Malino
Malino is een Jappenkamp en concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog. Het was een vrouwenkamp op Zuidwest-Celebes (Zuid-Sulawesi), 70 kilometer ten oosten van de hoofdstad Makassar in het huidige Indonesië
Gedurende de gehele Japanse bezetting was het militair bestuur van Celebes in handen van de Japanse marine. De krijgsgevangenen op Celebes werden in Makassar geconcentreerd. Een aanzienlijk deel van hen werd al in oktober 1942 naar Japan overgebracht. De burgergeïnterneerden werden uiteindelijk verzameld in vier kampen in Noord- en Zuid-Celebes: in het noorden in mannenkamp Teling en vrouwenkamp Airmadidi, in het zuiden in mannenkamp Bolong en vrouwenkamp Kampili. Met uitzondering van Teling lagen deze burgerkampen in het binnenland verscholen.
In de vroege ochtend van 11 januari 1942 landden circa 2.500 Japanse mariniers op twee plaatsen op de kust van de Minahasa, het noordoostelijkste deel van Celebes. Bovendien daalden in het binnenland ongeveer 500 Japanse parachutisten neer bij het vliegveld te Langoan. Binnen twee dagen was het gehele gebied onder Japanse controle.
De overgebleven KNIL-troepen werden in groepen gesplitst met de bedoeling tot een guerrillastrijd over te gaan. Hier kwam echter weinig van terecht. De meeste groepen gaven zich direct over of hielden de strijd slechts korte tijd vol. Op 20 januari weken de overgebleven manschappen uit naar Midden-Celebes. Na de algehele capitulatie van het KNIL op 9 maart 1942 raakten ook zij in krijgsgevangenschap.
Het strategisch belangrijke vliegveld Kendari, gelegen op het zuidoostelijk deel van Celebes, viel op 24 januari 1942 vrijwel intact in vijandelijke handen. Uit Menado afkomstige Japanse troepen landden geheel onverwachts even ten noorden van de plaats Kendari en de aanwezige KNIL-troepen werden zonder serieuze strijd uiteengeslagen.
De Japanse operaties in Zuidwest-Celebes begonnen in de vroege ochtend van 9 februari 1942, toen circa 2.000 Japanse mariniers ongeveer 25 kilometer ten zuiden van Makassar aan land gingen. De KNIL-troepen ontruimden de stad en trokken zich terug achter de Tjamba-stelling, ongeveer 60 kilometer ten noordoosten van Makassar. Toen Japanse troepen daar arriveerden, trok het KNIL verder naar het noorden, in de richting van Enrekang. Ongeveer halverwege, bij Rala, werd een deel van de colonne echter door de Japanners ingehaald en op 6 maart krijgsgevangen gemaakt. Het restant van de troepen, ongeveer 300 man, gaf zich op 27 maart in Enrekang over.
Een kleine groep KNIL-militairen in Midden-Celebes onder leiding van de luitenants W.H.J.E. van Dalen en J.A. de Jong wist nog tot begin augustus 1942 uit Japanse handen te blijven. Van Dalen en De Jong werden samen met circa 20 onderofficieren geëxecuteerd; de minderen werden in gevangenschap afgevoerd.
De in totaal ongeveer 1.100 KNIL-krijgsgevangenen die op Celebes in Japanse handen vielen, werden in de loop van februari, maart en april 1942 geconcentreerd in het infanteriekampement te Makassar. Hier werd ook ongeveer 1.700 man Nederlands, Brits en Amerikaans marinepersoneel ondergebracht, o.a. overlevenden van de Slag in de Javazee. In april 1942 bevonden zich in dit kampement circa 2.870 krijgsgevangenen. In juni en juli 1942 arriveerden nog kleine groepen krijgsgevangenen van de Kleine Soenda-eilanden in Makassar. Medio oktober 1942 gingen ongeveer 1.000 krijgsgevangenen op transport naar Japan. Kleine groepen officieren werden in april 1942 en oktober 1943 naar respectievelijk Japan en Soerabaja overgebracht.
De krijgsgevangenen van het infanteriekampement werden o.a. tewerkgesteld in de havens van Makassar, in een kalkfabriek aan de Matoeanginweg, op het circa 15 kilometer noordoostelijk van de stad gelegen vliegveld Mandai, en van januari tot september 1943 in de nikkelmijnen van Pomelaä in Zuidoost-Celebes. Verscheidene malen zijn in het kampement executies uitgevoerd. Op 6 april 1944 werden bijvoorbeeld luitenant-kolonel A.L. Gortmans en zes andere krijgsgevangenen terechtgesteld na een veroordeling wegens verzet, samenzwering en spionage.
In juni en juli 1944 werden de circa 1.700 overgebleven krijgsgevangenen overgebracht naar een nieuw barakkenkamp, gelegen in een moerassige klappertuin even ten zuiden van Makassar. Vanaf maart was dit Mariso-kamp, ook wel Bamboekamp genoemd, door de gevangenen zelf opgebouwd. Door het harde regime, de ondervoeding, de zware dwangarbeid en de ongezonde omgeving stierven hier tot aan de bevrijding minstens 330 krijgsgevangenen.
In Raha op het eiland Moena in Zuidoost-Celebes bevond zich van oktober 1944 tot augustus 1945 een geïmproviseerd barakkenkamp voor ongeveer 440 krijgsgevangenen die eerder in de Molukken waren tewerkgesteld. Deze groep was eigenlijk op weg geweest naar Java, maar strandde op Celebes. Tijdens een geallieerde luchtaanval kwamen in Raha tientallen gevangenen om het leven. De overlevenden werden onder slechte omstandigheden in een houtzagerij tewerkgesteld. In april, juli en augustus 1945 vertrokken de kampbewoners groepsgewijs in vissersprauwen naar Makassar, waar de laatste groep pas na de Japanse capitulatie arriveerde. In Raha en tijdens de transporten naar Makassar zijn maar liefst 174 krijgsgevangenen gestorven.
De Europese mannelijke burgers uit de Minahasa – ongeveer 180 personen – werden eerst verzameld in de Sint-Jozefschool te Menado en vanaf maart 1942 in het militair kampement Teling, iets ten zuidoosten van de stad. Deze mannen en oudere jongens hebben het bijzonder zwaar gehad. Ze kregen zeer slecht te eten en moesten werken in de stad en in de haven. Kamp Teling en de gevangenis in Menado, waar ze in 1944 een periode zaten opgesloten, werden meerdere malen door geallieerde bommen getroffen, waarbij telkens slachtoffers vielen. Meer dan 40% van deze groep is tijdens de bezetting om het leven gekomen.
Nog vóór de Japanse inval waren de meeste Europese vrouwen en kinderen, en een aantal burgermannen, uit voorzorg uit Menado geëvacueerd en naar de plaats Tomohon, ongeveer 25 kilometer naar het zuiden, gebracht. Op 12 januari 1942 arriveerden daar de Japanners. Circa 400 vrouwen en kinderen kwamen vervolgens terecht in het klooster Sint-Walterus in Tomohon. In de eerste maanden van de internering zijn circa 80 inheemse vrouwen en kinderen weer vrijgelaten. De overige geïnterneerden werden in maart 1942 overgeplaatst naar de Lauwierschool in de kampong Kaäten, oostelijk van Tomohon. In maart 1944 werden ze tenslotte in een barakkenkamp iets ten oosten van Airmadidi bij Lembean geplaatst.
Toen de berichten over de Japanse landingen op Noord-Celebes Makassar bereikten, vertrokken veel vrouwen en kinderen uit die stad naar Java of Australië. Eind januari 1942, toen evacuatie naar elders door gebrek aan scheepsruimte niet meer mogelijk was, verhuisden velen naar de door de Nederlands-Indische autoriteiten ingestelde evacuatiecentra in het binnenland. Eén van deze evacuatiekampen lag in het bergoord Malino, circa 70 kilometer ten oosten van Makassar, waar de Japanners in februari 1942 ongeveer 800 Europese vrouwen en kinderen aantroffen. Het Malino-kamp werd vanaf 23 februari onder Japans gezag voortgezet, aanvankelijk zonder permanente bewaking.
Een ander evacuatiekamp dat door de Nederlands-Indische autoriteiten was ingesteld, specifiek voor gezinnen van inheemse KNIL-militairen, bevond zich te Pekato. Dit kamp lag ten zuidoosten van Makassar, halverwege Makassar en Malino. Gedurende de Japanse bezetting bleef deze locatie in gebruik als kamp voor Ambonese gezinnen. Aanvankelijk was Pekato een soort opvangkamp, maar vooral vanaf 1943 kreeg het steeds meer het karakter van een regulier interneringskamp.
De Europese vrouwen en kinderen die in Makassar en omgeving waren achtergebleven, werden in eerste instantie door de Japanners in de plaatselijke politiekazerne geïnterneerd. In die kazerne werden ook de vrouwen en kinderen van een groot deel van Celebes (uitgezonderd het noordelijkste deel) en van een aantal Kleine Soenda-eilanden (Bali, Soembawa, Soemba en Flores) verzameld. In augustus 1942 werden de circa 440 vrouwen en kinderen van de politiekazerne overgebracht naar het kamp in Malino.
Van eind december 1942 tot eind maart 1943 was een dependance van het Malino-kamp gevestigd in Lombasang, dat enkele kilometers zuidelijker lag. Ongeveer 3 kilometer westelijk van Malino, in Benteng Tinggi, was bovendien een klein aantal Amerikaanse en Britse zendelingen geïnterneerd. In mei 1943 werd het Malino-kamp ontruimd en werden de ongeveer 1.300 vrouwen en kinderen overgebracht naar Kampili.
In het verlaten en vervallen sanatorium Kampili, circa 25 kilometer ten zuidoosten van Makassar, werd door de Japanners begin 1943 een nieuw verzamelkamp voor vrouwen en kinderen ingericht. In maart 1943 arriveerde er een groep van ongeveer 300 geïnterneerden uit Ambon, in mei kwamen de vrouwen en kinderen uit Malino, in september circa 110 personen uit Timor, en eind december nog 13 geïnterneerden die afkomstig waren van Bali.
Op 17 en 19 juli 1945 werd Kampili door geallieerde bombardementen getroffen. Hierbij kwamen zeven vrouwen en kinderen om het leven en werd een groot deel van het complex verwoest. Direct na deze luchtaanvallen verplaatsten de geïnterneerden zich naar een noodkamp, gelegen in de bossen bij Kampili. Dit zogeheten Boskamp was daar reeds eerder in opdracht van de Japanse kampcommandant Jamadji Tadashi gebouwd, vermoedelijk met het oog op een dergelijke calamiteit.
De mannelijke Europese burgers van Makassar werden door de Japanners allen in de politiekazerne in die stad opgesloten. Hier waren tot eind augustus 1942 ook, in een gescheiden afdeling, vrouwen en kinderen geïnterneerd. In september 1942 werden de mannen overgebracht naar het militair kampement te Parepare, circa 130 kilometer ten noorden van Makassar. Dit kamp fungeerde als verzamelkamp voor de mannelijke geïnterneerden van Celebes (uitgezonderd het noordelijkste deel) en het overige Marinegebied in de oostelijke archipel.
Op 19 en 21 oktober 1944 werd het burgerkamp in Parepare door geallieerde vliegtuigen gebombardeerd, waarbij in totaal 13 doden vielen. Eén dag later, op 22 oktober, werden de geïnterneerden naar een tijdelijk kamp in een verlaten varkensmesterij aan de Bodjo-rivier gebracht, ongeveer 8 kilometer ten zuiden van Parepare. In mei en begin juni 1945 werden de mannen en oudere jongens tenslotte groepsgewijs verder naar het noorden getransporteerd, naar Bolong, een afgelegen plek in de bergachtige jungle. Zij moesten daar eerst zelf hun onderkomens bouwen en werden er min of meer aan hun lot overgelaten.
In Noord-Celebes werd de Japanse capitulatie zeer laat aan de geïnterneerden meegedeeld: in mannenkamp Teling op 24 augustus 1945, in vrouwenkamp Airmadidi een dag later. Al vrij snel kregen de geïnterneerden meer te eten. Tussen het vrouwen- en mannenkamp konden vervolgens wel brieven en bezoekjes worden uitgewisseld, maar de geïnterneerden moesten voorlopig nog in de kampen blijven en de komst van de geallieerden afwachten. Desondanks keerden de katholieke missiezusters begin september terug naar het klooster Sint-Walterus in Tomohon, dat ze geheel intact aantroffen.
Op 12 september 1945 vond de eerste geallieerde voedseldropping in Airmadidi plaats. Op 13 september arriveerde een kleine Australische verkenningseenheid in Menado. Deze militairen inspecteerden het gebied, verzamelden de Nederlandse ex-geïnterneerden – op de missiezusters na – en brachten ze per schip naar Morotai.
In Zuid-Celebes werden de burgermannen en jongens in het afgelegen Bolong-kamp tussen 24 en 26 augustus 1945 groepsgewijs naar twee schoolgebouwen in Parepare overgebracht. Op 31 augustus vonden hier de eerste geallieerde voedseldroppings plaats. De laatste in Parepare verblijvende ex-geïnterneerden werden in de tweede helft van september naar Makassar getransporteerd.
In het krijgsgevangenenkamp Mariso in het uiterste zuiden van Makassar werd de Japanse capitulatie op 16 augustus 1945 bekendgemaakt. Eind augustus werd dit kamp vanuit de lucht door geallieerde vliegtuigen bevoorraad en namen de gevangenen het beheer van het kamp in eigen handen. De kampbewoners vertrokken uit het ongezonde Mariso-kamp en verhuisden naar het Militair Hospitaal in het centrum van Makassar. Begin september werd contact gelegd met het vrouwenkamp bij Kampili.
Op 21 september 1945 arriveerden de eerste Australische troepen in Makassar. De Amerikaanse en Britse voormalige krijgsgevangenen in het Militair Hospitaal werden spoedig allen naar Morotai overgebracht. De evacuatie van de laatste Nederlandse krijgsgevangenen uit Makassar vond echter pas plaats in december.
In het Boskamp bij Kampili hoorde men eveneens al op 16 augustus 1945 van de Japanse capitulatie. In de loop van september werd een aantal vrouwen en kinderen door hun echtgenoten, die uit het Mariso- en het Parepare-kamp kwamen, opgehaald en naar Makassar gebracht. Ook de zieken werden naar een hospitaal in die stad overgeplaatst. Medio september werd het Boskamp verlaten en keerden de ex-geïnterneerden terug naar door Japanse soldaten nieuw gebouwde loodsen in het oude kamp Kampili. Op 26 september werden de laatste vrouwen en kinderen in Kampili door Australische militairen naar Makassar geëvacueerd.
Eind september 1945 waren de interneringskampen in Zuid-Celebes geheel ontruimd. De ex-geïnterneerden werden in Makassar opgevangen in de zogeheten Europese wijk direct ten zuiden van het oude centrum. De meeste mensen werden ondergebracht in woonhuizen, sommigen in een school of hotel. De zieken werden opgenomen in het ziekenhuis Stella Maris. Eind 1945 en in de eerste maanden van 1946 werden veel ex-geïnterneerden naar Java, Australië of Nederland vervoerd.
In Menado, waar de eerste Australiërs medio september 1945 na een korte inspectietocht weer met de ex-geïnterneerden waren vertrokken, arriveerde op 2 oktober een kleine Australische bezettingsmacht. Deze militairen ondervonden geen grote moeilijkheden en in november nam een compagnie van het KNIL hun taken over.
In Makassar was de situatie complexer. Daar liepen de spanningen tussen herbewapende Ambonese KNIL-militairen die door de stad patrouilleerden, en Indonesische nationalistische jongeren, pemoeda’s, in de loop van oktober 1945 hoog op. Verscheidene schietincidenten vonden plaats waarbij doden vielen. Molukse gezinnen werden bedreigd en moesten hun toevlucht zoeken in het Militair Hospitaal, later in Fort Rotterdam. De plaatselijke Australische bevelhebber beval daarop dat alle Ambonese troepen in hun kampement moesten blijven. Niet veel later werden deze militairen per schip afgevoerd naar Balikpapan op Borneo.
Dat bracht echter weinig rust. Met stokken gewapende pemoeda’s trachtten te verhinderen dat aan Nederlanders levensmiddelen werden verkocht of dat zij in fietstaxi’s konden plaatsnemen. Op grote schaal werden in de stad diefstallen gepleegd. In de nacht van 28 op 29 oktober deden honderden pemoeda’s een poging verschillende belangrijke gebouwen in Makassar in handen te krijgen. Deze bestormingen konden echter worden afgeslagen, voornamelijk ten gevolge van een krakkemikkige organisatie en het gebrek aan wapens van de nationalisten. De Australiërs verstevigden hun greep op de stad en na dit onrustige begin kalmeerde de situatie enigszins. In februari 1946 werd het gezag in Makassar overgenomen door de 80ste Brits-Indische Brigade.
Lijst Nederlandse slachtoffers
Marretje van Binsbergen (1902-1943)
Count Friedrich-Carl of Spiegelfeld (1922-1943)