Joodse sporen in ...

Inhoud:

 

- Aerdenhout

- Almelo

- Alkmaar

- Amsterdam

- Amstelveen

- Arnhem

- Bergen

- Beverwijk

- Blaricum

- Bussum

- Castricum

- Den Helder

- Edam

- Enkhuizen

- Haarlem

- Heemstede

- Hilversum

- Hoorn

- Naarden

- Ouderkerk aan de Amstel

- Overveen

- Raalte

- Santpoort

- Texel

- Utrecht

- Weesp

- Wijk aan Zee

- Zaandam

- Zandvoort

- Zwolle

 

Aerdenhout

Tot de aanleg van de tramverbinding Haarlem-Zandvoort (1899) bestond Aerdenhout vrijwel geheel uit zeventiende- en achttiende-eeuwse buitenplaatsen. Als eerste villawijk werd het Aerdenhoutpark (1899) ingericht, gevolgd door de villaparken Koeduin (1908) en Oosterduin (1912). Ten westen van Aerdenhout kwamen de villawijken Klein Bentveld (1907), Groot Bentveld en Naaldenveld (beide 1928) tot ontwikkeling en aan de oostzijde van het dorp de middenstandswijken Rijnegom en Boekenrode (beide 1924). In 1928 kreeg het een station aan de spoorlijn Haarlem-Leiden. Aerdenhout had geen synagoge, die van Haarlem en Zandvoort waren voor de oorlog de dichtstbijzijnde.


Aerdenhout werd, met Zandvoort, een bestemming voor schoolreisjes. Zo gingen de leerlingen van Talmoed Tora op 12 juli 1911 naar deze plaats. Dit werd in het Nieuw Israëlietisch Weekblad gemeld. Op 16 augustus 1916 ging de heer A. Prins, leraar aan de Nederland Israëlietische Godsdienstarmenschool, met zijn leerlingen, naar Aerdenhout.

 

Asterlaan 39 – gezin Speyer
Dit gezin, met vijf jonge kinderen, zocht via een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 12 december 1941 een hulp in de huishouding. Het was het gezin dat het bedrijf van H. Speijer, sponsen- en zeemleerhandel uit Amsterdam leidde.

 

Clematislaan 6 – mevrouw Hamburg – Leuvenberg
Mevrouw Hamburg – Leuvenberg adverteerde op 31 oktober 1941 in Het Joodsche Weekblad en zocht toen een hulp in de huishouding. Dit was Henriëtte Suzanna Leuvenberg (Oss, 17 september 1905 – Amsterdam, 14 mei 1977) die zich in 1934 verloofde met advocaat Mr. Isidore Lodewijk Hamburg (Amsterdam, 27 juni 1901). Zij huwden op 9 april 1935 in Haarlem. De twee meisjes waren Roseline Cato en Elisabeth Marianne. Het gezin woonde hier sinds april 1939. Isidore was betrokken bij De Joodsche Wachter, het orgaan van de Nederlandschen Zionistenbond. Tijdens de bezetting had Isidore een aanstelling in de Joodsche Raad, voor Aerdenhout was hij verantwoordelijk voor de afdeling Reis- en Verhuisvergunningen. Isidore verhuisde in 1980 naar Beth Juliana in Herzliya.

 

Clematislaan 17 – gezin Pool
In een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 21 november 1941 zocht het gezin Pool een hulp in de huishouding. Dit was het gezin van vertegenwoordiger Philip Pool (Amsterdam, 6 februari 1907 – Sobibor, 16 juli 1943), zijn echtgenote Jansje Eva de Jong (Apeldoorn, 12 mei 1910) en hun kinderen Matthijs Henoch (Amsterdam, 19 augustus 1940 – Westerbork, 17 augustus 1943) en Joachim Elkan (Joost, Westerbork, 9 oktober 1943). Voordat het gezin naar Aerdenhout verhuisde, in 1940, woonde het gezin vanaf 1939 in Amsterdam. Eva werkte als tandartsassistente bij tandarts Sanders op de Van Eeghenstraat 115. Philip bij Polak & Schwarz’s Essencefabrieken in Zaandam. Tijdens de oorlog kwam het gezin op de ‘Barneveld-lijst’. Eva en Joost werden op 4 september 1944 naar Theresienstadt gedeporteerd. Zij overleefden de oorlog.

 

Dahlialaan 44 – Wolfgang Weisz
Op 6 maart 1937 vierde Wolfgang Weisz zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Wolfgang was een zoon van Josef (Jozef) Weisz (Flamersheim, 16 mei 1893 – 1976) en Erna Falk (Krefeld, 2 juli 1893 – Tröbitz, 6 mei 1945). In 1933 vluchtte de zionistische Jozef Weisz, koopman, met zijn vrouw Erna Weisz-Falk en zoons Wolfgang (29 maart 1924) en Klaus Albert (Keulen, 11 juni 1928) naar Nederland. Zij waren geïnterneerd van 29 januari 1942 tot 11 januari 1944, toen zij op transport gingen naar Bergen-Belsen.

 

Brederoolaan 9 – Kaufmann
Het gezin Kaufmann woonde hier rond 1938.

 

Hoogeweg 33 – melkerij Mariënbosch
Deze zuivelhandel leverde rond 1935 (ook) koosjere melk.


Alfred Leonhard Tietz
Merellaan 9 – mevrouw Tietz
Rond 1939 woonde mevrouw Tietz op dit adres, zij was een contactadres voor de Joodsche Vrouwenraad in Nederland. Mevrouw Tietz was Margarete Caecilie Dzialoszynski (Berlijn, 31 augustus 1887 – Londen, 26 februari 1972). Zij was een dochter van Albert Ariel Dzialoszynski, een groothandelaar, en Emma Sarah Meyermann. Margarethe trouwde met Alfred Leonhard Tietz (Stralsund, 8 juni 1883 – Jeruzalem, 4 augustus 1941), zoon van de warenhuis-ondernemer Leonard Tietz. In 1914 nam Alfred de warenhuisketen over, Leonard Tietz AG, met 5000 werknemers. Onder de leiding van Alfred had de keten in 1929 49 filialen en 15000 werknemers.
Kort na de machtsovername door Hitler in 1933 werden de Joodse ondernemingen geboycot en Alfred werd in april 1933 gedwongen om zich terug te trekken uit de onderneming. In juli 1933 werd de onderneming omgedoopt tot ‘Kaufhof’.
In 1934 vluchtten Alfred en Margarethe naar Amsterdam. Kort voor de Duitse inval in Nederland lukte het Alfred en Margarethe om met een schip naar het Britse Mandaatgebied Palestina te ontkomen. Margarethe was rond 1938 actief in de Joodse Vrouwenraad in Nederland.

 

Merellaan 34 – gezin Van Straten
In een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 9 januari 1942 zocht dit gezin een net meisje of huisknecht.

 

Oosterduinweg 249 – Karel Josef Edersheim
Karel Josef Edersheim (Den Haag, 7 september 1893 – Amsterdam, 25 mei 1976) woonde hier rond 1934 en was actief in de Nederlandse Zionistenbond.

 

Vondellaan 14 – gezin Hayn
Mevrouw Hayn zocht via een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 21 november 1941 een hulp in de huishouding. Dit was Luise Henriëtte Stern (Berlijn, 27 september 1909 – Auschwitz, 31 januari 1944) en zij woonde hier met haar man, Herbert Emil Leopold Hayn (Berlijn, 25 maart 1904 – Auschwitz, 31 januari 1944).

 

Westerlaan 19 – Samuel de Kadt
Samuel de Kadt (Oss, 20 april 1875 – Bloemendaal, 20 maart 1938) was directeur van de N. V. Hollandsche Maatschappij voor Gecondenseerde Melk te Alkmaar en woonde rond 1936 in Aerdenhout. In 1936 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Samuel was gehuwd met Louise Helene Israëls (Weener, 6 juni 1885 – Auschwitz, november 1943). Zij hadden drie kinderen; Stefan (Rotterdam, 14 december 1906 – Londen, 25 augustus 1948), Rose (Rotterdam, 11 april 1909 – Auschwitz, november 1943) en Louis (Rotterdam, 13 mei 1913 – Auschwitz, 2 september 1942). Voor de verhuizing naar Aerdenhout woonde het gezin op de Heemraadssingel in Rotterdam.

 

Westerlaan 24 – gezin M. Bloch
In Het Joodsche Weekblad van 23 januari 1942 zocht M. Bloch een hulp in de huishouding. Hier woonden Ina Anna Pick (Detroit, 16 april 1882 – Auschwitz, 10 september 1943) en haar echtgenoot Max Bloch (Amsterdam, 1 januari 1882 – Auschwitz, 10 september 1943).

 

Westerlaan 31 – gezin Van Leer
In Het Joodsche Weekblad van 5 december 1941 zocht mevrouw Van Leer een hulp in de huishouding.

 

Zandvoorterweg 8 – Elisabeth Levenbach – Goudeket
Juriste Elisabeth Goudeket (Amsterdam, 17 juli 1894 – Tröbitz, 15 mei 1945) woonde rond 1935 in Aerdenhout en was betrokken bij de Vereeniging van Practisch Palestinawerk (penningmeester). Elisabeth studeerde rechten van 1912 – 1919 aan de Universiteit van Amsterdam. In 1919 promoveerde ze tot doctor. Elisabeth was gehuwd met koopman in elektrische artikelen Adolf Levenbach (Amsterdam, 15 juni 1891 – Bergen-Belsen, 3 maart 1945) en zij hadden twee kinderen, Joost Adolf en Annelie Mia, die de oorlog overleefden. Naast haar baan en haar werk voor de Vereeniging voor Practisch Palestinawerk was Elisabeth secretaris van de Vereeniging Maatschappelijk Werk onder Joodsche Zieken te Amsterdam en bestuurslid). Vereeniging ter bescherming van Joodsche meisjes.

 

Zandvoorterweg 58 – mevrouw Bunge – Hanf
Mevrouw Bunge – Hanf zocht via een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 12 december 1941 een hulp in de huishouding. Heilgymnaste Jennij Hanf (Amsterdam, 16 april 1901) was gehuwd met ‘landenchef’ bij ENKA Hans Bunge (Amsterdam, 13 augustus 1898). Zij hadden de volgende kinderen kinderen; pianist Ernst Alexander (Amsterdam, 19 juli 1924 – Utrecht, 17 juli 1980), Joost (Arnhem, 10 januari 1927 – Arnhem, 24 juni 1928), Lucas (Sao Paulo, 3 augustus 1929) en Hans.
Jennij was een zus van de musicus Robert (Bob) Hanf (Amsterdam, 25 november 1894 – Midden-Europa, 30 september 1944).

 

Zandvoorterweg 90 – J. M. Menko
In een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 14 november 1941 vroeg mevrouw J. M. Menko een hulp in de huishouding. Dit was Frederica Henriëtte Kooperberg (Oosterhout, 7 juli 1877 – Bloemendaal, 24 oktober 1942) en zij was gehuwd met katoen- en manufacturenfabrikant Julius Maurits Menko (Enschede, 24 november 1873 – Bloemendaal, 12 april 1942).

 

Alkmaar

Alkmaar was in 1604 de eerste Hollandse stad waar Joden zich zonder problemen konden vestigen. Nabij Alkmaar, in Groet, was de eerste Joodse begraafplaats in Holland. In de loop van de zeventiende eeuw groeide de Joodse gemeenschap, voor hun godsdienstviering was men nog afhankelijk van huiskamersjoels. In 1792 werd de eerste synagoge aan de Laat gewijd. In 1804 werd de huidige sjoel aangekocht die na een verbouwing in 1844 het huidige uiterlijk kreeg. In 1901 werd een bericht in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland geplaatst, waar werd gemeld dat Alkmaar toen 220 Joodse inwoners had, waarvan er 11 behoeftig waren, in 1905 was dit aantal opgelopen tot 249, in 1928 teruggelopen tot 138.
Na de Tweede Wereldoorlog had de synagoge tot december 2011 andere bestemmingen.

In december 2011 kon de Stichting Alkmaarse synagoge de synagoge feestelijk heropenen. Op zondag 18 december 2011 was er open huis, een fotoverslag is hier geplaatst. Klik de foto’s onder aan voor de vergroting. Nevenstaande foto een foto van de voorgevel, met dank aan I. Salomons.
In 1933 bestond de Alkmaarse synagoge 125 jaar. Ter gelegenheid daarvan verscheen een uitgebreid verslag in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland.

 

Op 28 augustus 1887 werd er een afdeling in Alkmaar opgericht van het Algemeen Israëlietisch Verbond. De president van het district Alkmaar was de heer A. Prins. In 1889 meldde het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland al dat de afdeling kwijnende was.

 

Lekoewod Oelisefeeres
Deze organisatie bestond rond 1917 in Alkmaar en de presidente was mevrouw S. L. van Thijn. In 1926 was E. van Thijn – Van Gelderen de presidente. Waarschijnlijk was dit Dina van Thijn – Van Gelderen (Arnhem, 24 december 1894 – Auschwitz, 15 oktober 1942), echtgenote van Eduard van Thijn (Zaandam, 29 juni 1899 – Auschwitz, 28 februari 1943). Eduards moeder was Santje van Thijn (Zaandam, 1 januari 1872 – Rheden, 5 december 1920), waarschijnlijk de presidente rond 1917. Ten tijde van de oorlog woonden Eduard en Dina in Arnhem.

 

Schoolbestuur
In het schoolbestuur van de Nederlands Israëlietische Gemeente te Alkmaar werden in 1875 benoemd de heren J. D. Hamburger (voorzitter), I. M. Manheim (penningmeester), N. A. Cohen (secretaris). In 1877 werd Hartog Manheim secretaris.

 

Joodse begraafplaats in 1923
In 1923 verkeerde de begraafplaats in een vervallen staat en werd toen opgeknapt en voorzien van een omheining.

 

Doctor in de Rechtswetenschappen Abraham Prins
Abraham Prins behaalde in 1892 zijn doctorsgraad aan de Universiteit van Amsterdam.

 

Godsdienstonderwijzer S. Deen
In 1895 werd S. Deen uit Alkmaar benoemd tot godsdienstonderwijzer van de laagste rang.

 

Joodsch Militair Tehuis
In maart 1940 werd in Alkmaar een Joods Militair Tehuis geopend.

Rijksopvoedingsgesticht, Strafgevangenis en Huis van Bewaring
A. de Wolff werd in mei 1921 benoemd tot godsdienstleraar aan deze instelling.


Benjamin Kuyper
Boterstraat 1a – Benjamin Kuijper
In maart 1932 werd gevierd dat Benjamin Kuijper (Grave, 12 november 1874 – Alkmaar, 28 augustus 1949) 25 jaar voorzitter was van de Israëlitische Schoolcommissie in Alkmaar. Benjamin was middenstander in Alkmaar, bestuurslid van de Kamer van Koophandel van 1922-1949. In 1920 werd hij bij Koninklijk Besluit benoemd tot lid van de Voogdijraad Alkmaar. Benjamin was gehuwd met Femmetje Englander (Amsterdam, 19 december 1863 – Alkmaar, 13 juni 1935).

 

Breedstraat 43 – Lokaal Peperkamp
In het lokaal van de heer Peperkamp op de Breedstraat werd op 13 november 1892 het huwelijk tussen Aaltje van Kreveld (Hoorn, 30 juli 1861 – Auschwitz, 19 februari 1943) en Marcus van der Kop (Alkmaar, 5 april 1865 – Alkmaar, 19 april 1930) ingezegend.

 

Fabrieksweg 16 – N. V. v/h Hoogenstraaten & Co
Deze fabriek was in 1936 in Alkmaar gevestigd en leverde verduurzaamde levensmiddelen. Alle busgroente (blikgroente) stond Onder Rabbinaal Toezicht. Het bedrijf was tot 1969 op dit adres nabij het station gevestigd.

 

Gedempte Nieuwesloot B 456 – leraar Philip Levie Frenkel
In de nacht van 17 op 18 januari 1887 overleed Philip Levie Frenkel (Amsterdam, 28 november 1817), 45 jaar lang onderwijzer aan de Israëlietische school te Alkmaar. Vóór Alkmaar werkte Philip bij het Nederlands-Israëlietische Jongensweeshuis te Amsterdam, en op 14 oktober 1884 herdacht hij de dag dat hij 50 jaar onderwijzer was.
Philip was gehuwd met Sara Salomo en zij hadden zeker een dochter, Rosalie (Alkmaar, ca. 1847). In de tijd dat Philip gekeurd moest worden voor militaire dienst woonde hij op het Bussenschuthofje in Amsterdam, een zeer armoedige slop bij de Rapenburgerstraat.

 

Groot Nieuwland 2 – J. Jacobson

Rond 1892 was hier J. Jacobson, lompensorteerder gevestigd.

 

Hofstraat 11 – Leraar Abraham de Wolff
Godsdienstleraar Abraham de Wolff vierde in 1938 zijn 25-jarig jubileum. Het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland deed verslag.

 

Hofstraat 13 – Joodsche Raad voor Amsterdam, bureau Alkmaar
In de consitoriekamer hield Bureau Alkmaar van de Joodsche Raad in 1941 spreekuren op zondag van half twaalf tot half een en op dinsdag en donderdag van drie tot half vier.

 

Kaasmarkt – gezin Fortuin
Jacob Fortuin en Duifje Fortuin-Blok woonden hier rond 1884. Hun zoon Bernard Jacob (Alkmaar, 29 oktober 1871 – Sobibor, 14 mei 1943) werd op 8 november 1884 Bar Mitswah (kerkelijk meerderjarig). Jacob Fortuin had een zaak in ‘gemaakte klederen’, dorskleden, koetouwen en zakken. Ten tijde van de oorlog woonde Bernard op de Weesperzijde 35hs te Amsterdam.

 

Kanaalkade 38a – Louis Prins
Op 24 augustus 1895 werd Louis Prins (Alkmaar, 15 augustus 1882 – Sobibor, 9 april 1943) Bar Mitswah. Hij was de zoon van de agent voor de Staatsloterij, voorzitter van de Joodse gemeente en voorzitter van de Kamer van Koophandel in Alkmaar Aron Prins (Alkmaar, 11 december 1836 – Alkmaar, 26 oktober 1927) en Roosje de Jonge (Amsterdam, 9 november 1838 – Alkmaar, 5 februari 1900). Louis was de jongste zoon. In het gezin van Aron en Roosje waren er naast Louis de volgende kinderen: Abraham (Alkmaar, 12 juni 1866 – Auschwitz, 11 februari 1944), Rosalie (Alkmaar, 28 oktober 1867 – Auschwitz, 31 augustus 1942), Jacob (Alkmaar, 25 juni 1869 – Amsterdam, 22 januari 1942), Alida (Alkmaar, 17 april 1871 – Amsterdam, 11 november 1942), Isaak (Alkmaar, 3 maart 1873 – Sobibor, 26 maart 1943), Willem (Alkmaar, 14 januari 1875 – 26 oktober 1966), Jeannette (Alkmaar, 14 augustus 1876 – Auschwitz, 19 februari 1943) en Anna (Alkmaar, 8 februari 1878 – Sobibor, 21 mei 1943). Het huis op de Kanaalkade was de woning van Louis, het is niet bekend waar het gezin van Aron en Roosje woonde tijdens de Bar Mitswa van hun zoon.

Bij het overlijden van Aron Prins verscheen een kort bericht in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland: ‘Woensdag j.l. is te Alkmaar overleden, in den gezegenden ouderdom van 90 jaar, de heer A. Prins Azn., collecteur der Staatsloterij, Ridder in de orde van Oranje-Nassau. De overledene was een respectabel man, geëerd zoowel onder de andersdenkenden als onder zijne geloofsgenooten, om zijn rechtschapenheid en voorbeeldigen levenswandel. In de Alkmaarsche Gemeente heeft hij de belangen dier Gemeente en van hare verschillende instellingen trouw, onvermoeid en met groote toewijding gediend. Morgen (Vrijdag) wordt het stoffelijk overschot van den man, die gewerkt heeft zoolang het dag was, te Muiderberg ter aarde besteld.’
Na de uitvaart verscheen een uitgebreider in memoriam, dat hier is te lezen.

 

Laat 105 – bakker Elte
Bakker S. Elte had een koosjere brood- en banketbakkerij had op de Laat 105. Rond 1911 had hij op dit adres ook een koosjere lunchroom en vanaf 1912 adverteerde hij met de toevoeging pension. Dit betrof Pension Montevideo in Bergen, hij baatte dit pension uit.

 

Laat 123 – poelier G. N. Meijroos
Op dit adres verkocht poelier Meijroos in 1939 zijn koosjere braad- en soepkippen.

 

Laat 194 – B. J. Leeuwenberg
In 1935 vestigde arts B. J. Leeuwenberg zich op dit adres.

 

Langestraat 17 – Firma W. Nederkoorn
Deze firma publiceerde rond 1907 De Joodsche Wachter. In 1908 werd hier uitgegeven Losse gedachten van een Burgerjood. Van 1879 – 1915 was deze boekhandel / boekbinderij en uitgever op het adres gevestigd.

 

Langestraat 70 – Hotel-Restaurant Proot
In 1936 adverteerde deze onderneming in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland.

 

Langestraat 86 – gezin Prins – Jacobson
In 1898 woonde op dit adres het gezin Prins – Jacobson. Dit waren advocaat en procureur Abraham Prins (Alkmaar, 12 juni 1866 – Auschwitz, 11 februari 1944) en zijn echtgenote Adelheid Rosette Jacobson (Amsterdam, 4 september 1877 – Amsterdam, 7 mei 1939).

 

Langestraat 91 – Stomerij en Ververij S. Krom
Op dit adres was rond 1930 de Stomerij en Ververij van S. Krom gevestigd. Krom had naast Alkmaar zaken in Amsterdam, IJmuiden, Den Helder en Zaandam.

 

Luttik Oudorp 68 – familie Drukker
Het verhaal over het poppenhuis van Marjan Drukker is hier te lezen.

 

Magdalenenstraat 17 – A. Englander
Rond 1928 woonde hier A. Englander die toen voor Alkmaar optrad voor een inzamelingsactie voor minder bedeelden tijdens Pesach in Eretz Israël.

 

Max Laine Pontstraat – L. Kannewasser
In het begin van de Tweede Wereldoorlog zocht het gezin Kannewasser een hulp in de huishouding.

 

Mosterdsteeg hoek Spanjaardstraat – Baan’s Cacaofabriek
Deze cacaofabriek bestond rond 1906 in Alkmaar en adverteerde regelmatig in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland. Baan produceerde Alcmaria Cacao.

 

Nassauplein 7 – P. A. de Lange
Verzekeraar P. A. de Lange was hier rond 1937 gevestigd en adverteerde in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland.

 

Parklaan 12 – leraar Jonas L. Kalkoene
Rond 1893 was Jonas L. Kalkoene (Amstedam, 8 mei 1845) godsdienstleraar in Alkmaar. Hij was al godsdienstleraar op 23 juli 1861, en bij een bericht hierover in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van juli 1901 werd dit in herinnering gebracht, samen met het feit dat hij de laatste 23 jaar, dus sinds 1878 in de Alkmaarse kille (godsdienstige gemeente). Daarvoor was hij godsdienstleraar in Zaltbommel. Uiteindelijk zou hij de zestig jaar als leraar volmaken. Rond 1900 woonde Kalkoene op de Parklaan 12.

 

Payglop A 15 – I. M. Manheim
Rond 1881 kon men hier koosjer eten.

 

Schapensteeg 14b – Manufacturenzaak Engelander
A. Engelander had rond 1889 een manufacturenzaak in Alkmaar.

 

Scharloo 9 – gebroeders Hoed
De begrafenisonderneming van de Gebroeders Hoed was hier rond 1933 gevestigd. In 1937 adverteerde Hoed ook met het bericht dat men een stalhouderij had.

 

Stationsweg 60 – Paviljoen Kinheim
Dit café-restaurant was hier rond 1934 gevestigd en adverteerde in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland. Het werd aanbevolen door P. J. L. Joosten.

 

Varnebroek 15-17 – Cacao Ringers
Hier was de eerste Alkmaarse vestiging van het Alkmaars-Rotterdamse bedrijf Ringers gevestigd, later ging het bedrijf naar de Noorderkade 27. Ringers fabriceerde chocolade, waaronder ook koosjere chocolade. Meer over Ringers via deze link.

Op 11 februari 1927 schreef men in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland: ‘Zooals elk jaar, zal ook thans de firma Ringers, Chocoladefabrieken, Baan te Rotterdam en te Alkmaar, voor het Paaschfeest en voor ritueel gebruik geoorloofd, Cacao, Chocolade, Bonbons, Couverture, Hopjes, Pepermuntfondant en Balletjes in den handel brengen. De superieure qualiteiten waardoor der firma Ringers’ Fabrieken hun debiet zoo enorm zien toenemen heeft haar ook in de Joodsche huizen de plaats gezien toebedeeld die ze verdient. Haar pogen, onzen ritus, in het verkrijgbaar stellen van Paaschartikelen, te bevorderen kunnen we slechts met sympathie begroeten’.

 

Verdronkenoord 23 – gezin Van Creveld
In het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 22 september 1893 stond de annonce dat Aaltje van der Kop – Van Creveld (Hoorn, 30 juli 1861 – Auschwitz, 19 februari 1943) op 18 september was bevallen van een welgeschapen zoon. De zoon in kwestie was de latere handelaar in lompen Salomon (Alkmaar, 18 september 1893 – Auschwitz, 30 april 1943). Aaltje was gehuwd met koopman Markus van Creveld (Alkmaar, 5 april 1865 – Alkmaar, 19 april 1930). Na Salomon kregen Aaltje en Markus nog vijf kinderen; Dina (Alkmaar, 18 februari 1895 – Auschwitz, 11 december 1942), Esther (Alkmaar, 30 oktober 1896 – Amsterdam, 26 april 1978), Hartog (Alkmaar, 22 juni 1898 – Sobibor, 2 april 1943), Judith (Alkmaar, 7 december 1899 – Auschwitz, 21 mei 1944) en Meijer (Alkmaar, 7 oktober 1901 – Antwerpen, 23 mei 1925). Het adres op het Verdronkenoord is het laatste adres van Aaltje, het is niet bekend of zij ook in 1893 hier al woonde.

 

Verdronkenoord 79 – E. S. Hamburger
Ezechiel Samuel Hamburger (Alkmaar, 18 januari 1887 – Alkmaar, 18 juli 1951) woonde hier rond 1929 en was in 1929 het Alkmaarse contactadres voor een inzamelingsactie voor minder bedeelden in Eretz Israël tijdens Pesach. In 1935 was hij voorzitter van de Joodse gemeente in Alkmaar.

 

Westerweg 250 – Joodse begraafplaats
Op deze locatie is de Joodse begraafplaats van Alkmaar te vinden.

 

Almelo

De geschiedenis van de Joden in Almelo gaat terug tot de zeventiende eeuw. In de twintiger jaren van de achttiende eeuw wonen er nog geen tien mannelijke Joodse inwoners in de stad, maar aan het einde van deze eeuw geldt Almelo voor Nederlandse begrippen als middelgrote Joodse gemeente. In de negentiende eeuw neemt het aantal Joodse inwoners gestaag toe, rond 1900 heeft de gemeente het hoogtepunt van haar groei bereikt.

De eerste synagoge van Almelo lag in de Bodden. De stichtingsdatum is niet bekend, maar het gebouw was in 1803 al in gebruik. Door de groei van de gemeente werd de synagoge te klein, vandaar dat er in 1846 een nieuw gebouw in de Schalderoistraat ingericht werd.

De eerste begraafplaats lag op het Sluitersveld aan de Kerkhofweg. Er werd al vóór 1775 begraven. De begraafplaats aan de Boddenstraat werd in 1846 aangelegd.

De families Salomonson (o.a. Mozes, Joseph en Godfried), Bendien en Hedemann hebben een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de Almelose textielindustrie en de oprichting van de Koninklijke Stoomweverij in het nabij Almelo gelegen Nijverdal.


In het midden van de negentiende eeuw werd in Almelo een studiegenootschap opgericht, waardoor de plaats een grote aantrekkingskracht uit op Joden uit de omgeving kreeg. Over het Joodse onderwijs in Almelo is weinig bekend.

Voor het aanzienlijke aantal armen werd zorg gedragen door een liefdadigheidsgenootschap, dat in 1855 opgericht werd. Emigranten uit Oost-Europa werden ondersteund door een apart, in 1900 opgericht genootschap. Voorts waren er in Almelo op sociaal, cultureel en maatschappelijk gebied allerlei verenigingen actief. In de dertiger jaren van de twintigste eeuw kwamen in Almelo zionistische activiteiten tot ontplooiing. Daarnaast waren er in Almelo verscheidene groepen Palestina-pioniers, die contacten onderhielden met de Chaloetsiem-beweging te Deventer.


Tijdens de bezettingsjaren werden in Almelo dezelfde anti-Joodse maatregelen genomen als elders in het land. In 1941, na de verwijdering van de Joodse kinderen uit het onderwijs, werd er een Joodse school opgericht. Deze bleef tot februari 1943, toen de deportaties al in volle gang waren, bestaan. Het overgrote deel van de Joodse inwoners van Almelo is weggevoerd naar de concentratiekampen en heeft de oorlog niet overleefd. De synagoge is ongeschonden behouden gebleven, net als de wetsrollen en andere rituele voorwerpen.

De Joodse gemeente van Almelo werd na de oorlog heropgericht en is nog steeds actief. Op 2 november 1980 werd de huidige synagoge op het Kerkplein ingewijd, voor een belangrijk deel ingericht met het interieur van de oude synagoge aan de Schalderoistraat. Sinds april 1999 draagt het gebouw de naam Aron Haas Synagoge, als eerbetoon aan de stuwende kracht achter de heropbouw van de Almelose Joodse gemeente in de naoorlogse jaren. De synagoge is niet meer in gebruik en sinds 2013 heeft het gebouw de functie van dagopvang voor senioren.

In mei 2000 werd de renovatie van de begraafplaats aan de Boddenstraat en het bijbehorende metaheerhuisje voltooid. In december 2004 werd op diezelfde begraafplaats een marmeren gedenkplaat onthuld met de namen van de niet teruggekeerde Joodse inwoners. Van de 265 weggevoerde Joodse Almeloers keerden er maar zes terug.

Bij Almelo hoorde ook de Joodse gemeenschap van Vriezenveen. In het begin van de negentiende eeuw woonde er een tiental Joodse gezinnen en vonden er godsdienstoefeningen plaats. Tussen circa 1880 en 1923 was er in Vriezenveen een synagoge in gebruik, gelegen aan de Almelose weg. Het pand is lang in gebruik geweest als timmerwerkplaats.

 

 

 Amsterdam

Namenlijst op alfabetisch volgorde van bekende  Amsterdamse Joodse personen en/of bedrijven Joden hebben een grote invloed gehad op het leven in Amsterdam. Vrij logisch wanneer men ziet dat de Joodse bevolking 10% was van de totale bevolking van de stad. 

A
Hendrik Aalsvel
Israël Aandagt
Josephina Aardewerk
Marianne Abas
Pinas Abas
Salomon Abas
Jacob Abendana Namias
Eliazer Abrahams
Eliezer Abrahams
Elisabeth Abrahams – Wolf
Gerrit Abrahams
Saartje Abrahams – Truder
Simon Abrahams
Salomon Abrahamson
Jacob Achttienribben
Lea Achttienribben – Mol
Andries Agsteribbe
Estella Agsteribbe
Sonia Alomis
Arnold Aletrino
Abraham Allegro
Hartog Allegro
Maurits Allegro
Naatje Allegro-Cohen
Pim Allwin
Bob van Amerongen
David Apfelbaum
Abraham Emanuel Arbeid
Isaac Arbeid
Dolf Aronson
Leendert (Lex) Aronson
Alexander Asro
Henriëtte Asscher
Menachem Asscher
Eli Asser
Elisheva Auerbach-Polak
Maurits Auerhaan
Rebecca (Bep) Auerhaan
Hans Aussen
B
Jacobus Baars
Sara Bacharach
Simon Bacharach
Francina Bachra
Gerhard Badrian
Ernst Baer
Abraham David Bamberg
David Leendert Bamberg
David Tobias Bamberg (1843)
David Tobias Bamberg (1904) – Fu Manchu
Donald Bamberg
Eduard Bamberg
Eliaser Bamberg
Emile Bamberg
familie Bamberg
Tobias Bamberg
Theo Bamberg – Okito
Sandor Baracs
Meijer Barber
David Barmes
Heijman Barnstein
Loet Barnstijn
Jacques Baruch
Moritz Baruch
Siegfried (Friedl) Baruch
Daan Barug
Simeon Batavier
Leon Beek
Anneke Beekman
Clara van Beek
Erica van Beek, boek Over Leven
Olga van Beek – Bock
Samuel Beem
Leon Beesemer
Willem Beffie
Bertha Belinfante
Emilie Belinfante
Emilie Josephine Belinfante
Frieda Belinfante
Raphaël Belinfante
Jacob Israel Belmonte
Henriëtte Benavente
Johan Benders
Else Berg
Arnold van den Bergh
Rosette Berlijn
Sarah Bernhardt
Izak Gerrit Betel
Ruben Beugeltas
Sonja (Sara) Beugeltas
David en Johanna Bierman
Tobias Biallosterski
Philip Bialowitz
Dina van Bienen
Jakob Hermann Bier
Marion van Binsbergen
Sara Blanes
Meijer Bleekrode
Andries Blits
Jacob Blits
Meijer Blitz
Salomon Meijer Blitz
Jacob van Blitz
Albert, Max en Lippmann Bloch
Aaron Bloemendal
Hans Bloemendal
David Blok
Gerrit Blom
Gerrit Blom (door Wally de Lang)
Bennie Bluhm
Henriëtte Boas
Marcus Boas
Roosje (Rosette) Boas
Johanna Bodenheimer – Heijmann
Leon Boedels
Ina Boekbinder
Rosa Boekdrukker – Hirsch
Barend Boekman
Emanuel Boekman
Lisette Bolle
Mirjam Bolle
Bolletje
Cornelis Bombach
Alida Bonn
Salomon Bonn
Karel Bönnekamp
Jozef Borer
Daniel Borstel
Klara Borstel – Engelsman
Elisabeth Bosboom
Henriëtte Bosman-Boom
Henriette Bosmans
Abraham Elias Boutelje
Isaac Brander
Siegfried Brandt
Ben Bril
Eliazar Brilleman
Ies Brilleman
Jacob Brilleslijper
Klaartje Brilleslijper
Rebekka Brilleslijper
Abraham Broches
Aron Broches
Carry van Bruggen
Brutale Coba
Arnold Bueno de Mesquita
Jacob Bueno de Mesquita
Joseph Bueno Vivas
Caroline Bunjes – Rosenthal
Louis Busnach
Sani van Bussum
Karel van Buuren

C
Leonardus Calff
familie Calisch
Isaac Marcus Calisch
Moritz Calisch
Koos Caneel
Samuel Canes
Maup Caransa
Fie Carelsen
Salo Carlebach
Simon Caun
Jacques Cauveren
Sydney Cauveren
Salomon Chelem
Ribca Chichou
Joseph Chumaceiro
André Citroën
Jacques David Citroen
Margaretha Citroen
Paul Citroen
Jacob Felix van Cleef
Sonja van Cleef
Daniel Henriques Coëlho
Isaac Coezijn
Fré Cohen
Frits Cohen
Mozes Cohen
Nathan Cohen
Rob Cohen
Virrie Cohen
Philip en Sara Cohen de Lara
Mozes Cohen Paraira
Else Cohn
Marty van Collem
Louis Colmans
Eliazer Content
Jacob Mozes Content (rebbe Jokef)
Louis Contran
Isaac Coppenhagen
Mordechai en David Cortissos
Moses Elias Coster
Simon van Creveld
Paul Cronheim
Emilie Culp
Julia Culp
Szymon, Luna en Rosa Cymbalist
Gustaaf Czopp

D
Frouke Dal – Abrahams
Johannes van Dam
Ellen Danby
Alexander Daniëls
Isaac Dasberg
Lea Dasberg
Heintje Davids
Louis Davids
Jacques Deen
Maurits Dekker
Abraham Daniël Delaville (1807)
Abraham Daniel Delaville (1888)
Joseph (J. A.) Delaville
Lex van Delden
E J van Det
Illie Diaconide
Nora Diamant
Louis Eduard Diefenthal
Johanna Dingsdag
Ans van Dijk
Bert van Dongen
Salomon (Sal) Doof
Matje Dooseman
Vogelientje Dreese
Engelientje Dresden
Sara Dresden
Hartog Druijf
Bernard Drukker
Jacob Drukker
Marjan Drukker
Slome Duikelaar

E
Alida Einfeld
Carolina Eitje
Mozes Samuel Eljon-Cohen
Harry Elte
Herman Elte
Joachim Elte
Keetje Elsas
Abraham Elzas
Clemens Otto G van Embden
Arnold van Emden
Joseph Emmerik
Juda Emmering
Eduard Englander
Samuel H Englander
Veronica Englander – Braadbaart
Johannes Petrus Everout
Caro van Eyck

F
Judith Felmans
Alfons Fink
Helena Finsi
Barthold Fles
George Fles
Benjamin Flesschedrager (1895)
Benjamin Flesschedrager (1943)
Jacques Daniël Flesseman
Stella Fontaine
Louise Fortuin
Angelique Franco
Anne Frank
Anne Frank – Moortje
Barend Frank
Margot Frank
Rebekka Frank
Sara Frank
Marianne Franken
Dina Frankenhuis
Rachel Frankfoorder
Martijn Frankfort
familie Friedler
Arno Friedmann
Martin Friedmann
Pinkas Friedmann
Levina Frye
Berta Fuchs
Leo Fuld
David Fuldauer
Robert van Furth

G
Carel Gans
Sonia Gaskell
Erich Geiringer
Cornelis de Gelder
Emanuel van Gelder
Estella van Gelder
Hendrika van Gelder
Machiel Gerritse
Herman Gerritsen
Eduard Gerzon
Elisabeth Gesler
familie Gezang
Sjaak en Wies van der Glas
Samuel Glasoog
Machiel Gobets
Salomon Gobets
Judith Godefroi – Abrahams
David de Goede
Richard Nathan Goetz
Grietje Gokkes
Werner Goldschmidt
Gustaf Sigismund Gompen
Joseph Gompers
Samuel Gomperts
Bernard Leon Gompertz
Emma Sophia Catharina Gompertz- Josephus Jitta
Renee Gompes – Menist
Samuel Albert Gordon
Hannah Goslar
Abraham Gosler
Gerrit Gosler
Isaac Gosschalk
Abraham Gosselaar
Erna Gottschall – Aaron
Abraham Goud
Moses Goud
Jetta Goudal (Julliette Goudeket)
Leendert Goudeketting
Maurits Goudeketting
Anneke Goudsmit
Hans (Henry) Goudsmit
Lion Goudsmit
Jacques Goudstikker
Hendrika de Graaff
Hijman Levie Granaat
Louis Granaat
Samuel Granaat
Henri le Grand
Napoleon le Grand
Clara Sara Grodzin
Saul B. Groen
gezin Meijer Machiel Groenteman
Max Gruber
Marga Grunberg
Abraham Grünberg
Hannelore Grünberg – Klein
Helene en Kurt Gutmacher
Tineke Guilonard

H
Marcus Haalman
bakkerij De Haan
Jacob Israël de Haan
Joe (Joseph) de Haan
Meijer Jacob Isaac de Haan
Henny de Haas
Geziena de Haas
Hadjememaar
Juda Jacob Hagenaar
Philip Salomon Hakkert
Simon Hakkert
Uri haLevi
Walraven van Hall
Jossy en Jacques Halland
Lea Henie Halpern
Felix Halverstad
Celine Hamburger- Calisch
Max Hamburger
Nathan Hamburger
Saartje Hamburger
Eddy Hamel
Jacob Hamel
Marie Hamel (Marie Hammel)
Jacob en David Hamerslag
Marianne Hammel – Van Os
Eli de Haringman
Louis Hartlooper
Rudolf Hartogs
Nola Hatterman
Cornelius Hauer
Fanny Hecht
Herman Louis Heijermans
Jan Hemelrijk
Hadassa Herschberg
Abel Herzberg
André Hertzberger
Pauline Hervé
Anna Hes
Eduard van Hessen
Frieda van Hessen
Max Heymans
familie Higes
Etty Hillesum
Jeremias Hillesum
Rebecca Susanna Hillesum
David Hirsch
Samuel Abraham Hirsch
Thea Hirschberg
Levie (Louis) Hischel
Lous Hoepelman
Samuel Hoepelman
Hendrik van Hoeve
Han Hollander
Abraham de Hond
Meijer de Hond
Rosina Hoofiën – Blaauw
Sigfried Hoofiën
Leo Horn
Salomon van der Hout
Jacques van Hoven
Johan van Hulst

I
Aron Arthur Isaac
Menasseh ben Israel
Isaac Israëls
Joseph Israëls
Marcus Italiaander

J
Clarissa Jacobi
Aletta Jacobs
David Jacobs
Eduard Jacobs
Flora Jacobs
Jozeph Jacobs
Philip Jacobs
Lin Jaldati
Leo Janowitz
David Jessurun Lobo
familie Josephus Jitta
Emma Sophia Catharina Gompertz- Josephus Jitta
Joedele Saar
Johnny & Jones
rebbe Jokef
Alida (Aaltje) de Jong
Hijman Louis de Jong
Tom de Jong
Bruno Jan de Jongh
Erwin Michael Joseph
Nathan Judels
K
Andries Jacob Kaas
Jaap Kaas
Vrouwtje Kaas
Bertha Davida de Kadt-Polak
familie Kalkoene
Helena Kanis
Max Kannewasser
Johanna Kapp
Annie Kapper
Eduard Kapper
Raf Kapper
Jacques van der Kar
familie Kat
Eleonore Katz
Frida Katz
Dick Kattenburg
Jacques Kattenburg
Frits Kaufmann
Hugo Kaufmann
Frederika Keizer
Louis Keyzer
Israël David Kiek
Isaac Kinsbergen
Ludwig Ernst Kirschner
Herman Kisch
Fritz Klaber
Sera en Katja Klatser
Gerrit Kleerekoper (15 feb 1897)
Gerrit Kleerekoper (15 nov 1897)
Jesaja Kleerekoper
Jim Kleerekoper
Joseph Kleerekoper
Michel de Klerk
Gottfried Kirchbach
Herman Kisch
Henri Koe
Dinah Kohnstamm
Betty Kok
Kokadorus
Betsy en Jacques van Kollem
Nanette König
Shlomo Korèn
Lodewijk Korijn
Roosje Koster – de Kromme
Willy van Kreeveld
Hans Krieg
Helga Kronheim
Ludwig Kronthal
Githel-Gretchen Kronthal-Marcus
Joseph Kroonenberg
Salomon Kroonenberg
Ella Kussel

 

L
David de Laaij
Louis Lamm
Izaac Lamon
Mosiek Hercke Landau
Samuel Landau
Aby de Lange
familie De Lange (schoenenwinkel)
Levie de Lange
Loe Lap
Larette
Max en Szeren Leb
Monny Leclair
Nina van Leer
Mathieu Carl Henri van Leeuwen
familie Leger
Mozes Lemans
Hester van Lennep
Maurice de Leon
Theodora de Leon
Jaap Leuvenberg
Manu Leuw
Prof Dr Betty Levie
Elka de Levie
Jeannetta de Levie
Heiman Leviet
Abraham Salomon Levisson
Emanuel Albert Lewenstein
Judith Isaac ((Grietje) Lewijt
Herbert Lewysohn
Ben Ali Libi
Carel van Lier
Jacob Lierens
Wolf de Liever
Erwin Lindenbaum
Max Lindenbaum
Isaac Lipschits
Ellien Lissaur
Nico Lisser
Jacobus Mozes Lob
Daniel Lobe
Greta Lobo – Braakensiek
familie Loonstijn
David Lopes Dias
Mozes Lopes de Leao Laguna
Augustus Pieter Lopez Suasso
Jules Loszynski
Aäron Loterijman
Saul ben Arjeh Leib Löwenstamm
Curt Löwenstein (Curt Lowens)
Carl Johann Löwenstrom
Zacutus (Abraham) Lusitanus
Berta Lustbader
Jaantje Luteraan
Bernard Luza

M
Jack Maandag
George Maduro
Maloïtz
Herman de Man
Benjamin Manus
Rosa Manus
Fritz Mannheimer
Izraël Maroko
Simon Maroko
Maria Theresia Mair
Emanuel Maisonpierre
Fien de La Mar
Minna Marcus
Isidore Markus
Cissy van Marxveldt
Lau Mazirel
Philip Mechanicus
Salomon Medicijn
Jerry Meents
Emanuel Meents
Piet Meerburg
Joost Abraham Maurits Meerloo
Philip Leonard Meerloo
Alex Meijer
Selma Meyer
Betsy Meljado
Joseph Meljado
Abraham Melkman
Michael Mendes
Joseph Mendes da Costa
Jacob Mendes de Leon
Maurice A. Mendes de Leon
Abraham Menist
Alexander Menist
Salomon Menist
Simon Menist
Jacob Merkelbach
Josua Messias
Alexander Meijer
Jonas Daniël Meijer
James Meyer (Bram Meijer)
Hanny Michaelis
Shaul en Polina Mikulinski
Hijman van Minden
Salomon van Minden
Guusje Minkenhof
Samuel Minkenhof
Emanuel Moffie
Rachel Moffie (brutale Coba)
Ro Mogendorff
Liesje Mogendorff
Jacob Meijer Mogroby
Enny Mols – de Leeuwe
Jules Monas
Izaak (Iwan) Monasch
Martin Monnickendam
Louise de Montel
Isaac Montezinos
Raphael Montezinos
Dolly van Moppes
Jacob van Moppes
Jacob Mossel
Beppy Mouton
Isaac Mouwes
Icek Mundsztuk
Samson Muis
Bennie Muller

 

N
Willem Philip van Naarden
Nol Nabarro
Max Nabarro
Mozes Nabarro
Rebecca Nabarro
Machiel Nebig
Max Nebig
Max Nebig (door Wally de Lang)
Abraham Neeter
Herbert Nelson (Lewysohn)
Rudolf Nelsen (Lewysohn)
Jakob Neubauer
Elie Neuburger
Ernst Neumann
Assueris Asser Salomon van Nierop
Meijer Nikkelsberg
Mathilde Noach
Arie Nord
Isaac Nunes Belmonte
Meijer Nunes Nabarro
Maria Nunez
Joseph Nijkerk
Mozes Nijkerk

O
Paul Odenheimer
Mozes Oesterman
Mirjam Ohringer
Okito
Abraham d’Oliveira
Jacques Israel Olman
Abraham Onderwijzer
Abraham Samson Onderwijzer (rabbijn)
David Orobio de Castro
Baruch Osorio
Betty Oudkerk
M B Oudkerk
Louki van Oven
Abraham Oznowicz
Rebecca Oznowicz

P
Eliazer Pachter
Jetty Paerl
Jo Paerl
Raphael Pais
Abraham Pakkedrager
Anna Papegaaij
Vrouwtje Papegaaij
het gezin Parfumeur
Dave Parker
Henny Parker (Heintje Park)
Marie Parser
Benjamin Dias Pato
Jacob Peekel
Max Peereboom
fam Peereboom – Brilleman
Lea Judith de la Penha
Abraham Pereira
Isaac Pereira
Bernard van Perlstein
Philip (Sam) van Perlstein
Sam van Perlstein – verzet
Chaja Person
Sara Petschon
Daniël Pimentel
Emanuel Pimentel
Henriëtte Pimentel
Joost (Joseph) Pimentel
Mordechai Pimentel
Mozes (Mau) Pimentel
Clara Pinkhof
Leonard Pinkhof
Menachem Pinkhof
Isaac de Pinto
Mordechai Pinto
Ben Plotske
Jan Poepenaatje
Calmer Gerson Polak
David Polak
Emanuel Polak
Hartog Polak
Henri Polak
Herman Polak
Isaäc Polak
Jacob David Polak
Joseph Soesman Polak
Leendert Polak
Maurits Polak
Simon Polak
Wim Polak
Zeno Paul Polak
Marianna Polak – Levie
Kurt Pommer
Rosey Pool
Karel Poons
Salomon Poons
Sylvain Poons
Jakob Pop
Gerrit Poppegaai
Jacob Joseph Posno
Meijer Jacob Praag
Siegfried van Praag
Siegfried Emanuel van Praag
Sientje Prijes
Benno Premsela
Bernard Premsela
David Premsela
Jacob Premsela
Jacob Meijer Premsela (1796-1849)
Martin Premsela
Meijer Jacob Premsela
Sem Premsela
Antoon Prenger
Salomon Presburg
Jacques Presser
Jacques Presser (conferencier)
Abraham Prins
Aron Prins
Klaartje Prins
Levie (Louis) Pruim
kapper Pruijm
Jos Ptasznik
Abraham Puls

Q
Emanuel Querido

R
Eddy Ray (Eliazer de Raaij)
Eberhard Rebling
Peter Redlich
Trudel van Reemst – de Vries
Marcel Jacques Louis Reens
Jo Reinhold
Pinchas Wolf Reisel
Abraham Reiss
Aäron Ricardo
Nico Richter
Jacob Ritmeester
Flora Rodrigues
Lo Rodrigues (slagerij)
Joseph Barend Roe
Benjamin Roeg
Johnny Roeg
Nathan Roeg
Isaac Roet
Martin Roman
Ansjel Rood
Emanuel Marcus Rood
Johanna Rood-Velman
Abraham Isaac Roos
Calmer Julius Roos
Hennie Roos
Ephraim Rosenbaum
Martin en Frieda Rosenberg
Jakob Rosenblatt
Louis Rosenstein – To Rhama
Horst Rosenthal
Sophie Rosenthal May
Louis Rozelaar
Fajga Rozenszajn
Szloma Ruda
Henny Rudelsheim
Letty Rudelsheim
Maria Rudelsheim

S
Abraham Benedictus Sajet (Rebbe Avroom)
Ben Sajet
Salomon, schets
Erwin Salomon
Iwan Salomon
Louis Salomons
Mauke Samson
Herman Sanders
Jacques Santcross en Marianne Abas
Jack Santcross (herinneringen)
Lodewijk Hartog Sarlouis (rabbijn)
Samuel Sarphati
Japie Schapendief
Johanna Schatz-Kapp
Jules Schelvis
Frits Schiller
Leendert Schijveschuurder
Stefan Schlesinger
Bob Scholte
Jacques Schuitenvoerder
Lion Schulman
Heinrich Schulmann
Ab Schuster
Mommie Schwarz
Isaac Sealtiel
Samuel Sealtiel
David Senior Coronel
Samuel Senior Coronel
Sara Serlui
Wessel Serlui
Margarete Siliava
Jacques da Silva
Branca Simons
Carla Simons
Joseph Simons
Rein Sjenitzer
David Mozes Sluijs (Sluys)
Meijer Sluijser
Marianna Sluijter
Samuel George Sluizer
Elias Smalhout
Aron Smeer
Leo Smit
Sal Snijder
Joseph Simon Snijders
Abraham Soep
familie Soep – Valkenburgerstraat 210-1
Duijfje Son Epouse
Maurits van Son
Sophie Souget – Blindeman
Margaretha Spangenthal
Hartog Spijer
Baruch Spinoza
Camilla Spira
Clara Spits
Elias Spitz
Ies Spreekmeester
Herta Stern en Tommy Tombowsky
Adolph Stein (Bloemen Mozes)
Hinde Beile Stein – Erber
Siegfried en Salomea Stein
Sterrekoekers
Eytan Stibbe
Abraham Stodel
Nel en Anton Stoke
Jacob Stokking
Marie Rosamunda Henriëtte Stoppelman
Simon Joseph Stranders
Marion van Straten
Joseph Streep
Meijer Streliski (Marcel Barger)
Sander Stuiver
Tina Strobos
Walter Süskind
Michel Swaab
Salomon Levie Swaab
familie De Swaan (jutezakken)

T
Marcus Mozes Tafelkruijer
Justus Tal
Marjo Tal
Philip Tal
Elkan Eliazer Talhuizen
Salomon Tas
Manjoe Teitel
Eduard Texeira de Mattos
familie Texeira de Mattos
Henri Teixeira de Mattos
Ds Bruno Tideman
Georg Tillmann
Jacob Tirado
Elias van Tijn
Gertrude van Tijn
Maartje van Tijn
Jaap Tokkie
Wim Tokkie
Sara Tromp
Bernard Trompetter
Jakob Tropp
Manja Malka Tropp-Kolenbrener
Louise van Tuijl
Abraham Icek Tuschinski

V
Rita del Vano
Jacob Vas Nunes
Mozes Salomon Vaz Dias
Elia Gaïm Vedder
Eljakim Vega
David Juda van der Velde
Michel Velleman
Mozes Velleman
Nathan Velleman
Selma Velleman
Abraham ben Leib Verdoner
Albert Verduin
Ernst Verduin
Eduard Veterman
Gabriël Vezevano / Vizevano / Vigeveno
Hanna en Schoontje Vieijra
Laslo Vig
Adolphine Vigeveno
Samson Viool
Rachel Vischjager
Maurits Vischschraper
Emanuel Vita Israël
Barend Vleeschhouwer
firma S van Vliet
Sophia Vorst
Alexander Vrachtdoender
Celine de Vries
Engelina (Lien) de Vries
Jacob, Rebekka, Arend en Louis de Vries
Jacques Maurits de Vries
Simon Philip de Vries
gezin Max de Vries van Buuren
Victor van Vriesland
Isaac Vuijsje

W
Lion Wagenaar
Nathan Walg
Henri Wallig
Duifje Walvis
gezin Isaac Walvis
Mozes Walvis
Salomon Walvis
Willem Walvis
Jacob Walvisch
Abraham Warradijn
Alexander Waterman
Anna Waterman
David Waterman
Hartog Waterman
Hatty Waterman
Joop Waterman
Meijer Waterman
Mirjam Waterman
Aleida Weinthal
Ferenc Weisz
Hartog Werkendam
Max Werkendam (1916)
Max Werkendam (1917)
A C Wertheim
Johannes Carel August Wertheim Salomonson
Rosy Wertheim
Hein Walter Wertheimer
Nol van Wesel
Alfred Wiener
Hugo van Win
Salomon Isaac de Winter
Simon Izaak de Winter
Ernestine van Witsen – Weinberg
Emanuel de Wolf
Simon Wolf
Abraham de Wolff
Annemie en Helmut Wolff (stichting)
Moss Wolff
gezin Wolfsthal
Jehuda Levi Wijnberg
David Wijnkoop
Israël Wijnschenk
Truus Wijsmuller
Truus Wijsmuller – 2

IJ
Samson IJzerkoper
Sipora IJzerkoper
Yaacov Yannay

Z
David Zak
Philip (Minicus) Zeehandelaar
Salomon Zendijk
Erich Zielenziger
Kurt Zielenziger
Czypa Zuckerbrot
Barend Zwaaf
Isidoor Zwaaf
Alexander Zwaap
Klaartje de Zwarte- Walvisch

Amstelveen

Voor de Tweede Wereldoorlog speelde Amstelveen nauwelijks een rol van betekenis voor de Joodse geschiedenis van deze streek, maar na de oorlog veranderde dit toen de Joodse gemeenschap meer naar Amsterdam-Zuid, Buitenveldert en Amstelveen trok. Amstelveen is dan ook een van de weinige gebieden waar het Jodendom groeit. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonden er zo’n 400 Joden in Amstelveen.

 

Joodse gemeente in Amstelveen
In december 2012 kon in opdracht van de Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge een nieuwe synagoge in Amstelveen geopend worden voor de Kehille Koudesj. Hiervoor werd een voormalig kerkgebouw, de Bankraskerk, uit de jaren zeventig omgevormd tot een multifunctioneel centrum met een mikwe, een dagsjoel / bibliotheek, kinderspeelruimte en een grote kiddoesjruimte. Het synagoge meubilair, de Aron HaKodesj (Heilige Arke) en de verhoging waarop de Tora wordt gelezen, zijn ontworpen door industrieel ontwerper Piet Cohen.


De inwijding van de sjoel aan de Max Havelaarweg 435 werd gedaan in aanwezigheid van de opperrabbijn van Amsterdam, Aryeh Ralbag, en de burgemeester van Amstelveen, Jan van Zanen. Bij deze bijzondere dienst waren alle 400 beschikbare toegangsbewijzen al snel vergeven. Tijdens de plechtigheid werd gezongen door het Kinderkoor van basisschool Rosj Pina en werden de Tora-rollen in de Aron HaKodesj geplaatst. Een ander deel van de plechtige inwijding was het ontsteken van de Ner Tamied, het Eeuwige licht, dat in elke functionerende sjoel aanwezig is. Daarna werd gesproken door de sjoelrabbijn, Hans Groenewoudt.

 

De Bankras sjoel is de vierde achtereenvolgende sjoel van deze gemeente. De synagoge aan Kostverlorenhof was te klein geworden. Het zelfde gold voor diens naoorlogse achtereenvolgende voorgangers: een houten directiekeet aan de Charlotte de Montpensierlaan waar na-oorlogs- Joods Amstelveen in 1961 begon, en een dubbel woonhuis aan de Straat van Gibraltar dat tot 1981 de synagoge huisvestte.


Op de Hoge Feestdagen van september 1937 zijn de eerste diensten in Amstelveen (toen nog gemeente Nieuwer Amstel) gehouden, bij een van de inwoners thuis aan de Cath. van Clevelaan 13. Sinds juni 1938 vonden er in Amstelveen synagogediensten plaats in een houten gebouwtje aan de Randwijcklaan 13. Opperrabbijn L.H. Sarlouis wijdde het gebouwtje aan de Randwijcklaan in als synagoge.
In 2017 is een actiecomité ‘Behoud kleine sjoel Randwijcklaan 13’ actief om deze synagoge te behouden. Ten tijde van de wijding berichtte het Algemeen Handelsblad:

KERKNIEUWS SYNAGOGE TE NIEUWER AMSTEL aan de Randwijcklaan.
Donderdagavond is het kerkje aan de Randwijcklaan 13 te Amstelveen (gemeente Nieuwer-Amstel), dat vroeger van de Ned. Herv. Gemeente geweest is maar thans met behulp van de Ned. Isr. gemeente te Amsterdam tot een synagoge is ingericht, als zoodanig ingewijd, in tegenwoordigheid van de leden van rabbinaat, den burgemeester van Nieuwer Amstel, mr. Haspels, afgevaardigden van de Hervormde en andere kerkelijke gemeenten ter plaatse. Vooraf ging een bijeenkomst waarin de voorzitter van de joodsche vereeniging Amstelveen, de heer B. L. Paerl, en de heer A. Heidenheim, deze namens Duitsche geloofsgenooten, het woord voerden. In de synagoge leidde de heer I. E. Maroko met begeleiding van een kwartet, dirigent de heer S. H. Englander, den dienst. Opperrabbijn L. H. Sarlouis hield een inwijdingsrede waarin hij opwekte tot synagogebezoek en een godvruchtig leven.

Net als de nu tot sjoel getransformeerde gereformeerde Bankras-kerk was ook het nog steeds bestaand houten gebouwtje voordien in gebruik als kerk: bij de Nederlands-Hervormde Kerk.
Het is dus niet voor het eerst dat de Joodse Gemeente Amsterdam een kerkgebouw koopt. Tussen Randwijcklaan en Bankraskerk kocht de Joodse Gemeente Amsterdam in 1972 ook een toen nog vrij nieuw kerkgebouw aan, waarin sindsdien het Joods Cultureel Centrum, inclusief sjoel en kantoren, is gevestigd. Het gebouw was in 1966 neergezet als kerk voor de Vrije Gemeente.

 

Voor industrieel ontwerper Piet Cohen is het al de zesde sjoel waarvoor hij het ontwerp heeft gedaan. In Groningen ontwierp hij medio jaren ’80 het interieur nadat de Joodse Gemeente terugkeerde naar de oorspronkelijke grote sjoel. Voor de Joodse Gemeente Amsterdam richtte hij de bijsjoel van de synagoge Rav Aron Schuster (Obrechtplein) opnieuw in, in de stijl van het gebouw. Ook de interieurdelen voor het gebruik van de zaal als sjoel in het Moadon van Bne Akiwa in Amsterdam (medio jaren ’90) en de sjoels in de scholen Rosj Pina en Maimonides zijn alle ontworpen door Piet Cohen.

Nooit meer teruggekomen
Sinds 2019 bestaat een website over verhalen en wetenschappelijk onderzoek naar slachtoffers, Jodenvervolging en verzet in Amstelveen.

 

Catharina van Clevelaan 15 – Bep Nieweg
Bep Nieweg was in 1939 het Amstelveense contactadres voor de ‘Bloemendag’ van het Joodsch Nationaal Fonds.

Arnhem

Over de middeleeuwse geschiedenis van de Joden in Arnhem is weinig bekend. Wel weten we dat er in 1374 een Joodse stadsbestuurder was. Op 7 juli van dat jaar wist Berwout die Joede, een wijnhandelaar, namelijk schepen te worden. Zesentwintig jaar lang vervulde hij die functie en als stadsbestuurder en handelaar werden zijn naam, persoonlijk zegel en enkele van zijn activiteiten overgeleverd.


Zo is er een oorkonde van donderdag 7 juli 1374 (‘Int jaer onss Heren dusent driehondert vier ende tseventich, des Vryedages na Sente Martijns dage als men scrijft Translatio’) over een molen buiten de Spikerspoort. Deze poort lag bij de oude haven, om precies te zijn bij de huidige dienstingang van Rozet aan de Nieuwe Oeverstraat. De molen had Berwout voor de helft in pacht genomen van de stad, maar draagt dit nu over aan Henric van Herwen.

 

Tussen 1233 (stadsrechten) en 1795 (komst van Fransen) mochten slechts zo’n veertig procent van alle Arnhemmers zich ‘burger’ noemen. Aan het burgerschap waren strikte voorwaarden verboden. Katholieken, lutheranen en joden werden bij hoge uitzondering tot het burgerschap toegelaten. Als het zo ver was, werd de ‘burgereed’ afgelegd. Zo legde op donderdag 13 september 1714 Josua Henricques de ‘Eed der Joden’ af ‘met ‘sijnen hoet op het hooft’, de Jodenhoed. Joden waren in verschillende tijden verplicht zich in kleding te onderscheiden van de christenen in Arnhem.

 

Wist de Joodse wijnhandelaar Berwout het in de veertiende eeuw nog tot schepen te schoppen, vanaf 1450 werden de beperkingen voor de Joden weer groter. Zo werden ze verplicht een puntige ‘Jodenhoed’ te dragen. En in 1461 komen we op 31 augustus, de maandag na de kerkelijke dag van de onthoofding van Johannes de Doper, de plundering van Joodse huizen voor: ‘Item des Manendages post Decollationis sancti Johannis die scepenen oir privilegiën besien, soe zommige in der stat bi nacht der Joden huyse opgebraken (hadden)’.

 

Het duurde nog bijna vierhonderd jaar voordat de Joden enige ruimte kregen voor het houden van eigen erediensten en het begraven van de doden. De bij wet geregelde burgergelijkheid werd pas in de negentiende eeuw vastgesteld.

 

In de negentiende eeuw groeide en bloeide de Joodse gemeente in Arnhem. De stad werd daarom in 1881 aangewezen als plaats voor de Hoofdsynagoge van het Synagogaal Ressort en Opperrabbinaat van Gelderland. In 1853 was al een prachtige synagoge gebouwd door stadsbouwmeester H.J. Heuvelink. Klik hier voor de gedenksteen in de kleine hal van de zij-ingang ter gelegenheid van de inwijding synagoge in 1853. Tijdens de Duitse bezetting bleef het gebouw aan de Pastoorstraat als door een wonder gespaard, maar van de gemeente was weinig meer over. In 1950 werd de synagoge heringewijd. Een gedenksteen werd geplaatst naast de oude gedenksteen. Daarnaast herinnert een gedenksteen uit 1946 aan de financiële steun die de synagoge kreeg van geloofsgenoten in Suriname voor het herstel van het gebouw, 

 

Op 8 oktober 2003 werd in aanwezigheid van koningin Beatrix de Arnhemse sjoel na een ingrijpende restauratie heringewijd door rabbijn B. Jacobs, sinds 2008 opperrabbijn van het Interprovinciaal Opperrabbinaat. Hieronder vallen alle Joodse gemeenten behalve Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Voor een reportage uit 2015 van RTV Arnhem over de Arnhemse synagoge klik hier. Voor een filmpje over (Joodse les in) de synagoge in de Pastoorstraat in Arnhem ca 1960 


In 1965 werd in Arnhem, naast de traditionele Joodse gemeente, de Liberaal Joodse Gemeente Arnhem opgericht. In 2000 werd deze naam gewijzigd in de Liberaal Joodse Gemeente Gelderland. Er is een verschil in denken over de Tora, de Messias en over praktische zaken als de plaats van vrouwen in de dienst. De liberalen gaan sinds 2010 naar de kleine negentiende-eeuwse sjoel in Dieren. 

 

Voor de Tweede Wereldoorlog woonden in Gelderland, na Noord-Holland en Zuid-Holland, de meeste Joden van Nederland. In bijna 30 steden in Gelderland stond een synagoge of hadden de Joden een eigen begraafplaats. 

 

In 1933 vierde de stad Arnhem haar 700 jarig bestaan, de synagoge aan de Pastoorstraat bestond 80 jaar en in Duitsland was Hitler aan de macht gekomen. In Arnhem leefden, zoals overal in Nederland, de verschillende bevolkingsgroepen vreedzaam, maar ook als vreemden naast elkaar: de zogenoemde zuilenmaatschappij. Religie was belangrijk en in officiële papieren werd er altijd naar gevraagd. Rooms-katholieken, hervormden, sociaaldemocraten en liberalen hadden tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw hun eigen kerk, krant of club. Zolang je elkaar met rust liet en niet trouwde met iemand van het andere geloof was er weinig aan de hand. De verschillende politieke elites zorgden voor evenwicht in het land. Het antisemitisme in de jaren dertig, dat ongetwijfeld in Nederland aanwezig was, wordt vergelijkenderwijs mild genoemd. De herinneringen en ervaringen lopen op dit punt uiteen.

 

Joodse kinderen gingen in Arnhem naar de openbare school en kregen daarnaast op woensdagmiddag en zondagmorgen godsdienstles aan de Kippenmarkt. In de 21ste eeuw is het normaal dat winkels elke dag van de week open zijn, maar ooit was de zondagsrust heilig. Men ging dan naar de kerk. De winkels waren gesloten, behalve die van Joden (en leden van de Pinkstergemeente). Zij sloten hun zaak juist op zaterdag om de sabbat te vieren.

 

De helft van de Joden woonde in Amsterdam (Mokum), de andere helft woonde verspreid over het land (de mediene). De meeste Joodse Arnhemmers waren op de een of andere manier ondernemer, van doodarme mensen die met hun handel langs de deur liepen tot winkeliers en fabrikanten. Er was een groot aantal Arnhemse winkels en bedrijven met Joodse eigenaren: van bakkers, slagers, veehandelaren, kruideniers, groente- en fruithandelaren, drogisterijen, parfurmerieën, meubel- en beddenzaken, kleding- en confectiezaken, boekhandels tot en met oude metalen, ijzerwaren en papierfabrieken. De grootste Arnhemse ondernemer was de oprichter van de Enka, Jacques Coenraad Hartogs (1879-1932). Na 1933 zal zijn weduwe Elisabeth Hartogs-Heijman (1872-1958) de grootste geldschieter worden voor het vluchtelingenwerk. Ook op andere terreinen spande zij zich onvermoeibaar o.a. de bevordering, de jeugdzorg en kleuterzorg. Zij ontving daarvoor in 1956 de hoogste onderscheiding van de stad Arnhem.
Het personeel van de Enka telde veel Joden. Jacques Ernest Hartogs - de neef van J.C.Hartogs - was bedrijfsarts van de Enka, huisarts en arts van het Joods tehuis voor ouden van dagen Beth Zikna. Aan de Velperweg was de confectiefabriek J.Abas gevestigd, dat in 1949 zijn 50 jarig jubileum vierde. Izaak Abas zette zich na de oorlog in voor de bouw van het nieuwe Joods bejaardenhuis Beth Zikna in 1969 in de Beekstraat.

 

Joden in Arnhem vormden religieus een apart element en ook hun commerciële bedrijvigheid viel op. Zij waren onderdeel van de zuilenmaatschappij van die tijd, waarin de verschillende bevolkingsgroepen vreedzaam, maar ook als betrekkelijke vreemden naast elkaar leefden. Joodse kinderen gingen naar de openbare school en waren lid van Arnhemse verenigingen. Er was een Joodse godsdienstschool voor Joodse lessen, een Joods tehuis voor ouden van dagen en een tehuis voor Joodse militairen. Er waren Joodse verenigingen voor armenzorg. Ook toen de armenzorg op den duur een taak voor de overheid werd, bleven de Joodse zorginstellingen bestaan. Het Nederlands-Israëlitisch Armbestuur bijvoorbeeld ondersteunde Joodse armen in geld en natura. Kort voor de Tweede Wereldoorlog was de grootste armoede vrijwel verdwenen.

 

 

Joodse Arnhemmers namen deel aan het Arnhemse culturele leven. Er werd gezongen, muziek en toneel gespeeld. Ook werden er concerten gegeven. De Amsterdamse 'Joodsche Mannenzangvereniging De Harpe Davids' trad in 1937 op in Musis Sacrum. Het Arnhemse Joodse muzikantenechtpaar Andries de Swarte en Marianne de Leeuwe gaf regelmatig piano-cello concerten voor de radio. Andries trad als solo-cellist op bij 'Volksconcerten' in Musis Sacrum en was dirigent van het Arnhemsche Mandolineorkest 'Ons Genoegen'.

De Arnhemse Joodse Sociëteit vierde in 1935 haar tienjarig bestaan - in Musis Sacrum - met sprekers, revue, zang en dans. De jeugdafdeling Akabja vierde in 1939 haar eerste jubileum. Veel Joodse kinderen waren lid van de padvinderij (o.a. in Zijpendaal) of hadden muziekles of gymnastiek.

 


Er waren dansfeesten bij dansinstituut Wensink aan de Parkstraat, schoolfeesten en poerimfeesten in zaal André aan de Roggestraat. De Arnhemse Orkest Vereeniging (voorloper van Het Gelders Orkest, nu Phion) telde in 1940 zeven Joodse musici, zes strijkers en de tweede dirigent Leo Pappenheim.

 

Ook deden Joodse Arnhemmers aan sport, al of niet als lid van een Arnhemse sportvereniging. Aan de voetbalclub Vitesse hadden veel Joodse Arnhemmers hun hart verpand, als voetballer, trainer of bestuurslid. Ies Kellerman ('Pietje Vitesse') werd na de oorlog voorzitter van de supportersvereniging. Ere-voorzitter Herbert ('Happy') Mogendorff was de grote promotor en ondersteuner van Vitesse. De 11 jarige Philip Jacques Hartog, toegewijd jeugdspeler van Vitesse, werd samen met zijn ouders Nathan en Clara in de kampen vermoord. 

 

Van 1918 tot 1941 was Joël Vredenburg (1866-1943) opperrabbijn in Arnhem. Het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap had een hoofdonderwijzer en drie kerkelijke ambtenaren in dienst: Machiel Pinto was behalve hoofdonderwijzer ook secretaris van het kerkbestuur en gaf Hebreeuws aan het Stedelijk gymnasium. De drie kerkelijke ambtenaren waren: Leendert Boas, voorzanger, Iman Modijefsky, koster en Hartog Pagrach, controleur (sjammes).

 

Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog moest de gedecimeerde Joodse gemeenschap [Hebreeuws: kille] de draad weer zien op te pakken. De synagoge [sjoel] was zwaar beschadigd uit de oorlog gekomen. In 1957 stierf de voorzanger [chazzan] van de diensten in de sjoel, Leendert Boas [1892-1957]. Zijn opvolger was Lion Slagter [1913-1987], die naam had gemaakt met onder andere een Joodse variant op het leesplankje voor het lager onderwijs: het Hebreeuwse ‘ner-har-karf‘ [licht-berg-lepel]. In 1956 werd hij benoemd tot legerrabbijn en in 1959 volgde zijn installatie als chazzan in de Arnhemse sjoel. Hij stond bekend om zijn prachtige operastem.

 


Naast de synagoge aan de Pastoorstraat, het Rabbinaatshuis en Joodse school aan de Kippenmarkt kende de Joodse Gemeente Arnhem het rituele badhuis uit 1885 aan de Kerkstraat 24 van de architecten G.J. van Gendt en C.M.G. Nieraad. Het is in gebruik geweest tot de Tweede Wereldoorlog, daarna - boven - voor bewoning gebruikt, in 1971 verkocht en niet lang daarna afgebroken.

 

Arnhem had in de 19e eeuw een Joods bejaardenhuis, een oudeliedengesticht uit 1874 met zeven huisjes en eet- en ontvangstzaal aan de Achterweg, een (doodlopend) zijstraatje tussen de Weerdjesstraat-Langstraat ter hoogte huidige parkeerplaats Trans.

 

Beth Mikloth Lezikno naast het (voormalige) Paleis van Justitie. In 1927 komt er een vleugel bij aan de aangrenzende Hofstraat.Met de razzia van 10 december 1942 worden 129 bewoners gedeporteerd, op vier na. Mevrouw Meijer is net een paar dagen ondergedoken en zal in het na-oorlogse Beth Zikna haar tachtigste verjaardag vieren. Een zieke wordt naar ‘het provisorisch ziekenverblijf’ aan de Amsterdamseweg 1-3 (het Joodse Jongenshuis) gebracht, één persoon die stervende is en een ander die ‘haar verstand kwijtraakte’ worden naar het Gemeente Ziekenhuis gebracht. Verplegend personeel en financieel directeur gaan met de bewoners mee naar Westerbork. Een paar stafleden blijven achter. Voor een overzicht van de gedeporteerde bewoners klik hier.

 

Na de bevrijding zette met name de Arnhemse confectionair Izaak Abas zich in voor de bouw van het nieuwe Joodse bejaardenhuis Beth Zikna. In 1969 wordt het nieuwe Joodse bejaardenhuis aan de Beekstraat 40 geopend. In 1974 viert het huis zijn 100 jarig bestaan. Het NIW van 26 april 1974 schrijft er een artikel over. In 1985 wordt op dezelfde plaats nieuwbouw gerealiseerd onder de naam Huize Kohlmann - Beth Zikna. In 1998 sluit Beth Zikna definitief zijn deuren. 


Arnhem kende vanaf de 18e eeuw eigen Joodse begraafplaatsen. Aan de Utrechtseweg waren dat de Sandberg (1755-1827) nabij het huidige Museum Arnhem (nog enkele grafzerken aanwezig o.a. van Nathan de Bruin) en de Valk (1827-1858) aan de overkant tussen Bellevue en Brugstraat (particulier terrein van de familie Prins). Voor een overzicht van joodse Arnhemmers die tussen 1811 en 1827 op de Sandberg begraven zijn.

 

Van 1858-1865/66 werd de begraafplaats Onder de Linden bij de Hommelseweg gebruikt. Aan de noordzijde (het huidige Talmaplein tegenover de Willem Hovylaan) lag het Joods gedeelte. In 1985 werd tot ruiming overgegaan, nadat de overledenen waren overgebracht naar de Joodse begraafplaats op Moscowa.


Vanaf 1866 wordt er op Moscowa begraven. Op de begraafplaats liggen ook J.C.Hartogs en zijn vrouw Elisabeth Hartogs-Hijman, de stichter en directeur van de Nederlandse Kunstzijdefabriek (ENKA) aan de Vosdijk (1911), het latere AKU en AKZO.  

Bergen

Bergen was vooral van belang als badplaats en had geen Joodse gemeenschap met een synagoge zoals het nabij gelegen Alkmaar. Voor de religieuze en culturele Joodse activiteiten waren de Joodse Bergenaren vooral op Alkmaar gericht.

 

Breelaan 47 – Moriz Israël Reif en Bertha Strakosch
Tijdens het begin van de oorlog woonde Moriz Israël Reif (Ostra, 25 januari 1860 – Sobibor, 9 april 1943) met zijn vrouw Bertha Strakosch (Brünn, 21 mei 1870 – Sobibor, 9 april 1943) op dit adres, waar in die tijd pension De Haemstede was gevestigd. Zij vluchtten in 1938 uit Wenen en voegden zich bij hun zoon Paul, die met zijn gezin sinds 1934 in Bergen woonde. Paul en zijn gezin mocht in 1939 naar de Verenigde Staten emigreren nadat hun visum was afgegeven. Moriz en Bertha wachtten tevergeefs op toestemming en het uitbreken van de oorlog maakte hun vertrek onmogelijk.

 

Breelaan 79 – Pension Montevideo
Rond 1918 was het koosjere Pension Montevideo van bakker Elte uit Alkmaar in Bergen gevestigd. Het pension was tevens een luchtroom en restaurant. In 1922 werd de onderneming gekocht door Hester Melkman – Neeter (Amsterdam, 22 oktober 1891 – Sobibor, 9 juli 1943) en Herman Melkman (Amsterdam, 1 november 1893 – Sobibor, 9 juli 1943) en veranderden ze de naam in De Reigershoek.

 

Breelaan 79 – Pension De Reigershoek
Rond 1935 was hier pension De Reigershoek van Heintje Melkman (Amsterdam, 2 juli 1887 – Sobibor, 2 juli 1943) en Simon Trijtel (Amsterdam, 28 maart 1889 – Sobibor, 2 juli 1943) gevestigd.

 

Breelaan 79 – Hotel – Café – Restaurant ‘De Rustende Jager’
Dit bedrijf was hier in 1936 gevestigd en adverteerde in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland. Breelaan 79 van 1936 is Breelaan 89 van nu.

 

Oldenburglaan 9-11 – Huize Thorna/Pension Frank
Rond 1929 was pension Thorna van H. Frank in Bergen gevestigd. Volgens de advertentie was het het enige pension in Bergen onder toezicht van het Amsterdamse rabbinaat.

 

Russenweg 6 – Huize Immortelle
Dit streng koosjere pension-restaurant was hier rond 1925 gevestigd en werd aanbevolen door Carolina Trijbetz – van Zwanenbergh. In 1932 vestigde Carolina een streng koosjer pension op de Zuider Amstellaan 11 in Amsterdam.

 

Studler van Surcklaan 11 – Pension C. Trijbetz van Zwanenbergh
Rond 1929, na het overlijden van haar man, had Caroline van Zwanenbergh op dit adres haar pension.

 

Verspeijkweg 5 – Boschhuis
In Bergen aan Zee was de kinderkolonie Boschhuis gevestigd. In de jaren dertig werden hier kinderen opgevangen die met de kindertransporten naar Nederland waren gekomen.

 

Zuidlaan 17 – pension Duin en Beek
Dit pension, van Heintje Melkman (Amsterdam, 2 juli 1887 – Sobibor, 2 juli 1943) en Simon Trijtel (Amsterdam, 28 maart 1889 – Sobibor, 2 juli 1943), was hier rond 1921 gevestigd.

 

Beverwijk

De Joodse gemeente in Beverwijk ontstond rond 1800 en is altijd een kleine gemeente gebleven. In 1809, toen deze kille (Joodse geloofsgemeente) haar officiële status kreeg, waren er 68 Joden in Beverwijk en omgeving; in 1930 waren dat er 135 en dat was het hoogste aantal in de afgelopen 200 jaar. Toch is er al voor 1800 melding van Joden rond deze plaats; in 1679 verbood de rechtbank dat “smousen” hun waren zouden verkopen. Smousen was een bijnaam (scheldnaam) voor Joden.

In 1807, bij het bezoek van Koning Lodewijk Napoleon aan Beverwijk, liet de Joodse gemeenschap van zich spreken door hem een Hebreeuws gedicht aan te bieden. Lodewijk Napoleon zorgde in Nederland voor de gelijkstelling van Joden.
In 1810 werd de eerste synagoge geopend in Beverwijk in het gebouw Spes Mea Deus (God is mijn Hoop) aan de Breestraat. Door een zware herfststorm in 1853 werd deze synagoge flink beschadigd. Er was binnen de kille geen geld voor herstel. Pas in 1863 of 1864 werd de herstelde synagoge heropend, het herstel werd door de plaatselijke overheid gesubsidieerd. In 1873 opende een Joodse school haar deuren nadat Beverwijk na 1840 een economische bloeiperiode doormaakte.


Door de bloeiende Joodse gemeente van het nabijgelegen Velsen nam vanaf de twintiger jaren van de vorige eeuw het aantal Joodse inwoners van Beverwijk steeds verder af. Wel was vanaf de dertiger jaren een hachsjara (voorbereiding op de landbouw in Palestina) kibboets gevestigd in Beverwijk. Deze kibboets stond bekend als kibboets Beverwijk, maar heette eigenlijk “Chinoeg Habayit”.
In Wijk aan Zee vond in 1885 de oprichting plaats van “Herstellings- en vacantieoord voor Israëlitische Kinderen”, na de jaren dertig bekend als Jozoboko en hier verbleven zowel voor als na de oorlog tijdens de vakantie Joodse kinderen.

De Beverwijker Joden moesten in maart 1942 verhuizen naar Amsterdam, als voorbereiding op de deportatie. Na de oorlog was het aantal Joden te klein om een kille in stand te houden en in 1947 werd deze opgeheven en bij die van Haarlem gevoegd. De sjoel werd in 1941 flink gehavend door de nazi’s en werd verkocht en vervolgens afgebroken. Op de plaats van de sjoel staat nu een gedenkteken.
De Joodse gemeente had een eigen begraafplaats aan de Kruiskogt langs de Kuikensweg (plaatselijk Jodenweg genoemd) in Wijk aan Zee. Op deze begraafplaats – die in 1854 vergroot werd – stond zelfs een Metaheir-huisje. Er stonden zo’n 45 Matseiwoth (grafstenen), zo’n 100 waren in de loop van de tijd al verloren gegaan. Deze begraafplaats werd in 1951 geruimd en de stoffelijke overschotten zijn herbegraven op een apart deel van de algemene begraafplaats Duinrust in Beverwijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Joodse leven in Beverwijk vernietigd. Van de 114 Joodse inwoners van Beverwijk keerden er slechts 17 terug.

 

Zeestraat 46 – Pension – Restaurant Zomerlust
E. M. de Lieme had op dit adres rond 1902 zijn pension-restaurant.

Blaricum

Blaricum was een arme boerengemeenschap en werd in de negentiende eeuw ontdekt door kunstenaars. Een aantal kunstenaars vestigden in Blaricum en Laren en vormden de Larense School. Op 15 april 1882 kreeg Blaricum een spoorverbinding met Amsterdam, de Gooische Stoomtram, en het toerisme kwam op gang. Ook Joden vestigden zich in Blaricum, er was echter geen Joodse gemeente in deze plaats. Deze was er wel in Bussum.

 

Huizerweg 20 – Mozes Ferro en Roosje de Groot

Koning Willem III-laan 14 – P. S. van Perlstein
Vanaf 1933 tot in 1943 woonde Philip Samuel van Perlstein (Amsterdam, 4 maart 1884 – Blaricum, 14 februari 1959) op dit adres. Philip was gehuwd met Elisabeth Gassmann (Gleiwitz, 6 oktober 1898 – 1982) en zij hadden twee kinderen; Bernard Gerard (Amsterdam, 8 oktober 1920) en Eva Maria (Amsterdam, 23 december 1921). Philip was mede-oprichter en leider bekende importzaak in Japanse en Chinese goederen N.V. Van Perlstein en Roeper Bosch (als firma mede-opgericht door zijn vader). Verder was Philip voorzitter van de Joodse gemeente in Bussum en zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in de illegaliteit.

 

Noolseweg 25 – Huize Langeakker
Dit was het woonhuis van architect Theo Rueter (1876-1963). Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij op dit adres Joodse onderduikers gehuisvest, waarvoor hij zijn huis aanpaste. Dat verliep niet altijd goed. Dr. Benoit Felix Catz (Tilburg, 3 december 1866 – Blaricum, 26 juli 1943) en zijn vrouw Rebekka Abramma Catz-Cohen (Assen, 1869 – Blaricum, 27 juli 1943) zaten hier ondergedoken. Na verraad heeft het echtpaar suïcide gepleegd.

 

Mosselweg 2 – Lily Erna Adler
Op dit adres woonde Lily Erna Adler (Amsterdam, 4 september 1892 – Auschwitz, 28 januari 1944). 

 

Professor Van Reeslaan 15 – onderduik Johannes Scheffer
In dit huis woonde tijdens de oorlog het gezin Scheffer die meerdere Joden heeft laten onderduiken.

 

Torenlaan 15 – arts Benoit Felix Catz
Op dit adres woonde Benoit Felix Catz (Tilburg, 3 december 1866 – Blaricum, 26 juli 1943) en zijn vrouw Rebekka Abramma Cohen (Assen, 20 juni 1869 – Blaricum, 26 juli 1943). Zij zaten ondergedoken op de Noolseweg 25. Benoit was sinds 1912 huisarts in Blaricum en dit huis werd gebouwd door architect Theo Rueter.

 

Torenlaan 25 – kunstschilder Maurits de Groot
Hier woonde en werkte vanaf 1919 kunstschilder Maurits (Mozes) de Groot (Amsterdam, 6 augustus 1880 – Blaricum, 29 december 1934). Hij was divers met zijn onderwerpkeuzes, waaronder figuren, religieuze voorstellingen, kerk interieurs en portretten, waaronder een portret van Esther de Boer – van Rijk.
Mozes overleed plotseling, rijdend op de fiets op de Huizerweg.

 

Bussum

De Joodse gemeenschap in Bussum bloeide vanaf 1874 op nadat de stoomtram naar Amsterdam tot stand kwam. Toen kwamen er dagjesmensen en vakantiegangers die naar ’t Gooi gingen en kwamen er pensions. Pension Gans was het enige pension waar in 1913 een strikt koosjere keuken was. Rond 1910 woonden er vijftig Joodse families in Bussum en in 1917 werd de Joodse gemeente in Bussum zelfstandig.


In 1917 werd de Joodse gemeente van Bussum zelfstandig en de eerste sjoel die werd gebruikt was gevestigd op de hoek van de Hogeweg en de Havenstraat. Dit was van oorsprong een bewaarschool en kon na een verbouwing op 3 september 1918 worden ingewijd. De synagoge was al snel te klein, de Joodse gemeente in Bussum groeide. Er werd een pand aangekocht, de kerk en de kosterswoning van de Apostolische Gemeente. Dit pand werd verbouwd door de architect Jac. S. Baars en in 1931 werd de nieuwe sjoel van de Nederlands-Israëlietische gemeente te Bussum plechtig ingewijd.


Tijdens de negentiende eeuw was Bussum een tamelijk onbelangrijke plaats. Dit werd anders na de intensivering van het verkeer, met name de auto en de trein. Forensen gingen zich vanaf dat moment in Bussum vestigen. Bussum kwam hierdoor tot grote ontwikkeling en bloei.
In de negentiende eeuw woonden in Bussum geen Joden, pas in het begin van de twintigste eeuw vestigden er zich enkele Joodse families. In 1909 wilde enkele van deze families een Joodse gemeenschap stichten.
Dat waren vooral de heren I. J. Minkenhof en E. Sitters, zij wilden in Bussum een Joods leven gebaseerd op geloof en traditie. Er waren echter te weinig gezinnen om een Joodse gemeente op te richten dus men sloot zich aan bij de Israëlitische Gemeente te Naarden. Men bezocht de synagoge van Naarden die daar in de achttiende eeuw door de Sefardiem was gesticht.

Het bestuur van de sjoel te Naarden liet zich weinig gelegen liggen aan de Joden van Bussum. Kinderen die in Naarden godsdienstonderwijs kregen, moesten drie kwartier van Bussum naar Naarden lopen. De twee zonen van de heer Sitters kregen godsdienstonderwijs en hij wendde zich tot rabbijn Dr. Dünner en enkele dagen later ontvingen het bestuur van de synagoge van Naarden een schrijven waarin werd opgedragen om de leraar op geregelde tijden naar Bussum te sturen om daar godsdienstonderwijs te geven.

Het aantal Joodse families te Bussum groeide snel. Een aantal personen, als de heer D. S. van Zuiden, S. Snitselaar gaven steun aan de heren Minkenhof en Sitters en de Vereniging tot Behartiging der Joodse belangen te Bussum kwam tot stand. De heer M. Verdoner stelde zijn woning beschikbaar tot het houden van godsdienstoefeningen, de heer M. Pinto, toen student aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium trad belangeloos als voorzanger op. De heer Engelsman, leraar te Weesp, gaf Godsdienstonderwijs. Het waren vooral de heren J. Asscher, L. Borstrok en E. J. de Groot, die zich voor de oprichting van deze vereniging zeer verdienstelijk hebben gemaakt.
De groep Joden te Bussum was inmiddels veel groter geworden dan die te Naarden. Daarom besloot men alle mogelijke stappen te zetten om te komen tot de stichting van een Israëlitisch Gemeente te Bussum, waarbij het Amsterdamse Rabbinaat krachtige medewerking verleende.
Na de verbouw van het pand van de Apostolische Gemeente tot synagoge en de inwijding ging men over tot de benoeming van een vaste leraar en men had het geluk, dat de heer L. Borstrok aangesteld kon worden als leraar en voorzanger.
De inwijding van de Synagoge kon op 3 september 1931 (21 Eloel 5691) plaatsvinden. Het pand was verbouwd volgens de plannen van architect Jac. S. Baars. Bij de inwijding waren onder anderen aanwezig de Rabbijnen L. H. Sarlouis en G. de Lange van Amsterdam, de Burgemeester van Bussum, de heer H. de Bordes, de Wethouders en Ds. Drijver, predikant te Naarden.

 

Een aantal van de Joodse locaties in Bussum:

Burgemeester s’Jacoblaan 56 – gezin Verduin
Hier woonde aan het begin van de oorlog het gezin Verduin.

 

Eslaan 12 – Villa Insulinde
Op dit adres woonde kort na de oorlog de Joodse familie Birnbaum. Zij openden hun huis voor Joodse weeskinderen en in het huis was zelfs een synagoge gevestigd. In 1946 werd er een 8 mm film gemaakt die te zien is in Yad Vasjem in Jeruzalem. 

 

Gooilaan 3 – Jacob Bueno de Mesquita
In het begin van de twintigste eeuw woonde hier het gezin van Jacob Bueno de Mesquita.

 

Kerkstraat 8 – Bussums Maatkleding Bedrijf
Op Kerkstraat 8 was voor de oorlog het bedrijf van Isaac Polak en Catharina Lisser, het Bussums Maatkleding Bedrijf gevestigd.

.

Kromme Englaan – Joodse gemeente Bussum
De Joodse gemeente in Bussum werd in 1917 gesticht. In eerste instantie werd in pension “Gans” diensten gehouden, in 1919 kon een eigen sjoelgebouw aan de Hoogeweg worden gewijd. In 1931 werd een sjoel aan de Kromme Englaan in gebruik genomen. Rond dat jaar werd de Joodse gemeente in Naarden opgeheven en samengevoegd met die van Bussum.

 

Landstraat 56AA – Pension Verdooner
Het streng koosjere pension Verdooner was hier in 1914 gevestigd.

 

Regentesselaan 9 – synagoge
Hier was aan het begin van de oorlog de synagoge gevestigd.

 

Veerstraat 17 – Joodsche belangen
Al eerder dan de Joodse gemeente in Bussum gevestigd werd, werd de Vereeniging ter behartiging der Joodsche belangen te Bussum opgericht. Dat was op 16 oktober 1911, in het koosjere pension Vellemans aan de Veerstraat te Bussum. Eerder in datzelfde jaar werden de Joodse lessen voor de Joodse kinderen in Bussum al gestart, waardoor ze niet meer naar Naarden hoefden te lopen.

 

bussumvellemanVeerstraat 17 – Pension-Restaurant Velleman
Op Veerstraat 17 was Pension-restaurant Velleman gevestigd. Tussen 1917 en 1924 werd dit pension overgenomen door de familie Kinsbergen. Het bleef wel een koosjer etablissement.

 

Castricum

Castricum had geen synagoge maar wel Joodse inwoners.


In 1903 werden 82 ha. duinterrein aangekocht, waar gesticht Duin en Bosch verrees. Het was een gesticht voor krankzinnigen. Ook Joodse patiënten werden hier verpleegd en voor deze bewoners zorgden Joodse instellingen (Centrale Commissie voor de Algemene Zaken van het Israëlietisch Kerkgenootschap) dat zij volgens de Joodse riten konden leven (onder andere koosjer eten).

 

Burgemeester Mooystraat 39 – De Harmonie
In 1936 was hotel – café – restaurant – pension ‘de Harmonie’ hier gevestigd. De onderneming adverteerde in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland.

 

Den Helder

Aan het einde van de achttiende eeuw vestigden de eerste Joden zich in Den Helder. In 1806 werd in de Jodensteeg een klein gebouw aangekocht en ingericht als synagoge. Twee jaar later werd het gebouw al vergroot. Den Helder beleefde na de opening van het Noord-Hollands Kanaal in 1824 een economische groei en dat had invloed op de stad, de handel en ook het aantal Joden in de stad groeide tot 470 in 1870. De eerste synagoge werd te klein en op 1 september 1837 werd aan de Kanaalweg een nieuwe synagoge ingewijd. In 1827 werd de Joodse begraafplaats in Huisduinen aan de Kerkhoflaan / Duinweg in gebruik genomen.
In 1876 werd het Noordzeekanaal geopend en Amsterdam had daarmee een kortere verbinding met de Noordzee. De economische activiteiten in Den Helder vielen voor een groot deel weg en het aantal Joden en Den Helder daalde sterk. In 1928 werd de synagoge vervangen door een nieuw gebouw op dezelfde locatie. De synagoge werd tijdens de bezetting afgebroken, net zoals de gehele havenwijk, vanwege de militaire fortificaties. In 1964 werd de Joodse gemeente van Den Helder bij die van Alkmaar gevoegd.

 

Werkdorp Wieringermeer
Nabij Den Helder werd in 1934 een werkdorp opgezet voor jonge Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Zij kregen er een opleiding, de hachsjara, om hiermee in het Britse Mandaatgebied Palestina te kunnen werken. Het werkdorp heeft in de jaren tot in de oorlog zo’n 685 leerlingen gehad, 415 emigreerden. Het werkdorp werd in 1941 voor de bezetter ontruimd. 

 

Vereniging Talmud Thora
In 1862 werd in Den Helder Vereniging Talmud Thora opgericht. In december 1912 werd het vijftigjarig bestaan gevierd. In die tijd was D. Grunwald de voorzitter van de vereniging. De heer B. M. Polak, toen 82 jaar oud, was de secretaris. Waarschijnlijk was dit Benoit Polak (1831 – 1920).

 

Joodsch Litteraire club
Rond 1909 was er in Den Helder een Joodsch Litteraire club waar op 2 mei 1909 rabbijn A. S. Onderwijzer als spreker optrad.

 

Dans- en toneelvereniging ‘Onder Ons’
Deze vereniging werd op initiatief van L. Groen en M. Manheim in 1915 opgericht. In het eerste bestuur zaten M. Manheim als voorzitter, M. Leefsma als penningmeester en mejuffrouw H. Groen als secretaresse. Een en ander stond onder regie van het instituut B. H. Polak. Op 23 november 1933 organiseerde deze vereniging een liefdadigheidsvoorstelling voor de gevluchte Duitse Joden.

 

Vereniging Sjoloum Wesjalwo
Deze vereniging bestond rond 1922 en lijkt een Joodse culturele vereniging te zijn geweest.

 

Vereniging Tiferes Nosjiem
Rond 1929 was in Den Helder de vrouwenvereniging Tiferes Nosjiem actief. Tot de vergadering van mei 1929 zaten presidente J. Grunwald – Poppers, penningmeesteresse R. de Jong – Blok, en bestuurslid R. Prins – Kannewasser in het bestuur. Na die vergadering werden hun plaatsen ingenomen door mevrouw Kannewasser – Oudkerk, B. Grunwald – Menko en B. Pinkhof- Koekoek.

 

Zionistische Jeugdvereniging Zaoth
Rond 1934 was er in Den Helder een Zionistische jeugdvereniging. Deze vereniging gaf een Poerimfeest en Sam Kannewasser was toen de voorzitter.

 

Militairen
Den Helder is een marinestad daaronder zijn ook Joodse militairen. Deze dienden ‘ritueel verzorgd te worden’ wat inhield dat er minstens koosjer eten beschikbaar was, maar ook rekening werd gehouden met de Joodse religie en gebruiken. In 1916 schreef de heer E. M. Kleerekoper in een ingezonden stuk in het Nieuw Israëlietisch Weekblad meer over de situatie in Den Helder. Het koosjere eten werd uitbesteed aan een commissie die onder andere bestond uit leden van de Helderse kille (kerkbestuur). Deze commissie zorgde er ook voor dat zieke militaire koosjer eten kregen in het hospitaal. De commissie zorgde voor de bemiddeling voor koosjere kosthuizen voor Joodse militairen. De commissie voelde zich wel in de steek gelaten door andere Joodse gemeenten, en kreeg volgens Kleerekoper slecht weinig waardering voor dit werk.

 

Mizrachie
Rond 1921 werd er in Den Helder een afdeling van de Mizrachie opgericht. Het bestuur bestond uit dr. A. Grunwald, vice-presidente mevrouw C. E. Coltof – De Beer, penningmeester D. S. Beek, H. van Praag en de secretaris M. A. Grunwald jr.

 

Metaheirhuis
Op 11 september 1936 werd er een nieuw metaheirhuis ingewijd bij de Joodse begraafplaats in Den Helder.

 

Binnenhaven 1 – Abraham Colthof en Jenny van Emden
Abraham Colthof uit Den Helder trouwde met de Haagse Jenny van Emden. Ze hielden op 24 november 1906 op dit adres hun receptie.

 

Breewaterstraat 19 – gezin Vrieslander – Beek
Philip Vrieslander (Den Helder, 22 juli 1856 – Den Helder, 14 mei 1932) en Retje Beek (Den Helder, 3 augustus 1858 – Auschwitz, 19 februari 1943) vierden hier op 24 februari 1906 hun 25-jarig huwelijk. Retje woonde aan het begin van de oorlog op de Nieuwe Brugstraat 2 in Den Helder.
Philip was gedurende lange tijd vice-voorzitter der Heldersche Winkeliersvereeniging. Vijfendertig jaar was hij actief voor de Joodse gemeente, als voorzitter van de kehille.

 

Dijkje 37 – lokaal Polak
Rond 1905 was hier ‘Lokaal Polak’ gevestigd. In deze gelegenheid trad op 28 december 1905 Rachel Blok (Leerdam, 25 september 1878 – Den Helder, 9 september 1934) in het huwelijk met David S. de Jong (Den Helder, 18 september 1872 – Sobibor, 26 maart 1943) en haar zus Rebekka Blok (Leerdam, 1 april 1880 – Sobibor, 4 juni 1943) met zijn broer Mozes S. de Jong (Den Helder, 24 juni 1875 – Sobibor, 4 juni 1943).

 

Kanaalweg – synagoge
In september 1837 werd een nieuwe synagoge ingewijd als vervanging van de synagoge uit 1806. In 1897 bestond deze synagoge zestig jaar, en een jaar eerder werd een commissie gevormd bestaande uit dertien personen die niet alleen de feestviering moest plannen, maar ook een aantal voorwerpen moest aanschaffen zoals een parochet (voorhang) die tijdens het feest aan de gemeente konden worden geschonken. Levie Marcus de Leeuw was de ere-voorzitter van de commissie. Levie was in Den Helder geboren, maar woonde in Amsterdam. Op het feest zelf schonk hij een Thora-mantel.
Bij het zeventig-jarig bestaan in 1907 sprak de Amsterdamse rabbijn A. S. Onderwijzer de feestrede uit, waarna de receptie werd gehouden in het Casino-gebouw in Den Helder. Ook bij dit feest werd er een Thora-mantel aangeboden, die was geborduurd bij de Gebroeders Van Oven, hofborduurwerkers te Den Haag.
In 1928 werd de synagoge vervangen door een nieuw gebouw op dezelfde locatie. Op zondag 6 mei 1928 werd de eerste steen gelegd door Ph. Vrieslander. Op 24 augustus 1928 werd de synagoge ingewijd. De inwijdingsrede werd door de opperrabbijn verricht, de voorzanger was I. E. Maroko (Israel Eljasz Maroko, Zdunska Wola, 3 mei 1896 – Sobibor, 23 juli 1943) van de hoofdsynagoge te Amsterdam.
Al in 1925 werd voor de nieuwbouw geld ingezameld, zoals onder andere door een concert dat op 10 december 1925 werd gegeven of voor de oosterse feesten van 1 tot 6 juni 1926.
De voorzitter van het comité voor die feesten was Levy Kannewasser, de secretaris M. Grunwald. De nieuwe synagoge was een ontwerp van de Amsterdams-Joodse architect Harry Elte. De synagoge werd tijdens de bezetting afgebroken.

 

Kanaalweg 54 – Leonard Pinkhof
Rond 1926 woonde Leonard Pinkhof op dit adres, in 1929 op de Ruygweg. Hij was lid van het landelijk opererende comité voor de Pesachvoorziening in Erets Jisroeil. Vooral nieuwe immigranten die naar het Britse Mandaatgebied Palestina waren vertrokken zaten daar zonder financiële middelen. Schilder en leraar Leonard Pinkhof (Amsterdam, 19 juni 1898 – Sobibor, 23 juli 1943) trouwde op 27 december 1927 met Bep (Betsy) Koekoek (Den Haag, 14 augustus 1905 – Sobibor, 23 juli 1943). Bep en Leonard hadden vier kinderen; Nedivo (Den Helder, 21 oktober 1928 – Sobibor, 23 juli 1943), Jiska (Den Helder, 9 december 1931 – Sobibor, 23 juli 1943), Pinkas (Den Helder, 19 november 1934 – Sobibor, 23 juli 1943) en Menachemja (Den Helder, 19 november 1934 – Sobibor, 23 juli 1943). Leonard Pinkhof was de ontwerper van een gebrandschilderd gedenkraam in de synagoge aan de Linnaeusstraat in Amsterdam-Oost.

 

Kanaalweg 62 – David de Jong
David de Jong (Den Helder, 18 september 1872 – Sobibor, 26 maart 1943), handelaar in oud metaal, vierde hier op 17 september 1932 zijn zestigste verjaardag. Hij was gehuwd met Hendrika de Vries (Amsterdam, 29 december 1888 – Sobibor, 26 maart 1943) en het echtpaar woonde hier ook in het begin van de Tweede Wereldoorlog.

 

Kanaalweg 65 – M. Grieshaver
Op dit adres woonde M. Grieshaver rond 1915. Hij was de winnaar van een fototoestel van het Poerim-raadsel dat ‘De Joodsche Invalide’ uitschreef. Op 19 juli 1919 vierde Grieshaver zijn 85e geboortedag.

 

Kanaalweg 70 – Jetjen Grunwald – Poppers
Rond 1927 woonde Jetjen Grunwald – Poppers (Winterswijk, 22 november 1869 – Bussum, 7 september 1938) op dit adres. Zij was lid van het landelijk opererende comité voor de Pesachvoorziening in Erets Jisroeil. Vooral nieuwe immigranten die naar het Britse Mandaatgebied Palestina waren vertrokken zaten daar zonder financiële middelen. In 1933 woonde zij op de Kanaalweg 80 en was presidente van de afdeling Den Helder van de Nederlandsche Vereniging van Huisvrouwen. Jetjen was gehuwd met David Hartog Grunwald (Den Helder, 22 juni 1869 – Den Helder, 25 maart 1931). Zij hadden drie kinderen; Mozes Aron (Den Helder, 6 mei 1899 – 11 oktober 1972), Andries (Den Helder, 20 juni 1902 – Apeldoorn, 13 augustus 1994) en Frans (Den Helder, 5 september 1906 – Birkenau, 1 april 1944).
Mozes Aron verloofde zich op 28 februari 1930 met Zus Vaz Dias. Frans Grunwald verloofde zich op 11 maart 1930 met Else Ada Frankenberg (Alkmaar, 9 augustus 1909 – Auschwitz, 11 februari 1944).

 

Kanaalweg 74 – firma Levy Grunwald
Vanaf 1910 was Levy Grunwald importeur van bouillon-blokjes en de zaak was gevestigd op de Kanaalweg. De zaak was tientallen jaren actief als importeur en in 1930 handelde de firma ook in ansjovis.

 

Kanaalweg 80 – David Hartog Grunwald
David Hartog Grunwald (Den Helder, 22 juli 1869 – Den Helder, 25 maart 1931) werd in 1903 gekozen in de gemeenteraad van Den Helder. Hij was raadslid tot oktober 1929 en wethouder Den Helder (1917-1918, 1923-1926). Verder was David lid van de Provinciale Staten 1913-1919, voorzitter Kamer van Koophandel Den Helder 1902-1906 en lid Firma M.A. Grunwald & Zoon. David Hartog woonde voor zijn overlijden op dit adres.

 

Kanaalweg 141 – Jacob Coltof
Jacob Coltof overleed hier op 71-jarige leeftijd op 20 december 1926.

 

Kanaalweg 142 – S. Coltof – de Beer
Mevrouw Clara Emma Coltof – de Beer (Zwolle, 9 september 1885 – Alkmaar, 12 januari 1942) vroeg in 1918 een ‘flink meisje’ voor in de huishouding. Clara was de echtgenote van Salomon Coltof (Oude Pekela, 26 maart 1879 – Amsterdam, 16 juli 1949). Op 29 januari 1921 vierde haar zoon Arthur Frits zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Twee kinderen, waaronder Arthur Frits, overleefden de oorlog. Hun dochter Meta Edie (Den Helder, 9 november 1909 – Auschwitz, 14 september 1942) niet.

 

Kanaalweg 148 – firma Kannewasser
De firma Kannewasser, rond 1914 op dit adres, was een hoofdvertegenwoordiger van de N. V. Obligatiemaatschappij ‘Het Witte Kruis’.

 

Kanaalweg 156 – Meta Edie Coltof
Meta Edie Coltof (Den Helder, 9 november 1909 – Auschwitz, 14 september 1942) woonde ten tijde van haar verloving in 1931 met tandarts Isidore Emanuel van Moppes (Amsterdam, 11 juli 1907 – Amstelveen, 4 maart 1979) op dit adres. Ze kregen twee kinderen; Greta Clara (Amsterdam, 7 augustus 1935 – Auschwitz, 14 september 1942) en Clara Mirjam (Amsterdam, 10 mei 1939 – Auschwitz, 14 september 1942). Aan het begin van de oorlog woonde het gezin Van Moppes – Coltof op de Stadionweg 88hs in Amsterdam.

 

Kanaalweg 194 – Salomon Prins en Koosje Kannewasser
Ssalomon Prins (Den Helder, 27 maart 1877 – Sobibor, 2 juli 1943) en Koosje Kannewasser (Den Helder, 25 december 1877 – Den Helder, 12 april 1935) vierden hier op 18 juni 1932 hun 25-jarig huwelijk.

 

Keizerstraat 1-3 – Nico Coltof
Nico Coltof verloofde zich in november met Rozet E. Kuijt uit Sneek.

 

Koningstraat 23 – S. Herschel
Rond 1916 was S. Herschel hier gevestigd. Men zocht een modiste. Op 27 februari 1932 vierde Jonas Herschel (Den Helder, 17 februari 1919) zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig).

 

Koningstraat 35 – Patisserie Grunwald
De koosjere patisserie Grunwald was hier vanaf 1906 gevestigd.

 

Koningstraat 69 – F. Grunwald
Rond 1929 woonde mejuffrouw F. Grunwald op dit adres.

 

Koningstraat 78 – Meijer Manheim
Op 22 juni 1907 vierde Meijer Manheim (Den Helder, 14 juli 1894 – Alkmaar, 25 januari 1945) zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Meijer overleed tijdens zijn onderduik in Alkmaar, zijn echtgenote overleefde de oorlog. Meijer was een zoon van Salomon Meijer Manheim (Den Helder, 28 mei 1865 – Auschwitz, 26 maart 1944) en Sara Grunwald (Den Helder, 8 maart 1869 – 24 november 1941). Volgens een advertentie uit 1921 woonde het gezin op nummer 78.

 

Koningstraat 110 – Brood- en banketbakkerij Elte
Deze bakkerij was in Den Helder rond 1916 gevestigd.

 

Kromme Elboogsteeg – Simon Jacobs
Simon Jacobs deed op 3 december 1904 zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig).

 

Kruisweg – koosjer restaurant
in augustus 1876 adverteerden Salomon Hilsum en Aron Buitenkant met hun koosjere restaurant dat op de Kruisweg in Den Helder gevestigd was.

 

Laan 48 – Levie Beek en Mietje Oudkerk
Levie en Mietje (Den Helder, 5 december 1879 – Auschwitz, 5 februari 1943) vierden hier op 6 maart 1920 hun 12½-jarig huwelijk. Levie en Mietje hadden drie kinderen; Willem Salomon (Den Helder, 16 januari 1908 – Sobibor, 30 april 1943), verpleegster Yogeva (Den Helder, 19 maart 1909 – Auschwitz, 11 februari 1944) en slager Emanuel Leon (Den Helder, 24 februari 1913 – Auschwitz, 30 september 1942). In 1928 zocht het gezin in een advertentie plaatsing voor een slagersleerling. Dit betrok Emanuel Leon.

 

Langestraat 31 – David Oudkerk
David Oudkerk (Den Helder, 10 januari 1889 – Auschwitz, 13 november 1942) vierde op 18 januari 1902 zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). David was een zoon van Emanuel Oudkerk en Jegeva Sloog (Schagen, ~1851 – Den Helder, 7 maart 1930), die op 8 juni 1902 25 jaar gehuwd waren.

 

Langestraat 41 – mevrouw Lissauer
Mevrouw B. Lissauer was in 1931 het contactadres voor Den Helder voor een actie om minderbedeelden in het Britse Mandaatgebied Palestina Pesach te laten vieren.

 

Molengracht 7 – Frans Grunwald en Elsa Ada Frankenberg
Na hun huwelijk op 3 mei 1932 gingen Frans Grunwald (Den Helder, 5 september 1906 – Birkenau, 1 april 1944) en Elsa Frankenberg (Alkmaar, 9 augustus 1909 – Auschwitz, 11 februari 1944) op dit adres wonen. Ze kregen twee kinderen; Leonard David (Den Helder, 24 mei 1933 – Auschwitz, 11 februari 1944) en Jetty Cecile (Den Helder, 14 juni 1937 – Auschwitz, 11 februari 1944) en woonden tijdens de oorlog op het Kennemerpark 12 in Alkmaar.

 

Nieuwstraat 2 – Esther van Praag – Oudkerk
Op 18 oktober 1926 vierde Esther van Praag – Oudkerk (Den Helder, 18 oktober 1856 – Den Helder, 10 februari 1931) hier haar zeventigste verjaardag.

 

Spoorgracht 37 – Aron Locher
Aron (Aäron) Locher (Den Helder, 28 november 1921 – Sobibor, 9 juli 1943) werd hier geboren. Hij was een zoon van Rachel Plas (Amsterdam, 27 augustus 1887 – Sobibor, 23 juli 1943 ) en visventer Levie Locher (Amsterdam, 13 januari 1887 – Sobibor, 23 juli 1943). Een kind overleefde de oorlog. In het begin van de oorlog woonde het gezin op de Lepelstraat 2c1 in Amsterdam.

 

Spoorstraat 30 – gezin J. Prins jr.
Rond 1913 woonde het gezin van J. Prins op dit adres.

 

Spoorstraat 50 – Vrouwtje Kaatje de Jongh
Hier werd Vrouwtje (Froukje) Kaatje de Jongh (Den Helder, 19 maart 1930 – Sobibor, 7 mei 1943) geboren, dochter van Israël de Jong (Almelo, 16 maart 1888 – Auschwitz, 6 september 1944) en Froukje van Dam (Groningen, 28 juli 1892 – Sobibor, 7 mei 1943). Vrouwtje had een oudere broer Salomon (Den Helder, 25 september 1926 – Sobibor, 11 juni 1943). Aan het begin van de oorlog woonde het gezin op de Vosstraat 12 in Den Helder.

 

Spoorstraat 52 – firma Oudkerk & Van Praag
Hier was de firma Oudkerk & Van Praag gevestigd. In 1911 plaatste de zaak een advertentie voor een huishoudster.

 

Spoorstraat 77 – Levie Coltof en Aleida Norden
Op 18 december 1920 vierden Levie Coltof (Oude Pekela, 23 maart 1880 – Amsterdam, 22 september 1960) en Aleida Norden (Groningen, 23 april 1882 – Wolvega, 4 maart 1945) hun 12½-jarig huwelijk en werden in de krant gefeliciteerd door hun kinderen Carel (Den Helder, 17 mei 1910 – Amstelveen, 8 oktober 1997), Jacob (Den Helder, 2 oktober 1911 – Auschwitz, 16 augustus 1942) en Carla (Den Helder, 26 maart 1917 – Bussum, 24 februari 2006).

 

Vlootstraat – M. A. Grunwald
In mei 1890 bood M. A. Grunwald een loofhut aan. Deze worden gebruikt voor het Loofhuttenfeest (Soekot).


Mozes Aron Grunwald (Oldenzaal, 10 april 1835 – Den Helder, 7 januari 1916) was gehuwd met Mietje de Leeuw (Den Helder, 7 januari 1840 – Den Helder, 25 februari 1913) en zij hadden zestien kinderen; Klaartje (Den Helder, 23 mei 1861 – Den Helder, 5 september 1866), Francisca (Den Helder, 24 juni 1863 – Goor, 4 september 1891), Salomon (Den Helder, 25 december 1864 – Den Helder, 12 juli 1865), Keetje (Den Helder, 10 mei 1866 – Deventer, 15 augustus 1904), Salomon (Den Helder, 15 april 1868 – Den Helder, 4 december 1868), David (Den Helder, 15 april 1868 – Den Helder, 5 juli 1868), David Hartog (Den Helder, 22 juli 1869 – Den Helder, 25 maart 1931), Klaartje (Den Helder, 20 april 1871 – Sobibor, 16 april 1943), Salomon (Den Helder, 16 juni 1872 – Den Helder, 10 augustus 1872), Jetje (Den Helder, 19 juli 1873 – Den Helder, 10 augustus 1875), Levi (Den Helder, 1 augustus 1874 – Den Helder, 26 december 1874), Betje (Den Helder, 22 februari 1876 – Den Helder, 7 juli 1876), Levie (Den Helder, 17 mei 1877 – Den Helder, 11 juli 1877), Mozes (Den Helder, 29 juli 1878 – Den Helder, 18 september 1878), Jozef (Den Helder, 3 oktober 1879 – Den Helder, 15 februari 1880) en Betje (Den Helder, 4 oktober 1879 – Den Helder, 22 oktober 1879).
Op 24 augustus 1895 vierden Mozes en Mietje hun 35-jarig huwelijk en hielden een receptie op de Kanaalweg 67-68. In 1900 vierden ze hun 40-jarig huwelijk en de receptie was eveneens op de Kanaalweg 67-68. Mozes en Mietje woonden hoogstwaarschijnlijk al voor 1895 op dit adres.
Zoon David Hartog Grunwald werd in 1903 gekozen in de gemeenteraad van Den Helder. Hij was raadslid tot oktober 1929 en wethouder Den Helder (1917-1918, 1923-1926). Verder was David lid van de Provinciale Staten 1913-1919, voorzitter Kamer van Koophandel Den Helder 1902-1906 en lid Firma M.A. Grunwald & Zoon. David Hartog overleed op 25 maart 1931 en woonde voor zijn overlijden op de Kanaalweg 80.

 

Sara Schrijver – van Embden
Op 28 november 1888 overleed Sara Schrijver – van Embden in Den Helder. Ze speelde een belangrijke rol in Joods Den Helder. Over haar verscheen een stuk in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland: ‘Zij was een van die ouderwetsche vroome, doch ongekunstelde vrouwen, die men niet in grooten getale aantreft. In kwaliteit van regentesse, van het alhier bestaande kraamvrouwenfonds, heeft zij zich zeer verdienstelijk gemaakt, tot dat zij zich voor enigen tijd geleden, door hoogen ouderdom gedwongen zag, die functie neder te leggen en zij, tot haar groot leedwezen, ook de Synagoge niet meer kon bezoeken. Donderdag jl, had de teraardebestelling plaats. De aanzienlijke stoet trok voorbij de geopende en verlichte Synagoge (zekerlijk een attentie des kerkbestuurs der overledene waardig). Niettegenstaande het gebruik verbood een rede te houden, oordeelde de heer J. S. Coltof het evenwel niet onpasselijk, eenige gevoelvolle woorden te spreken. Een der schoonzonen dankte voor de belangstelling en de eer. De grijze echtgenoot heeft een brave vrouw, de kinderen hebben een zorgvolle moeder verloren.’

 

Edam

De eerste Joodse vestiging in Edam dateert uit 1641, Samuel Abrahamsz krijgt toestemming om zich er te vestigen maar hij bleef er maar kort. Pas in 1722 kreeg opnieuw een Jood er het recht om zich er te vestigen. Het aantal Joodse inwoners van Edam bleef in eerste instantie beperkt maar vanaf het einde van de achttiende eeuw groeide deze gemeenschap.

In de eerste periode werden er sjoeldiensten gehouden in verschillende woonhuizen. Uiteindelijk werd in augustus 1791 een achtervertrek van een woonhuis aan het Noorderachterom omgebouwd tot synagoge. In 1793 werd de Joodse begraafplaats ingericht aan de rand van de stad, bij de voormalige Oosterpoort aan het Oorgat. Deze begraafplaats is er nog en er zijn nog 14 grafstenen te zien.

De Joodse gemeente van Edam was in 1821 zo groot dat de synagoge werd erkend als ringsynagoge. Aan de Grote Kerkstraat waren in 1845 zowel een Mikwe (ritueel bad) als een schoollokaal gevestigd. Het Mikwe werd in 1976 bij opgravingen teruggevonden. Het Joodse schooltje bestond tot 1880 en de Edammer kille (Joodse gemeente) kende in deze tijd een armbestuur.


Door de economisch aanzuigende werking van grotere plaatsen in de omgeving, met name Amsterdam, nam in de loop van de negentiende eeuw het aantal Joodse inwoners af. In 1886 werd de Joodse gemeente ontbonden en gevoegd bij die van Monnickendam, en de synagoge werd verkocht. Op de Joodse begraafplaats werd op 2 mei 2002 een gedenksteen onthuld met de namen van de Joodse oorlogsslachtoffers uit Edam.

 

Stoomdienst Purmerend (via Edam)
Door rond 1870 te adverteren in het Nieuw Israëlietisch Weekblad richtte deze stoomdienst zich mede op de Joodse clientèle.

 

Mozes Abraham Koekoek
Mozes Abraham Koekoek was rabbijn en zijn standplaats was onder andere Edam. Bij zijn overlijden in 1896 verscheen er in het Nieuw Israëlietisch Weekblad een in memoriam.

 

Philip Frenkel
Journalist Philip Frenkel (Waddinxveen, 14 november 1835) vierde zijn 40-jarig jubileum in Deventer. Na zijn pensionering ging hij in Edam wonen waar hij in 1902 op 66-jarige leeftijd zijn oude beroep weer oppakte. Hij werkte bij kranten als het Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamsche Courant, het Nieuws van de Dag en Het Vaderland en overleed in Edam op 31 december 1913. Philip was gehuwd met Henriëtte Wolff (Arnhem, 1825) en zij kregen drie kinderen; Sallie Philip (Wijhe, 1862), Meijer (Wijhe, 1866 – Deventer, 20 januari 1870) en Theodore (Wijhe, 1870 – Deventer, 18 november 1870).

 

Enkhuizen

In de zeventiende eeuw woonden er al Joden in Enkhuizen, en dit werd in de achttiende eeuw een bloeiende gemeenschap. Met de economische neergang die volgde tijdens de Franse Tijd nam het aantal Joodse inwoners af. In 1734 kregen de Joden in Enkhuizen het recht om bij een van hen godsdienstoefeningen te houden, vier jaar later werd het de begraafplaats aan het Bolwerk toegewezen, in ruil voor een jaarlijks geldbedrag. Rond 1738 werd er een godsdienstleraar aangesteld. In 1791 werd er een synagoge ingewijd. In april 1942 werden de Enkhuizer Joden voor de bezetter gesommeerd te verhuizen naar Amsterdam, velen overleefden door de onderduik. Na de oorlog bleven weinige Joden in Enkhuizen en in 1964 werd de Joodse gemeente bij die van Alkmaar gevoegd.


De damesvereniging Bikdei Koudesj gaf tijdens het Loofhuttenfeest (Soekot) in 1899 een Thoramantel aan de synagoge. De voorzitter van het kerkbestuur was in die tijd de heer L. Snijders, hij nam het dankbaar in ontvangst van de dames van het bestuur van de vereniging, H. Snijders, Prins, R. Akker, Meijer, J. van Gelder en Van Veen. De heer A. J. van Gelder was de voorzanger (chazan) in Enkhuizen. De mantel was vervaardigd door de firma L. H. Kisch en Zoon, fabriek van kunstborduurwerk in Groningen.

Voorzanger J. D. Hes
J. D. Hes (Amsterdam, 17 januari 1840) was van 1868 tot 1878 voorzanger in Enkhuizen. In 1878 werd hij voorzanger in Den Helder.

Voorzanger Salomon Sitters
Voorzanger Salomon Sitters (1838? – 1936) heeft in Enkhuizen gewerkt, in 1921 nam hij zijn ontslag in Leeuwarden. In 1924 werd hij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

 

Breedstraat 35 – garage Kornalijnslijper
Salomon Kornalijnslijper (Amsterdam, 18 augustus 1903 – (Stedebroec, 9 augustus 1980) had hier voor de Tweede Wereldoorlog zijn garage / taxibedrijf. Een foto is hier te zien. Salomon was gehuwd met Trijntje Rijnders (Enkhuizen, 5 januari 1915).

 

Breedstraat 67 – rijwielhandel Kornalijnslijper
Rond 1928 vierde het echtpaar Levie Kornalijnslijper (Amsterdam, 12 mei 1872 – Enkhuizen, 25 juli 1935) en Naatje van Kreveld (Hoorn, 13 mei 1871 – Apeldoorn, 21 juli 1939) hun zilveren huwelijk. Zij hadden drie kinderen, Salomon (zie Breedstraat 35), Meijer (Enkhuizen, 4 november 1904 – Enkhuizen, 16 februari 1971) verloofde zich op 1 maart 1931 met Jansje Schuit (Amsterdam, 19 juni 1907 – Enkhuizen, 8 juni 1939) en Dina (Enkhuizen, 22 maart 1908 – Auschwitz, 5 november 1942).

 

Melkmarkt – M. L. Snijders
Hier woonde rond 1926 winkelier Marcus Snijders (Enkhuizen, 2 juni 1868 – Enkhuizen, 28 januari 1928) en zijn echtgenote Hitske Prins (Hoorn, 11 april 1861). Zoon Arie Snijders (Enkhuizen, 11 maart 1898 – Hoorn, 21 januari 1976) verloofde zich op 17 mei 1926 met Ro (Rosalie) Akker (Enkhuizen, 6 juli 1904 – Amersfoort, 19 december 1996). Ze trouwden op 31 januari 1928.
Dochter Celina Snijders (Enkuizen, 31 januari 1903 – Enkhuizen, 22 januari 1964) trouwde op 4 januari 1927 met Daniël Akker (Enkhuizen, 26 januari 1902 – Knokke, 18 juli 1982). Celina en Daniël overleefden de oorlog door hun onderduik in Monnickendam. Zoon Leo (Leonard) Snijders (Enkhuizen, 4 februari 1900 – Enkhuizen, 23 maart 1987) huwde op 28 maart 1928 met Klaar H. (Klaartje Henriëtte) Akker (Enkhuizen, 26 januari 1902 – Enkhuizen, 120 januari 1988).

 

Oranjestraat – Joodse begraafplaats
De Joodse begraafplaats aan de Oranjestraat werd in 1738 gesticht. Er zijn zo’n 130 personen begraven, er staan nu nog ongeveer 45 matseiwoth (zerken). Er is een metaheirhuisje aanwezig. Het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland meldde in 1935 dat er een stenen muur rond de begraafplaats zou worden aangelegd.

 

Parklaan – Cacao en chocoladefabriek West Frisia
Het kantoor van deze fabriek was gevestigd op de Swammerdamstraat 2 in Amsterdam; de fabriek zelf stond in Enkhuizen. De onderneming adverteerde regelmatig in de Joodse media. Naar advertenties te beoordelen bestond deze zaak tussen 1916 en 1938.

 

(Nieuwe) Westerstraat 123 – gezin Barend Vieijra
Hier woonde het gezin van koopman Barend Vieijra (Leiden, 1809) en zijn vrouw Sippora Mello (Amsterdam, 1806). Zij hadden de volgende kinderen: Mordechai (Amsterdam, 1838), David (Enkhuizen, 1840), Haim Joseph (Enkhuizen, 1844) en Rebecca (Enkhuizen, 1847).

 

Westerstraat 129 – Hogere Burgerschool
Dit was het adres van de Hogere Burgerschool, tegenwoordig een hotel. In 1916 werkte mejuffrouw dr. F. Szper aan deze school. Waarschijnlijk was dit Felicia Szper (Warschau, 17 juni 1883) die in die tijd in Enkhuizen woonde. Felicia werd in 1920 benoemd aan de Rijks-HBS in Alkmaan, werd later lerares op de Joodse HBS in Amsterdam en na de oorlog voorzitter van de WIZO in Rotterdam.

 

Westerstraat 168 – Bernard Snijders
Op 8 april 1933 vierde Bernard Snijders (Enkhuizen, 31 maart 1920 – Duitsland, 16 mei 1943) zijn Bar Mitswa (kerkelijke meerderjarigheid). Bernard was een zoon van Samuel Snijders (Enkhuizen, 16 april 1886 – Sobibor, 2 juli 1943) en Rosetta Themans (Enschede, 3 januari 1883 – Sobibor, 2 juli 1943). Bernard had een zus Tine die de oorlog overleefde. Aan het begin van de bezetting woonde het gezin op de Van der Helstlaan 65 in Naarden. Tine Snijders slaagde in 1935 voor het examen logopediste.

 

Westerstraat 182-183 – manufacturenmagazijn Sam. Snijders
Rond 1921 was hier het manufacturenmagazijn van Sam. Snijders gevestigd.

 

Westerstraat 256 – S. Akker en S. Meijer
Op 5 augustus 1928 waren Samuel Heiman Akker (Winsum, 24 maart 1872 – Enkhuizen, 15 juni 1957) en Schoontje Meijer (Zaandam, 3 oktober 1874 – Enkhuizen, 29 mei 1943) 25 jaar getrouwd.

 

Westerstraat 262 – 266 – Borstelmakerij Akker
De familie Akker had in Enkhuizen een borstelmakerij die werd gesticht door Heiman Izaak Akker (Groningen, 19 november 1825 – Enkhuizen, 15 mei 1902). Heiman was gehuwd met Roosjen Goldsmith (Appingedam, 10 september 1827 – Enkhuizen, 3 maart 1908). De advertentie dateert uit 1903, in die tijd werkten zijn zonen Izaak (Winsum, 8 december 1862 – Auschwitz, 19 november 1942), Jacob Filippus (Winsum, 10 december 1864 – Sobibor, 16 april 1943) en Samuel Heiman (Winsum, 24 maart 1872 – Enkhuizen, 15 juni 1957) in de onderneming. De eigenaren van de onderneming rond 1940 waren Daniël (Enkhuizen, 26 januari 1902 – Knokke, 18 juli 1982) en zijn neef Salomon; Daniel was een zoon van Jacobus Filippus, Salomon van Samuel Heiman. Daniel Akker verhuisde met zijn gezin naar Amsterdam toen dat van Joodse inwoners werd geëist door de bezetter. Daniel en Salomon hadden er geen vertrouwen in en besloten onder te duiken. Salomon (Enkhuizen, 1 december 1906 – Enkhuizen, 15 december 1984) dook met zijn gezin onder in Enkhuizen en het gezin van Daniel ging in onderduik bij het gezin Hordijk in Monnickendam.

 

Zuider Havendijk 25 – synagoge
In 1791 werd de synagoge aan de Zuider Havendijk 25 gebouwd. De synagoge kwam ongeschonden door de oorlog en van de 54 Joodse inwoners van Enkhuizen overleefden er 52 de oorlog. Tot 1964 bleef de synagoge dienst doen. De synagoge werd in 1967 om niet overgedragen aan de burgerlijke gemeente van Enkhuizen; de tegenprestatie was dat de burgerlijke gemeente het onderhoud van de Joodse begraafplaats op zich nam. De Heilige Ark, uit 1791, werd aan het Joods Museum in Amsterdam geschonken. De kroonluchters uit de synagoge hangen in de raadszaal in Enkhuizen.

 

Sara (Saartje) Augurkie (Enkhuizen, 1 maart 1866 – Sobibor, 2 juli 1943) was een Enkhuizense en zij trouwde in deze synagoge op 8 augustus 1895 met Sander (Salomon) van Gelderen (Renkum, 19 maart 1866 – Sobibor, 2 juli 1943). Aan het begin van de oorlog woonde het gezin op de Zeedijk 113-2 in Amsterdam. Sara en Sander kregen vier kinderen; Mietje (Amsterdam, 20 juni 1896 – Sobibor, 23 juli 1943), Joseph (Amsterdam, 17 maart 1903 – Auschwitz, 15 augustus 1942), Jeannette (Amsterdam, 18 oktober 1904 – Sobibor, 4 juni 1943) en Rozetta (Amsterdam, 27 april 1908 – Auschwitz, 30 september 1942).

 

Haarlem

Joods leven in Haarlem was er al – zij het sporadisch – vanaf de Middeleeuwen. Maar van de eerste echte Joodse vestiging is eigenlijk pas sprake vanaf 1605, toen de Sefardische Abraham en Isaac Franco zich tot het stadsbestuur wendden met de vraag of hun familie in Haarlem mocht wonen en daar hun godsdienst mochten belijden. Dat mocht en daarnaast mocht er een ritueel slachter worden aangesteld en een eigen begraafplaats worden ingericht. Daarna kreeg in 1705 de Asjkenazische Isaac Israëls het poorterschap. Hij en zijn gezin vormde het eerste bekende Joodse gezin in Haarlem.

In 1742 kwam er een Joodse school in Haarlem, geopend door Samson Abrahams uit Hamburg.
In 1756 werd de eerste synagoge van Haarlem gewijd, dit door de schoonzoon van Isaac Israëls, Israël Isaacs. Deze synagoge stond in de Zoetestraat en was niet meer dan een ruimte voor godsdienstvieringen in een woonhuis. Een echte synagoge werd geopend in 1765 aan de Begijnhof – aan de kant van het Goudsmitspleintje. Deze synagoge – de bovenverdieping van een woonhuis – deed dienst van 1765 tot 1840.

In 1780 kreeg de Joodse gemeenschap in Haarlem de beschikking over een begraafplaats – aan het Bolwerk (tegenwoordige Prinsen Bolwerk). Deze begraafplaats bleef in gebruik tot 1833 en bestond tot 1960, toen werd de begraafplaats volgens de geldende voorschriften geruimd en de stoffelijke overschotten werden herbegraven op de Joodse begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart. In de periode tussen 1832 en 1915 werden Joodse overledenen begraven op een gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Kleverlaan in Haarlem, en in 1877 werd de aparte Joodse Begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart in gebruik genomen.

In 1766 werd door het bestuur van Haarlem Simon Boas aangesteld om de Joodse gemeente in Haarlem te organiseren. Hij mocht de parnassijns, de bestuurders van de synagoge, benoemen en de armenzorg opzetten. De armenzorg is tijdenlang vanuit de “kerken” georganiseerd geweest. Er was dus Katholieke armenzorg, Hervormde armenzorg, Gereformeerde armenzorg en dus ook Joodse armenzorg. Boas was met dit werk bezig tot 1774. Het werk was toen af en hij nam ontslag. In de jaren erna waren er tal van keren conflicten binnen de Joodse gemeente. In 1794 was het zelfs nodig om een commissaris politicq aan te stellen die de orde moest handhaven. Dit hielp ook niet en de stad Haarlem sloot in 1804 na ongeregeldheden tijdelijk de synagoge.


Er was Haarlem een Portugese gemeente aan het einde van de achttiende eeuw. Waarschijnlijk was deze gemeente van Sefardische Joden die alleen in de zomer in Haarlem woonden. In ieder geval is de gemeente geruisloos verdwenen.

De economische situatie van de Joodse bevolking in Haarlem was niet goed. In 1819 was een kwart van de Joodse inwoners aangewezen op steun en alleen met de financiële hulp van het stadsbestuur kon een armenschool worden gesticht. Vanaf 1856 was deze school gevestigd aan de Lange Wijngaardstraat en er zaten doorgaans zo’n 70 leerlingen op deze school. Verder heeft de Koning, het stadsbestuur en de provincie het mede mogelijk gemaakt dat er een grotere synagoge kwam aan de Lange Begijnenstraat. Deze sjoel werd ingewijd op 14 juni 1841 en werd in 1896 uitgebreid. Deze synagoge bleef tot 1943 in gebruik, toen nam de drukker Joh. Enschedé het pand in gebruik als papieropslag. Na de oorlog was er geen sprake van dat Enschedé dit pand zou teruggeven en er werd eindeloos onderhandeld.

Uiteindelijk kwam er voor de gedecimeerde Joodse gemeenschap van Haarlem een geldbedrag waarmee een villa in het Kenaupark werd aangeschaft, die nu nog steeds als synagoge dienst doet. Het gebouw aan de Wijngaardstraat brandde in 1953 af en is niet herbouwd.


Het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was een bloeitijd binnen het Haarlemse Jodendom. Dit was vooral te danken aan rabbijn Ph. de Vries, een zeer actief rabbijn en auteur van het bekende boek Joodse Riten en Symbolen. Hij was een groot voorstander van het zionisme, samen met de opperrabbijn van Amsterdam, Dünner.
in deze periode ontstonden er in Haarlem een aantal sociale instellingen, waaronder in 1904 de jongerenbeweging Sjevet Achiem, in 1907 de culturele vereniging Onderling Genoegen, in 1907 de zionistische jeugdbeweging Macbi, in 1910 de vereniging JOIJ (Jeugd, Oefening, IJver), in 1906 de vrouwenvereniging Bigdee Kodesj en afdelingen van Alliance Israélite Universelle, de Nederlandse Zionisten Bond, de Mizrachie en dergelijke.

In het Sint Elisabeth Gasthuis kwam er op 23 december 1930 een Joodse vleugel, ten gevolgde van de financiële steun en laatste wilsbeschikking van Mozes Joles (1847 – 1927). Deze vleugel, met meestal maar een vijftal patiënten, heeft bestaan tot in de Tweede Wereldoorlog en werd het Joles ziekenhuis genoemd. Tijdens de bezetting zijn de patiënten gedeporteerd en werd deze vleugel afgebroken.

In 1936 werd Haarlem de residentie van het opperrabbinaat van Noord Holland. De groei van het aantal Joodse inwoners van Haarlem en omgeving werd mede veroorzaakt door de Duits-Joodse vluchtelingen. In mei 1938 woonden er 180 in Haarlem. Vlak voor de Duitse inval telde Haarlem 1800 Joden. Het grootste deel was arm, slechts 97 van hen hadden een jaarinkomen van meer dan ƒ1000,- en slechts één persoon verdiende op jaarbasis ca. ƒ 500.000,-.


De maatregelen gedurende de bezetting kwamen in Haarlem snel, want de Duitsers gelastten de niet-Nederlanders om te vertrekken uit het kustgebied. De Joodse vluchtelingen verlieten daarop Haarlem. De Februaristaking legde in Haarlem twee bedrijven plat, de Duitsers stelden daarop een NSB’er, Simon Plekker (1883 – 1959), aan als burgemeester. Plekker hield van aanpakken en in maart 1941 was Haarlem de eerste stad in Nederland waar de volgende maatregelen al werden doorgevoerd: Joden mogen geen openbare plaatsen bezoeken; Joden mogen niet naar Haarlem verhuizen en Haarlemse Joden mogen niet binnen de stad verhuizen.

Daarna hield Haarlem gelijke tred met de maatregelen in Nederland en in september 1941 werden de Joodse kinderen uit het onderwijs verwijderd en werd in Haarlem een Joodse lagere school en een Joods lyceum opgericht. Deze scholen hebben in ieder geval bestaan tot februari 1943.

Eind 1941 kwam er in Haarlem een afdeling van de Joodse Raad. Begin 1942 werden de anti-Joodse maatregelen opgevoerd en kregen 35 mensen een oproep voor een werkkamp. De deportaties begonnen op 23 augustus 1942 toen de meeste Joden jonger dan 60 jaar een oproep kregen voor de Arbeitseinsatz. Op 25 augustus kwamen er slechts 100 mensen naar de school aan de Westergracht en daarop volgend werd er een razzia gehouden waardoor er op die dag 170 Joodse Haarlemmers gedeporteerd werden.

Op 30 januari 1943 werd een Duitse soldaat in Haarlem doodgeschoten. Als represaille werden de volgende dag 100 gijzelaars opgepakt, waaronder opperrabbijn Philip Frank (Hilversum, 9 augustus 1910 – Bloemendaal, 2 februari 1943), B. J. (Barend) Chapon (Amsterdam, 4 augustus 1884 – Bloemendaal, 2 februari 1943), de voorzitter van de Joodse gemeente en Herbert Otto Drilsma (Amsterdam, 2 augustus 1906 – Bloemendaal, 2 februari 1943), gemeenteraadslid en secretaris van de Haarlemse afdeling van de Joodse Raad. Van de 100 gijzelaars werden er 10 op 2 februari gefusilleerd waaronder voornoemde Joodse Haarlemmers.

Opperrabbijn Frank dwong veel respect af. Hij was slechts 32 jaar maar voerde in zijn laatste nacht zelfs gesprekken met de verantwoordelijke SD’er, Willy Lages. Tegen de medegevangen zei Frank: “Ze (de Duitsers) zijn zo klein; ze kunnen ons Joden niets doen, alleen afmaken en och, het Jodendom zal het fascisme wel weer overleven, zoals de geschiedenis zoveel voorbeelden heeft. We staan geestelijk zo ver boven hen, we moeten dit maar verdragen en ik persoonlijk als rabbijn hoor bij mijn mensen, ik moet hen steunen en sterk maken voor hun komend lijden”.
De rest van de Joodse bevolking van Haarlem, Heemstede, Bloemendaal, Aerdenhout en Voorschoten werd gedeporteerd in februari, maart en april 1943. Dat betrof 619 mensen.


Na de oorlog vestigden zich weer Joden in Haarlem, Heemstede, Aerdenhout en Bloemendaal. In 1945 werden weer diensten gehouden in de kantoren van de Joodse gemeente aan de Lange Wijngaardstraat. Op 18 december 1949 werd de synagoge in het Kenaupark 7 gewijd.
De Joodse begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart 278 werd gerestaureerd (de Duitsers hadden hem gebruikt als machinegeweerstelling). Het Joles-ziekenhuis werd verkocht aan de gemeente Haarlem en van de opbrengst werd in 1957 het Joodse bejaardenhuis Beet Joles in Haifa gesticht.

Heemstede

De Joodse bevolking van Heemstede bestond voor de Tweede Wereldoorlog uit zo’n 300 zielen. De meeste waren hier in de jaren twintig en dertig komen wonen, enkele waren vluchtelingen uit nazi-Duitsland. Voor de jaren twintig woonden er nauwelijks Joden in Heemstede, in 1852 wordt er 1 vermeld in het Nederlandsch-Israëlitisch Jaarboek. Er werden minstens 162 Joodse Heemstedenaren tijdens de bezetting vermoord. Tegelijkertijd waren er in Heemstede onderduiklocaties.

 

Achterweg 5 – Meer en Bosch
Het buiten Meer en Bosch werd vanaf 1882 door de Christelijke Vereniging voor de Verpleging van Lijders aan de vallende ziekte ingericht als centrum voor de huisvesting van epilepsiepatiënten. In 1883 werden de eerste de groep van acht jongens hier gehuisvest. In 1919 werden daar, op verzoek van de directeur, vier patiënten van matzes voorzien.

 

Berkenrodestraat 8 – Laura Oppenheimer – Samuel
Op 27 september 1919 overleed Laura Oppenheimer – Samuel (Hannover, 1862) hier. Zij was gehuwd met Salomon Oppenheimer (9 november 1847 – Heemstede, 31 december 1911).

 

Berkenrodestraat 34 – Bertha Anna Chapon
Bertha Anna Chapon (Heemstede, 23 juli 1918 – Birkenau, 12 februari 1943) werd hier geboren. Ze was een dochter van Barend Chapon (Amsterdam, 4 augustus 1884 – Bloemendaal, 2 februari 1943) en Mietje Zilverberg (Coevorden, 4 juni 1881 – Birkenau, 12 februari 1944). Het gezin woonde in 1921 op de Endenhoutstraat 5.

 

Franz Schubertlaan 71 – gezin Van den Bergh – Elias.
In Het Joodsche Weekblad van 14 november 1941 plaatst mevrouw Ellen Alice van den Bergh – Elias (Teteringen, 18 juni 1911 – Amsterdam, 4 februari 1965) nevenstaande advertentie. Ellen was gehuwd met Jacob van den Bergh (Nijmegen, 5 maart 1908) en zij hadden twee dochters; Rosemarie Ida (Nijmegen, 25 juli 1936 – Auschwitz, 11 februari 1944) en Frieda Marianne (Nijmegen, 27 maart 1939 – Auschwitz, 11 februari 1944).

 

Heerenweg 8 – Albert Sally Berg
Eén van de twee ondernemers van Hirsch & Cie op het Leidseplein in Amsterdam had een buiten in Heemstede. Daar overleed hij op 18 juni 1924. Verder was hij de oprichter van de Berg-stichting.

 

Hendrik de Keyserlaan 4 – Emilius Lievenboom
Emilius Lievenboom (Borne, 23 februari 1868 – Heemstede, 8 april 1941) overleed op dit adres.

 

Irislaan 1 – Judith Neeter
Op 10 april 1937 werd in het Joles Ziekenhuis te Haarlem Judith Neeter geboren. Judith was een dochter van Esther Vega (Amsterdam, 4 januari 1910 – Sobibor, 4 juni 1943) en Samuel Neeter (Amsterdam, 20 juli 1904 – Sobibor, 4 juni 1943). Judith kreeg op 26 september 1940 een zus Anna. Judith en Anna werden met hun ouders vermoord in Sobibor, op 4 juni 1943.

 

Jan van Gooyenstraat 18 – gezin Brilleslijper
Op 2 december 1933 overleed hier mevrouw Aleida Hendrika Brilleslijper – Kok (Amsterdam, 13 augustus 1891). Zij was gehuwd met Michel Brilleslijper.

 

Johannes Bosboomlaan 12 – mevrouw Hamburger
Mevrouw Hamburger zocht via een advertentie in Het Joodsche Weekblad van 9 mei 1941 een meisje voor dag en nacht. Mevrouw Hamburger was Jetje Hamburger – Van Os (Rotterdam, 13 maart 1903) die gehuwd was met David Abraham Hamburger (Rotterdam, 13 juni 1904) van de Zinkpletterij Hamburger. Zij hadden vier kinderen, Alfred, Flore Celina (Heemstede, 27 augustus 1934 – Auschwitz, 25 oktober 1944), Celina Henriëtte en Joop. Op Flore Celina na overleefde het gezin de Sjoa.

 

Laan van Rozenburg 11 – Judith Veerman – Katan
Judith Veerman – Katan (Vlaardingen, 11 november 1876) overleed hier op 13 augustus 1940 in de ouderdom van 63 jaar. Zij was de echtgenote van Juda Veerman (1877-1951).

 

Paulus Buyslaan 15 – zusters Van Leer
In Het Joodsche Weekblad van 23 januari 1915 werd er een dagmeisje of werkster gevraagd op dit adres. Hier woonden Rozetta Johanna Hartog – van Leer (Assen, 7 februari 1867 – Sobibor, 30 april 1943) en haar zus Theodora van Leer (Assen, 20 juli 1873 – Sobibor, 30 april 1943).

 

Pieter Aertzlaan 2 – tandarts G. H. Onstein
Op 19 september 1932 werd hier de praktijk van tandarts Onstein voortgezet na zijn verhuizing. De annonce werd geplaatst in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 23 september 1932.

 

Pieter de Hoochstraat 1 – Mr. I. L. Hamburg
In 1934 woonde hier het gezin Hamburg. Isidore Lodewijk Hamburg was de penningmeester van het Comité voor Immigratie en Opleiding van kinderen in Palestina. Het gezin woonde later in Aerdenhout op de Clematislaan 6.

 

Spaarnelaan 25 – J. Chapon
J. Chapon was in 1941 voor Heemstede het contactadres voor de Joodsche Raad, afdeling Reis- en Verhuisvergunningen. Vermoedelijk was dit telefoniste Jenny Chapon (Amsterdam, 10 augustus 1909 – Auschwitz, 12 februari 1943), dochter van Mietje Zilverberg (Coevorden, 4 juni 1881 – Birkenau, 12 februari 1943) en Barend Chapon (Amsterdam, 4 augustus 1884 – Bloemendaal, 2 februari 1943).

 

Weissenbruchweg 16 – tandarts Fraenkel
In oktober 1939 vestigde tandarts E. Fraenkel zich op dit adres. Emil Fraenkel (Amsterdam, 25 november 1887) was een zoon van Levij Fraenkel en Pattij Philip. Hij huwde op 10 september 1913 met johanna Dorothea Haagedoorn (Amsterdam, 1 januari 1893). Dit huwelijk eindigde op 20 september 1932 in een echtscheiding. Op 3 oktober 1932 hertrouwde Emil met Carolina Hendrika Haagedoorn (Amsterdam, 10 maart 1910). In april 1940 werd Emil uitgeschreven naar Brussel en op 19 maart 1947 werd hij ingeschreven op de Jan van Galenstraat 201-3 in Amsterdam.
Emil Fraenkel was in 1927 een van de drie Joodse leden van de gemeenteraad in Zandvoort. Hij zat er voor de Volkspartij in de raad.

 

Hilversum

Wanneer de eerste Joodse vestiging in Hilversum plaats vond is niet duidelijk, maar wel duidelijk is dat er in de tweede helft van de achttiende eeuw al een kleine Joodse gemeente en een huissynagoge was. In de Kerkstraat, bij de Groest, werden in het huis van Abraham Wolf diensten gehouden en dit huis bleef gespaard bij de grote stadsbrand van 1776. In 1781 werden de statuten van de Joodse gemeente door de stadsraad van Hilversum goedgekeurd en kreeg de Joodse gemeente een aantal autonome rechten.

In 1788 richtten de Parnassijns zich tot de baljuw van het Gooi met het verzoek om een gebedshuis te mogen bouwen. Het verzoek werd ingewilligd en in 1788 werd aan de Zeedijk de eerste steen gelegd door Zadok Zimla Feitels. De sjoel werd in 1781 ingewijd en bleef in gebruik tot 1942. De synagoge werd door de nazi’s geplunderd, waarbij ook de rituele voorwerpen werden ontvreemd. Alleen de Torarollen waren al verstopt en zijn behouden gebleven.
In de loop van de hongerwinter werd het synagogegebouw geheel onttakeld. De sjoel werd in 1960 buiten gebruik gesteld en gesloopt in 1965. Eind jaren zestig werd er een nieuwe synagoge in Hilversum gewijd.


Sedert het midden van de 18e eeuw had de Joodse gemeente een begraafplaats aan de Vreelandseweg 1. Een tweede begraafplaats, aan de Berensteinseweg / Gooise Vaart werd tot 1836 gebruikt en is in zijn geheel geruimd in 1937.


In de negentiende eeuw kreeg de Hilversummer Joodse gemeente meer rechten. In 1806 verleende de opperrabbijn van Amsterdam de Joodse gemeente van Hilversum het recht om huwelijken in te zegenen. In de sjoel op de Zeedijk werd een Joodse school gevestigd. In 1868 had deze school 31 leerlingen, in 1911 51 leerlingen. Er werden Joodse genootschappen opgericht zoals in 1859 het begrafenisgenootschap Gemieloet Chasediem en in 1859 de Vereniging Po’alee Tsedek voor het onderhoud van de begraafplaats, in 1863 het studiegenootschap Tif’eret Jisra’el en Halbasjat Aroemiem voor kleding aan arme leerlingen e.d.
De industrialisatie in Hilversum nam in de laatste jaren van de negentiende eeuw toe en dat had een grote invloed op de vestiging van de Joden in deze plaats, er vestigden zich een relatief groot aantal. Het meest uitgevoerde beroep in die tijd door de Joodse bevolking was dat van koopman. In 1850 waren er vier Joodse slagers en een slachter in Hilversum. A. van Rood had een tapijtweverij aan de Leeuwenstraat met in 1896 bijna 40 werknemers. De kunstschilder David Elias Gans (Hilversum, 25 augustus 1832 – Amsterdam, 1 juli 1874) woonde aan de Groest.


De grootste groei van de Joodse bevolking vond plaats in de 20e eeuw. In 1910 woonden er 554 Joden in Hilversum. Het betrof voornamelijk winkeliers, venters en marktkooplui. In de villawijken woonden veel Joodse gepensioneerden, en de plaats kende een aantal grote Joodse ondernemingen zoals: Polak en Schwarz in geur- en smaakstoffen, Van Son (1918) en verffabriek Van Hamel. Daarnaast waren er in Hilversum en omgeving een aantal belangrijke Nederlands-Joodse instellingen, zoals: De Bergstichting in Laren (1909), voor kinderen uit noodlijdende gezinnen en voogdijkinderen, de S A Rudelsheimstichting voor zwakzinnige kinderen, Beth Refuah, sanatorium, de Friedmanstichting Zonnestraal in Loosdrecht, vanaf 1928 sanatorium voor tbc- en longpatiënten.
In 1917 werd in Hilversum de Nederlandse afdeling van de Zionistenbond opgericht. In de jaren dertig kwamen er in Hilversum Joodse vluchtelingen wonen en aan het einde van de jaren dertig kwamen er kinderen van de Jeugdaliyah naar Hilversum, zij werden naar Loosdrecht verwezen.


In de eerste week van de bezetting tijdens wereldoorlog II pleegden uit angst drie Hilversummer Joden zelfmoord. Op 19 mei 1940 ontsloeg de directeur van de AVRO zijn negen Joodse werknemers uit angst voor maatregelen tegen deze omroep. Tussen 9 en 16 september moesten alle Joden die in het kustgebied woonden daar weg, en 380 van hen kwamen naar Hilversum. In 1941 woonden er 548 “volljüdische” vluchtelingen in de plaats.

De burgemeester van Hilversum was een NSB’er en de Duitse maatregelen tegen de Joden werden er zonder vertraging doorgevoerd, zoals het café en zwembadverbod in februari 1941. Hilversum sloot zich aan bij de Februaristaking, en kreeg hiervoor een boete van 2,5 miljoen gulden. Bovendien kreeg de burgemeester daarna meer bevoegdheden. Die gebruikte hij in juli 1941 door de huizen van Joodse eigenaars in beslag te nemen. Op 15 mei 1941 werden alle Joden bij het omroepbestel ontslagen. In mei 1942 moesten circa 200 Duitse Joden in Hilversum naar het Amsterdamse Asterdorp verhuizen, en tussen 15 en 19 juni 1942 werden de meeste Hilversummer Joden in zes groepen naar Amsterdam afgevoerd.

Op 3 maart 1943 werden de Joodse patiënten van sanatorium Zonnestraal opgepakt en gedeporteerd. Op 7 april 1943 volgende de bewoners van de Bergstichting, Beth Refuah en de Rudelsheimstichting. Op 13 april werden de resterende 105 Joden naar Kamp Vught gedeporteerd, alleen de gemengd gehuwden en de bewaker van de Joodse begraafplaats bleven achter.


Na de oorlog vestigden zich weer Joden in Hilversum. De Joodse school aan de Zeedijk werd in 1952 verbouwd tot synagoge. In 1969 werd aan de Laanstraat 30 een nieuwe sjoel gewijd, die aan de Zeedijk moest wijken voor winkelcentrum de Hilvertshof. De Rudelsheimstichting werd heropend en in 1959 weer gesloten.


Ina Boekbinder was verzetsstrijder en overleed in Hilversum. Het gezin van Bob Scholte, bekend van de radio, verhuisde in 1933 naar Hilversum. Isaac Coezijn, pleegvader van Benjamin Flesschedrager, werd in Hilversum geboren. Sanatorium Zonnestraal was in Hilversum/Loosdrecht gevestigd.

 

Albert Perkstraat 28 – rabbijn Rodrigues Pereira
Rabbijn E. S. Rodrigues Pereira, opperrabbijn van de Portugees-Israëlitische Gemeente van Den Haag, woonde in 1939 op de Albert Perkstraat 28.

 

Bergweg 10 – Villa Madeleine
Tijdens de oorlog werd deze villa gedurende een korte periode gebruikt als geïmproviseerde middelbare school voor Joodse leerlingen.

 

Gijsbrecht van Aemstelstraat 377 – Herman Spyer
Herman Spijer, van juwelier Spyer in Amsterdam, woonde op de Gijsbrecht van Aemstelstraat 377.

 

Gijsbrecht van Aemstelstraat 379 – huisarts Swaab
Op de Gijsbrecht van Aemstelstraat 379 woonde huisarts Salomon Swaab en zijn vrouw Esther Philipse.

 

Herenstraat – Koosjer restaurant De Bonte Koe
B. A. Rood had rond 1885 hier zijn koosjere restaurant.

 

Kleine Drift 21 – Koninklijke Drukinktfabriek Van Son
Dit bedrijf, met een oorsprong in Deventer, was hier tot 2021 gevestigd.

 

Mauritsstraat 5 – pension en restaurant Gezusters Orchudesch
Rond 1911 was dit koosjere pension/restaurant hier gevestigd.

 

Sparrenlaan 1 – gezin Van Son
Hier woonde het gezin Van Son.

 

Verdilaan 1 – Rudelsheimstichting
Op de Verdilaan 10 was de Rudelsheimstichting gevestigd.

Hoorn


De synagoge van Hoorn werd in 1780 gebouwd aan de Italiaanse Zeedijk. Al voor de Tweede Wereldoorlog werd het aantal Joden in Hoorn kleiner, in de oorlog werd de synagoge verkocht om vervolgens in 1953 afgebroken te worden. 

 

J. Appel – Het Wapen van Amsterdam
Logement “Het Wapen van Amsterdam” brandde in 1867 af en werd in 1868 heropend door J. Appel. Het bedrijf adverteerde in het Nieuw Israëlietisch Weekblad en richtte zich daarmee ook op de Joodse reiziger.

 

Assueris Salomon van Nierop
Asser van Nierop werd in Hoorn geboren op 24 januari 1813. Hij werd advocaat en trouwde met Rachel Salvador (Amsterdam, 10 juli 1821). Ze kregen vijf kinderen: Frederik Salomon (Amsterdam, 6 maart 1844), Rebecca (Amsterdam, 15 februari 1845), Helena (Amsterdam, 21 april 1846), Louisa Sara (Amsterdam, 17 mei 1848) en Rachel (Amsterdam, 12 juli 1849). In Amsterdam woonde het gezin op de Keizersgracht 343.
Asser werd bankier en bracht het tot minister. Zijn zoon was oprichter van de Amsterdamsche Bank en werd lid van de Eerste Kamer.


Grote Noord – Jacob Polak
Jacob Polak adverteerde in 1904 in het Nieuw Israëlietisch Weekblad en hij zocht een bakkersknecht voor zijn bakkerij die aan de Grote Noord gevestigd was.

 

Stomerij Krom
Stomerij Krom adverteerde in het Nieuw Israëlietisch Weekblad en was een stomerij met verschillende filialen, zowel in Amsterdam als in diverse steden in Noord-Holland.

 

Martijn de Vries
Martin de Vries was een ondernemer die in de hoofdstad op de Utrechtsestraat de zaak “De Vier Vriezen” voerde. Hij werd geboren in Hoorn en ter gelegenheid van zijn overlijden verscheen er in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 20 maart 1931 een In Memoriam: De heer Martijn de Vries werd 6 februari 1875 te Hoorn geboren, alwaar zijn vader en grootvader reeds tal van jaren bekende manufacturenzaken dreven. Na in 1895 als medevennoot in de zaak te zijn opgenomen, kreeg hij de leiding van de door de firma in Amsterdam opgerichte détailzaak „De Vier Vriezen” in de Utrechtschestraat.

De zaak werd „De Vier Vriezen” genoemd naar de vier broers-firmanten, die het manufacturenbedrijf van Hoorn naar Amsterdam verplaatsten en door energie, reëele zakenopvatting, hun grote kennis van de textielbranche hun zaak tot zulk een doei wisten te brengen, dat deze mede in het buitenland algemeen bekend is en een buitengewoon goeden roep geniet. Toen na de omzetting in een Naaml. Venn. gaandeweg besloten werd tot opheffing der détailzaken en alléén het Hoornsche moederbedrijf behouden bleef, werd ook „De Vier Vriezen’ opgeheven en wijdde de heer Martijn de Vries zich naast de andere directeuren aan de belangen der Engrosfirma, die intusschen door de oprichting van een groote lingeriefabriek de fabricatie van lingeries, kinder- en werkmansconfectie ter hand had genomen en zich ook op dit gebied een zeer grooten naam wist te verwerven.
Alhoewel dit grote bedrijf, het eerste en het grootste op ’t gebied van uitgifte van stalencollecties aan den handel en de couture en in de laatste jaren ook aan de kleermakers, een inspannenden arbeid van al zijn directeuren eischt, wist de overledene toch steeds tijd te vinden voor maatschappelijken en p’hilantropischen arbeid. Hoogst eenvoudig in zijn optreden, wist hij ieder voor zich te winnen door zijn vriendelijkheid en zijn groote eerlijkheid. Geheel onverwachts werd hij weggerukt. De tijding van zijn overlijden heeft in breede kringen en vooral bij het uitgebreide personeel van de Naamlooze Vennootschap Handelsvennootschap v.h. S. I. de Vries, waar hij door zijn humaan optreden zich in aller achting en liefde mocht verheugen, groote ontroering gewekt. Zondag, 8 Maart, heeft zijn teraardebestelling onder ontzaglijk groote belangstelling te Muiderberg plaats gehad. (Uit „De Manufacturier”). Martijn de Vries was gehuwd met Olga Sara Süskind (Oberdollen, 16 september 1872 – Sobibor, 23 juli 1943). Zij hadden een zoon (Oscar, Amsterdam, 10 oktober 1900 – Monowitz, 21 september 1942) en een dochter (Suze Adele, 1906 – 1998).

 

familie Molenaar
Er waren in Hoorn meer mensen die onderduikers opnamen, de familie Molenaar nam er 13 op: ‘Ik (Philip Mok) werd in 1942 opgenomen in een gezin in het Noord-Hollandse Hoorn, in het huisgezin van Jan en Dien Molenaar, waar op dat ogenblik nog twaalf andere onderduikers verbleven. Van de dertien zijn er twee naar elders verhuisd. Tien werden door de Duitsers gevonden en weggevoerd. Zij kwamen nooit terug. Eén overleefde tezamen met de Molenaars (ouders plus vier kinderen) het drama: ik. Wie zegt de namen nog wat van Hans (Izaak Hans, Amsterdam, 8 mei 1932 – Auschwitz, 10 september 1943) en Selma Cardozo (Amsterdam, 5 september 1930 – Auschwitz, 10 september 1943), van de anderen die werden opgepakt ? Na voormelde inval in Hoorn moest de familie Molenaar, gezocht wegens Jodenhulp, vluchten. Eerst werd ik tijdelijk, maar dat was alles in die dagen, naar een nieuw onderduikadres gebracht. En vervolgens zochten gasfitter Jan Molenaar en zijn vrouw onderdak bij een man die zij voor de oorlog hadden leren kennen als een betrouwbare vent, een socialist met communistische sympathieën, die voor twee met executie bedreigde communistische Jodenhelpers naar zij verwachtten wel een plaatsje in zijn huis zou willen inruimen‘. Die plek vonden ze, bij Klaas Smelik. Selma en Hans waren de kinderen van Salomon Cardozo, tabakshandelaar (Amsterdam, 16 september 1902 – Auschwitz, 31 maart 1944) en Betsij Troeder (Amsterdam, 21 oktober 1902 – Auschwitz, 10 september 1943). Het gezin woonde op de Nieuwe Herengracht 39hs.

 

De Joodse gemeente van Hoorn was na de oorlog te klein om zelfstandig verder te gaan en werd in 1948 samengevoegd met die van Enkhuizen.

 

Krententuin
De gevangenis in Hoorn, tegenwoordig bij het Museum van de 20e eeuw, bestond al langer en Hoorn heeft een behoorlijke geschiedenis in het gevangeniswezen. De magazijnen op het Oostereiland werden in 1817 tot gevangenis verbouwd en hebben dienst gedaan als gevangenis tot 2003. Tussen 1886 en 1932 deed het complex ook dienst als rijkswerkinrichting, er werden krenten gesorteerd, vandaar de bijnaam. In ieder geval deed de Krententuin ook tussen 10 en 15 mei 1940 dienst als gevangenis. Toen werden er zo’n 1000 Joden en communisten opgesloten, waaronder de Joodse voorman van de CPN David Jozef Wijnkoop (Amsterdam, 11 maart 1876 – Amsterdam, 7 mei 1941). Wijnkoop was ondergedoken in Amsterdam en overleed in de onderduik.

 

Appelhaven 22 – Davidsster
Een bijzonder pand in Hoorn is het huis op de Appelhaven 22 met een Davidsster in het bovenste raampje. Wie van de bewoners dit heeft laten plaatsen is vooralsnog nog niet bekend. Bewoners van dit pand in de vorige eeuw: 1912 Wed. W. van Gulik, 1912 Mej. C.J. van Gulik, 1920 N. Voorbergen, directeur gemeentereiniging, 1928 N. Voorbergen, directeur gemeentereiniging/algemeen marktmeester, 1949 C.H. Dontje, fruitkoopman (h), 1964 W. Blom en 1981 W. Blom.

 

Hilversum

Wanneer de eerste Joodse vestiging in Hilversum plaats vond is niet duidelijk, maar wel duidelijk is dat er in de tweede helft van de achttiende eeuw al een kleine Joodse gemeente en een huissynagoge was. In de Kerkstraat, bij de Groest, werden in het huis van Abraham Wolf diensten gehouden en dit huis bleef gespaard bij de grote stadsbrand van 1776. In 1781 werden de statuten van de Joodse gemeente door de stadsraad van Hilversum goedgekeurd en kreeg de Joodse gemeente een aantal autonome rechten.

In 1788 richtten de Parnassijns zich tot de baljuw van het Gooi met het verzoek om een gebedshuis te mogen bouwen. Het verzoek werd ingewilligd en in 1788 werd aan de Zeedijk de eerste steen gelegd door Zadok Zimla Feitels. De sjoel werd in 1781 ingewijd en bleef in gebruik tot 1942. De synagoge werd door de nazi’s geplunderd, waarbij ook de rituele voorwerpen werden ontvreemd. Alleen de Torarollen waren al verstopt en zijn behouden gebleven.
In de loop van de hongerwinter werd het synagogegebouw geheel onttakeld. De sjoel werd in 1960 buiten gebruik gesteld en gesloopt in 1965. Eind jaren zestig werd er een nieuwe synagoge in Hilversum gewijd.


Sedert het midden van 18e eeuw had de Joodse gemeente een begraafplaats aan de Vreelandseweg 1. Een tweede begraafplaats, aan de Berensteinseweg / Gooise Vaart werd tot 1836 gebruikt en is in zijn geheel geruimd in 1937.


In de negentiende eeuw kreeg de Hilversummer Joodse gemeente meer rechten. In 1806 verleende de opperrabbijn van Amsterdam de Joodse gemeente van Hilversum het recht om huwelijken in te zegenen. In de sjoel op de Zeedijk werd een Joodse school gevestigd. In 1868 had deze school 31 leerlingen, in 1911 51 leerlingen. Er werden Joodse genootschappen opgericht zoals in 1859 het begrafenisgenootschap Gemieloet Chasediem en in 1859 de Vereniging Po’alee Tsedek voor het onderhoud van de begraafplaats, in 1863 het studiegenootschap Tif’eret Jisra’el en Halbasjat Aroemiem voor kleding aan arme leerlingen e.d.
De industrialisatie in Hilversum nam in de laatste jaren van de negentiende eeuw toe en dat had een grote invloed op de vestiging van de Joden in deze plaats, er vestigden zich een relatief groot aantal. Het meest uitgevoerde beroep in die tijd door de Joodse bevolking was dat van koopman. In 1850 waren er vier Joodse slagers en een slachter in Hilversum. A. van Rood had een tapijtweverij aan de Leeuwenstraat met in 1896 bijna 40 werknemers. De kunstschilder David Elias Gans (Hilversum, 25 augustus 1832 – Amsterdam, 1 juli 1874) woonde aan de Groest.


De grootste groei van de Joodse bevolking vond plaats in 20e eeuw. In 1910 woonden er 554 Joden in Hilversum. Het betrof voornamelijk winkeliers, venters en marktkooplui. In de villawijken woonden veel Joodse gepensioneerden, en de plaats kende een aantal grote Joodse ondernemingen zoals: Polak en Schwarz in geur- en smaakstoffen, Van Son (1918) en verffabriek Van Hamel. Daarnaast waren er in Hilversum en omgeving een aantal belangrijke Nederlands-Joodse instellingen, zoals: De Bergstichting in Laren (1909), voor kinderen uit noodlijdende gezinnen en voogdijkinderen, de S A Rudelsheimstichting voor zwakzinnige kinderen, Beth Refuah, sanatorium, de Friedmanstichting Zonnestraal in Loosdrecht, vanaf 1928 sanatorium voor tbc- en longpatiënten.
In 1917 werd in Hilversum de Nederlandse afdeling van de Zionistenbond opgericht. In de jaren dertig kwamen er in Hilversum Joodse vluchtelingen wonen en aan het einde van de jaren dertig kwamen er kinderen van de Jeugdaliyah naar Hilversum, zij werden naar Loosdrecht verwezen.


In de eerste week van de tweede wereldoorlog pleegden uit angst drie Hilversummer Joden zelfmoord. Op 19 mei 1940 ontsloeg de directeur van de AVRO zijn negen Joodse werknemers uit angst voor maatregelen tegen deze omroep. Tussen 9 en 16 september moesten alle Joden die in het kustgebied woonden daar weg, en 380 van hen kwamen naar Hilversum. In 1941 woonden er 548 “volljüdische” vluchtelingen in de plaats.

De burgemeester van Hilversum was een NSB’er en de Duitse maatregelen tegen de Joden werden er zonder vertraging doorgevoerd, zoals het café en zwembadverbod in februari 1941. Hilversum sloot zich aan bij de Februaristaking, en kreeg hiervoor een boete van 2,5 miljoen gulden. Bovendien kreeg de burgemeester daarna meer bevoegdheden. Die gebruikte hij in juli 1941 door de huizen van Joodse eigenaars in beslag te nemen. Op 15 mei 1941 werden alle Joden bij het omroepbestel ontslagen. In mei 1942 moesten circa 200 Duitse Joden in Hilversum naar het Amsterdamse Asterdorp verhuizen, en tussen 15 en 19 juni 1942 werden de meeste Hilversummer Joden in zes groepen naar Amsterdam afgevoerd.

Op 3 maart 1943 werden de Joodse patiënten van sanatorium Zonnestraal opgepakt en gedeporteerd. Op 7 april 1943 volgende de bewoners van de Bergstichting, Beth Refuah en de Rudelsheimstichting. Op 13 april werden de resterende 105 Joden naar Kamp Vught gedeporteerd, alleen de gemengd gehuwden en de bewaker van de Joodse begraafplaats bleven achter.


Na de oorlog vestigden zich weer Joden in Hilversum. De Joodse school aan de Zeedijk werd in 1952 verbouwd tot synagoge. In 1969 werd aan de Laanstraat 30 een nieuwe sjoel gewijd, die aan de Zeedijk moest wijken voor winkelcentrum de Hilvertshof. De Rudelsheimstichting werd heropend en in 1959 weer gesloten.


Ina Boekbinder was verzetsstrijder en overleed in Hilversum. Het gezin van Bob Scholte, bekend van de radio, verhuisde in 1933 naar Hilversum. Isaac Coezijn, pleegvader van Benjamin Flesschedrager, werd in Hilversum geboren. Sanatorium Zonnestraal was in Hilversum/Loosdrecht gevestigd.

 

Albert Perkstraat 28 – rabbijn Rodrigues Pereira
Rabbijn E. S. Rodrigues Pereira, opperrabbijn van de Portugees-Israëlitische Gemeente van Den Haag, woonde in 1939 op de Albert Perkstraat 28.

 

Bergweg 10 – Villa Madeleine
Tijdens de oorlog werd deze villa gedurende een korte periode gebruikt als geïmproviseerde middelbare school voor Joodse leerlingen.

 

Gijsbrecht van Aemstelstraat 377 – Herman Spyer
Herman Spijer, van juwelier Spyer in Amsterdam, woonde op de Gijsbrecht van Aemstelstraat 377.

 

Gijsbrecht van Aemstelstraat 379 – huisarts Swaab
Op de Gijsbrecht van Aemstelstraat 379 woonde huisarts Salomon Swaab en zijn vrouw Esther Philipse.

 

Herenstraat – Koosjer restaurant De Bonte Koe
B. A. Rood had rond 1885 hier zijn koosjere restaurant.

 

Kleine Drift 21 – Koninklijke Drukinktfabriek Van Son
Dit bedrijf, met een oorsprong in Deventer, was hier tot 2021 gevestigd.

 

Mauritsstraat 5 – pension en restaurant Gezusters Orchudesch
Rond 1911 was dit koosjere pension/restaurant hier gevestigd.

 

Sparrenlaan 1 – gezin Van Son
Hier woonde het gezin Van Son.

 

Verdilaan 1 – Rudelsheimstichting
Op de Verdilaan 10 was de Rudelsheimstichting gevestigd.

 

Naarden

De eerste Joden die zich in Naarden vestigden waren Sefardische Joden die uit Amsterdam kwamen, op uitnodiging van het stadsbestuur van Naarden.

Voor hun godsdienstoefeningen kwamen deze Sefardim bijeen in een privéwoning aan de Gansoordstraat totdat rond 1727 de eerste synagoge gewijd kon worden, een Portugees-Israëlitische. Deze was gevestigd in de Raadhuisstraat (toen Korte Marktstraat). In 1832 werd er een synagoge gevestigd aan de Wijde Marktstraat 358 (afbeelding kadasterkaart Naarden). In 1885 ontstond er ook een Hoogduitse gemeente in Naarden, de Hoogduitse gemeente maakte gebruik van de Portugese Synagoge en volgde de diensten volgens de Sefardische riten. In de Gansoordstraat 17 – 27 bezat de Nederlands Israëlitische Gemeente na 1886 huizen, waarvan de huuropbrengst gebruikt werd voor het in stand houden van de synagoge.


Tot 1825 werd voor de begrafenissen de begraafplaatsen op Zeeburg, in Ouderkerk (Sefardim) of Muiderberg gebruikt. Na 1825 kreeg men de beschikking over een eigen begraafplaats, een deel van de Algemene Begraafplaats aan de Amersfoortsestraatweg in Bussum. Het Joodse deel is de noordwestelijke hoek van deze begraafplaats en de graven liggen op het grondgebied van de gemeente Bussum.
De Portugese gemeente van Naarden slonk in de negentiende eeuw zo sterk dat deze werd opgeheven. In 1887 ging de synagoge over in Hoogduitse handen, toen begon ook de Hoogduitse gemeente te slinken van 64 in 1910 tot 36 mensen in 1930.
In 1916 verscheen in het Nieuw Israëlietisch Weekblad het bericht dat al enige tijd geen minjan gehaald kon worden (10 volwassen halachisch Joodse mannen, nodig voor een volledige dienst) en dat het wel lukte nadat jeugdige studenten van het seminarium insprongen. Op 5 februari 1933 werd de Hoogduitse gemeente eveneens opgeheven en samengevoegd met die van Bussum. In 1935 stortte de verwaarloosde synagoge deels in. In het gemeentehuis hingen tot 1993 een paar kroonluchters die uit de sjoel kwamen, zij werden in bruikleen aan het gemeentebestuur gegeven. Nu hangen deze kroonluchters in de synagoge van Bussum.

Voorlezer E. M. Alvares Veiga
In juni 1873 werd E. M. Alvares Veiga benoemd tot voorlezer van de Israëlitische Gemeente, hetgeen hij volgens de Portugees-Israëlitische rite deed. In 1920 vierde hij zijn 35-jarig ambtsjubileum, en was hij chazan (voorzanger) van de Portugees Israëlietische Gemeente in Amsterdam. Lees verder.

Voorzanger Samuel Gordon
In 1886 was S. A. Gordon voorzanger te Naarden. Hij deed belangeloos mee aan een godsdienstoefening die door de Vereniging Harpe Davids in Lokaal Casino in Amsterdam werd georganiseerd op 13 en 14 augustus 1886. Samuel Albert Gordon (3 april 1857) woonde een tijd op de Zanddwarsstraat 4 te Amsterdam. In maart 1887 vertrokken Gordon en zijn vrouw naar Schwerzens bij Posen (nu Swarzędz, Polen). In april 1887 adverteerde de Joodse gemeente in het Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen, men zocht een voorzanger, rabbijn en ritueel slager.

Marcus Haalman
Marcus Haalman overleed te Rotterdam op 9 december 1921, ruim 80 jaar oud, en was, volgens zijn overlijdensbericht, leraar van de Nederlands-Israëlitische Gemeente te Naarden. Volgens een bericht in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 27 september 1907 was hij ook voorzanger in de synagoge in Naarden. Marcus werd geboren in Hoogezand op 12 april 1841.
Zoon Peres Haalman (Hoogezand, 18 april 1883 – Auschwitz, 1 oktober 1942) huwde op 4 augustus 1915 met Cato (Kaatje) Vega (Den Haag, 1 september 1890 – Auschwitz, 1 oktober 1942). Zij kregen een zoon Marcus (Den Haag, 15 januari 1917 – Pittsburg, november 1989). Lees verder.

Samuel Heigmans
Op 18 september 1922 werd Samuel Heigmans in Naarden geboren. Hij was een zoon van Abraham Heigmans (Amsterdam, 8 mei 1898 – Auschwitz, 22 januari 1943) en Sara Dresden (Amsterdam, 15 december 1897 – Auschwitz, 23 september 1943). Zij hadden vier kinderen, waarvan er twee, waaronder Samuel, de oorlog overleefden.

Mozes Lemans
Mozes Lemans werd in Naarden geboren op 5 november 1785 als zoon van koopman Michiel Lemans en Rebecca Hanau. Hij werd leraar wiskunde aan de Latijnse school. Lees verder.

Joods kind in de oorlog, 2013
In 2013 heeft er in Naarden een tentoonstelling plaatsgevonden waarbij de Joodse kinderen in deze plaats centraal stonden. De tentoonstelling werd middels een poster bekend gemaakt, een poster waarop de Joodse meisjes Weisz spelen met de dochter van schoenmaker Borreman. Een tafereel bij de dikke boom van Naarden, de oorlog lijkt nog ver weg. Tijdens de tentoonstelling stonden vier kinderen uit Naarden centraal, drie van hen konden in 2013 de tentoonstelling bijwonen.

 

Amersfoortseweg 16 – Huize Adelaïde – gezin Sternberg
Martin Sternberg (Neustadt-Gädens, Duitsland, 15 september 1893), bankier bij de firma Sternberg & Co. op de Herengracht 258 in Amsterdam, overleed op 13 mei 1932. Hij was eerst gehuwd met Ilse Hilda Türk (Annsberg, 6 januari 1897), met wie hij zoon Piet (Hans Peter) (Amsterdam, 4 maart 1920 – Porto Alegre, Brazilië, 24 juni 2016) kreeg en van wie hij op 29 november 1929 scheidde, en daarna met Adelaide Herman (Frankfurt am Main, 26 februari 1908) met wie hij in 1931 huwde en zoon Steven Martin kreeg.
Het gezin woonde sinds 1928 in Bussum, daarvoor op de Prins Hendriklaan in Amsterdam. Martin reed met zijn two-seater op 13 mei 1932 van de Herengracht naar huis toen op de nieuwe weg bij Bussum de linkerachterband klapte en de auto over de kop sloeg. Martin leefde nog enige ogenblikken en overleed ter plekke. Naast zijn werk als bankier was hij consul-generaal van Perzië en betrokken bij verschillende hotelconcerns in Duitsland.

 

Bussumerstraat 187 – J. Venetiaan

J. Venetiaan woonde op dit adres tot 1898.

 

Gansoordstraat 27 – gezin Van Gelder
Op 6 mei 1887 plaatsten de ouders van David Levie van Gelder (Naarden, 16 april 1874 – Sobibor, 14 mei 1943) een advertentie in het Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen waarin zij ieder dankten voor de belangstelling door de Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig) van David. Vader Levie David van Gelder (Amersfoort, 1 april 1842 – Naarden, 17 november 1906) was slager in Naarden en de moeder van David was David was Saartje de Leeuw (‘s-Graveland, 8 mei 1842 – Utrecht, 23 april 1920) geboren en getogen in Naarden en woonde in het begin van de bezetting op de Gansoordstraat 27 met zijn tante Betje de Leeuw (‘s-Graveland, 21 december 1856 – Vught, 7 mei 1943).
In het gezin van David en Saartje waren er echt kinderen; Elias (1873 – 1875), David Levie, Elias (1875), Barend (1875), Jansje (1879), Heintje (Naarden, 13 januari 1882 – Auschwitz, 2 maart 1943), Abraham (1883) en Elisabeth (1885).
Op 16 maart 1889 werd Elie (Elias) kerkelijk meerderjarig, op 21 november 1896 Abraham en ook voor hen werden advertenties geplaatst.

 

Graaf Janlaan 28 – H. M. de la Parra
In mei 1941 was arts Herman Marinus de la Parra (Paramaribo, 24 september 1909 – Mauthausen, 6 oktober 1942) hier gevestigd en hij was uitsluitend voor Joodse patiënten. De la Parra huwde op 9 oktober 1941 met Grete Czopp (Rotterdam, 15 december 1910 – Auschwitz, 30 september 1942) en zij hadden een kind dat de oorlog overleefde. Het gezin verhuisde na het huwelijk naar de Rembrandtlaan 49 in Naarden.

 

Huizerstraatweg 11 – Maurits Polak
Maurits Polak heeft een korte periode op dit adres gewoond. Het was zijn laatste woning voordat hij verplicht naar de Blasiusstraat in Amsterdam moest verhuizen.

 

Kloosterstraat 621 – Joël en Levie van Amerongen
Op 21 juni 1875 werd de tweeling Joël en Levie van Amerongen in Naarden geboren. Ze waren zonen van Samuel David van Amerongen en Rebecca Joël Rosenberg. Samuel David overleed op 27 mei 1909 en was volgens overlijdensbericht sjammes (koster) van de synagoge in Naarden.

Joël trouwde met Kaatje de Groot (Amsterdam, 10 september 1878 – Auschwitz, 10 september 1943) en zij kregen een zoon Samuel David (Naarden, 31 augustus 1923 – Auschwitz, 31 maart 1944). In 1920 werd in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland dat Joël, samen met enkele militairen, in Naarden van de Joodse militairen in het garnizoen te Naarden behartigde. Joël overleed op 10 augustus 1926. In het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 20 augustus 1926 verscheen het volgende bericht: ‘Het Joodsche bedehuis aan de Wuivert staat reeds geruime tijd buiten dienst in verband met het steeds minderend aantal Israëlieten in Naarden. De ouderen onder ons hebben de familie Van Gelder en de familie Van Amerongen gekend, van welke nu nog de heer D. van Gelder inwoner onzer stad is. De oude lui Haalman daalden ten grave, de kinderen vestigden zich elders. Zo bleven nog over de familie Heilbron, de dames De Leeuw, de weduwe Menist en ook de weduwe Van Amerongen. Immers, gistermiddag, terwijl zijn vrouw naar Amsterdam was, overleed plotseling de heer Joël van Amerongen, na geruime tijd ziek te zijn geweest. Hij was een bekende figuur in onze stad, in zijn gezonde dagen hoogst welwillend. Hij was stipt op zijn godsdienst, een trouw zoon van het oude Joodse volk. Hij, die eens zoo vol levenslust was – ik denk aan den dag van de kerkelijke inzegening van zijn huwelijk en later den dag van de besnijdenis van zijn zoon, – heeft helaas zijn stamhouder, welke zijn trots was, niet groot mogen zien. Ik breng Joël van Amerongen een laatsten groet met de bekende woorden: De Eeuwige geve u den vrede!

Levie werd koopman in lompen en trouwde met Betje van der Woude (Lemmer, 26 juni 1880). Zij woonden onder andere op de Valkenburgerstraat 203 en de Raamgracht 25-2 in Amsterdam. Levie overleed in 1933 in Rotterdam. Zij hadden in ieder geval een zoon Machiel (Amsterdam, 2 september 1908) en twee dochters; Froukje (Amsterdam, 4 september 1911 – Auschwitz, 12 oktober 1942) en Rebekka (Rotterdam, 7 september 1912 – Sobibor, 13 maart 1943). Op het adres Kloosterstraat 621 (oude nummering) woonden Samuel en Rebecca tijdens hun dertigjarig huwelijksfeest op 9 juni 1902.

 

Lambertus Hortensiuslaan 24 – apotheek S. I. Elze
Apotheek S. I. Elze opende hier in april 1936 haar deuren. Ter gelegenheid daarvan werd er een advertentie geplaatst in het Joodse maandblad Ha’Ischa.

 

Marktstraat 18 – manufacturen Heilbron
Philip S. Heilbron en Betje Heilbron (Naarden, 12 mei 1887 – Sobibor, 20 maart 1943) hadden op dit adres hun manufacturenwinkel. Er werden Manchester werkpakken, hoeden, petten, bedden, dekens, vloerzeilen en karpetten verkocht. De Heilbrons werd door de nazi’s gedwongen om naar Amsterdam te verhuizen, Betje woonde op de Rechtboomsloot 15c in Amsterdam en werd op 13 maart 1943 in Westerbork geregistreerd.


Nieuwe Haven 5 – Burgerweeshuis
Het Burgerweeshuis in Naarden werd tot 1928 gebruikt. Eind 1938 werden 25 Duits-Joodse vluchtelingenkinderen hier gehuisvest. Zij waren deel van een groep van 200 kinderen die toestemming kreeg om de grens te passeren

 

Prins Willem van Oranjelaan 21 – gezin Blitz
Het gezin Blitz woonde hier rond oktober 1941. Dit waren de directeur van een papierfabriek Jacques Blitz (Amsterdam, 13 mei 1908 – Auschwitz, 30 september 1942), zijn vrouw Evalina Sophia Polak (Harlingen, 23 september 1911 – Auschwitz, 30 september 1942) en hun twee kinderen, die de oorlog overleefden.

 

Rembrandtlaan 49 – H. M. de la Parra

Van Lijndenlaan 25 – mejuffrouw E. Heijmans
Mejuffouw E. Heijmans woonde hier rond 1938 en begeleidde voor REOR een koosjere winterreis naar Sankt Moritz.

 

Van Ostadelaan 74 – rusthuis Rubens
Rond 1938 was hier dit Rusthuis ORT (koosjer) gevestigd.

 

Einde synagoge
Op 26 juni 1931 verscheen in Het Nieuw Israëlietisch Weekblad het bericht dat de Centrale Commissie in haar jaarverslag stelde dat het gebouw in zulk een slechte staat verkeerde dat het moest worden geamoveerd. Daarnaast was het aantal Joden te Naarden dusdanig geslonken dat het beter werd deze gemeente op te heffen en bij die van Bussum te voegen. Over de staat waarin de synagoge verkeerde kwamen rond 1930 regelmatig stukken in de kranten. Veel personen wilden de synagoge behouden, er waren zelfs plannen om er een museum te vestigen. In 1932 werd vermeld dat de synagoge van oorsprong een Portugees-Israëlitische synagoge was, en dat in dat jaar de synagoge 40 jaar bij de Nederlands-Israëlitische gemeente behoorde. Maar in dat jaar restte niet meer dan een ruïne. De inboedel zou verdeeld gaan worden tussen het Joods Historisch Museum in Amsterdam en de Nederlands-Israëlitische gemeente te Bussum. De koperen kaarsenkroon zou in bruikleen worden gegeven aan het gemeentebestuur. Het archief zou naar het Provinciaal Archief in Haarlem gaan.
In juni 1935 stortte de synagoge deels in en een maand later was het gebouw gesloopt.

 

Ouderkerk aan de Amstel

Ouderkerk aan de Amstel is in Joods Nederland vooral bekend van de bijzondere en monumentale Sefardische begraafplaats, een begraafplaats die nog steeds in gebruik is. Er liggen hier ongeveer 28.000 mensen begraven. De formele erkenning voor deze begraafplaats kwam in 1614, waarmee deze begraafplaats nu al meer dan 400 jaar oud is. De plaats Ouderkerk ligt ten zuiden van Amsterdam aan de Amstel en is ouder dan Amsterdam. De Heren van Aemstel hadden hier hun burcht, waarschijnlijk op de plek waar nu de Sefardische begraafplaats Beth Haim gevestigd is.

Het relatief kleine plaatsje Ouderkerk aan de Amstel heeft echter ook een bescheiden andere Joodse geschiedenis:

Koningin Emmalaan 30 – K. Falkenstein
K. Falkenstein had in 1969 in deze plaats zijn plastic-neon centrum. Hij adverteerde in het Nieuw Israëlietisch Weekblad.

boottocht bloemendag
Voor de 2e Wereldoorlog was het jaarlijkse boottochtje over de Amstel iets waar velen – vooral armere Joden – naar uitkeken. Zo’n boottocht werd ook nog in 1952 georganiseerd en voer van Amsterdam naar Ouderkerk. Het verslag in het Nieuw Israëlietisch Weekblad:

GESLAAGDE BOOTTOCHT NA AFLOOP BLOEMENDAG
AMSTERDAM Een ongekend aantal medewerkers en medewerksters had zich ’s morgens al vroeg gemeld bij het Amsterdamse Bureau voor de jaarlijkse Bloemendag. Wellicht was dit gedeeltelijk toe te schrijven aan het tochtje met de boot langs de Amstel tot Ouderkerk, dat in het vooruitzicht was gesteld. Om ongeveer 7 uur was de woelige jeugd in twee boten gestopt en bij prachtig weer begon de altijd weer bekoorlijke vaart. Natuurlijk werd er flink gezongen en de nodige „gein” ontbrak ook niet. In Ouderkerk werd aangelegd en al gauw werd er uitbundig gehorra’t. Versnaperingen door het Oost-Joodse Verbond ter beschikking gesteld, lieten zich goed smaken, evenals de koele dronk. Dit jaarlijkse uitstapje ontwikkelt zich tot een goede traditie, die er ongetwijfeld toe bijdraagt om het J.N.F. bij de Jeugd nog meer populair te maken.

Bedevaart naar Beth Haim
Autobusonderneming J. J. Bruns organiseerde in 1925 bustochten, die als bedevaart werden gepresenteerd, naar de begraafplaats in Ouderkerk.

 

Overveen

Overveen was in het begin een plaats van brouwerijen en blekerijen, vanwege het schone duinwater. De oorspronkelijke naam voor de plaats was Tetterode. In Overveen ligt de enige tussenstop in de spoorlijn Haarlem – Zandvoort, station Overveen. Verder heeft Overveen een Joodse begraafplaats met een bijzondere geschiedenis.

Adriaan Stoopplein 22 – Greet Leeuwin
Greet (Margaretha Julia) Leeuwin (Amsterdam, 19 februari 1915 – Haarlem, 12 december 1960) verloofde zich in januari 1934 met Joop (Jozef) Biallosterski (Velsen, 8 september 1912 – Malang, 12 augustus 1942). Greet en Joop trouwden op 3 maart van dat jaar. Op 13 mei 1934 werd hun zoon Freddy geboren. Voor de oorlog woonde het gezin op de Waalstraat 130 te Amsterdam.

Julianalaan 4 – gezin Mogendorff
In 1942 woonde hier het gezin van Anna Rippe (Rotterdam, 29 juni 1884 – Amsterdam, 7 maart 1943) en Salomon Israël Michaël Mogendorff (Borne, 20 mei 1872 – Auschwitz, 8 april 1944). Op 16 januari 1942 stonden zij in Het Joodsche Weekblad toen de broer van Salomon, Israël Levie (Borne, 20 augustus 1875 – Arnhem, 11 januari 1942), was overleden.

Julianalaan 38 – Leo Paërl
Op 31 mei 1930 vierde Leo (Lion Barend) Paërl (Amsterdam, 19 mei 1917 – Polen, 31 maart 1944) zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Leo was een zoon van Mietje Hijmans (Amsterdam, 13 juli 1889 – Sobibor, 23 juli 1943) en tandarts Barend Lion Paërl (Amsterdam, 6 mei 1890 – Sobibor, 23 juli 1943), die hier rond 1930 zijn praktijk had.
Aan het begin van de oorlog woonde het gezin op de Charlotte van Montpesierlaan 32 in Nieuwer-Amstel. Leo had een zus die de oorlog overleefde, Anna Philine (Amsterdam, 8 november 1920). Anna werd, zoals haar vader, tandarts.
Anna werd op 12 juli 1944 geregistreerd in Westerbork, waar ze in strafbarak 67 terecht kwam. Ze werd vervolgens op 31 juli 1944 naar Bergen-Belsen gedeporteerd.

Julianalaan 98 – Harry Hirsch Straus
Op 18 februari 1933 vierde Harry Hirsch Strauss (Semarang, 23 november 1919) zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Hij was een zoon van de leraar aan een H. B. S. Leo Straus (Wisch, 22 april 1886 – Sobibor, 4 juni 1943) en Nechama Riwa Gnesin (Schklow, Rusland, 15 augustus 1889 – Haarlem, 11 januari 1936). Harry had een oudere broer Mischa (Overveen, 19 augustus 1928 – Sobibor, 4 juni 1943). Harry overleefde de oorlog. Leo Straus gaf regelmatig lezingen en voordrachten.

Julianalaan 126 – gezin Hartog Cohen
In augustus 1940 woonde hier het gezin Hartog Cohen. Zoon Hendrik (Haarlem, 5 september 1919 – Sobibor, 11 juni 1943) overleefde de oorlog niet.

Oranje Nassaulaan 22 – Benjamin Davidson
Benjamin Davidson overleed hier op 2 februari 1933, ten huize van zijn zoon Maurits. Benjamin werd geboren op 20 november 1848 in Den Haag en was de echtgenoot van Esther Davidson (12 februari 1854). Benjamin had met zijn oudere broer een confectiemagazijn in Haarlem, de firma Eduard Davidson. Rond 1883 werd hij lid van het bestuur van de Joodse gemeente te Haarlem en rond 1908 werd hij penningmeester van dit bestuur, de opvolger van de heer S. J. Joles (5 maart 1843 – 6 mei 1918). Verder was hij penningmeester van het Israëlitische Kraam- en Ziekenfonds en bestuurslid van het Israëlitische Joles-ziekenhuis in Haarlem.

Oranje Nassaulaan 67 – gezin De Boer
Op de Oranje Nassaulaan 67 in Overveen woonde tijdens de oorlogsjaren de familie De Boer die het huis aldaar heeft laten bouwen. Het gezin bestond uit vader Geert de Boer, moeder Margaretha Niemöller, oudste dochter Rudie, middelste dochter Gerda en jongste zoon Jan. Bij hen kwam Levie Samson in de onderduik.

Ter Hofsteedeweg 9 – Villa Irene
In deze villa woonde rond 1914 het gezin Loeb.

Tetterodeweg 15 – Joodse begraafplaats
De Joodse begraafplaats aan de Tetterodeweg werd in 1797 gesticht door de Neie Kille Adat Jesoeroen. Meer via deze link.

Zijlweg 13 – aannemer P. Rijnierse en Zoon
Dit was geen Joodse onderneming, maar het bedrijf had wel het Joods Tehuis voor Meisjes in Santpoort gebouwd.

 

Raalte

De Joodse gemeenschap van Raalte ontstond omstreeks 1722 met de komst van Salomon Jacob van Raalte. In 1838 werd Raalte een zelfstandige joodse gemeente met een eigen synagoge, waarvan de ligging echter onbekend is. In 1889 werd de synagoge aan de Stationsstraat ingewijd. Het gebouw deed na 1945, toen het niet meer als joods gebedshuis in gebruik was, eerst dienst als onderkomen van de Vrij Evangelische Gemeente. Later, van 1982 tot 2016, was het het kerkgebouw van de vrij-katholieken. De synagoge is geregistreerd als gemeentelijk monument. Sinds 1985 hangt aan de gevel een plaquette ter nagedachtenis aan de Raalter Joodse families Hurwitz, De Lange, Lutraan, Vogel en Zwarts. In de Tweede Wereldoorlog zijn 37 Joden uit Raalte omgekomen. Twee mensen die waren ondergedoken overleefden de nazi-bezetting en één overlevende keerde terug uit de Duitse concentratiekampen.

Rijssen

Waarschijnlijk hebben er al in de achttiende eeuw enkele joden in Rijssen gewoond. In het laatste decennium van de eeuw kregen joodse inwoners van de plaats een begraafplaats toegewezen op De Hagen.

In 1813 telde de joodse gemeenschap acht gezinnen, waarvan de kostwinners als handelaar, vleeshouwer en landbouwer werkzaam waren. De kinderen bezochten de openbare school.

Na 1813 ontstond een georganiseerde gemeente, die in 1830 een synagoge aan de Elsenerstraat liet bouwen. Acht jaar later verkreeg Rijssen de status van onafhankelijke joodse gemeente. In 1878 werd de oude begraafplaats vervangen door een nieuwe, gelegen op de Brekelt aan de Arend Baanstraat. Zeven jaar later werd ook een nieuwe synagoge gebouwd.

Aan het begin van de twintigste eeuw bestond het kerkbestuur uit drie leden en was er een godsdienstleraar voor de kinderen. Aan de Wierdensestraat in Rijssen stond een sigarenfabriek van een joodse eigenaar.

Ongeveer 180 joodse inwoners van Rijssen en omgeving zijn tussen november 1942 en april 1943 door de bezetter gedeporteerd. De meesten zijn opgepakt in de nacht van 17 op 18 november 1942, waarna zij via kamp Westerbork naar het Oosten zijn vervoerd. Ongeveer twintig joodse Rijssenaren hebben de oorlog overleefd. Veertien van hen wisten onder te duiken en hiermee deportatie te voorkomen. Zes of zeven joodse burgers keerden terug uit de kampen. Tijdens de bezettingsjaren werd de synagoge aan de Elsenerstraat gebruikt als opslagplaats van in beslag genomen inboedels uit joodse woningen. Een deel van de inventaris van de synagoge is naar Almelo overgebracht, waardoor deze behouden is gebleven. Na de Tweede Wereldoorlog is de synagoge verkocht. De joodse gemeente van Rijssen is opgeheven in 1948 en bij Almelo gevoegd.

 

De begraafplaats aan De Hagen is in 1949 geruimd.

 

De joodse begraafplaats aan de Arend Baanstraat wordt tegenwoordig door de plaatselijke overheid onderhouden. In mei 1990 is op de begraafplaats een monument ingericht ter nagedachtenis aan de meer dan honderd Rijssense joden, die weggevoerd en vermoord werden.

 

Santpoort

Santpoort – Hotel Velserend Tegenover de ruïne van Brederode was in 1923 Hotel Velserend gevestigd. Dit hotel adverteerde in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland.


Brederodelaan 54 – Provinciaal Ziekenhuis
Het Provinciaal Ziekenhuis in Santpoort is gevestigd aan de Brederodelaan 54. Dit ziekenhuis was in eerste instantie gebouwd als inrichting voor psychiatrische patiënten nadat in 1841 de Krankzinnigenwet was aangenomen en dergelijke instellingen gebouwd werden. Dit ziekenhuis, dat eerst Provinciaal Ziekenhuis Santpoort “Meerenberg” genoemd werd, werd in 1849 gebouwd. Het ziekenhuis richtte zich volledig op de psychiatrie en was in Europa toonaangevend met behandelingen, therapie en opleidingen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1942 en begin 1943, doken hier ca. 200 Joden onder. Ze mankeerden niets en de artsen weigerden ze aan te wijzen voor de bezetter.
Op 4 januari 1943 werden de gebouwen van dit ziekenhuis gevorderd door de Duitsers. Bijna alle 1334 patiënten en 404 personeelsleden werden geëvacueerd. De patiënten konden hun schamele bezittingen meenemen en daarbij kregen ze allemaal een potplantje mee. Dat plantje konden ze bij vertrek voor hun Jodenster houden, zodat deze niet zichtbaar was. Een deel van het personeel, belast met de administratieve taken en de tuindienst, bleef achter met enkele Joodse onderduikers. Op 2 februari 1943 werd een cordon om het complex gelegd en na lang zoeken werden 15 Joodse onderduikers gevonden.


Na de oorlog werd de helft van het ziekenhuis door het Rode Kruis gebruikt om zieke Nederlanders – waaronder Joden – op te vangen die uit de kampen waren teruggekomen. De meeste patiënten hadden TBC of pleuritis. 

 

Van de “bewoners” van Santpoort werden de volgende mensen vermoord:

Rosette Bierman (Amsterdam, 2 september 1853 – Bloemendaal, 13 oktober 1941), woonde in Amsterdam op de Sint Anthoniesbreestraat 40 en later op de Berkelstraat 3-3.


Judic Lootje-Engelsman (Amsterdam, 17 maart 1866 – Auschwitz, 19 februari 1943). Judic werd in Westerbork geregistreerd op 4 februari 1943 en ging op 16 februari 1943 op transport.


Esther Boeken-Nabarro (Amsterdam, 5 september 1870 – Auschwitz, 26 maart 1944), woonde in Amsterdam op de Linneauskade 27-1. De kaart bij de Joodsche Raad van Esther geeft de Brederodelaan 54 in Santpoort aan als adres. Esther werd op 17 maart 1944 in Westerbork ingeschreven en kwam in Barak 3 terecht. Esther werd op 23 maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz.


Rebecca Roosnek-Witteboon (Amsterdam, 2 augustus 1878 – Auschwitz, 26 maart 1944), groeide op op het Jonas Daniël Meijerplein 25. De kaart bij de Joosche Raad van Rebekka geeft de Brederodelaan 54 in Santpoort aan als adres. Rebecca werd op 17 maart 1944 in Westerbork ingeschreven en kwam in Barak 5 terecht. Rebekka werd op 23 maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz.


Henri Maximiliaan Boas (Amsterdam, 25 januari 1879 – Sobibor, 23 april 1943), groeide op op de Prinsengracht 734. Op de kaart van de Joodsche Raad staat de Brinkgever Stichting in Deventer als woonadres. Henri kwam op 3 april 1943 in Westerbork terecht en werd gehuisvest in Barak 3. Hij werd op 20 april 1943 gedeporteerd naar Sobibor.
Anna Polk-Kijzer (Amsterdam, 8 oktober 1881 – Auschwitz, 17 september 1943), groeide op op de Rapenburgerstraat 102. Anna werd op 15 mei 1943 in Westerbork geregistreerd en kwam in Barak 83 terecht. Anna werd op 14 september 1943 naar Auschwitz gedeporteerd.


Celine Dekker-Rueff (Sankt-Ludwig, 11 juli 1882 – Sobibor, 16 april 1943), woonde in 1922 op de Blasiusstraat 16. Celine werd op 9 april 1943 in Westerbork geregistreerd en werd vier dagen later naar Sobibor gedeporteerd.


Herman Melkman (Amsterdam, 3 december 1885 – Bloemendaal, 12 februari 1943), woonde op het Weesperplein 1.


Hartog van Adelsberg (Groningen, 29 juni 1889 – Sobibor, 23 april 1943), woonde in 1930 op de Blasiusstraat 14. Hartog werd op 13 april 1943 in Westerbork geregistreerd en kwam in Barak 3 terecht. Hij werd op 20 april 1943 gedeporteerd.


Charlotte Grünebaum (Amsterdam, 14 december 1889 – Sobibor, 16 april 1943), groeide op op de Binnen Amstel 150. Charlotte kwam op 9/10 april in Westerbork terecht, werd gehuisvest in Barak 84 en werd op 13 april gedeporteerd.


Willem Duim (Amsterdam, 29 juni 1890 – Sobibor, 23 april 1943), groeide onder andere op op de Utrechtsestraat 50. Willem Duim had op de kaart van de Joodsche Raad Brinkgever, Begijnstraat 1 in Deventer als adres. Hij werd in Westerbork geregistreerd op 15 april 1943 en kwam terecht in Barak 83. Hij werd 5 dagen later gedeporteerd.


Sientje Helsloot-Mof (Amsterdam, 11 november 1896 – Auschwitz, 23 maart 1943), woonde op de Keizersgracht 238hs. Het lijkt op de archiefkaart Stadsarchief Amsterdam dat Sientje na Santpoort ook nog terug geweest is in Amsterdam en toen op de Plantage Middenlaan 17hs in Rusthuis Halberstadt woonde. Op de kaart van de Joodsche Raad wordt Borgerstraat 79 in Amsterdam als adres genoemd en de Ten Katestraat 26a. Sientje werd op 26 januari 1943 in Westerbork geregistreerd en werd volgens de kaart Joodsche Raad op 23 maart 1943 gedeporteerd, wat niet correspondeert met de datum waarop ze vermoord werd.


Falk Bierman (Haarlem, 3 juli 1899 – Sobibor, 23 april 1943). Falk Bierman had volgens de kaart Joodsche Raad de psychiatrische instelling van het Provinciaal Ziekenhuis Santpoort als adres. Hij werd op 13 april 1943 in Westerbork ingeschreven en kwam terecht in Barak 3. Op 20 april 1943 werd Falk gedeporteerd.


David Herbert Lodewijk Prins (Amsterdam, 20 december 1904 – Sobibor, 23 april 1943), groeide op op de Stadhouderskade 129boven. David heeft Inrichting Brinkgever in Deventer als adres op de kaart van de Joodsche Raad. Hij werd op 15 april 1943 in Westerbork geregistreerd en vijf dagen later gedeporteerd.


Klara van Goor (Amsterdam, 31 mei 1905 – Sobibor, 23 april 1943). Volgens de kaart van de Joodsche Raad woonde Klara op de Tugelaweg 34hs. Ze werd op 9 april 1943 in Westerbork geregistreerd en gehuisvest in Barak 68. Klara ging op 20 april 1943 op transport.


Sara Lopes Diaz (Amsterdam, 23 december 1911 – Sobibor, 16 april 1943). Tijdens de oorlog werden tien Joodse psychiatrische patiënten en onderduikers vanuit Santpoort geëvacueerd naar Groot Graffel in Warnsveld. Nadat vanaf februari 1943 zeven van hen uit de instelling waren uitschreven, werden in april 1943 de laatste drie uit de instelling gedeporteerd.


Schoontje de Jong (Schoten, 5 maart 1917 – Auschwitz, 31 augustus 1944). Schoontje werd op 17 maart 1944 in Westerbork geregistreerd en kwam terecht in Barak 3. Ze werd op 23 maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz.



Duinlustparkweg 96 – Huize Dina /Beth Dina
Op de Duinlustparkweg 60 (hernummerd naar 96) was een Joods tehuis waar meisjes uit een achterstandsmilieu een veilige en deugdzame opvoeding konden krijgen. Het tehuis was opgericht door de “Vereniging tot Bescherming van Joodsche meisjes” en werd op 16 januari 1930 geopend, als opvolger van een soortgelijk tehuis aan de Vinkenbaan te Santpoort dat in 1926 werd geopend.
Het huis werd vernoemd naar Dina Sanson, de eerste vrouw die in Nederland bij de politie ging werken. De directrice van het huis was Harriët Martha Prins (Amsterdam, 3 juni 1900 – Den Haag, 9 september 1977) en was dat vanaf het begin en in de oorlogsjaren. Ze woonde in het tehuis met haar moeder en haar zoon Ralph (Raphaël, Amsterdam, 3 mei 1926 – Den Haag, 23 januari 2015).
In 1942 waren er zestien meisjes ingeschreven in dit tehuis, waarvan veertien de oorlog niet overleefden. Na de oorlog werden er in het tehuis Joodse kinderen en jongeren opgevangen die waren teruggekeerd uit de kampen of uit de onderduik.

Van de opening werd uitgebreid verslag gedaan in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 24 januari 1930

 

Texel

Rond 1900 woonden er enkele Joodse families op Texel. Dat was bijzonder, want een Joods religieus en sociaal leven ontbraken op het eiland en rond 1900 was het karakter van Texel heel anders dan tegenwoordig. Het toerisme vond op een veel kleinere schaal plaats. Voor hun religieuze leven waren de Joodse gezinnen aangewezen op Den Helder, waar wel een Joodse gemeenschap was.

 

Familie Vlessing
De familie Vlessing was de grootste Joodse familie op het eiland. Elias Samuel Vlessing en vestigde zich met zijn gezin rond 1850 op het eiland. Zijn twee jongste zoons zouden van groot belang worden voor het eiland.


Philip Samuel Vlessing was koopman en werd op het eiland geboren op 27 oktober 1852. Hij trouwde in 1875 met de pianiste Joanna van Stratum (Antwerpen, 30 juli 1850 – Texel, 30 januari 1887) en het gezin woonde op de Weverstraat 153 in Den Burg. Philip was een zoon van Elias Samuel Vlessing (Purmerend, 22 april 1816 – Texel, 12 september 1883) en Rosetta Elte (Amsterdam, 14 januari 1815 – Amsterdam, 5 mei 1871).
De ouders van Philip verhuisden rond 1850 naar het eiland, hun eerste twee kinderen werden in Purmerend geboren, hun laatste twee kinderen op Texel. Vader Elias was koopman en de jongere broer van Philip, Elias (Texel, 15 november 1854 – Texel, 27 juni 1911), werd eveneens koopman. De moeder van Philip was Philip had op Texel een goederenhandel opgezet, de NV Goederenhandel Ph. Vlessing. Het bedrijf had veel werknemers en handelde in meubels, manufacturen, onroerend goed maar was ook een wolperserij, stoffeerderij en zitkussenfabriek. Philip leverde vanuit Den Burg een veelheid aan zaken die op het eiland nodig waren.

In het gezin van Philip en Joanna kwamen vier kinderen. Samuel was de oudste en werd in 25 april 1876 geboren. Daarna volgde Anna op 3 december 1878 , Rosette op 6 mei 1881 en Elisabeth (Texel, 30 juli 1886 – Auschwitz, 30 oktober 1944). Joanna overleed op de jonge leeftijd van 37 jaar. Philip hertrouwde op 21 november 1890 met Johanna de Winter (Lith, 25 augustus 1857 – Texel, 29 januari 1922) en er volgden nog twee zoons, Israël (Texel, 16 augustus 1893 – Amsterdam, 1 april 1945) en Elias (Texel, 9 februari 1896 – 24 juli 1970) en een levenloos geboren dochter op 5 november 1911. Philip overleed op 18 september 1929 op Texel.


Israël zat aan de Nieuwendammerdijk 493 ondergedoken en overleed in de onderduik. Hij werd tijdelijk in een weiland begraven op 1 april 1945 en op 21 juni 1945 herbegraven op de Joodse begraafplaats in Den Helder.

Dochter Rosette was zeer muzikaal en werd celliste, pianiste en zangeres. Ze trouwde met Bauke Weersma. Ze overleed op jonge leeftijd op 31 december 1930. Ze was nog maar 49 jaar oud.
Zoon Samuel was eveneens zeer muzikaal en werd dirigent en componist. Hij werd op 11-jarige leeftijd al toegelaten tot het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen en schreef drie operettes en twee opera’s. Hij was directeur van de muziekschool in Velsen en ereburger van die plaats. Sam overleed in IJmuiden op 22 mei 1934. Ook zijn zoon, Philip Samuel (Velsen, 12 mei 1905 – Midden Europa, 30 april 1943) werd componist en net zoals zijn grootmoeder cellist.


In het gezin van de broer van Philip, Elias (Texel, 15 november 1854 – Texel, 27 juni 1911) werden acht kinderen geboren. Elias was gehuwd met Heintje van Messel (Harlingen, 10 maart 1858 – Alkmaar, 9 oktober 1934) en het eerste kind was Rozette (Texel, 28 juni 1879 – Sobibor, 26 maart 1943), gevolgd door Salomon (Texel, 19 november 1880 – Auschwitz, 11 februari 1944), Berendina (Texel, 13 augustus 1882 – Auschwitz, 9 november 1942), Eva (Texel, 9 februari 1886 – Auschwitz, 14 oktober 1944), Barend (Texel, 17 mei 1888 – Auschwitz, 22 mei 1944), Abraham (Texel, 25 maart 1895 – Amsterdam, 8 maart 1938), Johanna (Texel, 11 juli 1898 – Ede, 5 september 1968) en Elize (Texel, 21 februari 1904 – Bergen NH, 28 september 1954).
Elias handelde in huiden en leer en zijn zaak werd na zijn overlijden door zijn weduwe Heintje voortgezet. Ook handelde zij in zeegras.

 

Koopman Izaak Marcus Broekman vestigde zich rond 1865 op Texel met zijn gezin. Izaak werd in Amsterdam geboren op 13 april 1832 en huwde met Grietje van Praag (1832). Zij kregen de volgende kinderen: Marcus Izaak (Amsterdam, 5 augustus 1857), Meijer Izak (Den Helder, 27 december 1858), Barend Izaak (Den Helder, 11 januari 1861), Schoontje (Den Helder, 27 december 1862), Mina (Den Helder, 21 april 1864), Henriëtte (Texel, 4 juni 1866) en Gerrit (Texel, 7 oktober 1867). Een aantal kleinkinderen werd ook op het eiland geboren. Zo werd Dina Broekman (Texel, 6 maart 1901 – Auschwitz, 24 september 1942) de dochter van Meijer Izak Broekman, geboren op het eiland. Dina woonde voor de oorlog op de Rapenburgerstraat 187-1 in Amsterdam.

familie De Vries
Leo Jakob de Vries (Texel, 13 mei 1907 – Auschwitz, 30 september 1942) was de zoon van onderwijzer Salomon de Vries (Hoogezand, 21 juli 1877 – Sobibor, 2 april 1943) en Esther Bertha Löwenstein (Didam, 9 januari 19875 – Sobibor, 2 april 1943). Na Leo Jacob werd Rina Bertha de Vries (Texel, 29 augustus 1909 – Sobibor, 9 juli 1943) geboren. Rina Bertha werd lerares en het gezin woonde voor de oorlog op de Sarphatistraat 167 in Amsterdam.

Utrecht

In de Middeleeuwen woonden al Joodse inwoners in de stad, maar ze werden verschillende malen uitgezet omdat zij de schuld kregen van ziektes, diefstallen en omdat gildes bang voor concurrentie waren. Ook angst dat zij ten laste van de armenkassen kwamen speelde een rol bij de afhoudende politiek. Eind van de 17e eeuw werd het Asjekenazische Joden, in het kielzog van rijke Sefardiem, die men graag zag komen omdat ze kapitaalkrachtig waren, wel toegestaan zich in Maarssen en Maarsseveen te vestigen, zeven kilometer van Utrecht verwijderd. Maar Utrecht verbood hen ’s nachts in de stad te verblijven, overdag daar handelen was in de 18e eeuw toegestaan. Ook elders in de Republiek was er sprake van uitzettingen en vestigingsverboden, daarin was Utrecht niet uniek. Wel hield men zich hier in de praktijk strenger aan zulke beperkende regels dan andere steden. Tijdens jaarmarkten deed de vroedschap een oogje dicht: dan mochten kooplieden in de stad overnachten en er zelfs sjoeldiensten houden.

Na de Patriottenopstand zorgde hoogstwaarschijnlijk Prins Willem V, wiens kant de Joden bij dit conflict hadden gekozen, voor een doorbraak. In 1788 kregen de eerste Joodse aanvragers toestemming zich in de stad te vestigen. In mei 1789 mochten zij er ook hun godsdienst beoefenen, als dat maar geen hinder voor de omgeving opleverde. De diensten vonden plaats in de huissynagoge van Isaac Eliazer van Lier, die vlakbij de Dom in de Korte Nieuwstraat woonde.

Eind 1792 huurden zij de voormalige Doopsgezinde Kerk aan de Jufferstraat (nu Springweg), die later werd gekocht. En in 1794 kreeg de gemeente een officiële status doordat het stadsbestuur de statuten goedkeurde. Het bestuur kon daardoor bij conflicten een beroep op de vroedschap doen. De statuten golden nu als wet en dat gaf de leiders van de kille zekere macht. Dat was niet onredelijk, want zij moesten ook financieel instaan voor (nieuwe) leden.

In 1848 werd de oude, krakkemikkige synagoge verbouwd. In 1926 kwam er totale nieuwbouw. Zo verrees de synagoge met bijgebouwen van Harry Elte (1880-1944), de architect die ook de synagoge in de Jacob Obrechtstraat in Amsterdam bouwde, in dezelfde Amsterdamse Schoolstijl. In de oorlog werd het gebouw verzegeld, het archief in beslag genomen (dat na de val van het IJzeren Gordijn grotendeels terugkeerde uit Praag en Moskou), maar het bijgebouw waar godsdienstonderwijzer Van Gelder en de niet-Joodse conciërge woonden, bleef bereikbaar. Hier hadden in de oorlog, soms zelfs met minjan, diensten plaats.

Naast een synagoge heeft een Joodse gemeente een begraafplaats nodig. Die verwierf men in 1797: een perceel woeste grond van de Domeinen in De Bilt, bijna een hectare groot. Het was afgelegen en moeilijk bereikbaar en om die reden bleef men in de praktijk in Tienhoven bij Maarssen of Muiderberg begraven. Daarom kocht men in 1807 bij de Vecht een ander grondstuk met een huis erop: de huidige Joodse begraafplaats. In De Bilt was slechts één peutertje begraven. In 1860 vond men na sonderen dit grafje niet terug en plantte men dennen op de grond. Die werden in de Eerste Wereldoorlog gekapt. De gemeente De Bilt wilde het grondstuk voor uitbreiding kopen, maar daartegen bestonden religieuze bezwaren: er lag uiteindelijk een stoffelijk overschot. Als daar nog resten van aanwezig waren kon de grond niet worden verkocht. Opperrabbijn Justus Tal vroeg er een bekende arts naar en die kon geen zekerheid verschaffen over de mate van ontbinding na zoveel jaren. Uiteinde was dat de gemeente De Bilt veel meer geld bood, zodat het ganse perceel kon worden afgegraven. Die grond werd naar de Joodse begraafplaats aan het Utrechtse Zandpad gebracht.

De eerste belangrijke familie die leiders voor de kehilla leverde was de familie Van Lier, maar die assimileerde gedurende de 19e eeuw langzaam maar zeker. Daarop werden de Hamburgers belangrijke leiders. In de lezing wordt aandacht besteed aan mr. Jacob Hamburger (1868-1935), jurist en medevennoot van het bedrijf dat zijn vader Abraham David Hamburger (1929-1891) oprichtte: een lood- en zinkpletterij en buizenperserij. Ook Abraham was een van de killebestuurders. Jacob was een wijs man, die rustig en op juridische manier (hij kende alle reglementen uit zijn hoofd) de gemeente leidde. Daarbij had hij oog voor mensen en hij liet iedereen in zijn waarde. Hij polariseerde niet, maar zocht de vrede. Hij was tevens bestuurder van vele verenigingen en internationale Tora- en Talmoedscholen konden op hem rekenen. Hij speelde een wezenlijk rol bij de bouw van de nieuwe synagoge in 1926 en bij de verandering van de ressortzetel: dat werd na vele decennia Utrecht in plaats van Amersfoort. Als het nodig was trok hij gul zijn eigen portemonnee om de kehilla voort te helpen. Toen hij in 1935 overleed was de gemeente geheel van slag. De kinderen van zijn zuster Mietje en neef Abraham Ezechiël Hamburger waren minder enthousiast over hun oom. Hun vader was met Jezaija Hamburger (een broer van Jacob Hamburger en Mietje Hamburger-Hamburger) en Jacob Hamburger vennoot van het familiebedrijf geweest. Er waren wrijvingen en na de dood van Abraham Ezechiël trokken diens kinderen zich terug uit het bedrijf en begonnen voor zichzelf. Dat was tegen het zere been van Jacob en Jezaija. Jacob schrok er niet voor terug om dit familie- en zakenconflict in de Joodse gemeente te trekken. De penningmeester legde hun veel zwaardere kerkbelastingen op en dat namen de neven en nichten niet. Ze zegden hun lidmaatschap op, waardoor ze de Joodse begraafplaats op het Zandpad niet meer mochten betreden, want dat was alleen leden toegestaan. Hun ouders lagen daar wel, dus dat was hard. Toen de oudste, Ezechiël Hamburger (1879-1925) toch een begrafenis van een familielid op de Joodse begraafplaats aan het Zandpad bijwoonde werd dit een grote rel, die voor de rechter eindigde. Het kwam nooit meer goed. De neven en nichten stonden buiten de Joodse gemeente en lieten zich begraven op Kovelswade, de 2e algemene begraafplaats, waar hun geheel Joodse rustplaats een dermate opvallend graf vormt dat het tot Rijksmonument is verklaard, waardoor het net zomin als de Joodse graven aan het Zandpad zal worden geruimd.

 

Een andere belangrijke figuur was Joseph Wijnberg (1915-1944) Hij werd, hoewel nog niet gediplomeerd godsdienstonderwijzer, in 1935 aangesteld als chazan. Zijn stem was fenomenaal en daarmee zong hij alle concurrenten in de sollicitatieprocedure weg. Hij was tevens godsdienstonderwijzer en begon in die functie onder invloed van Jo van Gelder, de hoofdonderwijzer en secretaris van het kerkbestuur, een jeugdsjoel. Van Gelder was zelf zo’n jeugdsjoel eerder in Groningen begonnen. Behalve in diensten zong Wijnberg ook de sterren van de hemel bij allerlei feestavonden. Hij was echter minder succesvol als ritueel slachter. De harde werkelijkheid van het abattoir lag hem niet, maar ook dit hoorde tot zijn grote takenpakket. In de oorlog kwam daar bezoekwerk onder Duitse vluchtelingen en evacués bij. In de oorlog trouwde hij met de zes jaar jongere Helene Betsy Caroline Swelheim (1921-1943). Hun choepa in januari 1942 was het laatste knalfeest van de Utrechtse Joodse gemeente. Er persten zich 400 mensen in de synagoge om de bijzondere dienst mee te maken, waaraan de opperrabbijnen Tal (1881-1954) uit Utrecht en Sarlouis (1884-1942)uit Amsterdam meewerkten en waarin ook de Amsterdamse chazan Salomon de Jong (1897-1945) en de bekende Duitse bariton Erhard Eduard Wechselmann (1895-1943) zongen. Deze man blééf zingen. Hij organiseerde muziekavonden waarin de Joodse muziek centraal stond. Dat deed hij ook nog in Amsterdam waarheen hij en Leni werden gedeporteerd. Hun verblijf daar duurde niet lang: Leni werd op 19 november 1943 om het leven gebracht in Auschwitz, Jo werkte in een bijkamp van Auschwitz, in een mijn van IG Farben. Hij stierf daar, in Furstengrube, in 1944.

 

Behalve de zanger Wechselmann, woonden veel meer Duitse vluchtelingen in Utrecht. In deze centraal gelegen stad vestigden zich evacués uit Rotterdam, Arnhem en Den Haag, waar mensen moesten vertrekken omdat de Atlantikwall werd aangelegd, een verdedigingswerk tegen een eventuele Engelse invasie. Zo kwamen Willy Rosen (1892-1944) en Max Ehrlich (1892-1944) in Utrecht terecht. Zij waren bekende en geliefde Duitse artiesten, die met allerlei culturele projecten ook in Nederland probeerden een bestaan op te bouwen. Deze mannen traden nog op in Westerbork. Het mocht niet baten: zij werden vermoord in Auschwitz. Ook de Duitse Alice Droller (1907-1942) probeerde zo aan de kost te komen. Zij introduceerde politiek vrouwencabaret op hoog niveau in Nederland. Zij werd met de eerste trein naar Auschwitz gedeporteerd.

Zo was er in Joods Utrecht in de oorlog sprake van een groeiend bewustzijn van de eigen culturele wortels. Zowel in orthodox als seculier Joods Utrecht probeerde men door allerlei voorstellingen en concerten (het andere culturele leven was voor Joden gesloten) de moed erin te houden.

 

Truus van Lier, 1921-1943

Twee jonge vrouwen die niet Joods waren, maar wel van de Joodse familie Van Lier stamden, de oprichtersfamilie van de Utrechtse Joodse gemeente, hebben zich ingezet om het regime van de bezetter tegen te werken. Zij gelden als Utrechtse verzetsheldinnen. Het gaat om de nichten Truitje (1914-2002) en Truus van Lier (1921-1943), genoemd naar de gezamenlijke grootmoeder. Truitje brak haar studie rechten aan de Utrechtse universiteit af en haalde papieren als kinderverzorgster. Zij richtte met Jet Berdenis van Berlekom (1920-2010) een kinderopvang op, waar tussen andere kinderen Joodse onderduikertjes werden verzorgd. Kinderen die door het Utrechtse studentenverzet uit de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam werden gered, maar waarvoor niet direct een onderduikplek was gevonden, kregen een thuishaven in ‘Kindjenshaven’ zoals de crèche heette. Toen haar nicht Truus werd gearresteerd moest ze onderduiken, maar haar compagnon zette de crèche tot februari 1945 voort. Truitje overleefde de oorlog en kreeg pas na vele jaren de erkenning dat ze zich had gedragen als een belangrijke verzetsheldin.

Haar nicht Truus studeerde ook rechten in Utrecht. Net als Truitje was ze lid van de UVSV, de vrouwelijke studentenvereniging. Zij sloot zich aan bij een Amsterdamse verzetsgroep. Op 3 september 1943 schoot ze de beruchte Utrechtse hoofdcommissaris van politie, de fanatieke NSB’er G.J. Kerlen vlakbij zijn huis dood. Ze werd enkele weken later opgepakt in Haarlem. In Sachsenhausen werd zij op 27 oktober 1943 gefusilleerd. Haar moeder, die bij het politiebureau naar haar dochter kwam informeren, werd eveneens gearresteerd en naar Ravensbrück gebracht. Daar overleed zij in 1945.

Weesp

De Joodse inwoners van Weesp namen in 1774 hun eerste synagoge in gebruik. Deze was gevestigd aan de Korte Middenstraat. Dit gebouw heeft dienst gedaan tot 1840. De synagoge was toen in zo’n slechte staat, hetgeen in 1831 al werd geconstateerd, dat er een inzamelingsactie gehouden werd en op 30 oktober 1840 kon de nieuwe synagoge, op de hoek van de Nieuwstraat en de Hanensteeg, gewijd worden. Opperrabbijn Berenstein uit Amsterdam verzorgde de predicatie, de chazzan (voorzanger) was S. Frijda uit Amsterdam. De synagoge had de functie van een ringsynagoge (hierarchisch ondergeschikt aan de hoofdsynagoge maar kan een aantal ‘bij’synagogen onder zich hebben) en ook de Joden uit Weesperkarspel, Nederhorst den Berg en Muiden volgden hier de diensten.

De Joodse gemeenschap in Weesp was klein, maar actief. In Weesp was er een godsdienstschool, onder leiding van de heer L. S. Spier (vermoedelijk Levie Simon Spier; Amsterdam, 11 april 1836), die zeer goed bekend stond met 37 leerlingen in 1868. Dit schooltje stond aan de Slijkstraat en was in bezit van de Joodse gemeente. Verder bestond het bezit van de Joodse gemeente uit de synagoge, de ernaast gelegen woning en Middenstraat 93, 95 en 97.
Al eerder dan de synagoge er was, woonden er Joden in Weesp, in 1747 was Judel Jacobs beheerder van de Stadsbank van Lening die, volgens de archieven, toen bij de burgemeester werd ontboden. Jacobs bekleedde de functie sinds 1744 en was ook de religieus leider van de Joodse gemeenschap in Weesp. In 1758 woonde Judels op de Hoogstraat (huidige nummering nummer 19) waar toen ook de Stadsbank van Lening was gevestigd.

Het bestuur van de synagoge bestond uit vijf leden en er was in Weesp een Joodse begrafenisorganisatie. Bij begrafenissen konden drie Joodse begraafplaatsen worden gebruikt, die in Muiderberg, tot 1912 de begraafplaats Zeeburg in Amsterdam (toen werd deze begraafplaats voor reguliere begrafenissen gesloten) en daarna de begraafplaats in Diemen.
De grootste bloei maakte de Joodse gemeenschap in Weesp door tussen 1840 en 1890. In 1809 woonden 104 Joden in Weesp, in 1883 was het aantal gestegen tot 173, 4,5 % van de bevolking van Weesp. Dat was percentueel het grootste aantal Joden dat ooit in Weesp heeft gewoond.


Aan het eind van de negentiende eeuw kwam de trek naar de grote stad op gang, en vanuit Weesp vertrokken veel Joodse inwoners of naar Amsterdam, of naar plaatsen in het Gooi. In 1901 was het aantal Joodse inwoners gedaald naar 80, in 1911 tot 75.
Het laatste grote feest voor de Joodse gemeenschap in Weesp vond plaats in 1930, toen de synagoge 90 jaar bestond. In 1940 bestond de synagoge een eeuw maar inmiddels was de oorlog uitgebroken en werd er niets meer gevierd.
Vanaf 1933 kwamen er in totaal 15 Duits-Joodse vluchtelingen in Weesp wonen. Het gezin van bontwerker Mozes Kanarek (Rozwadow, 10 maart 1891 – Sobibor, 28 mei 1943) en zijn vrouw Gittel Zucker (Berlijn, 8 december 1894 – Sobibor, 28 mei 1943) was het grootste gezin. Zij woonden vanaf 1933 op Hoogstraat 28 en vanaf 1937 op Stationsplein 11. Het gezin bestond uit zeven personen en slechts een van hen, Ruth (Berlijn, 24 juli 1925 – Kfar-Saba, 5 december 2011), overleefde de oorlog.

 

Opvallend is dat er in Weesp en Zaandam een groot aantal choepa’s (Joodse huwelijken) gesloten werden. Reden hiervoor was dat trouwen in Weesp en in Zaandam goedkoper was dan in Amsterdam. Daar het merendeel van de Joodse gemeenschap in Amsterdam tot de arme bevolking behoorde werd er voor deze mogelijkheid gekozen. Dé locatie voor een huwelijk was bij bakker Gans op de Slijkstraat.


Weesp deed mee met de Februaristaking in 1941. Dit protest mocht niet baten, want alle Joodse inwoners van Weesp werden op 29 april 1942 weggevoerd. Dit gebeurde in alle stilte en zonder razzia. Op 4 mei 2008 werd een documentaire hierover uitgezonden bij de KRO.


De synagoge werd tijdens de oorlog geplunderd, alleen de Heilige Ark bleef behouden. Na de oorlog waren er te weinig Joden over om deze gemeente draaiend te houden en de gemeente werd samengevoegd met de Joodse gemeente van Bussum. De synagoge stond leeg en werd gebruikt als garage. In 1986 werd de synagoge gerestaureerd en werd het Arbeidsbureau er gevestigd. In april 1997 werd het gebouw weer in gebruik genomen als synagoge.

 

Groenesingel – Rijwielfabriek Magneet
Voor de oorlog werden hier fietsen van Magneet vervaardigd.

 

Nieuwstraat 10 – damesconfectie Wonder – Menko
De familie Wonder had op dit adres een damesconfectiezaak. De zaak zat hier tot het gezin gedwongen werd om naar Amsterdam te verhuizen, op 29 april 1942. Daar woonden ze vanaf december 1942 op Rapenburg 85-2. Op 27 maart 1943 werd het gezin ingeschreven in Westerbork waar ze in Barak 61 gehuisvest werden. Het gezin bestond uit Barend Wonder (Weesp, 17 februari 1885 – Sobibor, 2 april 1943 ), zijn vrouw Emma Mietje Menko (Delden, 2 juni 1893 – Sobibor, 2 april 1943), hun dochter Kaatje (Weesp, 2 juli 1923 – Sobibor, 2 april 1943) en hun zoon Jacob Abraham (Weesp, 7 december 1926 – Sobibor, 2 april 1943). Barend hield zich niet bezig met de zaak, hij was veekoopman, de zaak werd gedreven door Emma. In de herinnering van oudere Weespers was het om een chique winkel met, volgens de advertenties, ‘Steeds het nieuwste en smaakvolste op het gebied van Dames- en Kinderconfectie.’

 

Nijverheidslaan – Margarinefabriek De Valk
Margarinefabriek De Valk werd in 1927 opgericht door John Rudolf Andriesse (Amsterdam, 6 juli 1894 – 1950) en Johan Paul Hülsenbeck (Amsterdam, 11 mei 1899 – Amersfoort, 31 juli 1971). Johan Paul werd oprichter voor zijn vader, Casper Henri Rudolph Hülsenbeck (Amsterdam, 17 februari 1869 – Amsterdam, 20 november 1941) die bij Alberts Creameries Ltd. werkte en daar een concurrentiebeding had. Hij kon dus niet direct naar dit bedrijf. Casper bleef de eerste twee jaar op de achtergrond en kon in 1929 overstappen naar De Valk. Casper Hülsenbeck vroeg David (Bernard) Bakker (Beverwijk, 28 januari 1872 – Bloemendaal, 2 maart 1948), chemicus bij Alberts Creameries, om over te stappen naar De Valk, wat hij deed. David Bakkers zoon Arthur (Amsterdam, 13 juni 1905 – Amersfoort, 20 februari 1982) werd later adjunct-directeur van de onderneming. De heren Bakker en Andriesse waren Joods.

Margarinefabriek de Valk heeft, tot deze overging naar een andere eigenaar in de jaren zeventig van de vorige eeuw, naast niet-koosjere ook altijd koosjere margarine gemaakt, Brocho, Simcho en Kowoud. Brocho werd ook nog na de oorlog geproduceerd. De margarine werd onder rabbinaal toezicht geproduceerd op de maandagen, nadat op de voorgaande vrijdag de machines met kokend water gereinigd waren. De margarinefabriek had veel te maken met de ernaast gelegen Gimpel’s zeepfabriek. De zeep werd namelijk gemaakt van datgene dat na de fabricage van margarine overbleef. Volgens een nabestaande van een van de ondernemers van de zeepfabriek, David Bakker, was Gimpel de manager van de zeepfabriek die behoorde bij margarinefabriek De Valk, hij was een zwager van Bakker uit zijn eerste huwelijk. Blijkbaar heeft de zeepfabriek indertijd de naam van de manager gekregen. De fabriek stond tot oktober 2009 in Weesp, toen brandde het gebouw volledig af.


1934
Nijverheidslaan 542 – Zeepfabriek Gimpel
W. Gimpel’s Zeepfabriek was in Weesp gevestigd. Voor de oorlog produceerde dit bedrijf (ook) koosjere zeep en adverteerde daarmee in het Nieuw Israëlietisch Weekblad. In 1947 was dit bedrijf op de Nijverheidslaan 542 gevestigd.

 

Slijkstraat – bakker Gans
Bakker Gans speelde een grote rol in de Joodse gemeenschap van Weesp en voor menig Joods huwelijk van Amsterdamse Joden.

 

Wijk aan Zee

Op de Voorstraat 10 in Wijk aan Zee was levensmiddelenzaak “Van Son” gevestigd. Hier stond vroeger het “Herstellings- en Vacantieoord voor Israëlitische kinderen“, opgericht rond 1885. Later kwam er een nieuwe vestiging aan de Relweg, ooit de enige toegangsweg naar de zee. Rond 1900 veranderde de naam in “Israëlitisch Herstellings- en Vacantieoord te Wijk aan Zee“. Sinds de dertiger jaren werd deze instelling ook wel Joodsche Zee- en Boschkolonies (Jozeboko) genoemd.

De organisatie had meer huizen, zoals “Den Dolder” in Den Dolder en een huis in Hilversum dat voor de Tweede Wereldoorlog ook als Joods vluchtelingenkamp werd gebruikt. Als Joods vakantieoord werd Jozeboko zelfs na de oorlog nog gebruikt en brachten veel Joodse kinderen uit het hele land hier hun vakantie door.
In 1953 – 1955 werd er een verbouwing uitgevoerd, naar ontwerp van architect Alexander Bodon (architect van onder andere de RAI) in opdracht van de Berg Stichting.
De Berg Stichting werd opgericht door Sally Berg (maison Hirsch & Cie) en deze stichting bouwde een opvanghuis voor Joodse (wees)kinderen in Laren, compleet met een synagoge.
in 1940 waren 106 kinderen ondergebracht in Laren die allemaal in 1943 werden overgebracht naar Rapenburg 92-96 te Amsterdam.
Zeventig van deze kinderen hebben de oorlog overleefd door de inzet van de niet-Joodse directeur Reitsema.
De Berg Stichting beheerde tevens andere huizen in het land.

Zaandam

Zaandam is een belangrijke plaats voor Joods Amsterdam. Veel huwelijken van Joodse Amsterdammers werden in Zaandam, en overigens ook in Weesp, gesloten. Trouwen was er goedkoper maar men diende wel zes weken ingeschreven te zijn in deze plaats. De huwelijken werden ook voor Zaandam en haar ondernemers economisch van belang. Een en ander was te regelen via N. M. de Vries van de Zwanenburgwal 50 te Amsterdam.
De kehille (Joodse gemeente) ontstond in Zaandam in het begin van de negentiende eeuw en was niet bijzonder groot, met het maximale aantal leden in 1899; 186. De eerste synagoge was gevestigd aan het Kuiperspad, en ook de Joodse school was er gevestigd. In 1865 werd er een nieuwe synagoge gevestigd aan de Gedempte Gracht 40. Rond 15 mei 1889 werd de Joodse begraafplaats met een Metaheirhuisje aanbesteed; er was tot die tijd nog geen Joodse begraafplaats in Zaandam. 

Architect I. E. Rood
De Joodse architect Izaak Emanuel Rood (Den Haag, 8 augustus 1878 – Amsterdam, 21 juli 1965) verplaatste zijn kantoor op 15 mei 1906 van Zaandam naar de Sarphatistraat 84 te Amsterdam. Izaak Emanuel was een zoon van architect Emanuel Marcus Rood.

Damesvereniging Chaverot nasjiem lekoved wetiferet
Op 12 juni 1882 schonk deze vereniging voorwerpen voor gebruik in de synagoge. In 1886 waren de dames B. van Tijn – Mijer, Sara Consenheim – Heiman (Wisch, 7 februari 1849) en B. Drukker – Drukker bestuursleden.

Damesvereniging Bikdei Koudesj
Deze damesvereniging was een religieuze organisatie die regelmatig geschenken gaf aan de synagoge. Op 21 januari 1936 werd er een vereniging opgericht met dezelfde naam.

Chewre Gemiloth Chasediem
H. Consenheim was in 1890 voorzitter van deze begrafenisvereniging. In december 1905 werd de heer Z. van Praag voorzitter.

Mikwe
In september 1896 werd er een eerste steen gelegd voor een nieuw kerkelijk bad (mikwe) door de heer H. Consenheim, de voorzitter van de kerkenraad.

koosjer-stempel
De Joodse gemeente in Zaandam maakte op 23 augustus 1891 bekend dat op koosjer verklaard vlees een stempel zou worden afgedrukt, bestaande uit een Magen Dawid met een randschrift Ned. Isr. Gemeente Zaandam.

Oliehandel ‘De Olijftak’
Albert Wijnberg had in Zaandam rond 1900 oliefabriek/oliehandel ‘De Olijftak’ en fabriceerde tevens mosterd. Hij begon deze fabriek in 1891 en in 1913 werd de fabriek overgenomen door D. van ’t Kaar. De onderneming adverteerde in de Joodse media, Albert was waarschijnlijk de Nederlands-hervormde olieslager Albert Wijnberg (Koog aan de Zaan, 26 februari 1839).

Vereniging Joodsch Zaandam
Voor de oorlog was de Vereniging Joodsch Zaandam actief. Uit een verslag van een vergadering die werd gehouden op 9 april 1940 blijkt dat mevrouw Pais-Broekman (vermoedelijk Sara Pais-Broekman, Amsterdam, 5 oktober 1915 – Sobibor, 4 juni 1943) de voorzitter was, de secretaris die op die vergadering aftrad was mevrouw H. Drukker – Manassen en zij werd opgevolgd door mevrouw B. van Hoorn en de bestuursleden waren toen mevrouw L. Brilleslijper, mijnheer L. Brilleslijper en de heer Jac. Speyer.

Ziekenhuis Zaandam
Jacob (Jaap) Goudsmit (Amsterdam, 11 juni 1895 – Auschwitz, 24 januari 1945) werd op 1 januari 1927 benoemd tot geneesheer-directeur van het Nederlands Israëlietisch Ziekenhuis in Amsterdam en zou daar dr. Couvee opvolgen. In het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 22 oktober 1926 stond echter vermeld dat hij de benoeming niet aanvaarde. In 1931 werd Jaap Goudsmit genoemd als directeur van het ziekenhuis in Zaandam en hij was later internist en hoofd van twee interne afdelingen van het Nederlands Israëlietisch Ziekenhuis te Amsterdam
Tot die tijd was Goudsmit ook directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst in Zaandam. Goudsmit woonde tot 1935 in Zaandam.
Hij was gehuwd met Josephine Regine Caroline Helene Wolf (Amsterdam, 23 mei 1901 – Birkenau, 1 oktober 1944) en zijn woonden in het begin van de oorlog op de Jan Luijkenstraat 41 in Amsterdam.

H. Consenheim
H. Consenheim komt regelmatig terug in de bronnen als een van de belangrijke personen van Joods Zaandam aan het einde van de negentiende eeuw. Zijn oom Isac Drukker plaatste zelfs een bericht in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 24 juni 1899 dat hij op 1 juli 1898 12½ jaar voorzitter was van de kehille in Zaandam. Hij was toen echter wel bestuurslid gedurende die tijd, maar daarvan 8 jaar als voorzitter. Waarschijnlijk was dit Hartog Consenheim (Zaandam, 6 oktober 1852), de echtgenoot van Sara Heiman die bestuurslid was van damesvereniging Chaverot Nasjiem Lekoved Wetiferet. Hartog en Sara woonden aan de Hoogendijk 115.

Anna Paulownastraat 17a – Hans Bernstein en Betty de Leeuwe
Hans Josef Bernstein (Berlijn, 23 juli 1907 – Midden-Europa, 31 maart 1944) en Betty Babette de Levie (Oldenburg, 7 november 1906 – Auschwitz, 9 november 1942) trouwden in januari 1942. Hans vluchtte in 1933 naar Nederland en kwam in november 1937 vanuit Amsterdam naar Zaandam. Hans werd chef stoffen hoeden van Poppert’s Hoedenfabriek in de Bootemakersstraat 4-6. 

Botenmakersstraat 4-6 – Poppert’s Dames Hoeden Fabriek
Voor en tijdens de oorlog was hier de dameshoedenfabriek van E. C. Poppert gevestigd. Deze zaak werd in 1933 gesticht door Erich Karl Poppert (Dortmund, 20 april 1912 – Sobibór, 14 mei 1943). Erich was gehuwd met Hertha Speier (Fritzlar, 11 november 1913) en zij hadden een dochter Sonja Selma (Zaandam, 17 februari 1935). In augustus 1941 werd dit bedrijf overgenomen door een Verwalter (zaakgelastigde), de NSB’er Dirk Kroonenberg. Hij was een bekende Zaanse fascist. De advertentie van de onderneming is dan ook afkomstig uit De Misthoorn, onafhankelijk en onpolitiek orgaan tot wering van den Joodschen invloed, het meest fascistische blaadje dat werd uitgegeven.

Czarinastraat 4a – gezin Peereboom
In juli 1936 werd Nathan Peereboom (Zaandam, 19 juli 1866 – Sobibor, 13 maart 1943) zeventig jaar, in 1937 waren Nathan en zijn vrouw Saartje van Thijn (Koog aan de Zaan, 2 februari 1868 – Sobibor, 13 maart 1943) 50 jaar getrouwd. In het begin van de oorlog woonde dit echtpaar op de Lutmastraat 105hs in Amsterdam.

Dam – De Nieuwe Karseboom
Rond 1920 was de feestzaal van De Nieuwe Karseboom, tegenover het postkantoor, een van de trouwlocaties in Zaandam. Het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 2 juni 1922 schreef over deze locatie: ‘De fraaie Feestzaal van de Nieuwe Karseboom te Zaandam, is voor hen, die hun huwelijk daar ter plaatse laten inzegenen een mooie gelegenheid. Wij werden door den eigenaar, den heer C. B. Koopman uitgenoodigd de feestgelegenheid te bezichtigen. Het is een ruime, frissche keurig aangekleede zaal, die bij het binnentreden reeds een alleraangenaamsten indruk maakt, zeker daar, wanneer gezelligheid, muziek en dans er hoogtij vieren. Het ziet er proper en netjes uit en hebben velen van deze werkelijk fraai gelegen zaal gebruik gemaakt. Zelfsprekend is het, dat de keuken geheel ter dispositie is, en dat de heer Koopman alle mogelijke faciliteiten verleend aan hen, die hun feesten bij hem vieren. Wie nu te Zaandam wil trouwen, stelle zich met boyengenoemden heer in verbinding’.

Dam 2 – Café Suisse
Café Suisse op de Dam 2 was een veelgebruikte trouwlocatie. Dit gebouw werd onder de naam Zaans Theater in 1858 gebouwd als verenigingsgebouw. In 1874 werd het door A. Felger gekocht en de naam veranderde in Café Suisse. Het gebouw werd in 1918 door de gemeente overgenomen.

Dam 9 – M. G. van Thijn
Rond 1902 woonde het gezin van M. G. van Thijn op dit adres.

Dampad 33 – godsdienstleraar Jozeph van der Wijk
Rond zijn verloving in 1925 met Betsy (Betje) de Leeuw (Utrecht, 20 juli 1892 – Auschwitz, 23 augustus 1942) woonde godsdienstleraar Jozeph van der Wijk (Hoogeveen, 13 juni 1887 – Auschwitz, 30 september 1942) op dit adres. Betsy en Joseph zouden twee kinderen krijgen; David Izaak (Alphen aan den Rijn, 17 september 1930 – Auschwitz, 23 augustus 1942) en Sophia Jansje (Alphen aan den Rijn, 11 februari 1932 – Auschwitz, 23 augustus 1942). In september 1925 kreeg Jozeph een aanstelling in Hoorn, in mei 1926 werd dit uitgebreid met een aanstelling tot godsdienstleraar in de Rijkswerkinrichting. In het begin van de oorlog woonde het gezin op de Sternstraat 8 in Utrecht.

Dampad 36 – gezin Peereboom
Op 30 oktober 1912 vierden Nathan David Peereboom (Zaandam, 19 juli 1866 – Sobibor, 13 maart 1943) en zijn echtgenote Saartje van Thijn (Koog aan de Zaan, 2 februari 1868 – Sobibor, 13 maart 1943) hier hun 25-jarig huwelijk. In het begin van de oorlog woonden Nathan en Saartje op de Lutmastraat 105hs in Amsterdam.
Op 19 oktober 1919 verloofde Elisabeth Sophia Peereboom (Zaandam, 6 oktober 1896 – Sobibor, 23 juli 1943) zich met Soesman Boutelje (Amsterdam, 11 november 1894 – Sobibor, 23 juli 1943). Zij kregen twee kinderen, Nico Soesman (Amsterdam, 10 januari 1926 – Sobibor, 4 juni 1943) en Helena (Amsterdam, 12 november 1921). Helena overleefde de Sjoa.

Dampad J 187 – leraar Izak de Haan
In mei 1924 overleed op 84-jarige leeftijd leraar en chazan (voorzanger) Izak de Haan in Amsterdam (Edam, 25 september 1839 – Amsterdam, 1 mei 1924). Zijn stoffelijk overschot werd naar Zaandam overgebracht alwaar hij werd begraven. Izak was gehuwd met Johanna de Vries (Zwolle, 1844 – Amsterdam, 19 september 1874) en met Betje Rubens (Zutphen, 20 december 1852 – Zaandam, 6 oktober 1912). Met Johanna kreeg Izak een zoon, Joseph (Edam, 27 december 1871), met Betje kreeg Izak dertien kinderen; Mozes (Amsterdam, 28 september 1875 – Amsterdam, 8 december 1876), Benjamin (Amsterdam, 11 oktober 1876 – Amsterdam, 22 december 1876), Duifje Esther (Gorredijk 19 december 1877 – Apeldoorn, 5 februari 1915), Jetje (Smilde, 18 december 1878 – Smilde, 10 april 1879), Betje (Smilde, 6 december 1879 – Smilde, 14 maart 1880), Carolina Lea (Smilde, 1 januari 1881 – Laren, 16 november 1932), Jacob Israël (Smilde, 31 december 1881 – Jeruzalem, 30 juni 1924), Rosetta Sara (Gorredijk, 16 januari 1883 – Gorredijk, 6 februari 1883), Barend Juda (Gorredijk, 20 februari 1884 – Gorredijk, 27 april 1884), Gerson (Gorredijk, 17 maart 1885), Charlotte (Zaandam, 24 september 1887 – Zaandam, 24 april 1888), Henriëtte (Zaandam, 6 oktober 1888 – Auschwitz, 3 september 1943) en Meijer (Zaandam, 30 augustus 1890 – 4 mei 1925). Het gezin De Haan kwam in 1885 naar Zaandam vanuit Amsterdam vanwege de aanstelling van Izak. Carolina Lea werd als Carry van Bruggen bekend als schrijfster. Jacob Israël de Haan werd een bekend schrijver.

Gedempte Gracht 18 – slagerij Meijers
Vanaf begin 1914 was de koosjere slagerij Meijers op dit adres gevestigd (zie Stationsstraat H203). Meijers had hier niet alleen een slagerij, maar ook een restaurant met gelegenheid voor bruiloften.

Gedempte Gracht 40 – synagoge
De nieuwe synagoge in Zaandam was gevestigd op de Gedempte Gracht 40. In 1901 werd er nog een nieuwe parochet (voorhang) geschonken aan de synagoge ter gelegenheid van het huwelijk van H. M. de Koningin. Deze voorhang werd gemaakt door de bekende firma Van Oven, hofborduurwerkers te Den Haag. In 1940 bestond de synagoge 75 jaar, hetgeen groots gevierd werd.
De nazi’s onteigenden het gebouw en gebruikten het als een paardenstal. In 1950 werd het opnieuw in gebruik genomen door de Joodse gemeenschap en in 1972 moest het worden gesloten. Het gebouw bestaat nog, op dit moment is er een ondernemer in gevestigd. Sinds 2015 ijvert Stichting Vrienden van de Zaanse synagoge ervoor om de geschiedenis van de Zaanse Joden terug te brengen in dit pand.

Gedempte Gracht 59 – Ons Huis
In ‘Ons Huis’ aan de Gedempte Gracht 59 werden regelmatig huwelijksinzegeningen gehouden. Het gebouw werd op 30 oktober 1904 geopend. In 1963 werd het gekocht door het Bijenkorf-concern en in 1967 werd het gesloopt om plaats te maken voor een HEMA.

Gedempte Gracht 93 – Abraham Drilsma
Op 23 maart 1912 hield Abraham Drilsma (Harlingen, 11 maart 1899 – Auschwitz, 30 september 1942) hier zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Abraham was een zoon van Adam Abraham Drilsma (Leeuwarden, 17 maart 1875 – Auschwitz, 5 februari 1943) en Roosje Vreedenburg (Harlingen, 31 juli 1875 – Amsterdam, 2 februari 1942). Hij zou later trouwen met Rachel Groenstad (Amsterdam, 14 juli 1900 – Auschwitz, 26 augustus 1942) en kreeg met haar dochter Roosje (Zaandam, 3 september 1927 – Auschwitz, 26 augustus 1942) en zoon Leonard Adam (Zaandam, 18 mei 1937 – Auschwitz, 26 augustus 1942). Aan het begin van de oorlog woonde het gezin van Rachel en Abraham op de Gedempte Gracht 95 in Zaandam.

Geldeloze Pad 459 – Simon Alexander Stern
Simon Alexander Stern (Zaandam, 22 mei 1815 – Amsterdam, 4 april 1889) woonde hier rond 1869 en tot hem kon men zich wenden voor ‘remplacering’ voor de Nationale Militie. Wanneer men was ingeloot voor de militaire dienst kon men zich laten vervangen door een ander, tegen betaling. Stern bemiddelde daarin. Het Geldeloze Pad was de voormalige naam van de noordkant van de Gedempte Gracht. Simon was voorzitter van de kehille (Joodse gemeente) tot november 1873. Hij was gehuwd met Rebekka Le(e)uw (Nieuwendam, 18 juni 1822 – Amsterdam, 26 april 1885). Op 2 juli 1872 vierden zij hun 30-jarig huwelijk. Op 25 februari 1871 vierde zoon Benjamin (Zaandam, 10 februari 1858 – Amsterdam, 28 december 1916) zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig).
Naast Benjamin hadden Simon en Rebekka de volgende kinderen: Vrouwtje (Zaandam, 31 maart 1843 – Zaandam, 19 mei 1843), Salomon (Zaandam, 30 augustus 1844 – Amsterdam, 22 december 1931), Paulina (Zaandam, 3 maart 1846 – Amsterdam, 2 april 1875), Abraham (Zaandam, 16 april 1848 – Zaandam, 14 februari 1862), Saartje (Zaandam, 4 november 1849 – Zaandam, 20 februari 1852), Pinos (Zaandam, 28 augustus 1851 – Amsterdam, 4 februari 1931), Fijtje (Zaandam, 11 juni 1854 – Zaandam, 31 maart 1855), Nathan (Zaandam, 24 januari 1856 – Zaandam, 5 april 1856), Jozeph (Zaandam, 19 september 1860 – Amsterdam, 24 april 1942), Saartje (Zaandam, 14 april 1863 – Amsterdam, 10 maart 1934) en Abraham (Zaandam, 10 januari 1866 – Sobibor, 9 april 1943).

Geldeloze Pad 476 – N. de Leeuw
Rond 1876 woonde hier N. de Leeuw. Tot hem kon men zich wenden voor ‘remplacering’ voor de Nationale Militie. Wanneer men was ingeloot voor de militaire dienst kon men zich laten vervangen door een ander, tegen betaling. De Leeuw bemiddelde daarin.

Golofkinstraat 65 – Nathan Levie van Thijn
Nathan Levie van Thijn (Koog aan de Zaan, 19 januari 1836 – Zaandam, 30 augustus 1907) vierde hier op 26 januari 1906 zijn 70e verjaardag. Nathan was gehuwd met Sientje de Leeuw (Steenwijk, 9 februari 1845 – Wormer, 27 december 1899). Zij hadden de volgende kinderen; Jette (Wormerveer, 27 juli 1871 – Auschwitz, 27 november 1942), Levie Nathan (Wormerveer, 10 mei 1873 – Haarlem, 6 juli 1928), Salomon (Wormerveer, 27 december 1876 – Amsterdam, 23 augustus 1940), Isador (Wormerveer, 23 mei 1875 – Wormer, 9 juni 1877), Kaatje (Wormerveer, 14 maart 1879 – Auschwitz, 27 november 1942), Netje (Wormerveer, 30 juni 1881 – Auschwitz, 27 november 1942) en Isador (Wormerveer, 4 februari 1884 – Sobibor, 9 april 1943). Deze straat heette voorheen het Dampad. Zoon Salomon trouwde op 4 maart 1906 met Gerritje van der Horst (Steenwijk, 17 april 1880 – Haarlem, 20 maart 1935).

Hoogendam 9 – Estella Troostwijk en Barend M. van Thijn
Estella (Esther) Troostwijk (Rotterdam, 25 april 1875 – Auschwitz, 26 februari 1943) en Barend van Thijn (Zaandam, 23 december 1868 – Auschwitz, 26 februari 1943) verloofden op 28 februari 1909. In het begin van de oorlog woonden Barend en Estella op het Jonas Daniël Meijerplein 18-2 in Amsterdam. Een broer van Barend, Abraham van Thijn, verloofde zich in juni 1910 met Seriena Spetter die op de Van der Duinstraat 58 in Rotterdam woonde. Zij trouwden op 22 juni 1910.

Hoogendam 16a – M. Philipson
M. Philipson was de redactie van Joodsch Zaandam en woonde hier rond 1939.

Hoogendijk 11 – Leendert Izaak Groen
Op 8 december 1906 vierde Leendert Izaak Groen (Zaandam, 29 november 1893 – Sobibor, 4 juni 1943) zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Leendert was een zoon van handelaar in confectie Izaak Leendert Groen (Den Helder, 1 januari 1856 – Zaandam, 6 juni 1914) en Marianne Loonstein (Den Helder, 4 september 1863 – Sobibor, 30 april 1943). Leendert had twee zussen, Catharina (Zaandam, 22 augustus 1891 – Sobibor, 26 maart 1943) en Sara (Zaandam, 12 maart 1901 – Auschwitz, 31 oktober 1944).

Hoogendijk 28 – Henderine Pais
Op 5 juni 1927 werd hier Henderine Pais geboren (overleden Bergen, 5 mei 2010), dochter van Joseph Pais (Zaandam, 26 november 1898 – Zaandam, 2 februari 1976) en Sientje Broekman (Amsterdam, 19 januari 1900 – Zaanstad, 3 februari 1992). Hendrine had een broer Aaron.

Hoogendijk 30 – Joseph Pais
Joseph Pais (Zaandam, 26 november 1898 – Zaandam, 2 februari 1976) vierde hier op 9 december 1911 zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Joseph was een zoon van Rebecca Blitz (Amsterdam, 14 juli 1873 – Sobibor, 4 juni 1943) en Aron Pais (Harlingen, 5 maart 1866 – Sobibor, 4 juni 1943). Van het gezin van Rebecca en Aron was Joseph het enige kind dat de sjoa overleefde. Abraham (Zaandam, 12 maart 1902 – Günthergrube, 31 december 1944), Benjamin (Zaandam, 25 maart 1907 – Sobibor, 23 juli 1943), Gabriël (Zaandam, 21 augustus 1910 – Auschwitz, 30 september 1942) en Adam (Zaandam, 12 maart 1917 – Extern kommando Ebensee, 14 april 1945) werden vermoord.

Hoogendijk 31 – Elias Snoek
Op 25 mei 1907 vierde Elias Snoek zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig)

Hoogendijk K33 (50) – vleeschhouwer Z. van Praag
Rond 1892 kon koosjer vlees worden verkregen bij vleeshouwer Z. van Praag op de Hoogendijk.
Zacharias van Praag (Antwerpen, 5 mei 1854 – Westerbork, 19 april 1943) en Schoontje Geleerd (Zaandam, 1 september 1850 – Sobibor, 14 mei 1943) vierden hier op 22 augustus 1901 hun 25-jarig huwelijk. Zij hadden zes kinderen; Evalina (Zaandam, 19 november 1878 – Auschwitz, 12 februari 1943), David (Zaandam, 20 augustus 1881 – Sobibor, 2 juli 1943), Betje (Zaandam, 11 mei 1884 – Auschwitz, 22 oktober 1942), Henri (Zaandam, 17 maart 1886 – Auschwitz, 13 november 1942), Levie (Zaandam, 21 augustus 1887 – Sobibor, 4 juni 1943) en Louis (Zaandam, 8 juni 1891 – Sobibor, 14 mei 1943). In het begin van de oorlog woonden Zacharias en Schoontje op de Blasiusstraat 32-1 in Amsterdam.

Hoogendijk 50 – Gonda Koster
Op 17 maart 1923 overleed Gonda Koster hier, echtgenote van J. Reindorp. Gonda was 43 jaar oud.

Hoogendijk 138 – Sonja van Santen
Zomaar een spoor van een kind uit Zaandam dat werd gevonden in De Joodsche Jeugdkrant ‘Betsalel’ van 26 februari 1931. Sonja van Santen stuurde een verhaaltje in. Ze was zeven jaar. Sonja van Santen (Zaandam, 13 november 1923 – Sobibor, 23 juli 1943) was een dochter van vertegenwoordiger Marcus van Santen (Amsterdam, 29 juli 1887 – Sobibor, 16 juli 1943) en Eva Coster (Amsterdam, 28 januari 1893 – Sobibor, 23 juli 1943) en had een jongere zus Anna (Zaandam, 18 september 1929 – Sobibor, 23 juli 1943). Volgens een bericht in de Joodse Jeugdkrant Betsalel werd Anna Anneke genoemd. In het begin van de oorlog woonde het gezin op de Plantage Muidergracht 63-2 in Amsterdam, ten tijde van het verhaal van Sonja woonde het gezin (waarschijnlijk) op de Hoogendijk 138.

Hoogendijk 190 – slagerij Meijers
Koosjere slagerij Meijers was al tal van jaren in Zaandam gevestigd, eerst op de Stationsstraat, en in 1913 verscheen dit adres in het Nieuw Israëlietisch Weekblad. In maart 1914 ging de zaak naar de Gedempte Gracht 18.

Jasykoffstraat 4 – leraar S. de Rood
Leraar S. de Rood verhuisde in april 1914 naar dit adres, hetgeen te lezen was in een annonce in het Nieuw Israëlietisch Weekblad.

Mozartstraat 11 – Michel Philipson en Eva Colthof
Op 26 augustus 1941 trouwden Michel Philipson (‘s-Hertogenbosch, 23 november 1910 – Jeruzalem, 17 september 1986) en Eva Colthof (Oss, 4 maart 1908 – Jeruzalem, 16 januari 1901). Tijdens de oorlog kregen zij een dochter Esther, na de oorlog nog twee kinderen. Het gezin overleefde de oorlog. Lees verder.


1911
Oostzijde 11 – S. I. Vet & Zonen
De firma S. I. Vet & Zonen komt af en toe terug in oude kranten. Mozes Wolf Vet opende in 1832 en zaak in goud- en zilverwerk. Salomon Izak Vet (Zaandam, 28 juni 1837) kwam in 1860 in de zaak en kreeg in 1861 de leiding. Hij begon een eigen zaak op de Oostzijde 11 en woonde daar met zijn echtgenote Judith van Thijn. Rond 1900 stond deze zaak goed bekend als een zaak goud en zilver annex smederij. Twee zonen van Judith en Salomon kwamen in de zaak en in 1902 werd er een filiaal geopend op de Westzijde 46, waar zoon Wolf verantwoordelijk voor werd. In 1911 werd er met broer en firmant Arnold een zaak op de Gedempte Gracht 16 geopend, de zaak aan de Oostzijde werd gesloten.
In 1911 maakte het Nieuw Israëlietisch Weekblad melding van het feit dat de firma een Czaar Peterhuisje, geheel getrouw nagebootst in zilver, was geleverd door deze firma in opdracht van Burgemeester en Wethouders van Zaandam.

Oostzijde 219b – Rudolph Meyer’s Drukinktfabriek
Rond 1927 was N. V. Rudolph Meyer’s Drukinktfabriek hier gevestigd. Het bedrijf werd in 1923 opgericht door Rudolph Marie Meijer (Amsterdam, 24 juli 1870) en verhuisde binnen enkele jaren naar de Brouwersgracht 152-154 te Amsterdam. Rudolph was gehuwd met Christine Elizabeth Marie Mazeth (Willemstad, 5 maart 1867). Het bedrijf adverteerde in Joodse media, waarschijnlijk was Rudolph gereformeerd.

Prins Hendrikkade – Café Prins Hendrik
Dit café, van G. Post, richtte zich met hun advertenties rond 1902 in het Nieuw Israëlietisch Weekblad mede op de Joodse clientèle.

Provincialeweg – Polak & Schwarz
Hier was de essencefabriek van Polak & Schwarz gevestigd.

Savorin Lohmanstraat 13 – Rebecca Pais
Hier werd Rebecca Pais (Zaandam, 26 februari 1932 – Auschwitz, 28 januari 1944) geboren, dochter van handelaar in levensmiddelen en oud ijzer Abraham Pais (Zaandam, 12 maart 1902 – Günthergrube, 31 december 1944) en Grietje Judith Drilsma (Harlingen, 5 februari 1905 – Auschwitz, 28 januari 1944). Grietje en Abraham kregen nog twee kinderen, Ada (Wormerveer, 31 december 1935 – Auschwitz, 28 januari 1944) en Aäron (Wormerveer, 16 november 1938 – Auschwitz, 28 januari 1944). In het begin van de oorlog woonde het gezin op de Zaanweg 29 in Wormerveer.

Stationsstraat H203 – Vleeschhouwer M. Meijers
Deze koosjere slagerij was hier rond 1895 gevestigd. Hij meldde dat hij onder toezicht stond van Dr. J. H. Dünner. In het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 22 november 1895 liet Dünner echter weten dat Meijers ‘volstrekt niet het Godsdienst vertrouwen van hem bezat’. In dezelfde krant van 29 november adverteerde Meijers wederom met de naam van Dr. Dünner.

Stadhuisplein – concertzaal ‘De Ster’
Jb. Post prees deze zaal in 1905 aan in het Nieuw Israëlietisch Weekblad als een nieuwe bruiloftszaal.

Stationsstraat 336 – mevrouw Rudelsheim
Mevrouw Rudelsheim woonde hier rond 1897 en zij zocht een keukenmeid.

Vinkenstraat 1 – volkscafé De Oranjeboom
In 1910 adverteerde deze gelegenheid in het Nieuw Israëlietisch Weekblad en liet in de annonce weten dat ze geschikt was voor bruiloften en partijen.

Vinkenstraat 5 – gezin Vet
Op 22 maart 1940 overleed hier W. S. Vet. Wolf Vet (Zaandam, 6 juni 1872) was actief in de Joodse gemeente van Zaandam. Zij tweede echtgenote was Engeltje Weinberg (Groningen, 8 augustus 1892 – Auschwitz, 28 januari 1944). Meer over Engeltje.

Westzanerdijk – begraafplaats
Op 19 september 1889 kwam de Opperrabbijn, Dr. Dünner, naar de nieuw aangelegde begraafplaats om deze te inspecteren. Dünner vond alles in orde en prees de netheid. Volgens het krantenartikel vond de inwijding op 25 september 1889 plaats. Op 13 juli 1890 vond de eerste lewaaje (begrafenis) plaats op deze begraafplaats.

Westzijde 48 – Leo Koster
Leo Koster (Zaandam, 30 september 1905 – Monowitz, 4 januari 1944) vierde op 14 september 1918 zijn Bar Mitswa (kerkelijk meerderjarig). Leo was een zoon van Belia van der Woude (Leeuwarden, 29 oktober 1876 – Amsterdam, 25 december 1941) en Maurits Koster (Zaandam, 13 november 1878 – Amsterdam, 21 oktober 1933). Leo had twee broers; Nico Nathan (Zaandam, 3 juli 1907 – Sobibor, 21 mei 1943) en Herman (Zaandam, 16 maart 1912 – Auschwitz, 30 september 1942). Belia woonde in het begin van de oorlog op de Plantage Badlaan 22hs in Amsterdam.

Westzijde 46 – Engeltje Weinberg en Wolf Vet
Op 17 september 1926 trouwden Engeltje Weinberg (Groningen, 8 augustus 1892 – Auschwitz, 28 januari 1944) met Wolf Vet (Zaandam, 6 juni 1872 – Zaandam, 22 maart 1942). In het begin van de oorlog woonde Engeltje op de Gedempte Gracht 16 in Zaandam.

Westzijde 107 – Van Thijn & Meijer
In 1908 was deze zaak (voorheen Gebroeders Meijer) op dit adres gevestigd.

Westzijde 110 – Hotel ‘De Nieuwe Zon’
Dit hotel café restaurant, van de heer J. Blaauw, adverteerde in 1901 in het Nieuw Israëlietisch Weekblad en richtte zich op bruiloften en partijen.

Westzijde 262 – Marcus Louis Polak
Marcus (Moos) Louis Polak (Veendam, 16 juli 1884 – Auschwitz, 17 september 1942) verzorgde in januari 1942 de ‘reis en verblijfsvergunningen’ voor de Joodsche Raad. Marcus was gehuwd met Geertruida (Truus) Regina van Thijn (Hoogeveen, 14 juni 1897 – Auschwitz, 17 september 1942).

Zuiddijk 28 – Schoenmakerij De Adelaar
Op 24 oktober 1941 adverteerde deze schoenmakerij in Het Joodsche Weekblad. Het was een Joods bedrijf.

Zandvoort

Zo woonden er in 1840 zes Joden in Zandvoort (op een totale bevolking van ca. 1000), in 1930 372. De Joodse geschiedenis van Zandvoort kenmerkt zich door de ontwikkeling van deze badplaats en antisemitisme.

De gebroeders Eltzbacher
Zandvoort als badplaats én Zandvoort als Joodse gemeente zijn veel verschuldigd aan drie Duits-Joodse broers, de gebroeders Gustav (Soest, Pruissen, 20 juni 1832), Julius (Neukirchen, 5 november 1837) en Moritz (Fritz) Eltzbacher (Neukirchen, 12 december 1826). Zij waren afkomstig uit een Duitse bankiersfamilie uit Keulen, namen geld mee, en lieten in de tweede helft van de negentiende eeuw een treinverbinding aanleggen van Haarlem naar de badplaats, het begin van ‘Bad Zandvoort’. De spoorlijn begon men te bouwen op 10 december 1880 en de lijn was zes maanden later klaar, op 7 mei 1881.


De broers kochten een strook land van 42 ha. ten noorden van de dorpskern en lieten door het bedrijf de NV Zandvoortsche Terrein- en Hotelmaatschappij (1896) daar royale familievilla’s, chique hotels, een Kurhaus, een casino, een schouwburg en een overdekte passage met 26 exclusieve winkels neerzetten. Dit moest het nieuwe Scheveningen worden. Scheveningen was in die tijd de enige Nederlandse badplaats van betekenis en het Scheveningse Kurhaus genoot wereldfaam; de kustlijn van Scheveningen was toen nog niet voorzien van een lange lint smakeloze bebouwing.


De Eltzbachers zagen veel in Zandvoort als badplaats. De hoofdstad van het land moest voldoende potentieel opbrengen aan mogelijke bezoekers, maar ook bezoekers uit het achterland en niet te vergeten uit Duitsland.

De ontwikkeling van Zandvoort kon beginnen. Vele, met name Joodse, investeerders en ondernemers streken neer in de kustplaats. Zandvoort werd een Joods dorp, ook doordat er in de jaren twintig van de vorige eeuw veel Joodse gezinnen uit Amsterdam kwamen wonen. De Joodse gemeente van Haarlem zorgde voor 1923 voor de diensten in de synagoge. In 1922 kreeg de Joodse gemeenschap in Zandvoort aan de Dr. J. G. Mezgerstraat een eigen synagoge en vanaf 1923 had Zandvoort een eigen kehille (gemeente).
Het Joodse karakter van Zandvoort viel niet overal in goede aarde. Onder het grote publiek werd Zandvoort spottenderwijs “het Jodenaquarium” genoemd, omdat het in het begin voornamelijk door Joden werd bezocht.

De Joodse gemeenschap was gecharmeerd van Zandvoort, maar niet alleen zij. Ook Duitsers lieten zich verlokken door de mooie reclame-afbeeldingen van de badplaats, hoe weinig getrouw die dan ook waren, en kwamen naar Zandvoort. Zelfs beroemdheden raakten van Zandvoort onder de indruk. Naast Duitse vorstenfamilies was Keizerin Sissi van Oostenrijk een graag geziene kuurgast in Hotel Von Kaufmann (ze kwam er op aanraden van de arts Dr. Johann Georg Mezger). Ze verbleef er in 1884 enkele weken met een gevolg van vijftien personen. Hotel Von Kaufmann werd op 14 maart 1893 verkocht en ging verder onder een nieuwe eigenaar als Hotel d’Orange.


Naast de trein kreeg Zandvoort in 1897 een tramverbinding met Haarlem. In 1904 werd deze tramlijn doorgetrokken naar Amsterdam. Dit tot groot ongenoegen van het deftige publiek omdat Zandvoort nu overspoeld werd door dagjesmensen. Deze ergernis werd het begin van de teloorgang van de badplaats Zandvoort bij de internationale “jetset”. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakte de teloorgang af.


De synagoge in Zandvoort werd in 1922 gewijd. Lang heeft de synagoge niet bestaan; in de zomer van 1940 legden enkele NSB’ers een aantal tijdbommen in de synagoge. De volgende ochtend gingen deze af en richtten een enorme ravage aan in de sjoel. Burgemeester Van Alphen sprak zijn ontstemming over deze daad uit in de gemeenteraad, vervolgens werd hij enkele dagen later gemolesteerd. De synagoge stond er slechts achttien jaar. Sinds 1991 is er op de locatie van de synagoge een herdenkingsplaquette geplaatst.


Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd in mei 1940 een SS-eenheid in Zandvoort gelegerd. Daarnaast had Zandvoort een groot aantal NSB-aanhangers onder haar bevolking (bij de Provinciale Statenverkiezing in 1935 stemde 23% van de stemgerechtigden op de NSB). De situatie voor de Joodse bevolking werd er niet beter op, Joodse Zandvoorters werden uitgescholden door de NSB’ers.
In de nacht van 4 op 5 augustus 1940 werd de synagoge door de bezetter opgeblazen.
De Joodse bevolking, toen ca. 550 mensen, werd in maart 1942 naar Amsterdam overgebracht. Zandvoort kon zich daarna de vijfde plaats in Nederland noemen die ‘Jodenvrij’ was. Vanuit Amsterdam ging de bevolking naar de kampen en slechts enkelen overleefden de Shoah en zijn na de oorlog teruggekeerd naar Zandvoort.


De badplaats werd in de Tweede Wereldoorlog een deel van de Atlantikwall, de verdedigingslinie van de bezetter tegen een mogelijke geallieerde invasie. In november 1942 werd Zandvoort op last van de bezetter grotendeels geëvacueerd. Het strand werd tot verboden gebied verklaard en ontoegankelijk gemaakt met mijnen, prikkeldraad en andere versperringen. Zo’n 650 gebouwen werden gesloopt, waaronder 75 villa’s, 16 pensions en 20 hotels. Wat Zandvoort mooi maakte verdween voorgoed.

Na de Tweede Wereldoorlog is Zandvoort als badplaats weer opgebouwd, maar het Joodse karakter uit de tijd van de Eltzbachers is voorgoed verdwenen. De huidige boulevard heeft niet de grandeur van weleer.

Zwolle

In de Middeleeuwen woonden al Joodse inwoners in de stad, maar ze werden verschillende malen uitgezet omdat zij de schuld kregen van ziektes, diefstallen en omdat gildes bang voor concurrentie waren. Ook angst dat zij ten laste van de armenkassen kwamen speelde een rol bij de afhoudende politiek. Eind van de 17e eeuw werd het Asjekenazische Joden, in het kielzog van rijke Sefardiem, die men graag zag komen omdat ze kapitaalkrachtig waren, wel toegestaan zich in Maarssen en Maarsseveen te vestigen, zeven kilometer van Utrecht verwijderd. Maar Utrecht verbood hen ’s nachts in de stad te verblijven, overdag daar handelen was in de 18e eeuw toegestaan. Ook elders in de Republiek was er sprake van uitzettingen en vestigingsverboden, daarin was Utrecht niet uniek. Wel hield men zich hier in de praktijk strenger aan zulke beperkende regels dan andere steden. Tijdens jaarmarkten deed de vroedschap een oogje dicht: dan mochten kooplieden in de stad overnachten en er zelfs sjoeldiensten houden.

Na de Patriottenopstand zorgde hoogstwaarschijnlijk Prins Willem V, wiens kant de Joden bij dit conflict hadden gekozen, voor een doorbraak. In 1788 kregen de eerste Joodse aanvragers toestemming zich in de stad te vestigen. In mei 1789 mochten zij er ook hun godsdienst beoefenen, als dat maar geen hinder voor de omgeving opleverde. De diensten vonden plaats in de huissynagoge van Isaac Eliazer van Lier, die vlakbij de Dom in de Korte Nieuwstraat woonde.

Eind 1792 huurden zij de voormalige Doopsgezinde Kerk aan de Jufferstraat (nu Springweg), die later werd gekocht. En in 1794 kreeg de gemeente een officiële status doordat het stadsbestuur de statuten goedkeurde. Het bestuur kon daardoor bij conflicten een beroep op de vroedschap doen. De statuten golden nu als wet en dat gaf de leiders van de kille zekere macht. Dat was niet onredelijk, want zij moesten ook financieel instaan voor (nieuwe) leden.

In 1848 werd de oude, krakkemikkige synagoge verbouwd. In 1926 kwam er totale nieuwbouw. Zo verrees de synagoge met bijgebouwen van Harry Elte (1880-1944), de architect die ook de synagoge in de Jacob Obrechtstraat in Amsterdam bouwde, in dezelfde Amsterdamse Schoolstijl. In de oorlog werd het gebouw verzegeld, het archief in beslag genomen (dat na de val van het IJzeren Gordijn grotendeels terugkeerde uit Praag en Moskou), maar het bijgebouw waar godsdienstonderwijzer Van Gelder en de niet-Joodse conciërge woonden, bleef bereikbaar. Hier hadden in de oorlog, soms zelfs met minjan, diensten plaats.

Naast een synagoge heeft een Joodse gemeente een begraafplaats nodig. Die verwierf men in 1797: een perceel woeste grond van de Domeinen in De Bilt, bijna een hectare groot. Het was afgelegen en moeilijk bereikbaar en om die reden bleef men in de praktijk in Tienhoven bij Maarssen of Muiderberg begraven. Daarom kocht men in 1807 bij de Vecht een ander grondstuk met een huis erop: de huidige Joodse begraafplaats. In De Bilt was slechts één peutertje begraven. In 1860 vond men na sonderen dit grafje niet terug en plantte men dennen op de grond. Die werden in de Eerste Wereldoorlog gekapt. De gemeente De Bilt wilde het grondstuk voor uitbreiding kopen, maar daartegen bestonden religieuze bezwaren: er lag uiteindelijk een stoffelijk overschot. Als daar nog resten van aanwezig waren kon de grond niet worden verkocht. Opperrabbijn Justus Tal vroeg er een bekende arts naar en die kon geen zekerheid verschaffen over de mate van ontbinding na zoveel jaren. Uiteinde was dat de gemeente De Bilt veel meer geld bood, zodat het ganse perceel kon worden afgegraven. Die grond werd naar de Joodse begraafplaats aan het Utrechtse Zandpad gebracht.

Belangrijke mannen
De eerste belangrijke familie die leiders voor de kehilla leverde was de familie Van Lier, maar die assimileerde gedurende de 19e eeuw langzaam maar zeker. Daarop werden de Hamburgers belangrijke leiders. In de lezing wordt aandacht besteed aan mr. Jacob Hamburger (1868-1935), jurist en medevennoot van het bedrijf dat zijn vader Abraham David Hamburger (1929-1891) oprichtte: een lood- en zinkpletterij en buizenperserij. Ook Abraham was een van de killebestuurders. Jacob was een wijs man, die rustig en op juridische manier (hij kende alle reglementen uit zijn hoofd) de gemeente leidde. Daarbij had hij oog voor mensen en hij liet iedereen in zijn waarde. Hij polariseerde niet, maar zocht de vrede. Hij was tevens bestuurder van vele verenigingen en internationale Tora- en Talmoedscholen konden op hem rekenen. Hij speelde een wezenlijk rol bij de bouw van de nieuwe synagoge in 1926 en bij de verandering van de ressortzetel: dat werd na vele decennia Utrecht in plaats van Amersfoort. Als het nodig was trok hij gul zijn eigen portemonnee om de kehilla voort te helpen. Toen hij in 1935 overleed was de gemeente geheel van slag. De kinderen van zijn zuster Mietje en neef Abraham Ezechiël Hamburger waren minder enthousiast over hun oom. Hun vader was met Jezaija Hamburger (een broer van Jacob Hamburger en Mietje Hamburger-Hamburger) en Jacob Hamburger vennoot van het familiebedrijf geweest. Er waren wrijvingen en na de dood van Abraham Ezechiël trokken diens kinderen zich terug uit het bedrijf en begonnen voor zichzelf. Dat was tegen het zere been van Jacob en Jezaija. Jacob schrok er niet voor terug om dit familie- en zakenconflict in de Joodse gemeente te trekken. De penningmeester legde hun veel zwaardere kerkbelastingen op en dat namen de neven en nichten niet. Ze zegden hun lidmaatschap op, waardoor ze de Joodse begraafplaats op het Zandpad niet meer mochten betreden, want dat was alleen leden toegestaan. Hun ouders lagen daar wel, dus dat was hard. Toen de oudste, Ezechiël Hamburger (1879-1925) toch een begrafenis van een familielid op de Joodse begraafplaats aan het Zandpad bijwoonde werd dit een grote rel, die voor de rechter eindigde. Het kwam nooit meer goed. De neven en nichten stonden buiten de Joodse gemeente en lieten zich begraven op Kovelswade, de 2e algemene begraafplaats, waar hun geheel Joodse rustplaats een dermate opvallend graf vormt dat het tot Rijksmonument is verklaard, waardoor het net zomin als de Joodse graven aan het Zandpad zal worden geruimd.

Een andere belangrijke figuur was Joseph Wijnberg (1915-1944) Hij werd, hoewel nog niet gediplomeerd godsdienstonderwijzer, in 1935 aangesteld als chazan. Zijn stem was fenomenaal en daarmee zong hij alle concurrenten in de sollicitatieprocedure weg. Hij was tevens godsdienstonderwijzer en begon in die functie onder invloed van Jo van Gelder, de hoofdonderwijzer en secretaris van het kerkbestuur, een jeugdsjoel. Van Gelder was zelf zo’n jeugdsjoel eerder in Groningen begonnen. Behalve in diensten zong Wijnberg ook de sterren van de hemel bij allerlei feestavonden. Hij was echter minder succesvol als ritueel slachter. De harde werkelijkheid van het abattoir lag hem niet, maar ook dit hoorde tot zijn grote takenpakket. In de oorlog kwam daar bezoekwerk onder Duitse vluchtelingen en evacués bij. In de oorlog trouwde hij met de zes jaar jongere Helene Betsy Caroline Swelheim (1921-1943). Hun choepa in januari 1942 was het laatste knalfeest van de Utrechtse Joodse gemeente. Er persten zich 400 mensen in de synagoge om de bijzondere dienst mee te maken, waaraan de opperrabbijnen Tal (1881-1954) uit Utrecht en Sarlouis (1884-1942)uit Amsterdam meewerkten en waarin ook de Amsterdamse chazan Salomon de Jong (1897-1945) en de bekende Duitse bariton Erhard Eduard Wechselmann (1895-1943) zongen. Deze man blééf zingen. Hij organiseerde muziekavonden waarin de Joodse muziek centraal stond. Dat deed hij ook nog in Amsterdam waarheen hij en Leni werden gedeporteerd. Hun verblijf daar duurde niet lang: Leni werd op 19 november 1943 om het leven gebracht in Auschwitz, Jo werkte in een bijkamp van Auschwitz, in een mijn van IG Farben. Hij stierf daar, in Furstengrube, in 1944.

Behalve de zanger Wechselmann, woonden veel meer Duitse vluchtelingen in Utrecht. In deze centraal gelegen stad vestigden zich evacués uit Rotterdam, Arnhem en Den Haag, waar mensen moesten vertrekken omdat de Atlantikwall werd aangelegd, een verdedigingswerk tegen een eventuele Engelse invasie. Zo kwamen Willy Rosen (1892-1944) en Max Ehrlich (1892-1944) in Utrecht terecht. Zij waren bekende en geliefde Duitse artiesten, die met allerlei culturele projecten ook in Nederland probeerden een bestaan op te bouwen. Deze mannen traden nog op in Westerbork. Het mocht niet baten: zij werden vermoord in Auschwitz. Ook de Duitse Alice Droller (1907-1942) probeerde zo aan de kost te komen. Zij introduceerde politiek vrouwencabaret op hoog niveau in Nederland. Zij werd met de eerste trein naar Auschwitz gedeporteerd.

Zo was er in Joods Utrecht in de oorlog sprake van een groeiend bewustzijn van de eigen culturele wortels. Zowel in orthodox als seculier Joods Utrecht probeerde men door allerlei voorstellingen en concerten (het andere culturele leven was voor Joden gesloten) de moed erin te houden.


Truus van Lier, 1921-1943
Twee jonge vrouwen die niet Joods waren, maar wel van de Joodse familie Van Lier stamden, de oprichtersfamilie van de Utrechtse Joodse gemeente, hebben zich ingezet om het regime van de bezetter tegen te werken. Zij gelden als Utrechtse verzetsheldinnen. Het gaat om de nichten Truitje (1914-2002) en Truus van Lier (1921-1943), genoemd naar de gezamenlijke grootmoeder. Truitje brak haar studie rechten aan de Utrechtse universiteit af en haalde papieren als kinderverzorgster. Zij richtte met Jet Berdenis van Berlekom (1920-2010) een kinderopvang op, waar tussen andere kinderen Joodse onderduikertjes werden verzorgd. Kinderen die door het Utrechtse studentenverzet uit de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam werden gered, maar waarvoor niet direct een onderduikplek was gevonden, kregen een thuishaven in ‘Kindjenshaven’ zoals de crèche heette. Toen haar nicht Truus werd gearresteerd moest ze onderduiken, maar haar compagnon zette de crèche tot februari 1945 voort. Truitje overleefde de oorlog en kreeg pas na vele jaren de erkenning dat ze zich had gedragen als een belangrijke verzetsheldin.

Haar nicht Truus studeerde ook rechten in Utrecht. Net als Truitje was ze lid van de UVSV, de vrouwelijke studentenvereniging. Zij sloot zich aan bij een Amsterdamse verzetsgroep. Op 3 september 1943 schoot ze de beruchte Utrechtse hoofdcommissaris van politie, de fanatieke NSB’er G.J. Kerlen vlakbij zijn huis dood. Ze werd enkele weken later opgepakt in Haarlem. In Sachsenhausen werd zij op 27 oktober 1943 gefusilleerd. Haar moeder, die bij het politiebureau naar haar dochter kwam informeren, werd eveneens gearresteerd en naar Ravensbrück gebracht. Daar overleed zij in 1945.