Namenlijst Gemeentelijke begraafplaats Essenhof Dordrecht

Dordrecht wordt ook wel aangehaald als de oudste stad van Holland. Stadsrechten kreeg Dordrecht al in 1220. In de loop van de dertiende eeuw werd Dordrecht een stapelplaats voor talrijke goederen. Dat is in de oude binnenstad nog goed te zien. Laatgotische huizen van het ‘Dordtse type rijen zich hier aaneen langs de havens. Indrukwekkend is Dordrecht met name langs de rivierkant. Drie waterwegen vloeien hier samen, de Merwede, de Noord en de Oude Maas. Eeuwenlang werden de doden van deze stad begraven in en rond de kerken waaronder de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk. Deze laat-middeleeuwse kerk is een toonbeeld van de Brabants-gotische stijl. Na een stadsbrand in 1457 werd deze herbouwd. Dicht op de kerk staande huizen werden daarbij gesloopt en het kerkhof werd met een muur van de openbare weg gescheiden. In 1704 werd het kerkhof hier gesloten. Een grasveld resteert. In de kerk is evenwel nog veel te zien dat wijst op lijkbezorging in de kerk. Fraaie zerken bekleden de vloer, waaronder zelfs een koperen exemplaar. In 1829 was het afgelopen met begraven in deze kerk. Niet alleen in de Grote kerk werd begraven, ook in de Augustijnerkerk, de Nieuwekerk en het Nieuwekerkhof werden tot 1829 de doden begraven. Het Nieuwekerkhof werd in 1933 geruimd. In de Augustijnerkerk kan men evenwel nog enkele honderden zerken in de vloer vinden. Een groot gedeelte is echter te vinden onder een houten vloer. De oudste zerken in deze kerk dateren uit het begin van de zestiende eeuw.

 

Toen het in de jaren twintig van de negentiende eeuw verboden werd om de doden nog langer te begraven in kerken of op kerkhoven in de stad moest ook het stadsbestuur van Dordrecht op zoek naar een alternatieve plek. Het liefst een eindje buiten de stad, maar wel goed bereikbaar voor de lijkkoetsen. Net als in veel andere steden duurde het even voor men een geschikte plek had gevonden. Op 14 maart 1828 werd een stuk grond aangekocht aan de Dubbeldamseweg, omschreven als: "een huis, tuin, boomgaard, weiland, (...) ter grootte van ruim vier en een halven bunder en bekend onder den naam van het Blauwhuis". Er moest heel wat gebeuren om de grond geschikt te maken als begraafplaats. J. Smits Jzn. ontwierp het plan voor de begraafplaats en aannemer A. van Dijk uit Terheyde voerde voor ƒ 26.400,- de aanleg uit. De poort en de brug bij de kruising van de latere Mariastraat en de Dubbeldamseweg werden gebouwd door Hermanus Boet sr voor ƒ 5398,-. Bij het bestaande landgoed behoorde een dienstwoning die al in 1802 aan de Dubbeldamseweg was opgetrokken. Deze woning werd geschikt gemaakt voor de beheerder van de begraafplaats.

 

De poort wordt gevormd door een groot dubbel ijzeren hek tussen twee hardstenen hekpijlers. De brug die toegang gaf tot de begraafplaats zelf lag achter de dienstwoning. Het is een opgemetselde boogbrug van het type heulbrug met bakstenen borstweringen met decoratief metselwerk, hardstenen dekplaten en smeedijzeren muurankers.

 

Tussen de afkondiging van het verbod op begraven in de kerk en het daadwerkelijke eerste graf in 1829 zit ruim vier jaar. In die tijd stierven natuurlijk wel mensen in Dordrecht. Met name tussen 1825 en 1827 was het verbod erg onduidelijk en gaf dan ook geen directe aanleiding om stappen te ondernemen. Waarschijnlijk was er soort overgangsregeling. De laatste dode die in een Dordtse kerk werd begraven was de 85-jarige Johanna Lugten, echtgenote van Casparus Scheepbouwer. Zij werd op 27 juni 1829 "ter aarde besteld" in de Grote Kerk. Vier dagen later, op 1 juli, werd de Algemene Begraafplaats in gebruik genomen. De eerste persoon die er begraven werd, was de bleker Lambert van Ooijen.

 

Rond 1860 werd de spoorlijn van Rotterdam naar Antwerpen dicht langs de begraafplaats aangelegd. De begraafplaats zelf veranderde niet. De omgeving echter veranderde snel. Omstreeks 1900 was de bebouwing van de stad al behoorlijk opgerukt. De Bloemenbuurt bij de Dubbeldamseweg was bijna klaar en Dubbeldam bouwde het begin van de Indische Buurt. Op die uitbreidingsplannen kwam behoorlijk wat kritiek. Vooral omdat de begraafplaats nu midden tussen de nieuwbouwwijken kwam te liggen. In 1909 wees dr. Ruysch, hoofdinspecteur van de Staatstoezicht op de Volksgezondheid voor Zuid-Holland en Zeeland op de "hygiënische bezwaren welke ryzen tegen het begraven van lyken in de onmiddellyke nabyheid van woningen". Zijn protest mocht niet baten want de begraafplaatsen bestaan nog steeds.

 

Pas meer dan honderd jaar na de aanleg kwam er ook enige verandering in de begraafplaats zelf. In april 1932 verzocht een burger of er een kapel gebouwd kon worden, omdat "door het slegte weer, met storm en regen de gebeden en toespraken verloren gaan zoodat het doel van de toespraken te niet gedaan worden". De klacht kwam niet uit het niets want in de jaren dertig was het slecht gesteld op de begraafplaats. Er was een toestel om een kist langzaam in een graf te laten zakken. Het ding werkte niet naar behoren en nadat een hoofdbedienaar had geklaagd dat een kist pas na een paar rukken in het graf plofte, verordonneerde B&W dat voortaan maar weer met touwen gewerkt moesten worden.

Ook werd gehoor gegeven aan het gebrek aan een ruimte om op waardige wijze afscheid te kunnen nemen van de doden. In 1938 werd begonnen aan de bouw van een aula, gelegen aan de rand van de toenmalige begraafplaats op een uitbreiding die toen ook tot stand werd gebracht. Het ontwerp voor de aula was afkomstig van de architect A.J. Argelo. Deze Argelo was een leerling van de architect S. van Ravesteijn en diens neo-barokke bouwstijl is dan ook te herkennen in de aula.

 

In de meidagen van 1940 werd op het Eiland van Dordrecht verbeten gevochten door het Nederlandse leger. Met zijn belangrijke bruggen vormde het eiland een van de aanvalsdoelen van Duitse parachutisten. De strijd om de bruggen kostte tientallen soldaten aan beide kanten het leven. De doden werden in eerste instantie vaak haastig ter plekke begraven, voor zover dat mogelijk was. Na de capitulatie kon men beginnen met het bergen van de gesneuvelden. Velen vonden hun laatste rustplaats op de gemeentelijke begraafplaats van Dubbeldam en ook op Essenhof werd een groot grafveld ingericht. In eerste instantie ging de meeste aandacht uit naar de Duitse gesneuvelden, waarvan er ook tientallen op Essenhof begraven werden.

 

Ook tijdens de duur van de bezetting vielen er doden aan beide kanten. Verzetslieden, leden van de Binnenlandse Strijdkrachten of zij die naar Duitsland waren gestuurd om daar dwangarbeid te verrichten. Van de Duitse graven is geen spoor meer te vinden. Na de oorlog zijn alle graven overgebracht naar Ysselsteyn in Limburg. Van de Nederlandse gesneuvelden is een aantal overgebracht naar de eigen woonplaats of naar het ereveld in Loenen. Vandaag de dag rusten er nog ruim 90 doden op het Erehof Dordrecht. Een aantal doden is nooit geïdentificeerd. Bij het veld is een beeld van een geëxecuteerde man geplaatst, vervaardigd door beeldhouwer Cor van Kralingen. Op het ereveld zijn ook een aantal graven te vinden van omgekomen geallieerde vliegers.

 

 

Het historische deel van de begraafplaats bevat de oudste grafmonumenten, waartussen enkele forse grafkelders. Deze kelders werden voornamelijk aangelegd door rijke families zoals De Kat, De Jonckheere en Van der Dussen.  De kelders worden afgesloten door gietijzeren deksels. 

Op het oude gedeelte wordt nog steeds begraven en dat leidde tot de plaatsing van nieuwe grafmonumenten.

 

Vanaf december 2009 geldt echter een moratorium op de uitgifte van nieuwe graven op het oude gedeelte. Redenen daarvoor zijn het grondwaterpeil en het feit dat in overleg met monumentenzorg voorschriften en criteria opgesteld worden voor plaatsing van nieuwe grafmonumenten. 

 

Essenhof is niet de enige begraafplaats die in de negentiende eeuw in de gemeente Dordrecht werd aangelegd. In 1869 werd de Joodse begraafplaats van de Hoogt verplaatst naar de Achterweg. Op de algemene begraafplaats was een gedeelte voor de joden ingeruimd, maar na een verzoekschrift aan de koning mochten ze in eerste instantie hun begraafplaats aan de Hoogt blijven gebruiken. Door uitbreidingen van de stad kwam de begraafplaats echter tussen de bebouwing te liggen waardoor men op zoek moest naar een nieuwe plek. Op een gerend stuk grond, tussen de algemene begraafplaats en de inmiddels aangelegde spoorlijn, legden de joden hun nieuwe begraafplaats aan. Bij de ingang verscheen een metaarhuisje en een beukenhaag achter een sloot schermde de begraafplaats van de omgeving af. De begraafplaats is nog steeds in gebruik en in 2001 werd het metaarhuisje door de gemeente Dordrecht gerestaureerd. Ook de Joodse begraafplaats is in 2003 aangewezen als rijksmonument.

 

Roomskatholieke Dordtenaren kregen pas in 1880 een eigen begraafplaats buiten de stad, aan de Reeweg. Voordien maakten de katholieken gebruik van de algemene begraafplaats, waar nu alleen nog een klein vak voor oud-katholieken resteert. De katholieke begraafplaats van zo'n 2,5 ha groot, kreeg een kapel en werd in 1881 ingewijd. Een moderne kapel verving in 1991 de oude Leonarduskapel. Een van de opvallendste monumenten op deze begraafplaats is het hoog boven de andere uittorenende monument van de familie Kolkman.

 

Vanaf 1972 telt Dordrecht ook nog een tweede gemeentelijke begraafplaats. Dat is de begraafplaats van de voormalige gemeente Dubbeldam die toen opging in Dordrecht. Deze begraafplaats werd in 1828 geopend en wordt nog steeds gebruikt. Het beheer van deze begraafplaats aan de Zuidendijk is in handen van Essenhof.