinovsky: Poolse plaatsnaam, van malina: frambozenstruik.
Malisart, Malissart, Malissard: Afleiding van Malice. Bijnaam voor een snoodaard, listige.
Malisoux. Plaatsnaam Malihoux: 1085 Malisoil, in Havelange (Namen).
Maljaart, Maljaars, Maljers: Aanpassing van Frans Maillart. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Magilhard. 2. Beroepsbijnaam. Afleiding van Oudfrans Mail ‘hamer’.
Malkus: Bijbelse voornaam Malchus. Petrus hakte Malchus een oor af. Vandaar Waalse malcus ‘eenorig’.
Mallaert, Mallaerts, Mallard, Mallart, Mallat, Malla, Malard: 1. Afleiding van Middenenderlands malien: dwaasheden uithalen, tijd verbeuzelen. Bijnaam. 2. Afleiding van Van (de) Malle. 3. Vadersnaam. Germaanse voornaam mathal-hard 'vergadering-sterk': Madelhardus.
Malland, van; Mallander, Mallant, van, Mallants, Mallans, Mallens, Maliens: Plaatsnaam Malland op Tholen (Zeeland).
Mallard, Mallart, Mallat, Mallar, Mallaert, Malliard, Maiart, Mailiard, Maylaers, Maljaars, Maljer, Maljare, Malliard, Malliar, Mallia, Maeljaert, Malle, van, de, der, van Mal: 1. Plaatsnaam Oost- of Westmalle (Antwerpen). 2. Plaatsnaam Mal (Limburg). 3. Zie ook Van de Maele.
Malleghem, van, Mallegem, van, van Mallegen, Malghem: 1. Zie (van) Maldeghem. 2. Door wisseling van de bilabialen m/w=Van Walleghem.
Mailliaert, Mayar, Mayart, Mayat, Mayaux, Mayaud. 1. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam magin-hard. 2. Beroepsbijnaam uit het Oudfranse mail: hamer.
Mallego, Mallegho, Malego, Maligo. Waarschijnlijk Henegouwse en Oost-Vlaamse vereenvoudiging van de familienaam Malingreau (eveneens in Henegouwen en Oost-Vlaanderen). Zie bij Malingret.
Mallekoote, Mallekote: Spelling voor Malcotte. Bijnaam. Frans male cotte ‘slecht kledingstuk’.
Mallésié, Malaizier, Mallesie, Mallezie. 1. Bijnaam uit het Franse malaisé: moeilijk, misvormd. 2. Of variant van Malesis: zie daar.
Malleville. Plaatsnaam Malleville (Isère, Seine-Mar., Eure), Maleville (Aveyron), Mal ville (Loire-Atl.).
Mallie, Mallier, Malié, Mallié, Mally, Maly, Malie, Mali: Variant van Mallier, Mallié. Oudfrans mal(l)ier: postpaard, lastpaard. Beroepsnaam voor een voerman. Ook drager van reistassen, koffers, lastdrager.
Mallinger. 1. Met Franse uitspraak mallingé, zie Mauger. 2. Afleiding van plaatsnaam Mailing (Beieren).
Mallory. 1. Engelse familienaam van Oudfrans maloret: ongelukkig, onfortuinlijk. Bijnaam. 2. Variant van Mallery.
Mallue, Mallut, Malu, Demalue: Plaatsnaam, 1405 allé Malue, Merdorp (Luik): mâle lieue: kwade mijl. Vergelijk Mailleu(r) 4.
Malmedy, Malmédy, Malmédier, Malmendier, Malmedier, Mamendé, Mamdy, Mandy, Mandi: Plaatsnaam Malmedy (Luik), oorspronkelijk Malmendier: Malmundarium. Waalse uitspraak mâm'dt.
Malmonté. Bijnaam. Frans mal monté: slecht voorzien.
Mallis: Uit Mal(l)isse, van Franse familienaam Malice. Bijnaam. Frans malice ‘boosheid, list(igheid)’.
Malnoury. Bijnaam. Frans mal nourri: slecht gevoed, ondervoed.
Malo, Malot, Malotaux, Malota, Malotaeau, Maloteaux, Malotiaux, Malotteau, Malotteaux, Mallottau, Malloteau, Maltaux: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse mathal-naam, zoals Malou.
Maloir. Vadersnaam. Germaane voornaam mathal-ward?
Malon, Maloen, Maloens: 1. Oudfrans malon: wilde eend. 2. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse mathal-naam, zoals Malou.
Malone, Malonne. Deze Henegouwse familienaam gaat niet terug op de plaatsnaam Malonne (Namen), maar op Malhomme.
Malou, Maloux, Malous, Mahlous: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam mathal-wulf'vergaderplaats-wolf': Madalaulfus, Mallulfus = Madelulfus.
Malotaux, Malta: Vadersnaam. Verkleinvorm van Malot, verkleinvorm van Germaanse mathal-naam. Malta geeft de Waalse uitspraak weer. Malta: 1. Plaatsnaam Malta in Strijen (Zuid-Holland) en Made (Noord-Brabant). 2. Zie Malotaux.
Malpas, Malpasse, Malpats, Malpas, Maupas: Mal Pas: slechte, moeilijke doorgang. Plaatsnaam in Bergilers (Luik) en Malonne (Namen). Ook Malpas, Maupas in Frankrijk. Vergelijk (de) Maupassant.
Malpierre. Bijnaam + vadersnaam. Mal Pierre; kwade Pieter.
Malpoix, Malpaix: Bijnaam naar het lichaamsgebrek. Oudfrans mâle poe: slechte poot, voet. Vergelijk Duitse Quadfuss. De verschrijving Malpoix wijst op reïnterpretatie als mal poids: slecht gewicht.
Malrain, Malrin: Regressievorm van Maurin = Morin?
Malréchauffé, Malrechauffé: Bijnaam voor een kouwelijk mens.
Malschaert, Malschaerts. Afeiding van Middenederlands malsch: overmoedig, laatdunkend, drukdoend. Bijnaam.
Malsche, de. Reïnterpretatie van De Walsche, met wisseling van lipmedeklinkers m/iv.
Malsen, van, Malssen: Plaatsnaam Malsen (Gelderland).
Malt. Moedersnaam. Engelse vorm van de voornaam Machtild, zoals ook Mald, Mault, Maud.
Malta, Maltha. Waalse uitspraak van Maltaux.
Maltaux. Uit Malotaux; zie Malot.
Malter, Maltere, Maltère, Maltaire: 1. Duits Malter: koren- en houtmaat. Beroepsnaam van de koren- of houtmeter. 2. Engelse beroepsnaam van de mouter. 3. Franse familie- en plaatsnaam Maleterre: slechte, arme grond.
Maltier, Maltir, Maltjers: Malletier, afleiding van Malet. Beroepsnaam van de lastdrager of menner van een lastpaard
Maluin. Germaanse voornaam mathal-win 'vergaderplaats-vriend': Madalwinus, Maluinus.
Malvaux, Malvaut, Malvault, Malva, Malvoz, Mavaut, Maveau, Mavoudt: 1. Plaatsnaam Malvaux: slecht dal. Malevauin St.-Omaars (Pas-de-Calais). 2. Bijnaam Mal le vaut: weinig waard.
Malvoisin, Malvesin, Mauvoisin, Mauvisin, Monvoisin: Kwade buur; vergelijk Ojiaeghebeur. Monvoisin met epenthetische n (vergelijk Monballiu).
Malvoz. 1. Plaatsnaam Malvoz in Amay (Luxemburg). Oudfrans mâle voe: ramp, teleurgang. 2, Variant van Malvaux; vergelijk Levai=Levoz.
Malwarant. Mal warant/garant: slechte garant, borg.
Malyster. Waalse hypercorrecte vorm voor Malice; vergelijk Waals miniss voor ministre.
Malzer, Maizer, Meltzer, Melzer, Melczer, Melcer: Duitse beroepsnaam van de mouter. Vergelijk Malz.
Mameren, van: Duitse plaatsnaam Mammern in Thurgau.
Mambour, Mambourg, Manbour: 1. Moedersnaam magin-burg 'kracht-burg': Mamborgis. 2. Plaatsnaam Mambour in Péruwelz (Henegouwen) en Itter (Waals-Brabant). 3. Oudfrans manbor (Middelnederlands montboor, momboor): voogd. Vergelijk De Voocht.
Mamer, Mamert, Mamêre, Maumert: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Mamertus. 2. Duitse plaatsnaam Marner waarnaar de 16de eeuwse humanist Nicolas Mameranus genoemd werd.
Mamertin. Vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Mamertus.
Mamet, Marnes, Marnais, Mamay, Mammez, Mammes: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Mammes, Mammetis, die nog voorkomt in plaatsnaam St-Mammès (Seine-et-Marne), St-Mamet (Hte-Garonne). 2. Plaatsnaam Mametz (Pas-de-Calais, Somme). 3. Middenenderlands en Oudfrans ma(u)met: Mahomet; Mohammed. Bijnaam.
Mampaey, Mampaeij, Mampay, Mampaye, Manpaey, Mampaert, Mampart, Mampuys, Mampuy, van Moppes. Familienaam uit de Brabantse plaatsnaam Manpad: voetpad.
Maniquet, Manniquet, Manket, Marniquet: Waalse afleiding van Nederlands man: mannetje. Of vadersnaam. Vergelijk Mannekens.
Man (de), Manns, Mans, Maens, Smans, De Manne, de Mann, Demmane, Demman, Demaen; Middelnederlands man ‘mens, man, knaap; echtgenoot; leenman’. Duits Mann.
Manacker, van de, den, Manakers: Plaatsnaam Mannecker (Sleeswijk-Holstein)?
Manand, Manant, Manent, Manente, Maenant. Oudfrans manant; inwoner.
Manandise. Oudfrans manandise; verbljf, woonplaats.
Manchier, Mancier, Mansier, Mansiere, Mencier, Mensier, mensiers, Mincier, Meinsier, Minsier, Mancy, Mentzy, Mentzij. Beroepnaam van de maker van handvatten voor werktuigen. Vergelijk Manser.
Mancar, Mancard. Foute spelling voor Manceaux?
Mancel, Manceau, Manceaux, Manciaux: Naam van de inwoners van Le Mans (Sarthe): les Manceaux.
Manchion, Manchon, Menson, Monson: 1. Oudfrans manchon: arm van de kruiwagen. Beroepsnaam. 2. = Mansion? Manck, de; Mank: Bijnaam voor een manke, kreupele, lamine, verminkte.
Manche. Beroepsnaam van de maker van handvatten. Vergelijk Manchier.
Manchel. Afleiding van Manche? of hypercorrect voor Mancel?
Mand, Mandt, Mant. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Amand(us).
Mandart, Mandart, Mandat. Afleiding van Oudfrans mander: bevelen, verordenen, manen, boodschappen. Beroepsnaam van bode, deurwaarder.
Mande, de, de Mandt, de Mant, de Mand: Beroepsnaam van de mandenmaker, mandenvlechter.
Mande, van de, Vermanden. Huisnaam De Mande, huis van een mandenvlechter.
Mandemaker: Beroepsnaam van de mandenvlechter.
Mandegout. Vadersnaam. Nederlandse vorm van Germaanse voornaam Mangold. Manda-got.
Mandel, Mandels, Mendel, Mendels, Mandil, Mandl: 1. Duitse vadersnaam. Afleiding van Germaanse -man-naam (bijvoorbeeld Herman); vergelijk Duits Hândel, van Hâhnel, Hannel, afleiding van Johannes. Of korte vorm van Bijbelse voornaam Emmanuel. 2. Zie ook Mandel(s).
Mandel, Mandels, Mangel, Mangels, Manders, Mander, Maanders, Monders, Monder: 1. Middelnederlands mandel(e): een aantal (12-15) schoven graan en bossen stro. Vergelijk Schoof(s). 2. Middenenderlands mandel, mandere: amandel. Bijnaam naar de amandelboom. Vergelijk Mandelbaum.
Mandelaers. 1. Zoals Duits Mandler, van Middenhoogduits mandel = mangel: mangel (om linnen glad te strijken). 2. Mandelaar, van Middelnederlands mandelen; het graan in schoven zetten; zie Mandel(s) 1. 3. Mandelaar is wellicht de beroepsnaam van de mandenvlechter. 4. Hypercorrect voor Mangelaars.
Mandelaire, Mandelier, Manderlier, Manderrier, Monderlier: Beroepsnaam. Oudfrans mandelier: mandenvlechter.
Mandelbaum, Mendelbaum: Duitse familienaam naar de huisnaam: Amandelboom.
Mandelblat. Duitse familienaam; amandelblad.
Mandemaker. Beroepsnaam van de mandenmaker.
Mandeman. Beroepsnaam van de mandenvlechter.
Mander, van der, Vermandel, Vermandele, Vermander, Vermandere, Vermanden. Familienaam uit de plaatsnaam Mander/Mandel in St.-Baafs-Vijve (West-Vlaanderen), dit naar de riviernaam de Mandel.
Manderbach. Duitse plaatsnaam.
Manderfeld, Manderveld, Mandervelt, Maendervelt, Maenderveld. Plaatsnaam Manderfeld, Luik.
Manderick, Manderyck, Manricqus, Manrique, Mandrycus, Mandrick, Mandryck, Mandryxs, Mandrincx, Mendrik, Mendriks, Mammerickx, Mammerinckx. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam man-rik; man-machtig, Manricus.
Manders, Maanders: Door r/l-wisseling uit Mandels. Middelnederlands mandel, mander ‘amandel’. Bijnaam naar de amandelboom. Vergelijk Duits Mandelbaum.
Manderscheid. Duitse plaatsnaam.
Mandeville. Plaatsnaam Mandeville (Eure, Calvados).
Mandiau, Mandiaux, Mandieau, Maindiaux, Mendiaux, Mendiau: Afleiding van de voornaam Amand of Germaanse voornaam (Manduin, Mandewig, Mandulfus).
Mandler. Beroepsnaam, van Middenhoogduits mandeln: door de mangel draaien.
Mandou, Mandoux, Mantoux, Mantou. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Mandolf, Mandulfus.
Manen, van; van Maanen, Vermaanen: Plaatsnaam Manen (Gelderland).
Manenschijn. Bijnaam: maneschijn. Bijnaam voor iemand die vooral 's nachts actief was? Vergelijk lmpinus Sonnescien, Oud. Duits Regenbogen, Sunnenschein, Morgenroth.
Manes, Manesse. 1. Bijnaam van een maanzaadeter. Middenhoogduits mân, Duits Mohn. Vergelijk Duits Manfrass. 2. Misschien vadersnaam, van de Bijbelse voornaam Mariasses. Zie Mennessier 2.
Manet, Manette, Manez, Mané, Manè: 1. Korte vorm van Demanet. 2. Zie Magnet.
Manfrin. Vadersnaam. Vleivorm van Manfroid.
Manfroid, Manfroy, Manfredi, Manfré, Manfé, Menfroid: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam man-frith 'man-vrede': Manfridus.
Mange: Vadersnaam. Korte vorm van Demange, Franse vorm van de Latijnse heiligennaam Dominicus.
Mangelaer, de, Mangelaers, (de) Mangelaars, (de) Mangeleer, Mengeleers, Mangeleir, de Mangeleire, Mandelaers, Mondelaers, Mengelers, Mingelers, Menger, Mengers, Mengerink, Oldenmenger; 1. Beroepsnaam Mangelaar, synoniem met Middelnederlands manger, menger, Engels monger ‘handelaar, koopman’. Afleiding van mangelen ‘ruilen, handel drijven(afgeleid van mangelen=ruilen). 2. Beroepsnaam afgeleid van het woord mangel: rol om het linnen glad te strijken. 3. Mandelaar kan ook een afleiding zijn van het Middelnederlands mandelen: het graan mandelen/zetten. Ook hier een beroepsnaam. 4. Mandelaar is mogelijk als beroepsnaam voor een mandenvlechter.
Mangelinck, Mangelinckx, Mangelinckx, Manghelinckx, Mandelings. Wellicht een -lin afleiding van de Germaanse voornaam Mangold of Manger. Vergelijk Duitse familienaam Mengele, van Mangold. Of variant van Mingelinckx. Mandelings is hypercorrect (vergelijk Mandelaers).
Mangelschot, Mangelschots, Mangelschotz, Manguelschots. Bijnaam voor iemand die een mandeel (het aan de heer toekomende deel) als rente betaalt aan de heer. Middenenderlands mandelschot. Middenenderlands mandel: 12 tot 15 schoven graan en bossen stro; schot: rente verschuldigd aan de heer.
Mangeot, Maingeot, Mainjot, Manjot, Mengeot, Menjot, Mentjot, Mentjosse, Mentjox, Mingeot. Vadersnaam, knuffelvorm uit Demange, een Franse variant van Dominicus.
Manger, Mangers, Mengers, Menger, Mingers: Middelnederlands manger, menger: handelaar, koopman. Vergelijk De Mangelaer, Engels Manger, Monger.
Mangez, Mangé, Menger, Mengé, Menge, Menges: Vadersnaam Manget, afleiding van Démange, Dominicus. Vergelijk Mangeot, Mangin.
Mangnay. Spelling voor Magnay. 1. Lees Magnée of Magnet. 2. Luiks-Waals voor Magnaud of Magnel.
Mangodt, Mango, Mangot: Vadersnaam. 1. Germaanse voornaam man-gud 'man-god': Mangodus. 2. Variant van Margo(d)t, met r/n-wisseling. 3. Zie ook Mangeot.
Mangold: Vadersnaam. Germaanse voornaam Manegold(us), Mangold, Manegaud.
Mangon. Beroepsnaam. Waals-Picardisch mangon: slager.
Manhaeghe, Manhaeve, Manhave. Familienaam uit de plaatsnaam Manhage in Deerlijk, Tielt en Wingene (West-Vlaanderen).
Manhaye, Manhay: Plaatsnaam Manhay (Provincie Luxemburg).
Manheimer, Mannheim, Mannheimer, Mannheims, Manheims, Maheim, Naam uit de plaatsnaam Mannheim (Baden-Württemberg).
Manheulles. Plaatsnaam, Meuse.
Manière. Bijnaam; die zich fatsoenlijke, gemanierd gedraagt.
Manigard, Manigart, Manigot: Beroepsnaam. Oudfrans manigaut: werkman, arbeider.
Maniouloux. Spellingvariant van de Franse familienaam Magnoulous, van Magnoux/Magnol, Romaanse vorm van Germaanse voornaam Maginwulf.
Manis, Manise, Manys: Er is een plaatsnaam 'alleu de Manise' in Haybes (Ardèche), maar die bevat waarschijnlijk niet de familienaam die we moeten verklaren. Variant van Manes(s)e Malis(s)e?
Manjé, Manni: 1. Franse familienaam Manier, Magnier. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam magin-hari ‘kracht-leger’: Maginharius, Magnarius. Soms is Ma(u)nier een variant van Meunier ‘molenaar’. 2. Manjé kan een spelling zijn voor de moedersnaam Magnet, verkleinvorm van Magne ‘Maria’.
Mankes. 1. Bijnaam voor de zoon van de manke. 2. Variant van Mencke.
Mann. Duitse bijnaam Mann: moedig man; vergelijk De Man.
Mannaert, Mannaerts, Mannaers, Mannart, Mannart, Mannhard, Manard, Manertz, Manaar, Mana, Manaa: Vadersnaam. Germaanse voornaam man-hard ‘man-sterk’.
Manne. Verwaalsing van Mann of (de) Man. Of variant van Mannen; vergelijk Menne.
Manneback. Plaatsnaam Mannebach, Rijnland-Palts.
Mannee, van: Waternaam Mannee op Zuid-Beveland.
Manneke, Mannekens, Mennekens, Menneken, Menkens, Mennicken, Menniken, Mannequin: Vadersnaam. Verkleinvorm van een Germaans man-naam. 2. Bijnaam voor een kleine man.
Mannens, Manne, Mannes, Meaning, Manninckx, Manin, Mennens, Mennen, Mennes, Menninckx: Vadersnaam. van de Germaanse voornaam Manno. Vergelijk Mannaert, Manneke.
Manners. Engelse familienaam van plaatsnaam Mesnières (Seine-Inf.).
Mannesberg. Duitse plaatsnaam Manzenberg (Beieren)? In de middeleeuwen was er evenwel een adellijke familie von Man(n)sberg.
Mannetstätter, Mannetstatter. Duitse plaatsnaam Mannstedt. Ook Duitse familienaam Mannstedt, Mannstâdt.
Mannien, Manniën: Uitspraak manjen, afleiding van Man zoals Mannekens? Of spelling voor Magnien?
Mannus, Manes, Mannes: 1. Variant van Magnus. 2. Mannus = Mannes = Mannens. 3. Korte vorm van Germanus/Germanes.
Manon. 1. Vadersnaam. Vleivorm van Germaanse man-naam zoals Herman. 2. Zie Magnon.
Manouvrier, Manouvriez. Beroepsnaam van de handarbeider.
Mansens, Manssens. Vadersnaam. 1. Afleiding op -sin van Germaanse man-naam. 2. Manszone.
Mansart, Mansard, Mensard, Mensart, Manchard: 1. Oudfrans mansart: houtduif. Bijnaam. 2. Afleiding van Oudfrans mans, vrouwelijk manche: verminkt, mismaakt. 3. Plaatsnaam. Zie Van Mansa(e)rt.
Manschot. Waarschijnlijk variant van Mangelschot.
Manse. 1. Vadersnaam. Germaanse -so-afleiding van man-naam. Manzo. 2. Frans manche: handvat. Beroepsnaam. Vergelijk Manchier.
Manser. Engelse beroepsnaam, afleiding van Oudfrans manche: handvat. Vergelijk Manchier.
Manset. Vadersnaam. Korte vorm van Clemencet, afleiding van Clemens.
Mansfeld (van), Mannsfeldt, Mansvelt. 1. Naam uit de plaatsnaam Mansfeld (Brandenburg, Sachsen-Anhalt). 2. Of uit Mansveld in Elingen (Vlaams-Brabant). 3. Of uit Mansfield (Nottinghamshire).
Manshande. Waarschijnlijk verhaspeld van Massant, van Marchand.
Manshoven (van), Manshof. Familienaam uit de plaatsnaam Manshoven in Borgloon, Berbroek en Broekom (Limburg).
Mansion, Mension, Maintion, Mantion, Mention, Monsion, Monsinjon: Oudfrans mansion, van Latijn mansio, van maison: huis.
Mansot, Menso: Vadersnaam. Korte vorm van Clémençot, afleiding van de voornaam Clemens. Mensonides is een Latijnse vorm van Menso.
Mansy, Mansis, Mancy: 1. Plaatsnaam Mancy (Marne). 2. Romaanse vorm van Germaanse man-naam? 3. Mancy, Mansy kan Luiks-Waalse vorm zijn van Mander.
Mantel, Mantels, Mantell, Manteau, Mantaux, Menteau, Mantia, Manteas: Middelnederlands mantel, Frans manteau ‘mantel’. Bijnaam of beroepsbijnaam voor de maker ervan.
Manteleers, Mantelers. Naam uit het Middelnederlandse mantelaer, mantelere en het Middelhoogduitse manteler: maker of verkoper van mantels. Duits Mântler.
Manten. Vadersnaam. Vleivorm van de Latijnse heiligennaam Amandus.
Manternach. Duitse plaatsnaam.
Manteufel. Duitse bijnaam, van manduwel: manduivel, duivelskerel.
Mantulet, Montelet, Montulet: Variant van de Franse familienaam Mantelet: (schouder)manteltje. Bijnaam.
Manuel, Manu, Manuelli, Manuello: Vadersnaam. Verkort van de voornaam Immanuel.
Manville. Plaatsnaam Menville, Hte-Garonne.
Mantz: Vadersnaam. Duits Man(t)z, van Manzo, vleivorm op -zo van Germaans man-naam.
Manzo, Manzone, Manzoni; Bijnaam, Italiaans manzo; os, rund.
Maon, Maons, Maont, Maonette: Moedersnaam. Waalse vleivorm van Maria.
Maquest, Maquestiau, Maquestiaux, Maquieau, Maquriau, Mauquestiau: Oudfrans ma, mal: kwaad + Oudfrans questel (van questiau), afleiding van queste: kist, koffer, kast. Beroepsnaam voor een slechte timmerman. Vergelijk Duits Quadfass.
Maquelin, Maquilin: Vadersnaam. Met voortonig versterkte klinker uit Miquelin, vleivorm van Miquel, de Picardisch vorm van Michel.
Marage, Marache: Plaatsnaam. Oudfrans marage: moeras. Marache in Ohain, Waterloo (Waals-Brabant).
Marain. Spelling van Franse uitspraak van Marin.
Maraldo. Italiaanse familienaam Moraldo, afleiding van Moro, Latijn maurus; zwart, moor.
Maranus: Spelling voor de Vlaamse familienaam Mar(r)annes. Oudfrans marran ‘bekeerde jood of moor’.
Marbach, Marbacher, Marbaque: Verspreide Duitse plaatsnaam Marbach.
Marbehan, Marbehant. Plaatsnaam Marbehan in Rulles, Luxemburg.
Marblie. Beroepsnaam Marblier, door dissimilatie van marbrier: marmer werker.
Marboux, Marbotin: Vadersnaam. Franse familienaam Marbaud, Marboud. Germaanse voornaam mêr-balth.
Marbus: Wellicht verkeerd gelezen Markus.
Marc, Marcq, Marq, Marcus, Marcuse, Marks, Markus, Merkus, Marcussen, Markusse, Markus, Markussen, Marckus, Marck, Marcks, Mark, Marks, Marckx, Marcx, Maerckx, Marx, Merk, Merks, Merkx, Merkx, Merks, Merkens, Merx, Merckx, Merck, Mercks, Mercx, Mercs.. Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Marcus.
Marcadet, Marcadé, Markadieu: Afleiding, recpectievelijk reïnterpretatie van Oudfrans mercadier: koopman. Beroepsnaam.
Marcaillou. Plaatsnaam; met stenen bezaaid.
Marcas, Marcasse. Oudfrans marcas: moeras. Plaatsnaam Marcasse in Wasmes (Henegouwen).
Marcassin. Frans marcassin; jong everzwijn.
Marcel, Marcelle, Marsel, Mersel, Marceaux, Marceau, Marseau, Marsaud, Marsaut, Marciat, Marsiat, Marsia, Marchel, Marcille, Marcil, Marsille, Marsil, Marseille, Marcelis, Marcelissen, Marcelisse, Marcellis, Marsselle, Marselis, Masselis, Maselis, Masselus, Maselus, Masselles, Masselink, Masseling, Masselman, Mercelis, Messelis: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Marcellus/Marcilius.
Marcelier, Desmarchelier: Regressievorm van Maschelier/Messelier; zie Masquelier.
Marcelin, Masselin, Mocellin, Messelyn, Maslyn, Masschelin, Masschlein, Masscheleyn, Masquelin, Masculin: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Marcel. Assimilatie rs/ss zoals in Marcelis/Masselis. Maar het is de vraag of de interpretatie als Marcelin niet een jongere reïnterpretatie is (zie Masselin), temeer omdat 1567 Jan Maselin, Lauwe een oudere vorm is en in een buurgemeente voorkomt.
Marcelis, Marcelisse, Marcelissen, Marcellis, Marseelis, Masselis, Maselis, Masselus, Maselus, Masselles, Mercelis, Messelis: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Marcellus = Marcilius (ius, van is).
Marcelot, Marcelo, Mercelot, Marcello, Marcelo, Marseloo, Masselot, Masselos: Vadersnaam. Franse vleivorm van heiligennaam Marcel(lus). Marcello eventueel Italiaans.
Marcette. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marcel.
Marcfeld. Plaatsnaam Markfeld, Beieren.
March: Marche, van Demarche. Plaatsnaam Marche (Provincie Luxemburg).
Marchais. Plaatsnaam (Aisne, Yonne, Loiret): moeras.
Marchand, Marchandt, Marchant, Marchans, Marchamp, le Marchand, Merchant, de Marchant, Merchan, Maerschand, Maerchand, (de) Marecham, Marschang, Marcant, Marcan. Marcand, Marquand, Marquant, Lemarquand, Mercan, Massant, Missant, Missante, Mechant, Michant. Beroepsnaam voor een koopman. Dialectische verschuivingen zorgden onder andere voor een verschuiving naar Massant.
Marchandet, Marchandier. Beroepsnaam. Afleiding van Marchand.
Marchandisse, Marchandise. Oudfrans marchandise: handel, groep kooplui. Beroepsnaam voor een handelaar.
Marchau, Marchoux, Marchaud. 1. Zie Maréchal. 2. Variant van Marceau.
Marchetti: Vadersnaam. Italiaans verkleinvorm van de voornaam Marco, de heiligennaam Marcus.
Marchie, du: Lees du Marchié = de/du Marché. Plaatsnaam (le) Marché‘(het) Marktplein’.
Marchot, Marso: Moedersnaam. Vleivorm op -eç-ot van Marie; vergelijk Marsoul(le) Of veeleer, van Marcot, van Marc (Vergelijk Lucart/Luchart).
Marchoul, Marchouh, Marschou. 1. Vadersnaam, Picardische variant van de Germaanse voornaam Markolf. 2. Zie ook Marsoul. 3. De naam werd ook verward met Marchau/Marceau.
Marcial, Martial, Mercial, Mertial: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Martialis / Marcialis. 2. Soms regressievorm voor Marceau.
Marck, van, Marcke, van, van Marque, van Marcq, van Marcken, van Maercken, van Maerken, van Maerche. Familienaam uit de plaatsnaam Marke (West-Vlaanderen) of Maarke (Oost-Vlaanderen).
Marck, van, van Marcq: Plaatsnaam Langemark, Kortemark (West-Vlaanderen), Marck (Pas-de-Calais), Marcq-en-Baroeul (Nord).
Marckelbach: 1. Plaatsnaam Merkelbeek (Nederlands Limburg). 2. Plaatsnaam Merkelbach (Rijnland-Palts)
Marclé: Met epenthetische r uit Maclet, Romaans verkleinvorm van de heiligennaam Macharius of Remaclius.
Marco, de: Vadersnaam. Italiaans Marco = heiligennaam Marcus.
Marcon, Marcoen: Vadersnaam. Franse afleiding van Germaanse mark-naam (Markolf) of heiligennaam Marcus. Zie Marcou.
Marconneau, Marconneau: vadersnaam. Afleiding van Marcon. Vergelijk ook Marson.
Marcos. Vadersnaam. Spaanse vorm van heiligennaam Marcus.
Marcorin: Afleiding van de voornaam Marc?
Marcotte, Lemarcotte: Moedersnaam. Afleiding van heiligennaam Marc.
Marcou, Marcoux, Marcoup, Marcour, Marcourt, Markou, Marcoen: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam Markolf: mark-wulf 'merk, grenssteen-wolf. Sint-Marculfus (Saint-Marcou) wordt in West-Vlaanderen Sint-Markoen genoemd.
Marcour, Marcourt. 1. Plaatsnaam Marcourt (Luxemburg). 2. Variant van Marcou of Macours.
Marcy, Marci, Marcie: 1. Vadersnaam. Variant van Marcil. 2. Latijnse afleiding van Marcus. 3. Plaatsnaam Marcy (Aisne, Rhône).
Marcus, Morcus, Marcusse, Markusse, Markus, Marks, Marckx, Mercks, Mercx, Merks, Merkx: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Marcus.
Markens, Marks, Merks, Merkens, vadersnaam, Germaanse naam Marx, Marco Mark, Merk, Markwart, Markolf.
Maréchal (de), Marechal, Marechale, Marécal, Marrecau, Marécaux, Marecaux, Marecauw, Demarecaux, Desmarescaux, Desmarecaux, Desmaricaux, Mareschal, Maresceau, Marescaux, Marescau, Maresca, Maresska, Marescot, Maresko, Marichael, Marichal, Maricaux, Maricau, Marcault, Marcaud, Mareco, Maricot, Marico, Mariko, Marchot, Marigot, Maricou, Marischal, Mariscal, Marischael, De Marichal, Demareschal, Masschael, Masschal, Marissael, Marissal, Maryssael, Marysael, Marijssael, Marijsael, Marissel, Marisa, Marissiaux, Marchal, Marchale, Demarchal, Marchaux, Marchau, Marchaud, Masscho, Masco, Masso, Marsal, Marschals, Marschal, Marschall, Marshall. Beroepsnaam uit het Franse maréchal, uit het Nederlandse maarschalk: paardenknecht, hoefsmid, smid, stalmeester.
Mardegan, Mardaga, Margaga: Door afstandsklankverandering (d/g-omwisseling) uit Margedant, een in de16de eeuw door Italiaanse landsknechten ingevoerd woord, mercatante: handelaar, zoetelaar, marketenter.
Mardens. Vadersnaam. Waarschijnlijk een afleiding van de Germaanse voornaam Medard, Madard. Mard is trouwens de Franse gewone vorm voor Medard; Saint-Mard = Saint-Médard.
Marée, de; (de) Marrée, Marree. Moedersnaam. Waalse vorm Marèye: Marie. Plaatsnaam Frans marais, van Oudnederlands mariska ‘meers’.
Mareen. Oost Vlaamse aanpassing van Marain/Marin.
Marel, van der. Plaatsnaam De Marel: mergel, mergelgroeve. Plaatsnaam Maarle in Poppel (Antwerpen).
Marem, van, (van) Maerrem, van Maerhem, van Marhem, Maerem: Plaatsnaam Mar(r)em in Moorsele, Oudenburg (West-Vlaanderen), Dottenijs/Moeskroen, Henegouwen.
Maren van, van Maaren. Plaatsnaam Maarn, Utrecht.
Maren, van der, van Maaren, van Maare, van (der) Maeren, van der Maere, van der Maren, Vermaere, Vermaeren…: Plaatsnaam Maren in Alem (Gelderland) en Hemelum (Friesland) of van Maar(n) op diverse plaatsen en mogelijk terug te voeren is op maar, mare, meer, waterplas, waterloop. Of verkort uit van der Maren, zie van der Meer.
Marenne, Mérenne, Merenne: Plaatsnaam, Luxemburg.
Mares. 1. In het notariaat van Tourcoing kwam Mares als korte variant van Desmarets voor. 2. Zie Maris.
Maret, Maré, Mare, Marre, Marré, Marree, Maree, Marez, Mareydt, Marey, Marret, Marreyt, Marrez, Maerheyt, Maerheyd: 1. Zu Dumarais. 2. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie.
Mareteau. Moedersnaam. Afleiding van Maret 2. Marette.
Marette, Maraite, Maraitte, Merrette: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie.
Mareussen. Leesfout voor Marcussen.
Marfoutine. Wellicht plaatsnaam Marfontaine, Asne.
Marga, Margas, Margat, Margae. 1. Waalse uitspraak van Margaux. 2. Korte vorm van Margareta.
Margadant: Duits familienaam Margedant, een in de 16de eeuw door Italiaans landsknechten ingevoerd woord, namelijk Mercatante ‘handelaar, zoetelaar, marketenter’.
Margam, Margan, Marganne, Mergam, Mergan, Mergen, Marghem. 1. Beroepsnaam die mogelijk afgeleid is van het Middelnederlandse margant: haak, gesp. Een soort handelaar ? 2. Plaatsnaam, afgeleid van Meregem (Merville in Frans-Vlaanderen). 11de eeuw Merengehen.
Margaron. Moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Margareta.
Margeotte. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marguerite.
Margerin. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Margareta.
Margery, Margerison, Margory: Moedersnaam. Engelse vorm vande voornaam Margareta. Zie ook Marguerite.
Marges, Margue: Moedersnaamr. Korte vorm van de voornaam Margareta.
Marget, Margaux, Mergaux, Mirgaux, Mirgau, Murgo, Marjaux, Margoux, Mourgoux: Vaders-, moedersnaam. Afleiding van de voornaam Margareta.
Marghem. Misschien plaatsnaam Meregem (Merville, Frans-Vlaanderen). Zie ook Margam.
Margheritina. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Margarita.
Marginet, Margenat, Marginelle. Moedersnaam uit de voornaam Margareta.
Margodt, Margot, Margos, Margo, Alamargot: Moedersnaam. Afleiding van Marguerite.
Margraf, Margraff, Markgraf, Markgraaf, Marggraf, Margrève, Marnegraven, Malgrève: Middelnederlands marcgrave, marcgrève, Nederlands markgraaf, Duits Markgraf, van Frans margrave: bestuurder van een mark of grensgebied.
Marguillier, Margullier, Margulies, Mardulier, Marguillier. Naam uit het Oudfranse marraglier, marlier: koster, pedel (toezichter bij jongeren). Vergelijk Marlier.
Marguerit, Marguerite, Margarit, Margriet, Marguerie, Margerie, Margris, Magritte, Magrit, Magriet: Moedersnaam. Griekse heiligennaam Margareta; parel.
Mariceaux, Marico: Beroepsnaam Picardisch Marécau(x) van Marescau(x) tegenover Frans Maréchal, van maarschalk ‘paardenknecht, hoefsmid, smid, stalmeester’.
Mar, Marie, May, Marye. Moedersnaam. Franse vorm van heiligennaam Maria.
Mari, Marie, de: Variant van Demary, Demaury, Demori. Plaatsnaam Mory = Maury (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Mariacour, Mariacourt, Mauriaucourt. Naam uit de plaatsnaam Maricourt (Somme).
Mariage, Mariages, Mariatie: Oudfrans mariage: huwelijk, (ook) echtgenoot. Vergelijk Houwelyckx.
Mariamé. Plaatsnaam Morialmé (Namen).
Marian, Mariani, Mariano. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Marianus.
Mariavelle. Wellicht door verkeerde lezing van u als v, van Mariaul(l)e.
Mari, Maricq, Marique, Marik, Marickx: Vadersnaam. Germaanse voornaam math-rîk of mêr-rîk: Marricus? Maar -rîk-namen worden Romaans -ry. Dus veeleer een Romaanse afleiding op -ique (vergelijk Hannick) van een Germaanse mêr-naam of van Marie.
Marié, Marier, Mariez. 1. Spelling voor Mariet. 2. Frans marié: gehuwd. Bijnaam.
Mariel, Mariau, Mariaud, Mariault, Mariaule, Mariaul, Mariaulle, Maria, Marias: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie.
Mariën, Marien, Mariens, Marrien, Maeriën, Mauriën, Moriën, Morien, Morriens: Moedersnaam, Bijbelse voornaam Maria.
Mariette, Mariet, Marier, Marié, Mariez, Mariest: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie.
Marievoet, Marivoet, Marevoet, Marvoet, Maerevoet, Maervoet, Maerievoet, Maerivoet, Morvoet. Familienaam uit de plaatsnaam Marievoorde in Pollickhove (Frans-Vlaanderen), Marivoorde in Westkapelle en Gistel-Ambacht (West-Vlaanderen).
Marigot. Variant van Zuid-Franse familienaam Mérigot, afleiding van Méric, verkort uit Aymeric; zie Emery.
Marik. 1. Vadersnaam. Slavische vorm van de voornaam Marcus. 2. Zie Maric(q).
Mariman, Maereman, Maeremans, Maerman: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Maria. Zie ook Maere.
Marin, Marinus, Marinussen, Marino, Marini, Marrin, Marijn, Maring, Marijns, Maryn, Maryns, Marrijns, Marincx, Marijnen, Marynen, Marinens, Marynes, Marinis, Marijnissen, Marynisssen, Marain, Mareen. Vadersnaam. Afleiding van Germaans naam op –mar, van mêrja- ‘beroemd’, gelatiniseerd tot heiligennaam Marinus.
Marine, Marinne. 1. Moedersnaam, vrouwelijk bij Marin. 2. Plaatsnaam Marines (Seine-et-Oise).
Maringer. Duitse familienaam Mähringer. Duitse plaatsnaam Mähringen.
Marinussen, Marinusse, Marinissen, Marinisse, Marinessen, Marinnissen, Marijnissen: Vadersnaam. Zoon van Marinus, latinisering van Marin (zie op dat woord).
Marion, van, Marioné, Marionex, Marrion, Mayon: Het voorzetsel Van is vermoedelijk secundair. Marion is een moedersnaam, afleiding op –on van de voornaam Marie.
Mariot, Mariotte. Vaders-, moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Marie.
Maris, Marris, Marres, Mares, Marissens, Marissen, Marist. Marijs. 1. Moedersnaam uit de Bijbelse voornaam Maria. De stamvader van onder andere het Wase geslacht Maris/Mares was in 1295 Willem ver Marien. Marissen(s) kan uit Mariensoens, Marisone worden verklaard. 2. In sommige gevallen kan het ook een vadersnaam zijn uit de voornaam Maurits. 2. Een uit Tsjechië geïmmigreerde familie Maresch liet haar naam in Nederland aanpassen als Maris. 3. Soms variant van Vadersnaam. Maurice.
Maris, van: 1. Plaatsnaam Maris (Nederlands-Limburg). 2. Plaatsnaam Merris (Frans-Vlaanderen).
Marit, Maritte, Marits: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie.
Marius. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Marius.
Marjanen. Vadersnaam. Afleiding van Latijnse heiligennaam Marianus.
Marjolet, Marjollet, Marjolée, Marjollée, Majollee, Majoulet, Margalet, Mirjolet: Moedersnaam. Afleiding op -elet van de voornaam Marguerite. Voor de i, vergelijk Mirguet, Mirgain, Mirgau.
Mark, van der, van de, der, Marck, van der Marken, van der Marcken, van der Marcke, van de(der) Marker, Vermaercken, Vermaerken, Vermarcke, van der Mercken, van der Merken, van der Merck, van der Merk, Vermaurke, Vermorcken, Vermorgen Vermogen: Plaatsnaam. Middelnederlands marke, merke ‘grens(paal), grensland’, vandaar van naam van een (grens)waterloop. De Marke is een bijrivier van de Dender, de Mark is een riviertje van Rijkevorsel (Provincie Antwerpen) voorbij Breda (Noord-Brabant), ook bij Waardenburg (Gelderland).
Markadieu. 1. Plaatsnaam Marcadieu (Htes-Pyr.). 2. Zie Marcadet.
Markensteijn, Markesteijn, (van): Plaatsnaam Markstein (Rijnland-Palts).
Markert. Vadersnaam. Germaanse voornaam Markhard (zie Merckaert) of van Markward.
Markies: De adellijke titel markies.
Markiewicz, Marcovic, Marcovic, Marcovitch, Marcowicz, Markovics, Markovic, Markovitz, Markovits, Markovitch, Markowicz, Markowitch, Markovic. Familienaam uit de verspreide Slavische plaatsnaam Markowitz, Markowice.
Markscheid, Markschat: Plaatsnaam. Middenenderlands markescheit: grens tussen twee marken, grensgebieden.
Markvoort: Plaatsnaam in het graafschap Zutphen (Gelderland).
Marlair, Marlaire, Marier: Plaatsnaam. Waals madère, Oudfrans marlière: mergelgroeve. Vergelijk Van der Marlière.
Marland, Meerland, Merland, (Maerlant ?) 1. Plaatsnaam Maarland in Eijsden (Nederlands-Limburg). 1282 inter villas de Merlant et Bitle inter duas vias jacentes versus Merlant..pars terrarum Heymanni de Merlant. 2. Eventueel variant van Merlan; zie Merlan(d).
Marleghem. Waarschijnlijk (Henegouwen) van (van) Malleghem, met epenthetische r. Of variant van Morleghem.
Marlie, Marlier, Marly, Merlier, Merli, Morlie, Marlière, Marliere, Marriêre, Morlière: Het gaat om twee in oorsprong verschillende namen, die achteraf ongetwijfeld verward werden. 1. Oudfrans marlier: koster, pedel, kerkmeester. Beroepsnaam. Vergelijk Marguillier. 2. Plaatsnaam. Oudfrans marlière: mergelgroeve. Zie Van de(r) Marlière.
Marlière, van de(der), van de(r) Marlière, van der Maliere, Demarlier, Demarlie, Demarly, Demarlière, Demerlier, Demerlie, Demerlière, Desmarlière, Desmarlières: 1. Verspreide plaatsnaam. Oudfrans marlière, Frans marnière: mergelgroeve, mergelput. Zie ook Marlier 2. 2. Demerlie(r)/Demarlie(r) eventueel van Demellier.
Marliot. Variant van Merliot; vergelijk Merlhiot. Afleiding van merle: merci. Vergelijk Marlot 1.
Marloie, Marloy, Marloye. Plaatsnaam in Waha, Luxemburg.
Marlot. 1. Variant van Merlot. 2. Bijnaam. Picardisch marlot; kater, vrouwenloper.
Marmagne. Plaatsnaam (Cher, Côte-d'Or, Saône-et-Loire).
Marmaneu. Waarschijnlijk (zoals Marmenout) variant. van Marmignon (met demouillering ft/n en palatalisering o/eu). Zie Marmillion. Of Spaanse familienaam?
Marmelstein, Mermelstein. Duite plaatsnaam; marmersteen.
Marmet, Mermet, Mermod, Mieremet: Bijnaam. Afleiding van Oudfrans merme, van Latijn minimus: heel klein.
Marmier. Waarschijnlijk van Marnier, met vaak voorkomende ra/rm wisseling.
Marmillion, Marmillon, Marmignon, Marmillot, Merminod, Marmenout: Afleiding van Oudfrans merme; vergelijk Mermet.
Marmitte. Bijnaam. Oudfrans marmite; zwak, flauw, sukkelachtig, verdrietig.
Marmont. Plaatsnaam (Ain, Aveyron, Lot-et-Garonne).
Marmus, Marmuse, Marmu, Marmoy, Mermuys. Bijnaam afgeleid van het Oudfranse marmouser, marmuser: grommen, knorren. Het daaruit afleiding Middelnederlandse marmoset, marmoeyse betekende: aap, vervormde figuur.
Marnef: Plaatsnaam Marneffe (Provincie Luik).
Marnet, Marnette, Marnest, Marneth, Marney: Moedersnaam van Maronet(te); zie Maron(g).
Maron: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie of Mahaut.
Marnot. Vadersnaam, van Marinot, afleiding van de voornaam Marin.
Maroil, Maroille. Plaatsnaam Maroilles, Nord.
Maroldt, Marolt. Vadersnaam. Germaanse voornaam mêr-wald 'beroemd-machtig': Maroaldus.
Marolle, Marole. 1. Moedersnaametr. Vleivorm van de voornaam Maria. -2. Plaatsnaam Marolles (Marne, Oise, Seine-et-Oise, Seine-et-Marne enz.).3. Dialect uitspraak van Maroille.
Maron, Marong, Marron, Marrong, Maronet: Moedersnaam. 1. Afleiding van de voornaam Marie. 2. Afleiding van de voornaam Mahaut.
Maronnier, Marnier, Mernier, Mornie. Beroepsnaam uit het Oudfranse mairenier: handelaar in hout voor dakwerken, timmerman.
Maroquin, Marroquin, Maroquêne: 1. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie. 2. Marokkaan.
Marossi: Variant van Italiaans Marussi, uit Kroatisch Marušic of Sloveens Marušic,van Maruša, verkleinvorm van Mara, van Maria.
Marot, Marote, Maroten, Marotte, Marotta, Maroo: Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Marie.
Maroy, Maroij, Maroie, Maroye, Maroyen, Maroi, Marois, Maroit, Marroy, Marroy, Marroyen, Marro, Maroe, Maroo. Moedersnaam uit Maroie, dit is de Franse vorm van Maria. De tegenhanger van het Vlaamse Marien.
Marpaux, Marpeaux: Oudfrans marpaud: deugniet, boef, schelm.
Marquard, Marquardsen, Marquardt, Marquart. Vadersnaam. Germaanse voornaam mark-ward 'teken-bewaarder': Marcwardus, Marquardus. Duitse familienaam Markwart.
Marque. 1. Spellingvariant van de voornaam Marc. 2. Plaatsnaam.
Marquebreuck, Marquebreucq, Marquebrucq. Plaatsnaam Markebroek. Merkenbroek in Denderwindeke of Merkbroek in Moerbeke-Geraardsbergen. (Oost-Vlaanderen).
Marquet, Marquette, Marwuttez, Marguetté, Market, Markey, Merket. Vadersnaam/moedersnaam uit de heiligennaam Marcus.
Marquegnie, Marquegnies, Marquinie, Marquerrie: Plaatsnaam Marquigny (Franse departement Ardèche).
Marquet, Marquette, Marquez, Marqué, Market, Markey, Merket: Vaders-, moedersnaam. Afleiding van heiligennaam Marcus.
Marqueteken, Marqueteeken, Marqueteecken, Marquetecken: Naam voor de merkmeester, die merktekens aanbrengt? Vergelijk Duits Merkenschlager. Of verhaspeling?
Marqui, Marquis, Markie, Marki, Marky, Marquise. De adellijke titel markies, markiezin.
Marquier, Merkier, Marqui, Markie, Marki, Merki: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam mark-hari 'teken-leger': Marc(h)arius.
Marquilly, Marquillie, Marquillier. 1. Zie Demarquilly. 2. Variant van Marguillier.
Marannes, Marranes, Marannes: Oudfrans marran: bekeerde Jood of Moor.
Mars. Vadersnaam. 1. Korte vorm van de voornaam Marsilius. Mars, voornaam en familienaam in Sint-Omaars. Met Mars wordt hier hoogstwaarschijnlijk de Germaanse god Tīwaz bedoeld.
Marsbergen, van. Plaatsnaam Maarsbergen, Utrecht.
Marschall, Marschell: Duitse beroepsnaam Marschall ‘maarschalk’ (zie op dat woord).
Marschner. 1. Vadersnaam. Afleiding van de Tsjechische voornaam Maresch, van Maroslav. Of moedersnaam van de voornaam Marusch (Margareta). 2. Aflleiding van plaatsnaam Marsch: meers, beemd; of van plaatsnaam Marschen bij Teblitz/Teplice in Tsjechië.
Marsé, Marsee, Marzée, Marzee. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Marsée in Bende (Luxemburg) en Ocquier (Luik). 2. Zie ook Demarché.
Marselaer, van. Plaatsnaam Marselaar: open plaats in een bos aan een grensscheiding.
Marsfelder: Afleiding van plaatsnaam Marsfeld.
Marsenille, van, van Marsnil, van Marsnille, Machenih. Plaatsnaam Masnil in Gelinden (Limburg), van mansionile: kleine woning. Vergelijk Frans Mesnil.
Marsigny. Plaatsnaam in Cousolre, Nord.
Marsili, Marsilli, Marsily, Marchyllie: 1. Vadersnaam Marcille, Latijn Marcilius. 2. Plaatsnaam Marsilly (Moselle) of verspreide plaatsnaam Marcilly.
Marsille, Marsilje, Marsielje, Marsie, Massielje, Masseille, Masseilje, Missielje, Misilje: Vadersnaam. Frans Marcille, de Latijnse heiligennaam Marcilius.
Marsman, Mars, van de, der, Maarse, Mors, Marsch, Overmars. 1. Afleiding van plaatsnaam Mars, Middenederlands marsch, mersch, Zuidnederlands meers: laag nat weiland. Pendant van Meerschman. 2. Zie (de) Meersman.
Marson. Moedersnaam. Afleiding op -eçon van de voornaam Marie.
Marsoul, Marsoulle, Marchoul. Moedersnaam op -écoule uit de naam Marie.
Marsula. Plaatsnaam Marsoulas (Hte-Garonne)?
Martus, Marthus, Marthy, Marti: Vadersnaam. Latinisering van Martin, Maarten.
Martel, Marteel, Martelle, Mertel, Martelli, Martello, Marteaau, Marteaux, Martaux, Marto, Martiat, Martay: Oudfrans martel, Frans marteau: hamer. Beroepsnaam voor een smid. Vergelijk Hamers.
Martelaer, de, Martelaere, de, Martelaere, Marteleere, Martelaire,dDe Martelare, Marteleire, de Maertelaer, Maertelaere, Marteleere. 1. Bijnaam voor een martelaar, sukkel of naar de rol in de processie of toneel. 2. Soms kan de naam ontstaan zijn door reïnterpretatie van Mattelaer. In Kortrijk werd een dr. Mattelaer in de volksmond Martelêrke genoemd.
Martelange. Plaatsnaam Martelingen, Luxemburg.
Martelé, Martelez, Martelée, Martlé, Marthle, Martle. Naam uit het Oudfranse martel: hamer. Beroepsbijnaam voor de smid.
Marteleur, Martelleur, Martheleur: Beroepsnaam van de smid, die hamert.
Martello, Martelli, Martellini, Martellino, Martelo. Italiaanse pendant van Martel.
Marter. 1. Bijnaam naar de diernaam, de marier. Beroepsnaam voor een bonthandelaar? Vergelijk Duits Marder. 2. Oudfrans martre: martelaar. Vergelijk De Martelaer(e).
Martha, Marth, Marthe, Marte: Moedersnaam. Bijbelse voornaam Martha.
Marthaler. Afleiding van een plaatsnaam. Wellicht Marthalen, Zwitserland.
Martherus: De vroegste voorbeelden komen uit Nederlands Indië begin 19de eeuw. De stamvader, Galestan Martherus, zou afkomstig zijn uit Isfahan (Iran).
Marthoud, Martou: Vadersnaam. Hybridische voornaam Martulf? Of Mart(h)oaldus?
Martien, Marciano, Marcian, Massien, Messien: Vadersnaam Latijnse heiligennaam Mardanus, Frans Marcien. Zie ook Messiaen.
Martigue. Plaatsnaam Martigues, (Bouches-du-Rhône).
Martin, Marteijn, Martijn: Vadersnaam. Middelnederlands Martin ‘Maarten’, zie Maartens(e). Maar vooral de vorm Marteijn gaat terug op de Franse vorm Martin.
Martinage, Martinache. Oudfrans martinage: rente, cijns die op Sint-Maarten betaald werd.
Martine. 1. Spellingvariant van Martinet. 2. Spaanse afleiding van heiligennaam Martinus.
Martineau, Martinaux, Martinaud, Martinat, Martinel, Martinelle, Martinelli, Martinello, Martinellon, Martinellot, Martinellet, Martinellez. Vadersnaam (van Italiaanse, Franse, Spaanse,.. komaf) uit de voornaam Martin. Zie verder bij Maarten.
Martinet: Vadersnaam. Verkleinvorm van op –et van Frans Martin.
Martini, Martiny: Vadersnaam. De heiligennaam of uit Italiaans Martinus.
Martinier. Plaatsnaam Martigny (Aisne, Manche, Seine-Mar., Saône-et-Loire, Vosges, Calvados).
Martinquet. Vadersnaam. Waalse afleiding van heiligennaam Martinus.
Martlé, Martle, Martlé, van Martelé, Martelet, verkleinvorm van Martel, van Frans Marteau ‘hamer’. Beroepsbijnaam van de smid.
Marton, Martony, Martot, Marto, Marthoz, Martho, Maurtot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Martinus.
Martougin. Plaatsnaam Martouzin, Namen.
Martron. Afleiding van martre, zie Marier.
Martroye. Naam uit het Oudfranse plaatsnaam Martroi: executieplaats. Er is onder andere een Martrois in de Côte-d-'or.
Marville, Marvel, Marvelle, Marveillie, Marveillie, Marvielle, Marvilde, Marvillier: 1. Plaatsnaam Marville (Meuse, Eure-et-Loir). 2. Zie Merveille.
Marvin: Engelse familienaam Marvin Mervin ‘beroemd-vriend’.
Marxer. Vadersnaam. Afleiding van Marx = Marcus.
Mas. 1. Zie Maas. 2. Occidentaal mas, van Latijn mansus: woning, hoeve, pachthof.
Mason, Masson, Massun, Massonnet., Massonet: 1. Vadersnaam. Vleivorm van voornaam Thomas. 2. Zie Lemasson. 3. Eventueel van Marson (assimilatie rs/ss).
Mascart, Mascard. 1. Afleiding van Oudfrans maschier, Oudpicardisch masquier, Frans mâcher: kauwen. Vergelijk Frans Machard, Machavoine, Macheboeuf.
Maccaux, Mascu, Mascaud, Mascaut, Masco. Vadersnaam. Germaanse voornaam Maskwald? Vergelijk Mascart.
Masclé, Masclee, Maselee, Masele: familienaam Masquelet, verkleinvorm van Oudfrans macecle ‘slagerij’. Beroepsbijnaam van de slager. Masele(e) door verkeerde lezing van de c.
Mascré, Mascre, Mascret, Mascrez, Mascréer, Massacret, Macrez, Macherey: Bijnaam. Oudpicardisch masqueré, mascuré: vuil, vies. Vergelijk Macherot.
Masculus. Humanistennaam. Latijn masculus: mannelijk. Misschien vertaling van De Man.
Maseneer, de, de Maseneir, Maseneire, de Maesenaar, Maesenaere, Maeseneer, Measeneir, Maeseneire, Maesennaere, Maesenaere, de Masseneer, (de) Maeseleer. Vermoedelijk is maseleer de oorspronkelijke vorm van mazelen. Bijnaam voor iemand met een puistig gezicht, iemand die mazellittekens droeg.
Masfranc, Masfranck, Masfranckx, Masfrancx, Maesfranck, Maesfrankx, Maesfranx, Mafranckx, Mafranc, Mafran, Mafrans, Mafrand, Mafrant, Maffrand. 1. Vadersnaam uit de dubbele voornaam Maes (Thomaas) + Vrank/Frank. Zie verder bij Maes en Vranckx. 2. Naam uit de Romaanse plaatsnaam Mas franc: vrij landgoed. Er zijn er een aantal in Frankrijk. Masfrand in Saint-Frejoux (Corrèze) of Masfrant in Blanzac.
Masi, Masit, Masy, Mazy, Masil: 1. Uit Latijn mansicius: pachter van een hoeve, hof. Vergelijk Masoi, Massuir. 2. Zie Demazy.
Masier, de, Mazier, Maziers, Mazzer, Mazzier, Maisier, Maizier, Mézier. Familienaam uitmasie, mazie van mas: landhuis. Bewoner van een landgoed. Ook Demazier, Demaziere, Demasières. Plaatsnaam Maisières (Henegouwen) of Maizières (onder meer Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen).
Masingarbe. Plaatsnaam Mazingarbe (Pas-de-Calais).
Masoin, Mazoin, Masuin, Mazuin, Maswiens. Naam uit het Latijnse mansuinus: pachter van een hoeve, een hof (manse). Beroepsnaam.
Masood. Paksistaanse naam.
Masoy. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Thomas.
Masquelet. Afleiding van Oudfrans macecle: slagerij. Beroepsnaam van de slager; vergelijk Masquelier.
Masquelier, Masquelie, Masqueliez, Masquelière, Masquellier, Masquely, Masquillier, Masquilier, Masqueiller, Masquiller, Masquille, Maschellier,
Maschelier, Masselier, Meslier. Familienaam uit het Oudfranse maceclier, maskelier, mecelier: slager. Beroepsnaam.
Massar, Massard, Massart, Massa, Massat, Massaert, Massaer, Massaad, Maussart, Mossa. 1. Vadersnaam uit de voornaam Thomas. 2. Naam van de schatbewaarder in Henegouwen en West-Vlaanderen. Massa is Luiker Waals.
Massabuau. Occidentaals voor Masseboeuf: runderslachter, -slager. Zie ook Malaboeuf.
Massange, Massanges. 1. Oudsange masenge, mésange: mees, vogel. Vergelijk Meese. 2. Plaatsnaam Massange in Bas-Oha (Luik), Massanges in Baileux (Henegouwen).
Massard, Massar, Massart, Massa, Massat, Massaer, Massaert, Massaad, Maussart, Mossa: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Thomas. 2. Naam van de schatbewaarder in Henegouwen en West-Vlaanderen.
Massau, Massaux, Massaut, Massault, Massauw, Masseaux, Masseau, Massay, Masay, Masseeuw: 1. Afleiding van Thomas. 2. Soms door assimilatie van Marceau.
Masse, Massen, Massem: 1. Middennedelrands masse: klomp, knots. Beroepsnaam van de knotsdrager? 2. Vadersnaam van de voornaam Thomas. Zie Masset.
Masselaert. Vergelijk Franse familienaam Machelard, afleiding van Oudfrans mâche: metselaar (zie Lemache). Zie Metselaar.
Masselin, Masselink, Masschelin, Masquelin, Masculin, Masschelein, Masscheleyn. 1. Vadersnaam wellicht afgeleid van een Germaanse mathal-naam. Mascelinus 2. Familienaam uit de Romaanse vorm van de plaatsnaam Machelen-bij-Deinze. 3. Sommige vormen komen mogelijk uit Marcel (vadersnaam uit Marcellus).
Massemin, Massemyn: Plaatsnaam Massemen (Oost-Vlaanderen).
Massenaux. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Thomas.
Massenet, Massenon, Massenot: Vadersnaam. Vleivormen van de voornaam Thomas. Zie Massin.
Masset, Masse, Massé, Massez, Massar, Massei, Massey, Maté, Machet, Massin, Massein, Massinon, Massinond, Massion, Masion, Maussion, Massillon, Massignon, Massiot: Vadersnaam. Franse afleiding van de voornaam Thomas. Machet met hypercorrecte ch. Zo ook (?) Massop, Mastop, Maschhaupt, Massup.
Masseus, Maesseus: Vadersnaam. Latinisering van de voornaam Thomas, wellicht onder invloed van Matheus.
Masseurs: Vermoedelijk uit Monseur(s) van Monsieur(s)‘Mijnheer’.
Massin, Massein, Massinond, Massinon, Massion, Masion, Maussion, Massillon, Massignon, Massiot: Vadersnaam. Franse vleivormen van Thomas.
Massis, Massy, Massij, Massie, Massi, Metsys: Oudfrans massi: massief, stevig, belangrijk; Luiks-Waals massî: vuil. Middenenderlands massijs, matsijs: massief. Bijnaam. De naam werd in de Kempen ook wel als Mathijs begrepen.
Massoth, Massot, Massote, Masotte, Masso, Maso, Masood: Afleiding van de voornaam Thomas.
Massoul, Massol, Massoud, Massoz, Massoels, Mossoux, Mossou: 1. Afleiding op -oui van de voornaam Thomas. 2. Bijnaam. Frans mal saoul/soûl, Waals maso: slecht verzadigd. Vergelijk Malnoury.
Massuir, Massuyr, Massuy, Massuij, Massuit, Masuit, Masuir, Masui, Masuis, Masuy, Masuyr, Masuyer, Maswie, Mazui, Mazuir, Mazuy, Mazoyer, Masuger, Massuger, Masouy, Masoy, Lemassuy, Lemasuy. Beroepsnaam uit het Oudfranse masuier (dit uit het Latijnse mansuarius), uit het Luiks-Waalse masuy: pachter van een hoeve, cijnsboer.
Mast, (de): 1. Middelnederlands mast ‘mast, stang’. Bijnaam voor een lange opgeschoten kerel. 2. Middelnederlands mast ‘voedering, varkensvoer’. Beroepsbijnaam voor een varkenshoeder. 3. Demast kan ook een verschrijving zijn van het Franse Dumas/Demas: huis, landhuis, hoeve.
Mast, van de, der; Vermast: Plaatsnaam ter Mast ‘plaats met veevoer, bijvoorbeeld eikels’.
Mastboom, Mastbooms, Marstboom, Marsboom, Masbaum. Uit het Middelnederlandse mastboom: pijnboom, boom geschikt als mast. Bijnaam voor een opgeschoten kerel of uit de plaatsnaam Mastbos in Ginneken (Noord-Brabant). De naam kan ook komen uit het Nederduits waar Mastboom slaat op eik en beuk waaronder de varkens aten. Bomen waaronder de varkens gemest werden. (mast: voer, van mesten):
Mastenbroek: Plaatsnaam, Overijssel.
Master, Masters. Engelse equivalent van De Meester.
Masterton. Plaatsnaam in Fifeshire (Schotland).
Masthoff: Plaatsnaam.
Mastin, Mastyn, Mastijn. 1. Oudfrans mastin: waakhond, huisknecht. Zie Matin. 2. Variant van Wastijn of Bastijn door wisseling van bilabialen (b/m/w).
Masto. Ongetwijfeld een verhaspeling (Oost-Vlaanderen en 5x West-Vlaanderen), wellicht van Masscho (frequent in Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, uitspraak masko, met k als stembandocclusief die met t verward wordt.
Masure (de), Delemazure, Delmazure, Delemasure, Delmasure, (de) Meseure, (de) Mazeure, Mazure, Demazures, Desmasure, Desmasures, Masur, Mazur, (de) Mesure, de Mezure, de Messure, Meseure, Mesuere, Messur, Messure. Naam uit de Franse plaatsnaam Masure: woning, huis.
Masurellem, Masurel, Masureel, Mazurel), Mazurelle, Masureau, Mazereeuw, Madereel, Mazereel, Masereel: Wellicht geen afleiding van Frans masure: woning, maar van Madere(e)l; vergelijk Picardische familienaam Mad(o)urel(le). Afleiding van Oudfrans ma(s)dre, masre: houten drinkbeker. Vergelijk d/z-wisseling in Bazelaire, Maselyne, Madelene = Mazeleene.
Mat, le: Fransw familienaam Lematte, Lemathe. Plaatsnaam La Matte, van Middelnederlands maet, mate ‘weide’.
Matelart, Mathelart,
Matebroek: Plaatsnaam broek ‘moeras’ bij een mate ‘weide, beemd’.
Maten, Maaten: Waarschijnlijk variant van Matten(s).
Matena: Plaatsnaam Matena in Papendrecht (Zuid-Holland) en bij Herike, Overijssel: 1475 Mathena. De plaatsnaam betekent ‘matig nabij, niet al te nabij’, vergelijk Altena.
Mater, Maters: 1. Plaatsnaam Mater (Oost-Vlaanderen). 2. Latijn mater ‘moeder’.
Materman: Afleiding van Mater.
Matern: Vadersnaam. Frans Materne, van Latijnse heiligennaam Maternus.
Mathey: Vadersnaam. Uit Matet, Franse verkleinvorm van Matthieu. Of variant van Mathei, afleiding van Mattheus.
Mathelet, Mattelet, Mattlet, Mattelé, Matlet, Matholet, Matolet, Mattelin, Mattelein, Mathelin, Mattelon, Mathelot, Matelot. Vadersnaam, knuffelvorm van Mathieu: zie verder bij Matheus.
Mathemeier. Duitse familienaam uit matt + meijer. 1. Matt: dit naamdeel kan verwijzen naar weide, melk, stro (dakbedekking), molen. 2. Meijer: uit het Latijnse maior: meier, rentmeester, vertegenwoordiger van de heer, ambtenaar, pachter. De mathemeijer had dus wellicht toezicht op of beroepshalve te maken met, één van de in 1 genoemde zaken.
Mathijs, Mathijse, Mathijsen, Mathijssen, Matthies, Mattheijssen, Mattheijsen, Matthijse, Matthijs, Mathijssens, Mathijsse, Matthyssen, Mattijsse, Mattijse, Matheus, Mattheus, Matheussen, Matheusen, Matheussens, Matheusens, Matheussen, Matteussen, Matteus, Matteeusen, Matteteusen, Mateusen, Matheeus, Matteeus, Mateeus, Mateeuse, Mateeusen, Matteeusen, Mattheeussen, Mattheeussens, Mattheus, Mattheuse, Matheus, Matheuse, Matheeuwese, Matheeuwissen, Mattheeuws, Mattheeusen, Matteesen, Matheeuwsens, Mattheum, Mattheusen, Matheuws, Matheus, Matheusen, Matheuwezen, Mathewe, Mathaiwe, Mataiwe, Mattheeff, Matheve, Mathieuwis, Matheesen Mathees, Mattheesen Mattheessen, Mattheessens, Mattheesens, Matyhew, Mathyews, Mathew, Mathews, Matthessen, Matthes, Matheu, Mateu, Matteu, Motheu, Motteux, Motteu, Matthie, Matthieux, Mathieu, Matieux, Mathius, Mattyus, Matyus, Matthus, Matthu, Mathu, Mathus, Mathuis, Mattues, Matthue, Mattues, Mathuvis, Mattei, Matthey, Mattheij, Matthij, Mathei, Matei, Mathey, Mathyi, Mathy, De Matteis, Mateo, Mateos, Metus, Tiesma. 1. : Vadersnaam. Voornaam Matthias, de naam van de apostel die Judas’ plaats innam. Maar de namen Matthias en Mattheus werden altijd verward. 2. Er zijn ook Matheeuws die afkomstig zijn uit de familienaam Marteau: hamer; beroepsbijnaam voor de smid.
Matthias, Matias, Matthias, Matthia, Mattia, Mattias, Mathiasz, Mathia, Matyas, Matijas, Mathie, Mathij, Mathy, Mathyi, Mathise, Mathisen, Mathiss, Mathisse, Mathhiis, Matthis, Mathissen, Matthiss, Mathysens, Mathysen, Matthijzen, Matthysen, Matthijsse, Matthij, Matthijssen, Matthijssens, Mathijs, Mathijsen, Mathijsens, Matysen, Matys, Matysse, Matyssen, Matyssen, Mattys, Matysses, Mateijsen, Mattheys, Matheise, Matheisen, Matheis, Mattheys, Mattheysses, Matheys, Matheyses, Methès, Methèse, Mathère, Matère, Mathaise, Mataisse, Matyn, Matyns, Mattyns, Mattijns, Matthijns(sens), Mattynssens, Mattyns, Matthieu, Matthiuex, Matieu, Matieuz. Vadersnaam naar de naam van de apostel Matthias, die Judas' plaats innam.
Mathurin, Maturin, Matorin, Mathurel, Mathurai, Mathorel, Mattrel, Matray, Matrai, Matroye: Vadersnaam. Niet van de familienaam Mathurinus, maar gereïnterpreteerde spellingen voor Mat(e)rin, Mat(e)rel, afleiding met dubbel suffix -erin, -erel (-ereau, Luiks-Waals -eray) van Matheus.
Matagne, Mataigne, Mattagne, Mattaigne: Plaatsnaam Matagne (Namen).
Mateljan. Kroatische familienaam. Waarschijnlijka fleiding van de voornaam Mattheus / Matthias.
Matens, Maetens, Methens, Metens: Waarschijnlijk variant van Matten(s).
Mater, Matere, Mather, Mathere: Latijn mater: moeder?
Matern, Materne, Materné, Materna, Matterne, Mattern, Mathienne: 1. Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Maternus, vooral vereerd in het Naamse. Waals Matiène. 2. Materne: moeder overste.
Maters, Maeters, Mathers: Afleiding van d eplaatsnaam Mater; zie Maeter? Variant van Matters?
Matet, Mathet, Mattet, Mathez, Mathée, Mattez, Matez, Mathé, Maté, Matthé, Matté, Matthe, Matthee, Matthey, Mathey: Vadersnaam. Franse afleiding van Matthieu.
Matharys. Vadersnaam. Leesfout voor Macharis; of gewoon contaminatie van Macharis en Matheus.
Mathay, Mathays, Mataey. Vadersnaam. 1. Luiks-Waals afleiding, (-el = -ay) van Mathieu. Waalse pendant van Matt(e)au. 2. Verschrijving voor Brabantse uitspraak van Mathey(s).
Mathelet, Mattlet, Mattelet, Mattelé, Matlet, Matholet, Matolet, Mattelin, Mattelein, Mathelin, Mattalon, Mathelot, Matelot: Vadersnaam. Vleivormen van de voornaam Mathieu.
Matheson, Matson, Mattson. Vadersnaam. Zoon van Mattheus/ Mathias.
Matheus, Mattheussens, Mattheusens, Mattheusen, Matheussens, Matheusens, Matheusen, Matteussen, Matteus, Matteeussen, Matteeusen, Mateusen, Matheeus, Mattheusen, Mattheeussen, Matheeusen, Mattheeussens, Mattheeussen, Mattheuse, Matheuse, Matheus, Matheeuwese, Matheeuwissen, Mattheeuws, Mattheeuwsen, Mattheewsen, Matheeuwsens, Mattheuwsen, Mattheuws, Matheuws, Matheuwsen, Matheuwezen, Mathewe, Mathaiwe, Mataiwe, Mattheeff, Matheve, Matthieuwis, Matheesen, Mathees, Mattheessen, Mattheeussens, Mattheesens, Mattheesen, Matthews, Matthew, Mathews, Mathew, Matthesen, Matthes, Matheu, Mateu, Matteu, Motheu, Motteux, Motteu, Matthiuex, Matthieu, Mathieux, Mathieu, Mathius, Mattyus, Matyus, Matthus, Matthu, Mathus, Mathu, Mathuis, Matthues, Mathues, Matthue, Mattues, Mathuvis, Mattei, Matthey, Matteij, Matetij, Mathei, Matei, Mathey, Mathi, Mathy, de Matteis, Mateo, Mateo: 1. Vadersnaam. Naam van de apostel en evangelist Mattheus, Hebreeuws 'geschenk van Jahweh'. Zie ook Mathias. 2. Zoals zo vaak (vergelijk Benoit) werd Matheeu(w)s geënt op een naam van totaal andere oorsprong. 1631 Egidius Marteau = 1694 E. Matheus, Tielt. Tot 1665 werden zijn kinderen als Marteau in het doopregister ingeschreven, vanaf 1668 als Matheeu; die trouwden evenwel allemaal als Matheeu(w)s. De Picardische uitgesproken familienaam Marteau werd hier Marteeuw en als Matheeuws begrepen.
Mathivet. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Mathieu.
Matgen. 1. Moedersnaam, afleiding Matte (Machteld). Voornaam Matkin. 2. Vadersnaam. Afleiding van Matheus.
Matillard. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Matheus of Mathias.Vergelijk Mateljan.
Matin, Matyn, Mathyns: 1. Frans mâtin, van Oudfrans mastin ‘waakhond, huisknecht’. 2. Vadersnaam. Vleivorm van Matheus of Mathias.
Mativa, Mativat, Mathivat, Matival: 1. Plaatsnaam (le pré) Mativa in Fetinne (Luik): val (de) Mathieu. 2. Afleiding van de voornaam Mathieu. Vergelijk Mathivet.
Maton, Matons, Matton, Mathon, Mathonnet, Mathonet, Matonnet. 1. Naam uit het Oudfranse maton: gewrongelde melk, kwark, wrongel. Voor handelaar of boer. Vergelijk Wittevrongel. 2. Vadersnaam, knuffelvorm uit Mathieu. 3. Soms uit Mouton, zie daar.
Matot, Mattot, Mathot, Matos: Vadersnaam. Vleivorm van Matthieu (Mattheus, Matthias).
Matoul, Mathoul, Metoul, Metoel: 1. Moedersnaam. Waalse vleivorm op -ouïe van heiligennaam Mathieu. 2. Vadersnaam. Zie Matout.
Matout, Matoux, Matoui, Mathouul, Mathou, Mathoux. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam macht-wulf. Mahtulfus, Mahdolf.
Matriche, Matrice, Matrise, Matrige. Bijnaam. Oudfrans matrix, meautris, meretris, van Latijn meretrix: lichte vrouw, prostituée.
Matringhen, Matringhend. Plaatsnaam Matringhem (Pas-de-Calais).
Matroul, Matroulle. Moedersnaam. Afleiding van Mathieu.
Matsaert. zie Machart. Beroepsnaam van de metselaar; afleiding van Middelnederlands mâche, matse.
Mattard, Mattar, Mattart, Maat, Matha, Mathar, Matart, Mata, Matas: 1. Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Mattheus. 2. Zie Meddaerts.
Mattau. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Mathieu.
Matte, Mat, Mats Mate, Matthe, Mathe, Mathen, Mattens, Matten, Mattes, Met, Metten, Mettens, Mettenius, Mettinga, Mets, Metz (soms ook de stad) Metting, Mettjes, Metsema, Metzen, Metskes, Vermetten, Vermet, Matens, Maetens, Methens, Metens. 1. Moedersnaam (voormoedernaam). Matte/mette is een korte vorm van de Germaanse meisjesnaam Machteld, Methilde. Mechtild=Metke=Matke= Matta. 2. Vadersnaam Matto
Mattelaer, Mattelaere, Mattelart, Matelart, Mathelart. Naam uit het Middelnederlandse madelaer: zaakwaarnemer, boedelredder. Beroepsnaam.
Mattelé: Vadersnaam. Spelling voor Frans Mathelet, verkleinvorm van de voornaam Mathieu.
Matten, Mattens. 1. Zie Matte. 2. Verscherping van Maddens.
Matter, Matters. 1. Beroepsnaam van de mattenmaker. 2. Oudhoogduits Matter, van plaatsnaam Matte: grasveld, weide (made, maat, meet).
Mattheeuws: Vadersnaam. Hebreeuwse naam van de apostel en evangelist Mattheus ‘geschenk van Jahweh’.
Matyns, Mattyns, Matthyns, Matthijns, Mattijns: Soms wellicht afleiding van Matyn, maar meestal wel hypercorrecte spelling voor Mat(t)hijs; vergelijk Matthy(n)ssens.
Matz, Maats. Duitse vadersnaam van Mathias of Matheus.
Matzen, Madsen, Madtson: Vadersnaam, Skandinavische/Nederduitse naam van heiligennaam Matheus of Mathias. De Deen Lauritz Madsen ("1863) vestigde zich ca. 1890-1900 in Brugge en stichtte er de stomerij Madsen.
Matzinger: Afleiding van plaatsnaam Matzing (Beieren).
Matzner. Afleiding van de verspreide Duitse plaatsnaam Matzen, ook in Oostenrijk.
Maubach, Maubacq: Duitse plaatsnaam Maubach.
Mauchamps, Mauchant, Monchamps, Mochamps, Mouchamps: Plaatsnaam Malchamps in Sart (Luik): slecht, kwaad veld. Mochamps in Tenneville (Luxemburg). Vergelijk Quatacker.
Mauchien. Bijnaam mal chien; kwade hond.
Maucler. Bijnaam Mau clerc: slechte klerk. Vergelijk Monbailli.
Maucolin. Bijnaam + vadersnaam. Kwade Colin. (Nicolaas).
Mauconduit, Monconduit: Bijnaam. Oudfrans mau conduit: slecht opgevoed, die zich slecht gedraagt. Vergelijk Maldoy.
Maucq. Waarschijnlijk Waalse variant van Maque.
Maudoigt. Bijnaam; kwade vinger.
Maudoux, Modoux: 1. Zie Madou(x). 2. Bijnaam mal doux: weinig zacht, ruw.
Maudry, Modery, Modderie, Modrie: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam mathal-rîk vergadering-heerser': Madalricus, Madelricus.
Maudron. Vadersnaam. Afleiding van Maudoux of Maudri.
Mauër, Mauer, Mouwer: Duits Mauer ‘muur’. Naar de woonplaats bij een muur. Of variant van Maurer; metselaar.
Mauermeister. Duitse beroepsnaam van de metselaarsmeester.
Maufort. Bijnaam Mal fort: weinig sterk of hypercorrect voor Monfort (vergelijk Monfils, van Maufïls).
Mauger, Maugeré, Moger, Magier, Maelegheer, Malengier, Malingie, Malengé, Mallengier, Mallenger, Mallinger, Mallentjer, Demaillinger. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Mathalger': vergaderplaats-speer.
Mauhin, Mauxhin, Mauwhin, Mawhin, Mausin, Mohin, Mohsin, Mosin, Mozin: Luiks-Waals ma vèhin, Frans mal voisin: kwade buur. Bijnaam. Vergelijk Quaeghebeur, Malvoisin. Ook plaatsnaam Mawhin in Neufchâteau-lez-Visé (Luik).
Maujean, Maujonnet, Majean, Maljean, Manjean, Monjean: Bijnaam: kwade Jan. Vergelijk Quatannens.
Maul, Mauel, Mauël, Maule: Duits Maul: muil. Vergelijk Muylle.
Mauléon. Plaatsnaam (Htes-Pyr., Gers, Basses-Pyr.).
Maumusson. 1. Plaatsnaam (Loire-Atl., Tarn-et-Gar., Gers). 2. Veeleer mau: kwaad + moschon, muchon, afleiding van Oudfrans mosche: vlieg. Vergelijk Duits Quadflieg.
Mauperon. Mau Peron: kwade Peron/Pierre.
Maupertuis. Plaatsnaam Mauperthuis (Seine-et-Marne), Maupertuis (Manche), Maupertus (Manche).
Maupetit, Mopty, Montpetit: Bijnaam Mau (mal) Petit: kwaad-klein. Bijnaam.
Maupin, Mopin, Monpain: Plaatsnaam Mau Pin: slechte pijnboom, den?
Maur, Meur, Maure: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Maurus of Germaanse mor-naam.
Maura. Zie Moras. Maurage: Plaatsnaam Maurage (Henegouwen).
Maurcot. Vadersnaam Marcot, afleiding van de voornaam Marc.
Maurer, Meurer, de Meurers, Murrer, Murer: Duits Beroepsnaam Maurer, Middenhoogduits mûrxre: metselaar.
Mauricet, Maurisset, Morisset, Morrissey, Morissey, Morizet: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maurice.
Maurichon, Morichon. Vadersnaam. Afleiding van Maurice.
Maurik (van), (van) Mourik, van Mouwerik, Mouriks, Mauriks. Familienaam uit de plaatsnaam Maurik (Gelderland).
Maurion. Vadersnaam. Afleiding van Maurice of maur-naam.
Maurits, Mauritz, Maurice, Maurich, Mauris, Maurus, Maurize, Maurizio, Mourus, Maurissens, Maurissen, Maurisse, Mourits, Mourice, Mourissen, Mourissens, Morice, Moritz, Morys, Morysse, Moris, Morisse, Morissen, Morissens, Mores, Morisse, Morris, Moeris, Moors, Mooris, Moris, Mouris, Meurice, Meuris, Meurisse, Meurist, Meurysse, Meurus, Muriche, Murice, Muris, Murysse, Marysse, Marys, Marijsse, Marissen, Marissens, Maris, Marisse, Marits, Maritz, MaretsMarist, Marris, De Maurissens, Demeurise, Demerise, Demerrisse: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Mauritius, afleiding van Maurus ‘moor, bewoner van Mauritanië’.
Maurois, Mauroit, Mauroy, Mauro, Mauroo, Malrait, Malroit, Moroy, Morroir. 1. Uit de plaatsnaam Maurois (Nord). 2. Bijnaam: mal roy: slechte koning. Waarschijnlijk bijnaam voor een Leroy. Zie bij Leroi(e)
Mauron, Meuron, Mouron, Moron. Vadersnaam van de voornaam Maur.
Maurtot. Vadersnaam. Variant van Martot, zie Marton.
Maury, Mauris, Morry, Mory, Moury. Vadersnaam, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam mathal-rik (Madelricus). Sommige vormen komen wellicht uit Mourier, een plaatsnaam die moerbeiboom betekent. Of misschien een beroepsnaam is. Zie bij Dumourier.
Maus. Duitse bijnaam Maus; muis. Vergelijk Muis.
Mausen, Mauzen. Waalse variant van Mausin?
Maushammer. Plaatsnaam Mausham in Bayerbach, Beieren.
Maussion. Waalse variant van Massion, zie Massin.
Mauvais, Lemauvais, Maleve, Malevé, Malevet, Malevez, Maulavé, Maavé, Malvé, Malvet, Maeleveys, Mallevaes, Mallevaey, Malevay: Oudfrans malvais, malvé, Frans mauvais: slecht, ongelukkig, gebrekkig; (ook) duivel (de kwade, vergelijk de Dievel). Bijnaam. Vergelijk De Slegte.
Mauw, de; Mau, Mouwes, Mauve: 1. Bijnaam naar de mouw. Vergelijk die ridder metter mouwen. 2. Middelnederlands mouwe ‘dikke lip, vooruitgestoken lip’. 3. Uit de plaatsnaam Meaux, zie Demeaux.
Mauw (de), Mau. 1. Beroepsbijnaam naar de mouw. 2. Uit de plaatsnaam Meaux.
Mauws. 1. Afleiding van De Mauw: zie daar. 2. Bijnaam uit het Duitse maus. 3. Afleiding van De Mauwer: die mauwt, jankt, kwaadspreekt.
Mawait, Mawet, Mawez, Mauwet, Mauwet, Mauet, Maué: Bijnaam. Waals mavoèt: aansteller, veinzer.
Max, Maxe, Maex, Mex. Vadersnaam, verkorte vorm van de Latijnse heiligenaam Maxentius, Maximus.
Maxant, Maxâne, Maxem, Maxen: Vadersnaam. Heiligennaam Maxentius.
Maxence, Mexence: Franse vadersnaam van heiligennaam Maxentius.
Maxheleau: Bijnaam. Waals mahe l'eau: die het water omwoelt, vertroebelt. Bijnaam voor een woelwater. Vergelijk Meulewa(e)ter.
Maxi, Maxy: Vadersnaam? Korte vorm van heiligennaam Maximus, Maximinus of Maximilianus? vergelijk Max.
Maximus, Maxim: Vadersnaam. Latijnse heiligennaam Maximus.
Mayaud, Mayaudon, Mayaux: Oudoccidentaals maial, maiau: varken (in mei geslacht).
Maij, Mai, May, Bijnaam naar de maand mei; vergelijk (de) Meij.
Mayence, Mayance: 1. Franse vorm van plaatsnaam Mainz. 2. Maar wellicht reïnterpretatie door Waalse uitspraak van Ma(e)yens.
Mays: Duits familienaam Mais(s) van Middelhoogduits meiss ‘geveld hout’.
Mayenne. Plaatsnaam in Celles-lez-Dinant (Namen).
Mazure: Plaatsnaam. Frans Masure ‘woning, huis’.
Maykels. Variant van Makels of Meekels.
Maynar, Maynard. Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam.
Mayne. 1. Spelling voor Mayné. 2. Zie Mein.
Mayné, Mayené, Mayenez, Lemayené, Maine, Maine, Menet, Menez, Mener, Menes, Mené, Menné: 1. Oudfrans mainé, meinsné, van Latijn minus natus: later geboren, jonger. 2. Vadersnaam. Spellingvariant (behalve Mayené) van Mainet, afleiding van Germaanse magin-naam; zie Maynard.
Mayol, Mayolet, Mayolz: Wel niet van Oudpicardisch maiole: eerste dag van mei, maar vadersnaam, variant van Mayou(x), -oul(t). Romaanse vorm van Germaanse voornaam Maiulfus, eventueel Maiolus.
Mayrhoven, von. Plaatsnaam Mayrhofen (Tirol). Verspreide plaatsnaam Meierhof.
Maystadt, Maystad, Meystadt. De familienaam zou uit Hessen stammen. Wellicht een aanpassing van de fréquente Duitse plaatsnaam Neustadt, met bekende wisseling n/m en ontronding eu/ey (vergelijk Neumann/Neymann).
Mazairac. Plaatsnaam Mazeirac, (Lozère).
Mazet, Mazé: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Thomas.
Mazin, Masin, Masyn, Masijn, Mazijn, Mazijn: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Thomas.
Mazinghien. Plaatsnaam Mazinghem, Pas-de, Calais.
Mazijk, van: Plaatsnaam Maaseik (Belgisch-Limburg).
Mazzola: Verkleinvorm van Italiaanse familienaam Mazza, met verschillende verklaringsmogelijkheden.
Mazzon. Occidentaalse vorm voor Frans maison; huis.
Meerschaert, Merschaert, Meersschaert, Mersschaert, Meerschhaert, Meirsschaert, Meirschaert, Meeschaert, Meesschaert, Messchaert, Misschaert, Mescart: Afleiding van Van der Meersch.
Meervis, Mervis. Reïnterpretatie (door r-epenthesis)van Mevis. Zie Meus.
Méan, Méant, Mean, Meant, Meyant, Meyan, Myant: Plaatsnaam Méan (Namen) en in Mons (Luik).
Méaux, Meaux, Meau, Méau, Miaux, Myaux: 1. Plaatsnaam Meaux (Seine-et-Marne). 2. Vadersnaam. Picardiserende regressievorm van Me(e)us, korte vorm van heiligennaam Bartholomeus.
Meauxsone, Meauzoone: Vadersnaam. Zoon van Meaux = (Bartolo)meus.
Mechanicus. Latinisering van een beroepsnaam: maker van werktuigen.
Mèche, Mèche, Mech: Waalse spelling voor plaatsnaam Mesch, Nederlands-Limburg.
Mechele, Mechelen, Mechels, Meekels, Machels, Magele, Magel; Moedersnaam. Germaanse voornaam Machtild; vergelijk Magcheltje, Maggeltje, Macheltsje, Megcheltien. Vergelijk ook Machtelinckx = Machelinckx = Mechelinck. Eventueel vadersnaam. Afleiding van macht-naam (Machtolf).
Mechelen, van, van Meggelen, an Meghelen, van Mechgelen: Plaatsnaam Mechelen (Provincie Antwerpen). Ook Mechelen-aan-de-Maas, Mechelen-Bovelingen (Belgisch-Limburg), Mechelen in Wittem (Nederlands Limburg), Mechelen in Gendringen (Gelderland), Kwaadmechelen….
Mecheler, de, Mecheleer, de, Mechelaere, Mechler, de Meckeleer, de Meekeleer: Mechelaar, van Mechelen (Antwerpen).
Mechelinck, Mechelynck: Variant van Machelinck(x), Machtelinck(x). Verkleinvorm van Germaanse macht-naam, zoals Machtildis of Machtolf.
Mechelmans, Meckelmans: 1. Alfleiding van Van Mechelen. 2. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Mechele.
Meck, Mecke. Vadersnaam. Bakervorm Mago, Macco. Germaanse voornaam.
Meckeren, van. Plaatsnaam (wellicht Nederlands-Limburg). Vergelijk Meckerenweg in Gingelom (Limburg).
Mecking. Vadersnaam. Afleiding van Meck.
Mecklenburg, Meckelburg: Duitsland, Mecklenburg aan de Oostzee.
Meddaerts, Medar, Medard, Medaer, Medaerts, Medaert, Medaer, Medaers, Medaets, Medaet, Mada, Madda, Mattard, Mattar, Mattart. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Medardus.
Meddaerts, Medar. Medard, Medaerts, Medarts, Medaert, Medarts, Medart, Medaer, Medaers, Medaets, Medas, Medda, Meda, Mattard, Mattart, Mattar: Vadersnaam. Germaanse voornaam Medardus; Madachart.
Medegael, van, Middegaels. Familienaam naar de plaatsnaam Middegaal in Veghel (Noord-Brabant). 1379 Jan van Middelgale, Den Bosch. Op zijn zegel staat evenwel: sigillum Johannis de Erpe. Van Medegael kwam 86 x voor in Oost-Vlaanderen.
Meddeler, Metlaar: 1. Beroepsnaam. Middelnederlands middelaer ‘bemiddelaar, tussenpersoon, makelaar’. 2. Achterhoekse familienaam, van plaatsnaam Middelaar ‘midden laar’. In Vorden (Gelderland): 1418 Meddeler, Lochem, Gelderland: 1494 Middeler, Barneveld (Gelderland): 1325-36 Middelaer, Midlaren, Zuidlaren (Drenthe): 1264 Midlare.
Medem, de. Bijnaam zoals de Duitse familienaam Meidem. Middenhoogduits meidem: hengst, ruin.
Medeman. Middelnederlands medeman: medeleenman, deelgenoot, compagnon.
Medery. Vadersnaam. Romaanse vorm van de Germaanse voornaam math-rîk?
Médot, Medo, Medot: Vadersnaam. Vleivorm van Médard.
Mee, van der: Wellicht vertaald uit du Mee.
Meefout: Wellicht aanpassing van Mafait, van Malfait, dat is qui fait mail ‘die kwaad doet, boosdoener’.
Meel. Wellicht beroepsnaam van de molenaar, de meelhandelaar of bakker. Vergelijk Duits Mehl.
Meel, van; van Meelen, van Meele, van Meeles, van Mele, (van der) Mel: 1. Door d-uitstoting van een klank in het midden van een woord, van van Medele. Medele was een groot bos in Beveren-Leie en Desselgem (West-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Meel in Echteld (Gelderland). 3. Plaatsnaam Meerle (Provincie Antwerpen). 4. Plaatsnaam Meel in Lage Zwaluwe (Noord-Brabant) of of Meele in Nieuwleusen (Overijssel).
Meelberg, Meelbergh, Meelberghs, Meilbergs, Melberghs, Melbergs, Mellenbergh: Plaatsnaam 1. Merelberg, van Meelberg in Schaffen (Limburg). 2. Plaatsnaam Meelberg in Paal (Limburg).
Meeldijk. Waterloop in Koudeschure en Borre (Frans-Vlaanderen): 1719 Medeldicque. De Molendijk, die uit twee takken van de Aa bestaat, heet nu verfranst Meldicque: 1327 le Molendich; Meuledick alias Meldick.
Meene, van de: Vervorming van van Meenen of van der Meent?
Meenen, van, van Meenin, Wammeenen: Plaatsnaam Menen (West-Vlaanderen).
Meensel, van, van Mensel, van Minsel, van Mencxel, van Menxsel, van Menxel, van Mengsel. Familienaam uit de plaatsnaam Meensel (Vlaams-Brabant).
Meent, van der: Plaatsnaam Meent ‘algemene grond, algemene weide’ in Barneveld (Gelderland), Blaricum (Noord-Holland), Buren (Gelderland), Hellendoorn Overijssel, Huizen (Noord-Holland), Leerdam (Zuid-Holland), Rhenen (Utrecht).
Meer, van; van Meir: Plaatsnaam Meer (Noord-Brabant, Overijssel, Antwerpen).
Meer, van der; van der Maar, van de (der) Meere, van den Meeren, Vermeer, Vermeeren, Vermeere, Vermeiren, Vermeire, Vermaire, Vermaiere, Vermare, Termeer, van (der) Meir, van der Meiren, van der Mairen, van der Mer, van der Meren, Vermeir, Vermeiren, Vermeirre, Vermer, Vermerre, Vermerren, Vermeren, Veermeer: Plaatsnaam Meer, Mère. Middelnederlands mare, maer, mere ‘plas stilstaand water, poel, meer, moeras, geul’. Zeer verspreid over ons taalgebied.
Meerakker, van den: Plaatsnaam Meerakker in Oostakker (Oost-Vlaanderen).
Meerbach. Duitse plaatsnaam. Vergelijk Meerbeck.
Meerbeek, van, Meerbeeck van, Van Meerbeke, Van Meerbeck, Meerbeekx, Van Merbeeck: Plaatsnaam Meerbeek (Vlaams-Brabant) en in Assent (Vlaams-Brabant); Meerbeke (Oost-Vlaanderen).
Meerbergen (van), Vermeerbergen, Meerberghs. Naam uit de plaatsnaam Meerberg in Grote- en Kleine-Brogel (Limburg) en in St.-Kwintens-Lennik (Vlaams-Brabant).
Meerburg. Plaatsnaam in Leiden, Zuid-Holland.
Meerding, Meerdink: Vadersnaam. Afgeleid van Germaanse voornaam Medard. Derck Meerdinck, bewoners van de plaats Meerding in Winterswijk (Gelderland).
Meerdonk, van, Meerendonck, Meerendonk, van: Plaatsnaam Meerdonk (Oost-Vlaanderen), dicht bij Hulst (Zeeuws-Vlaanderen).
Meerhaege, van, Meerhaeghe, (van), Meerhage, (van) Meirhaeghe, Meirhaege, Van Merhaegen, Van Merhaege, Merhaeghe, Meyerhaeghe. Familienaam afgeleid van Meerhage (of een variant hiervan): Bosje aan een plas. Deze plaatsnaam komt op een aantal plaatsen voor: Plaatsnaam Meerhage in Wortegem (Oost-Vlaanderen), Ooike (Oost-Vlaanderen), Nieuwerleet (Frans-Vlaanderen) Houlle, Pas-de-Calais; ‘bosje aan een plas’.
Meerheyd. Waarschijnlijk dialect van Meerhout.
Meerhof: Plaatsnaam Meerhof (Noordrijn-Westfalen).
Meerholz: Plaatsnaam Meerholz (Hessen).
Meerhout, van. Plaatsnaam Meerhout (Limburg).
Meerkens: 1. Zoals Meermans afleiding van Van der Meer. 2. Moedersnaam. Afleiding van Maria. Vergelijk Meiresone.
Meerkamp: Plaatsnaam Meerkamp in Havelte (Drenthe).
Meerkerk: Plaatsnaam Meerkerk (Zuid-Holland).
Meerleerde, de, Meerler, de Meerlaere, Meerleire, de Meereleere, de Meirler, Merleer, de Meirlaere, Meirlaen, Mereleire, Meirleire, Merleer. Bijnaam uit Waals-Vlaams merelare: merel. Wellicht iemand die goed zingen of fluiten kon.
Meerlemont, Merlemont: Plaatsnaam 1. Merlemont (Namen). 2. Merlemont in Evegnée (Luik). 3. Merlimont (Pas-de-Calais).
Meermans, Meerman, Merman, Mermans, Merremans, Meeremans, Meremans, Meiremans, Meirman, Meirmans, de Meerman, Merema: 1. Meerman ‘zeeman’. 2. Afleiding van van der Meer.
Meersbergen, van: Plaatsnaam Maarsbergen (Utrecht):
Meernhout, Mernout, Mernhout, Meernt: Variant van Meerhout? Of van Maernhout?
Meerpoel, Merpoel, Meirpoel, Mercpoel, Merkpoel: Plaatsnaam Meerpoel: waterpoel.
Meers. 1. Limburgse vorm van Meyers: zie Meyer. 2. Zie ook Meers(ch).
Meersch, van, Meers, Mers, Mersch, Meerstx: Plaatsnaam Meers in Stein (Nederlands Limburg). Of kortere variant van van der Meersch.
Meersch, van der, Vandermersch, van der Meersen, van der Meers, van der Mersch, van der Mershe, Mersshe, van der Meersche, Meerschen, Meersch, Meerschen, van Meersche, Meerssche, Vandremeersch, van der Mars, Martius, Martis, Martiszoon, van de(den) Meersch, Meersche, van de(den) Meerssche, van den Meersshe, van den Mersch, van den Meerssch, van der Meirsch, Meirch, Van de(der) Meirssche, Meirsche, van der Meirsch, Meirch,vVan de(der) Meirssche, Meirsche, van der Meirtsche, van der Meesch, van der Mesche, van Meessche, van der Messe, Messen, Misse, Missen, van der Meets, van der Meys/Meijs, van der Mest, van der Miers, Mies, van der Mièse, Miès, van de Miège, Miége, Vermeers, Vermeersch, Vermersch, Vormers, Vermeerschen, Vermeerch, Vermeersch, Vermeersh, Vermeirsch, Vermeirs, Vermeirsche, Vermeirssen, Vermeissen, Vermeerssen, Vermeersen, Vermeesen, Vermesen, Vermees, Vermeesch, Vermes, Vermesch, Vermeys, Vermiesch, Vermèch, Vermès, Vermesse, Vermis, Vermissen. Familienaam uit versrpeide plaatsnaam Meers, Meersch: alluviaal, land vooral weiland langs de rivier.
Meerschaege. Reïnterpretatie (Waals-Vlaams meerschagie: meersen) van Meerschaert.
Meerschaert, Mersschaert, Mersschaert, Meersschaert, Meiersschaert, Meirschaert, Meeschaert, Messchaert, Meesschaert, Misschaert, Mescart: Afleiding van van der Meersch. Familienaam uit Meersch; weiland langs de rivier.
Meerschman, Meerseman, Meersseman, Meersmans, Meersman, Meerssman, Mersmans, Meirschman, Meirsman, Mersseman, Merseman, Meesseman, Meesman, Meschman, Mesmans, Mesman, Misman, Meisman, Meyschamans, Meyschman, Meysman Meysman, Meysseman, Meyssman, Meyseman, Meijsmans, Meijsman, Meeysman: 1. Afleiding op -man van Van der Meersch. 2. Vorm zonder lidwoord voor (de) Meersman.
Meersman, de, de Meersmann, (de) Meersseman, Meerseman, (de) Meerschman, (de) Meirsman, (de) Meirschman, Meersmans, Mersmans, (de) Mersseman, Mersman, Meerssman, Merseman, de Merseeman, Messemans, Messeman, Meesseman, Meesman, Meschman, Mesman, Mesmans, Misman, Meisman, Meysmans, Meysman, Meijsmans, Meijsman, Meeysman, Meyschmans, Meyschman, Meysseman, Meyssman, Meyseman, Marsman: Beroepsnaam. Middelnederlands merseman, meerseman, maers(e)man: rondtrekkend koopman, marskramer.
Meerse, (van der): De Zierikzeese familie van der Meerse heette oorspronkelijk Maartense, waaruit van der Maersse, van der Meerse. Zie ook van der Meerssche.
Meerst: Verhaspelde spelling van Meers (met paragogische t) of van Meerts (met omkering van volgorde van klanken).
Meerstadt. Duitse plaatsnaam Mehrstedt?
Meerstx. Verhaspelde spelling van Meerst of Meers.
Meerschout, Meersschout, (van den) Meerschaut, Van den Merschaute, Meerschaute, (van den/r) Meersschaut, Meirsschaut, Meirschaut, Meirschout, Merschout, Merschaut, Meerchaut. Familienaam uit de plaatsnaam Meershout: bos bij het meers (lage beemd). Onder andere in Maldegem.
Meert, Meertse: Vadersnaam. Korte vorm van Meerten =Maarten.
Meerveld, (van); Meervelt, van, Meervelde, Merveld, Mervel: Plaatsnaam Meervelde (Noord-Brabant) of plaatsnaam Meerveld bij Garderen (Gelderland), in Apeldoorn (Gelderland), Emmen (Drenthe), Odoorn (Drenthe).
Meervenne, van, van Meirvenn, van. Meirvenne, de Meirvenne, Meervenu. Familienaam uit de plaatsnaam Meerven (Noord-Brabant).
Meervis, Mervis: Vadersnaam. Herinterpretatie (met r-invoeging) van Mevis, van Mewis, Meeuwis, Meeus.
Meerwein. Duitse vadersnaam. Germaanse voornaam mêr-win 'beroemd-vriend': Maruinus, Meruinus.
Meerwijk, van, Meerwijck, van: Plaatsnaam Meerwijk in Empel (Noord-Brabant), Koudekerk (Zuid-Holland), Groesbeek (Gelderland) en Smallingerland (Friesland).
Mees, de Meese, Meesen, Meese, Meeze, Meezen, Meessen: Bijnaam naar de naam van de vogel, de mees. Of bijnaam voor de mezenvanger.
Meesemaecker, Meesemacker, Meesmaecker, de Mesemacker, de Meesemaekers, de Meesemakers, de Meezemaeker: 1. Beroepsnaam van de mandenmaker. Middenenderlands mese: draagmand, vismand. 2. Waarschijnlijk veeleer verhaspeling van De Mes(se)maker.
Meesen, van. Plaatsnaam Mesen, West-Vlaanderen.
Meester, de, Meestere, de, de Mester, de Miester, Meester, Meesters, Mester, Mesters, Smeesters, Smeester, Smister, Meysters, Meister, Meisters, Meeter, de, Meissters, Smeysters, Smeijsters, (zoon van) Majster: Beroepsnaam meester, van Oudfrans maistre, van Latijnse magister ‘meester, leermeester, geleerde, baas, meester (in een vak)’.
Meesterink, Meestringa, Meisterinck; zoon van de meester.
Meet, van der: Plaatsnaam Meet ‘weiland, hooiland’ is een typisch woord in de kuststreek, van West-Vlaanderen tot Friesland.
Meeteren, van. Plaatsnaam Meteren, Gelderland.
Meetkerke, van, Mekerke: Plaatsnaam Meetkerke (West-Vlaanderen).
Meeuse, Meeusen, Meeuwesen, Meeuwis, Meeuwisse, Meeuwissen, Meeuwse, Meeuwsen, Meewse, Meuwese: Vadersnaam. Meus/Mewis is de korte vorm van de heiligennaam Bartholomeus.
Meeuwe, Meeuwen, Meeuw, de Meu, de Meue, de Meije, de Meiie, de Meve : 1. Bijnaam naar de vogelnaam, de meeuw.
Meeuwen, van, van Meuwen: Plaatsnaam Meeuwen (Limburg).
Meeuwig: Vermoedelijk vervorming van Meeuwis.
Meex, Meeks, Meek, Meeken, Meekes. Vadersnaam. Variant van de Nederlandse fmailienaam Meekes, Knuffelvorm van een Germaanse mag(in) -naam of marc-naam. Vergelijk Mack.
Meganck, Megank: Afleiding van het werkwoord me(d)egaan ‘meegaan, vergezellen’. Bijnaam voor iemand met een meegaand, inschikkelijk karakter.
Megen, van, van Meegen, Vermeegen: Plaatsnaam Megen (Noord-Brabant).
Megens, Meegens, Meigen, Meugens. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse Mago (magin?)-naam.
Meghem, van. 1. Plaatsnaam Meigem (Oost-Vlaanderen). 2. Of variant van Van Mieg(h)em.
Megroot, van; Mingeroet: Plaatsnaam Migerode in de buurt van Dendermonde (Oost-Vlaanderen).
Mehaignoul, Mehagnoul, Méhagnoul: Méhaignoul: Plaatsnaam Meha(i)gnoul in Meux (Namen).
Mehauden: Moedersnaam Mahaut, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Machtild: macht-hild ‘macht-strijd’: Mahthildis.
Mehlen, Mehle, Mehlin: Spellingvariant van Meelen of van plaatsnaam Melen (zie Demelen) ?
Mehler. Duitse beroepsnaam van de meelhandelaar.
Mehlman, Mehlmann. Duitse beroepsnaam van de meelhandelaar.
Mehlwurm. Duitse bijnaam; meelworm.
Meibergen. Plaatsnaam Meiberg in Meerhout, Antwerpen.
Meiboom, Meijboom: Bijnaam naar woonplaats of huisnaam. Vergelijk Duits Maibaum, -bo(h)m, Nederduits Meibo(h)m.
Meide, van der; van der Meijden, Mei, van der, Mey, van der Meijten, van der Meij, Meyden, Vermeij, Meijboom: 1. Plaatsnaam Meie ‘meiboom’. 2. Van der Meyde, van van Ameyde.
Meidert, van, van Melderen, van Melder, (van) Meller: Plaatsnaam Meldert (Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, Limburg).
Meiering, Meijering, Meijerink: Oost-Nederlands familienaam. Frequente plaatsnaam in Gelderland en Overijssel.
(de) Meijer, (de) Meyer, Meyers, Meier, Meijers. 1. Familienaam uit het Latijnse maior: meier, rentmeester, vertegenwoordiger van de heer, ambtenaar, pachter. 2. Soms is het een dialectvorm van De Maeyer: zie Maeyer.
Meihöfener: Afleiding van de Plaatsnaam Maihof (Beieren, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts)
Meihuizen. Plaatsnaam Maihausen, Neder-Saksen.
Meijdenberg, van den. Wellicht plaatsnaam Maagdenburg, Duits Magdeburg. Kiliaan geeft Meydenborgh voor Maeghdenborgh. Verwarring berg/borg is heel gewoon.
Meijlink. Vadersnaam. Afleiding van een -ilo-afleiding van een Germaanse mag-naam. Vergelijk Meilke.
Meile, Meillander, Mélanders: 1. Afkomstig van Milaan, Duits Mailand. Vergelijk Duits Mailânder. 2. Maar Melander was de humanistennaam van Schwarzmann, Holzapfel en Eppelmann.
Meilke. Vadersnaam. Afleiding van Meile, van Magilo, afleiding van Germaanse mag-naam, zoals Me(g)inhard. Duitse familienaam.
Meillassoux. Zuidwest-Franse familienaam Millassous, van raillasse: gierst.
Meilleur, Meylleux, Milleur, Mileur: Bijnaam meilleur: de beste. Vergelijk Delameillieure.
Meiling, Meilink. Vadersnaam uit de voornaam Meile. Saksische vorm.
Meily, Meili. Vadersnaam. Romaanse vorm van Latijnse heiligennaam Amelius.
Mein, Meyns, Meijns, Mayne, Meinesz: Vadersnaam van een magin-naam, zoals Meinboud.
Meijnaert, Meijnaerts, Meynaerts, Meynart, Meinhard, Meinhardt, Mijnhardt, Meinard, Meinardi), Mainas, Menyhart, Meinert, Meiners, Meinertsen, Meindert, Meijndert, Meyndertz, Mynders, Minders. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam magin-hard; kracht-sterk. Meginhardus. Meindersma, vadersnaam Meindert.
Mein, Meyns, Meijns, Mayne, Meinesz, Meinema. Vadersnaam naar het Germaanse voornaamdeel ‘magin’: kracht.
Meinboud. Vadersnaam. Germaanse voornaam magin-balth 'kracht-moedig': Maginbaldus.
Meinecke, Meineke, Meinke, Mencke: Vadersnaam. Nederduitse afleiding van een Germaanse magin-naam; vergelijk Meynckens.
Meinema. Vadersnaam. Friese afleiding van Germaanse voornaam Mein.
Meinders, Meinderink, Meindersma: Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Meiner, van Meginheri: magin –hari ‘kracht –leger’.
Meine: Vadersnaam. uit magin-naam, zoals Meinboud, Meine.
Meinema, Meinsma: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaans magin-naam; vergelijk Meine.
Meinen, Meynen, Meijnen. Moedersnaam naar de vrouwelijke vorm van de Germaanse magin (magin: kracht) -naam.
Meinertzhagen, Meinerzhagen. Duitse plaatsnaam Meinerzhagen.
Meines, van. Oorspronkelijk Meines, afleiding van vadersnaam Mein.
Meinholt, Meinhold. Vadersnaam. Germaanse voornaam magin-wald 'kracht-heerser': Maginold.
Meinig, Meiniger, Meininger: Afleiding van Duitse plaatsnaam Meiningen.
Meinster: Wellicht de Engelse plaatsnaam Minster.
Meintjes, Meyntjens: 1. Meindeken, afleiding van Mande. Vergelijk De Mande. 2. Zie Meynckens.
Meireson, Meiresone, Meiressonne, Meiresonne, Meirezonne, Meirisonne, Meirson, Meijserson, Meyerson, Myerson, Meiersons, Merison: Variant van de Vlaamse familienaam Meireson(e), Meirezonne. Moedersnaam ‘zoon van Meer, Maria’.
Meis, Meise, Meisen, Meys, Meijs, Meijssen, Meijsen, Meyse, Meysen, Meyssen, Meyssens. 1. Vadersnaam, verkorte vorm van Remigius. 2. Vadersnaam, verkorte vorm van Bartholomeus. 3. Vadersnaam uit een Germaanse magin-naam. 4. Of variant van Mys: verkorte vorm van de voornaam Amijs. Dit uit het Latijnse amicus (vriend): naam uit de literatuur. 5. Vadersnaam/moedersnaam uit de voornaam Clemens/Clementina.
Meisner, Meissner, Meichsner, Meixner, Maixner: Afleiding van plaatsnaam Meissen (Saksen), ouder Mîchsen. Vanwege de bloeiende lakenhandel met Meissen werd Meissner beroepsnaam van lakenhandelaar.
Meiser. Duitse familienaam Maiser. Afleiding van de vogelnaam Meise: mees. Of van plaatsnaam Mais (Tirol).
Meisler, Meizler: Duitse beroepsnaam Meissler: steenhouwer, beenhouwer.
Meister, Meisters, Meissters, Smeysters, Smeijsters, Majster: Beroepsnaam Meester, van Oudfrans maistre, van Latijn magister: meester, leermeester, geleerde; baas, meester (in een vak). Zie ook Lemaître.
Meiblum, Mejblum. Duitse bijnaam Maiblum; meibloem. Huisnaam.
Mekeirel, Mekeirele, Mekerle, Mekeirle, Mekerlé: Waarschijnlijk onder invloed van De Keerle, verhaspeling van een vreemde en onbegrepen naam, bijvoorbeeld een Schotse Mac-naam, zoals MacKairly, MacKearly 'zoon van Karel'?
Mekenkamp. Plaatsnaam in Wierden, Overijssel. Heem van Mekinc.
Mekers, Meeckers, Meekers, Meckers, Mikkers, Mickers, Mikkes. 1. Beroepsnaam uit het Middelnederlandse maker, het Brabants-Limburgse meker: maker, bewerker van. 2. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Magerus: dat is de verlatijnste vorm van De Cock (zie bij Kok).
Mekindt. Waarschijnlijk aanpassing van de Schotse familienaam Mackinder: zoon van de vreemdeling. De familienaam Mackenzie werd in Nederland onder meer Mekinje.
Mélange, Melange: Wellicht van Melangre, Malingret.
Melchior, Melchiorre, Melkior, Melchor, Melcher, Melchers, Melcherts, Melchert, Melicher, Melger, Melgers, Melgert, Milcher, Milchers, Melkert, Melleker: Vadersnaam. Melchior, de naam van een van de Drie Koningen.
Melder, Melders, Smelders, Smellers. Beroepsnaam uit het Limburgse me(e)lder: maalder, mulder, molenaar.
Meldgaard. 1. Deense plaatsnaam Meldgard. 2. Zie Melgar.
Mele, van, Mêle, van, van Meel. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Medele (groot bos in Beveren-Leie en Desselgem) (West-Vlaanderen) of Meel in Echteld (Gelderland). 2. Zie ook Merlen.
Melebeek, Melebeck, Mellebeek,Mellebeeck, Mellebeeckx: 1. Wellicht Duitse plaatsnaam Melbeck. Vergelijk Duitse familienaam Mehlbach, die teruggaat op een verspreide plaatsnaam Me(h)lbach. 2. Soms ook wel dialect vorm van Molenbeek.
Meleman, Milleman: Beroepsnaam Meelman: meelhandelaar, molenaar. Vergelijk Duits Mehlmann.
Melens, Melen: 1. Vadersnaam. Uit Melin, vleivorm van Melin. 2. Vervorming van Melis.
Melet, Mellet: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Amelius. 2. Plaatsnaam Mellet (Henegouwen).
Melgar, Meldgaard: Verspreide Spaanse familie- en plaatsnaam. Collectieve plaatsnaam, afgeleid van mielga, Latijn melica, van medica herba: luzerne. Spaanse familie in Brugge in 16de eeuw. de Melgar = Mellegaert, Melgaer.
Meliefste, Melieste: Bijnaam ‘Mijn liefste’? Vergelijk Frans Machère, Duits Liebster. Maar deze jonge naamvorm is misschien wel volksetymologisch ontstaan uit Mélice, Melisse, Melissen, dat is Melis (zie op dat woord).
Melick, van, van Melik, Mélique: Plaatsnaam Melick (Nederlands-Limburg).
Melin, Melinc, Milling, Melin, Melyn, Melijn, Mélain, Meleyns, Meleijns, Mélens, Mélen, Melen, Melens, Meelens, Meelen, Mêle: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Ameli(u)s. Vergelijk Millard.
Melinon, Melignon, Mellignon, Melinat: Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Amelius, Amilius.
Melinger, Mellinger. Afeiding van Duitse plaatsnaam Môllingen of Mellingen.
Melis, Mélis, Melius, Melys, Mélice, Melisse, Melissen, Melisen, Melieste, Milis, Milissen, Milis, Milisen, Millis, Miles, Mils, Miliche, Melich: Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Amelis/Amilius, latinisering van Germaans amal-naam (=arbeid, onvermoeibaar als Amelryck) of Latijnse-Griekse voornaam Amilius/Aemilius.
Melkebeke, van, van Melkebeek, van Melkebeeck, Melkebecke, van Melckeneke, van Melckebeke, Melkebeek, Melkebeeck, Melkebeck, Melekbeke, Melckenbeke, Melkenbeke, Melkenbeeck, Melkenbeek, Melckebeke, Melckebeeck, Melekenbeek, van Melchebeke: Plaatsnaam Melkenbeek in St.-L.-Houtem, Herzele, Moorsel, Borsbeke, Ressegem (Oost-Vlaanderen).
Melker, de, Melkert, Melleker : 1. Beroepsnaam van de melker, die melkvee melkt. 2. Zie Melchior.
Meloul, Melloul. Arabische familienaam Melloul, Mellul, van mallûl: soort eik.
Melissant: Plaatsnaam in Dirksland (Zuid-Holland).
Melker, (de): 1. Beroepsnaam van de melker, die melkvee melkt. 2. Zie Melchior.
Mellaert, Mellaerts (van), (van) Melaert, Mellaert, Mellaers, Mellaart, Melaerts, Melaer, Melard, Melart. 1. Naam uit de plaatsnaam Mellaar in Lummen of uit Meldert (Vlaams-Brabant en Limburg). 2. Of uit de plaatsnaam Meerlaar in Vorst (Antwerpen).
Melle, van, Vamelle: Plaatsnaam Melle (Noord-Brabant, Oost-Vlaanderen).
Mellema, Melles, Mellink. Vadersnaam van een persoon Melle. Verkorte vorm van naam met het Germaanse Mathla; gerechtsplaats, vergadering, het kan ook een verkorte vorm zijn van Meinolf; machtige wolf of van Aemilius; mededinger.
Mellemans, Melman: Afleiding van Van Melle.
Mellen, Mellings: Vadersnaam. Afleiding van Amelis.
Mellery, Melery, Melerys: Plaatsnaam Mellery (Waals-Brabant).
Mello, van, van Mellot, van Mélo: Plaatsnaam Mellelo, een bos bij Melle (Oost-Vlaanderen) of in Herne, Tollembeek en Vollezele (Vlaams-Brabant).
Meloen, Melio: Vadersnaam. Mil(l)on/Melon, afleiding van voornaam Amelius, Amilius.
Melon, Mélon, Mélont, Molon, Meloen, Milloen, Miloen, Millon. 1. Uit het Oudfranse melon/mollon: meloen. Bijnaam of beroepsnaam (verkoper). 2. Soms zijn ze ook wel eens afgeleid van de voornaam Amelius (van het oude Milo), in dat geval een vadersnaam.
Melot, Mélo, Mélot, Mellot, (de) Melotte. Vadersnaam uit de voornaam Amelius of uit een Germaanse amal-naam.
Melsen, Melsens, Mels, Melse, Melsem, Melz: Vadersnaam. Afgeleid van de Bijbelse voornaam Melchior, een van de drie koningen.
Melsen, van, van Melzen. Familienaam uit de plaatsnaam Melsen (Oost-Vlaanderen).
Melsie: Wellicht verkort uit Demalzy, Demalsy, Demaelsie, van plaatsnaam Malzy (Aisne).
Meltens. Vadersnaam. Wellicht zoals Mellens, afleiding van Amelis.
Melville, Melvill. Plaatsnaam Melville (Midlothian), vernoemd naar Geoffry de Mallaville uit Emalleville (Eure).
Membre, Membre, Membrez, Manbré: Oudfrans membre: verstandig, wijs, beroemd. Bijnaam.
Memelink: Achterhoekse familienaam. Plaatsnaam in Hengelo (Gelderland): 1326 Magenbolding, 1650 het erve en goet Megenboldinck, althans Memenlinck genoemd.
Memling. De schilder Hans Memling (1433-1494) stamt uit Mômlingen bij Aschaffenburg (Beieren).
Menage, Ménage, Mesnage, Mebache, Menasche, Menashe, Menase, Menasse: Frans Ménage, van Oudfrans mesnage, manage, van Latijnse mansionaticum ‘huis, woning, verblijf’.
Ménager, Ménagé, Mesnager, Lemenager, Menacer: Oudfrans mesnag(i)er: bewoner (van het huis, zie Ménage), huismeester, (zuinig) beheerder van een domein.
Menard, Menart, Ménart, Mesnard, Mennard, Mennart: Vadersnaam. Romaanse vorm van Germaanse voornaam magin-hard: Meinaard.
Menchior, Mensior, Mentzior, Mentior, Metoir: Vadersnaam. Waalse variant van Bijbelse voornaam Melchior.
Mencier, Mensier, Mincier, Mensier: 1. Zie Manchier. 2. Waalse variant van Melchior.
Mencini. Vadersnaam. Italiaanse afleiding van heiligennaam Dominicus.
Mencke, Menkens, Menke, Menkes, Menké, Mink, Minke, Mincke, Minc, Myncke, Mijncke. Vadersnaam uit een magin-naam. Minncio.
Menczer. Verschrijving van Duitse familienaam Menzer, van plaatsnaam Menz, eventueel Mainz (vergelijk Meynzer).
Mende. Duitse familienaam, van Am Ende: aan 't Eind.
Mendelcwaig, Mendelewaig: Duits Mandelzweig: twijg van de amandelboom. Waarschijnlijk huisnaam. Vergelijk Duits Mandelreis.
Mendelson, Mendelssohn. Zoon van Mendel, zie Mandel.
Mendes, Mendez: Naam van sefardische joden, als aanpassing van Menéndez, een Spaanse vadersnaam, van West-Gotisch Hermenegild.
Mendonck, van, Mandonx, Maandonks, Manendonckx, Meyndonck, Meynendonckx, Meijnendonckx, Mijnendonckx, Mynendonckx: Plaatsnaam Mendonk (Oost-Vlaanderen).
Mendoza, Mendonça: Spaanse plaatsnaam (van Baskische oorsprong) in Alava. Mendonça is Portugees.
Ménédème, Menedeme: Vadersnaam. Griekse voornaam Menedemus.
Menegaldo, Menegalli, Menegas, Menegasso, Menegazzi, Menegato, Menegatti, Meneghelli, Meneghello, Meneghet, Meneghetti, Meneghin, Meneghinotto, Meneghini, Menegolli, Menegoli, Menegon, Menegoni, Menegotto, Menegozzo, Meneguzzi, Meneguzzi, Meneka: Vadersnaam. Italiaanse afleiding van Menico, verkorte vorm van Domenico, Latijnse heiligennaam Dominicus.
Mener, Mexher. Waalse spelling voor Duits Maher; maaier.
Menesplier. De dialect (Dordogne) naam van de mispelboom; vergelijk Mispoulier.
Menestret, Menestres, Menestrée, Menestrey, Ménestret: Afleiding van Oudfrans menestre, van Latijn minister: dienaar, beheerder, bestuurder, beambte. Wellicht ook muzikant; vergelijk Ménétrier.
Ménétrier. Oudfrans menestrier: vakrnan, muzikant. Vergelijk minnestreel, Menestret.
Menève, Meneve. Waalse aanpassing van Manhaeve?
Meneveaux, Menveux, Menneveux, Mennevée: Plaatsnaam Mainvault (Henegouwen).
Meng, Menge. Vadersnaam. Duits Mang=voornaam Magnus.
Mengal, Mengale. Vadersnaam. Germaanse voornaam Mangold.
Mengus. Misschien spellingvariant van Menges.
Menheer, Menheere, Mijnheer: Mijnheer was een titel voor een landsheer, een adellijk of aanzienlijk man. Vergelijk Monsieur.
Menig: 1. Duits familienaam uit de Allgäu. Korte vorm van de heiligennaam Dominicus. 2. Ontrond uit Duits Mönnig, Mönnich, Mönch ‘monnik’.
Menin, Ménin: Plaatsnaam Menen, Frans Menin (West-Vlaanderen).
Menké. Kan variant zijn van Menke, met secundair accent, maar kan ook een weergave zijn van Manniquet (uitspraak manké).
Menkhorst: Plaatsnaam bij Vorden (Gelderland).
Menkveld. Nederlandse familie met stamvader "1550 Werner Mengveld, die boerde op het Menckfelt in Zwiep (Lochem, Gelderland).
Mennen, Mennens, Mennes, Menne. 1. Zie Mannens. 2. Het Waals-Vlaamse Mennens moet uit een Germaanse megin-naam worden verklaard (Meinhard).
Mennesson, Menneson, Menesson: Vadersnaam. Vleivorm op -eçon van Germaanse magin-naam.
Mennessier, Mennesiez, Mennecier, Mennechez, Mennechet, Ménessier: 1. Beroepsnaam Man(n)essier, van Marnessier: mergeldelver. 2. Vadersnaam. Afleiding van Bijbelse voornaam Manasses; zie Manesse 2.
Mennink, Menninck, Menning, Mennig: Vadersnaam. Afleiding van Germaans man-naam; vergelijk Mannen, Mannekens, Mencke.
Menninger. Afleiding van de Duitse plaatsnaam Meiningen (is van Menningen), Menningen of Menning (Beieren).
Menon, Menot: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse magin-naam, zoals Menard.
Mens, (van) Mensch, Mensen, Meens, Meems, Mensch: 1. Vadersnaam. Afleiding van korte vorm van Germaans me(g)in-of man-naam. Of oude -so-afleiding van megin-naam: Meginzo, Meinso. 2. Moedersnaam. Oude vrouwelijke-–za-afleiding van megin-naam: Meginza, Meinze.
Mensink, Mensinga, Menzinga, Mensing. Vadersnaam van de voornaam Menso, zoals Meinhard.
Mensbrugghe, van, der, Mensbrugge, van (der), van der Menschbrugge, Mensbrugge, van der Minsbrugge, van der Meynsbrugge, Meysnbrugghe, van der Meijnsbruggen, van der Meysbruggen, van der Mysbrugge, van der Maesbrugghe, Mynsbrughen, Mensbrugge, Meynsbrughen. Naam uit de plaatsnaam Minsbrugghe in Zarlardinge (Oost-Vlaanderen): brug waaronder een watergeest schuilt.
Menseeren. Naam die zoveel betekent als: zoon van mijnheer, aanzienlijk persoon, ridder, grondbezitter.
Mensels. Waarschijnlijk afleiding van plaatsnaam Meensel. Vlaams-Brabant.
Mensenaers. Misschien uit Menselaars, afeiding van Middelnederlands mensel, meinsel: beslagring. Beroepsnaam voor de maker ervan.
Mentenberg: Plaatsnaam bij Arnhem (Gelderland).
Mente, Menten, Mentens, Mentink, Menting, Mennink, Mintens, Minten, Munten. 1. Vadersnaam, vleivorm van de Romeinse voornaam Clemens. 2. Moedersnaam. Verbogen vorm van Mente, verkorte vorm van Clemente, vrouwelijk van Clement. Een Tongerse familie Menten heette vanaf 1775 De Menten. Vanaf ca. 1600 ging Minten in L over naar Munters; zie De Munter.
Menten, van: Heel waaarschijnlijk hypercorrect voor Ver Menten (zie Menten 2.) of reïnterpretatie van Menten.
Menteman. Vadersnaam. Afleiding van Clément
Mentink, Menting, Mentinck: Vadersnaam. Afleiding van voornaam Clement of van Germaanse voornaam Meinhard.
Mentjens, Mentyens, Mintjens, Mintiens, Mentgen, Mientiens. Vadersnaam uit de Romeinse voornaam Clement of uit de Germaanse naam Mein (magin-hard).
Mentrop. Duitse plaatsnaam Mentrup.
Menu, Menus, Menut, Menue, Lemenu, Minu, Minuz, Miny, Myny, Mijnij, Minni, Mini, Meny, Monu, Mony: Bijnaam. Frans Menu ‘klein’.
Menz, Mentzel, Mentz, Mentzel, Mentzen, Menze: Vadersnaam. Duitse -el-afleiding van Germaanse voornaam Maginzo, Menzo). Oudduits Menz is meestal Manz, afleiding van man-naam.
Méode. Waalse verschrijving voor Méhauden?
Meppelder: Afkomstig van Meppel (Drenthe).
Meppelink, Meppeling, Mepschen. Zie voorgaande, plaatsnaam.
Mequinion, Mequignon, Mecqinion: Bijnaam. Afleiding van Oudfrans mesquin: jonge (edel)man. Zie Mesquin.
Merbaix. Plaatsnaam 1. Romaanse vorm van Meerbeek (Vlaams-Brabant). 2. Marbais (Waals-Brabant) of Marbaix (Nord). Zie Demarbaix.
Merckaert, Mercaert, Merkaert, Maerckaert, Maerkaert, Marcaert: Vadersnaam. Germaanse voornaam mark-hard 'teken-sterk': Marc(h)ardus, Markart.
Mercator, Mercatoris. Latinisering van De Cramer of De Meersman: koopman. 1281 Joh. Mercator, Rupelmonde. Gérard Mercator (1512-94) heette De Kremer en was ook van Rupelmonde.
Mercenier, Lemercinier: Frans mercenier, Middelnederlands mersenier: rondtrekkend koopman, marskramer. Vergelijk Mercier.
Mercereau, Merceron. Beroepsnaam. Afleiding van Merchier.
Merch, Merche. Waalse verschrijving van plaatsnaam Mersch.
Merci, Mercy, Mercey, Mersie, Merde, Mercij, Mersy, Mersij, Mesie: 1. Variant van Oudfrans merc(h)ier. Picardische of Luiks-Waalse vorm voor Mercier ‘koopman, handelaar, kramer’. 2. Plaatsnaam Mercy (Meurthe-et-Moselle, Allier, Yonne).
Merchier, Merchiers, Merchie, Mercher, Merchez, Mercier, Mercer, Memercier. Picardische en Luiks-Waalse vormen: Merci, Mercie, Mercy, Mercij, Mersie, Mersy, Mersij. Beroepsnaam uit het Oudfranse merc(h)ier: koopman, handelaar, kramer.
Mercini, Mercinis, Merciny. Beroepsnaam. Waalse vorm voor Mercenier.
Merckelbach, Merckelbagh, Merkelbac, Merkelbach, Merkelbag, Merkelback, Marckelbach, Markelbach: 1. Plaatsnaam Merkelbeek (Nederlands-Limburg). 2. Duitse plaatsnaam Merkelbach.
Merckenbrack, Merkenbrack, Merkenbreack: Vervorming van familienaam Marquebreuck.
Merckt, van de, van de(der) Mert, Vermerckt, Vermerkt, Vermerght: Plaatsnaam De Markt: marktplein.
Mercurio, Mercuri. Italiaanse vorm van Latijnse godennaam Mercurius.
Meredith. Welse familienaam waarvan het 2de element ‘heer’ betekent.
Mérel, Mérelle, Merelle, Merel: Vrouwelijk bij Méreau.
Merel, Merle, Merlen: Bijnaam naar de vogelnaam.
Merendonck, van den, van (den) Meerendonk, van Meerendonck: Plaatsnaam Me(i)rendonk in Grimbergen (Vlaams-Brabant).
Mergaert, Mergaerts, Mergard, Merregaert: Moedersnaam. Germaanse voornaam mer-gard 'beroemd-omheining': Mergardis.
Mergeai, Mergeais, Mergeay, Merjay, Merjai: Vadersnaam. Waarschijnlijk Luiks-Waalse variant van Merjaux; zie Margel.
Mergel, van de, den, Mergele, van de(den), van der Mergel, van de Merghel, van de Merlen. Familienaam naar woon- of werkplaats: Mergel: mergelput. Le Merghele in Rinxent (Pas-de-Calais), Mergele in Ronse (Oost-Vlaanderen).
Mergelsberg. Misschien verhaspeling van Duitse plaatsnaam Môrschbach, eerder Mergesbach.
Merget, Mirguet. Moedersnaam. Afleiding van de voornaam Margareta.
Merghelynck, Vadersnaam. Afleiding van een mark-naam, zoals Markhard, Markward. Vergelijk Duits Mârklin, Merklin; Mergel = Merkel.
Mergits, Mergist: Engelse moedersnaam. Margetts, van de voornaam Margareta.
Merkem, van. Plaatsnaam Merkem, West-Vlaanderen.
Merkestijn, van: Duitse plaatsnaam Merkstein.
Merken, Merkens, Mercken, Merckens. 1. Moedersnaam uit de heiligennaam Maria. 2. Kan in Noord-Brabant en Limburg een afleiding zijn van Merckx. Zie bij Marc.
Merkle, Merkl. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse voornaam Markwart.
Merksem, van. Verdwenen familienaam uit de plaatsnaam Merksem (Antwerpen).
Merlan, Merland, Merlaen, Meerlaen, Meerland, Meirlaen, Marland, Maerlan: 1. Afleiding van Latijn merula, Frans merle: merel. Vergelijk Waals- Oost Vlaams meerlaan: merel. Vergelijk de Meirel, de Meirleir. Bijnaam voor een goede zanger. 2. Zie Marland.
Merle. Bijnaam naar de vogel; merel.
Merlen, van, van Meel, van Meelen, van Mele, van Mêle: 1. Familienaam uit de plaatsnaam Meerle (Antwerpen). 2. Zie van Mêle, Mele.
Merlet, Marlet, Marié, Merlé, Meirlé: Bijnaam. Afleiding van Frans merle: merel. Vergelijk Merlot, Merlan.
Merlevede, Meirlevede, Mèrlevede, Merlevelde. Bijnaam uit mellevede. Meluw: zacht, slap. Vede: penis. Bijnaam voor iemand met een slap lid, passieloos of penisproblemen. Soms ook wel slappeling.
Merlier, Merli: 1. Bijnaam naar de vogel, Frans merle. Vergelijk Waals-Vlaams merelare, merelere, meerlaan: merel. 2. Variant van Oudfrans marlier ‘koster, pedel, kerkmeester’.
Merlin, Merlyn, Merlijn, Merlen, Marlin, Marlein, Marleyn, Marleen: Vadersnaam. Naam van de tovenaar Merlijn in de ridderromans.
Merlis, Merlys, Merlijs: Spelling voor Merli = Merlier?
Merlo. 1. Plaatsnaam Meerlo, Nederlands-Limburg. 2. Zie Merlot.
Merlot, Merlo, Merlon, Mirlon, Merlotte, Mairlot, Marlot, Morlot, Murlot. 1.Bijnaam naar het Franse merle: merel. Iemand die mooi kon fluiten bijvoorbeeld. 2. De naam Merlo is mogelijk ook afgeleid van de plaats Meerlo in Nederland.
Mermottein, Merhottein, Merhotthein, Mormenteyn: Aanpassing van Franse familienaam Marmottin: Afleiding van mermot, van Oudfrans merme: zeer klein; vergelijk Mermet, Mermod; Marmoz = Mermoz.
Merny, Mergny. 1. Naam uit de plaatsnaam Merny in Carlsbourg (Paliseul). 2. Variant van Marnier. Zie daar.
Merode, van, Mero, van de Meroe, Van Meyroot, de Mérode, de Merode, van Meroye, van Meroy, van Maroey, van Maroeij. Deze naam komt uit de plaatsnaam Merode, dit uit Van(de) Rode= van den Rode (vergelijk Duitse vom, van von dem). Plaatsnaam Rode ‘gerooid terrein’. Plaatsnaam Merode in Lengerwehe en Dülmen (Noordrijn-Westfalen), bij Düren (Noordrijn-Westfalen): Kloosterrade (Nederlands Limburg). Roden, Drenthe.
Merrelaar: West-Vlaamse Merelare ‘merel’. Ook familienaam de Meerleer, de Meerlaere, de Meirlaere.
Merrienboer. Aanpassing van plaatsnaam Mariembourg, Namen.
Merris, van, van Maris, van Mairis, Meerris, van Meires: Plaatsnaam Merris (Frans-Vlaanderen).
Mérotte, Merotte: Moedersnaam. Afleiding van Marie.
Merselaar, Merzelaar: Hypercorrect voor Messelaar, van Metselaar.
Merst. Waarschijnlijk hypercorrect voor Mers.
Merstraeten, van. Verspreide plaatsnaam Meerstraat.
Mertgens. Vadersnaam, afleiding van de voornaam Merten/ Maarten.
Mertsveld, Mersveldt: Waarschijnlijk plaatsnaam Merts Veld: Meerts (Mertens) veld. Vergelijk Mertensveldeken in Wilrijk.
Mertz, Merz: Duits März.1. Maand maart. 2. Vadersnaam. Vleivorm van een mar-naam.
Mertzenich. Duitse plaatsnaam Merzenich.
Merum, van. Vondelingnaam van Michael van Merum, op 5 maart 1762 gevonden in de stal van schepen Janssen in Merum (Nederlands-Limburg).
Merveille, Merveillie, Mervellie, Mervieillie, Mervillie, Merville, Merveilde, Mervielde, Mervilde, Mervijlde, Mervylde, Mervaillie, Mervaille, Marvielle, Marville, Marvilde, Marveillie, Marvellie, Marvel, Marvelle, Marvillier. 1. Naam uit het Franse merveille: wonder. Vergelijk Frans Merveuilleux, Duits Wunder. Bijnaam voor iemand die vreemde, wondere dingen doet/vertelt. 2. Naam uit de plaatsnaam Merville, Nederlands Meregem (Frans- Vlaanderen).
Merveilleux. Bijnaam voor een wonderbaar mens.
Merwe, van de(der): Plaatsnaam (Zuid-Holland) aan de rivier de Merwede, die van Gorinchem tot Vlaardingen loopt: 1040 Mereweda. De familienaam hoorde dus eigenlijk van de(r) Merwee uitgesproken te worden.
Merzbach. Duitse plaatsnaam, Beieren.
Merzer, Merzel. Beroepsnaam, varianten van het Duitse Merzler: kleinhandelaar, kramer.
Mes: Beroepsbijnaam van de messenmaker.
Mesman, Messeman, Messemans, Mesmans. 1. Beroepsnaam van de messenmaker. 2. Zie (de) Meersman.
Mesdag, Mesdagh, van Mesdag, Mesdach, Mestagh, Mestag, Mestack, Mestdach, Mestach, Mestdagh, Mestdag, Mestdagd, Mestdagt, Mestdaqh, Mastdagh, Merstdag, Mestdog. Bijnaam naar de misdag (het Middelnederlandse en West-Vlaamse mesdag): zondag, feestdag, kerkdag, dag waarop de gelovigen naar de mis gaan.
Mesdom, Mesdon, Meersdom, Meesdom, Misdom. Naam uit de Franse familienaam Mesdon. Deze wellicht uit de plaatsnaam Maisdon (Loire-Atl.).
Mesel, de, de Mezel. Bijnaam naar het Middelnederlandse mesel: ellendig, melaats.
Mesema: Friese afleiding van Mees, Mese. De vogelnaam of vadersnaam, van Bartholomeus of Maas, van Thomas.
Mesergue, Miserque, Misereque, Misercque: Plaatsnaam Mezergues in Cros-de-Montvert en Marmanhac.
Mesken, Meskens. Naam uit mes. Beroepsbijnaam van de messenmaker.
Mesker: Beroepsnaam. Aanpassing van Zuid-Duits Metzker, van Metzge ‘slager’.
Mesleyn: Vadersnaam. Messelyn, van Misselijn, van Michelin, vleivorm van de voornaam Michel.
Meslin. Plaatsnaam Meslin, Henegouwen.
Mesmaker (de), de Mesmaecker, de Mesmaeker, Mesmaeker, Mesmaekers, (de) Mesmacker, de Mesmacre, de Messemaecker, de Messemaeker, Messemacre, (de) Messemaeker, Messemaker, Messmackers, Mesmacques, Mesmacque, Mismaque, Misemacque, Misemacq, Metsemaekers, Metsemakers, Metsmekers, Metzemacher, Metzmacher, Mestmacher, Metzemaekers, Metzmacker, Metzmaeker. Beroepsnaam voor de messenmaker. Smessemaeckers; zoon van de messenmaker.
Mesman, Misman, Messemans, Messeman, Meseman, Mesemans. 1. Beroepsnaam van de messenmaker. 2. Door assimilatie rs > s uit Mersman.
Mesplès: Middennederrlands mespel, mispel; Mispel(boom) Mespilus.
Mespreuve, Mispreuve: Oudfrans malpreuve: oneerlijk? Waals mâprové: schaamteloos? Of Oudfrans mesprovanche: afkeuring?
Mesquin, Meschain, Meskine, Méchin, Mechain, Mechin, Mischin: Oudfrans meschin, mesquin: jonge (edel)man. Oudfrans meschine: meisje, adellijke vrouw.
Messager, Messagie, Messagier, Misseghers, Messenger, Massage, Massagie, Massage, Massardier: Beroepsnaam van de (stads)bode, boodschapper, gezant.
Mességué, Meseguer: Of Mességuier is een variant (Languedoc) voor Oudfrans messeillier: bewaker van de oogst. Of een zinwoord, met als tweede lid Oudfrans gai, Frans geai: gaai.
Messel, van, van Missiel, van Michel: Duitse plaatsnaam Messel,
Messely, Mussly, Mussely: Deze Waals-Vlaamse familie stamt van de Zwitser (ca. 1670) Mosle of Môsli, die in 1750 in Kortrijk overleed en opgetekend werd als: Michael Joseph Mersely Helvetus. Zijn vijf kinderen werden tussen 1713 en 1725 in Kortrijk en Heule geboren als Mussels en Messelie. De naam komt verder (1736-50) in Kortrijk en Heule als Messely voor. In 1743 trouwt M.J. Mussely in Harelbeke. Jacobus Mussely spelt zijn naam vanaf 1880 Mussly. De naam Môsle werd dus aangepast aan de inheemse familienaam Messelier: Mesly. Duits Mosle: klein moeras.
Messem, van, van Messen, van Messom. Familienaam uit de plaatsnaam Messem in St.-Andries (West-Vlaanderen), maar ook elders.
Messenguy, Messenguij. Variant van Mességuier (zie Mességué)? Of plaatsnaam Messigny (Côte-d'Or).
Messens. Vadersnaam van Mersens, vleivorm van Germaanse voornaam Marso, afleiding van een mêr-naam.
Messer, Messere: 1. Duits Messer ‘mes’. Beroepsbijnaam van de messenmaker, vergelijk Messcherschmidt. 2. Afleiding van Middelnederlands messen ‘(be)mesten’. Beroepsnaam.
Messerich. Duitse plaatsnaam.
Messerschmidt, Messerschmied. Duitse beroepsnaam van de messensmid, messenmaker.
Messiaen, Messeaen, Messean, Messiant, Messian, Merciant, Messéant, Messien, Missiaen, Missaen, Missiant, Mestiaen, Mistiaen. Vadersnaam uit de Latijnse heiligennaam Marcianus.
Messikommer. Afeiding van de plaatsnaam Mesikon (Zurich).
Messin. Afkomstig van Metz, Lotharingen.
Messinck, van den. Waals-Vlaams messink: mesthoop, mestvaalt? Plaatsnaam Messing bij Wisch, Gelderland.
Messing, Messinger, Messings. 1. Duitse beroepsnaam van de koperslager, kopersmid. 2. Afleiding van Duitse plaatsnaam Môssingen.
Messire. Franse pendant van Mijnheer.
Mestrum, Mestrom, Mesterom: Variant van Westerum, met wisseling van de lipmedeklinkers m/w.
Mesure, Mesuere, Meseure, Messure, Messur: 1. Beroepsnaam van de meter. Zie Mesureur. 2. Vlaamse aanpassing (met verdoffmg van de onbeklemtoonde a) van Masure
Mesureur. Beroepsnaam van de meter (koren-, laken- of landmeter).
Mesyngier. Variant van Messenger/Messager. Eventueel Franse uitspraak van Duitse Messinger.
Mesz. 1. Middenhoogduits mesz, messe: messing, koper. Beroepsnaam van de kopersmid. 2. Zie Metz.
Met den Ancxt, met den Ancxt, Mettenanxt: Met de angst. Bijnaam voor een angstig mens. Maar misschien is het een volksetymologische reïnterpretatie van Métier Ax(t): met de (strijd)bijl. Vergelijk Duits Mit der Axt.
Metdepenninghe, Metdepenninge, Mettepenningen, Metdepinningen. Bijnaam voor iemand met veel geld.
Métayer, Méténier, Méteyer: Beroepsnaam. Frans métayer: pachter, boer.
Meten, van: Plaatsnaam Meten in Zevenaar (Gelderland). Vergelijk van der Meet.
Meter, van, Meteren, van, van Meeteren, van Meêteren: 1. Plaatsnaam Meteren (Frans-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Meteren (Gelderland).
Meter (de), de Meeter: 1. Beroepsnaam van de laken- of korenmeter. 2. Soms een aanpassing en reïnterpretatie van Lemaître (vergelijk Demeiter). Het woord meter wordt trouwens in Waals-Vlaams als meter (van Frans) uitgesproken.
Meterman, Metermans. Beroepsnaam van de meter.
Methorst: Plaatsnaam in Ede (Gelderland).
Métillon, Mettilion: Middenfrans métillon: masteluin. Beroepsnaam.
Métivier, Mettewie. Beroepsnaam uit het Oudfranse mestivier: oogster.
Mets, de Mets, de Metse, Meedts, (de) Medts, Demedts, de Metz, de Mits, Smets, Smests, Smeds, Smeedts, Smeets: Vlaamse familienaam de Mets. Beroepsnaam van de metselaar. Smets is de afleiding des Mets. De Metz kan ook een herkomstbenaming zijn (Metz in Lotharingen). Smets en Smeets zijn ook afleidingn van (de) Smet.
Metselaar, Metzelaer, de Metsselaer, de Metselaer, de Metsler, de Metzeler, de Metsenaere, Messelaer, Masselaert, Messelaar, Matser, Matzer, Metsers, Matse: Beroepsnaam van de metselaar. Middelnederlands ook messelaer. Waals-Vlaams matsenare, metsenare.
Metser, de, (de) Metzer, Metsers, Smetsers: Beroepsnaam van de metselaar.
Metsers: Beroepsnaam van de metselaar.
Mettante, Mercadente, Mercatante: Italiaanse beroepsnaam: (rondtrekkend) koopman. Vergelijk Marchandt. Zie Mardegan.
Metten, Mettens. 1. Zie Matte. 2. Brabantse vorm van Mertens/Maartens. Zie bij Maarten.
Mette, Metter, de: Beroepsnaam Demette(r), Demaiter(e), vertaald uit Lemettre, Lemaître ‘de meester’.
Metternich. Duitse plaatsnaam.
Mettie, Mettier. Franse familienaam Métier, van Oudfrans mestier: dienst, ambt, officier van bisschop, ambt van minnestreel.
Mettioui, Metioui. Naam van Arabische origine die wellicht afkomstig is uit de voornaam Madhi/Medhi: hij die geleid wordt.
Metlen, Mettler. Verspreide plaatsnaam Mettlen, Zwitserland.
Metz, Demetz, Messe, Mesz: 1. Plaatsnaam Metz in Lotharingen. Franse uitspraak mess. 2. Zie Mets.
Metz, Metze, Metzen: Moedersnaam. Duitse vleivorm van de voornaam Machteld.
Metzdorf, Metzdorff. Verspeide Duitse plaatsnaam.
Metzer. 1. Zie Metser. 2. Afleiding van plaatsnaam Metz.
Metzgen, Mestchen: Vaders-, moedernaam. Afleiding van Matz, zoals Mâtzke, van Matthias; of van Metz = Machtild.
Metzger, Metzker, Mezger, Metzler, Metsler: Duitse beroepsnaam van de slager.
Metzon: Uit Matson, zoon van Mattheus?
Meudenaer. Waarschijnlijk van Meuldenaer (vergelijk Moldenaers): Meulenaer. Zie Molenaar.
Meuderscheid. Plaatsnaam.
Meuguelande, van, Meugelande, van. Familienaam in Waals-Brabant. Ongetwijfeld een verhaspeling (Meulande?).
Meugere, de. Wellicht Waals-Vlaams hypercorrect voor Demeure?
Meukermans. Waarschijnlijk variant van Neukermans.
Meul, Meulle: verkorte vorm van Van der Meulen. Zie Molen.
Meulblok: Plaatsnaam Molenblok bij Diepenveen, Overijssel, in Dongen (Noord-Brabant), Rotterdam (Zuid-Holland), Wadenooien (Gelderland), Zaltbommel (Gelderland). De Zeeuwse achternaam gaat evenwel terug op de plaatsnaam Meulblok, Moolblok in Wolphaartsdijk.
Meulebrouk, Meulebrouck (van), Meulebroecke, (van) Meulebroucke, Van de Meulebroek, Meulebroeke, Demeulebroeke, van de Meulebroecke, Meulebrocke, (van de) Meulebroucke, Meulebrouck, van den Meulebroucke, Meulenbroeck, Meulenbroeckx, Meulenbroek, Meulenbroeks, Meulenbrouck, Meulenbruck, Meullenbrück, Mullebrouck, Mullenbruck, van den Meubroucke. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Molenbroek, broekland met molen. Het grootste gedeelte van de "Van de Meulebroecke's" is afkomstig uit Elsegem: de heerlijkheid Meulebroeke gelegen aan de huidige Beekstraat in Elsegem.
Meulecom, van, van Muilekom, Vermeulecom: Plaatsnaam Mullegem (Gelderland).
Meulengracht, van den. Verspreide plaatsnaam Molengracht, Meulengracht: gracht met molen.
Meulenhof.
Meuldijk, Meulendijk, Meulendijks, Meulendyck, Meulendyk, Meulendeckx, Molendyckx, Molendijk: Verspreide plaatsnaam (Frans en West-Vlaanderen, Zeeland, Holland) Molendijk: dijk met molen erop.
Meulmeester, de, Meulemeester, de, de Meulemeestere, de Melemeester, Mullemeester, Meulemerster, Meulemester, de Meulemester, de Meulemeste, Muellenmeister, Mullenmeister, Meullemaestre, Meulleumiestre, Meulmiestre: Beroepsnaam van de molenmeester, de opzichter van de molens. Plaatsnaam Molenhof in Bakel en Deurne (Noord-Brabant), Koolskamp, Proven (West-Vlaanderen); Meulenhof in Th. (West-Vlaanderen) en Mullehof in Millam (Frans-Vlaanderen).
Meuleman, Meulleman, Meulman: 1. Beroepsnaam van de molenman of molenaar. 2. Afleiding van van der Molen/Meulen.
Meulenberg: Verspreide plaatsnaam Molenberg, Meulenberg ‘verhevenheid waarop een molen staat’.
Meulenijzer, Meulenijser, Meulenyzer, Meulenyser, Meulyzer, Meulyser, Meulijzer. Familienaam afgeleid van het Middelnederlandse moleniser = ijzer in de molensteen, het zogenaamde klauwijzer. Deze naam kan een beroepsnaam zijn voor een molenaar of een smid. Evengoed kunnen de dragers van de naam gewoond hebben in 'Het Meulenijzer".
Meulenmeester, de; (de) Meulemeester, Meulmeester: Beroepsnaam van de molenmeester, de opzichter van de molens.
Meulensteen. Beroepsnaam van de molenaar of de slijper van molenstenen. Vergelijk Duits Mûhlstein.
Meulebeke, van, Meulenbeke, van, Meulenbeek, Meulenbeeck, Moelibecq: 1. Plaatsnaam Meulebeke (West-Vlaanderen). 2. Plaatsnaam Molenbeek, uitspraak meulebeek.
Meulepas, Meulenpas, Mulpas, Milpas. Beroepsnaam van de molenmaker, die de molen afpast, afmeet, ontwerpt.
Meulewaeter, Meulewater. Zinwoord met Middelnederlands modelen, meudelen, meulen: troebel maken. Vergelijk Middelnederlands ghemeudelt water: troebel water. Bijnaam voor iemand die het water omroert, een visser; of overdrachtelijk voor een herrieschopper, die figuurlijk van troebel water houdt. Vergelijk Nederlands woelwater: onrustig mens. Vergelijk Maxheleau.
Meullander, Meuland, Meulande, Meulandt, Molandre: De Meulander(e), van van den Meulande(re), van van den Meulenlande/Molenlande, Berchem Oost-Vlaanderen.
Meulpolder: Plaatsnaam Molenpolder in Arnemuiden (Zeeland), Den Bommel (Zuid-Holland), Goudswaard (Zuid-Holland), Ierseke (Zeeland), Sint-Maartensdijk (Zeeland), Nieuwland (Zeeland), Numansdorp (Zuid-Holland), Oudelande (Zeeland), Vogelwaarde en Hontenisse (Zeeland), Poederoijen (Gelderland), Terheijden (Noord-Brabant).
Meulstée: Vermoedelijk van Meulsteen, Meulensteen. Beroepsbijnaam van de molenaar of de slijper van molenstenen. Of huisnaam. Vergelijk Duits Mühlstein.
Meun: 1744 Hendrik Harmensz Muijn is de stamvader van het geslacht Meun, aangezien op Urk de ui als eu (deum ‘duim’) wordt uitgesproken. Plaatsnaam Meun (Seine-et-Marne)? Of uit Moen, Moon, van Simon.
Meunier, Meuniez, Lemeunier, Dumeunier, Demeunier, Munnier, Maunier, Magnier, Magniez, Magnies, Mannier, Manier, Manle, Manlez, Meni, Menier, Ménier, Mounier, Mounir, Mouniry: 1. Beoepsnaam. Oudfrans mounier, mannier, Frans meunier: molenaar. 2. Zie ook Monnier.
Meurdefroit. Bijnaam voor iemand die 'meurt de froid', die sterft van de kou. Vergelijk Meurdesoi.
Meurichy, de: Plaatsnaam Morenchies (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen)? Of Morchies (Pas-de-Calais, Oost-Vlaanderen)?
Meurs, van, van Meus, Muers, Murs: Plaatsnaam Muers = Mors in Duits Gelderland.
Meus, Meeus, Meeùs, Meeurs, Meeues, Meues, Mees, Meves, Mewes, Mews, Meyes, Meyus, Meeuwe, Meeuwen, Meuwis, Meewis, Meeuws, Meeuw, Meuwens, Meuwes, Meuwes, Meuwèse, Meuwis, Meuws, Meeuwig, Miewis, Mewis, Meuvis, Mevis, Mevisse, Mévisse, Mévihsen, Mevissen, Meevis, Meervis, Mervis, (de) Meyvisch, Meyvis, Van Meyvisch, Meyvischij, Mijvis, Mievis, Miévis, Mivis, Myvis, Mebis, Mebus, Meubis, Meubus, Meeuse, Meeusen, Meeussen, Meessen. Meessens, Mesen, Mesens, Meeuwesen, Meeuwezen, Meeuwissenn, Meeuwissen, Meewissen, Meewisse, Meussen, Meusen, Meuwissen, Meuwsen, Mevessen, Mevesen, Mevensen, Meven, Mewissen, Meevissen, Mevissen, Mévissen, De Mevius, De Meeus, De Meeüs, De Meeûs, Demeus, Demeûs, Meeuwssen, Meeussens, Meeuwsen, Meeuwsens, Sermeus, Neeus, Nieus, Neuwels, Neuwis, Nibbes, Nibbès, Nibes, Nibus, Niebes, Neubis, Neubus, Nobis, Nobus, Novis. Vadersnaam, verkorte vorm van de heiligennaam Bartholomeus, Anselmus.
Meurs, (van), Van Meus, Muers, Murs: Plaatsnaam Muers= Mörs in Duits Gelderland.
Mey (de), de Meye, (de) Meij, Mei, Smeys, Lemay, Lemaye, Lemai, Lemey. 1. Middelnederlands mei ‘mei(maand), lentemaand’. Frans mai ‘mei, plezier’. Wellicht bijnaam voor een levenslustige. Heel wat maandnamen komen voor als familienaam: Vergelijk Familienaam April, Engels May, Duits Januar, Hornung, März, Engels May, Haymandt, July, Augst, Dezember. 2. Demey ook wel eens van Dumey; zie Dumets.
Meyaart, Meijaard: Vadersnaam. Germaanse voornaam Magihard.
Meybert. Vadersnaam. Germaanse voornaam magi-berth; Magbertus.
Meybos, Meybosch. Verspreide plaatsnaam Meibos.
Meijboom: Bijnaam naar de woonplaats of huisnaam. Vergelijk Duits Maibaum, Maibo(h)m, Nederduits Meibo(h)m.
Meyden, van der, van der Meijden, Vermeyden, Vermeyen, Vermeijden, Vermeijen. Familienaam naar de plaatsnaam 'Meie : mei/meiboom.
Meyen, Meyens, Meijen. Vadersnaam, knuffelvorm van een mathal-naam, via klankverandering mald- van moid.
Meyenborg. 1. Plaatsnaam Meyenburg (Bremen). 2. Moedersnaam. Germaanse voornaam magin-burg 'kracht-burg'.
Meyendriesch. Waarschijnlijk reïnterpretatie van Duitse familienaam Mairendries: Meier Andris.
Meyer, Meyere (de), de Meijer, Meijere, Meijer, Le Meijer, Meijeren, Meijers, De Mijere, De Méyère, De Meiere, De Meyre, (de) Meire, Meier, Meiers, Meyers, Meyer, Meyrs, Meyr, Meyrs, Meijers, Myers, Mijers, Smeyers, Smyers, Smeijers, Smijers, Meher, Mehers, Maier, Mair, Mayr, Majer, Mayers, Mayer, Maijer, Mayerus, Mayeru, Mayeres, Mayérus, Majerus, Majérus, Majeres, Majores, Majoor, Major, Mayor, Méjor, Maijieur, Maijieu, Mayeiur, Mahieur, Mahyeu, Mahyeu, Mayeux, Mayeu, Lamajeur, Le Mayeur, Le Mahieu, Lemahieu, Lamahieu, De Mahieu, Lamaylleux: Beroepsnaam Latijnse maior, van Oudfrans maior, maieur, Middelnederlands meyer ‘meier, rentmeester, vertegenwoordiger van de heer in het hofgerecht, ambtenaar met rechtsmacht, pachter’. Uit Maior ook Frans maire, Engels mayor ‘burgemeester’. 2. Soms is Meyer een dialectische variant van De Mayer: zie bij Mayer.
Meijerhof: Duitse plaatsnaam Meierhof (Beieren, Sleeswijk-Holstein).
Meyerink, Meyering, Meijerink. Zoon van De Meyer.
Meykens, Meijkens, Meyckens, Meike. 1. Moedersnaam afgeleid van Maria. 2. Vadersnaam uit Bartholomeus.
Meylen, van der, van (der) Mielen, Vermijle, Vermijlen, Vermijl, Vermylen, Vermyle, Vermeilen, Vermeil, Vermeijlen, Vermeylen, Vermeille. Familienaam uit de plaatsnaam Mijl. Middelnederlands ook milem miel: mijl, rechtsgebied van een stad, banmijl.
Meylender. Duits Mailander, van Mailand, Duitse naam voor Milaan.
Meijlen, Meijling: Vadersnaam. Afleiding van een -ilo-verkleinvorm van een Germaans mag-naam.
Meijler: Afkomstig van Meijel (Nederlands Limburg).
Meijl, Meijll: Plaatsnaam Meijel (Nederlands Limburg).
Meynants. Waarschijnlijk variant van Weynants.
Meynckens, Meynkens, Meynekens, Meinken, Meintjes, Meyntjens, Meijntjens: Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse magin-naam, bijvoorbeeld Meynaert. Vergelijk Meinecke.
Meijnders, Meijnderts, Mijnders: Vadersnaam. Germaanse voornaam magin-hard ‘kracht-sterk’: Meginhardus.
Meyndrickx, Mendrik, Mendriks, Mindry: Vadersnaam. Germaanse voornaam magin-rîk 'kracht-machtig': Meinricus.
Meynink, Maeyninck, Maeyninckx, Mayinckx, Maijinckx: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse magin-naam; vergelijk Meynckens. Meginungus.
Meynkercken. Wellicht de verspreide Duitse plaatsnaam Neu(e)nkirchen, met eu/a'-ontronding.
Meyrant. Plaatsnaam Meyran (Ardèche, Gironde).
Meijs: 1. Vadersnaam. Korte vorm van Remeis = Remigius. 2. Vadersnaam. Korte vorm van Bartholomeus. 3. Moedersnaam. Uit Clemeinse/Clementia.
Meyskens, Meijskens: 1. Vadersnaam. Afleiding van Meis. 2. Bijnaam: meisje.
Meysman, Meysmans, Meijsmans, Meijsman, Meysseman, Meyseman, Meyssman. 1. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Meise (Vlaams-Brabant). 2. Zie ook: (de) Meersman, Mereschmann.
Meyts, Meyten, Mijts, Meijten, Meijts. Vadersnaam. Zie bij Meyens (boven) en bij Muytten.
Meyssen, Meyssens, Meysen: 1. Middenenderlands meis(s)en: meisje, dienstmeisje, liefje. Bijnaam. 2. Zie Meis.
Meyts, Meyten, Mijts, Meijten, Meijts: Vadersnaam. Ontrond van de voornaam Moid. Zie Meyens, Muytten.
Meyvaert, Meijvaert, Mevaere, Mijwaard: Vadersnaam. Germaanse voornaam magin/megin-frith ‘kracht-vrede’: Megenfrid.
Miard. Myard, Mya, Myar. Waalse variant van Miljard of Mignard.
Micault, Mical, Micalle. Vadersnaam. Picardische vorm van Michaud.
Michiels, Michielsen, Michielsens, Miechielssens, Michel, Michels, Michaëlsen, Mechielsen, Machielse, Machielsen, Machgiels, Macheels, Machgeels, Machguls, Magielse, Magielsen, Maghielse, Michael, Michaelis, Michaels, Michelis, Michaili, Michailly, Michaëly, Michaelson, Michalides, Michaelsen, Michels, Michel, Lemichel, Mighelsen, Migchels, Missel, Michelson, Michel, Michelsen, Michelzon, Micheli, Michelli, Micheli, Micelli, Michelly, Michely, Mixhel, Michils, Michl, Michilsen, Michilsens, Michielse, Michielssen, Michielssens, Michielsseune, Michielszen, Michielsze, Miegielsen, Mekkelsen, Micheels, Mikiels, Mikels, Mickiels, Mickils, Mechiels, Mechielsen, Machiels, Machils, Magiels, Magielsen, Magchiels, Maghiels, Machielsen, Machielse, Machilsen, Magils, Mahillissen, Magilissen, Machille, Maquille, Mackiels, Mackils, Makiels, Maquils, Mackielsens, Macheels, Macheel, Machgeels: Vadersnaam. De Bijbelse voornam van de aartsengel Michael ‘wie is als God?’. De voortonige klinker i werd versterkt tot a.
Michalak, Michalik, Michalek. Vadersnaam. Slavische afleiding van de voornaam Michael.
Michalski, Michalsky, Muchalczik, Michalzik. Vadersnaam. Poolse afleiding van de voornaam Michael.
Michaud, Michaut, Michaelt, Micheaux, Michau, Michaux, Michal, Michalle, Mitchaux, Mishalle, Migault, Migeaux, Migeal, Migale, Micha, Michat, Missal, Missault, Mesaus, Messeaux, Messeeuw, Messeauw, Meseeuw, Misseeuw, Musseeuw: Vadersnaam. Variant van de voornaam Michel (vergelijk castel - château). De vormen met -auw en -eeuw zijn Vlaamse aanpassingen.
Miche, Mixhe. Mixhe: 1. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Michel. 2. Bijnaam. Frans miche: broodkruim, ook naam van een brood. Zie Mik.
Michelberg, Mikelberg. Duitse plaatsnaam; grote berg.
Michelbrink. Plaatsnaam in Gendringen, Gelderland; groot dorpsplein.
Michelot, Michellon, Michelon, Miclotte, Meclot, Méclot, Michelet, Micheletti, Micheletto, Miquelet, Michalet. Vadersnaam, Franse knuffelvormen van Michel (uit Michael).
Michelin, Michelini, Michielin, Misseleyn, Misselyn, Messelyn: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Michel.
Michelis. Vadersnaam. Aanpassing van Slavisch Michelic, Michelitz, afleiding van heiligennaam Michael.
Michelot, Michelon, Michellon, Miclotte, Meclot: Vadersnaam. Franse vleivormen van Michel.
Michem. Familienaam uit de plaatsnaam Michem in Dudzele en Oostkerke bij Brugge.
Michenaud, Michenet, Michenon: Vadersnaam. Vleivormen van de voornaam Michael.
Michens, Miggens: Waarschijnlijk een vadersnaam. Vleivorm van Michael? Of Miege als moedersnaam, korte vorm van vrouwelijke voornaam.
Micheroux. Plaatsnaam, Luxemburg.
Michet, Miché, Miche, Michez, Misset, Miquet, Miguet, Miget: vadersnaam. Afleiding van de voornaam Michel.
Michon, Misson, Missonne, Misonne, Migeon, Migon, Nigeon, Micom, Mecoen. Mecon. Vadersnaam, knuffelvorm van de voornaam Michiel.
Michot, Mischotte, Misschos, Mischoo, Migot, Migeot, Migeotte, Missoten, Misotten, Missoten, Mésot, Mesot, Mesotten, Messotten, Mysoot, Mesorten, Missorten, Missorten. Vadersnaam, knuffelvorm van de voornaam Michel of de populaire vorm Migel.
Michot, Michotte, Michos, Michoo, Migot, Migeotte, Migeot, Mossoten, Misotten, Missoten, Mésot, Mesotten, Mesot, Messotten, Mysoot, Mesorten, Missoorten, Missorten: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Michel/Migel.
Michout, Michou, Michoit, Michoel, Michhoudt, Missoule, Missoul, Missoel. Vadersnaam. Romaanse afleiding van de voornaam Michel.
Michy. Mitchî, Waalse vorm van de voornaam Michel.
Micke, Mijcke, Mik, Mieck: Middelnederlands micke ‘brood van tarwe en rogge’.
Mickené. Vadersnaam. Picardisch Miquenet=Michenet.
Mickmans. Afleiding op –man van Mik.
Midavaine, Midevaisne: Frans muid d’avoine ‘mud(de) haver’. Bijnaam naar de heerlijke rente of voor een haverhandelaar of -meter.
Middag, Middagh, Middach: Oude vormen zoals Van der Mithaghe wekken de indruk dat het om een haag-toponiem gaat. Maar deze plaatsnaam werd nog niet gesitueerd. Aangezien samenstellingen met dag in het Waals-Vlaams door progressieve assimilatie tecft-uitspraak vertonen (Mestach, hoogtag, leegtag) kon Mittach als Mithaag gereïnterpreteerd worden en een voorzetselaanloop krijgen. Vergelijk Duits Mittag, Mitternacht, Engels Midday, Midnight, Middenvlaams Middernacht, Noene.
Middelbos, Middel bos. Plaatsnaam Middelbos in Kwaremont (Oost-Vlaanderen), Ooigem en Wijtschate (West-Vlaanderen).
Middel, de, Middele, de, Middel: Middelnederlands middel: tussenpersoon. Vergelijk (de) Middelaer. Beroepsnaam.
Middel, van. Plaatsnaam Middel, Noord-Holland, Overijssel. Of een andere plaatsnaam?
Middelaer, de, de Middeleer, Middeleir, Middelaar, Middelaire, Midelaer, Mideleer, Midelair, Midelaire, Midelear, Mideleair, Midlaire: Beroepsnaam van de bemiddelaar, tussenpersoon, makelaar.
Middelburg (van); Middelberg: Plaatsnaam Middelburg, hoofdplaats van de provincie Zeeland: 1189 Middelberg. Er is ook een dorp Middelburg (Maldegem, Oost-Vlaanderen), vernoemd naar het eerste. Ook nog Middelburg (Reeuwijk, Zuid-Holland).
Middeldorp, van. Plaatsnaam in St.-Laureins (Oost-Vlaanderen). Of Middendorp, Schoonebeek (Drenthe).
Middelem, van, van Middelen, van Middelens, van Midden: 1. Plaatsnaam Middelem in Handzame (West-Vlaanderen); Middelhem (Pas-de-Calais) 2. Plaatsnaam in Limburg of Nederlands-Limburg?
Middelhoek: Plaatsnaam in Ovezande (Zeeland) en Weerselo, Overijssel.
Middeljans: Vadersnaam. De middelste van drie Jannen, namelijk Grootjans, Middeljans, Kleinjans. Vergelijk Duits Mittelhans.
Middelkamp: Naar de woonplaats te midden van het veld (kamp). Vergelijk Frans Millecamp(s).
Middelkoop, Middelkoops: Plaatsnaam Middelkoop in Zederik (Zuid-Holland) en Beusichem (Buren, Gelderland).
Middelman, Middel: Bijnaam van de bemiddelaar, scheidsrechter; makelaar. Vergelijk Duits Mittelmann.
Middelraad: Oostelijke variant van plaatsnaam Middelrode (Berlicum, Noord-Brabant)?
Middelveen: Plaatsnaam Middelveen in Zuidwolde (Drenthe), Vries (Drenthe).
Middelweerd: Plaatsnaam Middelwaard in Gorssel (Gelderland), Hedikhuizen (Noord-Brabant) en Vianen (Zuid-Holland).
Midden, van: Naar de woonplaats ergens in het midden.
Middendorp, van; Meedendorp: Plaatsnaam Middendorp in Schoonebeek (Drenthe) en Voorthuizen (Gelderland). Ook een verspreide Nederduitse plaatsnaam.
Middernacht, Medernach: Bijnaam naar het tijdstip middernacht. Vergelijk Engels Midnight, Duits Feierabend, Mittnacht.
Midi, Midy. Frans midi; middag. Bijnaam. Vergelijk Middag.
Midonnet, Midonet. Afleiding van Midon, van ma donna; Madame, Mevrouw.
Midré, Midre, Midrez. Misschien Luiks-Waals (rè)mîdré: verbeterd.
Midrolet. Franse familienaam Midrouillet: woning te midden van eikenbos.
Miebach. Duitse plaatsnaam.
Miécret, Miecret. Plaatsnaam Miécret, Namen.
Miedema, Medema, Meedema, Medendorp, Mede, van der: Friese afleiding van plaatsnaam Miedum (Leeuwarden, Friesland). Of ma-afleiding van miede ‘hooiland, maailand’, Nederlands made, maat.
Mieden. Middenenderlands miede: loon, huur, rente; beloning, geschenk, schat. Duits Miete. Bijnaam voor een huurder? Vergelijk Duits Mieter.
Mieden, van der: Plaatsnaam de Miede ‘grasland’ in Schagen (Noord-Holland), Mieden in Wûnseradiel (Friesland) en Barradeel (Friesland).
Mieghem, van, Miegem, van, van Mighem, van Migem, Migom: Plaatsnaam Migem in Temse (Oost-Vlaanderen), Miegem in Bornem (Provincie Antwerpen, Mie(de)gem in Haasdonk (Oost-Vlaanderen).
Miegkens, van: Verkeerd gelezen van Mieghem?
Miehl, Mielen, Milh, Mille: 1. Vadersnaam. Oude voornaam Milo. 2. Moedersnaam. Korte vorm van de voornaam Emilia.
Miele, Miel, Miels, Myle, Mijlle, Mijle, Mylle, Millen, Mille, Mile, Mil, Miles, Millot, Milo, Milot, Milliot, Milio. Vadersnaam of moedersnaam naar de oude voornaam Milo/Mila (vleivorm van Amilius(Amelia) / Amelis/Emilia).
Mientjes: Ook Mientiens, Mintiens, Mintjens, van Minnekens. Middelnederlands Minnekin, verkleinvorm van Minne (zie op dat woord).
Mier, Miers: Bijnaam naar de naam van de mier. Bijnaam voor een vlijtig mens? Vergelijk Duits Ameis, De Bie, Crekel(s).
Mier, van de: Brabantse ontronde vorm van Van de Moer (vergelijk Brabants brier, van broer).
Mieras, Miras: Frans Mirard? De 18deeeuwse afstammelingen van de 17de eeuwse Cornelis Mieraards in Yerseke heten Mieras.
Mieremet. Waals-Vlaamse aanpassing van Mermet.
Mieren, van der. Brabantse ontronde vorm van Van der Mueren of Van der Moeren. Of variant van Van der Mierden (assimilatie rd/r).
Mierenet, Mieresnet: Variant van Mieremet, van Mermet, verkleinvorm van Oudfrans merme, van Latijnse minimus ‘heel klein’.
Mierenhoucht, van. Brabantse ontronde vorm van Van Moerenhout.
Mierlo, van, Mierloo, van, van Mirlo, Mierling, Meerlo. 1. Plaatsnaam Mierlo (Noord-Brabant). 2. Plaatsnaam Mingerlo in Neervelp (Vlaams-Brabant).
Miermans. Afkomstig van Mierde. Noord-Brabant.
Miermont. Plaatsnaam in Retinne en Saive (in Luik) Of Mielmont in Onoz (Namen).
Mierop, van (de), Mierop, van de Mieroop. Familienaam uit de plaatsnaam Mierhoop, Mierop in Nieuwenhoven (St.-Truiden).
Miert, van, van der Mierde, van der Mierden, van (der) Meert, Vanmeert, Vermierdt, Vermiert: Plaatsnaam Mierde (Noord-Brabant).
Mies, Miesen, Miesse, Miessen: Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Bartholomeus
Miestel, Achternaam verwijst naar alle waarschijnlijk naar maretak en heeft o.i. (dialect) vervorming gekregen naar Miestel. In middeleeuwen werd van maretak o.a. vogellijm gemaakt/gekookt waarmee vogels werden gevangen. Vogels stonden op menu van vele welgestelde families. Duiven at de gewone burger. Maar ook werden er geneesmiddelen gemaakt en dan zou achternaam kunnen verwijzen naar een kwakzalver die van maretak medicijnen maakte. Het kan ook verwijzen naar iemand die niet geliefd was = kwelgeest. Feitelijk en ons inziens zou achternaam Miestel een beroepsnaam zijn van iemand die maretakken verwerkte en/of bereidde/gebruikt.
Mignon, Mignone, Mignion, Minion, Lemignon. Bijnaam uit het Franse mignon(ne): lieveling, schatje. Of uit het Oudfranse mignon: bedelaar.
Miest. Door Waalse reductie van Miester.
Miesterman. Afleiding van De Meester.
Miet, Miette. 1. Beroepsnaam. Afleiding van Oudfrans mie, van Latijn medicus: geneesheer. 2. Bijnaam. Korte vorm van Amiet(te), afleiding van ami(e): vriend(in).
Mievis, Miévis, Miewis, Miéwis: 1. Zie Meus. 2. Plaatsnaam?
Migerode, van, van Migro, Miggerode, Micerode, van Miegroot, van Miegroet, (van) Megroot, van Meigroet, Megroedt, van Mingroot, (van) Mingeroet, Mingerhoet: Plaatsnaam Migerode in de buurt van Dendermonde (Oost-Vlaanderen). Migrodries in Schoonaarde en Migrostraat in Dendermonde.
Migliore, Miglori, Miglorini. Italiaanse bijnaam, van Latijn melior. Vergelijk Frans Meilleur.
Migniolet, Mignolet, Miniolet: Bijnaam. Middenfrans mignolet: lief.
Mignard, Mingaars: Bijnaam. Frans mignard: bevallig, lieftallig.
Migneau, Migneaux, Mignaux, Mignauw, Mingneau, Minjauw, Minjeau, Menia, Mingouw, Mingou, Minjou, Min-Jou: 1. Bijnaam, van Oudfrans mignel, afleiding op -el, synoniem met Mignon, Mignot: lief(tallig), bevallig. 2. Plaatsnaam Mignault (Henegouwen).
Mignon, Mignone, Minion, Mignion, Lemignon: Frans mignon(ne): lieveling, geliefde, minnaar (maîtresse), ook Oudfrans mignon: bedelaar.
Mignot, Mignotte, Miniot: Bijnaam. Oudfrans mignot: lieftallig, bevallig, vriendelijk.
Migon, Migot, Migeon, Migeot, Migeotte, Nigeon: 1. Afleiding van ami, van Latijn amicus: vriend. 2. Zie Michon, Michot(te).
Miguel, de, Miguelez: Vadersnaam. Spaans voor Michael.
Miguet, Miguez. 1. Bijnaam amiguet, afleiding van amicus: vriend. 2. Zie Michel.
Mihaïl, Mihail, Mihailof, Mihailov, Mihajlovic, Mihaljevic, Mihalovics, Mikhaloff, Mixailof: Vadersnaam. Slavische vorm en afleiding van de voornaam Michael.
Miick, Miicke, Müvk, Mücke, Muck, Mucke, Mückle, Muckle, Muckel, Mückel: Bijnaam. Duits Mücke: mug (en afleiding -le).
Mijlenmans, Mijlemans, Milleman, Meleman, Mylemans, Meylemans, Meijlemans. Afleiding van Van der Mijlen, Vermijlen.
Mijsbergen. 1. Plaatsnaam in Chaam (Noord-Brabant): 2. Zie Mynsberghe.
Mijter, Myter, de Mieter: Beroepsnaam van de mijter, die hout of hooi op mijten stapelt.
Mik (de), Mick, Micke, Mycke, Mijcke. Naam uit het Middelnederlandse micke: brood van tarwe en rogge. Beroepsbijnaam.
Mikkers. Afleiding van Middelnederlands micken: scherp kijken, turen? Veeleer variant van Mikels, Michiels.
Miklas: Vadersnaam. Slavische vorm van de voornaam Nikolaas.
Mikolajczak, Mikolajcoak, Mikolajczyk. Vadersnaam. Poolse vorm van heiligennaam Nicolaus.
Mil, van; van Mill, Famil: Plaatsnaam Mil (Noord-Brabant).
Milaire, Millaire, Millair, Miler: Waalse uitspraak van Miller.
Milan, Milaenen, Milang, Millan, Milland, Millang, Milants, Milans, Milaents, Mierlants, Mielants, Mirland, Mierlam, Melan, Mélang, Mélant, Mélan, Meylan, Melaen, Mullane. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Milaan, Italiaanse Milano, Frans Milan, Duits Mailand. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Milan in Longuenesse (Pas-de-Calais).
Milatz: Tsjechisch Milácek ‘lieveling’.
Milbau, Milbaud, Milbouw, Milbou. Wellicht vadersnaam uit de Germaanse voornaam mil-balth.
Milbert, Milbers, Milberg: Vadersnaam. Germaanse voornaam mil-berht?
Milcent. Moedersnaam. Germaanse voornaam Milesendis.
Milchmann, Milchemann. Duits Milchmann; melkman.
Mil, de. Mogelijk ontrond van De Mul; mulder, molenaar. Beroepsnaam.
Milde, de; Smilde: Bijnaam ‘mild, zacht, weldadig’.
Mildaet, Mildaad: 1. Zie Millar(d). 2. Misschien met epenthetische 1, van Medaet, Medard.
Milde, (de) Mild, (de) Milde, de Mildt, de Milt: Bijnaam: mild, zacht, weldadig.
Mildijn, Mildyn. Variant van Melijn (met d-epenthesis)? Silezische familienaam Mildin?
Mileband. Waarschijnlijk variant van Milbau.
Mileghem, van. Plaatsnaam Millegem in Ranst en Mol (Antwerpen).
Miles. 1. Variant van Miels; zie Miele. 2. Spellingvariant van Milis.
Milgram, Milgrom: Milgraum Duitse dialect vorm voor Milchra(h)m, van Middenhoogduits milchroum: melkroom. Beroepsnaam voor boterkarner, melkbereider.
Milh: De Oostendse familie Milh is afkomstig van Plassac (Char.-Mar.). misschien=Mille. Zie ook Miehl.
Milhomme. Reïnterpretatie van Malhomme of Milon(e)?
Milhous: Ontronde vorm van de Plaatsnaam Mühlhausen in de Elzas (Frans Mulhouse). Mühlhausen is verder een verspreide Duitse plaatsnaam ‘molenhuis’.
Milius. Vadersnaam. Korte vorm van heiligennaam Aemilius.
Milkin, Milkain, Mielke, Milckens, Milliken, Mulkin, Mulquin, Mulkiens, Mullkens, Meulkens: Vaders-, moedernaam. Afleiding van de voornaam Mille; zie Miele.
Mill, Mills. Engelse plaatsnaam Mill; molen.
Millian, Millan, Melian, Meliani: 1. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Maximiliaan, Latijnse heiligennaam Maximilianus. 2. Variant van Milan.
Millar, Millard, Millart, Milard, Millaerts, Mellia, Melia, Mildaad, Mildaet, Mélard, Melard, Melar, Melart, Mela, Melaer, Melaerts, Melaert, Melaerst, Melardi, Melardy, Meelaet, Melaet, Mellsaerts, Mellsaert, Mellsaers, Mellsaart, Mella, Melort, Mellor, Meylaerts, Meylaers, Meijlaerts, Meijlaers, Meljaerts. Naam uit de Latijnse heiligennaam Amelius/Amilius.
Millecamp, Millecamps, Millechamps, Millescamps, Millecam, Millecaen, Millekam, Millekamp, Millequant, Millequants, Millecan, Millecant, Millecant, Milecan, Milecant, Myllecan, Milcamps, Milcamp, Milicamps, Milicamp, Milicant, Milican, Millicant, Melecaen, Demillecamps, Demilecamps, Demillequand. Familienaam uit de Picardische plaatsnaam Mi-les-Camps: te midden van de velden. De plaatsnaam komt op diverse plaatsen voor.
Millenaar, Millenaer: 1. Afkomstig van Millen (Belgisch-Limburg) of Mill (Noord-Brabant). 2. Ontronde variant van Molenaar.
Millerot, Milroud: Vergelijk Franse familienaam Millereau, Milleret, Milleron. Afleiding van de voornaam Amelius (vergelijk Millard)?
Millevert. Milleuert: Vadersnaam. Germaanse voornaam mili-berht: Melevertus.
Milleville, Millevylle, Milville, Mylleville: Plaatsnaam Mi-la-ville: midden in de stad, het dorp. Plaatsnaam in Boubers-lez-Hesmond (Pas-de-Calais).
Millevoye. Plaatsnaam Mi-la-voie: te midden van de weg.
Milliano, (de): Vadersnaam. Italiaans Miliano, van Emiliano. Maar blijkens de oudst bekende stamvader, Milan = de Milano, is de naam veeleer de Italiaans familienaam Milano, Milani, vanwege herkomst van Milaan. Volgens de overlevering is de familie afkomstig uit Italië en zou ze vertrokken zijn naar Spanje, om zich dan in de Nederlanden te vestigen. Maar volgens het ‘Institutio Internacional de Genealogia y Heraldica’ in Madrid zouden de Millans van Spanje naar Italië getrokken zijn.
Milliau, Miliaux: 1 Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Amilius. Vergelijk Millard, Millot. 2. Eventueel plaatsnaam Millau (Aveyron).
Millier, Millers, Muller, Mueller, Mulher, Miller, Möller, Möllers, Moller, Moeller, Möhler: Duitse beroepsnaam Müller: mulder.
Millier, Milliex, Milliez, Milli, Meli, Mellier, Mely: Vadersnaam. Germaanse voornaam mil-hari: Mileharius.
Millingen, van: Plaatsnaam Millingen (Gelderland).
Millington. Plaatsnaam, Cheshire.
Millis, van, (van) Melis: Plaatsnaam Milheeze (Noord-Brabant).
Millon, van, van Mellon, van Mellom. Duitse plaatsnaam Millun.
Millot, Milo, Milot, Milliot, Milio: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Amilius, Amelis.
Milman, Millman. Engelse afleiding van mill; molen.
Milné, Milne, Milnes. Familienaam van Engelse origine uit de verspreide plaatsnaam Mill, Oud-Engels Mylen: molen. Mogelijk is het ook een afleiding van de familienamen 'Milner, Millner': molenaar. Dit verwijst dan weer naar dezelfde bron. Of ontrond uit Duits Mûlner.
Milon, Milone, Mylon, Millon, Millions, Mellion, Milloen, Miloen, Meloen, Melon, Mélont Mélon : Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Amilius/Amelis of verbogen vorm van oude voornaam Milo.
Milonton. Waarschijnlijk van Millington, Cheshire.
Milos, Milosevic, Miloche, Milochevitc: Kroatische familienaam van Slavisch Mil, van Germaanse voornaam Milo.
Milot: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Amilius, Amelis.
Milquet, Mulquet, Mulkai, Mulkay: Vadersnaam. Romaanse afleiding op -quet, respectievelijk -quel (Luiks-Waals -kai) van de voornaam Mille (zie Miele). Let op de ronding i/u, vergelijk Milkin/Mulkin.
Miltau, Milteau, van Mileteau, afleiding van Milet.
Miltenburg, Miltenberger: Plaatsnaam Miltenberg (Beieren). Huisnaam Miltenburg in Weesperkarspel (Noord-Holland).
Milz, Milts: Vadersnaam, van oude vleivorm Mildizo.
Mimeleers. Waarschijnlijk variant van Mingeleers.
Minon, Minnon, 1. Frans minon: kat. Overdrachtelijk Middenfrans minon: bedrieger. 2. Vadersnaam, afleiding van Jacquemin (Jamin) of Guillemin.
Min, (de), Minnen, Minnema, Minnesma, Mennema, Demin, Deminne, Demine, Demmin: Middelnederlands minne ‘geliefde, beminde, zoogmoeder, min’.
Mina, Minas. Waalse vorm van Minard.
Minaker. Slavisch-Joodse beroepsnaam Menaker, Meniker; slager.
Mince, Mincet. Afleiding van Frans mince; klein, tenger.
Minchenberg, Minkenberg: Met Beierse ontronding van plaatsnaam Münchberg (Beieren).
Minden. Duitse plaatsnaam.
Minder, de. Minder, Minders: Middelnederlands minder: kleiner, jonger, minderjarig. Vergelijk Mineur.
Minderhout, Minderhoud, Minderhoudt: Plaatsnaam Minderhout (Provincie Antwerpen).
Minders: 1. Afleiding van de Minder ‘de kleinere, de jongere, minderjarig’. 2. Vadersnaam. Variant van Meinders.
Mindersma, Meindersma; vadersnaam Meidnert, Meinart, Meginghart.
Minekus, Manikus: Vadersnaam. Minikus, korte vorm van de Latijnse heiligennaam Dominicus.
Minet, Minette, Minez, Miné, Minnee: Vadersnaam. Verkleinvorm van Jacquemin of Guillemin.
Mineur, Lemineur, Lammineur. Familienaam uit het Franse mineur: minderjarig, minder oud. Een soort bijnaam dus om iemand bijvoorbeeld te onderscheiden van een oudere met dezelfde naam.
Mingelbier, Mengelbier: Middelnederlands mingel, mengel: vochtmaat van twee pinten + bier. Maar de naam zou wel een reïnterpretatie kunnen zijn van Minnebier.
Mingelinckx. Vadersnaam. Afleiding op -lin (verzwaard tot -ling) van de voornaam Meinger. Zie Minghels, Minnegheer.
Mingels, Mengel, Mengels. 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Meinger (zie Minnegheer). Of Mengele als afleiding van de voornaam Mangold/Mengold. 2. Eventueel Middelnederlands mengel, mingel: vochtmaat. Beroepsnaam.
Minguet, Minguez, Mainguet, Manguette, Meinguet, Manguay, Mainghain, Maingain, Manguin, Mangain, Mangin: 1. Moedersnaam. Vleivorm van Germaanse voornaam Ermengard? 2. Vadersnaamr. Vleivorm van Démange, Latijnse heiligennaam Dominicus. Vergelijk Mangeot.
Miniaci. Italiaanse knuffelnaam, wellicht vadersnaam/moedersnaam uit de voornaam Dominico/a (Dominicus).
Minique. Vadersnaam. Korte vorm van Dominique.
Minis, Menis. Misschien variant van Menu.
Miniscloux. Variant van Franse familienaam Menesclou, Manescau, van marescal. Maréchal: (paarden)smid.
Mink, Minck, Minnik: 1. Vadersnaam. Verkleinvorm van magin-naam, zoals Meine(c)ke.
Minkema: Friese afleiding van Mink.
Minkowicz. Plaatsnaam Minkwitz (Saksen, Bohemen).
Minnaar, Minnaard, Minnaer, Minnaert, Minnart, Minnaart, Minnaerts, Minnarse, Minard, Minart, Minaer, Minartz: Vadersnaam. Germaanse voornaam Meinhard (magin-hard: kracht-sterk). (zie Meijnderts).
Minne, Minnen, Minnens, Minnes, Mine, Mijnes: 1. Bijnaam. Middelnederlands minne ‘geliefde, beminde, min, zoogmoeder’. 2. Moedersnaam. Korte vorm van Jacquemine of Willeminne. 3. Vadersnaam, van korte magin-naam: Maino, door reductie ei, van i. 4. Bijnaam naar de min of watergeest. Vergelijk De Necker.
Minnebruggen, van, Minnenbruggen, van. Plaatsnaam in Damme, Iper en Sluis. Vergelijk Van der Mensbrugghe.
Minnebach, Minnback. Plaatsnaam. Wellicht Membach, Luik.
Minnebaert. Vadersnaam. Germaanse voornaam magin-berh; t'macht-schitterend': Meginbertus.
Minnebier. Bijnaam voor een bierdrinker, die van hier houdt. Zinwoord: die het bier mint. Vergelijk Duits Môgebier.
Minnebo, Minebo, Minneboo, Minnebois, Meneboode, Menneboo, Meneboo, Meeneboo: Beroepsnaam van een bode te paard, van Middelnederlands mennen, minnen ‘rijden op een lastdier’. De naam werd blijkbaar al vroeg als der minnen bode ‘liefdesbode’ opgevat.
Minnebreuker: Bijnaam: die de minne of liefde verbreekt.
Minnecré. Variant van Munnecre, van Munnicrede. Plaatsnaam Monnikenrede (Oostkerke).
Minnegheer, Myngheer, Mijngheer, Mingers, Ménégaire: Vadersnaam. Germaanse voornaam magin-ger 'kracht-speer': Meingerus.
Minnekeer, Minnekier. Waarschijnlijk volksetymologisch voor Minnegheer.
Minnekens, Mintjens, Mientiens, Mintiens: Uit Minnekin, afleiding van Minne.
Minnema, Minneman. Afleiding van Minne.
Minnen, van: Wellicht de familienaam Minne(n) met secundair voorzetsel.
Minnen, van der, van der Meenen: Waarschijnlijk regressievorm voor Verminnen.
Minnenbruggen, Minnebruggen, van. Naam uit de gelijknamige plaatsnaam in Brugge, Damme, Ieper en Sluis.
Minner, Minners. 1. Uit het Duits afleiding naam van minnaar. 2. Vadersnaam, variant van Meiners, Meinhard.
Minnes. Variant van Minnens of Minners?
Minner, Minners. 1. Bijnaam voor een minnaar. 2. Vadersnaam van Meiner(s), Meinhard; zie Meynaerts en vergelijk Minne 3.
Minnesma; Friese vadersnaam Minne of Menno.
Minnoy, Minnoye, Minnoey, Minoi. Vadersnaam, knuffelvorm van Jaquemin of Guillemin.
Mino, Minot, Minoodt, Minnot. Vadersnaam. Vleivorm van Guillemin of Jacquemin.
Minor, Minors, Miner. Bijnaam, van Latijn minor; van Mineur; klein.
Minsaert, Minsart, Minsaer, Minchart, Minschaert, Minschart, Minskaert, Menschaert, Mensaert. Bijnaam uit het Franse Minçard: een klein, tenger iemand.
Minsen. Vadersnaam. Afleiding van de Germaanse voornaam Meginzo, Meinzo, Meinso of uit Waals M(e)inson, verbogen vorm van Meinzo.
Minsoul. Vadersnaam. Vleivorm op -eçoul van Germaanse magin-naam.
Minuit. Bijnaam. Frans minuit. Vergelijk Middernacht.
Mio, Miot. 1. Beroepsnaam. Afleiding van Oudfrans mie: geneesheer. Vergelijk Miet. 2. Amiot, afleiding van ami: vriend.
Miocque. Picardisch voor Frans mioche: kruim(el), klein kind.
Mion, Mionnet. 1. Bijnaam. Oudfrans mion: klein. 2. Afleiding van ami: vriend.
Miotti, Miotto, Meotti, Meotto. Italiaanse familienaam, knuffelvormen van de voornaam Bartolomeo.
Miraeus. Humanistennaam van de geschiedschrijver Aubert(us) le Mire (1573 –Antwerpen, 1640).
Miranda, Mirande: Moedersnaam. Altijnse heiligennaam Miranda 'bewonderenswaardig'.
Miraurnont, Miramont, Miramond: Plaatsnaam Miraumont (Somme) en in Montignies-St-Chr. (Henegouwen).
Miraux, Mieroo: Wellicht korte vorm van Amiral: admiraal, vlootvoogd.
Mirbach. Duitse plaatsnaam.
Mirelman, Mirelmann. Ontronde vorm van Duits Muhremann: metselaar.
Mirck: Duits familienaam Mier(c)ke, van Oost-Duits-Slavische voornaam Mirek, van Miroslav.
Miren. Indien Nederlands! Spellingvariant van Mieren, afleiding van Miere (zie Miers) of uit Middenvlaams Mierin.
Miret, Miré: Beroepsnaam. Afleiding van Oudfrans mire: geneesheer. Zie Lemire, Miron.
Mirgain, Mirgaine. Moedersnaam. Vleivorm van de voornaam Margareta. Vergelijk Marginet, Mirgau, Mirguet.
Mirgeler. Duits Mergeler: mergelaar, uitgraver van mergel.
Miris. Wellicht variant van Maris of Moris.
Mirkovic. Vadersnaam. Slavisch van Mirek, zie Mirck.
Miroir. Frans miroir: spiegel. Beroepsnaam van de spiegelmaker. Vergelijk De Spegelaere.
Miron, Miroen, Mirou, Miroux, Mirouït, Muroux: Beroepsnaam. Afleiding van Oudfrans mire: geneesheer. Zie Lemire.
Mirvault. Plaatsnaam Mirvaux, Somme.
Miry, Myri, Miri: Waarschijnlijk variant van Mery. Zie Demerie.
Misbaer. Variant van Franse familienaam Misbert?
Mischke, Mitsch, Mitschke, Mitschké: Vadersnaam. Afleiding van Slavische voornaam Misch, korte vorm van Miloslav, Miroslav, Myslibor, Michael of Mikolai. Of Mitsche met Nitschke = Nicolaus.
Misen, Misse, Missen. Waalse aanpassing van Meese, Meesen.
Miseroy, Miseroij, Mezerey, Maiseroy, Miserez. Bijna verdwenen familienaam (sommige varianten zijn verdwenen): 1. Uit de plaatsnaam Miserez (Zwitserland), Miserey (Franse Jura), Mézières (Ardeche), Maisières (Henegouwen) of Maizières (Pas-de- Calais). 2. Of uit het Middelfranse miséré: ellendig. Bijnaam.
Missaar: Aanpassing van Frans Michard, afleiding van de voornaam Michel.
Missart, Missair, Missaire, Missa, Missaar. Vadersnaam uit de voornaam Michel. Zie ook bij Massar(d).
Miserez. Bijnaam uit het Middelfranse miseré: ellendig.
Miseur. Middenfrans miseur beantwoordt aan Middelnederlands setter, zetter: ambtenaar die de hoofdelijke omslag of belasting bepaalt (schat) en ontvangt.
Mispelon, Misplon, Meplomb, Mesplomb, Méplon: Plaatsnaam Mesplau in Locon (Pas-de-Calais) en in Wicres (Nord). Mesplau, van Latijn mespiletum: plaats waar mispelbomen groeien. Vergelijk Mispelter, Mispelaere.
Mispel, van der, van der Mespel: Naar de woonplaats bij een mispelboom. Vergelijk Misepelaere.
Mispelaer, Mispelaere, Mespelaere. 1. Beroepsbijnaam van de mispelverkoper. 2. Of naam uit de plaatsnaam Mespelare (Oost-Vlaanderen) of naar een woonplaats in de buurt van een mispelboom.
Mispelblom. Waarschijnlijk volksetymologisch voor Mispelon.
Mispelter, Mispelters. Middelnederlands mispelter: mispelboom. Beroepsnaam of plaatsnaam. Vergelijk Mispelaere.
Mispoulier, Mespouille, Mespouilles: Plaatsnaam mispelboom, van mespola, Occidentaals mispoula. Vergelijk Mispoulet, Mispelon.
Missel: Vadersnaam. Aanpassing van Franse voornaam Michel.
Missiaen: Vadersnaam. Variant van Messiaen, Merciant. Latijnse heiligennaam Marcianus.
Missing, Missin. Misschien Middelnederlands messine, Duits Messing: messing, geel koper. Beroepsnaam van de kopersmid. Vergelijk Messinger 1.
Missir. Waarschijnlijk een Perzische familienaam.
Missu, Mesu: Ook familienaam Missuwe, Messuwe, Metsu(e). Oudfrans mac(h)ue, massue, messue, Middelnederlands matsu(w)e ‘knots, kolf, knuppel’.
Mister, Myster, Mystère: Plaatsnaam Mister in Bovigny (Luxemburg).
Mistler. Beroepsnaam: die mest vervoert (vergelijk Duits Mistfùhrer) of bij een mesthoop woont (Vergelijk Mist).
Mithridate, Mitridate. Middenfrans metridat; tegengif.
Mitoul, Mittoul. Afleiding van Oudfrans mite: kattin of muntnaam (mijt).
Mitaine. Frans mitaine: want. Beroepsnaam van de handschoenmaker.
Mitchell. Vadersnaam. Engelse vorm van de voornaam Michael.
Mitelsbach. Verspreide Duitse plaatsnaam Mittelbach.
Mittelheisser, Mitelheiser. Ontrond, van Mittelhauser. Verspreide Duitse plaatsnaam Mittelhausen.
Mittelman, Mittelmann, Mitelman: Duitse beroepsnaam. Middenhoogduits mittelman: bemiddelaar, scheidsrechter.
Mittemeijer. Duitse familienaam Mittelmeier, naar de ligging (midden) van het hof van de meier of pachter.
Mittler. Duitse beroepsnaam; bemiddelaar.
Mittman, Mittmann. Middenhoogduits mietman: dagloner, die zich verhuurt.
Mosty, Mousty, Moustie, Musty: Plaatsnaam (Céroux-)Mousty (Waals-Brabant): Frans moutier: munster, kerk. Zie ook Dumoutier.
Mobach: Plaatsnaam Maubach (Noordrijn-Westfalen).
Mobelus, Mobselus: Variant van Mabelis.
Möbius, Mobius, Moebus: Vadersnaam. Duitse korte vorm van Bartholomeus. Vergelijk Mebus, Meubis.
Mobouck. Wellicht variant van Mabrouck, van Malbrouck, uitspraak molbroek met 1-elisie. Vergelijk Mobouckstraat.Plaatsnaam Moubroek in Staden.
Moccand. Spelling voor Maucamp; vergelijk Mauchamps.
Mochamps, Monchamps: 1. Plaatsnaam Mochamps in Tenneville (Luxemburg). 2. Zie Mauchamps.
Mock, Mok, Moke, Mocq, Mox, Moeckx, Mooken. Naam uit het Middelnederlandse mocke: vuile vrouw, slet, lichtekooi.
Mock, Mockel, Mockels, Möckel, Moekel, Moch: Duitse bijnaam Mock: klein, dik mens, lomperd, een mokkel.
Mockers. Bijnaam voor een pruilerig, mokkerig mens. Vergelijk Duits Mocker. Maar aangezien de familienaam net als Moeckars in Limburg voorkomt, is het daar waarschijnlijk een variant van (zie Mouchard).
Modard, Moda)rt, Modaert: Vadersnaam. Germaanse voornaam VN môd-hard '(ge)moed-sterk': Modardus, Moathart, Motard. Duitse familienaam Mozart. Door de Romaanse klemtoon werd de naam verward met Medard (zie Meddaerts); in Wervik, waar de H. Medardus de patroonheilige is, worden de twee voornamen door elkaar gebruikt.
Modde: Vadersnaam. Bakervorm van een Germaans môd-naam, zoals Modwin of Modard.
Modderaar: Beroepsnaam van de vuilnisman, vergelijk familienaam Modderman.
Modderman. Beroepsnaam van de vuilnisman, man van de reinigingsdienst.
Model, Modell, Modl: Duitse bijnaam: model, voorbeeld.
Modenese, Modanese, Modanèse: Afleiding van de plaatsnaam Modena (Italie).
Moder, Moders, Modders: Vadersnaam. Germaanse voornaam môd-hari '(ge)moed-leger': Modarius.
Moderic, Moderie, Modderie, Modrie, Modérée: Vadersnaam. Germaanse voornaam môd-rîk '(ge)moed-machtig': Modericus. Zie ook Maudri.
Modderkreke, Modderkreeke: Plaatsnaam.
Moederzoon, Moyersoen, Moeyersoon; zoon van de moeder. Mannelijke tegenhanger is Vaderszoon, Vaarzon en Vaarson; zoon van de vader.
Modest, Modeste, Modesse, Modestus, Modesti: Vadernaam. Latijnse heiligennaamModestus 'bescheiden, discreet'.
Modica. Italiaanse plaatsnaam Modin, Moding.
Modein, Modein: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse môd-naam. Vergelijk Modard. Modl, zie Model(l).
Moed, de: Vermoedelijk een volks etymologische vervorming. Misschien uit Demode, van Demaude. Plaatsnaam Maude, Maulde (Henegouwen, Nord).
Moedbeck, Moubach, Mobach, Moubax, Mobax. Familienaam uit de plaatsnaam Maubach (Noordrijn-Westfalen).
Moederscheim. Plaatsnaam Muddersheim. Noordrijn-Westfalen.
Moeffaert, van: De frequente plaatsnaam Montfort.
Moeken, Meukens: Middelnederlands modekijn, meuken: schepel, graan- en zoutmaat. Beroepsnaam van de koren- of zoutmeter.
Moelaart, Moelaert, Molard, Mola, Molas, Molord: 1. Frans Mollard, van Oudfrans mol ̧ Frans mou ‘zacht, week’. Frans dialectisch Moulard ‘wekeling’. 2.Vadersnaam. Oude voornaam;
Moeland, Moelans, Moelats, 1. Plaatsnaam Mouland, de Romaanse vorm van Moelingen(Belgisch-Limburg). 2. Uit Moerland. Variant van Moer-land, door assimilatie rl/ll.
Moelijker, Moeliker, Moeleker, Moelleker, Moelker: Middelnederlands moloc, Nederlands molik, molijk, van de afgodsnaam Moloch ‘vogelverschrikker’.
Moelleken. Spelling van Duitse familienaam Molke, een plaatsnaam of variant van Mollekens?
Moen, Moens, Mons, Moensen, Mons, Moon, Moons, Moonen, Mune, Muns: Vadersnaam. Korte vorm en afleiding van de voornaam Simoen = Simon.
Moen, van. Plaatsnaam Moen, West-Vlaanderen.
Moenaert, Monnaert, Moennaert, Mounard, Monard, Monard, Monart, Monaers, Monar, Monart, Maunaert, Munar, Moynaert: Vadersnaam. Afleiding van heiligennaam Simon.
Moeneclaey, Moeneclaeye, Moeneclaeij, Moeneclay. Vadersnaam uit twee voornamen Moen en Claey: Simon en Nikolaas.
Moennekens, Monnekens, Moniens, Moniëns, Moentjens, Moentjes: 1. Vadersnaam. afleiding van Moen, Simo(e)n. 2. Een enkele keer verward met Boeykens (wisseling bilabialen).
Moensens, Moenssens. Vadersnaam. Moens zoon.
Moentack, Montacq: Plaatsnaam Les Montacqs, sinds 1654 Les Montaqs in Landretun-le-Nord (Pas-de-Calais) van Montakker: 1286 Montacre.
Moer, van de, der, Moere, van de(der), van der Moeren, van den Moere, van de Moore, van der Moor, van Moere, Moer, Vamour, Vermoere, Vermoeren, Moerkens, Mierkens: Plaatsnaam Moer in Diever (Drenthe), Heino, Overijssel, Loon-op-Zand (Noord-Brabant), Moere (West-Vlaanderen), oorspronkelijk ten Moere, of de verspreide plaatsnaam ten/ter Moere ‘veengrond, moeras’.
Moeraert: Vadersnaam. Germaanse voornaam maur-hard ‘moor-sterk’: Morardus.
Moerbeek, Moerbeke, van: Plaatsnaam Moerbeek in Niedorp (Noord-Holland), Moerbeke (Morbecque, Frans-Vlaanderen) of Moerbeke (Oost-Vlaanderen). 1573 Lief Andriesz van Moerbeke, afkomstig uit Vlaanderen, bouwde de eerste oliemolen op de wallen van Alkmaar.
Moercant, Moerecant, Morcamp: Plaatsnaam Moerkamp/Morcamp in Sanghen (Pas-de-Calais): 1073 Morcamp. Of Moerkant in Warhem (Frans-Vlaanderen).
Moerders, Murders: Bijnaam. Middelnederlands morder: moordenaar, rover, misdadiger. Ook Duitse familienaam Morder, Morder.
Moerdijk, Moerdyck, Moerdyk, Mordijck, Mordyck: Verspreide plaatsnaam, onder meer Moerdijk in Boostenblide bij Axel (Zeeland). In Zeeland en Zuid-Holland de naam van buitendijkse grond, die uitgemoerd werd en met een dijk omringd.
Moerenhout, Moerenhoudt, Moernhout, Moernhaut, Moernaut, Moermout, Mornout: Plaatsnaam ‘bos bij het veen, moeras’.
Moergestel, van, Moergastel, van: Plaatsnaam Moergestel (Noord-Brabant).
Moerkens. Afleiding van Van de Moere.
Moerkerken, Moerkerk, Moerkercke, van, de, Moerkerke, van, de: Plaatsnaam Moerkerken (Zuid-Holland), Moerkerke (West-Vlaanderen). Maar er was ook een Moerkerke tussen Sas van Gent en Philippine, in de 15de eeuw verdronken: 1218 Morkerka, 1218 Mourkerke.
Moerland, Morland, Moeland, Moelants, Moelans: veel voorkomende plaatsnaam Moerland ‘veenland, veengebied, uitgemoerd land’.
Moerloos (de), (de) Moerloose, Moerlose, de Moerlooze, Moerloze, de Moorloos. Bijnaam voor een moederloze, een wees.
Moerman, Moermans, Moeremans, Moereman, Moreman, Moremans, Moormans, Mourman, Mourmans, Mourmanne, Mourmant, Moremanne, Mouremane, Murman: 1. Afleiding Van van de(r) Moer. 2. Beroepsnaam van de handelaar in moer of turf.
Moermond: Volksetymologisch van Moerman.
Moerzeke, van, (van) Moerseke, Moeseke, (van) Moezeke, van Moesieke, Moesick: Plaatsnaam Moerzeke (Oost-Vlaanderen).
Moes, de, de Mos. Middelnederlands moes: spijs, eten, moes, brij, moeskruiden, groente. Vergelijk Warmoes, Nederduits Moos. Bijnaam of beroepsnaam.
Moes, de, Moesker, Mous, Moos, Mouws, Maus, Moesman, Mooseker: 1. Vadersnaam. Limburgse vorm van Maas, van de voornaam Thomas. 2. Verkort uit de plaatsnaam Moespot in Ambt-Vollenhove Overijssel. 3. Verkort uit Moeskoker ‘bereider van moes, spijs, eten, brij, groente’.
Moeseke, van, (van) Moeseke, (van) Moezeke, van Moesieke, Moesick: Plaatsnaam Moerzeke (Oost-Vlaanderen).
Moeselman, Meuselman: Beroepsnaam van de moeselaer of doedelzakspeler.
Moesick. 1. Naam uit de plaatsnaam Mosik (Noord-Brabant). 2. Zie ook bij Moerzeke Van.
Moeskop, Moeskops. Middenenderlands werkwoord moescoppen: stropen, geld aftroggelen. Bijnaam voor een afzetter. Of van Duits Muskopf als moes-kop.
Moëst. Verfranste spelling voor Moest; zie Van der Most(en)? Of spelling voor Moët?
Moët, Mouet,Mouvet, Movet: Afleiding van Oudfrans moe, van Germaans mauwa: lip, mond, smoel. Bijnaam.
Moetwil, Moetwiel, Moetewiel, Moeuthwil: Middelnederlands moetwille: vrije wil, opzet. Bijnaam voor een moedwillige, baldadige kerel.
Moeyensoon, Moeijensoon, Moison, Moyson, Moysons, Moijson. Familienaam uit de samenstelling moeye (tante) en soon (zoon). Kind van de tante: neef. Zoals de familienaam De Neef. Duits Muhmensohn. Middelnederlands moeye betekende ook: stiefmoeder. Vergelijk Moeyersoon(s).
Moeyersoon, Moeyersoons, Moeyersoen, Moeyersons, Moeyersoms, Moeijersoens, Moeijersons, Moyersoon, Moyerson, Moyersons, Moyersoen. Familienaam uit "moederszoon"= moederskind = lieveling of mogelijk ook buitenechtelijk kind. Vergelijk Nederduits Modersohn, Duits Muttersohn.
Moeykens, Moykens. Naam uit het Middelnederlandse moeie: tante (kind van de tante).
Moeijkens: Verkleinvorm van Middelnederlands moeie ‘tante’.
Moffaert, Mouffaert, Mouffart, (de) Moffarts, (van) Moeffart, Moffaert, van Mouffaert, Mofers, Muffat, Moffat, Moffatt. Naam uit de plaatsnaam Montfort.
Moffelein. Vlaamse aanpassing van Franse familienaam Mouflin. Afleiding van Oudfrans mofle: want, mof. Of variant van Oudfrans moflet: zacht, opgeblazen. Vergelijk Mouffe.
Mogendorff. Plaatsnaam Mogendorf, Duitsland.
Mogenet. Vadersnaam van Mongenet, afleiding van Demonge; Dominique.
Mogin. 1. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Mauger. 2. Moedersnaam. Variant van Mag(h)in. 3. Vadersnaam. Variant van Mongin.
Moguet, Moguez. Vadersnaam. Afleiding van Mauger. Vergelijk Mogin 1.
Moggré, Mogré Moggree, Moygré: Oudfrans maugré, van malgré ‘smart, pijn, ontevredenheid’?
Mohamed, Mohammed, Mohammad. Veel Nederlanders met de familienaam Mohammed zijn afkomstig uit Irak. Andere landen waar deze naam vandaan komt zijn onder andere Somalië, Soedan, Ethiopië, Syrië en Afghanistan. Van de wortel Hamad; prijs, geprezen of prijswaardig.
Mohimont, Mohymont, Moïmont, Moimont, Moijmond, Moymond: Plaatsnaam in Daverdisse (Luxemburg).
Mohlberg: Plaatsnaam Molenberg. Vergelijk Duits Mühlberg.
Möhlich, Moehlig: Duitse bijnaam Muhlich: moeilijk (in de omgang).
Mohn, Mohne, Mohnen, Mohnssen: Vadersnaam. Duits korte vorm van de voornaam Simon.
Mohonval, Monhonval, Monhonvalle: Plaatsnaam Monhovaux, Novicastrensis.
Mohrhardt. Vadersnaam. Germaanse voornaam maur-hard 'moor-sterk': Morardus. Zie ook Moras.
Möhring, Mohring: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse maur-naam. Mauring. Vergelijk Morin.
Möhrle. Afleiding van Mohr; moor.
Mohy. Waals mohi, van Oudfrans muisi, van Frans moisi: beschimmeld (?).
Moignard, Monjaerts, Monniaers: Afleiding van Lemoi(g)ne: monnik. Vergelijk met ander sufïïx: Moigneau, Moignot.
Moignot. Afleiding van Frans moine; monnik.
Moinil, Moinnil, Moiny: Plaatsnaam Moinel in Maizeret (Namen). Zoals Ménil, van Latijn mansionile: woning.
Moindre, Moindraut: Oudfrans meindre, Frans moindre: minder, kleiner. Bijnaam. Vergelijk De Minder.
Moineau, Moineaut, Moneaux, Moineaux, Moinel, Mougneau, Moigneau:. Frans moineau: mus. Bijnaam. Vergelijk Mus.
Moinet, Moine, Moinnet: Afleiding van moine: monnik.
Moisen: 1. Vadersnaam. Afleiding van Limburgs Mois = Maas, Thomas. 2. Vadersnaam. Afleiding van de Grieks -Latijnse Bijbelse voornaam Moyses, Mozes. 3. Wellicht door verdoffing uit Moison.
Moiset, Moisez. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Moïse: Mozes.
Moison, Moisson, Moysons, Moyson, Moijson: Variant van Moijson, Moeyensoon ‘zoon van (Middelnederlands) moeye, tante’. Vergelijk Middelnederlands moeyenkint. Een moeyensoon is dus een neef, vergelijk de Neef, Duits Muhmensohn. Middelnederlands Moeye betekende ook ‘stiefmoeder’.
Moisonnier, Meyssonnier: Beroepsnaam van de oogster.
Moitier, Moitie, Moitiez, Moitié, Moity, Montuir: Oudfrans moitoier, meiteier, Frans métayer: pachter (van een halve hoeve, Latijn medietatem). Vergelijk Delmoitié.
Moitroux. Plaatsnaam Mortroux, Waals mwètrou (Luik).
Mol, (de), (de) Moll, De Molem (de) Molle, Moels, Demols, Mols: Bijnaam naar de eigenschappen van de mol (blind, zwart). De variant Mol(l)–zonder lidwoord –kan ook een korte vorm zijn voor van Mol.
Mol, van; Moll, Mol, van Mollel: Plaatsnaam Mol (Provincie Antwerpen).
Moldas: Door dialectisch uitspraak van Molders?
Moldenhauer, Mollenhauer: Beroepsnaam van de maker van troggen. Duits Mulde: (bak)trog.
Moldermans, Muldermans, Muyldermans, Meuldermans. Beroepsnaam van de mulder, de molenaar.
Molecot, van, van Mollekot, van Molkot, van Mollecotte, van Malcot, van Malcotte. Familienaam uit de plaatsnaam Molenkot: molenhuis.
Molegraaf: Beroepsnaam van de molenopzichter. Duits Mühlgraf.
Molem. Plaatsnaam in Mullem (Limburg). Maar de familienaam is Oost-Vlaams, daarom veeleer variant van Molen. Zie Molens.
Molema, Mollema: Friese afleiding van Molen. Beroepsnaam van de molenaar.
Molemaekers, Molemackers, de Meulemaker, de Meulemakere: Beroepsnaam van de molenmaker, molenbouwer.
Moleman, Molemans, Molmans, Molleman, Mollemans, Meuleman, Meulemans, Meulleman, Meulman, Mulleman, Mooleman, Moolman, Meul, Meulle. 1. Beroepsnaam voor de molenaar. 2. Afleiding van Van der Molen/Meulen.
Molen, van der, van der Mol, van der Moolen, (van(der) Meulen, Meul, Meule, van der Meule, van der Melen, van (der) Mullen, Vermoelen, Vermolen, Vermeule, Vermeulen, Vermuelen, Vermullen, Voormeulen, Vermelen, Vermeulin, Vermeulle, Vermeule, Vermeul, Vermoolen, Moulen: Verspreide plaatsnaam ter Molen/Meulen. 1339 Johan van der Molen, verkoopt het goed ter Molen, Hellendoorn, Overijssel.
Molenaar, (de), Moolenaar, Mooleners, Molenaer, de Molenaer, Molnar, Molmart, Moelenaerts, Molinaire, Moldenaers, Smoolenaers, Smolenaers, (de) Meulenaere, Meulenaer, Meulenare, Meuleneer, Meuleneere, Meulenaire, Meuleneir, Meuleneire, de Muelenaere, Muelenaer, de Muelenaere, Meulenaers, Meuleners, Meuleneers, Mulenaers, Mulnard, Mullenaerts, Mulleneers, Mullenders, Mullender, Mullener, Mulenders, Mulender, Müllender, Müllenders, Mulinder: Beroepsnaam van de molenaar, mulder.
Molenberg, Molenbergh. Molenberghs, Mollenberg, Meulenbergh, Meulenberg, Meulemberg, Meulembergh, Smullenberghs, Smullenberg, Smellenbergh: Verspreide plaatsnaam Molenberg, Meulenberg: verhevenheid waarop een windmolen staat.
Molenbrink. Plaatsnaam; open ruimte met een molen. Vergelijk Mùhlenbrink in Springe, Duitsland.
Molenbroek, (van), Molenbroeck, Molenbruyck, Molenbruch, van Moolenbroek, Meulbroek, Meulebroeck: Verspreide plaatsnaam Molenbroek ‘broekland met molen’.
Molendijk, Meuldijk, Meulendijk, Meulendijks: Verspreide plaatsnaam (Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Zeeland, Holland) Molendijk ‘dijk met molen erop’.
Molenkamp, Meulenkamp: Plaatsnaam Molenkamp in Ammerzoden, Heerde (Gelderland), Emmen, Overijssel. Middelnederlands camp, van Latijn campus; afgeperkt veld. 1597 een stuck lants genaempt den Molenkamp, Kaulille, Belgisch-Limburg.
Molen, Molens, Meulens, Mullen, Mullens. 1. Verkorte vorm van Van der Molen, kijk bij Molen. 2. Zie ook Mollen.
Molenschot, Moolenschot: 1. Plaatsnaam (Noord-Brabant) en in Tnh. en Vorselaar (Antwerpen): omheind terrein waarop een molen staat.
Molenstra. Friese afleiding van plaatsnaam Molen.
Molewijk, Molenwijk Muilwijk, (van) Muilwijk: Verspreide plaatsnaam Molenwijk, wijk waar een een molen stond, staat (Noord-Brabant, Noord-Holland, Zuid-Holland).
Molhan, Molhand, Molehant, Molhant, Moeland, Moland, Mulhan, Moulan, Molland, Moelants, Moelans. Naam uit de plaatsnaam Molhan in Redu (Luxemburg) of uit Mouland (= Nederlands Moelingen). Limburg.
Molhoek, Molhok: Variant van de verspreide plaatsnaam Molenhoek, bijvoorbeeld Molhoek in Harelbeke en Keiem (West-Vlaanderen).
Molier, Molie, Mollie, Mollij: Beroepsnaam. Oudfrans molier ‘molenmaker, slijper van molenstenen’. 1655 Lodewijk Molier, Wijk bij Duurstede (Utrecht); op zijn wapen staan drie molenijzers.
Molinard, Molina, Molinar. Afleiding van Oudfrans molin; meulen, molen. Beroepsnaam van de molenaar.
Molineaux, Molinel: Oudfrans molinel, van molin: molen. Huisnaam in Atrecht.
Molinet, Mollenet, Moulinet, Moulinay, Moulinet: Afleiding van Oudfrans molin: molen.
Molineus, Molinu, Malinnus, Malinus: Beroepsnaam. Picardische vorm van Mo(u)lineur: molenaar.
Molinghen. Plaatsnaam Molinghem, Pas-de-Calais.
Molinier, Molinié: Beroepsnaam molenaar, van mo(u)lin: molen.
Molinvaux. Plaatsnaam in Ans, Luik.
Moliteur, Molitor, Mollitor: Beroepsnaam. Latijn molitor: molenaar.
Molkenboer. Plaatsnaam Molkenbur in Handorf bij Munster.
Mollard, Molla, Mollaer, Mollaert, Molatte, Moulard, Moulart, Moulaert, Moelaert, Molard, Mola, Molas, Molord. 1. Bijnaam uit het Oudfranse mol, het Franse mou: zacht, week. 2. Vadersnaam uit de oude voornaam Molardus.
Mollekens, Molkens: 1. Afleiding van De Mol. 2. Afleiding van de voormaam Mollin. Zie Mollen.
Mollem, van, van Molhem. Familienaam uit de plaatsnaam Mollem (Vlaams-Brabant) of Molem in Lummen (Limburg).
Mollema, Molema. Friese vadersnaam uit de voornaam Molle. Het gedeelte -ma betekent man.
Mollen, Mollin, Molin, Molen, Molens, Meulens, Mullen, Mullens, Mulinx, Muelinck, Moling. 1. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse mathal-naam. 2. Soms komt Mollen van de plaatsnaam Mol.
Mollenkrämer: Molenkramer?
Mollenvanger, Mollevanger: Bijnaam voor een mollenvanger.
Mollet, Mollez, Molet, Moles, Mollé: Verkleinvorm van Frans mou ‘zacht’.
Mollet, Mollez, Molet, Moles, Molle: Bijnaam. Afleiding van Oudfrans mou: zacht.
Mollewinckel. Plaatsnaam Molenwinkel: molenhoek. Vergelijk Muhlenwinkel, Duitsland
Molog: Molog, van Molag, van Moorlog, Moorlach, Moorlag(e). Plaatsnaam Moorlage (Nedersaksen).
Molon, Mollon: 1 Oudfrans moulon, moilon: hooiberg, stapel. 2. Zie Melon.
Molron, Moulron, Moulleron, Moulront: Oudfrans moleron, van mole: molen. Beroepsnaam van de molenaar.
Molsberger. Duitse plaatsnaam Molsberg, Beieren.
Molter, Môlter, Moelter: Beroepsnaam van de mouter, moutbereider.
Moltgen, Möltgen: Afleiding van Nederduits molt. Beroepsnaam van de mouter.
Molu, Molue, Mollu, Moulu. 1. Bijnaam. Oudfrans moulu: pokdalig. 2. Plaatsnaam Molu in Huccorgne (Luik), Mollu in Marchin (Luik) of Moulu in Fumai (Luik).
Molzaet, Molzaete. Waalse verhaspeling van Maelsaeke.
Mom, Momm: 1. Middelnederlands momme ‘mom, masker, vermomde, gemaskerde’. Vergelijk Duits Mumm ‘vermomde persoon’. 2.Vadersnaam, van Germaanse voornaam Mombert. Friese voornaam Momme.
Mombach. Duitse plaatsnaam in Hellertshausen. Eventueel Mompach.
Mombaert, Moombaerts, Mombaers, Mombert, Momber, Mombers. 1. Vadersnaam. Germaanse voornaam Mombert, Mumbert; Mon(t)bertus, Mumbertus. 2. Regressievorm van Mommaert.
Mombeek. Plaats-, waternaam in Diepenbeek (Limburg).
Mombel. Door assimilatie van Montbel: mooie berg (Ariège, Lozère).
Momet, Momin: Vadersnaam. Vleivorm van een Germaanse voornaam, zoals Mombaert. Zie Mommen(s) 2.
Momigny, Momeny: Plaatsnaam Momignies (Henegouwen).
Mommaels. Plaatsnaam Momalle, Luik.
Mommaerts, Mommaert, Mommart, Mommaeers, Memmer, Mommers, Mommertz, Mommers, Monmart, Momart, Mommaas, Moemaers: 1. Afleiding van werkwoord mommen: zich vermommen, zich verkleden, een masker aandoen; Oudfrans monier: zich vermommen. Vergelijk Mommen, Mommer. 2. Assimilatie mb/mm van Mombaert.
Mommen, Mommens. 1. Uit het Middelnederlandse momme: masker, gemaskerde. Bijnaam. Vergelijk Duits Mumm 'vermummte Person'. 2. Vadersnaam uit de Germaanse voornaam Mombert.
Mömmersheim, Moemmersheim, Moemmersheim. Plaatsnaam Mômerzheim (Nordrein-Westfalen)
Mommersteeg. In Nederland ook familienaam Mommensteeg, Rheden. Plaatsnaam Mommensteeg in Landen, Brabant.
Mommeyer. Door assimilatie van Monkmeyer: meier die het goed van monniken beheert, beboert? Vergelijk Duits Munchmeyer, Nederduits Monkemeyer ?
Momon, Momont. Familienaam uit de plaatsnaam Mômont in Celles (Namen).
Momper, Mompère: Vadersnaam. Variant van Mombert.
Monier, Monnier, Moniez, Monniez, Monié, Monny, Mosnier, Lemonnier, Limonier, Demonie, Maunier, Mounier, Mounir, Mouny, Moinier, Moinie, Moinié, Moynier, Monie, Mony: 1. Beroepsnaam van de geldmunter, geldwisselaar. Oudfrans mon(n)ier. 2. Beroepsnaam. Oudfrans mounier: molenaar. Zie Meunier.
Monaco. 1. Naam van het vorstendom Monaco, of Italiaans voor Munchen (BeierenI) of Munster (Nordrein-Westfalen). 2. Italiaans monaco: monnik. Vergelijk De Munck.
Monami. Bijnaam Mon ami; mijn vriend.
Momarque, Monarc. Bijnaam Monarch: autoritair of hoogmoedig type. Maar het woord is in het Frans pas laat geattesteerd. De naam kan een reïnterpretatie zijn van Monade, een naam die Morlet als monnik verklaart. Vergelijk Remacle, van Remarque. Maar zou Monacle niet veeleer een variant zijn van Oudfrans monocle. Maar ook een oude afleiding van Simon (Moenok, Moenac) kan eraan ten grondslag liggen.
Monas, Monasse. Vadersnaam. Franse vleivorm van Simon.
Monaville. Plaatsnaam in Longchamps, Luxemburg.
Monbailli, Monbailiu, Monbailiu, Monballiu, Monbal)iu, Monbaillu, Monbaillui, Monbalui, Monballyu, Monbaillieu, Monbailleu, Monballieu,
Monbalieu, Monbaille, Monbalillieu, Momballiu, Mombaliu, Monballin, Monballyn. Familienaam uit het Franse malbaillir (: mishandelen) of uit "Slechte baljuw". Een bijnaam of beroepsbijnaam.
Monballin, Monballyn. Lees- of schrijffout voor Monballiu.
Monborren. Monborren, van Monborne, gedemouilleerd van Monborgne in 1820 Pas-de-Calais, van Mauborgne (vergelijk Monbailli). Mau, mal: kwaad + Oudfrans borgne: eenogig, scheel. Vergelijk Leborgne = Le Borne.
Monbrun, Monbron, Mombron: Plaatsnaam Monbrun (Gers), Montbrun (Ardèche enz.), Montbron (Charente).
Moncarnie. Variant van Moncaré, met n-epenthesis? Of van familienaam Maugarny: slecht voorzien.
Moncarz. Vadersnaam. Pcardische afleiding op -card van de voornaam Simon. Of Joodse familienaam?
Monceau, Moncea, Monciaux, Monsiaux, Monchaux, Monchau, Moncheaux, Demonceau, Demonseau, Demonchaux, Demoncheux, Desmonsceaux, Dumonceaux, Dumonceau, Dumonchaux, Dumonciaux, Dumonseau, Dumonsau, Dumouchel, Monsel: Verspreide plaatsnaam Monceau, van Latijn monticellus: heuveltje (Henegouwen, Namen, Nord, Pas-de-Calais, Aisne, Somme....).
Monchen. Plaatsnaam Mônchen(-Gladbach), Duitsland.
Moncourt: Plaatsnaam Moncourt (Moselle, Seine-et-Marne), Montcourt (Haute-Saône, Seine-et-Marne).
Monchicourt, Moncecour, Monchecourt, Monsecourt, Monsecour, Monsegour: Plaatsnaam Monchecourt (Nord).
Monckhoven, van. Plaatsnaam Monnikhof, bijvoorbeeld in Herdersem (Oost-Vlaanderen).
Moncomble. Plaatsnaam Maucomble (Seine-Mar.): slechte heuveltop. Comble, van Latijn cumulum.
Moncourrier. Bijnaam, beroepsnaam Maucourrier: slechte bode, loper. Vergelijk Malcourant.
Moncousin. Waarschijnlijk Maucousin: kwade neef. Vergelijk Monfïls en Frans Maugendre.
Moncoye, Monquoi. Plaatsnaam Montcoy (Saône-et-Loire).
Moncquarez, Monkerhey, Monkerheij: Bijnaam Mauquarré: vierkant, slecht gebouwd, lomp, plomp. Met n-epenthesis zoals in Monbailli.
Mondt, Mond, Mont. 1. Bijnaam naar het lichaamsdeel, voor iemand met een grote mond. Vergelijk Beck. 2. Vadersnaam. Korte vorm van een Germaanse voornaam zoals Ramond, Reimond, Edmond.
Monde, van der, Vermond, Vermonden, Vermondt, Vermont, Termon, Termont. 1. Plaatsnaam uit Ter Monde: bij de (uit)monding. 2. Zie ook Van Dendermond.
Mondeel, Mondelé, Mondele, Mondet, Mondez, Mondlin: Vadersnaam. Van Frans Mondel, verkleinvorm van Germaanse mund-naam, zoals Reimond/Raimond.
Mond, Mondt, de, De Mont. 1. Naam uit het Middelnederlandse mond: voogd. Vergelijk Duits Vormund. Familienaam De Voocht. 2. Variant van Dumon(t).
Monden: Vadersnaam. Van Germaans mund-naam, zoals Reimond.
Mondeville. Plaatsnaam (Calvados, Seine-et-Oise). Of= Mandeville?
Mondon, Mondonnet, Mondonné, Mondo, Mondot: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse mond-naam; vergelijk Mondet.
Mondria: Mondria, van Mondriaal, van Monréal, waaruit ook Mondriaan. Plaatsnaam Montréal (Ain, Ardèche, Aude, Drôme, Gers) van Mons Regalis ‘koninklijke berg’.
Mondriaan. Plaatsnaam, 1356 Karle van Mondriaen, Lv. De schilder Piet Mondriaan (1872-1944) stamt evenwel af van 1722 Nicolas Monreal.
Mondron. Vadersnaam. Afleiding van Mondry?
Mondry. Vadersnaam. Germaanse voornaam mund-rîk 'bescherming-machtig': Mundricus.
Mondus. Vadersnaam. Korte vorm van Edmundus, Raimundus etc.
Moneauw: Aanpassing van Frans Moneaux, van Monel, van Simonel, verkleinvorm van de voornaam Simon.
Monel, Monnaux, Monaux, Monneaux, Moneaux, Munaut: Vadersnaam van Simonel, afleiding van de voornaam Simon. Symonel.
Moneret. Afleiding van de Mon(n)ier.
Monet, Monnet, Moné, Monné, Monney, Mone, Monnette, Monette. Vadersnaam of moedersnaam uit de voornaam Simon(ne).
Monfet. Variant van Maufait met epenthetische n; vergelijk Monfoi. Bijnaam voor een misdadiger. Zie Malfait.
Monfils. Bijnaam. Mon fils: mijn zoon? Of Maufils: slechte zoon. Vergelijk Monbailli, Malfïlâtre.
Monfort (van), (van) Montfoort, Montfort, Monforte, Montforts, Mountford. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Montfort (sterke berg), in Nederlands-Limburg en Luik, of Montfoort (Utrecht).
Monfrans, Monfrond, Montfront, Monfront: 1. Samentrekking van verspreide plaatsnaam Montferrand. Montferrand tussen Heers en Opheers (Limburg). Plaatsnaam Monfrans in Nijkerk (Gelderland). 2. Vadersnaam?
Monfrère, Maufrère: slechte broer. Vergelijk Monfils, Malfrère. Maar toch: 1339 Jehan Minfrere, St-Quentin (door Morlet verklaard als: mijn broer).
Monfroy, Monfraix, Monfrooij, Montfroij: 1, Vadersnaam. Frans Monfroy, Romaanse vorm van de Germaanse voornaam mund-frith ‘bescherming –vrede’: Muntfrid, Monfredus. 2. Variant van Maufroid/Moffroid, met n-epenthesis; zie Malfroid(t).
Monge, Monje. Vadersnaam van Demonge, voornaam Dominique.
Monget, Mongé, Monjet, Moget, Mongin, Mogin, Mongeat, Mongiat, Mongeau: Vadersnaam van Demonget, Demongin, enz., vleivormen van Demonge, voornaam Dominique.
Monguet, Mongué: Vadersnaam. Variant van Monget?
Monheim, Monhemius: Plaatsnaam (Beieren).
Monin, Monnin, Moenens, Moenen, Moone, Moonens, Moonen, Monnens, Monein, Moneyn: Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Simon.
Moinié, Moynier, Monie, Mony. 1. Beroepsnaam voor de geldwisselaar of geldmunter naar het Oudfranse mon(n)ier. 2. Beroepsnaam uit het Oudfranse mounier: molenaar.
Moniot, Moniotte. Vleivorm van de voornaam Simon.
Moniquiet, Moniket: Vadersnaam. Vleivorm op -iquet van de voornaam Simon. Vergelijk Moncarz.
Monis, Monise, Monisse, Monissen, Monix, Monnissen: Vadersnaam van Simonis. Mon(n)issen = (Si)moniszoon.
Monival. Plaatsnaam Morienval, Oise.
Monlaurent. Plaatsnaam Montlaurent, Ardèche.
Monléon. Plaatsnaam (Htes-Pyr.).
Monloup. Plaatsnaam Montloup, Loire.
Monna: Vadersnaam. Mona is een Waalse vorm van Monard, van Simonard, afleiding van de voornaam Simon.
Monnaie, Monnaye, Monnoy, Monnoye, Monney, Monai, Monay, Monnehay, Mooney, Mannoy, Manoy: Frans monnaie. Beroepsnaam voor de munter of geldwisselaar. Vergelijk Monnier, De Munter.
Monner, Moners, Monnertz. Duitse vadersnaam van Germaanse voornaam Moner, Monhard.
Monneveu, Monneveux, Mauneveu: kwade neef. Vergelijk Moncousin.
Monnig. Duits Monnich, Mônnich, Mônnig: monnik.
Monnier, Monjé: 1. Beroepsnaam van de geldmunter, geldwisselaar. Oudfrans mon(n)ier. 2. Beroepsnaam. Oudfrans mounier ‘molenaar’.
Monnik, de; de Munnik, de Munck, (de) Muijnck, Muijnk: Middelnederlands monic, mun(i)c ‘monnik, kloosterling’.
Monnier, Monier, Monniez, Moniez, Monié, Monny, Mosnier, Lemonnier, Limonier, Demonie, Maunier, Mouner, Mounr, Mouny, Moinier, Moinie,
Monsé: Spelling voor Frans Monset, verkleinvorm van Mont ‘kleine berg’. Zo ook Monsma, Mons, Monse, Montsma.
Monno, Monnot, Monnon, Monon. Vadersnaam. Vleivorm van de voornaam Simon.
Monnom. Monhomme? Veeleer spelling voor Monnon.
Monocle. Bijnaam. Oudfrans monocle: eenoog, schele. Vergelijk Leborgne, Losschaert.
Monoyer, Monoyeur, Monnoyer, Monnoyeré, Monnoyeur, Monnoijer, Monnoieyé, Manoyer: Oudfrans monoier: geldmunter, geldwisselaar. Beroepsnaam. Vergelijk Mon(n)ier.
Monparler. Reïnterpretatie van Monpellier.
Monprofit. Mauprofit: kwaad voordeel, (dus) nadeel. Bijnaam.
Monquignon. Beroepsnaam van Oudfrans Maquignon: paardenkoopman.
Monroe, Monroy, Munro, Munroe, Munro, Munrow, Monro: man van Ro, een rivier Roe in Derry (Ierland).
Mons, van. Plaatsnaam Mons.
Monsaert, Monsart, Montsaert: Oost-Vlaamse variant met n-epenthesis van Mouchard of Moussart.
Monschau, Mundschau: Plaatsnaam in de Eifel.
Monsée, Monzée: Plaatsnaam Lamontzée (Luik).
Monsegour. Variant van Monchicourt of plaatsnaam Monségur (Gironde, Landes, Lot-et-Garonne, Basses-Pyr.)
Monseré, Monserez, Monsorez: Plaatsnaam Montseret (Aude).
Monset, Monsez. Verspreide plaatsnaam. Afleiding van Mont: kleine berg.
Monseweyer, Monseweije, Monseweijer. Uit Monschau, Duitsland.
Monshauwer, Monshouwer, Mondshouwer, Mondschauwer, Mondshauwer, Mondshauwer: Duits Monschauer, afkomstig van Monschau.
Monsieur, Monsieurs, Monsieux, Monseu, Monseur, Monseux, Monceu, Monceux, Moncheur, Moucheur, Moucheux. Bijnaam uit het Franse Monsieur: Mijnheer. Naar de echte of vermeende plaats op de maatschappelijke ladder.
Montagne, Montagnes, Montaigne, Montangie, Montanje, Montane, Montaan, De la Montagne, Lamontagne, Montaine, Monteyn, Monteyne, Montyne, Montijne, Monteijne: Verspreide plaatsnaam Montagne ‘heuvel, berg’.
Montanari, Montenarie: Afleiding van Italiaans Montagna ‘heuvel’.
Montmorency, Mommerency, Mommerencij, Mommerensy, Momerenchy, Momerency, Momrency. Familienaam naar de plaatsnaam Montmorency (in Frankrijk in het gebied Seine-et-Oise, Aube).
Monsaert, Monsart, Montsaert. Variant van Mouchard of van Moussart. Zie daar.
Monseré, Monserez, Monsorez. Familienaam uit de plaatsnaam Montseret (Aude).
Monsterleet, Monsterlet. Plaatsnaam Montrelet (Somme): Waterloop Monsterleed in Watten (Frans-Vlaanderen).
Montag. Duitse bijnaam naar de naam van de weekdag, maandag.
Montagna, Mantana, Montano. Italiaanse en Spaans (Montana) plaatsnaam, Latijn, montanea; heuvel.
Montagne, Montagnes, Montaigne, Montangie, de la Montagne, Lamontagne, Montaine, Monteyne, Monteyn, Montyne, Montijne, Monteijne: Verspreide plaatsnaam Montagne: heuvel, berg.
Montagu, (van), Montaigue, Montaigu, Montagut: Verspreide plaatsnaam Montaigu: scherpe berg.
Montagner, Montagné: Franse familienaam Monta(g)nier, afleiding van Montagne.
Monté: Verspreide plaatsnaam Montet ‘kleine berg’.
Monteny: 1.Talloze plaatsnamen Montigny, Montignies, van Latijnse Montiniacum. 2. Montigny is de Romaanse vorm van de plaatsnaam Montenaken (Belgisch-Limburg).
Montezaan: Italiaans Montesano, afleiding van Mónte, Mónti ‘berg’.
Montagu, van, Montaigu, Montaigue, Montagut: Verspreide plaatsnaam Montaigu: scherpe berg.
Montal, Montald, Montaelt, Mantaelt: Vadersnaam. Germaanse voornaam mund-wald.
Montant. Plaatsnaam Montant; helling, bijvoorbeel in Ham-sur-Heure, Henegouwen.
Montanus, Mantanus, Mantannus: Humanistische latinisering van Dumont of Van den Berg(e).
Montauban, Montalban: Plaatsnaam Montauban (onder meer Somme) en in Etalle (Luxemburg), Baudour (Henegouwen), Roeulx (Henegouwen) en bij Atrecht (Pas-de-Calais).
Montbarbon. Plaatsnaam Montbarbin (Seine-et-Marne)?
Monteil, Montel. Plaatsnaam Montel: 1208 Monteil, in Carnin (Nord).
Montellier, Monteiller: Variant met wisseling van dentalen r/n (vergelijk Montelmans) van Oudfrans mortelier: mortelmaker. Vergelijk Moortelmans.
Monten, Montens, Montes: 1. Vadersnaam. Afleiding van een Germaanse mund-naam, zoals Reimond, Ramond. 2. In Limburg ook korte vorm van Van der Munten.
Montenair. Waalse aanpassing van de beroepsnaam Muntenaar.
Monténégro, Montenegro. Plaatsnaam Monténégro; zwarte berg.
Montenet, Montenez. Plaatsnaam Montegnet in Flostoy, Namen.
Montequin. Variant van Motquin, Motkin met voortonige n-epenthesis.
Montet, Monté, Monte, Monte, Mantez, Manthé, Manthee, Manthey: Verspreide plaatsnaam Montet: kleine berg.
Monteuuis, Montewy, Monthuy, Mouthuy, Mouthuij, Moutui, Monthewis, Monthuis, Montwis in Pas-de-Calais. Plaatsnaam Monthuis in La Calotterie (Pas-de-Calais).
Monteville. Plaatsnaam in Fronville (Luxemburg) en in Coupelle-Vieille (Pas-de-Calais).
Montfoort, Montfort: Verspreide plaatsnaam Mont fort ‘sterke berg’. Montfort (Nederlands-Limburg, Luik), Montfoort (Utrecht).
Montgomery, Montgomerie. Plaatsnaam (Sainte-Foy-de- of Saint-Germain-de-) Montgomery (Calvados).
Monthaye. 18de eeuwse variant van Montai(g)ne; de gemouilleerde n (nj) ging over in 1628 Montaine, Kassel; 1648 Montaigne, Bollezele; 1695 Montainye, Montaeye.
Monthaye. 18deeeuwse variant van Montai(g)ne. Zie verder bij Montagne.
Monti, Monty, Monthy, Mothy: Plaatsnaam Monty, van Latijn montile: heuvel. Monty in Charneux (Luik) en Corroy-le-Château (Namen).
Montignie, Montignies, (de/von) Montigny, Montignij, Montignis, Monteignies, Montegnie, Montegnies, Montégnies, Monteny: 1. Talloze plaatsnamen Montigny, Montignies, van Latijn Montiniacum. 2. Montigny is de Romaanse vorm voor Montenaken (Limburg).
Montjardin, Monjardin, Monjardez: Plaatsnaam Montjardin in Aywaille (Luik).
Montmirail. Plaatsnaam (Marne, Puy-de-Dôme, Sarthe). Vergelijk 1235 Jehans Montmiraut, Atrecht.
Montmorency, Mommerency, Mommorencij, Mommorensy, Momerenchy, Momerency, Momrency: Plaatsnaam Montmorency (Seine-et-Oise, Aube).
Montois, Montoy, Montoye, Monthoy, Moutois, Mouthoy, Moutoy, Moutoo: 1. Frans Montois: Bergenaar, afkomstig van Bergen, Frans Mons (Henegouwen). 2. Plaatsnaam Montois (Moselle) of Monthois (Ardèche).
Monton. Variant van Mouton?
Montroeul, Montreul, Monstrul: 1. Plaatsnaam Montroeul (Henegouwen): 1148 Monstrul, van Latijn monasteriolum: klein klooster. 2. Variant van Montreuil, Montreux.
Montré, Montre, Monstrey, Mostrey, Mastrey, Mostrie, Mostry. 1. Beroepsnaam uit het Oudfranse monstree, mo(n)tree, schouwing. Beroepsnaam van de inspecteur. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Montret (Saône-et-Loire)?
Montreuil, Montreuille, Montreul, Montroeul: Verspreide plaatsnaam Montreuil (onder meer Pas-de-Calais, Aisne, Oise, Seine-Mar.), van Latijn monasteriolum: klein klooster. Zie ook Montroeul.
Montreux. 1. Plaatsnaam Montreux (Meurthe-et-Moselle, Belfort, Haut-Rhin). 2. Variant van Montreuil of Montroeul. 3. Plaatsnaam Monstreux (Waals-Brabant).
Montrieux. Plaatsnaam, Loir-et-Cher.
Montry. Plaatsnaam (Seine-et-Marne) en in Lisogne (Namen).
Monturier, Monturie. Waarschijnlijk van Moituier. Vergelijk Montuir, van Moitier.
Monvert. Plaatsnaam Montvert. Cantal.
Monville. Plaatsnaam (Seine-Mar.) en in Fronville (Namen).
Moobers: Vadersnaam. Mobers, van Moberts, van Maubert, van Malbert. Germaanse voornaam mathal-berht ‘vergaderplaats-schitterend’: Madalbert, Malbertus.
Mooi, de; (de) Mooij: Bijnaam ‘mooi, mooi uitgedost, fraai gekleed, keurig’.
Mooibroek: Plaatsnaam ‘mooi broekland’. 1756 Barelt Alberts, Veendam, nam de naam Mooibroek aan.
Mooiman, Mooijman: Bijnaam voor een mooie man.
Mook, (van), Moock, Moock, van Mogh, Moog: Plaatsnaam Mook (Nederlands Limburg).
Mookherjee, Mukerjee, Mukherjee: Indische namen.
Mookhoek: Plaatsnaam in Strijen (Zuid-Holland).
Mooleman, Mollemans, Molmans, Muilman: Beroepsnaam van de molenman of molenaar. Of afleiding van van der Molen.
Moolenburgh: Vermoedelijk uit Molenberg; zie Meulenberg.
Moonemans. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Moon, Simon.
Moonen, van: De naam Moonen met secundair voorzetsel. Moor, (de); Moers, Smoor(s): 1. Bijnaam voor een moor, een bewoner van Mauritanië, ook (figuurlijk) voor iemand met een donkere huid, zo zwart als een moor. 2. Vadersnaam. Germaanse voornaam Maur ‘moor’. Zie Möring.
Moor (de), de Moer, (de) Mohr, Moore, Mooren, Mohren, (de) Moors, Moers, Mors, Mooers, Moeur, Moeurs, Moorkens, Moerkens, Morkens, Muerkens, Meurkens, Meurquin, Mourquin. Bijnaam voor een moor, een bewoner van Mauritanië, Noord-Afrika. Samengevat voor iemand met een donkere huid.
Moora: Mora is een Waalse vorm van Morard, de Germaanse voornaam maur-hard ‘moor-sterk’: Morardus.
Moore, Moor, Moores, More: 1. Engelse familienaam. Vadersnaam van een Germaanse maur-naam of Latijnse heiligennaam Maurus. 2. Engelse bijnaam, vergelijk (de) Moor. 3. Engelse plaatsnaam Moor: moeras, meers, veenland. Of plaatsnaam Moore (Cheshire), More.
Moorghem, Moorghen. Plaatsnaam Moregem, Oost-Vlaanderen.
Moorhem (van), van Moorem. Familienaam uit de plaatsnaam Moorhem in Tienen.
Moorkamp, Moerkamp. Familienaam uit de plaatsnaam Moorkamp. Plaats helaas niet gevonden.
Moorkens, Morkens, Moerkens, Muerkens, Meurkens, Meurquin, Mourquin: Moorken, afleiding van De Moor.
Moorlach. Familienaam uit moor (zwart) + lach (Tsjechische knuffelvorm van de Slavische voornaam Ladislav). Zoiets als zwarte Ladislav, dus, of variant van Moorlag, Moerlag. Nood-Nederlandse en Noordwest Duitse naam uit moer en lag(e).
Moorleghem, van, Moorlegem, van, van Morrelgem, Morlinghem, Morlighem, Morleghem: Plaatsnaam Morelgem in Vlierzele.
Moorman, Mohrman: Afleiding van plaatsnaam Moor ‘broekland, moeras, veenland’. Vergelijk Moerman.
Moors, Moers, Mooers, Mors, Moeres, Moeris, Moeurs. 1. Vadersnaam naar de Germaanse voornaam 'Maur' = moor, zie dus Moor. Daarna opgevat als korte vorm van Latijnse heiligennaam Mauritius. 2. Zie Moor.
Moorsel, van: Plaatsnaam Moorsel in Someren (Noord-Brabant) of bij Aalst (Oost-Vlaanderen).
Moorsele, van. Plaatsnaam, West-Vlaanderen.
Moorst, van. Plaatsnaam in Woudenberg en Leusden (Utrecht).
Moort, van; van Moorten: Plaatsnaam Moort = Moordrecht (Zuid-Holland).
Moortel, van (den), (van) de Moortel, Moortele, Moorelle, Van de Mortel, Mortele, Mortelle, van (de) Moorter, van der Moortere, van (den) Mooter, (van) de Mooter, van de(n) Meutter, Meuter, De Moortele, de Moorter, de Mooter, de Moter, de Meutter, de Meuter, de Meutre, Meute, Vermoortele, Vermoortel: Plaatsnaam Moortel, Moorter ‘drassige grond’.
Moortelmans, Mortelman, Mortelmans, Meutermans, Montelmans. 1. Afleiding van Van den Moortele/van den Meuter: zie bij Moortel Van (den). 2. Beroepsnaam van de mortelmaker.
Moortgat, Moordtgat, Mortgat, Moetgaet. Naam uit de plaatsnaam Moortgat in St.-Gillis (Dendermonde): opening, toegang van mulle aarde, gruis.
Mooy (de), de Mooij, de Mooi, de Moye, de Moey, Mouy. Bijnaam voor iemand die mooi uitgedost, gekleed is. Of die gewoon mooi is.
Moorthamer, Moorthamers, Moorthaemer: Beroepsbijnaam Moorthamer, van Middelnederlands Mortelhamer ‘hamer waarmee steen vergruizeld wordt’.
Moosbrugger. Een geslacht dat uit het Bregenzer Wald stamt en zich later in Wurtemberg en elders verspreid heeft.
Moosdijk, van de, den, van den Moosdijck, van den Moosdyck, van de Moosdyk, van der Moesdyck. Plaatsnaam Mosdijk, Vlaanderen, Moesdijk, NederlandsLimburg, e.a.
Moosel, van: Plaatsnaam Moesel bij Weert (Nederlands Limburg).
Mootzelaar. Aanpassing van Duitse familienaam Motzler: knoeier, beunhaas.
Moossdorff: Plaatsnaam Moosdorf (Beieren).
Mooten, van der, den. Variant van van der Moten. Verspreide plaatsnaam (ter) Mote ‘hoogte, heuveltje, vaak met kasteel of molen erop’.
Mooy, de, de Mooij, de mooi, de Moye, de Moey, Mouy: Bijnaam: mooi, mooi uitgedost, fraai gekleed, keurig. Vergelijk De Fraeye.
Mooyman. Afleiding van Mooi.
Morael, Moraal, Moral. Naam uit het Middelnederlandse mirael: admiraal, vlootvoogd. Vergelijk Lamoral, van l’amiral.
Morainville. Plaatsnaam (Eure, Eure-et-Loir).
Morainvillers. Plaatsnaam Morainvilliers (Seine-et-Oise).
Morales, Moralis. Spaanse afleiding van plaatsnaam Mora: bramenstruik.
Morand, Moran, Morant, Morandi, Moräntz, Morent, Mourant, Meurant, Marant, Marrant, Maren, Marent. 1. Vadersnaam uit de heiligennaam (en literatuurnaam) Morandus. 2. Ook wel variant van Moreau: dit uit het Franse more(e)l (zwart paard), bijnaam.
Morandin, Morantin: Vleivorm van Morand.
Morange. Plaatsnaam Moranges (Puy-de-Dôme). Gehucht Morange (Hte-Loire, Gironde).
Moras, (de) Moraes, Morard, Morar, Morra, Mora, Moorat, Morat, Mouras, Moura, de Moura, Mara, Maras, Maraat, Marras, Marra, Maura, Meurat, Meura, Murat, Mura: Vadersnaam. Waalse vormen van Morard, de Germaanse voornaam maur-hard 'moor-sterk': Morardus.
Morbach. Verspreide Duitse plaatsnaam.
Morbois. Plaatsnaam Mort bois?
Morchain. Plaatsnaam, Somme.
Morckhoven, van. Plaatsnaam Morkhoven, Antwerpen.
Mordan, Mordant, Mordants, Mordang, Mordaunt. Tegenwoordig deelwoord van Frans mordre; bijten. Bijnaam.
Mordenfeld. Waarschijnlijk Duitse plaatsnaam Nordenfelde.
Mordon. Waarschijnlijk variant van Mordan.
Morel, Morele, Morelle, Morelus, Mooreel, Moreels, Moorrees, Moorees, Moorreels, Moorreel, Moerel, Moereels, Moureels, Maureau, Morreau, Maurel, Mareel, Mareels, Marreel, Merreel, Marelus, Marel, Moraux, Moreaux, Moreau, Morreau, Moreauw, Morauw, Morai, Morais, De Morais, Morai dit Moreau, Morray, Moray, Moureau, Moureaux, Moeraeu, Mouraux, Mourault, Mouria, Mouriau, Mourait, Moriau, Moriaux, Morieux, Moria, Morias, Moréas, Moréa. Morieau, Moriya, Morjeau, -Morjaeu, Morjau, Morauw, Moreeuw, Moreews, Morreeuw, De Moreau, De Morelle, De Marelle, Maureau, Maurau, Meureau, De Murel, De Muro, Mureau, Muriau, Murias, Murray, Muray: 1. Frans Morel, Middelnederlands Moreel was de naam van een zwart paard, een moor. Het paard van Robert d’Artois in de Guldensporenslag (1302) heette Morel. Bijnaam naar de donkere huidskleur. Het achtervoegsel –el werd in het Frans tot –eau gevocaliseerd, dat in het Nederlands als -auw, -eauw aangepast werd, Morel, komt ook als voornaam voor. Het kan dus ook een kruising zijn van vadersnaam en bijnaam. 2. Moreel kwam ook als voornaam voor: Morellus.
Morenier. 1. Spelling voor plaatsnaam Morigny (Manche, Seine-et-Oise) of Mauregny (Aisne). 2. Variant voor Moriniers.
Morenne, Moraine, Morrenne: 1. Plaatsnaam Maurenne in Anthée of Hastière-Lavaux (Namen). 2. Waalse aanpassing van Morren.
Moreno. Een Oostendse Moreno stamt van Josephus Maria Moreno, "1787 Marchena in Spanje. Bijnaam. Spaans moreno: met donker haar, donkere huid, van Latijn maurus: moor.
Morenville. Plaatsnaam Moranville, Meuse.
Moressée. Plaatsnaam in Heure, Namen.
Moret, Morette, Moreth, Morey, Morez, Mores, Morès, Morex, Moree, Morest, Moré, Moretus, Moretti, Moretto, Morret, Morré, `Morrey, Morhey, Mauret, Mouret, Mourette, Mourettey, Meuret, Meurez, Meurée, Meuee, Meury, Muret, Murez, Murrez: 1. Vadersnaam. Verkleinvorm van Germaanse voornaam met maur ‘moor’, zoals Morbold, Morbertus, Morfridus. 2. Bijnaam. Oudfrans moret ‘donkerbruin’.
Moreton, Morton. Afleiding van Moret.
Moretus. Latijnse humanistennaam van Jan Moerentorf (1543-1610), de bekende Antwerpse drukker en schoonzoon van Plantijn. Plaatsnaam Morendorp of Môhrendorf (Duitsland).
Morgan, Moragand, Norgan: Oude Keltische naam.
Morgen, Morghen. Middelnederlands morgen: landmaat (zoveel land als op een morgen omgeploegd kon worden). Duitse plaatsnaam.
Morgenroth. Bijnaam Morgenrood, voor wie vroeg opstaat?
Morgenstern, Morgensztern: Huisnaam.
Morgenthal, Morgenthaler. Door volksetymologie en ronding, van Mergenthaler / Morgenthaler. Plaatsnaam Mergenthal, van Mariental (frequent).
Morgenthau. Plaatsnaam Mergenthau, Beieren.
Morhet, Morhaye, Morrhay, Morrhey, Morrhaye, Morraye: 1. Plaatsnaam Morhet (Luxemburg). 2. Variant van Moret of Moray.
Moriaens, Moriaen, Morjaen, Morjan, Morjane, Morjean: Middenenderlands moriaen: moor. Bijnaam naar de donkere huidskleur of huisnaam. Moriaan.
Moriamé, Moriame, Moriamez, Maurialmé, Mourialmé, Mourialme, Mouriame: Plaatsnaam Morialmé (Namen).
Moriceau, Morisseaux: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maurice.
Morichard, Morichar. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maurice.
Morillon, Meurillon, Morlion, Morlyon, Mérillon, Meriloo. Afleiding uit het Franse maure: moor. Bijnaam voor een donkerhuidig of -harig iemand.
Morimont. Plaatsnaam Moirimont in Chevetogne (Namen).
Morin, Mourin, Maurin, Morain, Meurin, Meurein, Mooring, Moorin, Moring, Morin, Mooren, Moren, Moerens, Moerynck, Moerings, Morren, Morrens, Morrenne, Meurrens, Meurens, Muryn. Vadersnaam, knuffelvorm van een Germaanse maur-naam; moor, Mauro, Morin, Mauring, Moringus.
Moriniere. Plaatsnaam Morinière (Loire-Atl).
Möring, Meuringe, Moerings, Murijn: Vadersnaam. Afleiding van Germaanse maur-naam ‘moor’: Mauro, Morin, Mauring, Moringus.
Moriot, Morioux: Afleiding van een Germaanse maur-naam; vergelijk Morin, Morel.
Morisson, Morison, Morrison, Morrisson, Moryson, Morijson, Morissonnaud, Morisons, Morisot, Morisod, Morizot: Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maurice, zoals Maurichon. Sommige vormen op -son kunnen Engelse vormen zijn, als. Morrison: zoon van Moris, Maurice.
Moritoen. Afleiding van Frans maure, more: donker van huid. Bijnaam.
Morival. Plaatsnaam in Vismes (Somme). Gautier de Morival is heer van Morival in 1191.
Morlet, Morley: Afleiding op -let van Oudfrans mor: bruin, zwart (van de huidskleur) of afleiding op -et van Morel.
Morlog, Morlock. Familienaam uit Duitsland. 1. Vadersnaam uit de voornaam Morlock (deze werd in de 13de eeuw in het gebied Neder-Rijn gebruikt). 2. Tegenhanger van het Nederlandse "De Moor". Zie bij Moor (de).
Mormal. 1. Middelnederlands mormael: gezwel aan de benen, open wond aan het been. Bijnaam. 2. Plaatsnaam Mormal (Nord).
Mormont, Mormond. Plaatsnaam Mormont, Luxemburg.
Mornac, Mormaque: Plaatsnaam Mornac (Charente).
Mornard, Mornae, Mornet: 1. Bijnaam. Afleiding van Oudfrans morne: triest, droefgeestig. 2. Uit (Si)mon Renard.
Moro, Morot, Mouro: 1. Vadersnaam. Afleiding van de voornaam Maur. Vergelijk Morin. 2. Variant van Maurois.
Moronval. Plaatsnaam Morval, Pas-de-Calais.
Morphy, Morphée: Engelse familienaam, variant van Morfey, Morphey, Morphew, van Oudfrans malfé, maufeit, malfait. Zie Malfait. Bijnaam voor een boosdoener.
Morre (de), Morren, Morrens, Murren, Murre, Murr, Meurrens, Meurens. Bijnaam uit murren, morren: pruttelen, morren. Een grompot. Zie ook Morin.
Morrelgem, van; van Morzelgem, van Mosselgem: Plaatsnaam Morelgem in Vlierzele (Oost-Vlaanderen).
Morres, Mors: Vadersnaam. Morris = Maurits.
Morsinkhof, Morssinkhof. Plaatsnaam Groot en Klein Morsink, op de Mors in Rectum (Overijssel).
Mors ter, Morsink, Morssink, Morsing. Plaatsnaam Mors, als in Denemarken, mors; moeras, veengebied.
Morsain, Morsaint. 1. Plaatsnaam Morsaint in Grez-Doiceau (Waals-Brabant). 2. Variant van Morchain.
Morseau, Morsiau, Morsiaux, Morciaux, Morschel, Morsel, Morsa, Morsat. Naam uit het Oudfranse morseel: beet, hap, lekker eten. Bijnaam.
Morsink. Hypercorrect van vadersnaam Mossink, Mossing, Massink, Massing. Afleiding van Ma(a)s.
Morsman, Moersmans, de Moersman: Plaatsnaam Mors(ch) is een oostelijke variant van plaatsnaam Mars(ch): laag nat weiland. De familienaam is dan een pendant van Marsman, Meerschman. Geografïsch past deze verklaring evenwel niet voor De Moersman, die in Rijsel (en 2x in West-Vlaanderen) voorkomt: hier wellicht verkeerd gelezen De Meersman. Misschien hypercorrect voor Moesman, Mosmans?
Morsomme. Plaatsnaam Les Morts-Hommes in Gérouville (Luxemburg): 1256 la terre de Morshommes.
Mortagne, Mortaigne, Mortaignie: Verspreide plaatsnaam (Henegouwen, Nord, Pas-de-Calais), van Mauritania.
Mortehan. Plaatsnaam in Cugnon, Luxemburg.
Mortel, van de, Mortelmans. Plaatsnaam, Gemert-Bakel.
Mortelet, Mortelé, Mortele, Mortelez. 1. Familienaam uit de plaatsnaam Mortelet in Rongny (Henegouwen). 2. Variant van Martele. Vergelijk Waals-Vlaams zwort, van zwart.
Mortelette. Plaatsnaam in Boussu-en-Fagne (Namen) en Ploegsteert-Waasten (Henegouwen).
Mortelle. Waarschijnlijk van Van de Moortele/ Mortelle.
Mortensen: Vadersnaam. Scandinavische pendant van Nederlands Maartens.
Mortiau, Mortiaux, Mortial. 1. Bijnaam. Oudfrans mortel: wreed, die de dood verdient. 2. Moretel, afleiding van Moret (Vergelijk Moreton). 3. Plaatsnaam. Vergelijk Mortelet. 4. Variant van Marteau; vergelijk Mortelet 2.
Mortier, Mortiers, Mortiez, Morthier, Dumortier, Dumortiez, Demortie, Demortier: Frequente plaatsnaam. Frans Mortier, van Latijnse mortarium ‘drassige grond, moerassig terrein’. Vergelijk van de Moortel. Deze plaatsnaam komt in Wallonië, Frankrijk en Vlaanderen voor, vooral Luik.
Mortimer. Plaatsnaam Mortemer (Seine-Inf.).
Morton. 1. Engelse familienaam, oorspronkelijk Picardisch. Oudengels môr-tûn: omheinde woonplaats, dorp bij een moeras. Daarna ook voornaam en familienaam. 2. Variant van Marton; vergelijk Marteau/Mortiaux. 3. Zie Moreton.
Mortreuil, Mortreu, Morteux, 1. Naam uit het Oudfranse morteruel: gerecht met brood en melk. Bijnaam. 2. Plaatsnaam Mortreux in Jolimetz (Nord) of Mortroux (Luxemburg).
Mortroux. Plaatsnaam. Luxemburg.
Moruanx. Schrijffout voor Moraux.
Morue, Mouru, Mourue, Murru: Beroepsnaam. Frans morue: kabeljauw.
Morval. 1. Plaatsnaam Morval (Pas-de-Calais). 2. Plaatsnaam in Horrues (Henegouwen) en Bucy-le-Long (Aisne).
Morvan. Vadersnaam. Bretonse voornaam en familienaam. Morven is ook een Schotse voornaam.
Morvilliers, Morviller: Plaatsnaam Morvilliers (Aube, Eure-et-Loir) of Morvillers (Oise, Somme).
Mos: Korte namen kunnen veel verklaringsmogelijkheden hebben. Mos kan vadersnaam zijn, van Maas, Thomas. Of Middelnederlands mos ‘poel, mos’. Of: 1647 Hidde Agges Mos, Hindeloopen, was schipper op ‘De vergulde Mos.
Mosray, Mosseray. Luiks-Waalse plaatsnaam mos'rê: mos.
Mosbach, Mosbacher. Verspreide Duitse plaatsnaam Moosbach, Mosbach.
Mosberg, Moszberg: Plaatsnaam Mosberg in Tervuren (Vlaams-Brabant) of verspreide Duitse plaatsnaam Mo(o)sberg.
Mosbeu, Mosbeux, Mousbeux. Plaatsnaam Mosbeux in Gomzé-Andoumont en Forêt (Luik).
Moscou. Plaatsnaam Moskou, Rusland.
Mosele, Moselle, Muselle, Mousel: Plaatsnaam Mosele in Mesnil-Eglise (Namen).
Mosen, van der, van der Moosen, van der Moesen, van der Meuse, van de Mouse, van de Mousen, van der Mousse, Vermosen, Vermoese, Vermoesen, Vermoezen. Familienaam uit de plaatsnaam Mose: slijk, modder.
Moser, Mooser, Moserman, Mozer: Duits afleiding van de verspreide plaatsnaam Moos ‘moeras’.
Mosselaar, van den: Plaatsnaam Mosselaar (Noord-Brabant).
Mosselman, Mosselmans, Mossel, van: 1. Beroepsnaam van de mosselman, de mosselverkoper.
Moses, Mosses, Mozes, Moises, Moise, Moisse, Mois, Moïs, Moïsse, Moyses, Moyse, Moysard, Moijsard, Moizard, Moysens, Moysen, Moijsens, Moijses, Mojzis: Vadersnaam. Bijbelse voornaam Mozes, Latijn/Grieks Moyses, Frans Moyse, Waals-Vlaams Mooizes. De voornaam is al in de 12de eeuw in West-Vlaanderengeattesteerd. Moysens gaat terug op Moysin.
Moshagen. Plaatsnaam Mooshaag (bi der Mosehagen) in Nederoverheembeek (Vlaams-Brabant) en St.-Lambrechts-Woluwe.
Mosheuvel. Plaatsnaam Mostheuvel in Westmalle (Antwerpen) en Vessem (Noord-Brabant).
Mosin, Mousin, Mousain, Mozin: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Bijbelse voornaam Mozes. Zie Moses. 2. Plaatsnaam Mozet (Namen): 3. Variant van Mauhin, Mausin.
Moskal, Moeschal, Moesschael: Plaatsnaam Muskaal in Didam (Gelderland).
Moskovic, Moskovics, Moscovits, Moskovitz, Moskowicz, Moskowits, Moskowitz, Moszkowicz, Moszkowitz: Herkomstnaam van de Moskoviet, van Moskou (Rusland).
Mösli, Moesle: Duitse familienaam Môsle, plaatsnaam Môslein: klein moeras. Zie ook Messely.
Mosmuller. Duitse familienaam Moosmùller van (verspreide) plaatsnaam Moosmuhl(e): molen op het moeras.
Mosolf, Musolf: Vadersnaam. Germaanse voornaam Mosulfus.
Moson: Plaatsnaam Mozon in Fumai (Luik).
Moss. Engelse familienaam. 1. Plaatsnaam: moeras. 2. Vadersnaam. Bijbelse voornaam Moses.
Mossay, Mossai, Mosay: Luiks-Waalse variant van Mousseau, van mo(u)sse: mos. Plaatsnaam. Vergelijk Mossiat.
Mossel, Mussels. Beroepsnaam van de mosselman. Kaat Mossel was in de 18de eeuw keurster van de schaaldieren op de vismarkt in Rotterdam.
Mosselbeen, van, van Morselbeen: Vermoedelijk volksetymologische vervorming. Er is een Mosveen bij Staphorst (Overijssel).
Mosselman, Mosselmans. Beroepsnaam van de mosselman, de mosselverkoper.
Mosseveld, van, Mosselvelde, van, Mosselveld: Plaatsnaam Mosseveld in Overmere (Oost-Vlaanderen), Torhout (West-Vlaanderen).
Mossiat. Familienaam uit de plaatsnaam Mossiat in Bioul en Pendrôme (Namen). Naam afgeleid van mosse; mos.
Mossing, Mossink. Vadersnaam, wellicht afkomstig uit de voornaam Muus, een verkorte vorm van Bartholomeus.
Most, van der, Mosten, van der, Van der Monst, van der Moust, Vermost; Plaatsnaam (ter) Most ‘plaats waar mos groeit, modderige plaats, mosveen’.
Mostaert, Mostaart, Mostar, Mostartm Mostert, Mosterd, Mostade, Moutarde: Middelnederlands mostaert ‘mosterd’. Beroepsbijnaam van de mosterdmaker of -verkoper, mosterdman.
Mosterdijk: Plaatsnaam Mosterddijk in het land van Heusden (Noord-Brabant), Mosterdijk bij Nijmegen (Gelderland).
Mosterdman. Beroepsnaam van de mosterdmaker of –verkoper.
Mosthaf. Waarschijnlijk van Duits Musaff(e). Het eerste element Middenhoogduits muos: moes, spijs.
Mostien. Deze om Antwerpen (vooral Boom) geconcentreerde familienaam is een spelling voor Mostin.
Mostin, Mostinck, Mostinckx, Mostenne, Mostene, Mostes, Moste, Mostès, Moustin, Mustin. Naam uit het Oudfranse most: gistende jonge wijn. Beroepsbijnaam voor de mostbereider.
Mostman, Mostmans. 1. Afleiding van Van der Most. 2. Bijnaam van de mostbereider. Vergelijk Mostin.
Mot, Motte, Motten, Motte, Motz, Moet, Moedts: Vaders-, moedersnaam. Korte vorm van Jacquemot(te) of Willemot(te).
Mot, Moten Van der, van der Motte, van der Motten, van der Moeten, van der Moëten, Vermot, Vermote, Vermoote, Vermotte, Thermote, Termote, Motmans, Motemans, Motteman. Familienaam uit de plaatsnaam Mote: hoogte, heuveltje, vaak met kasteel of molen erop. Vermote en Delmotte werden ook door elkaar gebruikt.
Motet, Mothet, Mottet, Motté, Mothes, Moutet. Vadersnaam uit Jacquemot of Willemot. In Leuven is ook een vondeling (19de eeuw) met de naam Motet.
Motin, Mottin, Mottint: Vadersnaam. Vleivorm van Jacquemot of Willemot. Vergelijk Motet.
Motkin, Motke, Mottekin, Motquint, Motquin, Mottequin, Montequin, Moutquin, Moothien: Vadersnaam. Afleiding van Jacquemot of Willemot.
Motheu, Motteu, Motteux. Varianten van Matheu, zie bij Matheus.
Motmans, Motemans, Motteman: Afleiding van van der Mote, van den Mooten.
Moton, Mouton, Moutton, Motton: 1. Vadersnaam. Vleivorm van Ja(cque)mot of Willemot.
Motoulle, Mottoul, Mottoule, Mottoulle, Mottould, Mottoel, Motoel, Motuelle, Mutuelle. Waalse vadersnaam of moedersnaam op -oul uit Ja(cque)mot (=Jacobus) of Willemot (Willem).
Mottard, Mottar, Motta, Mottart, Motard: Vadersnaam. Afleiding van Jacquemot of Willemot.
Motte, Motten. 1. Korte vorm van Delamotte, Lamotte. 1. Moedersnaam. Blijkens 1373 Mote Leeste; 1375 Moote Godscalx, Ip. zou Mote een voornaam, vorm van Maria kunnen zijn. Misschien is het een verkeerde lezing van de afgekorte M(ar)ote. 3. Zie Mot.
Mottiat, Mottiaux, Mottieaux, Motteaux, Mottaux, Mottau, Mottay, Mouteau, Mouteaux, Mouteau, Moutteau, Moutteaux, Moutiaux, Muteau: Vadersnaam. Afleiding (-el, -eau, Luxiks -ay, Namen -ia, Picardisch -iau) van Jacquemot of Millemot.
Mottrie, Mottry, Motry: Plaatsnaam Motterie, afleiding van motte: hoogte, bijvoorbeeld in Laforêt (Namen).
Motz. 1. Duitse bijnaam voor een dikhoofd, warhoofd, ook stijfkop. 2. Spellingvariant van Mots. Zie Mot.
Mouchain. Plaatsnaam Mouchin, Nord.
Mouchard, Moucharte, Mouchart, Moucharde, Moucaers, Mouchars, Mouha, Moechaers, Moechars, Moehaers, Mucha, Mocaer, Mocar, Moeckars, Muquardt, Monchart. 1. Naam uit het Oudfranse mochier, Frans moucher; snuiten, van neus of kaars. Beroepsbijnaam of bijnaam. 2. Zie ook Moussart.
Mouchenier. Plaatsnaam. Waals mouchenêre: plaats waar veel vogels verblijven.
Moucheron, Moucheront. 1. Plaatsnaam Moxheron/Moucheron in Moxhe (Luik): De plaatsnaam zal ook wel elders voorkomen en heeft ongetwijfeld dezelfde etymologie als Moeskroen/Mouscron (Henegouwen): 2. Bijnaam, Frans moucheron: vliegje; horzel.
Mouchet, Mouchette, Mouquet, Mouqué, Mocquet, Monqué, Mousquet, Mousset, Mouset, Moschet, Moscet, Mochez, Moxhet, Mohet, Muchez, Mucher, Musset. Naam uit het Oudfranse moschet, het Picardische mo(u)quet, het Luiks Waalse Mohèt: torenvalk, mannetjessperwer, een vliegje. Bijnaam voor een klein iemand, letterlijk een vliegje.
Mouchon, Moisson, Moison, Moschion, Moshon, Moson, Mohon, Mouzon, Moison, Mousson, Mouson, Moysons, Moyson, Musson. 1. Familienaam uit het Oudfranse moisson, mousson, Latijn muscionem: mus. Bijnaam. 2. Familienaam uit de plaatsnaam Mousson (Meurthe-et-Moselle). 3. Mogelijk soms ook uit de plaatsnaam Mousson, Musson (Frankrijk) of Mouzon (Ardèche).
Moudt, de. Beroepsbijnaam van de mouter.
Mouffe, Mouffet, Moufflet: 1. Oudfrans mofle, Frans moufle: want, mof. Beroepsnaam van de wanten- of moffelmaker. Vergelijk Moffaert. 2. Bijnaam voor een dik, opgeblazen mens. Oudfrans moflart: bolwangig, met dik gezicht. De betekenis opgezwollen steekt ook in pain moflet.
Mougin, Mouginot, Mougenot, Mougeot, Mouget: Vadersnaam. Afleiding van Demonge, Démange. Heiligennaam Dominicus.
Mouha. 1. Zie Mouchard. 2. Plaatsnaam Moha (Luik).
Mouillar, Mouillat, Mouillart, Moulliard, Moulias, Moulia: 1. Afleiding van Oudfrans moillier, van Latijn molliare, Frans amollir: zacht maken. Mouillard, Waals maya: zacht, log. Bijnaam voor een wekeling, een karakterloze, lomperd. 2. Afleiding van Frans mouiller. Oudfrans mouillard: vochtig, moerassig. Ook fïguurlijk: dronkaard.
Mouillefarine. Bijnaam voor een bakker die zijn meel (deeg) te vochtig maakt?
Mouillet, Mouillé, Mouilliez, Moulliez, Moulie, Moyiette: Voltooid deelwoord mouillé, van Oudfrans moillier: week maken. Bijnaam voor een slappeling, lomperd. Vergelijk Mouillard
Mouillon, Mouillot. Afleiding van Mouillard of Mouillet.
Moujaes. Naam uit de Libanon.
Moulerot. Afleiding van Mouleur; molenaar.
Mouleur. Beroepsnaam. Oudfrans moleor; molenaar.
Mouligneaux, Mouligneau, Moulineaux, Moulineay: Afleiding van moulin: molen. Plaatsnaam in Forchies-la-Marche (Henegouwen). Vergelijk Molineaux.
Moulinas, Moulinasse. Plaatsnaam. Middenfrans molinasse; molen.
Moulinier. Beroepsnaam; molenaar.
Moulis. Plaatsnaam (Ariège, Hte-Loire, Gironde).
Moull. Oudfranse plaatsnaam Mouille: vochtig terrein.
Moumal, Moumale, Moumalle. Plaatsnaam Momalle, Waals moumâle.
Mourelon, Mourlon. 1. Morlon, afleiding van Morel; vergelijk Morlion. 2. Klankverandering van Moulron.
Mourik, van, Maurik, van: Plaatsnaam Maurik (Gelderland).
Mourmeaux, Mourmaux. 1. Bijnaam. Picardisch mourmaud, van mourme: loom, suf, log. 2. In de Borinage is Mourmau= plaatsnaam Mormal (Nord). Zie Mormal 2.
Mouronval: Verhaspeling –met r als verbindende glijdklank –van Mohonval. Plaatsnaam.
Mousnier, Mousny. Spelling voor Mounier.
Mousny. Plaatsnaam in Ortho, Luxemburg.
Moussa, Moussart, Mossa. 1. Naam uit het Oudfranse mosse, mossu, Frans mousse. Mos. Synoniem met Oudfrans mossu; mosset; ruig, harig. Bijnaam. 2. Of variant van Mouchard.
Moussebois. Zinwoord. Luiks-Waals moussl: binnendringen, binnengaan. Bijnaam voor een woudloper.
Mousset, Mouset, Mosset, Moset, Mosey, Mozet: 1. Oudfrans mossé: harig, ruig. Bijnaam. 2. Variant van Mouchet.
Mousseux, Mossou, Mossoux; Oudwaals mossou: mossig, bemost, wellicht als bijnaam in de betekenis van Oudfrans mossu: harig, ruig.
Moust. De Brugse tak Moust, vroeger Mous, stamt van ±1680 Gérard Moes = Mous, Namen.
Mouten, van der, van der Mouthen, van der Moutte, van der Mauten: Waarschijnlijk spelling voor Van der Moten.
Mouthaan: Bijnaam voor een bierdrinker.
Moutier, Mouthier, Montiez. Frans moutier ‘église’; kerk, uit Moustier, Mousty.
Moutmaker, de, Moltmaker: Beroepsnaam van de moutbereider.
Mouton, Moutton, Le Mouton, Mouthon, Motton, Moton. 1. Bijnaam uit hert Franse mouton: schaap. Dit naar één of andere kenmerk. 2. Mogelijk vadersnaam uit Moton, een knuffelvorm van Jacquemot of Willemot. 3. Zie ook Maton.
Moutonnier. Beroepsnaam; schapenfokker.
Moutrier, Mouttry, Moutury: Frans moitrier: pachter? Of=Mottrie?
Mouwen, Mouws. 1. Bijnaam naar een (opvallende) mouw. Vergelijk Middenenderlands die ridder metter mouwen. 2. Of bijnaam uit het Middelnederlandse mouw: dikke of vooruitgestoken lip.
Mouzon, Mouson, Mousson: 1. Bijnaam. Waals-Picardisch mouzon: snuit, muil. Vergelijk Musau. 2. Plaatsnaam Mouzon (Ardeche). 3. Zie Mouchon.
Movaert. Variant van Moffaert.
Mowinckel, Mowinkel. Noorse familienaam, aanwezig sinds 1750; ook Duitse familienaam Mohwinkel in Hannover vanaf 1600.
Mox, Moxhe. 1. Zie Lamouche. 2. Plaatsnaam Moxhe (Luik).
Moyaert, Moyaerts, Mayar, Moyart, Moyaers, Moyars, Moyaen, Moya, Moijaert, Moijaers, Mooyaert, Mooijaert, Mooijaert, Mooijart, Moeyaert, Moeyaers, Moeijaert, Moeijaers, Mouyard, Mouyart. Familienaam afgeleid van mooi. Bijnaam voor een pronker, fat.
Moyaux, Mouyau, Mouyaux, Mouyal, Moyé : Bijnaam. Namen maya, Picardisch mouyau : stom, lomp.
Moyen. 1. Franse bijnaam: de middelste (in een gezin). 2. Pllaatsnaam Moyen in Izel (Luxemburg). 3. Zie Moyen(s).
Moyen, Moyens, Moiens, Moijens, Moeyens, Moeyns, Moins, Moies, Muyens, Muijen : Vadersnaam van Middelnederlands moidin, van Moudin (vergelijk Boudin/Boidin/Buydens), vleivorm van Germaanse voornaam. Vergelijk Mald (Fm.). Zie Muytten. Eventueel van Eremoud (Eremboud).
Moyers. Kan afleiding zijn van De Moyer (Maeyer), maar kan (door verdoffing van –aer(t)s) ook uit Moyaer(t)s worden verklaard.
Moysen, Moysens, Moyse, Moyses: 1. Zie Moses. 2. De familienaam Moeyersoons evolueerde over Moessoons, Moessens, Moesses tot Moyses.
Mozar, Mosar, Mosart : 1. Pplaatsnaam. Waals mosse : mos. 2. Misschien Waalse aanpassing van Duitse vadersnaam Mozart. 3. Of variant van Moysard?
Mozes: Vadersnaam. De Bijbelse voornaam Mozes.
Mûcha: Pools Mucha, Russisch Mukha ‘vlieg’. Bijnaam.
Muchall: Vadersnaam., wellicht gerond uit Michal(l) ‘Michael’?
Muckensturm, Muckensturn. Duitse plaatsnaam Muckensturm, Muggensturm.
Mudde: Middelnederlands mudde ‘mud, maat voor droge waren, graan, korenmaat’. Beroepsbijnaam van de korenmeter.
Muelberger. Verspreide plaatsnaam Mühlberg: Molenberg.
Mueren, van der, Vandermueren. 1. Naam naar de woonplaats: bij een muur. 2. Of variant van Van der Moeren. Kijk bij Moer(e).
Muermans, Meurman, Meurmans, Muurmans, Miermans: Afleiding van Van der Mu(e)ren.
Muet, Mouet: Bijnaam. Frans muet: stom.
Muffels, Meufels, Meuffels: Middelnederlands muffel, moffel, van Middenenderlands muffe, moffe: want, grove handschoen, mof. Beroepsnaam van de moffelmaker. Vergelijk Moffaert.
Mühlbach, Mühlebach. Verspreide Duitse plaatsnaam Muhlbach; vergelijk Molenbeek.
Mühlegg. Duitse laatsnaam Millecke: molenhoek.
Mühleisen. Duitse beroepsnaam. Vergelijk Meulenijzer.
Muhlinghaus, Muhlenhaus, Mühlhaus, Mühlhausen, Mühlhäuser, Muhlhauser, Muhlhäuser, Mulhausen: Duitse fmailienaam Mu(h)lhauser, Mulhâuser, van verspreide plaatsnaam Mùhlhausen: molenhuis. Vooral plaatsnaam Muhlhausen in de Elzas, met Franse spelling Mulhouse, die eigenlijk de Elzasser Duitse uitspraak hûs weergeeft.
Mühlstein, Muhlstein, Milstein, Milsztajn, Milsztejn: Duits Mùhlstein: molensteen. Beroepsnaam van de molenaar of slijper van molenstenen.
Muhring. Vadersnaam. Afleiding van Germaanse maur-naam; vergelijk Duits Môrike. Zie ook Morin, Mooring.
Muilenburg: Plaatsnaam Mühlenburg (Noordrijn-Westfalen).
Muilwijk, Muilwyk: Plaatsnaam Molenwijk (Noord-Brabant, Noord en Zuid-Holland).
Muis, (de) Muys, Muijs: Bijnaam naar het knaagdiertje, de muis.
Muisjens, Muytjens, Muijtjens, Muutjens, Muutjes: Wellicht afleiding van de vadersnaam Muytten. Of variant van Wuytjens (w/m-wisseling)?
Muiswinkel: Plaatsnaam Muiswinkel in Ravenswaaij (Gelderland) en Dalfsen, Overijssel.
Muizelaar: Afleiding van Middelnederlands musele ‘doedelzak’. Bijnaam van de doedelzakspeler.
Muizenbeeck, Muysenbeek, Muisenbeek, Muisenbeck, Muyzenbeek: Plaatsnaam Musembecque in Bois-Jean (Pas-de-Calais).
Mujkanovic. Vadersnaam of moedersnaam uit bijvoorbeeld het Sloveens-Kroatische Mojca (Maria), het Arabische Mukhtar (de gekozene), het Slavische Bogdan (gift van God). Familienaam uit Bosnië en omgeving die in de diverse religies (veel in de Islamitische volksgroep) voorkomt.
Mukkhuyse, Mukkhuijse. Plaatsnaam, maar waarschijnlijk niet melkhuis. Ongetwijfeld variant van Nederlandse familienaam Mulhuijzen, Moolhuizen: molenhuis. Plaatsnaam Molenhuizen (Nederlands-Limburg). Vergelijk Muhlinghaus.
Mul (de). Demul is een afleiding van Demuel(le), de Waalse uitspraak van Demeuldre, de Mulder (zie ook daar). Beroepsnaam van de mulder.
Mulard, Mulas, Mula, Mular. 1. Naam uit mule: muildier. Bijnaam voor een koppig iemand. In Artesische dialecten heeft Mulart de betekenis: koppig als een muilezel. 2. Zie ook Muylaert.
Mulatier. Franse familienaam Mul(e)tier: muilezeldrijver.
Mulatin, Muletin. Afleiding van Mulet.
Mulder, van, Mulders, van, van Molder, van Muylders, van Muylder, van Muijlders, van Muijlder, van Meulder, van Milders: Plaatsnaam Te Mulders: muldershuis, molenaarshuis.
Mulder (de, den), Mulders, Smulders, (de) Meulder, De Meulre, de Meuldre, Muldre, Meulders, Smeulders, (de) Molder, Molders, Mölders, Smolders, Smolderen, de Muylder, De Muijlder, Smuylders, Smulder, Smulders, Smeulders, Muller, Mullers, Mullenders, Mulleneers, Mullender, Moller, Molers, Mueller: Beroepsnaam van de molenaar. Met s; zoon van de mulder. In de 17de eeuw werd Anton Müller uit Helmstedt (Nedersaksen) in Maaseik (Belgisch-Limburg) Anthonius Mulders.
Mulderij: Plaatsnaam Mulderij ‘maalderij’ in Enter, Overijssel en Lochem (Gelderland).
Mulet, Mule, Mullet, Muylet: Frans mulet: muilezel. Beroepsnaam van muilezeldrijver of bijnaam voor een koppigaard. Vergelijk Mulier, Mulard.
Mulfinger. Afleiding van plaatsnaam Mulfingen, Duitsland.
Mulie, Mulier, Mullier, Mullie, Mulliez, de Mulier, Demeulier, de Mullier, de Mullie, Demuliez, Desmulier, Desmulie, Desmulliez, Desmouilleres: Oudfrans mulier. Beroepsnaam van de muilezeldrijver.
Mulken, van,v an Mulcken, van Mölken: 1. Plaatsnaam Mulken in Tongeren, Limburg. 2. Eventueel plaatsnaam Mulke in Tienen. (Vlaams-Brabant).
Mulkens, Muylkens: 1. Zie Milkin. 2. Afleiding van de plaatsnaam Mulken (zie Van Mulken)
Mulkers, Moulcker, Mulckers, Milkers, Milcher, Milchers. Beroepsnaam van de melker of de melkman.
Mullejans, Mulhen: Bijnaam van een molenaar die Jan heet. Vergelijk Duits Muhlhans.
Mullem (van), van Mullen, Mullum, van Mulem, van Mulen, van Meulem, van Meulen, van Muylem, van Muijlem, van Muylen: Plaatsnaam Mullem (Oost-Vlaanderen) of Mollem (Vlaams-Brabant).
Mullenbruck, Mulenbruch, Mulenbruck: Duitse plaatsnaam. Vergelijk Meulebroe(c)k.
Müllendorff, Mullendorff: Verspreide plaatsnaam Mûhlendorf.
Mullenmeyer. Beroepsnaam van molenopzichter. Vergelijk Meulemeester.
Mullens: Mullen, Molen verkort uit van der Meulen/Molen.
Müllensiefen, Mullensiefen: Plaatsnaam. Noordrijn-Westfalen.
Müller, Müllers, Möller, Muller: Duitse beroepsnaam van de molenaar, mulder.
Mullewie, de. Bijnaam de Meluwe. Middelnederlands melu(w): slap, zacht. Variant de Melue, de Meluwe, de Mulué, de Meulue.
Mullié: Spelling voor Frans Mulier ‘muilezeldrijver’.
Mullins. Engelse familienaam Mullings? Bijnaam. Oudengels mulling: lieveling.
Mulock, Mullucks: Vadersnaam. Muloc is een Zeeuwse voornaam, afleiding van Germaans mûl-naam.
Mulot. Franse bijnaam Mulot; veldmuis.
Multael. Afstammend van Multeel: muletel, afleiding van mulet: muilezel, Franse familienaam Multeau.
Mummenhoff. Duitse plaatsnaam; Hof van Momme, Mummo.
Muntz, Munz. Munz, Munz: Duitse vadersnaam. Vleivorm bij Muno of Mundo.
Munaron. Variant van Franse familienaam Moneron, afleiding van Monnier of Meunier.
Munaut. 1. Zie Monel. 2. Spelling voor Muno.
Munch, Mönch, Munnichs: Duits Münch, Mönch: monnik. Vergelijk De Munck.
Munck (de), de Muncke, (de) Munk, (de) Muynck, de Muijnck, de Muinck, Muink, de Muynch, Munghen, de Muyck, Monk, Monks, Muniken, Munikens, Munikenne, Munnix, Munix, de Munnik, de Munnynck, Munnijnck, (de) Meuninck, Meunynck, de Muenyck, Meunijnck, Munincx, Munks, Smeininckx, Smeuninx, (zoon van) Munch, Münch, Mönch, Munnichs. Het Middelnederlandse monic, moninc, muninck, munc, munk betekent monnik, kloosterling. Die hadden ook regelmatig kinderen.
Munckhof, van de, den. Plaatsnaam Monnikenhof.
Mund, Mundt, Munde, Mundel, Mundele: Duitse pendant van Mondt, De Mondt. Mundel is afleiding van Munday: Engelse bijnaam: maandag. Vergelijk Montag.
Münd, de Munde: Middelnederlands mond ‘voogd’. Vergelijk Duits Vormund, familienaam de Voocht.
Mundeleer, Mundelaers, Mudeler, Mondelaers, Mondelaer, Modelaers: Plaatsnaam Mundelaar in Zandhoven (Antwerpen).
Mundorf, Mundorff. Verspreide Duitse plaatsnaam Mondorf. Onder andere Noordrijn-Westfalen.
Mundus. Latinisering van een Mond-naam (Edmundus, Raimundus..) of vertaling.
Mungersdorff. Plaatsnaam Mungersdorf. Noordrijn-Westfalen.
Muni, Muhl, Muehle, Muelle, Muel, Muhlen: Duits Mühle: molen. Plaatsnaam of beroepsnaam.
Munier, Munir. 1. Variant van Meunier. 2. Variant van Milier.
Munnecom. Plaatsnaam Mijnekom in Maaseik, Limburg.
Munnekrede, van. Plaatsnaam Monnikerede in Oostkerke (West-Vlaanderen).
Munnik, van: Plaatsnaam Munnink in Weerselo, Overijssel: 1381 Monikink, in Tubbergen, Overijssel: 1298 Monekinc.
Munniksma. Friese variant van De Munck: zoon van de monnik, zo ook Munnicks, Munnickx, Munks, Munckx, Muynckx.
Muno, Munot, Munoz, Munno: Plaatsnaam Muno (Luxemburg).
Munster, de, Demunster. Variant van (Van) Munster met Frans voorzetsel? Of vervorming van (de) Munter. Zie hieronder.
Munster, van, Munster, Munsters Musters, Münster, Minster, Monster: 1. Plaatsnaam Munster, van Latijnse Monasterium ‘munster, (parochie)kerk’. 2. Verspreide Duitse plaatsnaam Münster (Beieren, Baden-Württemberg, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Pals, Elzas). 3. Engelse plaatsnaam Minster, met dezelfde etymologie en betekenis.
Münsterberg. Duitse plaatsnaam Münsterberg.
Munstereifel. Plaatsnaam Münstereifel (Noordrijn-Westfalen).
Munsterman, Munstermann, Münstermann,Musterman, Moestermans: Afleiding van Van Munster.
Munten. Hypercorrect voor Menten/Minten? Of Friese voornaam?
Muntenaer, de. Waarschijnlijk variant van Van der Meuter.
Munter, (de), Munters, Munter: Beroepsnaam van de geldmunter, bankier, die geld munt. 2. De familienaam Munters heeft zijn grootste concentratie in Limburg, net zoals Minten. Munters is daar dan ook een reïnterpretatie van Minten. Minten werd begrepen als Munters en een tijdlang kwamen de twee namen naast elkaar voor: 1603 Joannis Minten alias Munterst. Achteraf werd de stam in twee takken gesplitst, de ene behield de naam Munters en de andere de oorspronkelijke naam Minten.
Munthe. De Zweedse schrijver Axel Munthe (1857- 1949) is afkomstig van Munte (Oost-Vlaanderen).
Muntinga: Vadersnaam. Friese afleiding van Germaans mund-naam.
Muntjewerf: Plaatsnaam Muntjewerf, Munnikewerf bij Sint-Maarten (Noord-Holland).
Munzer, Münzer, Muncer: Duitse beroepsnaam van de munter.
Murdoch: Verengelsing van oud Iers Muireadhach, Wels Mordoc, Gaëlisch Murdoch ‘zeeman, matroos’.
Mura, Murat, Muras, Murrath: 1. Zie Moras. 2. Plaatsnaam Murât (Cantal, Allier..)?
Muraille. Plaatsnaam. Oudfrans murail, Frans muraille: zware muur, vestingmuur.
Muraro, Murari, Muratore, Muratori: Italiaanse beroepsnaam: metselaar.
Murdoch. Verengelsing van Oudiers Muireadhach, Wels Mordoc, Gaëlisch Murdoch: zeeman, matroos.
Mureau. Plaatsnaam Condé-Aw. 2. Eventueel plaatsnaam. Frans mureau: kleine muur. Maar ook De Moreau komt voor naast Moreau.
Muren, van der, de Muur, Muuren: Naar de woonplaats bij een muur. Vergelijk Mauer, Frans Dumur. Muret, Murez, Murrez: 1. Zie Moret. 2. Plaatsnaam. Afleiding van mur: muur.
Murgès, Murges: Wellicht variant van Merget.
Murillo. Spaanse plaatsnaam. Afleiding van Muro; muur.
Murk: Plaatsnaam, waternaam Murk in Dantumadeel en Tietjerksteradeel (Friesland).
Murphy. Iers O'Murchadha, afstammeling van Murchadh: zeekrijger.
Murrath. zie Mura. Murray: 1. Indien Luiks-Waals, zie Morel. 2. Engelse familienaam van Schotse plaatsnaam Moray (provincie).
Murre: Zoals Morre van Middelnederlands werkwoord morren, murre ‘morren, pruttelen, pruilen, grommen’. Bijnaam voor een grompot.
Murtzen, Mürtzen, Murtschen: Plaatsnaam Mûrtschen (Zwitserland).
Mury, Mûri: Plaatsnaam Mury (Ain).
Mus, 1. Vadersnaam. Korte vorm van Willelmus of Bartolomeus. 2. Jongere vorm van Mussche. 3. Middelnederlands muus, mues: muis. Vergelijk Muis.
Mus, Musch, Mussche, Musen, Musse, Murse: Bijnaam naar de naam van de vogel, de mus.
Musau, Musiaux, Musieaux, Musel, Musseeuw, Museeuw. Familienaam uit het Franse museau: snuit, muil. Een bijnaam.
Muschart, Muchard, variant van Mouchard? Of hypercorrect (en onder invloed van Mussche) voor Misschaert?
Muselaer, Muizelaar, Mouzelard: Afleiding van Middelnederlands muse(le): doedelzak. Beroepsnaam van de doedelzakspeler. Vergelijk Museur.
Muselet. Afleiding van Oudfrans musel, Frans museau; snuit. Bijnaam.
Museur, Museu, Museux: Oudfrans museor: doedelzakspeler. Vergelijk Muselaer.
Musin, Muzin, Muyssen, Musing, Musing, Mussen: Vadersnaam. Vleivorm van een voornaam op -mus, bijvoorbeeld Hieronymus, Willelmus.
Musique, Musiek, Musik, Musick, Music, Musich, Museyck, Muziek, Muzyk. 1. Naam uit het Franse musique, het Middelnederlandse musike, het Duitse dialectische Musich: muziek. Beroepsnaam van een muzikant. 2. Niet uit te sluiten is dat de naam soms een schrijfvariant is van Moesick: zie daar.
Muskee, Muskie. 1. Noord-Nederlandse variant van Müsken: zie daar. 2. Of Noord-Nederlandse variant van Meus: zie daar.
Müsken, Muske, Muskens, Müsgens. Nederduitse afleiding van mûs, het Duitse Maus: muis. Bijnaam, bijvoorbeeld omwille van de gestalte.
Mussche, Musch, Musche, Muschs, Mussch, Mus, Musse: Bijnaam naar de naam van de vogel, de huismus. Volgens Hagstra bijnaam voor een klein, zwak mens. Volgens DNF een levendig, kwik mens. Vergelijk Duits Spatz, Sperling.
Musschebroeck, Musschelbroeck, Musenbrock: 1. Plaatsnaam Musschenbroek (Nederlands-Limburg): moerassig veen. 2. Plaatsnaam in St.-Lievens-Esse, Ophasselt, Waasmunster en Beerlegem (Oost-Vlaanderen).
Musschoot. Familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam in Wulverdinge. (Frans-Vlaanderen).
Mussert: Middelnederlands musaert ‘sukkel, beuzelaar, dwaas, lomperd’. Of afleiding van musen ‘op de doedelzak spelen’.
Musseeuw. Vanwege de u denken we in de eerste plaats aan een variant van Museeuw = Musau. Maar vanwege de voortonige positie van de u en de stemloze 5 (ss) is een variant van Misseeuw = Michaud net zo goed mogelijk. Of plaatsnaam Musseau (Hte-Marne)?
Mussele, van der. Plaatsnaam Mussel, Groningen.
Musson: Oudfrans moisson, mousson, van Latijnse muscioneem ‘mus’.
Musters: Omkering van volgorde van klanken van Mutsers, afleiding van Mutsert, Mutsaard ‘takkenbos’. Bijnaam voor houthandelaar of houtsprokkelaar.
Mut, Muth. Duitse vadersnaam, van Germaanse voornaam Môda, zoals in Modard.
Müter: De Muyter, afleiding van Middelnederlands muyten, meuten, moyten ‘oproer maken, in opstand komen’.
Mutert. Vadersnaam. Germaanse voornaam Môd-hard (zie Modard).
Mutité, van. Plaatsnaam Munte, Oost-Vlaanderen.
Muts, Muste: Bijnaam naar het hoofddeksel, de muts. Of beroepsnaam. Ook huisnaam. Muste door omkering van volgorde van klanken uit Mutse.
Mutsaard, Mutsaert, Mutsaerts, Mutsaets, Mutsaars, Mutsaarts, Mutsaers, Mutsers, Musters. Naam uit het Middelnederlandse mutsaert: takkenbos. Beroepsnaam voor de houthandelaar of houtsprokkelaar.
Mutsch, Mutschen, Mutch, Moutschen, Moutshen, Mutschmann: Zwabisch Mutsche, van werkwoord mutschen: mompelen, brommen, onduidelijk fluisteren. Bijnaam.
Mutterer. Afleiding van Middenhoogduits mutte: schepel, rnud. Beroepsnaam van de korenmeter.
Mutton. Engelse familienaam Mutton, van Oudfrans mouton: schaap.
Mützenich, Mutzenich: Plaatsnaam Mützenich (Duitsland).
Muussers, Muusers, Muusses, Muusse. Vadersnaam, verkorte vorm uit de voornaam Bartholomeus (:zoon van Tolmai).
Muijden, van: Plaatsnaam Sint-Anna-ter-Muiden (Sluis, Zeeuws-Vlaanderen): 1273 Muda, 1334 ter Mude. Ook de Muide in Gent (Oost-Vlaanderen).
Muyderman, Muijderman: Theoretisch Mu(i)deman, van plaatsnaam Muide: mond(ing), bijvoorbeeld Muiden (Noord-Holland), Arnemuiden enz. Maar waarschijnlijk is Muyderman veeleer uit Muylderman te verklaren.
Muijen, Muijens: Vadersnaam. Van Moyens, van Middelnederlands Moidin, van Moudin, vleivorm van Germaanse voornaam.
Muijlaert, Mullaert, Mulert, Muylaerts, Muijlle, Muille, Muyllaert, Meulaerts: Afleiding van Middelnederlands werkwoord mulen ‘een muil of snoet zetten, een zuur gezicht trekken, morren’; vergelijk muyler, muylaert ‘mokker’. Duits Mulert, Mulart ‘Maulheld’. Zie ook Mulard.
Muijsenberg, van den: Plaatsnaam Muizenberg bij Breda (Noord-Brabant), in Rekem en Uikhoven (Belgisch-Limburg).
Muyle, Muijlle, Muille, Muyll, Muylle, Muyls, Muylst, Mulle, Mule, Muuls, Muûls, Muls, Mulst. Naam uit het Middelnederlandse mule: muil, bek, snuit. Bijnaam voor iemand met een grote mond of voor een roddelaar.
Muylem, van, van Muijlem, van Muylen: 1. Plaatsnaam Muilera in Appelterre, Aspelare, Nederhasselt, Outer (Oost-Vlaanderen). 2. Variant van Mullem.
Muysel, van, der, van Muyzen, van Muijsen: Plaatsnaam Muizen (Antwerpen, Limburg).
Muysenberg, van den Muysenbergh, van den, van den Muijsenberg, van den Muisenberg: Plaatsnaam Muizenberg in Rekem en Uikhoven (Limburg).
Muysere, de, Muser, de, Muysers, de Muyzere, de Muyzer, Muyzers, Muijser, Muizers, Muizer, de Muzere, de Meusere, Meuser: 1. Beroepsnaam van de doedelzakspeler, van Middenenderlands werkwoord musen. 2. Afleiding van Middenenderlands musen: peinzen. Bijnaam voor een piekeraar.
Muysewinckel, Muysewinkel (van), (van) Muyzewinckel, Muyzewinkel, van (den) Muysenwinkel, (van) Muiswinkel, van den Muysewinckel, Maaswinkel, van Meysewinkel, van Mousukel, van Mousuken, van Mozuincq, van Mozuing, van Moswinck, van Mosuinck, van Mosuenck, van Mosnenck. Familienaam uit de plaatsnaam Muiswinkel in Ravenswaaij (Gelderland), Dalfsen (Overijssel) of Muyswinckel in Manegem bij Tielt. Er bestond ook een Meiswinkele in Hasslinghausen (Noordrijn-Westfalen).
Muis, Muijs, Muys, Muijsers, Muysers, Muijskens, Muyskens, Muijsson, Muysson. Vadersnaam. Zie Muijser.
Muyshond, Muyshondt, Muijshondt, Muijshond, Muyshont, Muysont, Muysond, Muysschondt, Muysoms, Muysons, Muysson. Familienaam uit het Middelnederlandse muushont: kat, wezel, muizenvanger. Bijnaam of beroepsnaam. Vergelijk Duits Mausehund, Mauschund.
Muijskens: Verkleinvorm van Muis, Muz, du: Verkeerde lezing van Dumur ‘van de muur’?
Muyt, de, de Muijdt, de Muydt: Bijnaam voor de Muyter?
Muyter, de, de Muijter, de Muyttere, de Muytere, de Moyter, de Meutter, de Meuter, Demeutre, Muyters, Muijters, Meuter, Meute, de Muyt, de Muijdt, de Muydt; Familienaam uit het Middelnederlandse muyten: oproer maken. Bijnaam voor een oproerling, een muiter.
Muytten, Meyten: Vadersnaam van Moidin, Moitin. Misschien vleivorm van Mald-ger, van Madalger. Zie ook Meyen(s).
Muyzaert, Musard, Musar, Musa, Meysaert: 1. Middelnederlands musaert: sukkel, dwaas, lomperd. 2. Afleiding van musen, Oudfrans muser: op de doedelzak spelen. 3. Afleiding van Middenenderlands musen: peinzen, piekeren. Zie De Muyser.
Myaux, Miaux: 1. Plaatsnaam Mignault (Henegouwen), uitspraak mya. ZieMéaux.
Mijer, van de: Wellicht de Meier met secundair voorzetsel? Of –met wisseling van de bilabialen w/m -uit van de Wijer.
Myklebost, Myklebust: Noorse plaatsnaam Myklebost.
Mijle, van der; Vermeijlen: Plaatsnaam Mijl ‘mijl, banmijl, rechtsgebied van een stad’.
Mynck, de. Brabants gapalataliseerd van De Munck.
Mijnheer, Minheere, Menheer, Menheere, Menhere: Mijnheer was een titel voor een landsheer, een adellijk of aanzienlijk man.
Mijnlieff: Vergelijk Meliefste.
Mynsberghe, Mynsberge, Mijnsbergen, Mijnsbergh, Mijnebergen, Minsberghe, Misbergen: Variant van van Wijnsberghe, met wisseling van de lipmedeklinkers w/m. (vergelijk dial. Manneer, van wanneer), nog bevorderd door assimilatie Van Wijnsberge, van Va(n)mijnsberge. Of hypercorrect voor Mijsbergen?
Mys, Mis, Mijs: 1. Vadersnaam. Korte vorm van de voornaam Amijs, Oudfrans amis, van Latijnse amicus. Literatuurnaam. 2. Spellingvariant van Meijs.
Myser, de. Ontrond van De Muzere?
Mijsberg: Plaatsnaam in Chaam (Noord-Brabant):
Myten, Myte, Mijte, Mijten: 1. Bijnaam naar de muntnaam. Middenenderlands mite: kleine koperen munt. Vergelijk Penninck. 2. Vergelijk ook Meyts.
Mytenaere, de, Mytenaer, de, (de) Myttenaere, de Mijttenaere, (de) Mittenaere, de Mythenaere: Afleiding van Middelnederlands mite; mijt, kleine koperen munt. Beroepsnaam van de munter, muntmeester. Vergelijk De Muntenaer.
'