Kamp de Zomp
Kamp de Zomp
Ruurlo
o.a. Joods werkkamp
In Ruurlo ontstonden in die tijd twee van dergelijke werkkampen, de Zomp en de Pierik. De Zomp lag aan de Koergerweg, het voorste deel (de kantine) lag op de plaats waar nu de woning van de familie Kalff staat, de barakken lagen daarachter richting Kaapdijk. De Pierik lag iets verderop richting Borculo, tussen de boerderijen Venneman en de Pierik.
Kantinebaas was indertijd Bertus Klein Brinke. Ook Grada Brandenbarg, die later nog een negental maanden op kamp De Zomp werkte, was hier tewerkgesteld (min of meer verplicht omdat haar vader als kleine landbouwer ondersteuning ontving uit het landbouwfonds). Op foto's uit 1933 van de wekelijkse fotobijlage “Gelderland in Woord en Beeld “- van De Graafschapbode - staat een groep werkelozen uit Utrecht afgebeeld tijdens een bezoek van ir. Westhoff aan kamp De Zomp. Zij waren via de werkverschaffing werkzaam voor de Heidemij en moesten de schop en kruiwagen
hanteren bij de verbetering van de waterafvoer van de beneden-Slinge.
Het kamp De Zomp was gelegen aan de huidige Koergerweg, ongeveer vanaf de plek waar later de fam. Kalff een woning zou bouwen tot de plek waar de nieuwe woning voor de fam. Haneveld is gebouwd. De stukken grond waarop het kamp stond droegen de veldnamen Kattekop en De Zomp. Op de hoek van de Borculoseweg en de Koergerweg woonde indertijd op het huisnummer F 31 de familie Eggink (de boerderij heette 'De nieuwe Zomp' en moest in 1999 plaats maken voor de rondweg). Een dochter van deze familie was getrouwd met kantinebeheerder Willem Eenkhoorn van kamp De Zomp en zij was er zelf ook werkzaam.
De Zomp bestond uit twee barakken, de woning van de kok met daaraan vast de keuken, een kantine, een washok en een fietsenhok.
Als de oorlog uitbreekt, blijft het vooralsnog een kamp voor werklozen. Tot de bezetter het nodig acht de Nederlanders - via de arbeidsbureaus - verplicht in Duitsland te laten werken. Dat lot treft ook Willem Eenkhoorn in 1942. Hij zal pas eind mei 1945 te voet vanuit Osnabrück naar huis terug keren. De plaatsen van de verplicht naar Duitsland gestuurde Nederlanders worden ingenomen door Nederlandse SS'ers, die de joden die er dan gehuisvest worden zullen bewaken.
Via de Joodse raad komt er een bericht bij de Nederlandse joden in de bus dat diegenen die werkeloos zijn vanaf dat moment (in Amsterdam was dit bijv. in januari 1942) tewerkgesteld zullen worden in Nederlandse arbeidskampen. In Ruurlo kwamen de joden terecht in kamp De Zomp. Zij werkten o.a. aan het kappen van dennen
en het graven van sloten bij 'de Zeuven heuveltjes'. Deze plek werd later nog een tijd het jöddenbos genoemd. Er bestaan in Ruurlo ook nog de veldnamen jöddenkamp en jöddenbos in het gebied tussen de Hengelose en de Zelhemseweg, deze hebben echter niets met de Tweede Wereldoorlog te maken.
Bij alleen tewerkstelling van de joodse medeburgers bleef het echter niet. Al deze Heidemij-kampen waren in feite verzamelplaatsen van waaruit men later naar Westerbork, de voorhaven voor deportatie naar de vernietigingskampen gestuurd werd.
Het besluit om joodse werkkampen in te richten werd op 10 oktober 1941 genomen door de Duitse rijkscommissaris Seyss-Inquart. De joodse raad, onder leiding van prof. dr. D. Cohen en A. Asscher, ging er mee akkoord werkeloze joden naar het noorden en oosten van Nederland te sturen. Zij moesten daar werken onder toezicht van de Heidemaatschappij en de Rijksdienst voor werkverruiming. Zo ook in kamp De Zomp.
Dat de arbeidsbureaus daar driftig in 'bemiddelden' vatte de joodse raad als normaal op. De joden verdienden twintig procent minder dan de niet-joodse arbeiders in de werkverschaffing, een onrechtvaardigheid die niet het minste protest van de
Joodse raad uitlokte.
De kampen pasten precies in de opzet van de bezetter, zo schrijft dr. L. de Jong in 'De bezetting'. Hij - de bezetter - zag die kampen als een fuik; allen die zich erin
bevonden, zou hij te gelegener tijd met één grote actie kunnen grijpen en deporteren.
Wie weigerde, riskeerde het concentratiekamp Mauthausen, zo waarschuwde Het Joodsche Weekblad. “Het gaat om de gewone Nederlandsche arbeidskampen onder gewone Nederlandsche leiding”, aldus het blad. De Groningse Rijksinspecteur voor de werkverschaffing, de ingenieur A. Kwast, kreeg van zijn baas, de Rijksdienst voor de werkverruiming van het Ministerie van Sociale zaken, de opdracht het voormalige werkvoorzieningkamp Sellingerbeetse in zuid-oost Groningen gereed te maken voor 450
joden. Hij weigerde dit en vroeg in februari ontslag. Later zou hij in het verzet belanden. In 1944 is hij gepakt en te Westerbork gefusilleerd.
Door de Nederlandse SS-ers, die in februari 1942 het roer overnamen op kamp De Zomp, wordt op beestachtige wijze huisgehouden onder de joden die er dan verblijven. Het gehuil van de mishandelde joden was bij de familie Eggink (op ruim honderd meter afstand) te horen. Een vlucht uit kamp De Zomp.
De Denekamper jood Benno Elkus, die als lid van de roemruchte compagnie wielrijders het tijdens de Duitse inval op moet nemen tegen tanks, raakt na de capitulatie zijn baan in de Enschedese textielfabriek van Menko al snel kwijt, omdat in het bedrijf voortaan alleen nog maar plaats is voor 'ariërs'. Zijn vriend Bernhard Scholte Lubberink bezorgt hem een baan in de klompenmakerij, maar ook dat duurt niet langer dan een half jaar.
“Ik was in de synagoge toen het bericht kwam dat ik thuis moest komen”, herinnert hij zich. “Er lag een oproep. We moesten ons zogenaamd vrijwillig melden voor werk in een kamp van de Heidemaatschappij in Ruurlo. Hier op de Brink in Denekamp ben ik op de bus gestapt. In De Zomp, zo heette dat kamp, ontmoette ik mijn broer Jacob, die er als een paar dagen was.” In het kamp is Benno Elkus belast met de verzorging van bejaarde joden uit Amsterdam, terwijl de rest sloten moest graven. Zijn vriend Scholte Lubberink reist af en toe meer dan honderd kilometer om hem door het prikkeldraad om het kamp eten aan te reiken. Aan de tot dan redelijke behandeling door de bewakers komt een eind als de kampcommandant op cursus is geweest in Steenwijk. (Door Van Groningen wordt de commandant Van Beek genoemd; echter meerdere zegslieden benadrukken dat dit Kalsbeek of Kalfsbeek moet zijn. W. Bl.) Hij kwam terug als een beest. Hij schold, vloekte, tierde en doorzocht al onze kamers op het bezit van
etenswaren. Alles wat hij vond, van kaas tot kool, werd in één pan gekookt en die grijze drab moesten wij eten.”
Als het kamp eind 1942 geheel wordt omsingeld door Duitse SS’ers met overvalwagens, weten de gebroeders Elkus wel hoe laat het is. “Liever een kogel, dan op transport naar de gaskamer.”, zegt Jacob Elkus tegen zijn oudere broer. - Benno was zeven jaar ouder - Welk lot hen wacht, weten ze na het bericht dat hun broer Lutse in het kamp Mauthausen is gestorven. In het doodsbericht hadden de nazi's nog fijngevoelig opgemerkt dat de as van de overledene voor het luttele bedrag van twee gulden kon worden toegezonden. De broers weten door een sleuf die ze onder het prikkeldraad hebben gemaakt, dwars door een bietenveld te ontkomen. Na een zwerftocht door de omgeving, waarbij ze in het donker in de doolhof terechtkomen en daar onder takken overnachten, zien ze kans om na drie dagen van omzwervingen bij de bevriende familie
Tol in Enschede te geraken. Daar worden ze echter door een overijverige N.S.B.-er opgemerkt en ze vluchten - hals over kop op hun pantoffels - opnieuw. In de gierkelder bij de familie Holskorte in Beuningen zijn ze veilig. Ze worden door Gait, een aangenomen zoon, dagelijks van pap, aardappelen en melk voorzien. Hij brengt hun het bericht dat alle joden in Denekamp zijn opgehaald. “Wij hebben écht in de ondergrondse gezeten.” zo zal Benno Elkus later zeggen. Zij overleven de oorlog.
Van de honderd joden die in het Ruurlose kamp verbleven zullen er slechts vier overleven... Benno en Jacob Elkus bleven als enige twee van de eens zo bloeiende Denekampse joodse gemeenschap over, en trekken naar Israël. Benno Elkus is in mei 1988 vanuit Australië, waar hij dan al weer jaren woont terug in Denekamp bij
de onthulling van het monument. “Het joodse volk heeft altijd goed onthouden wie het kwaad en wie het goed hebben gedaan.” zo zal hij na de plechtigheid zeggen.
Na de oorlog, en Elkus vertelt het emotieloos, heeft hij tijdens een wandeling in Dieren waar hij nog even woonde, een ontmoeting met zijn voormalige kampcommandant, die er met zijn vrouw liep te winkelen.
“Nee, ik ben hem niet aangevlogen. De verbazing was te groot denk ik. Hij is later alsnog aangeklaagd, maar ik heb er nooit meer wat van gehoord. Ik vrees dat hij zijn straf ontlopen is.”
In de winter van 1944/45 kreeg Ruurlo enorm veel vluchtelingen te verwerken. Pater Roeloffzen, de “ziel” van vluchtelingenzorg was hele dagen in touw en belastte zich met de ophaaldienst en zorgde voor personeel. De heer Menkveld was bereid als voedselcommissaris op te treden, en als kok was de beheerder van kamp De Zomp ingeschakeld. Dat was volgens mijn informanten ene Kalsbeek.
25 maart 1945 werd kamp “De Zomp” als noodziekenhuis ingericht onder leiding van zuster Sprong. Tevens was er een noodziekenhuis in het toenmalige gebouw van de wijkverpleging aan de Groenloseweg. Toen begin april vele Hollanders terugkwamen uit Duitsland lagen deze al snel vol patiënten. Deze mensen waren in zeer slechte toestand, zaten vaak onder de luizen en de schurft. Na een behandeling tegen deze ongemakken door de plaatselijke artsen De Lind van Wijngaarden en Naeff, werden ze elders ondergebracht. Op 1 juli 1945 werden de noodziekenhuizen opgeheven.
Veel feiten zijn in dit stuk onbesproken gelaten, bijv. de namen van leveranciers van aardappelen, groenten etc. De boeren die de beerputten leegden. De mensen die er schoonmaakten enz. Ik heb alleen die namen gebruikt die rechtstreeks te maken hadden met mijn informanten.
In 1939 waren er Nijmeegse werklozen gevestigd, die aan de burgemeester en wethouders vroegen om hen eenmaal per week naar hun gezin te laten reizen.In 1940 werd er op verzoek van de geestelijke verzorger van de werklozen in het kamp, een concert gehouden, voor de Rotterdamse werklozen die op dat moment in het kamp gehuisvest waren, door muziekvereniging Sophia’s Lust.
In 1942 werd De Zomp overgenomen door de SS en werd het een werkkamp voor Joodse dwangarbeiders; daar moesten ze onder meer sloten graven en de waterafvoer verbeteren. In de eerste maanden van het gebruik als werkkamp voor Joden vonden er verschillende activiteiten plaats en was het leven redelijk te noemen. Zo werd er gebiljart en gekaart in de kantine, kregen dwangarbeiders genoeg te eten en konden ze sigaretten en sigaren kopen.
In de zomer werd de beheerder naar een SS-bijeenkomst gestuurd, daar kreeg hij een cursus hoe hij het kamp moest leiden. Bij zijn terugkomst op het kamp werd meteen gebruik gemaakt van zijn cursus. Zo begon de beheerder met het doorzoeken van de barakken, moesten de dwangarbeiders een saluut brengen als hij langs kwam lopen en liet hij geen post meer toe tot het kamp. Door een lokale onderneemster, die een winkeltje had, konden de Joodse mensen toch stiekem post ontvangen en versturen, totdat de beheerder daarachter kwam. Als straf liet hij twee Joodse mensen uit het kamp naar het strafkamp Erika sturen.
Op 2 oktober 1942, tijdens de joodse feestdagen Soekot, wordt het kamp omsingeld door de nazi’s en werden alle Joden onder het mom van gezinshereniging gedeporteerd naar Kamp Westerbork.
Na de ontruiming door de Duitsers werd het kamp onder meer gebruikt voor gezinnen, vluchtelingen en als noodhospitaal. In 1946 was het kamp afgebroken en huisvestte er een kwekerij en tuinbouw.