Gilden in Nederland
Een gilde is een beroepsgroep of beroepsvereniging die als fenomeen opkwam in de Middeleeuwen en bestaan heeft tot in de achttiende eeuw. Gildes waren bedoeld om kennis en ervaring te delen. Personen met hetzelfde beroep volgden via het gilde een opleiding en werden zo vakmensen. Ook kwam een gilde op voor de belangen van de leden: een gilde had dikwijls een spaarpot voor bijvoorbeeld zieken en bood zo een vorm van sociale zekerheid. De gilden kunnen in die zin beschouwd worden als een soort voorloper van de vakbond.
Na een periode van economische teruggang in de vroege middeleeuwen, bloeide na 1000 de handel weer op. De opbloeiende handel in de steden leidde vanaf de elfde eeuw tot de opkomst van gilden.
Wie in een stad een bepaald vak uit wilde oefenen, ging – vaak op jonge leeftijd – als ‘gezel’ in de leer bij een gildemeester. Na een opleiding van gemiddeld vijf tot negen jaar, kon de gezel als hij geoefend genoeg was een ‘meesterproef’ afleggen. Na het succesvol afleggen van de meesterproef trad hij als vakman toe tot de gilde en mocht hij een eigen bedrijf beginnen.
De gilden hadden in de stad het monopolie op de productie van goederen. Ook stelde een gilde de prijzen vast. Door dit monopolie konden gilden de prijzen hoog houden en voorkwamen ze concurrentie tussen de gildeleden. Daardoor kon er op vrij grote schaal gewerkt worden. Nadelen van het gildemonopolie waren het feit dat de prijzen van producten kunstmatig hoog konden werden gehouden en een gebrek aan concurrentie tot kwaliteitsverlies kon leiden.
Al in de tijd van de Romeinen bestonden er gilden, de zogenoemde collegia. De collegia kunnen beschouwd worden als een soort voorlopers van de gilden. Anders dan de gilden in de Middeleeuwen, was toetreding tot collegia niet verplicht, maar een vrijwillige keuze. Verder regelden deze collegia niet de concurrentie tussen de gildeleden door prijscontrole.
Vanaf het einde van de achttiende eeuw raakten de gilden in verval. In 1798 werden de eerste opgeheven. In Nederland gebeurde dit voor het eerst in 1798 tijdens de Bataafse Republiek. In de jaren die daarna volgden werden de gilden verschillende keren afgeschaft en weer in ere hersteld. Ten slotte werden ze definitief afgeschaft door het net nieuwe Koninkrijk in 1818. Twee jaar later werd wettelijk bepaald dat de overgebleven gildekassen en andere bezittingen van de gilden toekwamen aan de stadsbesturen.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw kwamen er vakbonden op, waarvan de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDV) uit 1894 meestal beschouwd wordt als eerste echte vakbond. Aanvankelijk waren vakbonden verboden, maar in de twintigste eeuw werden ze toegestaan. Vakbonden komen net als de gilden op voor de belangen van hun leden en vormen in sociaal opzicht een vangnet.